De inkomensgrenzen in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzendingen van Kassa en de ledenbrief van de VNG?
Ja.
Wat gebeurt er als gemeenten zich niet aan de wettelijke bepaling houden dat algemene inkomensgrenzen niet mogen? Welke handhavingmogelijkheden heeft u? Zijn deze toegepast of gaat zij deze toepassen?
Uit de reacties op de ledenbrief, die de VNG over inkomensgrenzen in de Wmo heeft ontvangen, komt als beeld naar voren, dat alle gemeenten zich aan de uitleg van deze wettelijke bepaling zullen gaan houden. Het is ook onwaarschijnlijk, dat een gemeente zich in de toekomst niet aan deze bepaling zal houden. Een aanvrager van Wmo-ondersteuning heeft immers de mogelijkheid tegen een dergelijk besluit bezwaar en eventueel beroep aan te tekenen en de rechter heeft zich in duidelijke termen uitgelaten over de grenzen aan de gemeentelijke bevoegdheid op dit punt. Nadere handhaving, voor zover passend in deze gedecentraliseerde wet, is dan ook niet aan de orde.
Kunt u inzicht verschaffen om hoeveel gemeenten het gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik verwacht, dat alle gemeenten zich aan de wet houden.
Wat zijn de mogelijkheden en verplichtingen voor gemeenten om met terugwerkende kracht alsnog voorzieningen te verstrekken wanneer mensen deze op grond van een algemeen gestelde inkomensgrens niet hebben ontvangen? Wat zijn de mogelijkheden en verplichtingen van gemeenten als mensen hierdoor zelf voorzieningen hebben aangeschaft?
Voor mensen, die op grond van een door hun gemeente gestelde inkomensgrens geen ondersteuning hebben ontvangen, kan gedurende zes weken na het door hun gemeente genomen besluit bezwaar worden aangetekend. Mensen die dit niet hebben gedaan, kunnen zich opnieuw tot hun gemeente wenden met een aanvraag om ondersteuning. De gemeente zal, met inachtneming van alle feiten en omstandigheden van dat moment, de aanvraag opnieuw moeten beoordelen.
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf, hoe zij invulling geven aan verzoeken van aanvragers om terugwerkende kracht in hun Wmo-beleid.
Waar kunnen individuele burgers terecht als hun gemeente zich niet aan de wet houdt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Zou de capaciteit van gemeenten niet beter gericht kunnen worden op het ontwikkelen van inhoudelijk beleid, waartoe de Wmo ook grote mogelijkheden biedt? Wat is de stand van zaken rondom eigen bijdragen, een vermogenstoets, een besparingsbijdrage en individuele inkomensgrenzen?
Naar mijn overtuiging zijn gemeenten juist volop bezig met het ontwikkelen (en uitvoeren) van «inhoudelijk» Wmo-beleid.
Met de VNG ga ik in overleg over de uitwerking van de afspraak betreffende het onderzoeken van de eigen bijdragen en een vermogenstoets uit de Bestuurlijke Afspraken 2011–2015.
Kunt u in het eerste kwartaal van 2012 rapporteren aan de Kamer over de gesprekken die u gaat voeren met de gemeenten, zoals toegezegd tijdens het mondelinge vragenuur van 31 januari jl?
In het mondelinge vragenuur op 31 januari jl. heb ik u toegezegd het punt van duidelijke informatie over inkomensgrenzen in de Wmo in mijn overleg met de VNG, als de geëigende organisatie, in te brengen. Met de ledenbrief aan alle gemeenten heeft de VNG hieraan ook goed gehoor gegeven.
Dat de helft van de artsen en vepleegkundigen niet in de ouderenzorg willen werken |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Hoe verklaart u het artikel «Ouderenzorg niet in trek»?1
Vanuit mijn achtergrond zult u begrijpen dat ik dit artikel heb opgemerkt. Er is niets nieuws onder de zon. Het werken met ouderen vraagt om speciale toewijding en specifieke kennis en vaardigheden. Juist omdat het werk erg interessant en uitdagend is, o.a. door de multiproblematiek waarvan het artikel ook melding maakt.
Het is overigens niet meer dan begrijpelijk dat (leerling-)verpleegkundigen en artsen verschillende interesses hebben. Ik vind dat juist goed. We hebben ze namelijk niet alleen in de ouderenzorg nodig maar ook in o.a. de ziekenhuiszorg, gehandicaptenzorg, GGZ en de eerstelijnszorg. Op dit moment werkt circa 20% van de verpleegkundigen in de VVT-sector. Het aandeel van de VVT onder de recent afgestudeerden ligt daar nog boven. Dit wijst er dus geenszins op dat de belangstelling van leerling-verpleegkundigen voor de ouderenzorg te laag is.
Ik wil erop wijzen dat het aantal ouderen in de huisartsenzorg en in alle ziekenhuisspecialismen toeneemt en dat daardoor de hele sector met meer ouderen zal werken. Daarom ben ik het eens met de onderzoekers dat meer kennis over en aandacht voor het werk in de ouderenzorg belangrijk is. Gelukkig is er veel beweging gaande. Zowel de beroepsgroepen als de opleidingen initiëren diverse acties om verbeteringen op dit vlak door te voeren. Binnen de verpleegkunde besteedt o.a. ActiZ en het Platform Ouderenzorg veel aandacht aan de ouderenzorg. Onderzoek van laatstgenoemde meldt dat studenten hbo-verpleegkunde Gerontologie en Geriatrie enthousiast zijn over hun studie. Dit enthousiasme kan anderen stimuleren om deze richting te kiezen. Verenso heeft in haar invitational van najaar 2011 met stakeholders afspraken gemaakt over noodzakelijke wijzigingen in de initiële opleiding geneeskunde en de vervolgopleidingen tot specialist, waardoor het werken met ouderen de juiste aandacht krijgt. Tevens is het werken met rolmodellen besproken, bijvoorbeeld in de vorm van het aanstellen van een hoogleraar ouderengeneeskunde aan alle medische faculteiten.
Hoe oordeelt u over de ontstane situatie dat gebrek aan kennis over en kunde van ouderenzorg de reden is dat er weinig motivatie bij zowel verpleegkundigen als artsen is om in de zorg voor oudere mensen te gaan werken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de bewering van de deskundigen dat door onvoldoende kennis, kunde en motivatie ouderen een hogere kans hebben op sterfte en geen optimale zorg krijgen? Vindt u dit een plausibele bewering? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen kan ik zeggen dat de kwaliteit van de zorg minder zal zijn als de zorgverlener onvoldoende kennis, kunde en motivatie heeft. Of dit het geval is in de ouderenzorg kan naar aanleiding van de gegeven onderzoeken niet gesteld worden. Signalen hierover zijn mij niet bekend. Het is dus te kort door de bocht.
Hoe oordeelt u over onderwijsinstellingen die geen ouderenzorgmodules meer ter beschikking stellen aan verpleegkundigen of artsen in opleiding? Hoeveel instellingen bieden die wel aan? Neemt dit aantal toe of af?
Onderwijsinstellingen die geen ouderenzorgmodules meer ter beschikking stellen passen niet in de huidige en toekomstige situatie waarin ouderenzorg steeds belangrijker wordt. Uit het genoemde onderzoek van prof. dr. Marieke J. Schuurmans komt naar voren dat de MBO en HBO instellingen vrijwel alle onderwerpen die met ouderenzorg te maken hebben binnen de opleiding geven als verplichte vakken. Tevens heeft een toenemend aantal medische faculteiten het thema ouderenzorg geïntegreerd in alle jaren van de initiële opleiding geneeskunde en heeft men hierin ook gereguleerde coschappen. Daarnaast hebben de huisartsen hebben een kaderopleiding ouderen.
Op het gebied van aandacht aan ouderenzorg in de opleiding zijn veel bewegingen gaande. Zo stellen Slaets en Levi (2011) kwetsbaarheid en aandacht van ouderen aan de orde, vraagt het KNMG (2010) aandacht voor sterke zorg voor kwetsbare ouderen, zal het Kwaliteitsinstituut aandacht besteden aan ouderenzorg en geeft het College van Geneeskundig Specialisten aan dat ouderenzorg een belangrijk speerpunt voor hen is. Ze dragen uit dat «ouderenzorg in ieders handelen moet zitten, want het is in elk vak relevant.» Aldus lijkt het me overbodig om te onderzoeken waarom er geen aandacht aan ouderenzorg in de opleiding wordt gegeven. Wel zal ik in overleg treden met de HBO-raad, Actiz en V&VN over de opleiding verpleegkunde en de ouderenzorg inclusief de «dementie»-competenties.
Wat is de reden waarom er geen aandacht aan ouderenzorg in de opleiding wordt gegeven? Bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de uitkomst van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist in een vergrijzende samenleving ouderenzorg en ouderengeneeskunde een integraal onderdeel moeten zijn van de zorgopleiding van welk niveau dan ook? Zo ja, wat gaat u doen om het zorgonderwijs te veranderen, zodat zorg voor ouderen een wezenlijk en substantieel onderdeel van de basisopleiding gaat vormen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat ouderenzorg niet aantrekkelijk is als er in stageperiodes geen goede begeleiding plaatsvindt van de stagiairs, van welk niveau dan ook? Zo ja, gaat u er voor zorgen dat stagiairs niet meer volledig ingeroosterd mogen worden, maar altijd onder supervisie moeten werken, ook aan het einde van de stageperiode?
Ik deel uw mening niet. Affiniteit met ouderen heb je van binnen uit. Een stagebegeleider kan dat hoogstens begeleiden maar niet maken of breken. Er is mijn inziens geen goed verband. Maar goede begeleiding is wel essentieel bij een stage, van welk niveau dan ook. Dat ik hieraan belang hecht blijkt ook uit de € 99 miljoen die ik structureel investeer in het stagefonds. Met de bijdrage uit het stagefonds is de kwaliteit van de stages flink verbeterd. Uit de evaluatie blijkt dat zorginstellingen hun stagefondsmiddelen goed inzetten voor de begeleiding van o.a. verpleegkundige stagiaires. Daarnaast heb ik vorig jaar mei een brief naar alle zorginstellingen gestuurd dat stagiaires geen handelingen mogen verrichten waar ze niet voor zijn opgeleid en dat ze goed begeleid moeten worden. Tevens heeft Regioplan in opdracht van de Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsbeleid Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (A+O VVT) voorbeelden beschreven van kwalitatief hoogwaardige stages voor studenten geneeskunde. De beschrijvingen per stageplaats biedt organisaties in de ouderenzorg handvatten om een stage zo in te richten dat studenten geneeskunde gemotiveerd raken voor het werken met ouderen en specifiek voor de vervolgopleiding tot Specialist Ouderengeneeskunde.
Ook heeft Verenso in haar invitational van najaar 2011 met stakeholders afgesproken dat de verpleeghuisstage zoals dat van oudsher in de initiële opleiding geneeskunde aan bod komt, dusdanig wordt gewijzigd dat er meer aandacht komt voor de rol van Specialist Ouderengeneeskunde. Universiteiten werken inmiddels met praktijkopdrachten waardoor de stage gerichter wordt. Overigens is het bieden van de juiste begeleiding tijdens de stage onderdeel van het kwaliteitssysteem en specifiek van het erkenningsysteem voor stageplaatsen.
Bent u bereid te onderzoeken of de arbeidsomstandigheden voor een slecht imago van de ouderenzorg zorgen? Bent u van mening dat er sprake is van goede arbeidsvoorwaarden, scholing, doorgroeimogelijkheden, fulltimebanen en voldoende bezetting? Zo neen, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo ja, kunt u dit uitleggen?
De arbeidsinspectie besteedt aandacht aan de arbeidsomstandigheden in de ouderenzorg. Ik zie naar aanleiding van dit onderzoek geen reden om nog een onderzoek hiernaar te starten. Overigens is mijn hele beleid erop gericht om de zorg voor kwetsbare mensen waaronder ouderen te verbeteren. Hierbij zet ik onder andere in op 6 projecten om werken in de ouderenzorg aantrekkelijker te maken voor verpleegkundigen zoals ik onlangs aan de Tweede Kamer heb gemeld.
De bevalling van een koe op Schiphol |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kalf overleden na «bevalling» met heftruck»?1
Ja.
Was hier sprake van een vroeggeboorte? Zo ja, waardoor is deze vroeggeboorte veroorzaakt? Hoe lang was de koe drachtig?
De verwachte draagtijd bij koeien is 280 dagen. Op grond van de aangeleverde inseminatielijst was de koe 247 dagen drachtig en was er sprake van een vroeggeboorte. Volgens schatting tijdens het sectieonderzoek was de koe ongeveer 259 dagen drachtig.
Hoeveel dagen mag een rund drachtig zijn om nog per vliegtuig getransporteerd te mogen worden? Welke sanctie staat op overtreding van de voorschriften terzake?
De Transportverordening stelt een limiet bij 90% van de verwachte draagtijd. De verwachte draagtijd bij koeien is 280 dagen. Dat betekent dat de grens bij 250 dagen ligt.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is om drachtige runderen te exporteren, terwijl in vrijwel heel Noordwest-Europa runderen besmet zijn met het Schmallenbergvirus? Zo nee, waarop baseert u dit? Zo ja, bent u bereid om met onmiddellijke ingang een exportverbod af te kondigen voor transport van drachtige runderen, schapen en geiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
In Noordwest-Europa en ook in Italië zijn bedrijven positief getest op het Schmallenbergvirus. Op basis van de tot nu toe beperkte economische impact van de ziekte en het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat het Schmallenbergvirus ziekte bij de mens veroorzaakt, heeft de Europese Commissie, samen met de EU-lidstaten, geoordeeld dat er op dit moment geen redenen zijn voor het introduceren van handelsbeperkingen. Ik onderschrijf deze beoordeling van de Europese Commissie en ben van mening dat een exportverbod voor drachtig vee een disproportionele maatregel zou zijn. Tevens is het risico dat het virus zich via deze drachtige dieren of hun kalf verder verspreid zeer gering.
Hoe vaak komt het voor dat dieren tijdens een internationaal transport van of via Nederland bevallen? Wat er met eventuele nakomelingen gebeurt?
Gelet op het aantal meldingen uit het buitenland ga ik ervan uit dat dit een incident is geweest.
Hoeveel dieren zijn in de afgelopen drie jaren in beslag genomen op Nederlandse luchthavens in gevallen waarin niet aan de transportrichtlijnen werd voldaan? Kunt u specificeren naar diersoort? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen drie jaar zijn er geen overtredingen van de Transportverordening geconstateerd die inbeslagname rechtvaardigden. Op basis van de Transportverordening zijn in deze periode dan ook geen dieren in beslag genomen op Nederlandse luchthavens.
Is bekend wat er met deze koe is gebeurd nadat ze door een dierenarts was behandeld?
De koe is door een praktiserende dierenarts onderzocht en behandeld. De dierenarts heeft een mondelinge diergeneeskundige verklaring afgegeven aan de NVWA dat de koe vervoerd mocht worden. Het dier is getransporteerd naar een Nederlands bedrijf om te herstellen. Helaas is de koe nadien onvoldoende hersteld gebleken en op 14 februari overleden.
Is het waar dat dit dier uit Duitsland afkomstig was en via Schiphol naar Qatar vervoerd zou worden? Werd er aan alle wettelijke voorwaarden met betrekking tot dierenwelzijn en het transport van dieren voldaan? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat het dier deel uitmaakte van een zending fokvaarzen? Wat is er met de andere dieren gebeurd? Zijn deze dieren nog gecontroleerd door een dierenarts voorafgaand aan het transport? Zijn ze op transport gegaan?
Voldeed de transporteur aan de voorwaarden? Zo ja, waarom was er geen dierenarts ter plaatse en waarom was er geen gekwalificeerde begeleiding?
Is bij het onderhavige transport op Schiphol gecontroleerd of aan alle voorwaarden voor diertransport en dierenwelzijn is voldaan? Zo ja op welke wijze en waarom is niet opgemerkt dat het dier hoogdrachtig was? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel fok- en slachtdieren zijn er de afgelopen tien jaar vanuit of via Nederland geëxporteerd worden? Kunt u specifiek zijn in de beantwoording: welke soort, welk doel, welke aantallen, land van herkomst, land van bestemming, via weg, water of lucht?
Alle internationale transporten van landbouwdieren vanuit Nederland worden gekeurd en gecertificeerd door de NVWA. In 2010 waren dit ruim 58 000 transporten (exclusief pluimvee), waaronder 48 000 voor varkens en 5 000 voor runderen (cijfers 2011 zijn nog niet beschikbaar). Daarnaast zijn in 2011 332 wegcontroles in Nederland uitgevoerd bij internationale diertransporten. Bij 36 controles werden tekortkomingen geconstateerd. 66% van de afwijkingen betrof het niet in orde zijn van de transportdocumenten. Bij 10% van de afwijkingen was het dierenwelzijn direct in het geding en in de overige gevallen betrof het afwijkingen aan het voertuig die niet in overeenstemming waren met de Transportverordening. Voor 36% van de geconstateerde overtredingen is een boeterapport opgemaakt en 20% van gevallen is een proces verbaal opgemaakt.
Over de bestemmingen van de exporten zijn geen gegevens verzameld.
Is de handhaving en controle op de Transportverordening naar uw oordeel voldoende om het dierenwelzijn te waarborgen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, welke maatregelen wilt u treffen om dit te verbeteren?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de doeltreffendheid van het toezicht op de naleving van de Transportverordening. Ik baseer mijn standpunt mede op de bevindingen en generale van het Food and Veterinary Office (FVO) die in 2010 een audit heeft uitgevoerd van het Nederlandse toezicht op de naleving van de Transportverordening.
Hoeveel controles heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het afgelopen jaar uitgevoerd bij internationale diertransporten? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd? Welke overtredingen waren dat en welke straffen zijn hiervoor opgelegd? Hoeveel procent van de transporten wordt gecontroleerd? Kunt u uw antwoord specificeren naar diersoort?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft het exportbedrijf of de eigenaar van deze runderen vaker dieren via Schiphol geexporteerd? Zo ja, zijn bij zendingen van deze afzender al eerder overtredingen geconstateerd? Zo ja, welke maatregelen zijn tegen dit bedrijf genomen en welke boetes zijn opgelegd?
Het exportbedrijf heeft vaker runderen via Schiphol geëxporteerd. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek dat de NVWA heeft ingesteld naar dit voorval zodra deze bekend zijn?
Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek leidt tot strafrechtelijke stappen zal ik de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek.
Het bericht dat Zuid-Sudan afstevent op een hongersnood |
|
Jeroen de Lange (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de rapportage van het World Food Program (WFP) en de Food and Agriculture Organization (FAO) waarin beschreven staat dat Zuid-Sudan afstevent op een hongersnood?1
Ja.
Kunt u aangeven of er specifieke verzoeken zijn geplaatst bij Nederland om actief bij te dragen aan voedselhulp in Zuid-Sudan? Indien ja, op welke wijze gaat Nederland hier concreet aan bijdragen? Indien nee, overweegt u dit te doen?
In december 2011 is het gezamenlijke hulpverzoek van VN-organisaties en ngo’s voor Zuid-Sudan gepresenteerd. Hierin wordt verzocht om USD 763 miljoen ter uitvoering van het humanitaire actieplan in Zuid-Sudan in 2012. Van dit totaalbedrag wordt USD 193,8 miljoen gereserveerd voor voedselhulp en middelen van bestaan voor de getroffen bevolking. Deze activiteiten worden gecoördineerd door FAO en WFP en vormen het belangrijkste onderdeel van het humanitaire actieplan.
Nederland is van plan EUR 4 miljoen bij te dragen aan dit humanitaire actieplan. Deze bijdrage wordt naar verwachting grotendeels ingezet via het gemeenschappelijke humanitaire fonds van de Verenigde Naties waar zowel VN-organisaties als ngo’s uit gefinancierd worden. Middelen uit dit fonds komen ten goede aan het gezamenlijke humanitaire actieplan voor Zuid-Sudan en dragen mede bij aan de programma’s van WFP en FAO.
Verder draagt Nederland bij aan een het Centrale Noodhulpfonds van de VN (CERF) € 40 miljoen; Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) € 25 miljoen; VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) € 38 miljoen en Wereldvoedselprogramma (WFP) € 36 miljoen. Uit het CERF is in 2011 USD 22,8 miljoen bijgedragen aan noodhulp in Zuid-Sudan. Voor 2012 staat een voorlopig bedrag van USD 20 miljoen gereserveerd vanuit het CERF voor Zuid-Sudan.
Bent u bereid het verzoek van de Zuid-Sudanese overheid aan het FAO te steunen waarmee het mogelijk wordt gezinnen te voorzien van contant geld zodat zij lokaal inkopen kunnen doen? Indien nee, waarom niet?
De FAO zal begin maart een identificatiemissie uitvoeren om te kijken naar mogelijkheden voor een «cash transfer programma» in Zuid Sudan. Nederland laat de besluitvorming over de wenselijkheid en haalbaarheid hiervan aan de inschatting van de FAO over. Via het gemeenschappelijke humanitaire fonds van de VN kan hier door Nederland aan bijgedragen worden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van VN Secretaris-Generaal Ban Ki-moon die de internationale gemeenschap dringend verzoekt helikopters en ander vliegtransport in te zetten om de voedselhulp in Zuid-Sudan in goede banen te leiden? Kunt u toelichten of een verzoek u al heeft bereikt?
De oproep van de VN Secretaris-Generaal refereert niet aan de voedselcrisis in Zuid-Sudan maar aan de recente uitbraak van interetnisch conflict in de deelstaat Jonglei en het mandaat van UNMISS ten bescherming van burgers. De VN kampt vaker met een tekort aan militair luchttransport voor verschillende VN-vredesmissies, waaronder UNMISS. Nederland heeft geen formeel verzoek ontvangen voor het bijdragen van helikopters. Het kabinet heeft op 30 september 2011 besloten om een in omvang en samenstelling bescheiden, maar relevante personele en financiële bijdrage aan UNMISS te leveren.
Voor het vervoer van hulpgoederen is momenteel voldoende transportcapaciteit aanwezig. Dit blijkt ook uit navraag van de ambassade bij hulporganisaties ter plaatse.
Deelt u de mening dat een hongersnood en interne ongeregeldheden de vrede niet dichterbij zullen brengen en dat de internationale gemeenschap juist nu een faciliterende rol moet spelen om een hongersnood te voorkomen? Indien ja, op welke wijze gaat u deze inzet tonen? Indien nee, waarom niet?
Voedselcrisis en interetnisch conflict vormen een risico voor het bevorderen van vrede en veiligheid in Zuid-Sudan. VN humanitair coördinator in Zuid-Sudan, Lise Grande, heeft in overleg met de Zuid-Sudanese autoriteiten en met steun van UNMISS en donoren, waaronder Nederland, een grootschalige humanitaire hulpoperatie op gang gebracht. Nederland steunt deze inzet o.a. door financiële bijdrage aan het gemeenschappelijk humanitair fonds en waar nodig diplomatieke inzet.
Natuurcompensatie in de Westerschelde |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat naar aanleiding van de uitspraak1 van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2011 – waarin de Raad onder andere stelde dat het besluit ten aanzien van de begrenzing van het gebied ter hoogte van het Rammekensschor «niet berust op een deugdelijke motivering» – geconcludeerd moet worden dat bij het inrichten van het Rammekensschor als zanddepot vorig jaar minstens 30 hectare estuariene natuur van hoge kwaliteit in de Westerschelde, in strijd met de verplichtingen onder Europees recht, verloren gegaan is?
Uit de passende beoordeling die voor de vergunning voor het zanddepot is gemaakt, blijkt welke habitattypen en vogels in dit gebied voorkwamen. Door de aanleg van het zanddepot is een deel van die waarden verloren gegaan. Omdat de locatie buiten de begrenzing viel, was er echter geen sprake van een significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe, zodat de vergunning voor het zanddepot kon worden verleend. De afd. Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de grens van het Natura 2000-gebied niet zonder een adequate ecologische onderbouwing gebaseerd had mogen worden op eerder getrokken grenzen (bestemmingsplan, EHS, Vogelrichtlijngebied). De gegevens uit onder andere de passende beoordeling geven aanleiding om te concluderen dat een ecologisch gemotiveerde grens ook de oostelijke helft van het Rammekensschor had moeten omvatten.
Is het mogelijk om de natuurwaarden die aanwezig waren op het betreffende deel van het Rammekensschor op die locatie te herstellen? Zo ja, hoe en wanneer bent u van plan dat te doen?
Een deel van het Rammekensschor-oost is onaangetast gebleven. Het gedeelte dat nu onder het tijdelijke zanddepot ligt, kan weer worden hersteld als het zanddepot wordt opgeheven (de door de provincie Zeeland verleende vergunning voor het zanddepot is geldig tot 31 december 2015). Momenteel wordt zorgvuldig onderzocht hoe de grens van het Natura 2000-gebied precies moet komen te liggen. Pas daarna kan worden bepaald welke rechtsgevolgen dat moet hebben en wat dat concreet betekent voor de inrichting van deze locatie (inclusief de verantwoordelijksverdeling).
Kunt u kwantificeren hoeveel hectare van de in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe aanwezige estuariene habitats sinds 2006 is verdwenen of significant in kwaliteit is achteruit gegaan onder invloed van de autonome neergaande trend en door ruimtelijke ingrepen buitendijks – zoals de dijkverbeteringen die door Rijkswaterstaat en het Waterschap Scheldestromen sindsdien zijn uitgevoerd en de aanleg van het zanddepot Rammekensschor?
Kwantificering is nu nog niet goed mogelijk, maar zal in het kader van het beheerplan wel moeten gebeuren.
De aanleg van het zanddepot heeft geen invloed gehad op oppervlak of kwaliteit van habitats in het Natura 2000-gebied, met name omdat het buiten het gebied ligt.
Kunt u per habitattype aangeven hoe, waar en wanneer u of de provincie Zeeland het hierbij verloren gegane natuurareaal en de verminderde kwaliteit van de beïnvloedde natuur in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe zowel kwalitatief als kwantitatief gaat compenseren?
Nee, dat kan ik nog niet, omdat dit afhankelijk is van de uitkomst van het onderzoek dat is genoemd in antwoord 2.
Houdt u in uw beleid nu al rekening met projecten, zoals de ontwikkeling van de World Class Terminal (WCT), die de komende jaren zouden kunnen leiden tot een verdere achteruitgang van de in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe beschermde natuurwaarden?
Met de ontwikkeling van de Westerschelde Container Terminal hoeft op dit moment nog niet specifiek rekening te worden gehouden. Als er plannen zijn die zouden kunnen leiden tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied, dan zullen die in een vergunningprocedure moeten worden beoordeeld. De maatregelen die nu worden genomen en voorbereid in het gebied zijn gericht op de instandhoudingsdoelstellingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de derde termijn van het algemeen overleg Natura 2000/Programmatische aanpak stikstof?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Mensenrechtenhulp |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Minister wilde staatsprijs mensenrechten beïnvloeden»?1
Ja.
Heeft u getracht rechtstreeks dan wel via uw ambtenaren de onafhankelijke jury te beinvloeden met als doel een andere dan de door de jury voorgedragen Chinese laureaat tot winnaar van de mensenrechtentulp te laten uitroepen? Zo ja, waarom deed u dit?
Nee. Voor de keuze van de winnaar van de Mensenrechtenhulp is een onafhankelijke jury in het leven geroepen. Zij koos uit de inzendingen degene die de Mensenrechtenhulp 2011 toegekend krijgt en heeft mij de uitslag meegedeeld. De keuze van de jury heb ik gerespecteerd.
Deelt u de mening dat het hele idee van een onafhankelijke jury juist is gegrondvest op de wens de toekenning van de prijs niet politiek te laten sturen? Zo ja, deelt u dat uitgangspunt? Zo ja, waarom heeft u dan in strijd met dat uitgangspunt gehandeld?
Ja, dat uitgangspunt deel ik en daar heb ik naar gehandeld.
Heeft u contact opgenomen met de Chinese ambassade of andere Chinese autoriteiten om met hen te spreken over de prijs en de laureaat? Zo ja, wat was het doel van deze contacten? Wat was het resultaat van deze contacten?
Zoals geantwoord op de Kamervragen van het lid Pechtold (d.d. 27 januari 2012, 2012Z01378, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1329) is onmiddellijk na de aanhouding van mevrouw Dong Xuan, de dochter van de laureaat, bij de Chinese Ambassadeur in Den Haag en de autoriteiten in Peking om tekst en uitleg gevraagd over het verhinderen van de reis naar Nederland van de dochter die namens haar moeder de prijs in ontvangst wilde nemen. Zoals bekend heeft dit pleidooi helaas niet het gewenste resultaat opgeleverd.
Waarom heeft u de uitreiking van de prijs verplaatst? Had u concrete aanwijzingen dat de verplaatsing nodig was voor de veiligheid van laureaat Ni Yulan? Zo ja, waaruit bestonden die aanwijzingen?
Zoals ook geantwoord op de Kamervragen van het lid Pechtold (d.d. 12 dec. 2011, 2011Z25900 zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 989) hebben de familie en de advocaat van Ni Yulan in eerste instantie verzocht om te wachten met bekendmaking van haar naam en uitreiking van de prijs uit te stellen. Aan dat verzoek heb ik gehoor gegeven. Na het in de pers verschijnen van haar naam gaf haar omgeving aan dat tot bekendmaking en uitreiking kon worden overgegaan.
Welke stappen heeft u nog meer ondernomen om u bij de Chinezen te verontschuldigen voor de toekenning van de prijs of om te proberen eventuele negatieve gevolgen te mitigeren? Welke resultaten heeft u hiermee bereikt?
Ik heb mij bij de Chinese autoriteiten nimmer verontschuldigd voor het toekennen van de prijs aan Ni Yulan.
Is dit nu de zogenaamde «receptorbenadering» die door uw partijgenoot Zwart zo vurig wordt bepleit? Is het ultieme doel van uw mensenrechtenbeleid mensenrechtenschenders als China niet voor het hoofd te stoten? Zo ja, is de «receptorbenadering» dan niet gewoon een excuus om maar niet meer over een voor schenders pijnlijk onderwerp als mensenrechten te hoeven beginnen?
Nee. Ik beschouw de receptorbenadering als een extra instrument van buitenlands beleid dat er juist op is gericht implementatie van mensenrechten te bevorderen, ook in een land als China. Zo is een onderdeel van de pilot receptorbenadering die binnenkort van start gaat een dialoog met Chinese wetenschappers.
Heeft u uw benadering besproken in de ministerraad en dan met name met de minister-president en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de bedenker van de mensenrechtentulp en voorstander van een onafhankelijke jury? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, waarom niet?
Over beraadslagingen in de ministerraad doe ik geen uitspraken.
Kindontvoering |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving van de Koninklijke Marechaussee?1
Ja.
Erkent u dat er jaarlijks zo’n 150 minderjarige kinderen, door onttrekking aan het ouderlijk gezag naar het buitenland verdwijnen?
Bij de Centrale autoriteit zijn in 2011 83 verzoeken om tussenkomst binnengekomen met betrekking tot internationale kinderontvoering naar het buitenland. Het betrof 72 gevallen van ongeoorloofde meename door een ouder naar een land dat is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag. In 11 gevallen was sprake van ongeoorloofde meename door een ouder naar een niet-verdragsland.
Is het waar dat de Nederlandse wetgeving geen bescherming biedt aan kinderen in geval van een concrete dreiging van ontvoering? Zo nee, waarom niet?
De relevante strafbepaling als het gaat om het optreden van politie of de Koninklijke Marechaussee is artikel 279 Sr. Deze bepaling wordt zodanig uitgelegd dat zowel het onttrekken als onttrokken houden van een minderjarige aan het wettig gezag strafbaar is. In artikel 279 Sr zijn poging tot en voorbereiding van kinderontvoering niet expliciet strafbaar gesteld. Dat is niet nodig, omdat de artikelen 45 en 46 Sr poging tot en voorbereiding van misdrijven in het algemeen strafbaar stellen (vgl. ook Kamerstukken II, 2004/05, 30 072, nr. 7, p. 7; Kamerstukken II, 2005/06, 30 491, nr. 3, p. 6). Los daarvan, wanneer een ouder in strijd met het wettelijke gezagsrecht met zijn kind naar bijvoorbeeld Schiphol reist met het doel om met het kind per vliegtuig naar het buitenland te reizen, is al snel sprake van onttrekking aan het wettelijk gezag. Aangekomen op Schiphol kan de Koninklijke Marechaussee de desbetreffende ouder aanhouden, hetgeen ook daadwerkelijk gebeurt, zoals uit de berichtgeving bedoeld in vraag 1 blijkt.
Naar mijn oordeel beschikken politie en de Koninklijke Marechaussee over voldoende juridische handvatten om bij een voorgenomen internationale kinderontvoering op te treden tegen de ontvoerende ouder.
Is het waar dat geen van de Arabische landen, met uitzondering van Egypte, het Haags kinderontvoeringsverdrag erkent?
Uit de lijst van landen die zijn aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag die staat op de website van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (www.hcch.net), blijkt dat de Arabische landen daar niet op staan met uitzondering van Marokko. Egypte is niet aangesloten bij het verdrag.
Erkent u dat de praktijk aantoont dat verdragslanden te vaak dankbaar misbruik lijken te maken van de diverse betwistbare regeltjes, waardoor er alsnog geen sprake kan zijn van een teruggeleiding volgens het Haags kinderontvoeringsverdrag?
Nee. De ervaring van de Centrale autoriteit bij internationale kinderontvoering naar verdragslanden is dat het Haags Kinderontvoeringsverdrag over het algemeen goed wordt nageleefd.
Is het waar dat, ondanks de verhoogde strafmaat ingevolge 279 tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) waarbij een aanhouding bij een poging van onttrekking kan plaatsvinden, de directe poging tot ontvoering niet strafbaar blijft?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er in feite pas kan worden opgetreden als desbetreffend misdrijf voltrokken is en het onderhavig kind zich al in het buitenland bevindt (waardoor men dus achter de feiten aanloopt)?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Nederlandse ingezetenen (met of zonder dubbel paspoort) nog altijd hun kind op de ambassade van herkomst van desbetreffende ouder, zonder enige moeite in het niet-NL paspoort kunnen bijschrijven (en waarbij dus géén toestemming van de andere ouder vereist is)?
Het komt voor dat ouders met een buitenlands paspoort naar de ambassade of het consulaat van hun land van herkomst gaan om een paspoort van dat land voor hun kind te krijgen of bij te laten schrijven in het eigen, niet-Nederlandse, paspoort. Dit is mogelijk als het recht van het land van herkomst dat toestaat. Ik heb daar geen invloed op.
Beschikken politie en Openbaar Ministerie (OM) over een checklist met elementen die wijzen op een mogelijk komende kindontvoering, waardoor zij aan de hand van het stapelen van verkregen informatie eventuele voorbereidende handelingen aantoonbaar kunnen maken?
Ja. Reeds in 2006 is in overleg met het OM, het KLPD en het Centrum Internationale Kinderontvoering een zogeheten Baliekaart opgesteld voor politie, OM en Koninklijke Marechaussee. Hierin wordt onder meer aangegeven wat te doen in geval van een melding dat een kind mogelijk (acuut) naar het buitenland zal verdwijnen (dreiging van internationale kinderontvoering). Deze Baliekaart wordt momenteel geactualiseerd.
In het najaar van 2011 heeft het Centrum Internationale Kinderontvoering voorlichting gegeven aan de Koninklijke Marechaussee. Het Centrum Internationale Kinderontvoering en de Koninklijke Marechaussee hebben daarna gezamenlijk een «Beschrijving proces melden verdachte situatie» opgesteld. Hierin wordt onder meer aangegeven op welke wijze de medewerker van de Koninklijke Marechaussee kan handelen bij een controle bij de grensovergang van een minderjarige.
Bent u van mening dat door het direct toepassen van de artikelen 45 t/m 47 Sr. op de artikelen 279 en verder, met een daarbij duidelijk gestelde strafmaat, de opsporingsinstanties over meer concrete handvatten beschikken om bij iedere poging tot internationale kindontvoering tot aanhouding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Defensie de eerste islamitische gebedsruimte heeft geopend |
|
Marcial Hernandez (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Is het bericht waar dat Defensie de eerste islamitische gebedsruimte in Nederland op de Bernardkazerne in Amersfoort heeft geopend?1
Ja.
Hoeveel kosten heeft Defensie gemaakt met het creëren van deze islamitische gebedsruimte die het interieur heeft van een moskee en compleet is uitgerust met preekgestoelte en de juiste gebedsrichting?
Defensie heeft voor een bedrag van € 18 247,57 – uit de begroting van de Diensten Geestelijke Verzorging – een bestaande ruimte ingericht voor islamitische gebedsdiensten. De ruimte kan ook worden gebruikt voor lessen, bijvoorbeeld aan militairen die op uitzending gaan naar landen met een islamitische bevolking.
Kunt u aangeven waarom geïnvesteerd wordt in islamitische gebedsruimtes, terwijl er door de grootschalige bezuinigingen 12 000 banen worden geschrapt bij Defensie?
Op defensielocaties zijn in totaal 25 kapel-, gebeds- en stilteruimtes beschikbaar. Voor islamitische gebedsdiensten bestond een dergelijke ruimte nog niet. In mijn brief van 11 mei 2011 (Handelingen TK 2010–2011, aanhangsel nr. 2475) heb ik uiteengezet dat de Islam met hetzelfde respect wordt bejegend en dezelfde regels wordt omgeven als andere religies. De inrichting van een eigen gebedsruimte maakt daarvan deel uit.
Deelt u de mening dat Defensie na de stelselmatige pro-islam wervingsadvertenties in de media, het organiseren van symposia over islam en krijgsmacht, het aanstellen van een radicale legerimam die vindt dat er geen broederschap kan zijn tussen christenen en moslims, regelingen voor de Ramadan, halalmaaltijden en nu het openen van de eerste islamitische gebedsruimte in Amersfoort in een rap tempo aan het islamiseren is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onder islamisering wordt verstaan dat de maatschappij of maatschappelijke organisaties volgens islamitische principes worden georganiseerd. Hiervan is bij de krijgsmacht geen sprake. Voorts spreek ik mijn vertrouwen uit in de geestelijk verzorger als bedoeld in vraag 4. Zijn functioneren is op geen enkele wijze te duiden als radicaal en ik neem dan ook afstand van de kwalificaties die in vraag 4 zijn gebruikt.
De storingen bij ING |
|
Jhim van Bemmel (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de storingen bij de bank ING (en de reactie van ING op de vele storingen van afgelopen tijd), waardoor internetbankieren bij ING veelvuldig onmogelijk was?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ING te allen tijde bereikbaar moet zijn voor klanten die willen internetbankieren en dat een continue toegankelijkheid goed is voor de omloopsnelheid van geld en daarmee voor de economie? Zo nee, waarom niet?
Met de leden Van Bemmel en Van Dijck ben ik eens dat een goed functionerend betalingsverkeer essentieel is. In Nederland verkeren wij in de gelukkige omstandigheid dat in het algemeen ons betalingsverkeer goed functioneert en efficiënt is ingericht, waardoor ook de kosten van betalingstransacties relatief laag zijn. Van ING heb ik begrepen dat zij, omdat zij er belang aan hechten dat hun klanten vertrouwen hebben en houden in het betalingsverkeer van ING, met regelmaat hun systeem evalueren. ING heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de oorzaken van de storingen en dit ook besproken met de Nederlandsche Bank. De recente storingen waren het gevolg van een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden met betrekking tot menselijk falen en techniek. ING heeft een aantal verbeterpunten in techniek, processen en communicatie onderkend en is direct begonnen om deze maatregelen te implementeren.
In reactie op de vragen van de leden Van Bemmel en Van Dijck, merk ik op dat ik van ING heb begrepen dat ING reeds jaren een volledige achtervang van het internetbankieren- en betaalsysteem bezit. Dit betreft een uitwijkomgeving waarin permanent schaduwdraaiende systemen zijn geïnstalleerd. Systemen die dus een 100% kopie zijn van de primaire productiesystemen en die in noodsituaties ingezet kunnen worden. Overschakelen naar dit reservesysteem kost enige uren. Als er een incident is, heeft inzetten van het reservesysteem daarom pas zin als het probleem niet binnen enige uren verholpen kan zijn.
Het belang dat ING heeft bij het behoud van het vertrouwen van klanten is in mijn ogen verder dusdanig, dat dit op zichzelf al voldoende stimuleert tot het optimaliseren van de internetbankier-omgeving. Gelet op vorenstaande zie ik geen redenen om hier met de directie van ING verder nog over van gedachten te wisselen.
Bent u bereid een gesprek aan te gaan met de directie van ING, om duidelijk te maken dat er een back-upsysteem voor internetbankieren gerealiseerd moet worden binnen afzienbare tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een bij strenge vorst buiten vastgeketende hond in Breskens |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat er recentelijk verschillende meldingen bij de meldkamer van 144 zijn binnengekomen over een labrador die al langdurig, maar ook bij de strenge vorst van de afgelopen week, in een buitenren aan de ketting wordt gehouden in Breskens?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een hond al zijn hele leven (1,5 jaar) continu (24 uur per dag) aangelijnd en/of in een buitenren op een erf verblijft, er sprake is van een waak- of heemhond, zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond? Zo nee, waarom niet?
In het geval een hond al 1,5 jaar 24 uur per dag buiten verblijft kan er sprake zijn van een waak- en heemhond zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond. Het in een buitenren aangelijnd houden van een hond, zonder deugdelijk hok of drinkwater, kan een overtreding betekenen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond of het verbod op dierenmishandeling.
In de casus van de hond in Breskens meld ik u dat de gedane meldingen over deze hond op geen enkele wijze stroken met de daadwerkelijke aangetroffen situatie. De politie heeft geen strafbaar feit met betrekking tot de hond in deze casus kunnen aantonen.
Kunt u bevestigen dat het volgens het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond niet is toegestaan om een hond te houden die is ingesloten in een buitenren en daarbinnen via een ketting of touw is vastgelegd? Zo ja, kunt u uitleggen waarom niet handhavend is opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bij strenge vorst in een buitenren houden van een aangelijnde hond, terwijl er geen deugdelijk hok of drinkwater beschikbaar is een overtreding is van artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is niet opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de huidige en de toekomstige regelgeving voldoende handvatten bieden om op te treden tegen dergelijke overtredingen? Zo ja, waarop baseert u dat? Waarom is er in dit geval dan niet opgetreden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren en op welke termijn?
De huidige en de toekomstige regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen de handelingen die u schetst. Het kabinet is voornemens in het Besluit houders van dieren, dat momenteel wordt voorbereid, enkele algemene verzorgingsnormen op te nemen. Het ontwerpbesluit bevat tevens, in tegenstelling tot de huidige regelgeving, een aantal concrete gedragingen die als dierenmishandeling kunnen worden aangemerkt. Daarmee wordt het verbod op dierenmishandeling verduidelijkt ten behoeve van de handhaving en de vervolging.
De bepalingen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond worden opgenomen in het Besluit houders van dieren. Het verbod op het anders dan incidenteel vastleggen van een hond in een ren blijft dus bestaan, indien niet wordt voldaan aan de bepalingen.
Is het waar dat een agent van de dierenpolitie ter plaatse aan een bezorgde hondenliefhebber heeft verteld dat het geen probleem is wanneer een hond aangelijnd in een buitenren verblijft, ook wanneer een deugdelijk hok, mand of deken en zelfs water ontbreken, aangezien «de hond sneeuw kan eten als hij dorst krijgt»? Zo nee, waar baseert u uw antwoord op? Hoe u dan wel met de melding(en) over deze hond omgegaan? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De dierenpolitie is meermaals ter plaatse geweest en heeft geconstateerd dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Uit navraag bij het korps is vast komen te staan dat woorden van deze strekking niet door de dierenpolitie zijn geuit.
Indien er klachten zijn met betrekking tot het optreden van de dierenpolitie dan kan hierover een klacht worden ingediend bij het desbetreffende korps ingevolge de klachtenregeling van de politie.
Bent u bereid om binnen zeven dagen ervoor te zorgen dat alle medewerkers van de meldkamer van 144 en alle agenten van de dierenpolitie volledig op de hoogte zijn van de geldende wet- en regelgeving, zodat in de toekomst wél snel en adequaat kan worden opgetreden wanneer overtredingen worden gemeld bij 144?
Alle medewerkers van het meldnummer 144 en alle politieambtenaren dierenpolitie zijn volledig op de hoogte van de geldende wet – en regelgeving. De medewerkers van het meldpunt 144 worden periodiek bijgeschoold en de politieambtenaren van de dierenpolitie hebben een aanvullende opleiding gevolgd bij de Politieacademie.
Naar aanleiding van deze casus is aanvullende informatie over waak- en heemhonden op het Politie kennisnet geplaatst en is tijdens de bijscholing van centralisten nog extra aandacht besteed aan het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond.
Hoeveel honden worden in Nederland nog 24 uur per dag aan de ketting gehouden en/of worden 24 uur per dag in een buitenren worden gehouden? Zo nee, bent u bereid om dit nog in 2012 in kaart te brengen?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar en ik zie geen aanleiding dit in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de open normen in het nieuwe Besluit houders van dieren nauwelijks handvatten bieden voor controle en optreden tegen situaties van verwaarlozing en mishandeling, zoals bij gevallen waarbij honden langdurig en continu aan de ketting en/of in een buitenren wordt gehouden? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, op welke wijze en termijn gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Topman Vestia bouwt villa op Bonaire tussen BN'ers |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het bericht «Topman Vestia bouwt villa op Bonaire tussen BN'ers»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de voormalig directeur van woningcorporatie Vestia voor zichzelf een kolossale miljoenenvilla op Bonaire laat bouwen?
Mij is bekend dat de voormalig bestuurder van woningcorporatie Vestia op dit moment op Bonaire inderdaad een woning voor zichzelf laat bouwen. Van de omvang en de kosten die met deze bouw zijn gemoeid ben ik echter niet op de hoogte.
Is het waar dat deze oud-beheerder van sociale huurwoningen jarenlang bijna een half miljoen euro aan salaris opstreek?
Aan de hand van de gegevens die uw Kamer jaarlijks worden toegezonden is bekend, dat de voormalig bestuurder van Vestia in 2006 een totale bezoldiging ontving van € 447 000, waarvan € 356 000 aan beloning en € 91 000 als bijdrage aan diens pensioen.
In 2007 betrof het een totale bezoldiging van € 463 000, waarvan € 335 000 aan beloning en € 99 000 voor pensioen. Dat jaar was ook sprake van een bonusbetaling van € 29 000.
In 2008 was de totale bezoldiging € 487 000 met respectievelijk € 372 000 en € 115 000 voor beloning en pensioen.
Over 2009 bedroeg het totaal € 497 000 aan bezoldiging, waarvan € 379 000 als beloning en € 118 000 als pensioenbijdrage.
Tot slot bedroeg het volgens de jaarverslaglegging over 2010 (over 2011 zijn nog geen gegevens bekend) een totale bezoldiging van € 500 000, waarvan € 355 000 als beloning, € 117 000 voor pensioen, alsmede een bonusbetaling van € 28 000.
Kunt u ingaan op de financiële regelingen rond zijn vertrek? Krijgt de voormalig directeur een gouden handdruk, pensioenbetalingen of andere bonussen mee bij zijn vertrek? Zo ja, om welke bedragen gaat het?
Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen is informatie opgevraagd bij Vestia. Vestia heeft mij het volgende gemeld: «De bestaande afspraken tussen de Raad van Commissarissen van Vestia en de bestuurder omtrent zijn dienstverband zijn vertrouwelijk. Wel ben ik door de raad van commissarissen geïnformeerd dat er geen vertrekregeling is overeengekomen. Door de wijze van vertrek kan de bestuurder geen aanspraak maken op een in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen vertrekregeling. Conform bestaande afspraken is bij het einde van zijn dienstverband een eerder in depot gereserveerd bedrag van EUR 3 528 000 vrijgevallen dat ziet op de afkoop van diverse eerdere aanspraken en ter dekking van het oorspronkelijke recht van de bestuurder op een eindloonregeling in het kader van zijn pensioen.»
Ik vind de hoogte van de beloning van de voormalig bestuurder zoals die blijkt uit het bij vraag 3 geschetste beeld, alsmede de omvang van de overige afspraken die uit bovenstaande informatie van Vestia blijkt, ongepast voor een woningcorporatie, ook gelet op de timing. Eerder was de hoge bezoldiging aanleiding voor een van mijn ambtsvoorgangers de Raad van Commissarissen daarover om verantwoording te vragen. Dit heeft destijds niet geleid tot een neerwaartse bijstelling van de bezoldiging, maar wel tot de toezegging van de Raad dat de rechtsopvolger van de voormalig bestuurder zal worden beloond volgens de beloningscode van de sector, dan wel volgens de dan geldende wettelijke normering. Ik zal de Raad aan deze toezegging houden. Vestia heeft mij toegezegd de (totstandkoming van de) hiervoor gememoreerde (pensioen)afspraken mee te zullen nemen bij het forensisch onderzoekwaartoe zij heeft besloten.
Deelt u mening dat de voormalig directeur van Vestia bij gebleken nalatigheid ook aansprakelijk moet worden gesteld voor de schade?
Zoals ik in mijn antwoord van 20 januari jl. op vragen van de heer Lucassen met betrekking tot onder meer de aansprakelijkheid bij woningcorporaties (kenmerk 2011Z27559 2 ook al opmerkte, is het mijn inzet dat schade die aan de volkshuisvesting is berokkend, waar mogelijk wordt verhaald op degenen die dat ernstig valt te verwijten. Dat zal in het onderhavige geval – indien verwijtbaarheid is vastgesteld – niet anders zijn. Ik ben daarbij geen partij. Betrokken corporaties, in dit geval Vestia, moeten zelf (laten) onderzoeken of de geleden schade verhaald kan worden op de daarvoor verantwoordelijke partijen binnen of buiten de corporatie, hetzij via civielrechtelijke dan wel via strafrechtelijke weg. Een dergelijk traject kan eventueel gepaard gaan met het beslag leggen op eigendommen.
Bent u bereid te onderzoeken of er in dergelijk geval ook beslag kan worden gelegd op zijn kapitale Caribische villa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een anti-homoseksualiteitswet in Oeganda |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente berichtgeving dat een omstreden wetsvoorstel, waarin de doodstraf voor homoseksuelen wordt bepleit, deze week opnieuw is voorgelegd aan het parlement van Oeganda?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze wetgeving in strijd is met de fundamentele rechten van de mens?
Ja. Een dergelijke wet is in strijd met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein.
Gezien uw eerdere antwoorden op vragen waarin u aangaf herhaaldelijk op politiek niveau uw zorgen te hebben geuit over deze wetgeving, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van uw recente inspanningen?2
Nederland heeft herhaaldelijk in zowel bi- als multilateraal verband de Oegandese autoriteiten erop gewezen dat een dergelijke wet in strijd is met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein. De Oegandese premier heeft met een schriftelijke verklaring laten weten dat dit voorstel geen onderdeel vormt van zijn legislatieve programma en neemt hij hiervan afstand.
Op welke wijze gaat u de druk opvoeren om de Oegandese regering duidelijk te maken dat het aannemen van deze wet bijdraagt aan een klimaat van de onderdrukking tegen homo's?
Zie antwoord vraag 3.
De rol van wijlen prins Bernhard bij de Lockheed-affaire en de toegankelijkheid van verschillende archieven |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe verhoudt uw stelling «Er is geen wettelijke uitzonderingspositie voor archiefstukken met betrekking tot het koninklijk huis.»1 zich tot berichten dat in de praktijk toch een uitzonderingspositie blijkt te bestaan?2
De verhouding is zodanig dat deze geen betekenis heeft voor het antwoord van 23 januari jl. op de eerder gestelde vragen.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingsmogelijkheden worden de interne aantekeningen van de commissie-Donner betreffende C.F.C. Meuser niet vrijgegeven voor 2050?3 Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
De beperkingen berusten op de drie gronden die zijn opgenomen in artikel 15, eerste lid, van de Archiefwet. Hieraan liggen overwegingen ten grondslag met betrekking tot vertrouwelijk verkregen informatie, de persoonlijke levenssfeer van personen en het intern beraad van de commissie. Deze overwegingen sluiten aan bij de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden wordt het «verslag Meuser» (inventaris-nummer 12522) niet vrijgegeven voor 2050? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden wordt het deelrapport «De Meuser-Weisbrodconnectie in de Northrop-zaak» niet vrijgegeven voor 2025? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden worden het dagboek van E.F. Hauser en de Amerikaanse onderzoeksrapporten naar Hauser tot 2025 niet vrijgegeven? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in Artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden worden de «Stukken betreffende de finalisering van het rapport en de voorbereiding van daaraan te verbinden gevolgen» (inventarisnummer 12529) pas in 2 050 vrijgegeven? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de in artikel 15, lid 1, sub a Archiefwet genoemde beperking op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer vervalt bij overlijden, zoals bijvoorbeeld vastgesteld in het zogenaamde «King-Kong-arrest»?4
Nee, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzitter van de rechtbank Dordrecht van 4 december 2007.
Is het waar dat inventarissen staatsgeheim zijn tot ze beschikbaar komen in het Nationaal Archief?5 Zo ja, deelt u de mening dat dit merkwaardig is omdat – vanuit het perspectief van geheimhouding – een wezenlijk verschil bestaat tussen de inhoud van documenten en een lijst waarop deze slechts worden aangeduid? Is het mogelijk de inventarislijsten (deels) dusdanig aan te passen, dat deze openbaar kunnen worden gemaakt zonder dat het belang van de staat zou worden geschaad? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
De inventaris met betrekking tot het archief van de commissie van drie is gederubriceerd.
Derubricering is mogelijk indien de inventaris geen informatie bevat die noopt tot handhaving van de rubricering.
Wat is – naar aanleiding van de conclusies van de heer Aalders4 – de conclusie van het húidige kabinet met betrekking tot de vraag of de Tweede Kamer in 1976 beschikte over volledige informatie m.b.t. de handel en wandel van Prins Bernhard?
De Tweede Kamer beschikte in 1976 over het rapport van de commissie van drie en de kabinetsreactie daarop. Er is, gelet op de grondigheid waarmee de commissie haar werkzaamheden heeft verricht en op de zorgvuldig voorbereiding van de kabinetsreactie, geen reden aan te nemen dat de Tweede Kamer over andere stukken diende te beschikken.
Acht het huidige kabinet het mogelijk dat zich in het Nationaal Archief en/of het Koninklijk Huis Archief stukken bevinden, waarover de Tweede Kamer in 1976, gelet op de vragen die toen aan de orde waren, had moeten beschikken? Zo ja, ligt het dan in de rede dat met het openbaar maken van deze stukken niet wordt gewacht tot zij voor openbaarmaking ingevolge de Archiefwet «aan de beurt zijn», maar dat zij alsnog, zo spoedig mogelijk, met toepassing van artikel 68 Grondwet aan de Kamer worden verschaft?
Zie antwoord vraag 9.
Welke concrete afspraken bestaan er tussen directeuren van het Koninklijk Huis Archief, het Nationaal Archief en het Kabinet van de Koningin? Hoe wordt deze ingevuld? Welke afspraken hebben de directeuren in het bijzonder gemaakt over stukken die zich in het Koninklijk Huis Archief bevinden, maar het belang van de staat raken, en derhalve eigenlijk thuis horen in het Nationaal Archief?
De afspraken tussen de directeuren zijn nader omschreven in de beantwoording van vragen van de commissie door de minister-president in 2005 (Kamerstukken II 2004/5, 29 800 III, nr. 29), met name onder de punten 3, 4 en 7.
Is het waar dat stukken in het Koninklijk Huis Archief zonder toestemming van een van de leden van het kabinet vernietigd kunnen worden? Kunt u een overzicht verschaffen van personen wier toestemming voldoende is om stukken uit dit archief te vernietigen?
Ja. Het Koninklijk Huisarchief bevat een particulier archief waarop de Archiefwet niet van toepassing is.
Is het waar dat het Koninklijk Huis Archief rechtstreeks valt onder de privaatrechtelijke rechtspersoon Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje?
Nee. De archieven in het Koninklijk Huisarchief zijn sinds 1968 ondergebracht in de stichting Archief van het Huis Oranje-Nassau.
Is het waar dat kosten van het Koninklijk Huisarchief – direct of indirect – ten laste komen van de Rijksbegroting?
De kosten komen ten laste van de Koningin en de functionele uitgaven op Hoofdstuk I van de rijksbegroting.
Is het waar dat de Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje conform haar statutaire bepaling in artikel 2, lid 1, een algemeen doel dient, te weten «het verkrijgen en beheren van roerende en onroerende zaken met betrekking tot of verband houdende met het Huis van Oranje-Nassau [...] teneinde die zaken [...] te doen dienen ten algemene nutte»? Is het waar dat in de statuten van de Stichting is geregeld dat het bestuur bepaalt wie toegang krijgt tot het archief middels een daartoe opgesteld reglement? Bent u het eens met de conclusie dat het bestuur aldus een bevoegdheid uitoefent die verbonden is met een openbaar belang: het historisch inzicht in het functioneren van de Koning als Nederlandse staatsinstelling? Zo nee, waarom niet?
De genoemde statuten kunnen volgens wettelijk voorschrift door een ieder worden geraadpleegd bij de Kamer van Koophandel. Deze bevatten het genoemde algemene doel maar geen bepalingen over een rol van het bestuur bij de toegang tot de archieven en evenmin een toelichting op de betekenis en de wijze van totstandkoming van afzonderlijke bepalingen. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Waarom is, terwijl het Koninklijk Huisarchief door u als een particulier archief is aangeduid, in de statuten van de Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een substantiële en beslissende stem toegekend in de besluitvorming van de Stichting met betrekking tot, onder andere, de benoeming van bestuursleden (twee van de drie bestuursfuncties)?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de Stichting met een dergelijke rechtstreekse ministeriële invloed, mede gelet op de mate waarin de kosten van het Koninklijk Huisarchief ten laste van de Rijksbegroting komen alsmede het feit dat de Stichting een openbaar gezag uitoefent, aangemerkt dient te worden als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de archiefbescheiden onder de reikwijdte van de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet komen te vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 13 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2006.
Deelt u de mening dat deze casus aanleiding is voor een herijking van het beleid voor het Koninklijk Huis Archief waarbij het publieke karakter daarvan nadrukkelijker – zoals reeds uitgesproken in o.a. de motie-Kalsbeek6 – in beschouwing wordt genomen? Bent u bereid een aanzet te doen voor deze herijking middels een schriftelijk voorstel aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De regeling in de Archiefwet 1995 biedt geen grond voor een herijking van beleid.
De berichtgeving dat er wederom problemen zijn met de vaargeul tussen Holwerd en Nes op Ameland |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Herkent u de problematiek ten aanzien van de breedte en diepte van de vaargeul van en naar Ameland zoals beschreven in de Leeuwarder Courant van 2 februari j.l.? Zo ja, heeft u stappen ondernomen om deze problematiek te verhelpen?
Ik herken de problematiek. Een deel van de vaargeul voldoet niet aan de vereiste breedte en diepte. Bij specifieke omstandigheden, in het bijzonder de combinatie laagwater en oostenwind, kunnen de gevolgen hiervan voor de veerdienst merkbaar zijn. Rijkswaterstaat zet zich maximaal in voor een goede verbinding van en naar Ameland en heeft maatregelen getroffen om dit probleem te verhelpen. Direct na het bekend worden van de problematiek is de opdrachtnemer een contractuele korting opgelegd die nog steeds voortduurt. In overleg met de opdrachtnemer, de rederij Wagenborg Passagiersdiensten en gemeente Ameland is voorts een proef uitgevoerd met een andere baggermethode om tot een verbetering te komen van de vaargeulsituatie. Deze baggermethode heeft helaas niet tot het gewenste resultaat geleid. De opdrachtnemer is begin februari gesommeerd om op zo kort mogelijke termijn alsnog aan de vereiste maatvoering te voldoen met de reguliere baggermethode.
Bijkomende omstandigheid was dat het vaarwegonderhoud op deze vaarroute tussen 31 januari en 20 februari opgeschort moest worden door de forse ijsgang op de Waddenzee. Zowel de veerboten als het in te zetten materieel ten behoeve van het vaarwegonderhoud ondervonden hiervan hinder. De vaarroute naar Ameland is met ijsbrekers open gehouden. Direct na beëindiging van de overmachtsituatie zijn de werkzaamheden hervat en heeft de opdrachtnemer meer materieel op dit knelpunt ingezet.
Ik ben duidelijk niet tevreden met de ontstane situatie. Ik heb dan ook begrip voor het standpunt dat de reder en gebruikers innemen voor wat betreft de toestand van de betreffende vaargeul.
Heeft u de nodige maatregelen getroffen om verbetering te bewerkstelligen? Kunt u toelichten waaruit deze maatregelen hebben bestaan? Zou u kunnen toelichten of u tot nu toe tevreden bent over eventuele vorderingen in de aanpak van de vaargeulproblematiek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven in welke mate welke argumenten leidend zijn in de prioritering van de aanpak van deze problematiek?
Het is de taak van Rijkswaterstaat om zorg te dragen voor een goede verbinding van en naar Ameland. Daarbij staan de doelen «vlot» en «veilig» steeds centraal. De weersomstandigheden en morfologische ontwikkelingen spelen echter ook een grote rol in wat wel en niet kan en wettelijke kaders zoals de Derde Nota Planologische Kernbeslissing Waddenzee en de Natuurbeschermingswet zijn, gezien het gebied, strikt leidend. Voor de aanpak van het knelpunt zijn afdoende financiële middelen beschikbaar.
Kunt u aangeven op welke termijn de vaargeulproblematiek is verholpen? Kunt u deze termijn ook daadwerkelijk toezeggen?
Op basis van de planning van de opdrachtnemer is de verwachting dat de vaargeul binnen enkele weken weer aan de vereiste maatvoering voldoet. Een harde toezegging hierover kan ik echter niet geven.
Kunt u aangeven of u de genoemde oplossing in het artikel, het herstellen van de oude vaargeul, wilt gaan uitvoeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De optie waar u op doelt betreft het geforceerd doorbaggeren van een nabijgelegen zandplaat. De opsteller van het plan verwacht dat hiermee het oorspronkelijk stromingspatroon kan worden hersteld waardoor de aanslibbingsproblematiek zal afnemen. De Natuurbeschermingswet evenals de Derde Nota Planologische Kernbeslissing Waddenzee staan een dergelijke ingreep niet toe. Rijkswaterstaat is gehouden om de morfologische ontwikkelingen te volgen. Een onnatuurlijke ingreep is niet toegestaan en kan onvoorspelbare effecten hebben voor omliggende geulen. Ik ben dan ook niet voornemens deze optie uit te voeren.
Vindt u dat er voldoende communicatie is met belanghebbenden als de gemeente Ameland, bewoners en de rederij over de – al dan niet in gang gezette-aanpak van de vaargeulproblematiek? Kunt u aangeven in welke vorm en met welke frequentie de communicatie tot nu toe is verlopen?
Zowel met Wagenborg Passagiersdiensten als het College van B&W van Ameland is frequent contact. Bij bijzondere omstandigheden wordt direct contact gezocht om de rederij en het college te informeren over de actuele situatie van de vaargeul en de stappen die Rijkswaterstaat zet. Regulier overleg met de gemeente en rederij vindt tevens plaats tijdens het zogenaamde COBA – Commissie Overleg Boten Ameland. Hierin komt eventuele problematiek uitvoerig aan de orde. Dit overleg vindt iedere twee maanden plaats.
Een aanhouding voor ontucht op een kinderdagverblijf in Vlissingen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Man aangehouden voor ontucht op kinderdagverblijf in Vlissingen»?1
Ja.
Kunt u nader inzicht verschaffen in de omstandigheden die geleid hebben tot de aanhouding in verband met ontucht op het kinderdagverblijf in Vlissingen?
Naar aanleiding van een aangifte van seksueel misbruik van een 3-jarig meisje, is een medewerker van een kinderdagverblijf als verdachte aangemerkt en door de politie aangehouden. In het belang van het onderzoek is het niet mogelijk om hierover nadere informatie te geven.
Welke initiatieven zijn er ondernomen om ouders van kinderen op het kinderdagverblijf te informeren over de ontstane situatie? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze initiatieven?
De driehoek van de gemeente Vlissingen (burgemeester, officier van justitie en teamchef politie) heeft in de loop van 7 februari 2012 in overleg met de Stichting Kinderopvang Walcheren (KOW) en de GGD besloten die avond een informatiebijeenkomst te organiseren voor de ouders of verzorgers van kinderen die op kinderdagverblijf De Tuimelaar hebben verbleven sinds de betreffende medewerker daar werkzaam was. Tijdens de bijeenkomst is informatie verstrekt door de KOW, de burgemeester van Vlissingen, de politie en de GGD. Voorts waren er medewerkers van slachtofferhulp aanwezig en hulpverleners van Emergis, de Zeeuwse instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Tijdens de bijeenkomst – en later die avond ook via een persbericht van de politie en via de site van KOW – is bekend gemaakt dat vanaf woensdag 8 februari 2012 een telefonische informatielijn van de GGD werd geopend.
Op 8 februari 2012 is een tweede informatiebijeenkomst in Vlissingen gehouden voor ouders en verzorgers, die op 7 februari 2012 verhinderd waren. In de gemeenten Middelburg en Veere zijn op 9 februari 2012 kleinschaliger informatiebijeenkomsten gehouden, omdat de verdachte in het verleden kortstondig op kinderdagverblijven in die gemeenten heeft gewerkt. In totaal hebben enkele honderden ouders en verzorgers de informatiebijeenkomsten bezocht. Ruim honderd mensen hebben de eerste dagen naar het informatienummer van de GGD gebeld. De KOW heeft verder aan de ouders van alle bij de KOW ingeschreven kinderen, dus ook van kinderen van andere kinderdagverblijven, een informatiebrief gestuurd. Het kabinet is het eens met de gekozen aanpak.
Welke vervolg stappen overwegen de politie en het Openbaar Ministerie in deze? Op welke wijze zal het onderzoek worden voortgezet? Houdt u toezicht op een voortvarende voortgang van het onderzoek?
Direct na de aanhouding van de man en de daarop volgende dagen heeft de politie onder leiding van de officier van justitie een groot aantal onderzoekshandelingen verricht. Dat onderzoek heeft niet geleid tot een verdere onderbouwing van de verdenking. Ook zijn bij de politie geen nieuwe aangiftes binnengekomen. Omdat er onvoldoende reden was de verdachte nog langer vast te houden, heeft de officier van justitie op 10 februari 2012 besloten hem die dag in vrijheid te stellen. Het is in het belang van het onderzoek niet mogelijk om over de inhoud van het onderzoek dat sindsdien is voortgezet, mededelingen te doen.
Op welke wijze zullen de ouders op de hoogte gehouden worden van nieuwe ontwikkelingen in deze zaak? Houdt u toezicht op een adequate informatievoorziening?
Tijdens de informatiebijeenkomsten in Vlissingen is de ouders en verzorgers van kinderen op het kinderdagverblijf toegezegd, dat zij op de hoogte worden gehouden van ontwikkelingen in deze zaak. Zo zijn de ouders op 10 februari 2012 door middel van een brief van de burgemeester van Vlissingen op de hoogte gebracht van de invrijheidstelling van de verdachte. Daarna heeft het Openbaar Ministerie een persbericht uitgebracht. Zoals vermeld in antwoord 3, is het kabinet van mening dat de informatievoorziening adequaat is.
Maakt u haast met het implementeren van de aanbevelingen van de Commissie Gunning met betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang?
Ja. Een dezer dagen zal ik u informeren over de kwaliteitsagenda in de kinderopvang. Deze kwaliteitsagenda is in overleg met de kinderopvangsector (ondernemers en ouderorganisatie) opgesteld en heeft als doel om met alle betrokken partijen de kwaliteit van de kinderopvang naar een hoger plan te tillen.
Wat is de stand van zaken wat betreft de kwaliteitsagenda waarover u sprak tijdens het algemeen overleg voor kinderopvang van 23 november 2011? Is de branche al gekomen met voorstellen zoals afgesproken? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
In mijn brief over de kwaliteitsagenda wordt aangekondigd dat het «vierogenprincipe» op basis van een advies van de Brancheorganisatie Kinderopvang en de ouderorganisatie BOinK wettelijk zal worden verankerd. Doel van deze maatregel is de veiligheid in de kinderopvang te vergroten en de kans op misbruik te verkleinen. De oudercommissies zullen over de invulling van het «vierogenprincipe» adviesrecht krijgen. Kinderdagverblijven met maximaal zes kinderen zullen een uitzonderingspositie krijgen: zij moeten hun oudercommissie wel om advies over de omgang met het principe vragen, maar er hoeft niet altijd iemand extra in het dagverblijf aanwezig te zijn.
In hoeverre acht u de optie, waarover u sprak tijdens het genoemde algemeen overleg, waarschijnlijk dat de overheid uiteindelijk het initiatief zal moeten nemen om te komen tot verbetering omdat de branche zelf op onderdelen tekort schiet? In hoeverre is het waarschijnlijk dat u uiteindelijk komt met regelgeving?
In de brief met de kwaliteitsagenda staat aangegeven dat het «vierogenprincipe» wettelijk zal worden verankerd. Deze wettelijke verankering is in overleg met de kinderopvangsector tot stand gekomen. Ik zal het advies van de Brancheorganisatie kinderopvang en de ouderorganisatie BOinK over het «vierogenprincipe» nader uitwerken in wet- en regelgeving.
Besluit uitvoering Crisis en herstelwet |
|
Bas Jan van Bochove (CDA), Paulus Jansen (SP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de inhoud van het Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis en herstelwet, vierde tranche)?
Ja.
In dit besluit is onder letter D opgenomen dat in paragraaf 3 na art. 6d een art. 6e opgenomen; is dit op Almere gerichte artikel alleen bedoeld voor nieuwbouw en particulier opdrachtgeverschap?
Ja.
Wat is in dit geval de situatie voor vergelijkbare initiatieven in de bestaande bouw?
Een bestaande woning gebouwd binnen particulier opdrachtgeverschap moet net als alle andere woningen voldoen aan de voorschriften voor bestaande bouw. De in het besluit opgenomen regeling heeft slechts betrekking op de daar genoemde nieuwbouwvoorschriften. De voorschriften voor bestaande bouw worden niet genoemd en blijven dus ook in Almere gelden.
Worden de artikelen zoals die zijn opgesomd onder art. 6e voor de bestaande bouw nu wel of niet uitgesloten?
De artikelen waarin de voorschriften voor bestaande bouw zijn opgenomen worden niet genoemd in het besluit en zijn derhalve uitgesloten van het experiment.
Hoe gaat dit functioneren onder de handhaving? Is er sprake van het voortdurend administratief moeten scheiden van type woningen die wel of niet vallen onder art. 6e?
Nieuw te bouwen woningen moeten gebouwd worden volgens de verleende vergunning. Handhaving met betrekking tot de nieuwbouw vindt plaats op basis van die vergunning. Voor nieuwbouw kan er dus geen discussie zijn aan welke voorschriften moet worden voldaan.
Bestaande woningen gebouwd onder het experiment in Almere moeten voldoen aan dezelfde voorschriften als alle andere bestaande woningen in Nederland. Voor de bestaande bouw is deze vraag derhalve niet aan de orde.
Wat is de situatie als de woning gebouwd onder art. 6e wordt verkocht? Wat is dan de status: art. 6e of juist niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat is de situatie bij verbouw; in het bijzonder ten aanzien van het rechtens verkregen niveau, met als minimum bestaande bouw?
Bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een woning gelden vanaf 1 april 2012 de voorschriften voor verbouw zoals gegeven in het Bouwbesluit 2012. De voorschriften voor verbouw verwijzen in veel gevallen naar het rechtens verkregen niveau. In geval verbouw plaatsvindt aan een woning die onder het regime van het experiment in Almere gebouwd is dan geldt ook hier het rechtens verkregen niveau. Indien de bouwer van de betreffende woning bij de bouw gekozen heeft om uit te gaan van een lager niveau dan nieuwbouw – wat is toegestaan voor zover het één van de specifiek genoemde artikelen betreft – dan zal ook het rechtens verkregen niveau overeenkomstig lager zijn. In alle gevallen zal de woning bij verbouw moeten voldoen aan de voorschriften voor bestaande bouw.
De stand van zaken binnen Charim thuiszorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Bedoelt u in uw antwoord van 25 oktober 2011 op eerdere vragen dat u vindt dat de private verantwoordelijkheid van de sector belangrijker is dat toezicht op de kwaliteit? Zo neen, hoe legt u uw antwoord dan uit? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?1
Met mijn eerdere antwoord heb ik willen aangeven dat deze private zorgaanbieders primair zelf verantwoordelijk zijn voor hun functioneren. Hierbij moeten zij voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Zoals ik ook in mijn eerdere antwoord, waarnaar u verwijst, uiteen heb gezet bestaan er daarnaast voldoende mogelijkheden voor deze partijen om in te grijpen of invloed uit te oefenen als het bestuur disfunctioneert. Hierbij zijn de Raad van Toezicht, de Ondernemingsraad en Cliëntenraad in eerste instantie aan zet. Ook externe partijen zoals de verzekeraar en de banken hebben er een belang bij dat de zorgaanbieder die zij contracteren, of van een lening voorzien, goed wordt bestuurd.
Indien er sprake is van slechte kwaliteit speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een belangrijke rol. De IGZ zal in actie komen indien zorgaanbieders niet voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen. Het feit dat er toezicht wordt uitgeoefend laat onverlet dat de primaire verantwoordelijkheid bij de zorgaanbieder ligt. Hiernaast vraagt u naar de verantwoordelijkheid van het bestuur voor de arbeidsomstandigheden van de werknemers. Specifiek met betrekking tot werkomstandigheden bestaan er waarborgen in wetgeving. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de arbeidsomstandigheden.
Bent u de stelling dat private verantwoordelijkheid ondergeschikt is aan de kwaliteit van zorg, en dat er door u dient te worden ingegrepen zodra er blijkt dat een disfunctionerend bestuur haar verantwoordelijkheid niet neemt voor goede werkomstandigheden van werknemers, en de daaruit volgende slechte kwaliteit van zorg voor bewoners of zorgbehoevenden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u werkelijk van mening dat zorgbehoevenden kunnen wegblijven of verhuizen zodra zijn zij geen vertrouwen meer hebben in de zorginstelling? Is het niet belangrijker te zorgen dat de eerste prioriteit goede, kwalitatieve zorg is voor de bewoners van Charim, en dat zij voldoende geïnformeerd zijn over de klachtenregeling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben groot voorstander van keuzevrijheid in de zorg. Het moet zo veel als mogelijk een keuze van de cliënt zijn naar welke zorginstelling hij of zij gaat. Wanneer het gaat om zorg in combinatie met wonen weet ik dat cliënten niet zo snel zullen verhuizen als zij geen vertrouwen meer hebben in de zorginstelling. Het is dus allebei belangrijk!
Ik vind het net als u van het grootste belang dat de bewoners van Charim goede zorg krijgen. Als de kwaliteit onder de maat is, moet de zorgaanbieder zorgen voor verbetering. De IGZ houdt hier toezicht op en zal indien nodig handhavend optreden. Ten slotte ben ik met u van mening dat het belangrijk is dat cliënten op de hoogte zijn van de klachtenregeling. Op grond van de wet klachtrecht cliënten zorgsector is de zorgaanbieder dan ook verplicht de klachtenregeling op passende wijze onder de aandacht van de cliënt te brengen.
Hoe reageert u op het IGZ-rapport over het follow-upbezoek medicatieveiligheid van 6 oktober 2011? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb kennisgenomen van hetgeen de IGZ namens mij heeft waargenomen. Indien de IGZ van mening is dat er onvoldoende verbetering optreedt bij Charim, bijvoorbeeld omdat de Raad van Bestuur onvoldoende gehoor of urgentie geeft aan de door de IGZ opgelegde maatregelen, kan de IGZ mij adviseren om Charim een aanwijzing te geven ex artikel 8, lid 1, Kwaliteitswet zorginstellingen. Als er direct gevaar dreigt voor de veiligheid en/of gezondheid van de cliënten van Charim, kan de IGZ Charim zelf direct een bevel ex artikel 8, lid 4, Kwaliteitswet zorginstellingen geven. De IGZ ziet uit kwaliteits- en veiligheidsoverwegingen vooralsnog geen aanleiding tot ingrijpen, maar houdt de uitvoering van de met de Raad van Bestuur besproken verbeteracties nauwlettend in de gaten.
Hoe reageert u op de verslechterde punten, schaart u dit onder «private verantwoordelijkheid» of deelt u de mening dat hier sprake is van gevaarlijke zorgsituaties als het gaat om medicatieveiligheid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in te grijpen bij Charim thuiszorg na het verschijnen van dit schokkende rapport van de Inspectie? Zo nee, moeten er eerst ernstige ongelukken gebeuren voordat u inziet dat er nu direct ingegrepen moet worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u ervan kennisgenomen dat tijdens de uitzending van Een Vandaag van 7 november jl. de hoofdinspecteur Verpleging en Langdurige Zorg van de Inspectie sprak over onderzoek dat gedaan zou zijn naar melding van mishandeling en een medewerker geschorst zou zijn? Is het u bekend dat de Inspectie in het geheel geen onderzoek deed naar melding van diverse mishandelingen tegen meerdere bewoners en dat er ook geen medewerkster geschorst is? Kunt u dit toelichten en wilt u toelichten waarom er geen onderzoek door de IGZ is gedaan?3
De IGZ heeft geen formele meldingen over mishandeling bij Amandelhof ontvangen. Wel zijn er een tweetal signalen ontvangen over mishandeling. De melder heeft hier geen formele melding van gemaakt, waardoor specifieke informatie ontbrak om deze signalen te onderzoeken. Wel heeft de IGZ deze signalen in algemene zin betrokken bij het toezicht op Charim. Ook is op meerdere momenten in de gesprekken met de Raad van Bestuur hier rekenschap over gevraagd en is er aangedrongen op onderzoek en maatregelen. Dat was waar naar mijn weten de hoofdinspecteur op doelde. De Raad van Bestuur heeft op grond hiervan allerlei acties in gang gezet, waar onder gesprekken met medewerkers.
Controleert de Inspectie ook andere locaties van Charim? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze controles, en welke locaties zijn in de tweede helft van 2011 bezocht?
In november en december 2011 zijn11 locaties kort onaangekondigd bezocht als follow up op eerdere algemeen toezichtbezoeken aan Charim.
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verslagen van deze bezoeken.
Tevens is in november gesproken met de Raad van Bestuur over een risicoscan voor alle locaties en is er gesproken over een plan van aanpak.
De conclusie van al deze bezoeken is dat er sprake is van verbetering maar dat dit zeker nog niet voldoende is.
In januari 2012 is een uitgebreid toezichtbezoek gebracht aan locatie de Meent van Charim. Ook hier was het oordeel dat er zichtbaar hard werd gewerkt maar dat men nog niet aan de normen voldoet. Een andere aspect waar de organisatie mee aan de slag moet is de cultuur binnen de organisatie, deze uit zich zowel richting medewerkers als richting bewoners.
De nieuwe bestuurder is hiervan doordrongen en heeft bij de inspectie aangegeven hiermee aan de slag te gaan.
De cliëntenraad geeft aan ze positief is over de toekomst maar dat men wel verwacht dat dit tijd kost.
Gaat de Inspectie opnieuw vervolginspecties instellen? Zo ja, op welke locaties? Zo nee, waarom niet?
Ja, in maart zal wederom het thuiszorgonderdeel van Charim worden bezocht, evenals de locatie Amandelhof.
Heeft de Inspectie contact met zorgverzekeraar Agis over de forse problematiek binnen Charim? Zo ja, wat houdt dit contact in? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Tussen de IGZ en de betrokken zorgverzekeraar is contact geweest. Het zorgkantoor heeft te kennen gegeven geen klachten te ontvangen over de kwaliteit van zorg. Tevens is tijdens de contacten het zorgkantoor geïnformeerd over de inspectiebezoeken die plaats gaan vinden.
Bent u bereid de Arbeidsinspectie naar aanleiding van het verloop van personeel en hun ontslag binnen Charim in te zetten? Zo ja, wanneer gaat u de Arbeidsinspectie inschakelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdere antwoorden (zie ook Aanhangsel 744) ben ik al uitvoerig ingegaan op de verantwoordelijkheidsverdeling inzake ondermeer het personeelsbeleid bij zorginstellingen en het ontbreken van een rol daarbij voor VWS. Dat is ook hier weer aan de orde.
Het rapport over de werkomstandigheden dat de Raad van Bestuur van Charim in opdracht heeft gegeven, is inmiddels verschenen. Daarin staat vermeld dat, naast de Inspectie voor de Gezondheidszorg, ook de Inspectie SZW actief betrokken is bij Charim.
Erkent u dat Charim, als lid van Actiz, zich niet houdt aan de klachtregeling omdat zij geen klokkenluidersregeling heeft? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Uit uw vraagstelling maak ik op dat u doelt op de klokkenluidersregeling als onderdeel van de Zorgbrede Governancecode. Die code is een vorm van zelfregulering van de sector. Het is dan ook aan die sector om op naleving van de sectorregeling toe te zien en desnoods sancties op te leggen voor niet-naleving.
Vinden er brandoefeningen plaats in Charim? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen, en de Kamer hierover te informeren?
Zoals u eerder gemeld (TK 2010–2011, Aanhangsel 2911) ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid bij de zorginstelling. De betrokken gemeente heeft als eerstelijns toezichthouder de taak de zorgorganisatie te controleren op het voldoen aan de wet-en regelgeving over brandveiligheid en het brandveilig gebruik van het gebouw. Uit navraag bij Zorggroep Charim blijkt dat bij de Zorggroep Charim regelmatig brandoefeningen worden gehouden. Zo zijn op de locatie Amandelhof het afgelopen jaar twee ontruimingsoefeningen gehouden op 18 juli 2011 en 17 augustus 2011. Dit onder toezicht van branddeskundigen van de Veiligheids Regio Utrecht (VRU). Om bewoners niet onnodig te belasten worden ook zo genoemde TableTop oefeningen gehouden. Op basis van casuïstiek worden hierbij theoretische brandoefeningen gehouden met de inzet van bedrijfshulpverlening met uitgebreide evaluatie achteraf. De instelling laat zich hierbij door een extern expertisecentrum bijstaan dat tevens belast is met de certificeringen rond brandveiligheid volgens een vastgesteld rooster.
In 2011 heeft Charim voor al haar locaties een zogenoemde risico inventarisatie en evaluatie (RI&E) opgesteld. Met de uitkomsten daarvan heeft Charim plannen van aanpak opgesteld om invulling te geven aan een brandveilige omgeving op de zorglocaties.
Ik heb begrepen dat met de brandweer Zeist de afspraak is gemaakt in 2012/2013 alle locaties op basis van regulier toezicht te toetsen op brandveiligheid.
Vindt u het verantwoord dat er op een locatie van Charim in de nacht maar één bedrijfshulpverlener voor 150 bewoners verantwoordelijk is, waarvan er 40 bewoners zijn die niet als zelfredzaam worden beschouwd (psychogeriatrische bewoners)? Bent u bereid hier maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen, waarin u meedeelde dat locatie Amandelhof over een geldige gebruikervergunning beschikt? Bent u ermee bekend dat Charim nooit een gebruikersvergunning heeft gehad voor een verpleeghuisfunctie voor psychogeriatrische patiënten? Wilt u toelichten waarop u uw eerdere antwoord gebaseerd heeft?4
De huidige gebruikersvergunning voor deze locatie is in 2001 afgegeven met een, naar aanleiding van een toezichtcontrole, aangebrachte administratieve aanpassing in 2006. Bij de toetsing van de aanvraag voor een gebruikersvergunning en de vervolgcontroles daarop beoordeelt het bevoegd gezag (betrokken gemeente) het brandveilig gebruik van het gebouw, rekening houdend met het risicoprofiel van de in zorg zijnde cliënten (al dan niet bedgebonden). Met de afgifte van de gebruikersvergunning was dit voor mij een waarborg dat met deze risicogroep rekening is gehouden. In 2011 heeft in het kader van regulier toezicht controle plaats gevonden door de brandweer Zeist op deze locatie . Op basis van de uitkomsten daarvan heeft de instelling in 2011, in goed overleg met de brandweer, diverse brandveiligheidsmaatregelen genomen die op 31 oktober 2011 zijn afgerond. Door de VeiligheidsRegio Utrecht (VRU) is op 31 oktober 2011 een eindcontrole daarop uitgevoerd. In het verlengde is op 16 september 2011 een aanvraag voor een omgevingsvergunning inzake brandveilig gebruik van Amandelhof bij de gemeente Zeist ingediend. Op 21 december is door deze gemeente de ontwerpbeschikking «Omgevingsvergunning brandveilig gebruik» afgegeven. Deze is met ingang van 22 december 2011 ter inzage gelegd voor een periode van 6 weken bij de VRU. De instelling wacht nu de definitieve beslissing van de gemeente af. De instelling heeft van de gemeente tot nu toe geen op- of aanmerkingen mogen ontvangen en verwacht binnenkort een positieve beslissing van de gemeente te mogen ontvangen.
Wat is de stand van zaken over het onafhankelijke onderzoek dat Charim ingesteld heeft? Bent u van oordeel dat een onafhankelijk onderzoek ingesteld door een instelling over het functioneren van de instelling de schijn van partijdigheid tegen heeft, omdat uiteindelijk de instelling gaat over de openbaarheid van het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verslag van een inventariserend onderzoek naar gevoelens van onveiligheid en gevallen van intimidatie binnen Zorggroep Charim door Griffioen Organisatieadvies en Arbo Unie is op 9 februari 2012 verschenen. Het rapport kon via diverse (zorg)nieuwswebsites worden gedownload. Er is mijns inziens dus geen sprake van onwil tot publiceren. Ik ben niet met u van oordeel dat een onafhankelijk onderzoek ingesteld door een instelling over het functioneren van de instelling per definitie altijd de schijn van partijdigheid tegen heeft. In een uitvoerige reactie geeft de Raad van Bestuur van Charim aan de kritiek zeer serieus te nemen en worden maatregelen aangekondigd om de organisatiestructuur en -cultuur te verbeteren. Er heeft ook een wisseling plaatsgevonden binnen de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht.
Is het waar dat Charim dit onderzoek niet wil publiceren? Zo ja, gaat u maatregelen treffen om te voorkomen dat dit onderzoek in de doofpot belandt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid de rapportage van het onafhankelijk onderzoek dat Charim heeft ingesteld naar aanleiding van de interne kritiek naar de Kamer te sturen, voorzien met een reactie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bekend met het feit dat de nieuwe voorzitter van de Raad van Toezicht oud-bestuurder is van een van de oude voormalige fusie onderdelen van Charim? Is deze constructie mogelijk in het kader van de governance code van de gezondheidszorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
De governancecode is een initiatief van de brancheorganisaties. Volgens de Zorgbrede governancecode van de brancheorganisaties (hierna: de code) is een voormalig lid van de Raad van Bestuur van een zorgorganisatie gedurende een periode van drie jaar na het beëindigen van zijn functie niet benoembaar tot lid van de Raad van Toezicht. De nieuwe voorzitter van de Raad van Toezicht van Charim is tot 2001 – elf jaar geleden dus – lid geweest van het toenmalige bestuur van de het voormalige fusie onderdeel Zeisterwoude. Ik zie hier vooralsnog dus geen strijdigheid met de governancecode.
Ik ga er van uit dat de persoon met de juiste competenties in betrokkenheid moet worden benoemd. Tegelijk kan ik mij voorstellen dat een dergelijke benoeming vragen oproept. Daarom is het belangrijk dat de daadwerkelijke verbetering zichtbaar wordt.
De berichten dat de Saxion Hogeschool de niet-geaccrediteerde opleiding tot CAM-therapeut blijft aanbieden |
|
Henk van Gerven , Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving rondom de opleiding tot CAM (Complementary and Alternative Medicine) therapeut, aangeboden door de Hogeschool Saxion Next?1
Ja.
Is het waar dat Saxion nog steeds een niet-geaccrediteerde hbo-opleiding aanbiedt? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat er straks afgestudeerden zijn met een hbo-diploma dat niet rechtsgeldig blijkt te zijn? Zo nee, hoe worden studenten die zich per januari voor de opleiding hebben ingeschreven gecompenseerd voor de gemaakte kosten?2
De opleiding wordt verzorgd door de onbekostigde ho-instelling Saxion Next. Op 12 juli 2011 heeft de NVAO beslist dat deze hbo-bacheloropleiding CAM niet langer is geaccrediteerd. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bepaalt dat studenten die op die datum de opleiding volgden de gelegenheid moet worden geboden deze opleiding te voltooien aan een andere instelling. Voor de studenten waarvoor dat niet mogelijk is, wordt de opleiding gedurende een redelijke afbouwperiode aan de instelling voortgezet. Van Saxion Next heb ik vernomen dat zittende studenten niet aan een andere instelling de opleiding kunnen voltooien en dat de opleiding CAM voor deze studenten daarom nog door Saxion Next wordt verzorgd. Het diploma dat deze studenten ontvangen na te zijn afgestudeerd is een wettelijk erkend en dus rechtsgeldig diploma.
Saxion Next heeft aangegeven dat sinds 12 juli 2011 geen nieuwe studenten meer zijn ingeschreven voor de hbo-bacheloropleiding CAM. Van gemaakte kosten door een nieuwe groep studenten die zich per januari hebben ingeschreven is daarom geen sprake.
Wat zijn de gevolgen voor studenten die reeds in het bezit zijn van het hbo-diploma Complementary and Alternative Medicine?
Degenen die vóór 12 juli 2011, toen de opleiding nog was geaccrediteerd, aan de opleiding CAM zijn afgestudeerd en degenen die op die datum bij de opleiding waren ingeschreven (zie vraag 2) en inmiddels zijn afgestudeerd hebben een wettelijk erkend hbo-diploma uitgereikt gekregen.
Deelt u de mening dat de informatie over de opleiding op de site van Saxion onduidelijk en misleidend is en niet goed aangeeft dat het hier wellicht een niet erkende hbo-opleiding betreft?3
Saxion Next verzorgt de hbo-opleiding CAM alleen nog voor zittende studenten. Nieuwe inschrijvingen zijn alleen mogelijk voor (bijscholings)cursussen. In de meegezonden informatie van haar website gebruikt Saxion Next de woorden «opleiding» en «deeltijd op Hbo-niveau». Hoewel daarbij ook «niet geaccrediteerd» wordt vermeld, vond ik dat Saxion Next niet voldoende transparant vermeldt dat de cursussen waarvoor inschrijving mogelijk is, geen hbo-opleidingen betreffen die leiden tot een wettelijk erkend diploma. Saxion Next heeft dit onderkend en heeft de tekst op de website inmiddels aangepast.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat studenten worden beschermd tegen verkeerde en misleidende voorlichting van instellingen, ook wanneer het niet-bekostigde onderwijsinstellingen betreft?
Niet bekostigde ho-instellingen moeten zich wat betreft geaccrediteerde opleidingen houden aan artikel 7.15 van de WHW waarin staat dat informatie over onderwijs wordt verstrekt die personen in staat stelt zich een goed oordeel te kunnen vormen over de inhoud en de inrichting van het gevolgde of te volgen onderwijs en de examens. Ook door raadpleging van de website van Studiekeuze 123 kunnen studenten de juiste informatie verkrijgen over dit soort opleidingen en over het opleidingenaanbod van bekostigde ho-instellingen. Deze kennisbron wordt onder studenten bekendgemaakt. Uiteraard geldt daarnaast de bepaling uit het Burgerlijk Wetboek op grond waarvan alle aanbieders van opleidingen en cursussen zich dienen te onthouden van misleidende reclame.
Het bericht 'Buskaartje te duur door truc NS' |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Buskaartje te duur door truc NS»?1
Ja.
Is het waar dat de NS in het jaar 2000 226 miljoen ontving om in de ontwikkeling van de OV-chipkaart te steken? Zo nee, welk bedrag ontving de NS dan? Zo ja, klopt het dat van dit bedrag maar circa 25 miljoen daadwerkelijk in Trans Link Systems (TLS) is gestoken?
Nee. Naar aanleiding van de verkoop van de aandelen Telfort en WorldOnline door NS in 2000, is tussen betrokken partijen (NS, Railinfrabeheer – nu ProRail – en de ministeries van Verkeer en Waterstaat en Financiën) afgesproken dat de private financiële middelen (€ 1,3 mld, destijds nog HFL 3 mld) aan projecten binnen de spoorsector zullen worden besteed. Bij brieven van 16 januari en 12 februari 2001 is uw Kamer hierover geïnformeerd. Het betreft hier nadrukkelijk geen subsidie van rijkswege. Ten behoeve van de besteding is tussen NS en Railinfrabeheer een Raamovereenkomst Fonds Eenmalige bijdrage NS (FENS) afgesloten. In deze overeenkomst was het geld geoormerkt voor het realiseren van publieke belangen. Hierbij hebben partijen onder meer een bedrag van € 226 miljoen beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van Electronic Ticketing (dat later OV-chipkaart is gaan heten) voor het gehele openbaar vervoer, en het spoorvervoer in het bijzonder. Deze overeenkomst heeft mijn ambtsvoorganger in 2009 naar uw Kamer gestuurd. Via kwartaalrapportages wordt uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de FENS-gelden.
NS heeft mij laten weten dat de investering van NS in TLS circa € 121 miljoen bedraagt, onder meer voor het opzetten van een backoffice. Deze valt volgens NS volledig in het programma Electronic Ticketing. Volledigheidshalve merk ik op dat uit het bedrag van € 226 miljoen ook de ontwikkeling van de OV-chipkaart bij NS is gefinancierd. Het was geenszins de bedoeling om het gehele bedrag te investeren in TLS. In september 2010 heb ik uitvoerig met uw Kamer gedebatteerd over de totstandkoming en de besteding van de FENS-gelden.
Is het waar dat TLS sinds haar oprichting 133 miljoen euro verlies heeft geleden? Zo ja, klopt het dat dit verlies wordt opgevangen door van NS geld te lenen? Zo ja, welk rentepercentage wordt daarover berekend?
TLS geeft aan dat zij vanaf haar oprichting tot en met 2010 verlies heeft geleden. Volgens TLS bedroeg dit verlies per einde boekjaar 2010 in totaal € 85 miljoen. In 2011 is een bescheiden positief resultaat gemaakt. TLS geeft daarbij aan dat de aanloopverliezen groter zijn geweest dan oorspronkelijk geraamd door vertraging in de uitrol van de OV-chipkaart. Initieel zou volgens TLS een eerste storting van € 22,95 miljoen euro voldoende zijn om van start te gaan en zouden de kosten vanaf 2006 gedekt worden uit de opbrengsten voor de dienstverlening van TLS. De initiële investering zou dan in 2014 zijn terugverdiend. TLS geeft aan dat de additionele aanloopverliezen zijn gefinancierd door aandeelhouders in de vorm van kapitaalstortingen. Dit is een totaalbedrag van € 85,86 miljoen euro. In totaal hebben de aandeelhouders daarmee € 108,81 miljoen euro in TLS geïnvesteerd, waarbij afspraken zijn gemaakt over het terugverdienen van de stortingen en rendementen. NS heeft mij laten weten dat van dit totaalbedrag € 66 miljoen van haar afkomstig is. Naast de kapitaalstortingen is volgens TLS door NS nog € 55 miljoen euro in TLS geïnvesteerd om niet. Verder geeft TLS aan dat er geen geldleningen zijn van NS aan TLS. NS bevestigt dit.
Kunt u uitsluiten dat bus- en tramkaartjes duurder worden door de in het bericht genoemde constructies? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is er geen sprake van leningen door NS aan TLS.
De lobby van de sigarettenindustrie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichten over de succesvolle lobby van de sigarettenindustrie in Nederland?1
Ja.
Bent u van mening dat Nederland zich in alle opzichten houdt aan de richtlijnen van de World Health Organization (WHO) ten aanzien van de beïnvloeding van het tabaksbeleid door de tabakslobby?2 Zo nee, in welke opzichten niet, en waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De guideline in het kader van artikel 5.3 FCTC vraagt aan verdragspartijen terughoudendheid en transparantie te betrachten in de interactie met de tabaksindustrie. Nederland is destijds akkoord gegaan met deze guideline, onder het voorbehoud dat contacten tussen rijksoverheid en de tabaksindustrie in principe mogelijk moesten blijven. Dat uitgangspunt hanteer ik en mijn ambtenaren in mijn tabaksontmoedigingsbeleid. Het gevraagde overzicht van contacten tussen mijn ministerie en de tabaksindustrie heb ik eerder verstrekt in Kamervragen van 1 december 2011 en 31 januari 2012.
Op wie hebben deze «guidelines»van de WHO volgens u betrekking? Bent u van mening dat in Nederland alle door de WHO bedoelde instanties en functionarissen zich aan de richtlijnen van de WHO houden? Kent u geen voorbeelden van door de WHO bedoelde instanties en functionarissen die wel contact hebben gehad met de tabaksindustrie en/of de tabakslobby?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre houdt Nederland zich aan de aanbeveling van de WHO, onder 17 (Recommendations: «Establish measures to limit interactions with the tobacco industry and ensure the transparency of those interactions that occur»?) Kunt u in dit verband, zoals u reeds eerder heeft toegezegd, nu een compleet overzicht geven van de contacten met de tabaksfabrikanten en tabakslobby in de afgelopen drie jaar? Welke contacten hebben plaatsgevonden, waar en met wie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal volgens u de opvatting van de tabaksindustrie zijn over het beleid in Nederland, waaronder het verruimen van het rookverbod en het beëindigen van de vergoeding van stoppen-met-roken-programma’s via het basispakket? Is er contact geweest met de tabaksindustrie en/of de tabakslobby voordat het besluit tot deze maatregelen is genomen? Zo ja, wanneer, en met wie?
Over het besluit om een uitzondering te maken op het rookverbod in de horeca en de vergoeding van stoppen-met-roken programma’s te beëindigen, is vooraf geen contact geweest met de tabaksindustrie. Ik ben dan ook niet op de hoogte van hun opvattingen over deze maatregelen.
Onderdeel van het beleid in Nederland is ook dat de boetes op overtreding van het rookverbod in de horeca zijn verdubbelt. Ook hierover is geen overleg geweest en ik ben dus ook niet op de hoogte van hun opvatting over deze maatregel.
Deelt u de mening dat roken een verslaving vormt en er derhalve geen sprake is van een vrije keuze om al dan niet te roken? Welke rol heeft de overheid ten aanzien van preventie van ernstige aandoeningen tengevolge van roken?
Roken is schadelijk en verslavend. Stoppen met roken is daarom niet gemakkelijk, maar de verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de roker zelf. Daarnaast probeer ik te bevorderen dat jongeren geheel niet beginnen met roken. In de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid van 25 mei 2011, heb ik aangegeven welke taken en verantwoordelijkheden op het terrein van preventie bij de rijksoverheid liggen. Het gaat daarbij vooral om taken op het terrein van gezondheidsbescherming, het tijdig onderkennen van gezondheidsrisico’s, het toegankelijk maken van betrouwbare kennis en informatie, en samen met andere partijen meer mogelijkheden creëren voor mensen om gezonder te kunnen leven. Dit geldt ook ten aanzien van aandoeningen die het gevolg zijn van roken.
Welke bijdrage levert de tabaksindustrie aan de Nederlandse economie? Vindt u het behoud van deze bijdrage belangrijker dan de gezondheidswinst die op termijn is te behalen door een beleid dat is gericht op het drastisch verminderen van het aantal rokers in Nederland?
Mijn beleid op het terrein van tabaksontmoediging wordt op geen enkele manier beïnvloed door de overwegingen die te maken hebben met de bijdrage van de tabaksindustrie aan de Nederlandse economie.