De fusie tussen twee GGZ-instellingen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om een oordeel gevraagd wat de fusie tussen twee GGZ-instellingen betekent voor de kwaliteit van zorg? Zo ja, wat was het oordeel van de IGZ? Zo nee, wilt u dit alsnog doen en het oordeel van de IGZ aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Zolang de voorgenomen zorgspecifieke aanscherping van de fusietoetsing niet wettelijk is verankerd, hebben de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen goedkeuringsbevoegdheid ten aanzien van voorgenomen fusies. Wel zal de IGZ de betrokken zorgaanbieders de komende tijd intensiever volgen om aangesloten te zijn op het fusieproces. Zo nodig zal de IGZ interveniëren als voor, tijdens of na de fusie de kwaliteit van zorg in de betrokken instellingen in gevaar komt.
De voorlopige hechtenis van dhr. R |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak van dhr. F.W.Chr. R.? Bent u op de hoogte van het feit dat dhr. R. al meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis zit?
Ja. Ik stel voorop dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de voorlopige hechtenis aan de rechter is.
Deelt u de mening dat met voorlopige hechtenis inbreuk wordt gemaakt op iemands recht op vrijheid nog voordat diens schuld is vastgesteld? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat naarmate die inbreuk langer duurt, de proportionaliteit van die inbreuk steeds beter moet worden afgewogen ten opzichte van het doel van de voorlopige hechtenis en hoe gebeurt dit dan? Zo nee, waarom niet?
Voorlopige hechtenis vormt een beperking van het recht op vrijheid als bedoeld in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van dit artikel kan een verdachte van een strafbaar feit – binnen een wettelijke procedure – in hechtenis worden genomen, mits hij onverwijld voor een rechter wordt geleid. Van belang is of de vrijheidsbeneming gerechtvaardigd en proportioneel is. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan slechts worden gegeven indien er sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (artikel 67 Sv) én een van de gronden als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet. Deze toetsing wordt gedaan door de rechtbank in raadkamer. De vordering tot bewaring – waarmee de voorlopige hechtenis aanvangt – kan alleen worden toegewezen als ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan, dat wil zeggen dat een sterke verdenking bestaat dat de verdachte het feit heeft begaan (artikel 67, derde lid, Sv). Naarmate de voorlopige hechtenis langer duurt, worden hogere eisen gesteld aan de onderbouwing van de verdenking. Er geldt een wettelijk maximum van 90 dagen voor de duur van de voorlopige hechtenis tot aan de terechtzitting. Na dagvaarding en aanvang van het onderzoek ter terechtzitting kan de voorlopige hechtenis wegens klemmende redenen voor onbepaalde duur worden verlengd.
Kunt u in algemene zin aangeven op welke wijze de duur van de voorlopige hechtenis wordt gemaximeerd? Hoe wordt in de praktijk en de jurisprudentie het begrip «ernstige bezwaren tegen de verdachte» (artikel 67, derde lid, Wetboek van Strafvordering) op grond waarvan voorlopige hechtenis wordt toegepast, uitgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de duur van een zeer langdurige voorlopige hechtenis en de daarbij behorende ernstige bezwaren zich tot de onschuldpresumptie verhouden? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op dit punt?
In zijn rechtspraak stelt het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) het belang van de onschuldpresumptie, verankerd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM, en het recht op individuele vrijheid voorop. Een beperking van deze vrijheid is alleen mogelijk in zwaarwegende gevallen en indien dit bij de wet is voorzien. Zoals vermeld in het antwoord op vragen 2, 3 en 11 vereist artikel 67, derde lid, Sv het bestaan van een sterke verdenking. De verdachte is op dat moment weliswaar niet veroordeeld, maar er bestaan wel gegronde redenen om te vermoeden dat hij schuldig is. Na een veroordeling in eerste aanleg geldt dit des te sterker, omdat dan ook een rechter van oordeel is dat de verdachte schuldig is. Het EHRM beschouwt om die reden iemand die in eerste aanleg veroordeeld is ook niet meer als onschuldig. Bovendien moet steeds een of meer van de gronden voor voorlopige hechtenis aanwezig zijn: hetzij gevaar voor vlucht, hetzij een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid die de vrijheidsbeneming vordert. Dit laatste kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in geval van verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld, terwijl de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
Zijn er landen binnen de Europese Unie waar er een in de wet verankerd absoluut maximum voor de duur van de voorlopige hechtenis bestaat? Zo ja, welke landen en hoe lang is die duur?
Uit een onderzoek uit 2009, «Pre-trial Detention in de European Union» van Van Kalmthout e.a., blijkt dat de meeste landen binnen de EU geen absoluut maximum kennen voor de duur van de voorlopige hechtenis. Verder heeft het WODC in 2011 het onderzoek «Vergroting van de Slagvaardigheid van het Strafrecht» gepubliceerd. Daarin zijn aspecten van het strafrecht van vier Europese landen (Engeland/Wales, Frankrijk, Duitsland en Noorwegen) onderzocht. Voor deze landen blijkt uit dit onderzoek dat alleen Frankrijk een absolute maximumduur kent. De lengte hiervan is afhankelijk van de zaak, en varieert van 4 maanden voor lichte strafbare feiten tot 4 jaar voor de zwaarste categorie. In de drie andere onderzochte landen kan in bijzondere omstandigheden de voorlopige hechtenis verder worden verlengd.
Acht u het wenselijk in de Nederlandse wet een dergelijk absoluut maximum op te nemen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op vragen 2, 3 en 11 geldt in Nederland een wettelijk maximum van 90 dagen. Alleen indien er sprake is van klemmende redenen kan de voorlopige hechtenis door de rechter verder worden verlengd. Het gaat dan om verdachten van ernstige strafbare feiten, zoals ernstige levens-, geweld- en zedendelicten en vormen van zware georganiseerde criminaliteit. Ik acht het niet wenselijk om hiervoor een absoluut maximum in de wet op te nemen, juist vanwege de ernst van de strafbare feiten en het risico voor de maatschappelijke veiligheid als dergelijke verdachten op vrije voeten komen. In het bijzonder in omvangrijke en complexe onderzoeken waarin meerdere verdachten worden vervolgd is dit van belang. Gelet op de rechtsmiddelen die de verdachte ter beschikking staan en de rechterlijke toetsing die bij iedere verlenging wordt verricht, is een wettelijke regeling niet nodig.
Worden er grenzen aan de duur van voorlopige hechtenis gesteld door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden? Zo ja, welke?
Het EVRM stelt geen absoluut maximum aan de duur van de voorlopige hechtenis. Ook uit de jurisprudentie van het EHRM valt geen absoluut maximum af te leiden. Wel blijkt daaruit dat de redenen voor de voorlopige hechtenis uitvoeriger moeten worden onderbouwd naarmate de voorlopige hechtenis langer voortduurt.
Is het denkbaar dat in het geval een verdachte zich meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis bevindt, vrijspraak volgt wegens gebrek aan bewijs?
Dit is niet ondenkbaar, maar dat staat uitsluitend ter beoordeling van de rechtbank. De rechtbank heeft bij een dergelijke duur van de voorlopige hechtenis al meerdere malen de kracht van de verdenking en het reeds beschikbare bewijsmateriaal dat die verdenking ondersteunt beoordeeld, mede in het licht van de vraag of waarschijnlijk is dat de op te leggen straf hoger zal zijn dan de voorlopige hechtenis. Ik verwijs voorts naar mijn antwoord op vraag 14.
Kan de rechter die oordeelt over de vordering tot verlenging van een zeer lange voorlopige hechtenis ook de rechter zijn die oordeelt over de bewezenverklaring? Zo ja, is de schijn van vooringenomenheid hierbij in het geding?
Tot het moment waarop de zaak op zitting komt zijn het de rechters in raadkamer die over de voorlopige hechtenis oordelen. Zodra de zaak op zitting is gekomen zijn de rechters die over de voorlopige hechtenis oordelen dezelfde als de rechters die oordelen over de bewezenverklaring. Deze zittingsrechters hebben de zaak onder zich in alle aspecten, en nemen alle nodige besluiten over het verloop van de rechtszaak, waarbij de verdediging alle hen toebedeelde rechten kan uitoefenen. Dit is ook internationaal bezien een volstrekt normale en geaccepteerde rol van de zittingsrechter. Dat een rechter lopende een rechtszaak soms besluiten neemt die de verdachte niet welgevallig zijn wil niet zeggen dat die rechter vooringenomen is over de vraag of de verdachte schuldig is.
Verder is in dit verband van belang dat ter waarborging van de onpartijdigheid van de rechter de wetgever heeft bepaald dat de rechter-commissaris die enig onderzoek heeft verricht, niet deelneemt aan het onderzoek ter terechtzitting (artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering). De Hoge Raad laat echter wel toe, dat een rechter die de voorlopige hechtenis heeft bevolen, als zittingsrechter mag optreden (HR 29 juni 1993, NJ 1993, 692). Het enkele meebeslissen over de voorlopige hechtenis als lid van de raadkamer is volgens de Hoge Raad geen aantasting van het onpartijdigheidsvereiste van artikel 6 lid 1 EVRM (HR 14 mei 1991, NJ 1991, 695).
Op welke wijze kan de rechter invloed uitoefenen op de omvang en duur van het strafrechtelijk (voor)onderzoek? Zijn er voldoende instrumenten voor de rechter tot het voeren van regie op deze onderdelen? Heeft de rechter voldoende mogelijkheden om onnodige vertraging in het proces te voorkomen?
Als de zitting is aangevangen heeft de rechter ruime mogelijkheden om regie te voeren op de omvang en duur van het onderzoek. Voor aanvang van de zitting ligt hier een rol voor de rechter-commissaris. Deze waakt over de voortgang van het opsporingsonderzoek en kan, onder andere op verzoek van de verdachte, de officier van justitie een termijn stellen voor beëindiging van het opsporingsonderzoek.
Deelt u de mening dat verlenging van de voorlopige hechtenis naarmate die langer duurt ook steeds beter dient te worden gemotiveerd ten opzichte van de verdediging? Zo ja, gebeurt dit in de praktijk ook en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor het verlengen van de voorlopige hechtenis tot langer dan enkele jaren er een specifieke motiveringsplicht zou moeten bestaan die verder gaat dan de algemene motiveringsplicht zoals die nu opgenomen is in artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vragen 2, 3 en 11 wordt de motiveringsplicht voor het opleggen of verlengen van voorlopige hechtenis zwaarder naarmate deze langer duurt. De verdediging heeft voldoende rechtsmiddelen om een schorsing van de voorlopige hechtenis aan de rechter te vragen. Artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering beschrijft de criteria waar de rechter die besluit over het voortduren van een voorlopige hechtenis zich rekenschap van moet geven. Ik zie geen noodzaak om in aanvulling daarop speciale motiveringseisen te stellen.
Deelt u de mening dat in het geval de gevangenhouding veelvuldig (en dus voor in totaal zeer lange duur) wordt verlengd, de rechtsbescherming tekort schiet met de eenmalige mogelijkheid ex artikel 71 Wetboek van Strafvordering tot beroep bij het gerechtshof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dit veranderen?
De grote vertraging van het innen van boetes door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en een coulanceregeling |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat circa 20 000 studenten, die twee jaar geleden naast hun studiefinanciering te veel hebben bijverdiend met hun bijbaan, nu pas worden aangeslagen?1
Voor de vaststelling van de eigen bijdrage van studenten met een inkomen dat hoger is dan de bijverdiengrens is DUO afhankelijk van de definitieve gegevens van de Belastingdienst. Belastingplichtigen doen aangifte, de Belastingdienst controleert en verwerkt haar, waarna DUO de inkomensgegevens met de Belastingdienst uitwisselt. DUO verifieert de uitkomsten van de gegevensuitwisseling bij de desbetreffende studenten en in een aantal gevallen leidt dat tot correcties. Vervolgens wordt op basis hiervan de eigen bijdrage van de student vastgesteld. Dit alles neemt de nodige tijd in beslag. Dat verklaart waarom het twee jaar of langer kan duren voordat de vordering wordt opgelegd.
Acht u het rechtvaardig dat studenten nu pas worden aangeslagen voor een overschreden bijverdiengrens die sinds 2010 is veranderd?
De wet bepaalt dat de vordering met betrekking tot de eigen bijdrage van de student ontstaat op het moment dat de bijverdiengrens wordt overschreden. Op een vordering die twee jaar geleden is ontstaan, was het op dat moment vigerende recht van toepassing. Daarmee had de betrokken student toen rekening moeten houden. Overigens werd aanpassing van de bijverdiengrens in 2010 financieel mogelijk, omdat de bijverdiengrens in 2010 en 2011 niet werd geïndexeerd. Vóór 2010 zijn studenten niet geconfronteerd met deze «bevroren» bijverdiengrens».
Acht u het bedrag, dat nu in bepaalde gevallen betaald moet worden, in proportie met het bedrag waarmee de grens wordt overschreden?
Wie de bijverdiengrens overschrijdt, verdient al gauw meer dan aan studiefinanciering (beurs én lening) kan worden opgenomen. Met dergelijke inkomsten heeft de desbetreffende persoon niet de volledige prestatiebeurs nodig, maar kan hij zelf een groter gedeelte van de financiering van zijn studie dragen, met als consequentie dat het teveel aan toegekende studiefinanciering als een vordering «Eigen Bijdrage Student (EBS)» wordt teruggehaald.
Voor de inkomensjaren 2007 en 2008 (en overigens ook 2009) ging het om de vaststelling van een redelijke eigen bijdrage aan ontvangen studiefinanciering inclusief OV-studentenkaart. Het ging uiteindelijk om een eigen bijdrage van iets minder van € 85 per maand (bijna € 1000 op jaarbasis) gedurende het aantal maanden waarin de student een OV-studentenkaart in bezit heeft gehad. Met de kaart kon de student doordeweeks of in het weekend vrij reizen met het openbaar vervoer.
Vanaf 2010 geldt een andere benadering. Op verzoek van de Tweede Kamer is vanaf 2010 een «drempelprobleem» uit de bijverdienregeling gehaald. In die benadering staat niet zozeer de voorziening waarvoor de eigen bijdrage wordt gevraagd centraal, maar gaat het om de relatief grote gevolgen van een kleine overschrijding (namelijk het volledig terugbetalen van de OV-studentenkaart). Dit drempelprobleem is weggenomen door een zogenaamde glijdende schaal te introduceren vanaf het inkomensjaar 2010 . Door die «glijdende schaal» kan de vordering voor de ontvangen beurs tezamen met de eigen bijdrage voor de OV-studentenkaart nooit hoger zijn dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. De »glijdende schaal» moet worden toegepast op de bijverdiensten die in 2010 zijn verkregen. Op de in eerdere jaren verdiende inkomens moet de in het desbetreffende jaar geldende normatiek worden toegepast. De Centrale Raad voor Beroep – de hoogste rechter op dit gebied – heeft dat in zijn uitspraak van 28 november 2011 bevestigd (11/4153 WSF).
Hoe oordeelt u over de klacht dat DUO niet voldoende heeft voorgelicht over de bijverdiengrens? Acht u de trage wijze van handelen van DUO bij het incasseren van de boete wenselijk?
De voorlichting van DUO is naar mijn mening toereikend geweest. De Nationale Ombudsman is overigens dezelfde mening toegedaan. Er is geen sprake van het incasseren van een boete, maar van een vordering in verband met de eigen bijdrage van de student. Het is wenselijk dat de vordering zo snel mogelijk wordt opgelegd, maar zoals ik u bij vraag 1 al heb toegelicht, kost het nu eenmaal de nodige tijd voordat een vordering ook daadwerkelijk kan worden opgelegd.
Bent u bereid een coulanceregeling te maken voor de betreffende groep studenten?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik ben van mening dat de bijverdiengrens en de wijze waarop de vordering kan worden voldaan coulant genoeg is. Ik zie dan ook geen reden om op dit punt van het geldende recht af te wijken.
Geweld en agressie in de gevangenis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u geschrokken van het bericht van de arbeidsinspectie, dat in 79% van de geïnspecteerde gevangenissen/ justitiële instellingen na drie jaar de veiligheid nog niet gegarandeerd is?1
Het bericht van de Arbeidsinspectie, die vanaf 1 januari 2012 is opgegaan in de Inspectie SZW, maakt duidelijk dat de maatregelen die door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn getroffen om de werkdruk en de agressie terug te dringen beter moeten worden geborgd en beter bekend moeten worden gemaakt aan het personeel. Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Vindt u dat het tijd is om een einde aan de machocultuur te maken en orde op zaken te stellen?
De afgelopen jaren heeft DJI tal van maatregelen genomen om de werkdruk en agressie terug te dringen. Over het plan van aanpak dat is opgesteld is uw Kamer bij brief van 8 september 2008 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 24 587, nr. 300). Uit grootschalig en representatief onderzoek dat recent door het WODC onder personeel van de DJI is gehouden, blijkt dat de maatregelen uit het plan van aanpak succesvol zijn geweest. Zo is de werkdruk sinds 2008 significant gedaald. DJI zit nu op hetzelfde niveau als andere publieke sectoren. De doelstellingen op het gebied van het terugdringen van agressie, die waren opgenomen in het bovenvermelde plan van aanpak, zijn ruimschoots gehaald. Niet alleen de onderlinge omgangsvormen zijn sterk verbeterd, maar ook het gevoel van veiligheid is significant toegenomen. In mijn overleg met uw Kamer heb ik deze verbeteringen kunnen melden.
Er lijkt een discrepantie te zijn tussen de uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) en de bevindingen van de Inspectie SZW. De factsheet «Veilig werken in justitiële inrichtingen, inspecties naar psychosociale belasting» van de Inspectie SZW is bijgevoegd. Op pagina 2 van deze factsheet meldt de Inspectie SZW het volgende. «Het medewerkerstevredenheidsonderzoek van april 2011 laat een positief resultaat zien in het streven naar een reductie van ongewenste omgangsvormen tussen het personeel. Uit de inspecties blijkt echter dat in 45% van de geïnspecteerde inrichtingen extra beleidsmaatregelen ontbreken om de ongewenste omgangsvormen tussen het personeel verder terug te dringen. Deze resultaten lijken elkaar tegen te spreken. Het gaat hier echter om niet te vergelijken grootheden. Uiteindelijk moet gestructureerd beleid er voor zorgen dat het positieve resultaat uit het MTO wordt vastgehouden of nog verder wordt verbeterd.» Ik ben het met deze conclusie van de Inspectie SZW eens. Uiteraard blijft DJI er naar streven de werkdruk te verminderen en agressie verder terug te dringen. Zij neemt de aanbevelingen van de inspectie daarom zeer serieus. Per inrichting wordt uitvoering gegeven aan deze aanbevelingen. De door de inspectie geconstateerde tekortkomingen worden eveneens per inrichting aangepakt.
Vindt u het ook schokkend dat de heer Wallenburg van de Arbeidsinspectie zegt dat er in theorie wel maatregelen zijn genomen om agressie en geweld tegen te gaan, maar in praktijk niet?2 3 Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraken in debatten met de Tweede Kamer dat de veiligheid in de justitiële inrichtingen zou zijn toegenomen? Zijn deze uitspraken gebaseerd op de theoretische werkelijkheid? Zo nee, hoe is het verschil van inzicht ontstaan tussen u en het onderzoek van de Arbeidsinspectie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het rapport van de arbeidsinspectie met uw reactie aan de Kamer te sturen voor het Algemeen Overleg gevangeniswezen op 12 februari 2012?
De factsheet «Veilig werken in justitiële inrichtingen, inspecties naar psychosociale arbeidsbelasting» van de Inspectie SZW is bijgevoegd. Deze factsheet is een deelrapport van een totaalrapportage over de toezichtsactiviteiten van de Inspectie SZW op het gebied van agressie en geweld in de afgelopen twee jaar. Deze totaalrapportage zal dit voorjaar door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer worden aangeboden. Ik zal uw Kamer tegelijkertijd mijn beleidsreactie op het deelonderzoek naar de psychosociale arbeidsbelasting in justitiële inrichtingen doen toekomen.
Wilt u tevens vόόr genoemd overleg de Kamer informeren hoe u agressie en geweld nu ook in praktijk aan gaat pakken?
De maatregelen die zijn beschreven in het eerder vermelde plan van aanpak van 2008 worden voortgezet. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb toegelicht, beginnen deze maatregelen hun vruchten af te werpen. De bevindingen van de Inspectie SZW leiden ertoe dat er op onderdelen meer inspanningen nodig zijn, met name op het gebied van de borging van de getroffen maatregelen. De aanbevelingen van de Inspectie SZW worden per inrichting uitgewerkt en uitgevoerd. Ook de tekortkomingen die door de Inspectie SZW zijn geconstateerd, worden per inrichting aangepakt.
Deelt u de mening dat het verstandiger is uw aandacht te richten op de echte veiligheidsproblemen zoals agressie en geweld in gevangenissen en het terugdringen van het veel te hoge recidivecijfer, in plaats van rechtse hobby’s zoals privatiseringsdrift?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 heb toegelicht, neem ik de aanpak van agressie en geweld zeer serieus. Ook het terugdringen van de recidive is een belangrijke prioriteit van dit kabinet. De voorbereiding van de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken is één van de beleidsvoornemens uit het Regeerakkoord van 2010. Uw Kamer kan hierover binnenkort een kabinetsstandpunt tegemoet zien.
Het bericht dat salafisten worden ingezet als ordetroepen tijdens de jaarwisseling |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een veilige Schilderswijk met Oud en Nieuw»?1
Ja.
In hoeverre klopt het bericht dat de politie Haaglanden de salafistische As Soenna-moskee heeft gevraagd samen te werken om de veiligheid van de Schildersbuurt te garanderen tijdens de jaarwisseling?
In Den Haag loopt sinds 2009 het project «Rolmodellen». Hieraan nemen maatschappelijke organisaties zoals sportclubs en moskeeën deel. De rol van de deelnemers is het aanspreken van buurtgenoten die zich tijdens de jaarwisseling (dreigen te) misdragen. Met alle deelnemende organisaties zijn dezelfde afspraken gemaakt. Er is geen sprake van bijzondere voorwaarden van een bepaalde organisatie. De verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving ligt ook tijdens de jaarwisseling geheel bij de politie.
Wat betekenen de door de As Soennah-moskee gestelde voorwaarden dat men dit onafhankelijk, op de eigen manier en met behoud van de eigen identiteit zal organiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitlating «Met deze actie geven we een boodschap aan zowel de plaatselijke als de landelijke politiek: Als je iets wil bereiken in wijken als de Schildersbuurt, dan zal je moeten samenwerken met de Islamitische Gemeenschap en zijn vertegenwoordigers!» een vorm van islamitische annexatiepolitiek is en een ondermijning van het gezag van de politie?
Het is de algemene politiepraktijk dat de politie, binnen de kaders van de wet, samenwerkt met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties zoals kerken en moskeeën. Zij vormen mede de oren en ogen van politie en leveren zo een bijdrage aan de veiligheid in de samenleving. Ik wil nogmaals benadrukken dat de verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving te allen tijde bij de politie ligt.
Deelt u de visie dat in Nederland de veiligheid van de openbare orde nooit in handen mag worden gelegd van organisaties die homohaat, vrouwenonderdrukking, het aanzetten tot pedofilie en antisemitisme als uitgangspunten kennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om dit meer dan bizarre voorbeeld van de islamisering van Nederland, om op het terrein van de openbare orde samen te werken met een moskee die in de gaten werd/wordt gehouden door de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD), zo snel mogelijk tot dwaling te bestempelen en de verantwoordelijken op het matje te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Een docent aan de Vrije Universiteit die tentamens heeft versimpeld om meer financiering binnen te krijgen |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat een docent aan de VU zijn tentamens heeft versimpeld teneinde meer studenten te laten slagen?1
Naar aanleiding van dit bericht is contact opgenomen met de VU. Het bericht is gebaseerd op het gegeven, dat bij de opleiding politicologie vier studenten een extra herkansing voor een tentamen is geboden. Deze extra, tevens laatste herkansingsmogelijkheid is hun geboden vanwege een grote aanpassing in het bachelorprogramma van de opleiding. Geen van deze vier studenten heeft de herkansing met een voldoende afgesloten. Ik ben dan ook van mening dat in dit geval geen sprake is van het opzettelijk versimpelen van tentamens met als doel meer studenten te laten slagen. De suggestie dat in dit geval sprake zou zijn geweest van perverse prikkels voortkomend uit het bekostigingsstelsel onderschrijf ik dan ook niet.
In hoeverre spelen «financiële prikkels» hierbij een rol? Indien financiële prikkels geen rol spelen, hoe verklaart u dan dat deze docent zijn tentamens heeft versimpeld?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat universitaire opleidingen (vakgroepen) gefinancierd worden op basis van het aantal studiepunten dat wordt behaald? Zo nee, hoe worden vakgroepen dan wel bekostigd?
De rijksoverheid verstrekt universiteiten een rijksbijdrage voor het verzorgen van onderwijs en onderzoek. In de berekening van de rijksbijdrage speelt het aantal studiepunten geen rol. De rijksbijdrage wordt conform het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 berekend op basis van het aantal bekostigde inschrijvingen en graden (diploma’s), het aantal promoties en instellingsspecifieke bedragen. De wijze waarop zij deze middelen (intern) toedeelt aan faculteiten en (universitaire) vakgroepen en opleidingen is aan de instelling zelf om te bepalen.
In hoeverre worden universiteiten betaald voor hun output, c.q. voor het aantal afgegeven diploma's? Kunt u een uitwerking geven van de manier waarop universiteiten worden bekostigd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe voorkomt u dat universiteiten en hogescholen de eisen versimpelen teneinde meer studenten te laten slagen?
Ik zie in deze casus geen aanleiding om, aanvullend op de maatregelen ter versterking van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs die ik in mei 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 31 288, nr. 167) heb aangekondigd, maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat uw plan voor prestatiebekostiging, waarbij universiteiten en hogescholen deels worden gefinancierd op basis van «rendement», kan aanzetten tot het verlagen van de eisen? Zo nee, hoe gaat u dat uitsluiten?
De prestatieafspraken die ik met de instellingen ga maken, behelzen afspraken over studiesucces en rendement, kwaliteit en profilering. Deze afspraken zijn niet vrijblijvend. Aan het behalen van de afspraken is voorwaardelijke financiering gekoppeld. Als de prestatieafspraken alleen maar over rendement zouden gaan dan was het door u geschetste gevaar inderdaad aanwezig. De prestatieafspraken gaan echter vooral over kwaliteitverbetering en daarom deel ik uw vrees niet. Deze afspraken zijn juist bedoeld om meer kwaliteitsprikkels in de bekostiging in te bouwen. Daarnaast zullen de aangekondigde (en deels al doorgevoerde) aanscherpingen in het accreditatiekader en in het inspectietoezicht nog betere waarborgen bieden voor de kwaliteit van het onderwijs.
Gaat u de kwestie aan de VU onderzoeken? Zo ja, wanneer kan de Kamer resultaten verwachten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat u onderzoeken of het verlagen van de eisen teneinde meer studenten te laten slagen, ook bij andere universiteiten plaatsvindt? Zo nee, hoe voorkomt u dat dezelfde praktijken plaatsvinden op andere instellingen?
Ik zie in deze casus geen aanleiding om onderzoek te doen bij andere universiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Het bericht dat bestuurders van woningcorporaties 30 miljoen in eigen zak staken |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «30 miljoen in zak bestuurders corporaties»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Is het waar dat er in slechts zes jaar bijna 30 miljoen euro is verduisterd door bestuurders van woningcorporaties?
In het genoemde artikel wordt gesteld dat uit een inventarisatie van schadeclaims en rechtszaken blijkt dat bestuurders van woningcorporaties de afgelopen zes jaar bijna 30 miljoen euro in eigen zak hebben gestoken. Onder andere gezien het feit dat de rechter nog niet in alle in het artikel aangehaalde zaken uitspraak heeft gedaan, is het niet juist te stellen dat door bestuurders van corporaties dit bedrag in genoemde periode onrechtmatig is aangewend.
Wel zijn aanzienlijke sommen geld die waren bestemd voor de volkshuisvesting, door onrechtmatig handelen van bestuurders hieraan onttrokken. De diverse incidenten van de afgelopen jaren zijn aanleiding geweest om in het wetsvoorstel Herziening toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet), dat bij uw Kamer ligt, het integriteitstoezicht te verankeren en bepalingen op te nemen ter verbetering van het interne en externe toezicht.
Is het waar dat er in slechts zes jaar meer dan 300 miljoen euro is verdampt door onverantwoord gedrag van directies en falend toezicht?
Gelet op de rechterlijke uitspraken die al zijn gedaan en nog volgen, niet gesteld worden dat de schade die door onverantwoord gedrag van directies is geleden, oploopt tot meer dan 300 miljoen euro. Een deel van die «schade» bestaat uit waardevermindering van grond en vastgoed als gevolg van onder andere de financiële crisis.
Weglekken van maatschappelijk bestemd vermogen dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Daarom zijn maatregelen opgenomen in de Herzieningswet ter verbetering van het interne toezicht. Onder meer is opgenomen dat de interne toezichthouder (de raad van commissarissen of de raad van toezicht) voorafgaand instemming moet verlenen ten aanzien van investerings- of desinvesteringsbeslissingen boven een bepaald bedrag.
Op welke manier gaat u het interne en externe toezicht op woningcorporaties verbeteren zodat huurders niet langer gedupeerd worden door het wangedrag van bestuurders en toezichthouders?
Diverse incidenten in de sector hebben duidelijk gemaakt dat de primair verantwoordelijken voor het toezicht op corporaties, de interne toezichthouders, onvoldoende in staat zijn gebleken de ontwikkeling van de professionalisering van corporaties te volgen en zo nodig bij te sturen. Daarom zijn in de Herzieningswet bepalingen opgenomen ter versterking van het interne toezicht.
Onder meer zijn maatregelen opgenomen als waarborgen voor een onafhankelijk, alert en kritisch intern toezicht. Dit gecombineerd met de voorgestelde wettelijke aansprakelijkheid ingeval van onbehoorlijke taakvervulling door toezichthouders (zie ook antwoord 5 en 6), zal tot versterking van het interne toezicht leiden en bevorderen dat de vrijblijvendheid van dit toezicht verdwijnt.
Deelt u de mening dat de schade tot de laatste cent moet worden terugbetaald door de verantwoordelijken?
Mijn inzet is dat schade die aan de volkshuisvesting is berokkend, waar mogelijk verhaald dient te worden op degenen die dat ernstig valt te verwijten. Corporaties moeten (laten) onderzoeken of de geleden schade verhaald kan worden op de daarvoor verantwoordelijke partijen binnen of buiten de corporatie, hetzij via civielrechtelijke dan wel via strafrechtelijke weg. In diverse gevallen is om die reden aan externe toezichthouders die door mijn ambtsvoorganger zijn aangesteld, de opdracht gegeven om er op toe te zien dat de corporatie het aansprakelijkheidsaspect onderzoekt en nagaat of de geleden schade is te verhalen.
Het is niet aan het ministerie om nieuwe toezichthouders te benoemen, maar ik verwacht dat de voorgestelde wettelijke aansprakelijkheid voor toezichthouders bij onbehoorlijke taakvervulling (artikel 31 van de Herzieningswet) niet alleen zal leiden tot versterking van het interne toezicht, maar ook zal leiden tot een groter besef bij interne toezichthouders van hun taken en verantwoordelijkheden. Hiertoe behoort ook het selecteren en benoemen van geschikte nieuwe toezichthouders.
Deelt u de mening dat falende toezichthouders altijd aansprakelijk moeten worden gesteld voor de veroorzaakte schade en dat deze toezichthouders daarna voorgoed uit de corporatiesector moeten worden geweerd? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het voorkomen van het opzuigen van bommen bij zandwinning |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tweede bom gevonden in schip Amerongen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat er bij baggerwerkzaamheden zware explosieven opgebaggerd kunnen worden, die vervolgens dwars door Nederland vervoerd worden om in een voormalige grindput gestort te worden? Kunt u een inschatting maken van de potentiële risico’s die deze gang van zaken veroorzaakt heeft?
Handelingen met en transport van ongesprongen explosieven dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Het Nederlandse beleid is daarom gebaseerd op opsporing en het onschadelijk maken van gevonden bommen op of nabij de vindplaats. Helaas kan daarbij niet voor 100 % uitgesloten worden dat er bommen ongemerkt opgebaggerd worden.
Het is niet exact kwantitatief in te schatten hoe groot de risico’s waren, ook niet door deskundige instanties zoals de Explosieven Opruimingsdienst van het ministerie van Defensie (EODD).
De kans dat een bom tijdens transport in baggerschepen spontaan explodeert wordt als klein ingeschat. Wat de gevolgen betreft brengt zou een explosie grote schade toebrengen aan het schip en mogelijk zeer ernstig letsel bij de bemanning veroorzaken. De uitwerking naar de omgeving zou waarschijnlijk beperkt blijven door de afdekking met baggerslib, de drukontlasting in verticale richting en de afstand tot de bebouwing. Schade aan infrastructuur door drukeffecten en bomfragmenten kan echter niet uitgesloten worden en ruitbreuk in de omgeving zal waarschijnlijk plaatsvinden.
Indien er een explosie plaatsvindt tijdens het baggeren zijn de gevolgen, afhankelijk van de plaats van explosie (op de bodem of op maaiveldhoogte) ernstiger – dodelijk tot enkele tientallen meters, (ernstige) schade aan gebouwen en infrastructuur tot circa honderd meter en ruitbreuk tot op honderden meters.
Wat voor maatregelen dienen in de regel genomen te worden om het risico uit te sluiten dat door zandwinning bommen opgebaggerd en verplaatst worden?
Zodra er met betrekking tot een voorgenomen project een vermoeden is van het aantreffen van munitierestanten uit de Tweede Wereldoorlog dient een, op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.1 lid 2, gecertificeerd bedrijf een vooronderzoek uit te voeren. Hierbij worden historische bronnen en informanten geraadpleegd. Indien uit dit onderzoek gebieden naar voren komen die verdacht zijn op het aantreffen van vliegtuigbommen, wordt in deze gebieden opsporingsonderzoek gedaan met detectoren en gecertificeerde duikers. Indien de duikers een bom vinden wordt deze veilig gesteld en onschadelijk gemaakt door de EODD.
Buiten de verdachte gebieden kan zonder extra veiligheidsmaatregelen gebaggerd worden. Indien uit het eerder genoemde vooronderzoek blijkt dat een gebied alleen verdacht is op het aantreffen van kleinere munitie, dan blijft opsporingsonderzoek achterwege, maar wordt er beveiligd gebaggerd (met gepantserde cabine, afscherming van de omgeving door met zand gevulde containers e.d.).
Bij zandwinning worden bommenroosters toegepast. Een dergelijke maatregel is bij baggerwerkzaamheden met graafmachines niet mogelijk. Het toepassen van een rooster op de baggerschepen is wel overwogen. De consistentie van het baggerslib uit de Vecht was echter zodanig dat het niet door de roosters zou vallen.
Hoe heeft de provincie in dit geval de risico-inventarisatie gemaakt op basis waarvan de ontgrondingsvergunning is afgegeven? Hoe luidde de risico-inschatting voor het gebied waar de bommen gevonden zijn?
Omdat de Vecht door zowel Noord-Holland als Utrecht stroomt is door beide provincies een beschikking in het kader van de Wet bodembescherming afgegeven. Onder deze beschikking worden de werkzaamheden uitgevoerd.
Een van de uitvloeisels is dat, voor het gehele gebied waar gebaggerd wordt door een gecertificeerd bedrijf, een vooronderzoek is uitgevoerd, conform de Beoordelingsrichtlijn voor het procescertificaat «Opsporen Conventionele Explosieven» van 8 februari 2007. Zowel historische bronnen als gesprekken met ooggetuigen maken deel uit van dat onderzoek. Het gebied waar de bommen gevonden zijn kwam in het vooronderzoek niet naar voren als gebied verdacht op het aantreffen van vliegtuigbommen.
Was de baggeraar verplicht om op de plek waar de bommen waarschijnlijk gevonden zijn extra veiligheidsmaatregelen te nemen? Zo ja, zijn die maatregelen genomen? Hoe wordt dit door de provincie gehandhaafd?
De baggeraar was niet verplicht om op de plek waar de bommen waarschijnlijk gevonden zijn extra veiligheidsmaatregelen te nemen. Er is alleen gebaggerd op plaatsen die in het voorafgaande onderzoek2 niet naar voren komen als verdacht op het kunnen aantreffen van vliegtuigbommen.
Handhaving van de arbeidsveiligheid vindt plaats door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorheen Arbeidsinspectie) en handhaving van de openbare veiligheid door de gemeente.
Zullen bij de verdere baggerwerkzaamheden in Weesp extra maatregelen worden genomen om het risico op meer explosieven uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende maatregelen worden genomen?
Ja, er zijn extra maatregelen genomen. Het verdacht gebied is uitgebreid van 150 m naar 300 m van de spoorbrug. Binnen dit uitgebreider verdacht gebied zal pas na opsporingsonderzoek en op beveiligde wijze verder gebaggerd worden.
Wie is verantwoordelijk voor de kosten, die veroorzaakt zijn door de beide bommen? Deelt u de mening van de gemeente Buren dat het onredelijk zou zijn als zij schade lijdt door het transport van slib met bommen naar haar gemeente?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kosten die zijn gemoeid met de ruiming van ongesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Hiertoe krijgen een aantal gemeenten een vaste of een op het aantal nieuwbouwwoningen gebaseerde jaarlijkse bijdrage uit het gemeentefonds en kunnen andere gemeenten verzoeken om een incidentele bijdrage. De colleges van Burgemeester en Wethouders zijn hierover door de minister van BZK geïnformeerd bij de intrekking van het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (brief 2009–0000171884 d.d. 6 juli 2009). De gemeente Buren kan een beroep doen op een incidentele bijdrage uit het gemeentefonds.
Bent u bereid om de Onderzoeksraad voor Veiligheid opdracht te geven om de gevolgde procedure bij de baggerwerkzaamheden kritisch te beoordelen en aanbevelingen te doen om dergelijke risico’s in de toekomst te vermijden? Zo nee, waarom niet?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid is onafhankelijk bij het bepalen van de door haar, binnen de kaders van de Wet Onderzoeksraad voor Veiligheid, te onderzoeken ongevallen. Om die reden kan ik de raad geen opdracht geven.
Het bericht dat De Jutters logeerhuizen moet sluiten |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat De Jutters, centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie in de regio Haaglanden, gedwongen is om zijn logeerhuizen te sluiten?1
Ik ben op de hoogte van het sluiten van de logeerhuizen van De Jutters in Waddinxveen en in Den Haag. Het zorgkantoor heeft bij haar zorginkoop de ruimte om afwegingen te maken op basis van aantal indicaties, aanbod, kwaliteit en door aanbieders gehanteerde prijzen. Dit heeft tot een dialoog tussen zorgkantoor en De Jutters geleid over de hoogte van de in 2012 te hanteren prijzen. In onderhavige zaak speelt in het bijzonder dat het aantal indicaties voor kortdurend verblijf afneemt. De Jutters heeft vervolgens op basis van een uitgebreide financiële analyse zelf geconcludeerd dat het niet meer haalbaar is om de logeerhuizen te laten voortbestaan.
Bent u ervan op de hoogte dat De Jutters al eerder de logeerhuizen in Waddinxveen heeft moeten sluiten omdat de AWBZ-financiering onder druk staat? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 1.
Waar kunnen de kinderen terecht voor opvang, zodat het gezin even rust heeft, nu er in de regio geen reguliere logeerhuizen voor deze kwetsbare groep meer zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen gaten vallen in de zorgketen en deze vorm van respijtzorg gecontinueerd wordt?
Ik ben het met u eens dat logeren in een logeerhuis een vorm van respijtzorg is. Er zijn ook andere vormen van respijtzorg waardoor gezinnen even rust hebben zoals vrijwillige thuiszorg, buitenschoolse opvang, (weekend)dagopvang, thuisondersteuning, buddyzorg, kortdurende opnames en vakantiekampen. Bovendien zijn er alternatieven voor het bieden van een weekend logeren in eigen instelling van een zorgaanbieder. Er wordt bijvoorbeeld ook logeerzorg aangeboden door zorgaanbieders in huisjes in bungalowparken of op zorgboerderijen.
Ik vind het van belang dat het zorgkantoor er voor zorgt dat er een passend ondersteuningaanbod is voor families met kinderen met een AWBZ-indicatie, waaronder begeleiding en kortdurend verblijf.
Het betrokken zorgkantoor (CZ) heeft aangegeven dat er andere aanbieders van logeerzorg zijn en dat zij kijken naar andere vormen van respijtzorg, zoals dagopvang of ondersteuning in de thuissituatie.
Vindt u het wenselijk dat gezinnen met kinderen die ernstige problemen hebben op deze manier gedwongen worden om gebruik te maken van een particulier aanbod waar geen toezicht op is door de Inspectie, die eerder al waarschuwde voor onveilige situaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van gedwongen gebruik van particulier aanbod. De afgelopen jaren is meer transparantie in logeerzorg en de kosten daarvan ontstaan. Ik vind het van belang dat het zorgkantoor er voor zorgt dat er een passend ondersteuningsaanbod is voor families met kinderen met een AWBZ-indicatie.
Hoe kan het zijn dat u enerzijds stelt dat er meer geld gaat naar de AWBZ, maar dat er anderzijds gekort wordt op een kwetsbare groep minderjarigen? Hoe gaat u voorkomen dat deze groep kinderen en hun ouders de dupe worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u voorkomen dat De Jutters de helft van zijn budget verliest voor de logeerhuizen omdat de zorgkantoren hebben besloten om de tarieven te verlagen?
Het zorgkantoor heeft bij de zorginkoop afwegingen gemaakt op basis van aantal indicaties, aanbod, kwaliteit en door aanbieders gehanteerde prijzen. Hetzelfde geldt voor de zorgaanbieder De Jutters. De zorgaanbieder heeft op basis van een financiële analyse zelf geconcludeerd dat het niet meer haalbaar is om de logeerhuizen in Waddinxveen en Den Haag te laten voortbestaan. Ik heb geen rol bij de onderhandelingen tussen het zorgkantoor en individuele instellingen.
Het grootste lek in een olieveld van Shell in Nigeria sinds tien jaar |
|
Frans Timmermans (PvdA), Pauline Smeets (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Olielek Shell is grootste lek in Nigeria in decennium»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de schade is aan het milieu en aan de leefbaarheid van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van Shell-dochter SNEPCO (Shell Nigeria Exploration and Production Company) is het olielek het gevolg van een lekkage aan een pijpleiding die olie overpompte van het Bonga-platform naar een olietanker. Zo’n 120 kilometer uit de kust van Nigeria is ongeveer 6,4 miljoen liter olie gelekt in zee, het grootste olielek in Nigeria sinds 13 jaar.
SNEPCO en de lokale autoriteiten, waaronder de nationale dienst voor het opsporen en bestrijden van olielekken en het ministerie van Petroleum hebben snel materieel en personeel gemobiliseerd om de olievlek op te ruimen en aanspoelen aan de kust te voorkomen. Hierbij is volgens SNEPCO gebruik gemaakt van materieel en chemicaliën om de olie te verspreiden, biologisch af te breken en verdamping te bespoedigen. SNEPCO geeft aan dat voor zover haar bekend geen olie vanuit het Bonga-veld op de kust is aangespoeld.
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om de exacte schade aan het milieu vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de economische gevolgen zijn voor de boeren en vissers in het gebieden of, en op welke wijze, ze door wie worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Hierover is nog geen informatie beschikbaar.
Deelt u de mening dat Shell aansprakelijk is voor het opruimen van de olie en vergoeden van de schade die aan mens en milieu wordt toegebracht door deze recente lekkage? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om op grond van het Nigeriaanse recht vast te stellen wie aansprakelijk is voor de olielekkage, het opruimen daarvan en te beslissen over eventuele schadevergoeding.
Deelt u de mening dat de vervuiling grondig moet worden opgeruimd en dat dit gecontroleerd dient te worden door een externe en onafhankelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De regering verwelkomt de inzet van de Nigeriaanse overheid en SNEPCO om de vervuiling grondig op te ruimen.
Bent u bereid de CEO van Shell aan te spreken op deze lekkage en er op aan te dringen dat dit niet meer mag voorkomen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
SNEPCO heeft de Nederlandse ambassade in Abuja en betrokken Nederlandse ministeries geïnformeerd over de olielekkage. In de berichtgeving heeft SNEPCO aangegeven grondig onderzoek te doen naar de oorzaak van de olielekkage om maatregelen te kunnen nemen om een dergelijke lekkage in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid de CEO van Shell er op aan te spreken dat het bedrijf de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft, inclusief de artikelen omtrent due diligence en het schadeloosstellen van slachtoffers?
Shell en de Nederlandse overheid spreken met regelmaat over de OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes. Het bedrijf heeft ervaring met «due diligence», «impact assessment» en risico-analyse en is één van de eerste bedrijven ter wereld dat deze ervaring evalueert in het licht van de genoemde nieuwe kaders voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Op deze manier worden risico’s verkleind en negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen.
Bedrijven worden opgeroepen mee te werken en bij te dragen aan herstelprocedures wanneer sprake is van ongunstige effecten op de mensenrechten als gevolg van hun bedrijfsactiviteiten of die van hun ketenpartners. Ook wordt van bedrijven verwacht dat zij negatieve effecten zoveel mogelijk vermijden en dat zij die aanpakken als deze zich toch voordoen.
Bij signalen die duiden op schending van de OESO Richtlijnen door een Nederlands bedrijf kan daarvan melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Het NCP treedt in dat geval op als onafhankelijke bemiddelaar bij het oplossen van het probleem.
In welke mate tast deze nieuwe lekkage het imago van het Nederlandse bedrijfsleven aan?
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft een goede reputatie in het buitenland. Het is betreurenswaardig dat een dochtermaatschappij van een Nederlands bedrijf betrokken is bij deze olielekkage. Belangrijk is dat alles op alles wordt gezet om mogelijke herhaling van dit soort lekken in de olie-industrie en schade aan mens en milieu te voorkomen. Het is onduidelijk welk effect dit per saldo zal hebben op het imago van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel.
Welke concrete maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat Shell de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft?
De OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes dienen als referentie voor de verantwoording van het internationaal opereren van bedrijven. Shell onderschrijft de OESO Richtlijnen en streeft ernaar die na te leven. De regering voert over de uitvoering daarvan overleg met zowel Shell alsook via haar ambassade in Abuja met de bedrijven in Nigeria, waar Shell aandeel in heeft. Bij signalen van schending kan een beroep worden gedaan op het NCP.
Beelden van inbrekers gemaakt door RTV Oost |
|
Eddy van Hijum (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat RTV Oost beelden heeft uitgezonden van drie inbrekers die hebben ingebroken in het pand van RTV Oost?1
Ja.
Deelt u de mening dat beveiligingscamera’s kunnen dienen ter voorkoming en opsporing van inbraak?
Ja.
Bent u van mening dat inbrekers zelf risico nemen gefilmd te worden bij het plegen van een strafbaar feit en zeker in het geval van inbraak bij een beveiligd bedrijfspand (waar in dit geval ook nog eens een tv-zender huist) waar beveiligingscamera’s aanwezig zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat het belang van privacy van personen, die weten dat ze gefilmd kunnen worden bij het plegen van een strafbaar feit en zelf iemands privacy schenden, minder zwaar weegt dan het oplossen van dit feit?
Bepaalde inbreuken op de privacy van personen die verdacht worden van een strafbaar feit zijn in het belang van de opsporing geoorloofd. Het is echter niet zo dat inbrekers door hun daad ieder recht op privacy verspelen. Het naleven van de rechten op het gebied van privacy en bescherming van persoonsgegevens staat overigens niet in de weg aan een effectieve opsporing en vervolging.
Bent u van mening dat RTV Oost de beelden had mogen uitzenden? Zo nee, onder welke voorwaarden had het wel gemogen?
Het oordeel over de vraag of RTV Oost de beelden had mogen uitzenden, is primair aan de rechter of de Raad voor de Journalistiek. In het algemeen geldt hierover het volgende. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is slechts gedeeltelijk van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor uitsluitend journalistieke doeleinden (de zogenaamde journalistieke exceptie). Het verwerken van strafrechtelijke gegevens voor journalistieke doeleinden, waaronder het tonen van beelden die min of meer gegronde verdenkingen onderbouwen, is in beginsel geoorloofd.
Klopt het dat de beelden mogen worden uitgezonden indien zij via de politie waren aangeleverd bij de zender? Zo ja, was de privacyschending van de inbrekers dan geen probleem geweest, terwijl wel dezelfde beelden zouden zijn uitgezonden?
Beelden van bijvoorbeeld een inbraak mogen worden uitgezonden indien ze door de politie worden aangeleverd bij een zender. De politie maakt daarbij een belangenafweging op basis van de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving. Net als bij de inzet van andere opsporingsmiddelen gelden de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het gebruik door politie en justitie van beelden gemaakt door particulieren of bedrijven wordt primair beheerst door het Wetboek van Strafvordering, de Wet politiegegevens en/of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Dat is een ander wettelijk kader dan het kader van de Wbp.
Is het burgers toegestaan om beelden, waar mensen in een publieke ruimte herkenbaar in beeld zijn, openbaar te maken, bijvoorbeeld via Youtube zoals vaak gebeurt?
Dit is afhankelijk van de concrete situatie. In zijn algemeenheid geldt dat men er op de openbare weg niet vanuit mag gaan dat men geheel onbespied zijn gang kan gaan. In besloten ruimten die voor het publiek toegankelijk zijn, geldt dat camerabewaking duidelijk kenbaar moet worden gemaakt. Die beelden worden in de regel slechts voor korte termijn bewaard en niet gepubliceerd. Het bewust publiceren van beelden van herkenbare personen op internet is een verdergaande inbreuk op de privacy van betrokkenen, en zal minder snel aanvaardbaar zijn. In beginsel is de toestemming nodig van betrokkenen. Het publiceren van beelden op internet kan overigens ook uit anderen hoofde dan privacybescherming onrechtmatig zijn, bijvoorbeeld omdat het in strijd is met de Auteurswet.
Is het burgers toegestaan om beelden waar mensen in een publieke ruimte herkenbaar in beeld zijn en een strafbaar feit plegen openbaar te maken, bijvoorbeeld via Youtube? Zo nee, wat doen de burgers die geen strafbaar feit plegen verkeerd, waardoor hun privacy minder gerespecteerd wordt dan de burgers die wel een strafbaar feit plegen?
Ik sta in beginsel positief tegenover initiatieven van slachtoffers van criminaliteit om politie en justitie te ondersteunen in hun werk om daders op te sporen. Dergelijke initiatieven dienen uiteraard in overeenstemming met het toepasselijk wettelijk kader uitgevoerd te worden. Burgers en bedrijven die beelden van herkenbare natuurlijke personen die een strafbaar feit plegen willen publiceren doen er verstandig aan om dergelijke beelden altijd eerst aan politie en Openbaar Ministerie ter beschikking te stellen. Politie en Openbaar Ministerie kunnen de juiste afweging maken of het publiceren van beelden in een concreet geval nuttig is, of juist moet worden afgeraden, bijvoorbeeld om het onderzoek te beschermen of omdat de identiteit van de inbreker(s) ook op andere wijze vast te stellen is. Uiteindelijk hangt de rechtmatigheid af van de omstandigheden van het individuele geval. Het CBP is verantwoordelijk voor het toezicht op de Wbp.
Bent u bereid te kijken naar het huidig wettelijk kader omtrent de bescherming van persoonsgegevens, aangezien er nu onduidelijk heerst over wat er wel en niet is toegestaan?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in december 2011 een wetsvoorstel ter wijziging van de Wbp ter consultatie gepubliceerd. Dit wetsvoorstel bevat onder andere een nadere regeling voor het gebruik van beelden van bewakingscamera's die door particulieren zijn vervaardigd. In het wetsvoorstel wordt de grondslag gelegd voor enkele nadere regelingen waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaronder dergelijke beelden door burgers en bedrijven zelf op internet kunnen worden geplaatst om zodoende de opsporing en vervolging te ondersteunen.
De bevordering van politieke vrouwenparticipatie in Libië |
|
Kathleen Ferrier (CDA), Wassila Hachchi (D66), Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening van het Libya's Women’s Peace Platform1 dat een quota systeem kan bijdragen aan de bevordering van de kansen voor vrouwen om lid te worden in het toekomstig nationale parlement in Libië? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt de wens en de activiteiten van Libische vrouwenorganisaties om deel te kunnen nemen aan het politiek proces, inclusief het bevorderen van kansen voor grotere representatie in de nieuwe Grondwetgevende Vergadering.
Deelt u de mening dat vrouwenparticipatie met name cruciaal is in verband met de toekomstige grondwet die het nationale parlement zal moeten goedkeuren?
Ja, die mening deel ik. Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is een van de fundamenten van de democratische rechtsstaat en is vastgelegd in internationale verdragen en afspraken. De verbetering van de situatie van vrouwen in Libië begint bij een betere vrouwenparticipatie. Dit laatste leidt tot een grotere invloed van vrouwen in het politieke proces en biedt de mogelijkheid om de gelijke rechten voor mannen en vrouwen in de grondwet vast te leggen.
Bent u bereid om bilateraal en in EU-verband de National Transition Council (NTC) in Libië te verzoeken de qoutaregeling in de tijdelijke grondwet op te nemen? Zo neen, waarom niet?
De Nederlandse regering steunt de Libische vrouwen bij het waarborgen van hun rechten en het verbeteren van hun politieke participatie. Ik volg de ontwikkelingen in Libië nauwgezet en waar nodig herinner ik de NTC en de interim-regering aan hun toezeggingen in the draft Constitutional Charter ten aanzien van de democratische transitie inclusief vrouwenrechten.
Kunt u aangeven hoe Nederland concreet invulling geeft aan het beleidsvoornemen om de positie van vrouwen in Libië te verbeteren?
De Nederlandse regering heeft zowel in 2011 als in 2012 € 2 miljoen beschikbaar gesteld voor het bevorderen van de participatie van vrouwen in de transitieprocessen en verkiezingsprocessen in de Arabische regio. Het beleidskader voor deze bijdrage valt onder VNVR resolutie 1325.
In dit kader wordt bijvoorbeeld via «UN Women» samenwerking gezocht met Libische vrouwenorganisaties en wordt bezien welke financiële en technische steun kan worden gegeven, op basis van Libische vraag en behoeftes. Daarnaast zijn er organisaties die met financiering van het «Funding Leadership and Opportunities for Women» (FLOW) programma van mijn ministerie, activiteiten uitvoeren in de MENA-regio (inclusief Libië).
Sinds begin 2012 is het programma voor ondersteuning van maatschappelijke transformatie (Matra-zuid) voor de Arabische landen operationeel. Libië is binnen Matra-zuid één van de vijf prioriteitslanden. Matra-zuid is een vraaggestuurd programma dat voor een groot aantal thema’s, waaronder vrouwenrechten en participatie, kan worden ingezet. Omdat dit programma vraaggestuurd is, kan nog niet worden aangegeven welke bedragen per thema zullen worden ingezet.
Kunt u uitsplitsen welke budgetten Nederland binnen de MENA regio (Midden Oosten en Noord-Afrika), en specifiek voor Libië, aanwendt voor genderaangelegenheden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid binnen EU-verband een voortrekkersrol op u te nemen ten aanzien van de politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio?2
Zoals Secretary of State Clinton en ik in het Joint Statement van april 2011 aangaven, heeft de internationale gemeenschap een belangrijke verantwoordelijkheid om de rol van vrouwen in de vredes-, verzoenings- en transitieprocessen in de MENA-landen te ondersteunen. Daarom neem ik in EU-verband het voortouw om de politieke participatie van vrouwen in deze regio te bevorderen.
Ik heb tijdens mijn bezoek aan Tripoli op 13 november jl. vertegenwoordigers van Libische vrouwenorganisaties gesproken en aangemoedigd om hun rol in het transitieproces in Libië op te eisen.
Julius Malema |
|
Johan Driessen (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geschorste Malema krijgt provinciale ANC-functie»?1
Ja.
Wat is de exacte status van de schorsing van Julius Malema? Waarom kan Malema, ondanks zijn schorsing, onder nota bene luid gejuich van zijn ANC-partijgenotenlid worden van het provinciaal uitvoerend comité in de provincie Limpopo?
Malema is voor een periode van vijf jaar geschorst als lid van het ANC en de onder het ANC vallende organisaties zoals de Youth League. Malema moet zijn voorzitterschap van de Youth League neerleggen. Malema heeft echter beroep aangetekend tegen de schorsing. Hangende het beroep is Malema gekozen tot lid van het provinciale bestuur van de provincie Limpopo.
Erkent u dat uw uitspraak:»er zijn stemmen binnen het ANC die pleiten voor een gedwongen herverdeling, maar dat is een minderheid. Een belangrijke voorstander van de gedwongen herverdeling, Malema, is vrij recent nog geschorst», van 21 december jl. in de plenaire zaal van de Tweede Kamer der Staten-Generaal2 sterk aan kracht heeft ingeboet nu Malema toch een vooraanstaande positie heeft verworven binnen het ANC? Zo nee, waarom niet?
De uitlatingen van Malema en de populariteit die hij geniet geven reden tot zorg. De leiding van het ANC heeft met het besluit tot schorsing van Malema duidelijk gemaakt zijn standpunt niet te delen. De behandeling van het beroep tegen de schorsing van Malema zal door de Nederlandse ambassade nauwlettend worden gevolgd.
Deelt u de mening, dat, nu wederom blijkt dat Malema, die oproept tot gedwongen nationalisaties, kind aan huis is bij het echtpaar Mugabe en «kill the boer» zingt, een belangrijke rol binnen de socialistische ANC blijkt te hebben, alle Nederlandse ontwikkelingshulp aan Zuid-Afrika per direct moet worden beëindigd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland werkt samen met de Zuid-Afrikaanse regering en niet met individuele politici. De Zuid-Afrikaanse regering zet zich in voor nationale eenheid en verzoening en neemt afstand van krachten die verdeeldheid bepleiten. Overigens zal conform gesteld in de «Focusbrief ontwikkelingssamenwerking» van maart 2011 de ontwikkelingsrelatie met Zuid-Afrika in de komende periode worden afgebouwd.
Vervolging van de rooms-katholieke kerk vanwege seksueel misbruik en eventuele personele consequenties daarvan |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat «Bisdom slechts kan hopen»? over aangifte tegen de rooms-katholieke kerk als organisatie?1
Ja.
Kan het Openbaar Ministerie gegevens van de commissie-Deetman vorderen ten behoeve van een strafrechtelijk (voor)onderzoek? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet? In hoeverre geldt de wettelijke plicht om misdrijven als verkrachting ter kennis te brengen van het Openbaar Ministerie? Geldt deze verplichting ook voor de commissie-Deetman zelf? Zo ja, in hoeverre kunnen de slachtoffers zelf een aangifte door de commissie bevorderen of juist tegenhouden? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie kan bij een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering, waaronder ook gevallen van misbruik van kinderen vallen, gegevens vorderen.
Artikel 160 Sv bevat een algemene en voor iedereen geldende aangifteplicht voor in dat artikel omschreven misdrijven, waaronder verkrachting. Het moet gaan om kennis dragen van een misdrijf. Een vermoeden is onvoldoende voor de aangifteplicht. De commissie Deetman heeft in dat licht in totaal elf geanonimiseerde meldingen onder de aandacht van het OM gebracht. De commissie heeft daarin onafhankelijk een eigen afweging gemaakt. Naar één van die meldingen, te weten de zaak Heel, is een feitenonderzoek ingesteld. De overige meldingen bevatten te weinig informatie om een goed beeld te krijgen van hetgeen zich zou hebben afgespeeld. Bovendien waren deze meldingen – voor zover vast te stellen – verjaard. Het OM heeft de commissie Deetman geadviseerd om enkele melders in overweging te geven een gesprek aan te vragen met een zedenrechercheur. Daarvan heeft één persoon gebruik gemaakt. Dat gesprek heeft niet geleid tot een aangifte, omdat zowel de mogelijke verdachte als het slachtoffer al waren overleden.
Geven de in totaal elf geanonimiseerde meldingen die de commissie- Deetman onder de aandacht van het Openbaar Ministerie heeft gebracht, u aanleiding om te veronderstellen dat het archief van deze commissie mogelijk meer informatie bevat die kan leiden tot strafvervolgingen of informatie bevat die relevant kan zijn bij opsporing en vervolging van daders van seksueel misbruik?
Nee. De commissie heeft met het OM afspraken gemaakt over de verstrekking van informatie die voor het OM van belang zou kunnen zijn. De commissie Deetman heeft het Openbaar Ministerie geïnformeerd over elf meldingen met betrekking tot misbruik in de Rooms-katholieke kerk. Ik heb geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de commissie Deetman over nog meer informatie zou beschikken, die van belang zou kunnen zijn voor de opsporing en vervolging van zedenmisdrijven die zijn gepleegd door priesters of andere geestelijken.
Welke mogelijkheden zijn er om een kerkgenootschap inclusieve hun de onderdelen en lichamen die daar deel van uitmaken strafrechtelijk te vervolgen dan wel civielrechtelijk aansprakelijk te stellen? Verschilt hierin een kerkgenootschap van een andere rechtspersoon? Bent u bereid te doen onderzoeken welke strafrechtelijke dan wel civielrechtelijke maatregelen genomen kunnen worden tegen de rooms-katholieke Kerk als rechtspersoon? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de mogelijkheid om een rechtspersoon strafrechtelijk te vervolgen, indien door die rechtspersoon een strafbaar feit is begaan en dit strafbare feit ook aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Ook civielrechtelijk kan een kerkgenootschap aansprakelijk worden gesteld, nu artikel 2 lid 1 boek 2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen rechtspersoonlijkheid bezitten. Een kerkgenootschap verschilt hierin niet van een andere rechtspersoon.
Het Openbaar Ministerie ziet geen aanleiding om ambtshalve te onderzoeken welke strafrechtelijke maatregelen kunnen worden genomen tegen de rooms-katholieke kerk als rechtspersoon. Er is onvoldoende juridische grond dat het individuele misbruik in strafrechtelijk zin of andere strafbare feiten aan de kerk kunnen worden toegerekend. Bovendien zijn de in het rapport van de commissie Deetman gemelde strafbare feiten verjaard. Uiteraard worden nieuwe aangiftes en meldingen die (mede) betrekking hebben op de rooms-katholieke kerk als rechtspersoon zorgvuldig beoordeeld.
Waar het betreft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de kerk is het aan de slachtoffers om eventueel te komen tot een civielrechtelijke (schadevergoedings)actie.
Wat zijn de voorwaarden waaraan moet worden voldaan eer er sprake is van een criminele organisatie die het plegen van seksueel misbruik als oogmerk had?
In artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Om als criminele organisatie te kunnen worden aangemerkt zal dus het oogmerk van de organisatie op het plegen van de misdrijven moeten zijn gericht. Het enkele feit dat binnen een reguliere organisatie misdrijven worden gepleegd is nog niet voldoende om zo’n oogmerk van de organisatie aan te nemen. Het artikel ziet op de deelname van personen aan een criminele organisatie en niet op de strafbaarstelling van de organisatie zelf.
Wordt naar aanleiding van aangifte(n) of ambtshalve door het Openbaar Ministerie onderzocht of er reden bestaat om de rooms-katholieke kerk of rechtspersonen gelieerd aan de rooms-katholieke kerk te vervolgen voor strafbare feiten? Zo ja, kunt u dan de Kamer op de hoogte stellen als er duidelijkheid is over de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen over het in bescherming nemen van een veroordeelde pedofiele priester (antwoord ontvangen 24 maart 2011)?2
Ja.
Kan gezien uw antwoord vraag 7 dat, «indien de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Deetman hiertoe aanleiding geven», u «de noodzaak van aanvullend beleid opnieuw» zou bezien, aangenomen worden dat u op dit punt nu wel van mening bent dat er voor de beroepsgroep van priesters met pastorale taken of vergelijkbare beroepsgroepen bij andere religies, een verklaring omtrent gedrag verplicht zou moeten worden gesteld? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom zijn de uitkomsten van het onderzoek niet ernstig genoeg om deze verplichting in te voeren?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de kerk te voorkomen dat priesters en andere geestelijken zich schuldig maken aan (seksueel) misbruik van kwetsbare personen zoals kinderen. Dit geldt evenzeer voor vergelijkbare beroepsgroepen bij andere religies. De betreffende beroepsgroep kan ook nu, zonder wettelijke verplichting, door aanstaande medewerkers een verklaring omtrent het gedrag (VOG) laten aanvragen. Ik onderstreep het belang dat kerkelijke instellingen zelf een integriteitsbeleid voeren, waarvan een VOG deel kan uitmaken.
Voor vrijwilligersorganisaties die met kinderen werken is in samenwerking met de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) / MOVISIE met financiële steun van de overheid voor het voeren van integriteitsbeleid een stappenplan en de toolkit «In Veilige Handen» ontwikkeld.
Met behulp van een quickscan heeft MOVISIE geïnventariseerd op welke manier de kerkelijke instellingen in Nederland ondersteund kunnen worden bij het nemen van maatregelen ter preventie van misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ik zal de ontwikkeling van integriteitsinstrumenten voor kerkelijke instellingen door MOVISIE steunen.
Op dit moment geldt slechts voor een beperkt aantal beroepsgroepen een wettelijke verplichting van een verklaring omtrent het gedrag, zoals op het gebied van de jeugdzorg, de kinderopvang of het onderwijs. Daar gaat het om sectoren waarin de overheid een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de zorg of de opvang. Die verantwoordelijkheid van overheid ontbreekt in de relatie tot het personeelsbeleid van de kerken. Ik zie onvoldoende aanleiding om een VOG wettelijk verplicht te stellen voor de betreffende beroepsgroepen. De kerken zijn hierin zelf aan zet en ook het best geëquipeerd om voor de diverse beroepsmatige en vrijwillige functies een integriteitsbeleid op maat te formuleren.
Acht u het naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Deetman nu wel noodzakelijk om aanvullend beleid in te voeren ten aanzien van ontzetting uit beroep of ambt? (antwoord op vraag 8 van 24 maart 2011)? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het rapport «Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt» van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en rechtshandhaving heeft het Openbaar Ministerie onderzoek verricht (zie de brief van mijn ambtsvoorganger van 5 augustus 2010, TK 2009–2010, 32 123 VI, nr. 122). Naar verwachting zal in april 2012 een nieuwe Aanwijzing ontzetting uit beroep of ambt van het College van procureurs-generaal in werking treden, waarin instructies worden gegeven voor onder meer het vorderen van de ontzetting uit een ambt of beroep (art, 28 Wetboek van Strafrecht), het vorderen van een beroepsverbod als bijzondere voorwaarde (art. 14c lid 2 onder 5 Wetboek van Strafrecht) en het handhaven in geval van niet-naleving van de ontzetting (art. 195 Wetboek van Strafrecht). In de aanwijzing zal worden aangegeven dat ook kerkelijke en geestelijke ambten het karakter van beroep kunnen dragen. Het is van belang dat officieren van justitie in het algemeen op de hoogte zijn van de mogelijkheden van het beroepsverbod. In de aanwijzing wordt in het algemeen aangegeven welke doelen een beroepsverbod kunnen rechtvaardigen. Of een beroepsverbod in een specifieke casus ook een adequate sanctie is, staat ter beoordeling aan het OM en uiteindelijk de rechter.
Herinnert u zich uw de vragen van het lid Arib over seksueel misbruik van kinderen binnen de kerk. (antwoorden ontvangen op ontvangen 17 augustus 2009)? Blijkt uit de u thans beschikbare gegevens nog steeds dat het tot nu toe één keer is voorgekomen dat iemand bij veroordeling voor een zedenmisdrijf door de rechter uit zijn geestelijk ambt werd ontzet (antwoord 7 van 17 augustus 2009)? Zo nee, hoeveel keer is dat inmiddels dan wel aan de orde geweest?
Ja. Ik beschik niet over aanvullende gegevens dat het vaker is voorgekomen dat een veroordeelde bij rechterlijk vonnis uit zijn geestelijk ambt is ontzet.
Wilt u de Kamer op de hoogte stellen indien het Openbaar Ministerie in het kader van het misbruik binnen de katholieke kerk als bijkomende straf ontzetting uit beroep of ambt eist? Zo nee, waarom niet?
Nee, de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie zijn niet ingericht op het doen van dergelijke meldingen.
Deelt u de mening dat bij vervolging van seksuele misdrijven door personen die vanwege hun beroep daartoe in de gelegenheid werden gesteld of die vanwege hun beroep overwicht konden uitoefenen op hun slachtoffers, dan wel degenen die aan dergelijke verboden gedragingen feitelijk leiding hebben gegeven, een bijkomende straf van ontzetting uit hun beroep of ambt aan de orde kan zijn? Zo ja, wilt u dit dan in een OM-aanwijzing verwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De arrestatie van vrijwilligers van Sea Shepherd en over de bedreigingen die aan het adres van Sea Shepherd zijn gedaan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe het nu is met Erwin Vermeulen, de vrijwilliger van Sea Shepherd die in Taji beelden wilde maken van de handel in uit het wild gevangen dolfijnen voor dolfinaria, en de dolfijnenslachtingen die daar op volgen, en nu wordt vastgehouden door de Japanse politie?
De heer Vermeulen is in voorarrest in afwachting van de rechtszaak.
Kunt u aangeven wat nu het verloop van zijn proces zal zijn?
De rechtszaak dient op 26 en 27 januari 2012.
Is de aanklacht tegen de heer Vermeulen nu eindelijk duidelijker geformuleerd? Kunt u aangeven op welke informatie deze aanklacht is gebaseerd?
De heer Vermeulen wordt verdacht van geweldpleging. De aanklacht is gebaseerd op onderzoek van het Japanse OM.
Kunt u bevestigen dat hij, zonder aanwezigheid van een tolk en een advocaat, is verhoord door de Japanse politie? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Deelt u de mening dat aan een eventueel afgegeven verklaring door Vermeulen op deze wijze geen waarde kan worden gehecht?
De Japanse politie heeft laten weten dat bij alle verhoren een tolk Engels-Japans aanwezig is geweest. De heer Vermeulen heeft een advocaat in de arm genomen.
Op welke wijze is uw ministerie op dit moment betrokken bij de heer Vermeulen? Wat doet u om hem weer in vrijheid te krijgen en een eerlijke rechtsgang te garanderen?
De heer Vermeulen ontvangt consulaire bijstand. Nederland treedt niet in de rechtsgang van Japan en spreekt zich niet uit over de schuldvraag of strafmaat.
Kunt u preciseren wat u bedoelde toen u in uw antwoord op mondelinge vragen dat de heer Vermeulen een medewerker van het hotel «gewelddadig benaderd heeft toen hij bepaalde werkzaamheden wilde verrichten»?1 Van wie heeft u deze informatie gekregen? Hoe verhoudt dit zich tot het verhoor? Kunt u zeggen of er getuigen waren van het vermeende incident?
De informatie is gebaseerd op de politie-informatie die het consulaat-generaal in Osaka van de Japanse politie ontving. Ik ga verder niet in op zaken die onder de rechter zijn.
Kunt u bevestigen dat er naast de heer Vermeulen ook andere vrijwilligers van Sea Shepherd zijn gearresteerd?2 Zo ja, om hoeveel mensen gaat het en om welke reden zijn zij opgepakt? Kunt u ook voor deze mensen het verdere verloop van het proces schetsen en aangeven op welke wijze uw ministerie bij deze mensen betrokken is?
Ik beschik niet over informatie dat ook andere vrijwilligers van Sea Shepherd zijn gearresteerd.
Is het waar dat de Japanse politie een inval heeft gedaan in het hotel waar mensen van de organisatie Sea Shepherd verbleven? Zo ja, wat was de aanleiding voor deze inval volgens u?
De Japanse autoriteiten bevestigen dat zij een inval hebben gedaan. Over de aanleiding doen de autoriteiten geen uitspraak.
Kunt u bevestigen dat tijdens deze inval ook de bagage van de heer Vermeulen is meegenomen? Waarom zou dit het geval zijn? Kunt u aangeven of de heer Vermeulen deze bagage direct zelf heeft ontvangen in zijn politiecel?
Ik kan niet op details ingaan van individuele zaken die nog onder de rechter zijn.
Kunt u de garantie geven dat u alles in het werk stelt om te voorkomen dat een Nederlands staatsburger en oneerlijke rechtsgang tegemoet gaat en op oneerlijke gronden wordt vastgehouden? Zo nee, waarom niet?
De heer Vermeulen ontvangt consulaire bijstand. Nederland treedt niet in de rechtsgang van Japan.
Heeft u contact met de Japanse autoriteiten opgenomen naar aanleiding van de bedreiging die aan het adres van Sea Shepherd zijn gedaan?3 Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog uw zorgen te uiten over deze extreemrechtse militie die op internet doodsbedreigingen tegen de vrijwilligers van Sea Shepherd, die zijn uitgevaren om de illegale Japanse walvisjacht te stoppen? Zo ja, welke reactie heeft u van de Japanse autoriteiten ontvangen?
De Nederlandse ambassade in Tokio heeft de Japanse autoriteiten geïnformeerd over de dreigende boodschap aan de Sea Shepherd Conservation Society (SSCS) die de «Nikkyoku-kai Private Army» op YouTube heeft geplaatst en haar zorgen hierover uitgesproken. Zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat de groep die deze bedreiging heeft geuit, zou moeten worden opgespoord en opgepakt? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot uw oproep aan zowel Japan als Sea Shepherd om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat mensenlevens in gevaar komen en uw uitspraak dat wie de veiligheid in gevaar brengt kan worden aangeklaagd? Zo ja, bent u bereid Japan op te roepen alles in het werk te stellen om deze groep op te sporen en aan te klagen?
Of de betreffende groep in dit geval zou moeten worden opgespoord dan wel opgepakt is een aangelegenheid voor de Japanse autoriteiten.
Mijn oproep aan zowel de SSCS als aan de Japanse walvisvloot heeft betrekking op het handhaven van de veiligheid op volle zee.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat wie de veiligheid in gevaar brengt ook daadwerkelijk zal worden aangeklaagd? Kunt u bevestigen dat Sea Shepherd steeds heeft meegewerkt aan onderzoek naar vermeende incidenten en Japan niet? Wat betekent dit voor eventuele vervolging van walvisjagers?
Indien het Openbaar Ministerie daartoe voldoende aanleiding ziet, zal het strafrechtelijke vervolging instellen. Daarbij is het opportuniteitsbeginsel leidend.
Zowel SSCS als Japan hebben in het verleden informatie aangeleverd over voorgedane incidenten. Deze informatie vormde onvoldoende aanleiding om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Kunt u zeggen welke verantwoordelijkheid u voelt en neemt voor de veiligheid van de (Nederlandse) medewerkers en vrijwilligers van Sea Shepherd, die deels onder Nederlandse vlag vaart, nu de Japanse walvisvloot zich bewapend heeft en een aantal leden van de Japanse kustwacht aan boord politionele bevoegdheden heeft?
Het Japanse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft mij desgevraagd nogmaals verzekerd dat de Japanse walvisvloot niet bewapend is. Ten aanzien van de aanwezigheid van leden van de kustwacht aan boord van de walvisvloot benadrukte het ministerie dat dit geen militairen zijn. Het betreft burgerpersoneel met rechtshandhavingsbevoegdheden, die tot taak hebben te waken over de veiligheid van de walvisvloot en hun opvarenden, met gebruik van «het minimum niveau van geweld nodig om zichzelf, andere opvarenden en eigendommen te beschermen tegen obstructief gedrag van de actievoerders».
De Nederlandse regering heeft zowel de SSCS als de Japanse walvisvloot opgeroepen zich te houden aan de (inter)nationale regels inzake de veiligheid op zee en wederom gewaarschuwd voor de risico’s die acties in de afgelegen omgeving van de Zuidelijke Oceaan met zich meebrengen. Uit eerdere gesprekken met Nederlandse vertegenwoordigers van de SSCS bleek dat zij zich bewust zijn van de hoge risico’s: zij hebben daartoe zelf vrijwillig een SSCS-waiver of liability ondertekend.
Is Nederland bereid het voortouw te nemen in het handhaven van het internationale verbod op de commerciële walvisjacht, bijvoorbeeld door middelen ter beschikking te stellen om ter plaatse te kunnen patrouilleren?
Over de versterking van het toezicht op de naleving en van andere elementen van het Verdrag tot regeling van de walvisvangst vindt overleg plaats in de Internationale Walvisvaart Commissie. Nederland maakt zich sterk voor strikte naleving ervan. Het past echter niet binnen de verdragssystematiek om unilaterale maatregelen te nemen om het moratorium op de commerciële walvisjacht te handhaven.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden gezien de urgentie van de zaak?
Ja.
De voordurende verslechtering van de mensenrechtensituatie in Burundi |
|
Ewout Irrgang |
|
Bent u zich bewust van de voordurende verslechtering van de mensenrechtensituatie in Burundi zoals onder andere blijkt uit het laatste bericht van Human Rights Watch over politieke moorden?1
Ik ben bekend met het rapport van Human Rights Watch, de rapportage van VN-expert Fatsah Ouguergouz, de verslaglegging van de EU-waarnemingsmissie en berichten over intimidatie van journalisten in Burundi. Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen van 23 september 2011 aangaf, maak ik mij zorgen over de gewelddadige incidenten die zich de afgelopen periode hebben voorgedaan in Burundi en over de beperking van bewegingsruimte en vervolging van journalisten en advocaten. De ontwikkelingen van de afgelopen maanden hebben deze zorgen nog versterkt.
Bent u het eens met de conclusie in het rapport van de onafhankelijke VN-deskundige de heer Ougergouz dat in 40 gevallen van buitengerechtelijke executie sprake was van betrokkenheid van politiemensen en mensen van de inlichtingendiensten?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de conclusie van de waarnemingsmissie van de Europese Unie dat in de nasleep van de verkiezingen van 2010 meer dan 250 mensen in de gevangenis zijn terechtgekomen vanwege hun politieke opvattingen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het regime in Bujumbura journalisten steeds meer intimideert zoals die van Radio Publique Africaine (RPA)?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Burundese regering aan te spreken op de verslechtering van de mensenrechtensituatie?
Ja. Nederland doet dit en zal dit blijven doen. Zelf heb ik tegenover de vicepresident van Burundi mijn zorg uitgesproken over het politiek gemotiveerde geweld en de verslechterende mensenrechtensituatie bij een ontmoeting tijdens het High Level Forum on Aid Effectiveness in Busan in december vorig jaar.
De Nederlandse tijdelijk zaakgelastigde te Bujumbura heeft op 16 december jl. in het kader van de samenwerking op het gebied van politie met België en Duitsland een demarche uitgevoerd bij de Burundese minister van Openbare Veiligheid. Daarbij zijn de zorgen overgebracht over de recente moorden en de berichten van betrokkenheid daarbij van personen binnen de politie en de inlichtingendienst.
Bent u bereid landen in de regio met invloed in Burundi zoals Tanzania, Zuid-Afrika, en Rwanda te verzoeken hun invloed aan te wenden om Burundi aan te spreken op de voortdurende schending van mensenrechten?
Ja. De regionale stabiliteit is een terugkerend onderwerp van gesprek met de autoriteiten van de landen in de regio. Zo zijn de ontwikkelingen in Burundi en de constructieve rol die Zuid Afrika daarin zou spelen, besproken met de Zuid Afrikaanse nationale veiligheidsadviseur Welile Nhlapo tijdens diens bezoek aan Nederland in november 2011.
Bent u het er mee eens dat onder deze omstandigheden Nederlandse steun aan de veiligheidssector neerkomt op financiële steun aan het repressieve en moordende veiligheidsapparaat van Burundi?
Nee. Ten eerste geeft Nederland geen directe financiële steun aan de Burundese overheid. Nederland geeft geen begrotingssteun aan Burundi. Ten tweede heeft de Nederlandse steun aan Burundi tot doel te helpen een democratisch gecontroleerde, effectieve veiligheidssector op te bouwen. Daartoe wordt geïnvesteerd in training en capaciteitsopbouw van onder andere leger en politie, maar ook van de toezichthouders zoals parlement, media en maatschappelijk middenveld. In een fragiele staat als Burundi, die zich nog maar recentelijk aan een bloedige burgeroorlog heeft ontworsteld, is een dergelijke investering essentieel om duurzame stabiliteit te bewerkstelligen, die van direct belang is voor de mensenrechtensituatie in het land.
De Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade voor stichting van het College Nova Rolduc te Kerkrade |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij u heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten?1
Ja, de aanvraag is afgewezen. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 januari 2012, nr. 878.
Hoe kijkt u aan tegen het verschil in feitelijke belangstelling (in dit geval meer dan 250 leerlingen, zonder dat er veel aandacht voor het oprichten van de school is geweest) en de aantallen op basis van de formele meetmethode (amper enkele tientallen leerlingen)?
Getoonde «belangstelling» is geen wetenschappelijk beproefde methode om het leerlingenpotentieel voor een nieuwe school vast te stellen. Aanmeldingen of steunbetuigingen zijn niet wettelijk bindend, geven geen garantie voor de toekomst en houden geen rekening met de doelmatigheid.
De in wet- en regelgeving vastgelegde methode om leerlingenpotentieel te berekenen houdt rekening met bestaande scholen in de nabije omgeving (doelmatigheid), gaat uit van de werkelijke aantallen kinderen (basisgeneraties) en vereist een toekomstprognose op de middellange en lange termijn (respectievelijk 6 en 10 jaar). Deze methode is maximaal objectief en zuiver.
Mocht het stichten van een nieuwe school op basis van de voorliggende meetmethode niet mogelijk zijn, bestaat dan een mogelijkheid om een school van kleur te doen verschieten en van de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkland Limburg over te laten gaan naar Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade?
De mogelijkheid bestaat wettelijk, maar het initiatief hiervoor kan alleen worden genomen door het schoolbestuur van de vestiging in Kerkrade: SVO|PL. De tweede wettelijke voorwaarde is dat de school (het brinnummer) waartoe de nevenvestiging behoort een aantal leerlingen heeft dat minstens tweemaal de stichtingsnorm bedraagt en dit ook in de toekomst (6 en 10 jr) zal behouden. De nevenvestiging moet immers eerst worden verzelfstandigd waardoor er een nieuwe school (brinnummer) ontstaat (splitsing). Vervolgens zou de zelfstandige school kunnen worden overgedragen aan een nieuw bestuur (bestuursoverdracht).
het bericht 'Vervoeders woest op beheerder chipkaart' |
|
Farshad Bashir |
|
Wat is uw mening over het bericht waaruit blijkt dat het schimmige OV-bv-tje Trans Link Systems (TLS) de tarieven met ruim 6% verhoogt in plaats van de gebruikelijke inflatiecorrectie van 2%, en daarnaast ook nog eens eenzijdig de grondslag verandert, waardoor vervoerders de totale omzet over de chipkaartbetalingen moeten betalen?1
202./1.
TLS is een zelfstandige, private onderneming, opgericht door een aantal vervoerbedrijven. Het ministerie heeft derhalve geen rol noch verantwoordelijkheid ten aanzien van de tarieven zoals TLS deze voor haar dienstverlening in rekening brengt bij de vervoerders.
TLS heeft mij aangegeven dat alle OV-bedrijven die bij het OV-chipkaartsysteem zijn aangesloten hiervoor een contract hebben afgesloten met TLS. De contracten met alle OV-bedrijven zijn gelijk, aldus TLS, ook wat betreft voorwaarden en tarieven. Het contract voorziet in een jaarlijkse indexering van de tarieven. In de contractuele afspraken is vastgelegd hoe wordt omgegaan met wijzigingen in het contract. TLS geeft aan dat voor wijzigingen geldt dat een adviesprocedure van toepassing is bij de Klantenraad van Advies. In deze klantenraad hebben alle vervoerbedrijven zitting die een contract met TLS hebben. TLS is van mening dat hiermee is geborgd dat geen van de partijen een voordeelpositie heeft in de besluitvorming.
TLS geeft aan dat een van de elementen in de huidige tariefstructuur is gebaseerd op omzet in het openbaar vervoer. Daarnaast kent de tariefstructuur de mogelijkheid van nacalculatie op het moment dat de kosten van TLS onvoldoende worden gedekt. De discussie tussen niet-aandeelhouders van TLS en TLS gaat over deze elementen van de tariefstructuur en de wijze van besluitvorming over tarieven.
Ten aanzien van de verhoging van de tarieven heeft TLS mij laten weten dat de jaarlijkse indexatie van één van de tariefelementen per abuis incorrect is doorgevoerd, wat heeft geresulteerd in een verhoging van dat element met 6,1% in plaats van de gebruikelijke inflatiecorrectie. Dit is volgens TLS inmiddels gecorrigeerd. TLS heeft de vervoerders per brief op de hoogte gesteld dat dit ene tariefelement zal worden geïndexeerd met de contractueel overeengekomen index.
Bent u bereid om met TLS en de aandeelhouders van TLS in overleg te treden en aan te geven dat het eenzijdig opleggen van tariefsverhogingen aan vervoersbedrijven onacceptabel is? Zo ja, op welke termijn gaat u in overleg? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Hoe slecht gaat het op dit moment met TLS? Kunt u dit met recente cijfers onderbouwen?
TLS heeft mij laten weten dat de financiële prestaties in lijn zijn met de prognoses. Nu een groot deel van het Nederlandse openbaar vervoer is overgegaan op het gebruik van de OV-chipkaart zijn de inkomsten uit de dienstverlening van TLS voldoende om haar kosten te kunnen dekken. TLS heeft aangegeven dat dit geldt voor 2011 en ook voor de jaren daarna.
Waarom gaat het nog steeds zo slecht met TLS?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat TLS-bestuurders eerst in hun eigen exorbitante salarissen moeten snijden (die boven de Balkenendenorm liggen), voordat ze überhaupt aan een tariefsverhoging mogen denken? Zo nee, waarom niet?
Overeenkomstig de relevante bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en op basis van de statuten van TLS is het de verantwoordelijkheid van de Raad van Commissarissen van TLS om de beloningen van de directie vast te stellen. Ik heb daarin geen bevoegdheid (zie ook mijn brief aan Uw Kamer van 11 januari 2011, Kamerstukken II, 29 984, nr. 252).
In de vijfde voortgangsbrief Aanvalsplan OV-chipkaart van 7 oktober 2011 (Kamerstukken II, 23 645, nr. 482) heb ik een gelijkluidende reactie gegeven op de motie Bashir. Kortheidshalve verwijs ik u naar het betreffende onderdeel uit deze brief. Met de informatie zoals opgenomen in de voortgangsbrief beschouw ik de motie als afgedaan.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Bashir, waarin de regering verzocht wordt om met de aandeelhouders en de bestuurders van TLS in gesprek te gaan met als doel te komen tot een substantiële matiging van de salarissen van de bestuurders van TLS, zodat zij onder de Balkenendenorm komen te vallen?2
Zie antwoord vraag 5.
Is er na dit constante falen van TLS en haar bestuurders niet de tijd aangebroken om dit bedrijf op te heffen en de verantwoordelijkheid over te nemen zodat u als eindverantwoordelijke over de OV-chipkaart eindelijk echt wat kunt gaan doen aan de grote problemen rond de OV-chipkaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u met de aandeelhouders van TLS in gesprek gaan en een opheffingsvoorstel richting de Kamer laten komen?
Nee. TLS is een zelfstandige onderneming. Wel heeft TLS een centrale positie binnen het OV-chipkaartsysteem. Belangrijk daarbij is dat TLS een onafhankelijke rol heeft en zorg draagt voor een gelijk speelveld voor alle partijen.
Naar aanleiding van de rapportage van de Commissie Permanente Structuur en Dubbel opstaptarief in de treinrailketen, en mijn reactie hierop in de brief van 7 oktober 2011 (Kamerstukken II, 23 645, nr. 481), heb ik tijdens diverse overleggen met uw Kamer dan ook aangegeven dat de positie van TLS wordt betrokken bij de vorming van een permanente structuur voor de OV-chipkaart. Overeenkomstig het rapport van de Commissie is het uitgangspunt hierbij een nadere duiding en splitsing van beleidsbepalende taken, waaronder ook het beheer van de technische standaarden, en uitvoerende taken van TLS en het onderbrengen van die taken in de op te richten organisatie. De kwartiermaker maakt hierover met de betrokken spelers (de overheden, de vervoerbedrijven en TLS) concrete afspraken.
Ik heb uw Kamer toegezegd om ten aanzien van de permanente structuur twee versies uit te werken: een «light» versie en een «heavy» versie, waarbij de rol van het Rijk aan de orde is alsmede de rol van de regio. Ik zal uw Kamer hier zo spoedig mogelijk over informeren.
Het door Turkije opschorten van de militaire samenwerking met Frankrijk |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV), Marcial Hernandez (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het opnieuw vanwege een «erekwestie» unilateraal opschorten van de militaire banden met een bondgenoot (Turkije deed dat eerder dit jaar al met Israel) andermaal aantoont dat het Turkse regime fundamenteel onbetrouwbaar is en dat het Turkse NAVO-lidmaatschap en de plaatsing van onderdelen van het NAVO-raketschild in Turkije derhalve voor onze eigen veiligheid heroverwogen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Turkije is en blijft een belangrijke NAVO-bondgenoot, onder andere bij de gemeenschappelijke verdediging van het NAVO-grondgebied via het raketverdedigingssysteem.
Is Turkije naar uw mening met deze houding nog geloofwaardig en houdbaar als lid van de NAVO?
Nederland betreurt dat de relatie tussen twee belangrijke bondgenoten Frankrijk en Turkije zijn verstoord. Nederland hoopt dat de relatie spoedig wordt hersteld.
Deelt u de mening dat het onbetrouwbare islamitische Turkije nooit en te nimmer lid mag worden van de EU en bent u bereid die boodschap eindelijk eens aan de Turkse radicaal Erdogan over te brengen?
Nee. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. De beleidslijn van de regering blijft onveranderd: doel van de toetredingsonderhandelingen blijft Turkse toetreding – conform het gestelde in het onderhandelingsraamwerk van oktober 2005.
De regering neemt afstand van de kwalificaties over Turkije en minister-president Erdogan, respectievelijk «onbetrouwbaar» en «radicaal».
Het verzoeken van Europese steun om ontslagen medewerkers van Zalco weer aan het werk te helpen |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid per omgaande een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds waardoor de ontslagen medewerkers van Zalco inclusief de toeleveringsbedrijven en de provincie Zeeland geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds. Voorwaarde is uiteraard dat een aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Momenteel wordt door de provincie Zeeland en het bedrijf Zalco hard gewerkt aan het opstellen van de concept-aanvraag plus de vereiste onderbouwing, die de basis vormt voor de formele aanvraag door Nederland. Dit gebeurt in nauwe en constructieve samenwerking met medewerkers van mijn ministerie, waarbij alles erop is gericht de aanvraag tijdig ingediend te krijgen.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden, aangezien de aanvraag door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uiterlijk 30 december 2011 door de Europese Commissie ontvangen moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.