Het bericht dat de politie getraumatiseerde agenten in de steek laat |
|
Magda Berndsen (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL Nieuws van 21 januari 2012 waarin wordt gesteld dat politiekorpsen psychische problemen van agenten niet erkennen en niet willen behandelen?1
Het bericht in het RTL Nieuws trof mij onaangenaam, omdat ik meen dat wij goed moeten zorgen voor onze politiemensen. Daaraan geven we onder andere invulling met het programma «Versterking Professionele Weerbaarheid». Dat rust op drie pijlers:
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over dit programma in mijn brieven van 27 juni, 15 september en 27 oktober 2011 (TK 29 628, nrs. 262, 268 en 276).
Hoe oordeelt u over de situatie dat agenten die in de frontlinie hebben gestaan en daarbij een mentale blessure hebben opgelopen, hulp ontzegd wordt en ontslagen dreigen te worden, zoals in het nieuwsitem getoond wordt? Wat kunt u voor deze agenten betekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat rechtszaken zijn aangespannen tegen agenten om te voorkomen dat zij een beroep doen op de schaderegeling van de politie? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Wat is de reden dat de politiekorpsen posttraumatische stress-stoornis (PTSS) klachten niet serieus nemen?
Korpsen spannen geen rechtszaken aan tegen personen om te voorkomen dat zij aanspraak doen op schaderegelingen. Zij leggen wel besluiten over het al dan niet beroepsgerelateerd zijn van PTSS ter toetsing voor aan de rechter. Bij de regionale politiekorpsen zijn op dit moment twaalf zaken onder de rechter over PTSS.
Welke stappen neemt u ten aanzien van deze korpsen zodat PTSS-klachten van agenten voortaan wel worden herkend, erkend en behandeld?
Het is belangrijk, dat politiemensen zich gesteund voelen door hun korps, zeker als zij PTSS oplopen. De meerderheid van de korpsen gaat hier op een goede manier mee om, maar ik zie verscheidenheid in de aanpak van de korpsen.
Ik wil dat Politie Nederland een eenduidige aanpak heeft voor dit soort kwesties.
De kern van dit beleid moet zijn, dat iedere agent die getroffen wordt door PTSS of daardoor dreigt te worden getroffen, allereerst zo snel en zo goed mogelijk wordt opgevangen en begeleid, ongeacht of de oorzaak van PTSS nu in de privesfeer of in de werksfeer is gelegen. Alle inspanningen moeten er eerst op gericht zijn om het genezingsproces juist zo vlot mogelijk te laten verlopen. Dit is beter voor de agent in kwestie en zorgt er ook voor dat hij sneller weer inzetbaar is voor de dienst. In de tweede plaats is het van belang dat in elk geval via identieke en objectieve medische criteria wordt vastgesteld of het al dan niet om werkgerelateerde PTSS gaat. Is dat het geval, dan geldt PTSS in dat geval ook als een juridisch erkende beroepsziekte.
Ik heb de korpsbeheerders daarom verzocht om zich te conformeren aan de registratierichtlijn van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) betreffende PTSS, waarin expliciet staat, dat de politieambtenaar een risico op beroepsgebonden PTSS loopt. Ik heb de Korpsbeheerders verzocht lopende zaken en oude zaken, voor zover dat mogelijk is, volgens dit beleid te behandelen.
Deze richtlijn zal onverkort van toepassing zijn voor de nationale politie. Hiermee is een landelijk eenduidig beleid op dit gebied gegarandeerd.
In het Algemeen Overleg dat ik op 21 december 2011 voerde met uw Kamer over de weerbaarheid van de politie heb ik een nader verdiepend onderzoek naar PTSS als beroepsziekte aangekondigd. Dit onderzoek kan aanleiding geven om het beleid nader aan te scherpen.
Klopt het dat tussen politiekorpsen verschillen bestaan in de benadering van PTSS-klachten als beroepsziekte? Zo ja, deelt u de mening dat dergelijke verschillen ongewenst zijn? Wat gaat u doen om deze verschillen op te heffen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toezeggen dat binnen de nationale politie verklaarbare gevallen van PTSS als beroepsziekte erkend zullen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hierover in nauw contact te blijven met de vakbonden en experts op dit terrein?
Zie antwoord vraag 4.
Het voorstel tot een 'Slim Reisbudget' vanuit 50 grote werkgevers |
|
Kees Verhoeven (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de voorstellen vanuit de 50 «beeldbepalende bedrijven», de B50, om het voor werkgevers mogelijk te maken om (prijs)prikkels te bieden om duurzamer en slimmer reisgedrag te realiseren?
Zoals ik ook al heb aangegeven in het debat tijdens het vragenuurtje van dinsdag 24 januari jl. vind ik de voorstellen van de 50 «beeldbepalende bedrijven» zonder meer interessant. De voorstellen bieden aan werkgevers en werknemers een ruime mate van vrijheid in de toedeling van de mobiliteitsbudgetten. Werkgever en werknemer kunnen in gezamenlijk overleg kiezen voor een ander reisgedrag, zowel waar het gaat om het beoordelen van de noodzaak van een reis, het tijdstip waarop de reis wordt gemaakt als het vervoermiddel waarmee de reis wordt gemaakt. In die zin beoordeel ik de voorstellen dan ook vanuit een positieve insteek. Tegelijkertijd zal ik de voorstellen moeten toetsen op budgetneutraliteit, de gevolgen op de uitvoeringskosten voor de belastingdienst en uiteraard ook op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De voorstellen passen overigens prima in het onderzoek naar de mogelijkheden om met fiscale maatregelen een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de files zoals aangekondigd in de zogenoemde Autobrief. Ik heb eerder toegezegd de resultaten van dat onderzoek voor het zomerreces aan uw Kamer te zullen toezenden. Daarbij zal ik dan ook melden of en op welke wijze ik invulling kan geven aan de voorstellen van de B50.
Deelt u de mening van de B50 dat in het huidige systeem van de kilometervergoeding niet zozeer het reisgedrag wordt beloond, maar juist de reisafstand?
De huidige onbelaste kilometervergoeding voorziet in de mogelijkheid van een belastingvrije vergoeding voor woon-werk- en zakelijke kilometers tot een maximum van 19 cent per kilometer. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de wijze van vervoer. Deze 19 cent geldt voor de auto, de fiets, de motor- of bromfiets en voor de kilometers die te voet worden afgelegd. Indien gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer kunnen de werkelijke kosten onbelast worden vergoed ook indien deze hoger zijn dan 19 cent per kilometer. Juist omdat de huidige regeling geen onderscheid maakt tussen de verschillende wijzen van vervoer, bevat deze naar mijn mening wel een prikkel om te kiezen voor de goedkoopste wijze van vervoer zoals de fiets of de benenwagen, waarmee indirect de prikkel voor duurzaam reizen groter is. De huidige regeling kent geen limiet aan het aantal kilometers waarvoor de onbelaste reiskostenvergoeding kan worden toegekend. Hierdoor ontbreekt een prikkel om bijvoorbeeld dichter bij de werkplek te wonen. Ik zie dat de voorstellen van de B50 voor een persoonlijk mobiliteitsbudget wel de mogelijkheid bieden tot een stimulans om dichter bij de werkplek te gaan wonen. Mede om die reden is dit voorstel interessant en de moeite waard om verder te onderzoeken in samenwerking met de B50.
Deelt u de mening dat het huidige systeem weinig stimulans biedt voor slim en duurzaam reizen? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze en op welke onderdelen u de twee door de B50 uitgewerkte concepten, te weten het Persoonlijk Mobiliteitsbudget en het Bonus Malus Leasebudget, gaat beoordelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u kwantitatief aangeven in hoeverre het voorstel van de B50 leidt tot een besparing op aanleg van wegcapaciteit, verbetering van luchtkwaliteit en geluid, en hoeveel economische schade wordt voorkomen door minder files?
Zoals ik hiervoor heb gemeld, zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over onder meer de wijze waarop ik invulling zal geven aan de voorstellen van de B50. Bij die gelegenheid hoop ik ook meer te kunnen zeggen over de effecten van de voorstellen. Deze effecten zijn overigens niet alleen afhankelijk van de fiscale invulling van die voorstellen, maar ook van de wijze waarop en mate waarin werkgevers en werknemers uitwerking geven aan de voorstellen.
Hoe verhoudt dit zich tot het onderzoek naar fiscale maatregelen om files te bestrijden, zoals aangekondigd in de Autobrief?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek naar de voorstellen van de B50? Bent u bereid hierover de Kamer te informeren en hierbij aan te geven welke concrete maatregelen u naar aanleiding van de voorstellen van de B50 voornemens bent te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Multi Systeem Therapie voor jongeren |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over de financiering van Multi Systeem Therapie (MST)?1 Hoe verhoudt uw antwoord dat u niet de inzet van één type programma of behandeling kunt stimuleren zich tot uw eerdere (enthousiaste) belofte dat u de toepassing van deze therapievorm verder gaat bevorderen omdat deze een effectieve combinatie van behandeling en controle biedt?2
Ja.
Ik bedoel daarmee dat ik de inzet van effectieve gedragsinterventies, waaronder systeemgerichte als MST, stimuleer, maar dat eerst afhankelijk van het risicoprofiel van een jongere en zijn omgeving moet worden nagegaan welk type gedragsinterventie daarbij aansluit en effectief kan zijn. In de brief over het adolescentenstrafrecht heb ik aangegeven dat de inzet van systeeminterventies bevorderd kan worden in het geval dat het gezinssysteem van jongeren heropgevoed moet worden om structurele verbeteringen in het gedrag te realiseren.
Is het waar dat in 2011 slechts elf van de 685 MST-behandelingen in Nederland (2%) in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen is uitgevoerd en dus betaald is door Veiligheid en Justitie? Is het eveneens waar dat 98% van de MST-behandelingen wordt betaald op basis van de Zorgverzekeringswet? Vindt u het wenselijk dat het merendeel van de behandelingen gefinancierd wordt op basis van de zorgverzekeringswetten, gelet op het feit dat dit kan leiden tot de onwenselijke situatie dat een behandeling door een rechter opgelegd wordt en dat het vanwege (gebrek aan) de financiering uit zorgverzekeringswetten niet uitgevoerd kan worden?
Bij de eerdere vragen3 heb ik aangegeven dat MST het afgelopen jaar ongeveer 175 keer is ingezet in een strafrechtelijk kader, waaronder de gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM). Het merendeel van de MST-behandelingen vindt buiten strafrechtelijk kader plaats.
Daarbij heb ik ook aangegeven dat MST veelal wordt gefinancierd via de zorgkantoren op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Deze wijze van financiering is enkele jaren door het ministerie van VWS zo afgesproken met het Interprovinciaal Overleg (IPO), vanwege eenduidigheid in de financiering voor zowel geïndiceerde jeugdzorg als zorg in gedwongen kader. Een eenduidige wijze van financiering geeft ook meer mogelijkheden voor integrale en daarmee effectieve hulp aan jeugdigen en gezinnen.
Is het niet gebruikelijk dat maatregelen die worden opgelegd in justitieel kader door Veiligheid en Justitie worden betaald? Waarom geldt dan ten aanzien van Multi Systeem Therapie dat deze tijdelijk is gefinancierd?
Maatregelen die in strafrechtelijk kader worden opgelegd, zoals de uitvoering van een taakstraf, de begeleiding door de jeugdreclassering en het verblijf en de behandeling in een justitiële jeugdinrichting worden betaald door Veiligheid en Justitie. Indien naast de begeleiding door de jeugdreclassering zorgprogramma’s zoals MST worden ingezet, is de financiering geregeld via de Zvw of de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
Ik heb bij de eerdere vragen4 aangegeven dat naast de reguliere wijze van financiering de inzet van programma’s zoals MST bij de GBM tijdelijk door Veiligheid en Justitie wordt gefinancierd om de toepassing van de GBM te bevorderen en dat dit binnenkort wordt geëvalueerd.
Bent u bekend met de knelpunten in de huidige financiering van MST op basis van de Zorgverzekeringswet als gevolg van de forse bezuinigingen in de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ), zoals deze beschreven worden in de brief van de directeur MST-Nederland en de Programmaleider MST Overijssel?3 Wat is uw reactie op al deze knelpunten?
Ik ben bekend met de bezuinigingen van het ministerie van VWS in de GGZ. Gezien de economische situatie in Nederland is het noodzakelijk om in tal van sectoren bezuinigingen door te voeren. In de brieven waar u naar verwijst, wordt als één van de knelpunten genoemd dat het aantal GBM’s beperkt is. De afgelopen jaren is er in de jeugdstrafrechtketen sprake van een minder grote instroom van minderjarige verdachten. Dit heeft geleid tot een daling in het aantal opgelegde straffen en maatregelen. Dit heeft ook consequenties gehad voor het aantal GBM’s dat is opgelegd. Het is dan ook van belang de inkoop van programma’s als MST niet alleen op de GBM te richten, maar breder te organiseren. Een ander knelpunt dat wordt genoemd, is dat de toeleiding naar programma’s als MST complex is. Er worden hoge eisen aan de wijze van toeleiding gesteld omdat zorgvuldig moet worden vastgesteld of een jongere een behandeling echt nodig heeft en dat er kans op succes is. Bovendien is een dergelijke toeleiding noodzakelijk in het licht van de kosten die voor de uitvoering van deze programma’s moeten worden gemaakt.
Erkent u nu wel of niet dat er problemen zijn met de financiering van dit bewezen effectieve behandelprogramma voor jongeren met ernstige gedragsproblemen?
Het is mij bekend dat er problemen zijn met de financiering van MST. Eerder heb ik aangegeven wat de mogelijkheden tot financiering zijn (zie vraag 3).
Het stoppen een MST-team heeft echter niet te maken met de financiering van de GBM, maar met een bezuiniging bij een regionale GGZ-instelling. Dat valt onder de verantwoordelijkheid van deze instelling.
Hoe beoordeelt u het feit dat een eerste MST team in Overijssel heeft moeten stoppen omdat de financiering (op basis van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen) zo is tegengevallen?
Zie antwoord vraag 5.
Nu u in uw antwoorden op eerdere vragen benadrukt dat er ten aanzien van MST een vraaggerichte benadering wordt gevolgd, hoe kan het dan dat bijvoorbeeld in Overijssel de vraag naar MST het aanbod al snel oversteeg, maar dat de financiering dus niet is geregeld? Wat is uw reactie op de vrees van de briefschrijvers dat circa 50 Overijsselse jongeren en hun gezinnen in 2012 dus geen MST behandeling krijgen, met het risico dat een substantieel deel van die 50 jongeren in detentie terecht zullen komen waarvan de kosten vele malen hoger zijn dan van een MST behandeling?3
De zorgkantoren zijn samen met de BJZ’s verantwoordelijk voor de inschatting van de vraag. Zorgkantoren maken jaarlijks productie-afspraken met aanbieders. Op basis van de inschattingen is de financiering voorzien.
Waarom staat u het toe dat bezuinigingen, al dan niet bij een regionale GGZ-instelling1 of binnen de GGZ in het algemeen3, ertoe leiden dat deze bewezen effectieve gedragsinterventie minder kan worden opgelegd en uitgevoerd dan wenselijk is?
Bezuinigingen zijn kabinetsbeleid waaraan ook Veiligheid en Justitie zich committeert. Ook in economisch lastige tijden zijn er naar mijn mening voldoende mogelijkheden om daarop in te spelen, hetgeen tot de verantwoordelijkheid van de BJZ’s, GGZ-instellingen en de zorgkantoren behoort.
Bent u bereid te overleggen met uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met de directeur van MST-Nederland en de Programmaleider MST Overijssel over de knelpunten in de financiering van MST en deze voor zover mogelijk op te lossen? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover op korte termijn te informeren? Zo nee, waarom niet?
Op ambtelijk niveau zal overleg worden gevoerd met VWS en MST Nederland. Ik zal u binnenkort over de uitkomsten van dit overleg informeren.
De sluiting van de GGNet- (poli)kliniek in Zevenaar en Winterswijk en groei aantal patiënten GGZ (Geestelijke gezondheidszorg) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over de sluiting van de kliniek GGNet en de sluiting van poliklinieken in Zevenaar en Winterswijk?1
Het besluit van het bestuur van GGNet om de beddencapaciteit terug te brengen sluit aan op mijn beleid. Ik betreur het dat patiënten voor korte behandelmomenten verder moeten reizen, omdat ook poliklinieken worden gesloten. Het bestuur van de instelling is echter verantwoordelijk voor de keuzes die men hierin maakt.
Hoeveel bedden zullen er verdwijnen in de psychiatrische kliniek in Winterswijk?
In Winterswijk zullen 8 bedden, bestemd voor ouderenpsychiatrie, verdwijnen. De ouderenzorg voor de regio Achterhoek zal geconcentreerd worden in het Regionaal GGZ Centra (RGC) in Doetinchem en Apeldoorn. Hiertoe zal het aantal ouderenbedden in het RGC in Doetinchem uitgebreid worden met 5.
Is het waar dat de sluitingen zullen plaatsvinden per 1 maart aanstaande? Zo neen, op welke termijn worden welke afdelingen gesloten, dan wel het aantal bedden verminderd? Kan een toelichting worden gegeven?
De plannen tot sluiting van (poli)klinieken worden pas definitief na instemming van de medezeggenschapsorganen van GGNet. Dit is op zijn vroegst per 1 maart 2012. Daarna zal worden bekeken op welke termijn en op welke wijze de sluitingen worden uitgevoerd. Het voornemen is om in de loop van 2012 de plannen vorm te geven.
Klopt het dat GGNet er 7 miljoen euro op achteruit gaat vanwege de bezuinigingen op de GGZ door het kabinet? Zo ja, waaruit is dit bedrag opgebouwd? Kan een toelichting worden gegeven?
Bij GGNet is eind december duidelijk geworden dat de totale korting 7,2 miljoen euro bedraagt: van 95 miljoen euro naar 87,7 miljoen euro. Deze korting zal volledig ten laste van het ZVW-budget komen.
Hoeveel formatieplaatsen zullen er verdwijnen en hoeveel medewerkers zullen worden ontslagen?
Het gaat in totaal om 90 fte. Dit betreft 110 medewerkers die daarmee boventallig worden. GGNet zet zich ervoor in deze medewerkers zoveel mogelijk te herplaatsen binnen GGNet.
Vindt u het wenselijk dat het aantal bedden vermindert en de polikliniek sluit, terwijl er wachttijden zijn die momenteel maximaal 8 weken betreffen?2
Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor de besluiten die zij neemt. Indien de exploitatie van een klinische afdeling evenals de poliklinieken niet langer haalbaar is dan zal men keuzes moeten maken. De keuze die de instelling maakt, de klinische zorg terug te brengen, past in het door mij voorgestane beleid. Ik ga ervan uit dat GGNet bij de keuze die zij maakt de zorg voor de patiënt op verantwoorde wijze blijft waarborgen.
Waar kunnen mensen terecht die nu hulp en zorg ontvangen van GGNet, en die in de zeer nabije toekomst niet meer zullen kunnen krijgen, aangezien er in de regio geen tweedelijns alternatief is?
In Zevenaar en Winterswijk zullen satellietposten worden ingericht waar patiënten terecht kunnen voor o.a. intake en verwijzing. Voor overige ambulante hulp en opname kunnen patiënten terecht bij GGNet in Doetinchem, Zutphen en Apeldoorn of andere GGZ-instellingen in Arnhem en Nijmegen. Ook zal de praktijkondersteuning bij de huisartsen (POH), de crisisdienst en de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) actief blijven. Bij de OGGZ of bemoeizorg gaan het om hulp aan mensen die zorg mijden, maar de stap naar hulp niet meer kunnen of willen zetten. Daarbij wordt door meerdere hulpverleningsinstanties samengewerkt. Voor mensen met een langdurende behandeling gaat GGNet FACT-teams inzetten, die meer zorg thuis gaan bieden en opnamevoorkomend werken.
Bent u ervan op de hoogte en vindt u het wenselijk dat er mensen zijn die aangeven vanwege de veel langere reistijd niet langer gebruik te kunnen maken van het zorgaanbod van GGNet?
Ik ben van mening dat GGNet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, voldoende alternatieven heeft aangereikt om de noodzakelijke zorg te bieden. Bij poliklinische behandeling is er inderdaad sprake van een langere reistijd (zie ook het antwoord op vraag3. Voor een klinische opname zal er eveneens sprake zijn van een langere reistijd maken, die vooral voor het bezoek consequenties heeft. Voor de ambulante behandeling zal GGNet ook gebruik gaan maken van FACT-teams waardoor mensen thuis behandeling ontvangen. In zo’n geval is er geen sprake van reistijd.
Welke andere drempels bent u van plan op te werpen, naast een veel langere reistijd en het innen van een eigen bijdrage, om mensen te ontmoedigen van de GGZ gebruik te maken, hoewel deze mensen wel zorg nodig hebben?
Ik ben me ervan bewust, dat de maatregelen die in 2011 zijn getroffen in de GGZ fors ingrijpen in de sector. Op dit moment wil ik niet vooruitlopen op eventuele nieuwe bezuinigingen.
Hoe kunt u de bezuinigingen van bijna 600 miljoen euro op de GGZ en de negatieve consequenties daarvan verantwoorden, nu blijkt dat het aantal cliënten nog steeds groeiende is met percentages tussen de 9 en 23%?3
Er is circa 600 miljoen euro op de GGZ bezuinigd, omdat de vraag naar de GGZ de afgelopen jaren fors is gegroeid. Door meer gebruik te laten maken van de eerstelijnszorg en ambulante zorg in de gespecialiseerde tweedelijns GGZ kunnen meer mensen worden geholpen.
Waarom gaat u door met het innen van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, met als reden een rem op de instroom, nu uit cijfers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat het invoeren van een eigen bijdrage voor de eerstelijns GGZ geen effect heeft gehad, gezien het feit dat het aantal cliënten met 23% groeit? Kan een toelichting worden gegeven?
Door ook in de tweedelijns GGZ een eigen bijdrage in te voeren per 2012, heb ik een perverse prikkel in het systeem, waarbij mensen direct naar de relatief goedkopere tweedelijns zorg gingen, weggenomen. Daarnaast is de eigen bijdrage in de eerstelijns GGZ per 2012 verhoogd tot 20 euro per zitting. Daarmee leveren patiënten een financiële bijdrage aan hun behandeling.
Het bericht "de school als vastgoedmagnaat" |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de uitzending van de Slag om Nederland (aflevering: «De school als vastgoedmagnaat»), waarin te zien is dat het Arcus College in Heerlen voor 100 miljoen euro nieuwbouw pleegt, ondanks de enorme leegstand in Heerlen?1
De plannen voor de nieuwbouw zijn gemaakt in een periode (begin deze eeuw), waarin de vastgoedsituatie binnen de gemeente Heerlen goed was.
Waarom is dit megalomane vastgoedproject nodig? Zou dit geld niet veel beter aan onderwijs besteed kunnen worden?
Het is aan de instelling om verantwoorde keuzes binnen hun budget te maken. Dat laat onverlet dat bestuurders dienen zorg te dragen voor een evenwichtig en doelmatig middelenbeheer. In het financieel jaarverslag van de instellingen dient inzicht gegeven te worden in de verhouding tussen personele en materiële kosten. De inspectie volgt dat kritisch. Daarnaast is er een sector -benchmark waaruit blijkt hoe de instellingen op de onderdelen huisvesting en personeel zich tot elkaar verhouden.
Kunt u uiteenzetten welk deel van het onderwijsbudget van het Arcus College wordt gebruikt voor dit vastgoedproject en welk deel voor onderwijs?
Toelichting bij de begroting Arcus 2012, personeel versus omzet.
Hieronder de begroting 2012 van ROC Arcus college:
Personele lasten
42,9
76,06%
Huisvestingslasten
3,5
6,21%
Afschrijving gebouwen
0,3
0,53%
Overige afschrijvingen
1,4
2,48%
Overige lasten
7,1
12,59%
100,00%
Ontwikkeling na de nieuwbouwperiode
Uit de meerjarencijfers van Arcus blijkt dat de investering in personeel ongeveer 72% van de omzet gaat bedragen. Door de investering in de nieuwbouw zal het aandeel afschrijvingen hoger worden. Ook blijkt dat de ratio’s solvabiliteit, rentabiliteit en liquiditeit van Arcus binnen de signaleringsgrenzen van de sector blijven vallen.
Deelt u de mening dat de invoering van het competentiegericht onderwijs geen reden kan zijn voor nieuwbouw? Zo nee, waarom kunnen andere scholen wel volstaan met bestaande huisvesting?
Ik ben met u eens dat de invoering van competentiegericht onderwijs geen reden is voor nieuwbouw. Dat is bij Arcus ook niet het geval.
Begin deze eeuw heeft Arcus de afweging gemaakt tussen een ingrijpende renovatie van de meeste bestaande gebouwen of nieuwbouw.
Deelt u de mening dat u via de Inspectie kritisch toezicht moet houden op de besteding van middelen van scholen, en dus ook op dit soort enorme vastgoedprojecten? Zo nee, zijn bestuurders volledig vrij in het besluit om een dergelijk vastgoedproject aan te gaan?
Bestuurders zijn natuurlijk nooit volledig vrij om vastgoedprojecten aan te gaan. Op bestuurders wordt toegezien door een raad van toezicht die moet instemmen met dergelijke besluiten. Van de zijde van Arcus is mij verzekerd dat de opvolgende Raden van Toezicht niet over één nacht ijs zijn gegaan in de verschillende besluitvormingsfases.
Daarnaast speelt de Medezeggenschapsraad en de Ondernemingsraad hierbij een belangrijke rol. Ook deze raden hebben in de verschillende fases het College van Bestuur gesteund. Dit geeft mijn inziens voldoende checks en balances binnen de instelling om een wel overwogen keuze te maken bij een vastgoedproject van deze omvang. Daarnaast ziet de inspectie zoals gezegd via het jaarverslag toe op een doelmatige besteding van middelen.
Hoe oordeelt u over de nieuwbouw van het Arcus College in het licht van de schaalvergroting? Deelt u de mening dat kleine scholen verdeeld over meer locaties de voorkeur hebben boven één grote school met duizenden leerlingen?
Arcus zal straks ook niet op één locatie onderwijs geven. Er zullen drie nieuwe gebouwen worden neergezet:
Een gebouw waarin de zorgopleidingen zullen worden gegeven. Dit gebeurt in de Zorgacademie Parkstad, waarin zorginstellingen, Hogeschool Zuyd, Open Universiteit en Arcus samenwerken.
Een gebouw, waarin de techniekopleidingen zullen worden gegeven.
Een gebouw waarin de opleidingen horeca, welzijn, administratie, kappen en handel zullen worden gegeven. De opzet van dit gebouw is zodanig, dat het als het ware verdeeld is in vier vrijwel aparte onderdelen.
Daarnaast zal de komende jaren een deel van de bestaande gebouwen in gebruik blijven, omdat het aantal studenten nog te groot is om deze binnen de nieuwbouw onderwijs te kunnen geven. De nieuwbouw is immers geprognosticeerd op daling van het leerlingenaantal met 15%.
Gaat u in overleg met het bestuur van het Arcus College over dit vastgoedproject? Wilt u zich inzetten voor een betere besteding van het onderwijsbudget?
Jaarlijks wordt in opdracht van de MBO Raad door een extern bureau de benchmark MBO uitgevoerd. Uit de Benchmark mbo blijkt dat gemiddeld 6,5% wordt besteed aan huisvesting. Arcus zit daar met 6.21% onder en ik zie daarom geen reden om in overleg te gaan met het bestuur van Arcus.
Hoe gaat u dit soort megalomane vastgoedprojecten in de toekomst voorkomen? Deelt u de mening dat het ministerie op enige wijze regie moet houden over huisvesting van scholen, opdat wordt voorkomen dat bestuurders via dit soort vastgoedprojecten enorme bedragen onttrekken aan het onderwijs?
Via de Benchmark mbo kan ik de instellingen monitoren en mocht daartoe aanleiding zijn, zal ik de Inspectie van het Onderwijs inschakelen om individuele instellingen extra te onderzoeken. Verder is de instelling financieel gezond en blijft de instelling binnen de signaleringsgrenzen van de inspectie. Wanneer dit verandert zal de instelling op de «zeef»van de inspectie blijven liggen en komt de instelling zo nodig na onderzoek en beoordeling onder intensief toezicht.
In reactie op het artikel in de Volkskrant «Het roc zoekt het meer in stenen dan in onderwijs» van 24 maart 2012 heb ik de inspectie wel gevraagd om uit het oogpunt van kwaliteit en doelmatigheid onderzoek te doen naar de verhouding tussen vast personeel versus flexibel personeel bij het Arcus College en welke detacheringconstructies gehanteerd zijn. Mochten de resultaten hiertoe aanleiding geven dan zal ik u hierover informeren.
De reis- en onkostenvergoedingen bij de TU Delft |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat bent u van plan te ondernemen naar aanleiding van de berichtgeving over te ruime kostenvergoedingen bij de TU Delft?1 Vraagt u slechts opheldering of volgt er ook actie?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de Inspectie van het Onderwijs een verkennend vooronderzoek bij TU Delft uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de feiten uit de berichtgeving van het NRC correct zijn. De Inspectie van het Onderwijs heeft het College van Bestuur van TU Delft op 6 februari 2012 een brief gestuurd over een aantal verbeterpunten bij TU Delft. In deze brief gaat de Inspectie in op het inkoopbeleid, inkoopprocedures, nevenwerkzaamheden, beheer van het vastgoed en de onkostenvergoedingen. Met deze brief vraagt de Inspectie TU Delft actie te ondernemen op deze punten en hierover in het najaar danwel bij het jaarverslag 2011 te rapporteren. TU Delft heeft hiermee met de brief van 13 februari 2012 ingestemd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als de TU Delft de regeling zodanig oprekt dat de te hoge vergoedingen, door de TU «staande praktijk» genoemd, voortaan onder de regeling zullen vallen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de signalen over bestuurdersdeclaraties heeft de Inspectie van het Onderwijs inzage gevraagd in de gegevens die ook aan de NRC ter beschikking zijn gesteld.
De inspectie concludeert daaruit dat de berichtgeving van de NRC over de omvang van de declaraties van bestuurders van TU Delft berust op feitelijk juiste en volledige informatie. De inspectie had daarom geen reden om eigen onderzoek te doen naar de totale omvang van de declaraties van de bestuurders.
Uit de stukken leidt de inspectie af dat de bestuurders van TU Delft geen gepaste soberheid betrachten in het declareren van de onkostenvergoedingen, die voornamelijk betrekking hebben op reis- en verblijfskosten. De inspectie heeft het College hierop in haar brief van 6 februari 2012 aangesproken.
De Raad van Toezicht heeft mij toegezegd de komende tijd extra aandacht te besteden aan het op- en bijstellen, naleven en handhaven van de interne regelgeving.
Waarom maakt een universiteit meer dan 900 000 euro op aan onkosten en faciliteiten voor drie collegeleden over de periode 2008–2011 en is dat echt nodig? Waaruit bestaan die kosten en faciliteiten precies?
Het bestuur en de Raad van Toezicht bepalen in hoeverre deze onkosten en faciliteiten noodzakelijk zijn. TU Delft heeft inmiddels de onkostenvergoedingen van de bestuurders gepubliceerd.
Bent u het eens met de bewering van de TU Delft dat het opstappen van de decaan los staat van de hoge vergoedingen en/of de berichtgeving daarover? Zo nee, wat is dan het verband daartussen?
Uit de verkenning van de Inspectie van het Onderwijs komt naar voren dat de betrokken decaan verdiensten had op het gebied van het valoriseren van kennis, ook in relatie tot projecten die vanuit het innovatieplatform waren geïnitieerd. De rol van de decaan zelf is in deze zaak te betreuren, maar ook het bestuur van TU Delft moet worden aangesproken. De Inspectie van het Onderwijs heeft dit inmiddels gedaan met de brief van 6 februari 2012.
Het bericht dat het aantal onveilige abortussen wereldwijd is toegenomen |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Induced abortion: incidence and trends worldwide» van de World Health Organisation (WHO) en het Guttmacher Institute?1
Ja, ik ben bekend met deze, mede door Nederland gefinancierde studie.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat het aantal onveilige abortussen in ontwikkelingslanden is gestegen, waardoor 50 000 vrouwen onnodig sterven en 8 500 000 vrouwen complicaties overhouden aan de onveilige abortus?
Deze cijfers zijn schokkend. Ze zijn des te schrijnender omdat, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het omschrijft, «sterfte en blijvende schade als gevolg van onveilige abortus voorkomen kunnen worden».
Hoe beoordeelt u in het bijzonder de constatering dat de toename samenvalt met een vermindering in gebruik van voorbehoedsmiddelen?
Het rapport constateert naast de toename van het aantal onveilige abortussen een stagnatie in de stijging van het gebruik van anticonceptie. Dit is zeer zorgwekkend omdat achterblijvend gebruik van voorbehoedmiddelen leidt tot meer onbedoelde
zwangerschappen, waarvan vele eindigen in abortus – vaak onder onveilige omstandigheden uitgevoerd. Een belangrijke oorzaak van sterfte onder vrouwen en moeders wordt zo in stand gehouden.
Ik zie dit als een gevolg van jarenlang achterblijvende investeringen in programma´s voor seksuele voorlichting en gezinsplanning. Deze dienstverlening houdt geen gelijke tred met de stijgende behoefte – onder meer veroorzaakt door bevolkingsgroei, een toenemend aantal jongeren en een snel groeiende wens van vrouwen, paren en jongeren, om later kinderen te krijgen, geboortes beter te spreiden en het kindertal te verminderen. Daarnaast blijkt er helaas nog te weinig interesse bij het bedrijfsleven om te investeren in anticonceptie. Zo worden de MDG 5 doelstellingen niet behaald.
Wat is uw reactie op de conclusie dat strenge wetgeving die toegang tot veilige abortus verbiedt een tegenovergesteld effect heeft en dat er juist ingezet moet worden op anticonceptie en seksuele voorlichting?
Deze studie bevestigt onze visie dat wet- en regelgeving die toegang tot veilige abortus verbiedt of bemoeilijkt, niet de weg is om gezondheid van vrouwen en moeders te verbeteren en hun reproductieve rechten te beschermen en te vervullen.
Dit kwam ook duidelijk naar voren in het rapport van de Speciaal Rapporteur van de Mensenrechten Raad betreffende het recht op gezondheid, de heer Anand Grover, die zijn rapport op 24 oktober 2011 in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties presenteerde. Nederland heeft de conclusie van Grovers rapport – dat belemmerende wet- en regelgeving onverwijld moet worden opgeheven – van harte ondersteund. De realiteit is echter dat in vele landen reproductieve rechten op grove wijze worden geschonden en in sommige landen zelfs steeds meer onder druk staan.
Ik deel de visie dat inzet op anticonceptie en seksuele voorlichting de te bewandelen weg is, en niet strenge en restrictieve abortuswetgeving.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze Nederland precies bijdraagt aan de verwezenlijking van Millenniumdoel 5: Verbetering van de gezondheid van moeders?
De specifieke rol die Nederland speelt en blijft spelen heeft betrekking op die delen van de MDG 5 agenda die verwaarloosd zijn en die voor velen moeilijk bespreekbaar, taboe of verboden zijn. Dat betreft het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; seksuele voorlichting met name voor tieners en jongeren; verbeteren van de beschikbaarheid van en toegang tot anticonceptie, ook voor tieners; veilige(r) abortus; decriminalisering van abortus en het nastreven van minder restrictieve wet- en regelgeving.
Voor zorg rond zwangerschap, bevalling, in de kraamtijd (een kritieke periode voor zowel moeder als kind) en voor sommige anticonceptiemethoden is een goed functionerend gezondheidszorg systeem nodig, inclusief voldoende gekwalificeerd personeel. Ik ondersteun daartoe versterking van de beroepsgroep van vroedvrouwen, hun scholing en opleiding, bijvoorbeeld via het NICHE programma. Ook is er een focus op de inzet van particuliere zorgverleners. Met een mix van publieke en private dienstverlening kan de zorg uitgebreid worden, kunnen meer mensen bediend worden, en kunnen reproductieve rechten beter vervuld worden. Ik breid samenwerking met de private sector uit voor verbreding van het productenpakket en de dienstverlening. Zoals reeds toegezegd zal ik u in april 2012 uitgebreider informeren over mijn concrete beleidsvoornemens.
Welke specifieke rol is volgens u voor Nederland weggelegd ten aanzien van deze ontwikkelingen, in relatie tot Millenniumdoel 5?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u aanleiding om de Nederlandse inzet te intensiveren of anderszins te wijzigen naar aanleiding van dit rapport? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Dit rapport is voor mij aanleiding om te blijven bijdragen aan dit type onderzoek, en aan de publicatie en verspreiding van onderzoeksgegevens. Ook zet ik nadrukkelijker in op anticonceptie, gezinsplanning en seksuele voorlichting, onder andere via gerichte programma’s en voorlichtingscampagnes in onze partnerlanden. Met andere spelers op internationaal en landenniveau wordt in 2012 grotere aandacht gevraagd voor anticonceptie en andere benodigdheden voor MDG 5. Wat betreft het tegengaan van onveilige abortus zet ik in op betere verspreiding van medicijnen door een publiek-privaat partnerschap.
Te hoge prijzen voor hotelkamers |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hotelkamer veel te duur»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat online bemiddelaars hoge tarieven hanteren waardoor consumenten al jaren tot dertig procent extra betalen voor het boeken van een hotelkamer via grote boekingsites? Zo ja, deelt u de mening dat het hier om een buitensporig hoog tarief gaat in relatie tot de kamerprijs?
Online bemiddelaars hanteren een percentage van de kamerprijs als commissie. Het vragen van een vergoeding voor een dergelijke dienst is op zichzelf niet vreemd. Ook reiswinkels of reisorganisaties vragen een vergoeding voor de door hun aangeleverde gasten. Het percentage commissie dat bemiddelaars hanteren loopt sterk uiteen. Een eensluidend oordeel over de hoogte van de tarieven in relatie tot de kamerprijs kan ik dan ook niet geven.
Bent u met de online bemiddelaars van mening dat het hotels volledig vrij staat om al dan niet een contract aan te gaan met deze online bemiddelaars of bent u met onder meer Koninklijke Horeca Nederland van mening dat eigenlijk geen sprake is van een vrije keuze voor hoteleigenaren omdat zij anders inkomsten mislopen? Weet u in dit verband welk percentage van het totaal aantal verkochte hotelovernachtingen in Nederland op dit moment via grote online bemiddelaars wordt verkocht?
Hoewel ik begrip heb voor de situatie waarin sommige hoteleigenaren zich bevinden, staat het hoteleigenaren in beginsel vrij om al dan niet een contract af te sluiten met online bemiddelaars. Online bemiddelaars kunnen, zoals blijkt uit het artikel, een gunstig effect hebben op de bezettingsgraad van hotels. De consequentie van de keuze om geen contract af te sluiten met een bemiddelaar kan zijn dat het aantal boekingen terugloopt. De hoteleigenaar moet zelf een (economische) afweging maken tussen enerzijds een hogere bezettingsgraad en anderzijds het niet hoeven afdragen van commissie. Deze afweging zal voor elke hoteleigenaar anders zijn. De markt voor het online bemiddelen van hotels is sterk in beweging. Als voorbeeld noem ik de eigen boekingssite van Koninklijke Horeca Nederland www.horecahotelsholland.com. Deze site hanteert een commissie van 5% van de hotelkamerprijs van een daadwerkelijke boeking. Ook zijn recent het Nederlandse www.bookingsquare.com en het Amerikaanse www.roomkey.com van start gegaan. Deze initiatieven beogen meer aan de wens van hoteleigenaren tegemoet te komen en hanteren dan ook geen of een lagere commissie. Ik juich het ontstaan van dergelijke nieuwe initiatieven toe. Deze zullen de concurrentie doen toenemen en daarmee de tarieven van bestaande bemiddelaars onder druk zetten.
Mij zijn geen cijfers bekend over welk percentage van het totaal aantal verkochte hotelovernachtingen in Nederland via grote online bemiddelaars wordt verkocht.
Is het waar dat de contracten tussen boekingsites en hotels zo vorm zijn gegeven dat hotels niet vrij zijn om hun eigen prijs te bepalen en dat hotels die toch lagere prijzen berekenen niet langer via deze boekingsites worden bemiddeld? Zo ja, hoe kwalificeert u deze praktijk? Is u bekend of het hoteleigenaren vrij staat om wel lagere tarieven te berekenen indien klanten rechtstreeks bij het hotel zelf boeken?
Ik ben niet op de hoogte van de precieze inhoud van de contracten tussen boekingssites en hotels. Het betreft contracten tussen private partijen die, zolang zij geen schending van het recht, zoals het Burgerlijk Wetboek of het Mededingingsrecht, bevatten, vrij zijn naar inhoud. Voor zover mij bekend staat het hotels vrij de hoogte van hun eigen prijs te bepalen. In het gesprek tussen de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en Koninklijke Horeca Nederland is wel naar voren gekomen dat contracten tussen hoteleigenaren en boekingssites vaak een «online rate parity» clausule bevatten. Deze clausule heeft als doel dat de hoteleigenaar richting de desbetreffende bemiddelingssite dezelfde prijs hanteert als richting andere sites. Voor zover de NMa op de hoogte is, staat een dergelijke clausule er niet aan in de weg dat een hoteleigenaar andere prijzen hanteert voor boekingen aan de balie of via de telefoon.
Hebben consumenten inzicht in de kostenstructuur die wordt gehanteerd voor het boeken van hotelovernachtingen via boekingsites, specifiek in de gehanteerde tarieven door online bemiddelaars? Zo ja, hoe? Zo nee, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en dat consumenten een bewustere keuze kunnen maken indien zij dit inzicht wel hebben? Bent u bereid om actief te bevorderen dat de tarieven die online bemiddelaars berekenen inzichtelijk worden gemaakt voor de consument?
Consumenten hebben op dit moment vaak geen inzicht in de tariefstructuur die wordt gehanteerd voor het boeken van hotelovernachtingen via online bemiddelaars. De bemiddelingskosten worden door de sites bij de hoteleigenaren in rekening gebracht en niet rechtstreeks bij de consument. Voor consumenten is het praktisch dat zij snel een overzicht hebben van de totale kosten die in rekening zullen worden gebracht voor een hotelovernachting. Ik moedig online bemiddelaars aan om daarnaast inzicht te geven in de gehanteerde prijsstructuur. Een wettelijke verplichting hiertoe acht ik niet wenselijk. Een dergelijke verplichting zal niet effectief zijn vanwege het internationale karakter van de markt voor online bemiddelaars. Buitenlandse sites zouden zich eenvoudig kunnen onttrekken aan een wettelijk regeling. Dit kan leiden tot een verstoorde concurrentie tussen binnen- en buitenlandse bemiddelaars.
Zijn er bij mededingingsautoriteiten klachten vanuit de hotelbranche of consumentenorganisaties binnengekomen over de tarieven die online bemiddelaars voor hotelkamers berekenen? Zo ja, wat hebben mededingingsautoriteiten met deze klachten gedaan? Zo nee, ziet u in bovenstaande berichtgeving aanleiding om de tarieven en de machtstructuur tussen online bemiddelaars en hotels nader te (laten) onderzoeken?
De NMa heeft aangegeven dat zij geen formele klachten heeft ontvangen vanuit de hotelbranche of van consumentenorganisaties. Wel is er, zoals eerder aangehaald in het antwoord op vraag 4, contact geweest met Koninklijke Horeca Nederland over de commissie die online bemiddelaars voor hotelkamers hanteren. Er zijn op dit moment geen indicaties dat er sprake is van een overtreding van de Mededingingswet door hotels onderling of tussen de online bemiddelaars. Het is aan de NMa zelf om te beslissen of zij een onderzoek start. Op basis van de informatie zoals deze tot dusverre bekend is bij de NMa, ziet zij geen reden tot het doen van nader onderzoek naar online bemiddelaars en hotels. Onderbouwde klachten of signalen dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen bij de NMa worden ingediend. Indien de NMa een gegronde reden heeft om aan te nemen dat de Mededingingswet wordt overtreden, dan kan zij alsnog een onderzoek starten.
De remmende werking van preventie op de stijging van de zorgkosten een het terughoudende beleid inzake overgewicht |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Marc Pomp, waaruit blijkt dat investeren in preventie en gezond ouder worden de kostengroei in de zorg met 6% kan doen dalen?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat Healthy Ageingbeleid de zorguitgaven in 2050 kan beperken tot 18% van het bruto binnenlands product, terwijl het Centraal Planbureau eerder becijferde dat deze kosten in 2050 24% van het bruto binnenlands product (BBP) zullen uitmaken?
Lang en gezond leven is voor iedereen belangrijk en het kabinet ondersteunt dit dan ook met beleid, los van de vraag tot hoeveel procent beheersing van de zorgkosten dit zou kunnen leiden. We moeten namelijk voorzichtig zijn met deze cijfers. De verwachtingen zijn gebaseerd op rekenmodellen waaraan verschillende aannames ten grondslag liggen. Zo beschrijft de heer Pomp zelf meerdere scenario’s. In de meeste daarvan dalen de zorguitgaven niet of nauwelijks. Slechts in het meest extreme scenario, met de minst waarschijnlijke aannames, wordt een substantieel lager groeipad ten opzichte van de scenario’s van het CPB berekend. Daar komt bij dat Pomp de kosten van (nieuwe) preventieve activiteiten niet in zijn berekeningen meeneemt.
Wat is uw mening over het feit dat Marc Pomp positiever is over de effecten van preventie dan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), omdat het RIVM een stijging van de zorguitgaven mee rekent ten gevolge van langer leven?
Zoals ik bij vraag 2 al heb aangegeven is er in één van de doorgerekende scenario’s, met de minst waarschijnlijke aannames, een substantieel effect van preventie op de stijging van de zorguitgaven. In de meeste andere scenario’s in zijn rapport wordt geconcludeerd dat de zorguitgaven niet zullen afnemen door preventie. Dit is in lijn met de analyses van het RIVM.
Daaruit blijkt dat meer gezondheid en meer ziekte vaak hand in hand gaan. Het gaat in de volksgezondheid om dynamische processen waarin epidemiologische trends, demografische ontwikkelingen en zorguitgaven op een complexe manier in elkaar grijpen. Om een goed beeld te vormen moeten al deze aspecten worden meegenomen dus ook de stijging van de zorgkosten ten gevolge van langer leven. Neem hart- en vaatziekten als voorbeeld. Door een daling van het aantal rokers, het gebruik van cholesterolverlagers en betere zorg is de sterfte aan hart- en vaatziekten in de achterliggende decennia spectaculair gedaald. Daardoor is ook de ziektelast enorm afgenomen. In dezelfde beweging is echter het aantal patiënten met chronisch hartfalen gestegen, evenals de zorguitgaven hieraan. En daar komt nog bij dat de bevolking als gevolg van de succesvolle behandeling van hart- en vaatziekten ouder is geworden, waardoor helaas ook het aantal mensen met typische ouderdomsziekten zoals dementie is gestegen.
Wat vindt u van de stelling dat het RIVM een te enge definitie van preventie hanteert, en dat maatregelen op het gebied van levensstijl een bredere werking hebben en kleinere aandoeningen, die tweederde van de zorguitgaven betreffen, voorkomen?
Ook hierbij gaat het om verschillen in de aannames die onder de rekenmodellen liggen. Pomp gaat er, in zijn meest extreme scenario, vanuit dat de uitgaven voor alle ziekten door het healthy ageing beleid met 20% zullen dalen. Het RIVM neemt in haar berekening alleen de ziekten mee waar een effect van preventie mag worden verwacht en waarvoor de omvang van dat effect wetenschappelijk is onderbouwd. Daarin wordt een breed scala van preventieve activiteiten, van collectieve preventie tot «personalized prevention», meegenomen. Dit betekent dus dat er minder ziekten worden meegenomen omdat dit, volgens de onderzoekers van het RIVM, een realistischere voorspelling oplevert.
Het tweederde deel van de zorguitgaven waar de heer Pomp over spreekt betreft niet zozeer kleinere aandoeningen (het gaat bijvoorbeeld ook om verstandelijke handicaps en aangeboren afwijkingen), maar zorguitgaven waarvoor geen relatie met preventie of healthy ageing bekend is. Het is evenmin zo dat kleinere aandoeningen bij elkaar tweederde deel van de zorguitgaven voor hun rekening nemen. Het overgrote deel van de zorguitgaven houdt verband met psychische stoornissen, verstandelijke handicaps, dementie, beroerte, hart- en vaatziekten, kanker, artrose en andere aandoeningen van het bewegingsstelsel (zie www.kostenvanziekten.nl). Dit zijn allerminst kleinere aandoeningen.
Bent u van mening dat uw huidige beleid ten aanzien van preventie de kostengroei met 6% kan doen dalen? Zo ja, hoe? Zo nee, welke beleidswijzigingen gaat u voorstellen om dit wel te bereiken?
Het is niet realistisch om te verwachten dat alleen met preventie een daling van de kostengroei met 6% kan worden gerealiseerd. Daarvoor zijn de aannamen van Pomp te onwaarschijnlijk. Uit andere onderzoeken en uit de meerderheid van de scenario’s van Pomp zelf leiden we af dat preventie geen grote effecten heeft op de zorgkosten. Het onderzoek van Pomp biedt geen aanknopingspunten voor beleidswijzigingen. Dit laat onverlet dat dit kabinet blijft investeren in preventie, ook in healthy ageing-onderzoek, omdat gezondheid de kwaliteit van leven verbetert, en omdat dat bijdraagt aan arbeidsparticipatie en voor ouderen die langer zelfstandig willen blijven functioneren.
Bent u op de hoogte van het promotieonderzoek de heer De Gouw, directeur GGD Hollands Midden, waaruit blijkt dat het beleid ten aanzien van de publieke gezondheid en met name inzake de bestrijding van overgewicht, onvoldoende werkt?2
Ja.
Bent u van mening dat er sprake is van een integraal beleid ten aanzien van het terugdringen van overgewicht? Vindt u dat er voldoende samenwerking bestaat tussen verschillende ministeries en gemeenten, en dat er sprake is van een integraal lange termijnbeleid?
Ja, vanuit de Rijksoverheid zetten we in op integraal lange termijn gezondheidsbeleid. Ons beleid gericht op het tegengaan en terugbrengen van overgewicht is hier onlosmakelijk onderdeel van. Overgewicht staat al jaren als speerpunt in onze preventienota’s. Met gebundelde krachten vanuit publieke en private sectoren werken we over de grenzen van kabinetsperiodes heen aan effectief gezond gewicht beleid. Denk bijvoorbeeld aan ons beleid gericht op de gezonde werkplek, de gezonde school(omgeving), kennis- en productinnovatie en betrouwbare informatie voor de consument.
We doen aanpassingen indien nodig; aan de hand van ontwikkelingen en nieuwe inzichten houden we oog voor verbetering en versterking van ons beleid. Overigens heb ik in mijn nieuwe leefstijlbeleid diverse thema’s gebundeld ten gunste van integraal beleid. Zo heb ik gezond gewicht, sporten en bewegen en letselpreventie meer met elkaar in lijn gebracht.
Lokaal gezondheidsbeleid kent vele uitdagingen. Ik zie daar mooie verbindingen tot stand komen en initiatieven ontstaan in en tussen sectoren. Centrale faciliteiten zoals die van de Buurtsportcoach en van het Convenant Gezond Gewicht kunnen hier een stimulerende rol in spelen.
Bent u bereid voorstellen te doen voor een meer integraal beleid, waarbij de verantwoordelijkheid voor preventie en het terugdringen van overgewicht bij het hele kabinet komt te liggen in plaats van alleen bij u? Op welke wijze zou een dergelijk beleid kunnen worden vormgegeven?
De Landelijke nota Gezondheidsbeleid is een kabinetsbrede nota en beschrijft reeds onze gezamenlijke inzet vanuit gedeelde verantwoordelijkheid en overeenkomstige doelen.
Weegt de keuze voor een terughoudend beleid, dat gebaseerd is op het principe van eigen verantwoordelijkheid en eigen keuze van mensen, op tegen de wetenschap dat daarmee overgewicht onvoldoende zal worden teruggedrongen, en daarmee samenhangend de kosten van de zorg zullen stijgen en de individuele kwaliteit van leven van mensen nadelig wordt beïnvloed?
Overgewicht is een complex maatschappelijk probleem dat niet door de overheid alleen is terug te dringen. Maar ik heb er vertrouwen in dat het beleid van dit kabinet de beste kansen biedt om hier goede stappen vooruit in te zetten samen met alle andere partijen in de samenleving die daarbij nodig zijn. Ik lever een extra inspanning om jongeren te beschermen en hen een gezonde basis te geven. Voor mijn gezond gewicht beleid maak ik zo veel mogelijk gebruik van effectieve interventies en aanpakken. De Gezonde Schoolkantine en JOGG (Jongeren op Gezond Gewicht) zijn hier mooie voorbeelden van die laten zien dat onze aanpak en inzet werkt. Doordat ik kennis over goede voorbeelden en effectieve aanpak verspreid, verbindingen leg met sport en bewegen, opensta voor initiatieven en de dialoog met private partijen aanga, geloof ik dat we een stevige positieve bijdrage leveren aan de volksgezondheid.
Bent u bereid schriftelijk een uitgebreide reactie op beide onderzoeken aan de Kamer te zenden, ruim vóór het geagendeerde nota-overleg publieke gezondheidsbeleid op 5 maart 2012?
Ja, bij deze.
Ticketprijzen van vliegreizen van en naar Nederland vanaf de Caribische eilanden |
|
Bas Jan van Bochove (CDA), André Bosman (VVD), Ronald van Raak , Jeroen Recourt (PvdA), Ineke van Gent (GL), Wassila Hachchi (D66), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u nader inzicht geven in de gemiddelde ticketprijzen van vliegreizen van en naar Nederland vanaf de Caribische eilanden in het Koninkrijk?
Onder het nieuwe Luchtvaart protocol «Multilateral Protocol on the Liberalization of Air Transport dat op 1 januari 2012 tussen de Koninkrijksdelen in werking is getreden en dat de protocollen tussen Nederland en Aruba en dat tussen Nederland en de (voormalige) Nederlandse Antillen vervangt, worden de tarieven tussen de Koninkrijksdelen door de luchtvaartmaatschappijen zelf bepaald op basis van commerciële marktafwegingen.
Kunt u verklaren waar de prijsverschillen op zijn gebaseerd terwijl de afstanden van Amsterdam naar Curacao/Bonaire/Sint Maarten vergelijkbaar zijn?
Zoals in het antwoord onder vraag 1 als is aangegeven zijn het de luchtvaartmaatschappijen zelf die de tarieven bepalen op basis van commerciële marktafwegingen. Het staat luchtvaartmaatschappijen dus ook vrij om verschillende prijzen te hanteren op verschillende bestemmingen binnen het Koninkrijk.
Kunt u inzicht geven in de verschillende belastingen die worden geheven op vluchten binnen het Koninkrijk? Kunt u daarbij een vergelijking opschrijven van de verschillen van voor en na 10 oktober 2010 (staatkundige verhoudingen) bij de nationale en internationale bestemmingen (waarbij de vluchten naar de landen Aruba, Curacao en Sint Maarten worden aangemerkt als buitenlandse vlucht)?
Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt btw geheven over tickets voor vliegreizen binnen Nederland. Over de vluchten van en naar Nederland, met inbegrip van de vluchten van en naar andere delen van het Koninkrijk, wordt geen btw geheven. Dit is een reeds lang bestaande situatie. Voor genoemde wet blijft ook na de staatkundige veranderingen van 10 oktober 2010 gelden dat onder Nederland het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk wordt verstaan.
Op de BES eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt een algemene bestedingsbelasting (ABB) geheven. De ABB wordt echter niet geheven over het vliegverkeer tussen de BES eilanden onderling, noch over het vliegverkeer tussen de BES eilanden en Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Wat betreft de op Curaçao geheven omzetbelasting geldt dat er een vrijstelling is voor het vliegverkeer met andere delen van het koninkrijk. Hetzelfde geldt voor de op Aruba en Sint Maarten geheven belasting over bedrijfsomzetten.
Concluderend zijn de tickets voor vliegreizen tussen de verschillende
onderdelen van het koninkrijk niet belast met enig soort van omzetbelasting.
Met betrekking tot de kerosine die wordt gebruikt voor het vliegverkeer tussen de Caribische eilanden onderling en met Nederland geldt dat deze steeds buiten de accijnsheffing blijft. Voor zover bij het vliegverkeer op benzine wordt gevlogen is na 10 oktober 2010 accijns verschuldigd wanneer die benzine wordt getankt op de BES eilanden. Dit laatste is het gevolg van een omissie in de desbetreffende wetgeving. Het ligt in de bedoeling zo snel mogelijk wettelijk alsnog een vrijstelling te regelen in overeenstemming met de internationale regelgeving. Vooruitlopend daarop wordt goedgekeurd dat reeds nu in overeenstemming met die regelgeving wordt gehandeld.
Daarnaast zijn er geen andere belastingen van toepassing op het vliegverkeer. Wel wordt op de Caribische eilanden van vertrekkende passagiers een vertrekbelasting geheven die varieert naar gelang de bestemming. Dit is echter een locale heffing.
Deelt u de mening dat vluchten van Aruba, Curacao en Sint Maarten naar Bonaire, Sint Eustatius en Saba (en vice versa) moeten worden aangemerkt als binnenlandse vluchten?
Nee. Ik beschouw dergelijke vluchten als vluchten binnen het Koninkrijk der Nederlanden.
Bent u bereid om met de aanbieders van vluchten (KLM en anderen) in gesprek te gaan over deze prijsverschillen, ook in het licht van de mogelijkheden die Frankrijk biedt aan bijvoorbeeld studenten en senioren voor vluchten van en naar Frankrijk vanaf de overzeese gebiedsdelen van Frankrijk?
Met de beantwoording van de vragen 1,2 en 4 heb ik aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de tariefstelling door luchtvaartmaatschappijen.
De verantwoordelijkheid ten aanzien van de tarieven door de luchtvaartautoriteiten onder het bovengenoemd protocol beperkt zich tot ingrijpen in geval van extreem hoge of lage tarieven.
Het bericht ‘OPTA waarschuwt ondernemers voor ongewilde telefonie overstap’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) «OPTA waarschuwt ondernemers voor ongewilde telefonie overstap»?1
Ja, met dit persbericht heeft OPTA zakelijke gebruikers willen waarschuwen voor een probleem waar OPTA veel klachten over ontvangt.
Hoeveel klachten heeft de OPTA gekregen over dit onderwerp in het afgelopen half jaar?
OPTA heeft klachten ontvangen over bedrijven die zich richten op de zakelijke markt. Op dit moment zijn er 162 klachten bekend. Van deze 162 schriftelijke klachten hebben 102 klachten betrekking op het afgelopen half jaar.
Herinnert u zich nog het antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u over ongewilde overstappen meldde: «Wel vind ik alles overziend dat er ruimte is voor verbetering. Uitgangspunt moet zijn dat contracten willens en wetens worden afgesloten en dat met oog daarop klanten goed worden geïnformeerd door hun aanbieder. Ik vind dat voor de bestaande procedure die geldt voor overzettingen (en wordt gefaciliteerd door de Vereniging COIN) aanscherpingen wenselijk zijn. Ik heb de betrokken partijen daarom opgeroepen om de bestaande procedures te versterken om overzettingen zonder adequate wilsuiting te voorkomen dan wel er voor te zorgen dat dergelijke overzettingen op een voor de gebruiker simpele manier ongedaan kunnen worden gemaakt. De betrokken aanbieders hebben aangegeven dat zij bereid zijn om mee te werken aan een oplossing als het betrokken bedrijf aangeeft terug te willen naar zijn «oude» aanbieder. Dit zal ik blijven volgen en ik stel uw Kamer op de hoogte van de uitkomsten?2
Ja.
Kunt u aangeven of aanscherpingen hebben plaatsgevonden, of ongewenste oversluitingen fors zijn afgenomen?
De bestaande door aanbieders van telefoondiensten gehanteerde procedure voor overzettingen is onlangs aangescherpt. Als de oorspronkelijke aanbieder een redelijk vermoeden heeft van overzetting zonder instemming van de abonnee, dan kan deze partij de nieuwe aanbieder vragen om de wilsuiting te overleggen. Als deze wilsuiting niet kan worden overlegd, dan kan een boete aan het bedrijf worden opgelegd. Deze aanscherpte procedure biedt een uitkomst voor klachten waarbij er geen instemming is van de abonnee. Het zal echter niet alle problemen rondom ongewenste overzettingen kunnen oplossen, bijvoorbeeld in de gevallen waarin wel een wilsuiting kan worden overlegd maar deze niet op een rechtsgeldige manier is verkregen.
De vraag of het aantal ongewenste oversluitingen fors zijn afgenomen is lastig te beantwoorden. Feit is wel dat de klachten hierover niet zijn afgenomen, maar eerder zijn toegenomen. De klachten die sinds juni vorig jaar bij OPTA zijn binnengekomen zijn wel van karakter veranderd. In het begin hadden de klachten vooral betrekking op het overstappen zelf. Klagers waren in de veronderstelling dat zij een vernieuwd product van hun oorspronkelijke aanbieder gingen afnemen door het ondertekenen van een antwoordkaart, maar de aanbieding bleek echter van een nieuwe aanbieder te zijn. Veel van de klagers hebben aangegeven dat zij zich misleid voelen door deze wervingstechniek. Thans richten de klachten zich op de problemen die ontstaan bij het teruggaan van de nieuwe aanbieder naar de oude aanbieder. Het is bijvoorbeeld erg lastig om van het nieuwe contract af te komen.
Vindt u dat de telecomsector haar leven verbeterd heeft?
De klachten rondom ongewenste overzettingen bij zakelijke klanten doen zich thans voornamelijk voor bij ZakelijkeTelefonie.nl dat zich richt op zakelijke klanten. Voor zover mij bekend doen er zich bij andere bedrijven die zich richten op zakelijke klanten ongewenste oversluitingen veel minder voor.
Hoe beoordeelt u het feit dat het bedrijf, http://www.zakelijketelefonie.nl/home/, dat eerder aanleiding gaf tot de kamervragen, van de Reclame Code Commissie gehoord heeft dat haar uitingen strijdig zijn met de Nederlandse Reclame Code3 en dat het nog steeds klachten regent4?
In de uitspraak van de Reclame Code Commissie van 1 september 2011 (dossiernr. 2011/00584A) stelt de commissie dat de bestreden uiting van ZakelijkeTelefonie.nl in strijd in met de waarheid als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code. Het bedrijf heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er door de klager verplichtingen zijn aangegaan jegens het bedrijf. In haar beslissing beveelt de Commissie ZakelijkeTelefonie.nl aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Ik ben van mening dat de Commissie met deze uitspraak een duidelijk signaal afgeeft dat gebezigde reclame-uiting in strijd is met de Nederlandse Reclame Code.
Deelt u de mening dat het advies van de OPTA ondernemers niet veel verder helpt?5
Deze problemen kunnen niet met inzet van de bevoegdheden van OPTA worden opgelost. Binnen de wettelijke bevoegdheden die OPTA heeft moet OPTA zich dan ook beperken tot het geven van adviezen. Wel zullen ondernemers door deze adviezen extra alert zijn op ongewild overstappen.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat kwalijke acquisitiepraktijken snel tot het verleden gaan behoren in de telecomsector?
Om de problemen op de korte termijn aan te pakken wijs ik op de verschillende mogelijkheden die erop zijn gericht om de klachten over ongewenste overzettingen te verminderen.
Ten eerste hebben de aanbieders van telefoondiensten recentelijk onderling een boeteregeling afgesproken (zie ook beantwoording op vraag 4). Deze aangescherpte procedure biedt alleen een uitkomst voor klachten waarbij er geen wilsuiting kan worden overlegd door de nieuwe aanbieder. Bij de oorspronkelijke partij kan dan een boete in rekening worden gebracht. In dat kader vraagt KPN naar aanleiding van de ontvangen klachten, de wilsuitingen van de zakelijke eindgebruiker op. Als deze wilsuiting niet kan worden overhandigd, heeft KPN het recht de overzetting naar de nieuwe aanbieder niet uit te voeren. Als de wilsuiting wel kan worden overhandigd dan gaat KPN na of uit de wilsuiting kan worden opgemaakt dat de zakelijke eindgebruiker daadwerkelijk heeft willen overstappen naar de nieuwe aanbieder.
Ten tweede kunnen ondernemers die menen dat zij zijn misleid door een verkeerde voorstelling van zaken, op grond van dwaling een beroep doen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst (artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek). Bij het bewust achterhouden van informatie door de aanbieder kan de overeenkomst worden vernietigd op grond van bedrog (artikel 3:44, tweede lid, BW). Als de ondernemer desondanks aanmaningen krijgt dan kan hij hiertegen bezwaar maken bij de nieuwe aanbieder en het incassobureau. Indien partijen onderling er niet uitkomen dan kan de ondernemer de zaak voorleggen aan de rechter.
Ten derde staat bij misleidende reclame gericht op zakelijke afnemers (artikel 6:194 BW en verder) de weg naar de rechter open. KPN heeft een kort geding procedure aangespannen tegen ZakelijkeTelefonie.nl waarin KPN eist dat de misleidende reclame wordt gestaakt. De zitting is op 28 maart jl. geweest; de uitspraak volgt nog.
Ten slotte is er meer bewustwording van dit probleem. Ondernemers worden via allerlei kanalen gewaarschuwd voor ongewenste overzettingen (bv. op de site van OPTA en de site van «Antwoord voor bedrijven»). Ook MKB Nederland is actief op dit dossier en wijst ondernemers erop dat ZakelijkeTelefonie.nl en KPN verschillende bedrijven zijn en geeft ook adviezen aan ondernemers wat te doen bij klachten.
Ik zal de ontwikkelingen volgen en mochten de problemen op korte termijn niet substantieel zijn verminderd dan is een meer structurele aanpak wenselijk. In dat kader wil ik wijzen op het voornemen van de Minister van Veiligheid en Justitie om voor kwalijke acquisitiepraktijken te onderzoeken of de wet- en regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken als voorbeeld kan dienen voor een eventueel op ondernemers toe te snijden maatregel (zie Kamerstukken II, 2011/12, nr. 337, p. 17). De uitwerking van dit voornemen dat tot doel heeft ondernemers beter te beschermen tegen kwalijke aquisitiepraktijken, zal ter hand worden genomen in samenwerking met mijn ministerie.
Examinering op de Antillen van leerlingen in het voortgezet onderwijs |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van mogelijke problemen op het Vespucci College op Curaçao als gevolg van verplichte examinering vanaf komend jaar (schooljaar 2011–2012) op Bonaire?
Mij is bekend dat het Vespucci College denkt in de toekomst minder leerlingen te krijgen omdat de opleiding niet kan worden afgesloten met een op Curaçao afgelegd Nederlands examen en diplomering op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Er is overigens geen sprake van een verplichting voor de leerlingen van het Vespucci College om examen te doen op Bonaire. Wel is het voor deze leerlingen een mogelijkheid om een diploma in het voortgezet onderwijs te halen op grond van Nederlandse wetgeving.
Bekend is verder dat het bestuur van het Vespucci College liever wil dat Nederlandse staatsexamens ook op Curaçao kunnen worden afgenomen, maar de wetgeving verzet zich hier tegen. Dit laat onverlet dat scholen op Curaçao wel onderwijs mogen inrichten naar het Nederlandse model en niveaus.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin er gevreesd wordt dat het Vespucci College vanwege de examenregeling met examens op Bonaire leerlingen zal verliezen en daarmee onder het minimum aantal leerlingen dreigt te raken?
Het Vespucci College is een particuliere (niet door de overheid bekostigde) school en bepaalt zelf haar bestaansrecht.
Overigens ben ik van mening dat de optie om examens te doen op Bonaire zodanig laagdrempelig is, dat dit geen reden kan zijn voor ouders om de school vanaf nu links te laten liggen.
Deelt u de zorgen dat de huidige regeling de school in zijn bestaansrecht kan aantasten, onder andere vanuit een daardoor gebrekkige financiële situatie?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het een buitenproportionele en daarmee drempelverhogende maatregel is als leerlingen geen examen kunnen doen op Curaçao en Aruba maar alleen op Bonaire? Zo ja, wat gaat u hier concreet aan doen?
Op verzoek van uw Kamer heb ik vorig jaar advies gevraagd aan de Raad van State.
Het advies is u op 26 januari 2012 toegestuurd en luidt kortheidshalve: alleen via een rijkswet is het mogelijk examinering op grond van de Nederlandse wetgeving op Curaçao, Aruba of Sint Maarten te laten plaatsvinden en dit lijkt de Raad een zware weg voor de kleine doelgroep.
Gebruik maken van de mogelijkheid staatsexamen te doen op Bonaire is dan de meest praktische oplossing. Het gaat hierbij derhalve niet om een maatregel, maar om een mogelijkheid.
Welke mogelijkheden heeft u en tot welke inzet bent u bereid om ervoor te zorgen dat leerlingen zo snel mogelijk in de gelegenheid worden gesteld om op Curaçao examen te doen zodat daarmee ook het Nederlandstalig voortgezet onderwijs op de Antillen behouden kan worden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Verder zijn voor de leerlingen op de voormalige eilanden van de Nederlandse Antillen die op Bonaire staatsexamen willen afleggen en in het bijzonder de leerlingen van het Vespucci College door het College voor Examens al uitzonderingen gemaakt om nachtelijke examens te voorkomen en wordt een voorziening geboden bij terugkeer naar Nederland (niet zijnde een vakantie) tijdens de examenperiode.
Overigens wordt er op Curaçao ook buiten het Vespucci College Nederlandstalig onderwijs aangeboden. De Raad van State geeft dan ook aan dat voor deze kandidaten de weg open staat naar een examen in Curaçao (op grond van de Curaçaose wetgeving), waarbij de diploma's – mits niet te zeer afgeweken wordt van de profielstructuur in het Nederlandse onderwijs – dezelfde doorstroom mogelijkheden bieden als Nederlandse diploma's.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg BES (onderdeel onderwijs) op 6 februari a.s.?
Ja.
De vergoeding van hulpmiddelen voor uitwendige elektrostimulatie ter behandeling van chronische pijn |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat chronische pijn een ernstige aandoening is die in ieder geval niet als «lage ziektelast» kan worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heb ik op 7 maart 2011 gevraagd te adviseren over de toepassing van de lage-ziektelastbenadering. Ik verwacht dit advies binnen niet al te lange tijd van het CVZ te ontvangen. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies van het CVZ zal het kabinet een standpunt innemen en daarover de Kamer informeren.
Het advies dat CVZ gaat uitbrengen over de elektrostimulatie vloeit overigens niet voort uit het advies over de lage-ziektelastbenadering.
Deelt u de mening dat verlaging van de ziektelast bij chronische pijn uw aandacht verdient, gelet op de hoge prevalentie van rond de 20%, de aantasting van de kwaliteit van leven, het functioneren en de arbeidsproductiviteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze onderneemt u actie om dit veelvoorkomende gezondheidsprobleem terug te dringen?
Het is mij bekend dat het CVZ voornemens is te adviseren over hulpmiddelen voor uitwendige elektrostimulatie. Betrokken partijen zijn inmiddels geconsulteerd over het conceptadvies. Ten behoeve van deze consultatie hebben deze partijen het conceptadvies strikt vertrouwelijk ontvangen. Op basis van de commentaren uit het veld en de beraadslagingen in de Duidingscommissie Pakket en de Adviescommissie Pakket kunnen er nog wijzigingen aangebracht worden. Er is dus nog geen openbaar advies van het CVZ waarop ik een standpunt kan innemen. Overigens zou ik het ook niet opportuun en zinvol achten een standpunt in te nemen op een conceptadvies dat nog – al dan niet in belangrijke mate – kan wijzigen.
Ik ga er vanuit dat het advies meeloopt in het pakketadvies 2012. Als dat zo is verwacht ik mijn oordeel mee te nemen bij mijn standpunt over het jaarlijkse pakketadvies. Dit standpunt ontvangt u uiterlijk begin juni.
Hoeveel patiënten in Nederland met chronische pijnklachten worden behandeld met Transcutaneous electrical nerve stimulation (TENS)? Voor hoeveel van deze patiënten is TENS, of een vergelijkbare therapie, de enige behandeling die nog verlichting brengt? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken, alvorens te beslissen over het pakketadvies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat het CVZ voornemens is te adviseren om uitwendige elektronische stimulatie ter behandeling van chronische pijn niet langer te vergoeden? Bent u van plan dit advies over te nemen?1
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende passage uit het in opdracht van het CVZ uitgevoerde literatuuronderzoek naar de effectiviteit van uitwendige elektrostimulatie bij chronische pijn: «Het CVZ staat, als pakketbeheerder, voor de principiële keuze of het bereid is positief te adviseren over de vergoeding van een behandeling die in de praktijk aanzienlijke pijnverlichting kan bewerkstelligen, maar waarvan in onderzoek het effect voor een mogelijk belangrijk deel aspecifiek lijkt te zijn.»?2
Zie antwoord vraag 2.
Waarom geeft in de afweging van het CVZ de stand van de literatuur in dit geval de doorslag, en niet de stand van de praktijk, anders dan de bezuinigingsagenda van dit kabinet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de opvatting van de onderzoekers dat vermindering van de ziektelast ten gevolge van chronische pijn een valide argument is om positief te adviseren over vergoeding van uitwendige elektrotherapie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over een gehanteerd argument vóór verwijdering uit het pakket, namelijk dat het de deur open zou zetten naar «vergoeding van allerlei interventies waarvan het effect vermoedelijk langs aspecifieke weg tot stand komt»? Kunt u concrete voorbeelden noemen van behandelingen waarop dit argument van toepassing zou zijn?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over een ander genoemd argument vóór verwijdering uit het pakket, namelijk dat er steeds meer gezocht zal worden naar andere, meer effectieve interventies om de mechanismen waarlangs patiënten zelf controle kunnen uitoefenen over hun pijnsensatie, te activeren? Deelt u de mening dat het verstandig is eerst de ontwikkeling van die alternatieven af te wachten alvorens de huidige hulpmiddelen en behandelingen uit het pakket te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de in de medische wetenschap gebezigde uitspraak «absence of evidence is not evidence for absence»? Hoe beoordeelt u in dit licht de opvatting van de onderzoekers dat, ondanks het gebrek aan eenduidigheid in de literatuur, patiënten in de praktijk wel degelijk baat kunnen hebben bij TENS en vergelijkbare behandelingen?3
Ik ben bekend met deze uitspraak. Voor de op grond van de Zorgverzekeringswet te verzekeren zorg geldt als uitgangspunt dat de zorg van bewezen waarde is.
Het is dus niet relevant of onderzoekers beweren dat mensen baat hebben bij een interventie, maar of de interventie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Deze voorwaarde geldt niet alleen bij chronische pijnklachten, maar voor alle klachten die complex zijn. Ik teken daarbij nog aan dat de verplichting om na te gaan wat werkt en wat niet, niet alleen voortkomt uit pakketbeheer, maar ook vanuit het perspectief van het leveren van verantwoorde zorg.
Deelt u de mening dat het gebrek aan eenduidigheid in de literatuur over de werkzaamheid van uitwendige elektrostimulatie voor een belangrijk deel kan worden verklaard door de complexiteit van chronische pijnklachten en de veelheid aan verschijningsvormen en oorzaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Indien u de redenering van het CVZ overneemt, is dan niet de consequentie dat veel behandelingen voor complexe aandoeningen met een veelheid aan oorzaken zullen verdwijnen uit het basispakket vanwege gebrek aan eenduidigheid in de literatuur, terwijl de stand van de praktijk aantoont dat patiënten er baat bij hebben? Wilt u uw antwoord toelichten ?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 9.
Deelt u de mening dat, indien de behandelende arts van oordeel is dat de patiënt is aangewezen op TENS of een vergelijkbare behandeling, deze behandeling vergoed dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Het is namelijk niet de behandelend arts die bepaalt of een behandeling in het pakket zit.
Hypotheekverstrekking aan mensen met een studieschuld |
|
Jacques Monasch (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studieschuld geeft moeilijkheden bij hypotheek»?1
Ja.
Bent u van mening dat lenen voor een studie een verantwoorde keuze is, gezien de kans op een hoger inkomen, en daarom niet beperkt moet worden door stroeve hypotheekverstrekking?
Ik vind het verantwoord dat studenten voor het volgen van een opleiding een studielening aangaan. Het is ook verstandig de maandelijkse lasten van een studieschuld – evenals de andere vaste lasten – te laten meenemen in de hypotheekbeoordeling. Oud-studenten kunnen het geld voor de terugbetaling van hun studieschuld immers niet gebruiken voor de aflossing van een hypotheek.
Studieleningen hebben wel een sociaal karakter, dat gekenmerkt wordt door een gunstige rente, een lange terugbetaalperiode, terugbetaling naar draagkracht en kwijtschelding van de restschuld. Dit om problemen bij het terugbetalen te voorkomen.
Bent u van mening dat het kopen van een huis voor starters op de arbeidsmarkt in principe mogelijk moet zijn?
Zoals volgt uit de Woonvisie die in juli 2011 aan de Tweede Kamer is gestuurd zijn startende huizenkopers van belang voor de woningmarkt. Zij zijn van belang voor een goede werking van de woningmarkt als geheel, dus niet alleen voor de starters zelf, maar ook voor de doorstroming tussen de huur- en koopsector en binnen de huursector. Dit laat echter onverlet, dat starters het advies moeten krijgen een verantwoorde hypotheek af te sluiten.
Is er sprake van een verandering in de eisen die banken hanteren om hypotheken aan mensen met een studieschuld te verstrekken? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, wat veroorzaakt dan de in het bericht vermelde stroeve kredietverlening?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken (NvB) heb ik vernomen, dat de normen ten aanzien van het verstrekken van een hypotheek aan mensen met een studieschuld niet strenger zijn geworden. Bij het verstrekken van een hypotheek werd altijd al gevraagd naar eventuele andere schulden (o.a. studieschuld). Dit gebeurt op grond van artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht. Daarin wordt gesteld dat aanbieders van krediet (waaronder hypothecair krediet) voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet informatie over de financiële positie van de consument dienen in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Bij het bepalen van de financiële positie van de consument worden de lasten van studieleningen meegenomen. De manier waarop de studieschuld wordt meegerekend verschilt per bank.
De NvB geeft aan dat de normen niet strikter zijn geworden, maar wel dat ze scherper worden toegepast. Door de economische crisis is de nadruk meer komen te liggen op verantwoord lenen en letten de banken bij de verstrekking van de hypotheek extra op de financiële positie van de consument.
Het bericht dat een kind in het buitenland bijna nooit naar een ouder mag reizen die al een verblijfsvergunning heeft |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Defence for children over de gevolgen van het verscherpte beleid voor kinderen in het buitenland die zich met een in Nederland toegelaten vluchtelingouder willen herenigen?1 Zo ja, wat was uw eerste reactie?
Wat is uw oordeel over het feit dat bijna ieder kind dat z’n ouder(s) (die reeds een vergunning heeft/hebben) wil nareizen naar Nederland is afgewezen in de eerste helft van 2011? Hoe verhoudt het Nederlandse beleid voor nareizende kinderen zich ten opzichte van de EU-richtlijn inzake gezinshereniging?
Deelt u de mening dat het strenge beleid voor deze groep kinderen niet past bij het uitgangspunt dat het gezin de hoeksteen is van de samenleving? Zo ja, bent u van plan het huidige beleid daarop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u voorts de mening dat de bewijslast voor kinderen om de band met de ouders te bewijzen te streng is geworden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de bewijslast te versoepelen en hen met spoed en voorrang te behandelen?
Deelt u de mening dat de huidige hoorpraktijk – die soms uren achter elkaar duurt, waarbij vaak meerdere tolken vertalen, die niet is afgestemd op leeftijd- en ontwikkelingsniveau en waarbij geen rekening wordt gehouden met trauma’s – in strijd is met artikel 12 van het Kinderrechtenverdrag en de aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verbeteringen gaat u doorvoeren?
Het schip de Chariot dat naar verluidt munitie vervoerde met bestemming Syrië |
|
Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk (SP), Angelien Eijsink (PvdA), Kees Verhoeven (D66), Arjan El Fassed (GL), Ad Koppejan (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving rond het schip de Chariot dat naar verluidt munitie vervoerde met bestemming Syrie?1
Ja.
Bent u bereid de Cypriotische regering om opheldering te vragen over de gang van zaken rond het transport dat enige tijd in Limassol lag aangemeerd? Wilt u daarbij vragen:
De doorvoer van wapens of munitie via een EU-lidstaat naar Syrië is in strijd met het EU wapenembargo tegen Syrië van 9 mei 2011. Mede op Nederlands initiatief is Cyprus hierover in EU context aangesproken.
Bent u bereid richting de Russische regering uw zorg uit te spreken, temeer daar de leverancier naar verluidt het staatsbedrijf Rosoboronexport zou zijn?
Ik zal mij ervoor inspannen dat de EU richting de Russische regering zorg uitspreekt en de Russische regering verzoekt wapenleveranties aan Syrië stop te zetten.
Kunt u aangeven welke status doorvoer heeft bij de naleving van wapenembargo's, meer in het bijzonder met betrekking tot dit transport?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoe Nederland in een vergelijkbare situatie zou hebben opgetreden? Zou voor Nederland een rol hebben gespeeld dat geen overslag zou hebben plaatsgevonden (transit vs. transhipment)? Hoe waardeert u dit, in het licht van uitspraken van deze regering dat NAVO-bondgenoten en EU-landen op dezelfde wijze toetsen aan het Gemeenschappelijk Standpunt?
Export en doorvoer van wapens en munitie naar Syrië is sinds 9 mei 2011 verboden onder het EU wapenembargo. Het onderscheid tussen doorvoer met of zonder overlading is hier irrelevant. Op basis van het embargo zouden de Nederlandse autoriteiten elke aanvraag afwijzen voor doorvoer van militaire goederen via Nederland naar Syrië. Nederland verwacht dat alle EU-lidstaten zich houden aan EU wet- en regelgeving, inclusief door de EU ingestelde wapenembargo’s.
Bent u van mening dat het van belang is binnen Europa tot meer harmonisering te komen met betrekking tot wapendoorvoer en zo ja, bent u bereid al dan niet aan de hand van dit specifieke voorbeeld dit onderwerp binnen de COARM2 te agenderen?
Zowel in de COARM als in RELEX – de werkgroep die sanctieregelgeving opstelt – benadrukt Nederland dat controle op doorvoer vanuit de EU in alle lidstaten in ieder geval zo effectief dient te zijn dat geen Europese of internationale wapenembargo’s worden overtreden.
Bent u bereid u in internationaal verband in te zetten voor mogelijkheden tot strafrechtelijke vervolging van de kapitein en/of eigenaar van het schip en de lading in verband met het naar verluidt schenden van afspraken met Cyprus, dan wel het inschakelen van Europol/Interpol?
Het is primair aan de vlaggenstaat (Saint Vincent and the Grenadines) of de havenstaat (Cyprus) om waar mogelijk actie te ondernemen. De vlaggenstaat is in dit geval niet gebonden aan het EU wapenembargo tegen Syrië. Het is daarom in eerste instantie aan Cyprus te besluiten welk vervolg aan deze zaak te geven en te beoordelen of strafrechtelijke vervolging geboden is.
De Amerikaanse actie tegen Megaupload en de arrestatie van een Nederlander |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over het offline halen van Megaupload en de arrestatie van een Nederlander?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze door de FBI gecoordineerde internationale actie in het kader van internetvrijheid?
Nederland hecht veel waarde aan vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid in het bijzonder. Internationaal maakt Nederland zich hier hard voor met de coalitie Freedom Online, opgericht in december 2011 tijdens de conferentie Freedom Online. Internetvrijheid kent echter beperkingen in het belang van de openbare orde en veiligheid en in het belang van de bescherming van de rechten van anderen. De Amerikaanse verdenking en het onderzoek daarnaar moet in dit kader worden bezien.
Krijgt de in Nieuw Zeeland gearresteerde Nederlander consulaire bijstand van het Nederlands consulaat-generaal in Auckland? Zo nee, waarom niet?
Hij ontvangt consulaire bijstand van de Nederlandse ambassade in Wellington.
Wat wordt hem precies tenlaste gelegd? Kunt u dit toelichten?
De gearresteerden worden verdacht van lidmaatschap van een criminele organisatie die zich op grote schaal bezighield met het schenden van auteursrechten en witwaspraktijken. De schade aan auteursrechteigenaren bedraagt naar schatting van de Amerikaanse autoriteiten $ 500 miljoen. De geschatte inkomsten van deze activiteiten bedragen $ 175 miljoen.
Klopt het dat de Nederlandse politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben meegewerkt aan deze zaak? Werd dat gedaan op verzoek van de FBI? Wanneer werd dat verzoek precies gedaan? Kunt u dit toelichten?
De medewerking van het OM en de FIOD vond plaats op grond van rechtshulpverzoeken. Deze zijn tussen eind 2011 en januari van dit jaar door het Amerikaanse Department of Justice gezonden naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Welke afspraken zijn er tussen Nederland en de Verenigde Staten gemaakt in dit soort zaken over samenwerking, informatieuitwisseling, opsporingsmethoden en mogelijke uitlevering? Kunt u dit toelichten?
Voor de genoemde vormen van samenwerking zijn van toepassing het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Trb. 2004, nr. 300) alsmede het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 2004, nr. 299). In deze verdragen worden de procedures omschreven voor het indienen van verzoeken en de gronden waaraan deze getoetst worden.
Is het waar dat Nederlandse servers in beslag zijn genomen? Door wie zijn die servers in beslag genomen en met welke redenen?
De servers zijn door het OM in beslag genomen op Amerikaans verzoek. Het is nu aan de Nederlandse rechter om het OM verlof te geven om het inbeslaggenomene aan de Amerikaanse justitiële autoriteiten te verstrekken. Over de achtergronden van de inbeslagname en over de inhoud van de servers kan ik verder geen mededelingen doen omdat het hier een lopend (buitenlands) onderzoek betreft.
Bent u bekend met Nederlandse journalisten en bloggers die veelvuldig gebruik hebben gemaakt van Megaupload om eigen beeldmateriaal op te slaan en te versturen? Deelt u de mening dat met deze door de FBI-gecoördineerde actie journalisten, bloggers en vele miljoenen internetgebruikers worden gecensureerd? Wat is er met het materiaal van deze journalisten en bloggers gebeurd? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat met het volledig offline halen van sites de persvrijheid en de vrijheid van informatievergaring wordt geschonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 2 kan internetvrijheid in bepaalde gevallen zoals boven aangegeven beperkt worden. Indien websites zich toeleggen op criminele activiteiten is het in het belang van de bescherming van de rechten van anderen om maatregelen te nemen.
Is dit de eerste zaak waarin de Nederlandse politie en het OM samenwerken met de Department of Justice Task Force on Intellectual Property? Hoe vaak heeft de Nederlandse politie en justitie met deze Amerikaanse taskforce samengewerkt?
Er zijn mij geen eerdere gevallen bekend waarin een Amerikaans rechtshulpverzoek was opgesteld ten behoeve van deze Task Force.
Over oriënterende gesprekken die Shell voert in Zuid-Sudan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over Shell dat de mogelijkheid onderzoekt om actief te worden in Zuid-Sudan?1
Ja.
Kunt u bevestigen of Shell oriënterende gesprekken in Zuid-Sudan heeft gevoerd? Indien ja, wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze gesprekken?
Overleg met Shell leverde de volgende informatie op. Shell verkent voortdurend mogelijkheden voor nieuwe activiteiten. Zo heeft het recentelijk ook een bezoek gebracht aan Zuid-Sudan. Dit betrof een algemene verkenning van de mogelijkheden in de nieuwe staat. Shell heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in Juba hier van tevoren over geïnformeerd.
Kunt u bevestigen of Shell voornemens heeft om een pijpleiding van Zuid-Sudan naar Ethiopië aan te leggen?
Shell heeft laten weten dat het geen voornemens heeft om een pijpleiding van Zuid-Sudan naar Ethiopië aan te leggen.
Op welke wijze waarborgt u dat Shell open en transparant en op een maatschappelijk verantwoorde wijze zijn werk uitvoert in landen waar het mogelijk zaken wil gaan doen?
Met Shell wordt regelmatig gesproken over de invulling van maatschappelijk verantwoord ondernemen aan de hand van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de daarin vervatte Ruggie Principles. Shell heeft verzekerd invulling te geven aan haar maatschappelijke verantwoordelijkheid en daarover transparant te communiceren.
Het artikel “Uitbrander voor landmachtbaas” |
|
André Bosman (VVD) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Uitbrander voor landmachtbaas»?1
Ja.
Is het waar dat de Commandant Landstrijdkrachten door u «op de vingers is getikt» of op een andere wijze is teruggefloten naar aanleiding van zijn voornemen om bij personeelsreducties binnen de Landmacht bij uitstromers vooral te kijken naar kwaliteit? Zo ja, waarom vond u dit nodig?
Er is regelmatig contact met de commandanten van de defensieonderdelen. In een van de gesprekken is dit onderwerp aan de orde geweest.
Is het beleid om bij personeelsreducties binnen de Landmacht bij gedwongen uitstromers vooral te kijken naar kwaliteit teneinde het niveau van de organisatie zo veel mogelijk op peil te houden? Zo ja, hoe wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in de brief van 20 mei 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 2) gebruiken commandanten bij de reorganisaties wel degelijk ook de criteria «kwaliteit» en «ervaring». In het antwoord op de vragen 4 en 7 wordt uiteengezet in welk kader de commandanten deze criteria toepassen.
Is het waar dat interne promoties bij de krijgsmachtonderdelen tijdelijk zijn bevroren? Zo ja, is dit om te voorkomen dat militairen in hun nieuwe rang een bedreiging vormen voor de collega’s met hetzelfde aantal strepen en zo nee, waarom dan? Deelt u de mening dat bij een moderne flexibele, organisatie promotie altijd een mogelijkheid moet zijn en zeker niet mag worden uitgesloten omdat dit een bedreiging zou zijn voor het hogere kader?
Ik heb de Secretaris-Generaal op 1 augustus 2011 de opdracht gegeven de maatregelen van de beleidsbrief uit te voeren. Met mijn brief van 1 augustus 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 37) heb ik de Kamer hierover geïnformeerd. De defensiebrede personeelsrichtlijnen aangaande de reorganisatie betreffen alle medewerkers. De commandanten van de defensieonderdelen hebben met de numerus fixuskaders gekregen voor hun personeelsbestand. Verder wordt het aantal bevorderingen beperkt met het oog op de gewenste verkleining van het aantal hogere officieren en onderofficieren, maar van een bevriezing is geen sprake.
De defensieonderdelen voeren zelf in hun domein de reorganisaties uit die voortkomen uit de beleidsbrief. Zij hebben daartoe de defensiebrede personeelsrichtlijnen verder uitgewerkt. De brief waarmee de commandant van het CLAS zijn personeel heeft geïnformeerd, heeft onbedoeld tot misverstanden geleid. De commandant van het CLAS zal in een nieuwe brief de misverstanden wegnemen.
Wat zijn de afspraken die met de bonden zijn gemaakt over de aanpak bij de reductie van tienduizend banen bij Defensie?
Met de vakbonden is overeenstemming bereikt over een Sociaal Beleidskader voor de periode 2012–2016,2 In bijlage ontvangt u een afschrift van dit beleidskader.
Bent u van mening dat bij de reducties het behoud van kwaliteit altijd voorop dient te staan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de AFMP dat wanneer de afspraken met de bonden over de reducties ten koste gaan van de kwaliteit van de gehele organisatie dit maar voor lief genomen moet worden, of bent u het ermee eens dat een dergelijke instelling niet bijdraagt aan de ambitie om een moderne en hervormde krijgsmacht te hebben in 2014?
In de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1) heb ik uiteengezet dat Defensie structureel moet bezuinigen en dat daardoor onder meer 12 000 functies komen te vervallen. Naast de vermindering van het aantal functies is het noodzakelijk de opbouw van het personeelsbestand aan te passen om de operationele gereedheid van de krijgsmacht en de betaalbaarheid van de defensieorganisatie structureel te waarborgen. Daartoe moet de gemiddelde leeftijd van het personeelsbestand worden verlaagd en moet het aantal militairen en burgers in hogere functies worden verkleind. Door deze maatregelen zal Defensie in 2014 beschikken over een kleinere krijgsmacht met goed personeel, gereed voor elke inzet binnen haar mogelijkheden.
Over het niet publiceren van verbeurde dwangsommen door overheden |
|
Ronald van Raak |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom bieden veel ministeries en lagere overheden geen openheid over de omvang van de uitgekeerde dwangsommen wegens het overschrijden van beslistermijnen?1
Uit inventarisatie bleek dat niet voor alle ministeries helder was op welke wijze het aantal verbeurde dwangsommen moest worden gepubliceerd. Interdepartementaal is afgesproken dat voor de zomer van 2012 alle ministeries een overzicht via internet zullen publiceren van de verbeurde dwangsommen van zowel 2010 (voor zover dat nog niet gebeurd is) als 2011.
Kunt u een overzicht geven van de ministeries die geen overzicht publiceren en de ministeries die dat wel doen, met de bijbehorende bedragen van verbeurde dwangsommen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat ministeries en overheden zich houden aan beslistermijnen en dat het feitelijk verspilling van belastinggeld is wanneer er een financiële compensatie moet worden uitgekeerd vanwege het feit dat de overheid te laat was met het nemen van een besluit? Deelt u de mening dat er in ieder geval openheid moet zijn over de hoeveelheid geld die ministeries en lagere overheden jaarlijks kwijt zijn als gevolg van het niet tijdig nemen van besluiten?
Ja.
Bent u bereid er voor te zorgen dat in ieder geval alle ministeries jaarlijks op verantwoordingsdag in het jaarverslag opnemen welk bedrag zij kwijt zijn aan dwangsommen wegens niet tijdig beslissen? Kan die verantwoording voor alle ministeries al in de jaarverslagen over 2011 worden afgelegd? Zo nee, waarom niet?
In tegenstelling tot de publicatie via internet, zoals is toegezegd in het antwoord op vraag 1 en 2, is de verantwoording in de jaarverslagen over 2011 niet mogelijk, omdat de verantwoording over dwangsommen op dit moment niet is opgenomen in de voorschriften voor de rijksbegroting en verschillende ministeries al bezig zijn met de voorbereiding voor publicatie in andere rapportages of verslagen. Voor de verantwoording over 2012 zal in overleg met de minister van Financiën worden bezien of het mogelijk is de door een ministerie verbeurde dwangsommen mee te nemen in de verantwoording. Los daarvan kan ik u hierbij toezeggen, namens alle ministeries, dat in de toekomst de publicatie van dwangsommen jaarlijks zal plaatsvinden.
Hoe gaat u er voor zorgen dat ook lagere overheden jaarlijks de uitgekeerde dwangsommen publiceren?
Of lagere overheden wel of niet de verbeurde dwangsommen publiceren behoort tot de autonomie van lagere overheden. Er is geen verplichting tot publicatie opgenomen in de wet.
Vanaf wanneer kunnen we er op rekenen dat alle ministeries en alle lagere overheden jaarlijks een overzicht publiceren van verbeurde dwangsommen?
Voor wat betreft de ministeries verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Voor wat betreft de lagere overheden verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.