De conferentie van OWASP |
|
André Elissen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «1500 Sinterklazen lossen IT problemen op»?1
Ja.
Waarom was er geen vertegenwoordiging van Govcert2 aanwezig bij de gratis toegankelijke conferentie waarbij experts van over de gehele wereld kennis uitwisselden over beveiligingsproblemen waaronder de Nederlandse overheid gebukt gaat? Deelt u de mening dat het goed was geweest voor Nederland als er een vertegenwoordiging van de Nederlandse overheid aanwezig was geweest?
De OWASP Benelux bijeenkomst is een nuttige, maar één van een groot aantal jaarlijks georganiseerde beveiligingsbijeenkomsten. Waar mogelijk, is Govcert.nl vertegenwoordigd bij beveiligingsbijeenkomsten. Govcert.nl is goed aangesloten op de initiatieven die voortvloeien uit OWASP. Zo was OWASP ook prominent aanwezig tijdens het govcert.nl-symposium op 15 en 16 november 2011.
Gaat u alsnog gebruikmaken van de vele lessen die OWASP (Open Web Application Security Project) te bieden heeft, bijvoorbeeld door de beschikbare documentatie te analyseren, eventueel te vertalen en vervolgens te verspreiden over de Nederlandse overheid?
De Nederlandse overheid maakt gebruik van een veelheid aan kennis en informatie over informatiebeveiliging, waaronder die van OWASP. Zo is de kennis van OWASP tijdens het govcert.nl-symposium actief uitgedragen aan de aanwezige vertegenwoordigers uit de Nederlandse overheid. Daarnaast is door OWASP beschikbaar gestelde informatie, verwerkt in het Raamwerk Beveiliging Webapplicaties dat al sinds 2006 door Govcert wordt gepubliceerd en verspreid binnen de Nederlandse overheid.
Tenslotte wordt op dit moment met OWASP samengewerkt bij het opstellen van een publicatie over veilige webapplicaties.
Hoe beoordeelt u het grote verschil in kosten tussen het Govcert-symposium en de OWASP-conferentie? Welk evenement was duurder en welk evenement had meer inhoud en een betere toespitsing op de problemen waar de Nederlandse overheid momenteel mee kampt? Hoe verhoudt dit zich tot de huidige intentie van de regering om meer te doen met minder geld?
Het Govcert symposium had een brede scope, een groot aantal sprekers en gasten afkomstig uit ruim 35 landen en ongeveer 300 organisaties, en was meer toegespitst op de actuele en mogelijke digitale dreigingen en trends voor Nederland.
De conferentie in Luxemburg had een andere opzet en een ander doel.
Gaat u in de toekomst meer inzetten op aansluiting bij de (grotendeels vrijwillige) gemeenschap van beveiligingsexperts, hackers en andere deskundigen die niet per se door de overheid worden betaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze aansluiting zoeken?
De Nederlandse overheid en meer in het bijzonder Govcert.nl maakt, binnen de geldende juridische kaders, gebruik van de kennis en expertise uit diverse gemeenschappen van experts en onderzoekers die niet door de overheid worden betaald. Govcert.nl zoekt dergelijke samenwerking bijvoorbeeld bij de beoordeling van Factsheets of Whitepapers over ICT-veiligheid of bij de analyse van kwetsbaarheden van bijvoorbeeld mobiele telefonie. Ook worden regelmatig hackers uitgenodigd bij Govcert.nl.
De reserves die zorginstellingen opbouwen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorginstellingen bouwen reserves op»?1
Dat zorginstellingen reserves opbouwen is conform mijn verwachtingen.
In de AWBZ worden met ingang van 1 januari 2012 integrale tarieven ingevoerd. Al in 2005 is de invoering van dit type tarieven voor de langdurige zorg aangekondigd. Doel van integrale tarieven is dat op termijn – er wordt een overgangstraject van zes jaar doorlopen – alleen nog vanuit de AWBZ zal worden betaald voor werkelijk geleverde zorg en huisvesting. Van veel zijden, van zorginstellingen zelf, van cliënten, het Waarborgfonds voor de Zorg en financiers, hoor ik dat de aankondiging van de introductie van integrale tarieven in de afgelopen jaren tot beter overwogen beslissingen voor bouw heeft geleid. Instellingen vragen zich beter af of cliënten die zorg en verblijf nodig hebben bij hen willen verblijven. Ik vind dat een goede zaak met het oog op de keuzemogelijkheden van cliënten. De integrale tarieven zijn zorgvuldig overdacht en gewogen en kunnen rekenen op een breed draagvlak.
In het kader van de introductie van integrale tarieven mogen zorginstellingen zelf beslissen over nieuwbouw of verbouw, als zij daarvoor de financiering rond krijgen. Ik denk niet dat de centrale overheid betere investeringsbeslissingen neemt, dan instellingen die dag in dag uit met de zorgverlening voor cliënten en hun woonomgeving te maken hebben. Daarom ook is de bureaucratie van het centralistische bouwregiem afgeschaft om ruimte te geven aan diversiteit en innovatie bij instellingen, om aan te kunnen sluiten bij de vraag en behoefte van cliënten.
Uiteraard gaat het bovenstaande gepaard met grotere financiële risico’s voor de zorginstellingen. De opbouw van grotere reserves past daarbij. Daar komt bij dat in deze tijden van financiële crisis financiers eerder financiering zullen verstrekken aan zorginstellingen met reserves.
Erkent u dat er in 2010 fors is opgepot met als reden dat er meer onzekerheid is voor zorginstellingen door politieke keuzes? Zo neen, waardoor wordt het oppotten van het geld dan gestimuleerd? Zo ja, is het een gewenst resultaat dat er geld wordt opgepot en niet aan zorg wordt besteed?
Uit het artikel blijkt dat zorginstellingen in Noodoost- en Midden-Nederland in 2010 dertien procent meer eigen vermogen hadden dan in het jaar daarvoor. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik de achtergronden van de opbouw van grotere reserves geschetst. Grotere reserves bij zorginstellingen komt de continuïteit van zorg ten goede; dit is met name voor cliënten in een verblijfssituatie van belang.
Ik lees in het artikel verder dat de onderzochte zorginstellingen het afgelopen jaar meer geïnvesteerd hebben in vastgoed. Door de kwaliteit van hun vastgoed te verhogen, doen instellingen hun best om concurrerend te blijven en de bezettingsgraad op peil te houden. Ik vind dat positieve ontwikkelingen.
Hoe reageert u op de uitspraak van Deloitte dat zorginstellingen zich financieel voorbereiden voor de risico’s die op hen afkomen? Welke risico’s kunnen deze zorginstellingen verwachten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1. Het gaat om het risico dat de bezettingsgraad van een gebouw voor verblijf van cliënten zo laag wordt dat de gebouwgebonden kosten niet meer worden terug verdiend.
Vindt u het aanvaardbaar dat zorginstellingen in vastgoed investeren om te kunnen blijven concurreren, in plaats van te investeren in extra personeel en kwalitatief goede zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat zorginstellingen investeringen in extra personeel en kwalitatief goede zorg achterwege laten vanwege investeringen in vastgoed of het verhogen van de reserves. Zorginstellingen die dat wel achterwege zouden laten kunnen op de lange termijn niet overleven omdat cliënten en zorgverzekeraars niet meer zullen kiezen voor zorginstellingen waar de kwaliteit niet goed op orde is.
Kunt u een overzicht geven van de vermogensontwikkeling van de zorginstellingen in de afgelopen jaren? Zo neen, waarom niet?
Ik draag er zorg voor dat zorginstellingen zich verantwoorden door middel van een jaardocument Maatschappelijke Verantwoording. Deze worden gepubliceerd via de website www.jaarverslagenzorg.nl . Iedereen kan van deze gegevens gebruik maken om daar analyses op los te laten. Zo heeft in onderhavig geval Deloitte van deze openbare gegevens gebruik gemaakt. Het artikel op grond van de analyses van Deloitte geeft een aardig overzicht van de vermogensontwikkeling van de zorginstellingen in de VVT en GHZ.
Het CBS heeft de openbare publicatie «Analyse financiële kengetallen zorginstellingen 2009» uitgebracht. Hierin staan in tabel 2.8 de vermogensratio’s voor de care-sector op grond van de jaarrekeningen 2009. Dit voorjaar brengt het CBS de openbare publicatie «Analyse financiële kengetallen zorginstellingen 2010» uit. Hierin zal ook een analyse van de vermogensontwikkeling over de periode 2007–2010 worden opgenomen.
Erkent u dat het niet te verkroppen is dat er op de werkvloer geklaagd wordt over te weinig collega’s en dat er tegelijkertijd zorgmiddelen worden opgepot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Mochten betrokkenen bij een individuele instelling van mening zijn dat reserves worden opgebouwd terwijl de kwaliteit van zorg onder de maat is, bijvoorbeeld door te weinig personeel, dan moeten deze betrokkenen allereerst bij het bestuur en het toezichthoudend orgaan van de desbetreffende zorginstelling aankloppen en eventueel bij de IGZ als sprake is van misstanden.
Wat is uw verklaring ervoor dat 2008 voor veel instellingen een lastig jaar was, terwijl in 2009 en 2010 zorginstellingen goed in staat waren hun vermogenspositie te versterken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb onvoldoende inzicht in de financiële huishouding van individuele zorginstellingen om dit goed te kunnen beoordelen. Ik zie wel een aantal ontwikkelingen die hierop van invloed zouden kunnen zijn. Een mogelijke oorzaak is dat zorginstellingen efficiënter zijn gaan werken in aanloop naar de bekostiging met integrale tarieven. Andere mogelijke oorzaken zijn: verliesgevende thuiszorgcontracten bij de invoering van de Wmo, budgettaire verrekeningen in 2009 en 2010 over eerdere jaren, een betere verdeling van de budgetten over de regio’s.
Bent u bereid maatregelen te treffen, zodat zorginstellingen zorggeld weer besteden aan zorgverlening in plaats van reserves te kweken die steeds hoger worden? Zo ja, op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat zorginstellingen zorggeld weer aan de zorg gaan gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De veronderstelling uit uw vraag – dat zorginstellingen zorggeld niet aan zorgverlening besteden – kan ik gezien mijn antwoorden op de vragen hierboven niet onderschrijven. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om maatregelen te treffen.
Erkent u dat u niet kunt voorkomen dat de extra gelden in het kader van de «12 000» extra medewerkers worden opgepot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de extra middelen is op 5 september jl. het convenant «Investeringen Langdurige Zorg 2011–2015» gesloten met veldpartijen. Veldpartijen hebben zich door middel van de ondertekening van het convenant gecommitteerd aan de afspraken in het convenant. Concreet betekent dit dat de zorgkantoren er op zullen toezien dat de extra middelen bij de zorgaanbieders terechtkomen en dat zorgaanbieders zich zullen inspannen om deze middelen aan te wenden voor de doelen van het convenant. Gezien de krapper wordende arbeidsmarkt in de zorg en het belang van het extra investeren in personeel ga ik er ook vanuit dat de zorginstellingen de middelen goed zullen aanwenden. Uit de praktijk krijg ik ook veel signalen dat dit ook gebeurt doordat er goede plannen worden ingediend bij de zorgkantoren. Ik zal de voortgang van de uitvoering van het convenant goed monitoren. Mocht blijken dat zorgaanbieders de extra middelen niet (goed) aanwenden dan kunnen de zorgkantoren ook ingrijpen. Met de afspraken in het convenant heb ik geborgd dat de middelen doelmatig worden aangewend en wordt voorkomen dat de middelen worden opgepot.
De openbaarmaking van het aantal contacturen bij universitaire opleidingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Nationale Studenten Enquête afgelopen jaar, in een bijlage, vroeg naar het aantal contacturen dat in een opleiding aangeboden wordt, maar dat deze informatie vervolgens niet beschikbaar is gesteld in publicaties zoals de Keuzegids Universiteiten 2012?
Ja.
Deelt u de mening dat het aantal contacturen en de grootte van de groep of klas een belangrijk gegeven is op basis waarvan aankomende studenten hun studiekeuze maken?
Ik ben van mening dat het aantal contacturen en de groepsgrootte belangrijke informatie kunnen zijn voor aankomende studenten, mits deze informatie betrouwbaar is en in de context geplaatst kan worden van uitgebreidere informatie over vorm en inhoud van (onderdelen van) de opleiding.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat universiteiten gegevens over het aantal contacturen niet wensen te delen met aankomende studenten? Zo nee, waarom niet?
In dit specifieke geval niet. In 2011 zijn bij wijze van pilot op verzoek van de Inspectie van het Onderwijs twee vragen over contacturen opgenomen in het niet-openbare gedeelte van de Nationale Studenten Enquête. Deze gegevens zijn, ook op verzoek van de inspectie, door alle instellingen geanonimiseerd gedeeld met de inspectie om het landelijk beeld over onderwijstijd dat de inspectie uit eerdere onderzoeken heeft verkregen te complementeren. De instellingen is niet gevraagd de gegevens beschikbaar te stellen in het kader van studievoorlichting. Zij stellen ook dat de gegevens zoals deze in de genoemde pilot verzameld zijn, hiervoor niet geschikt zijn, omdat de vraagstelling, die de inspectie niet met hen heeft afgestemd, niet aansloot bij de door de instellingen gehanteerde terminologie (niet alle instellingen kennen bijvoorbeeld hoor- en werkcolleges, maar wel interactie- en responsiecolleges, lessen, ateliers, skills labs en dergelijke), niet duidelijk is of studenten functionarissen die specifiek voor de begeleiding van studenten bij hun stages zijn opgeleid als docenten aanmerkten of niet en uit de grote spreiding in de scores van het aantal uren per week voor onderwijsactiviteiten en activiteiten met of zonder aanwezigheid van een docent blijkt dat de vraagstelling op deze punten niet adequaat is. Ik deel de visie van de instellingen op deze punten.
Bent u bereid er bij de universiteiten op aan te dringen deze gegevens zo snel mogelijk beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het aantal contacturen en de groepsgrootte kan, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, een belangrijke indicator van de kwaliteit van het hoger onderwijs zijn. Daarom heb ik er bij het bestuur van de Stichting Studiekeuze123, waarin de bekostigde en particuliere hogeronderwijsinstellingen, de LSVb en het ISO zijn vertegenwoordigd, op aangedrongen adequate vragen over contacturen en groepsgrootte op te nemen in de vragenlijst voor 2013 en daaropvolgende jaren. Voor 2012 was dit niet meer mogelijk, zie mijn antwoord op vraag 5. Het bestuur van de Stichting Studiekeuze123 heeft dit verzoek ingewilligd en inmiddels besloten een werkgroep in te stellen om de gegevens voor 2013 te verzamelen en op betrouwbare wijze te delen met de aankomende studenten. Het blijft immers de primaire taak van de Stichting Studiekeuze123 om aankomende studenten van betrouwbare en onafhankelijke informatie te voorzien. Ik heb dan ook met instemming van het besluit van het bestuur kennis genomen.
Verder is ook relevant dat ik onlangs met de VSNU (en de HBO-raad) een hoofdlijnenakkoord heb gesloten, waarin een minimumnorm voor contacturen in het eerste jaar is opgenomen (12 uur per week).
Voorts ga ik komend voorjaar met de individuele universiteiten prestatie-afspraken maken over het verhogen van het aantal contacturen, ook in de jaren na het eerste bachelor-jaar. De prestaties van de universiteiten, ook op dit punt, worden jaarlijks gemonitord en deze monitor is openbaar. Studenten kunnen dus daaraan informatie ontlenen.
Bent u bereid erop toe te zien dat de Nationale Studenten Enquête, die gehouden wordt vanaf 30 januari 2012, komend jaar zodanig is samengesteld dat het aantal contacturen deel uitmaakt van de antwoordgegevens die beschikbaar zijn voor publicaties die zich richten op de aankomende student, zoals de Keuzegids? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, heeft de inspectie de vragen over contacturen door de Stichting Studiekeuze123 in het besloten gedeelte van de vragenlijst van 2011 laten opnemen. Over de inhoud van de vragen, de wijze van vraagstelling en over het opnemen in de vragenlijst hebben de inspectie en de Stichting Studiekeuze123 niet vooraf afgestemd met de universiteiten. De universiteiten hebben de inspectie en de Stichting Studiekeuze123 laten weten wel toestemming te geven voor beschikbaarstelling van de gegevens aan de inspectie om haar in staat te stellen het landelijk beeld over contacturen te completeren, maar deze gegevens ongeschikt en van onvoldoende kwaliteit te achten voor verdere openbaarmaking. De universiteiten hebben zich wel bereid verklaard hun medewerking te verlenen aan een adequate vraagstelling voor toekomstige enquêtes. Het bestuur van de Stichting Studiekeuze123 heeft op grond van het bovenstaande besloten de in mijn antwoord op vraag 4 aangeduide werkgroep in te stellen met de opdracht te komen tot een adequate vragenlijst, waarin ook naar contacturen wordt gevraagd. In afwachting van de resultaten van de werkgroep heeft de Stichting Studiekeuze123 besloten in de vragenlijst voor 2012 geen wijzigingen aan te brengen. De vragenlijst voor 2013 is de eerste vragenlijst waarin vragen over contacturen en eventuele andere wijzigingen, in goed overleg met de hogeronderwijsinstellingen, kunnen worden opgenomen.
Het bericht dat Nederland € 1 miljard aan inkomsten van Zwitserse bankrekeningen misloopt |
|
Ed Groot (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ander verdrag levert De Jager miljard op»?1
Ja.
Is het waar dat het de schatkist eenmalig € 1 miljard en structureel € 100 tot € 150 miljoen op zou kunnen leveren als er een verdrag met Zwitserland gesloten zou worden dat vergelijkbaar is met de Duitse en Britse verdragen met Zwitserland? Zo nee, welk bedrag is dan wel realistisch?
Bent u van plan het voorbeeld van Groot-Brittannië en Duitsland te volgen en een verdrag met Zwitserland te sluiten waarmee de zwartspaarders aangepakt zullen worden?
Bent u in onderhandeling met Zwitserland over een mogelijk vervolgverdrag dat verder gaat dan slechts informatie-uitwisseling? Zo ja, hoe ver zijn de onderhandelingen gevorderd? Zo nee, bent u van plan alsnog onderhandelingen te starten?
De gedragingen van bewindspersonen in de aanloop naar het vertonen van Fitna |
|
Alexander Pechtold (D66), Jeroen Recourt (PvdA), Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de eerste aflevering van de HUMAN-documentaire «Het Proces Wilders»?1
Ja. Ik heb u heden daarover een brief gestuurd. Tot mijn spijt heeft deze uw regeling van werkzaamheden gekruist.
Heeft de toenmalige minister van Justitie of één van de andere leden van het kabinet de heer Wilders gevraagd om zijn film niet uit te zenden? Zo ja, welke ministers waren dit? Was dit kabinetsbeleid? Op welke wijze is dit gebeurd?
Het kabinet heeft de materie uitvoerig met uw Kamer besproken in het debat op 1 april 2008 (zie Handelingen 2007–2008, nr. 70, p. 4924–4937) naar aanleiding van de verklaring van de Minister-President (TK 2007–2008, 31 402, nr. 1). In dat debat is ook helder geworden dat er met de heer Wilders gesprekken hebben plaatsgevonden door leden van het toenmalige kabinet en bijvoorbeeld ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Deze informatie behoort reeds tot het publieke domein. Daarnaast kan ik u verwijzen naar hetgeen betrokkene zelf in de documentaire heeft meegedeeld.
Sprak de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen, namens het kabinet toen hij zei: «Ik zou willen dat de heer Wilders de film niet zou uitzenden.»?
De toenmalige minister van Buitenlandse zaken sprak zijn wens uit uit hoofde van zijn zorg en verantwoordelijkheid voor de veiligheid van Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland, alsmede voor Nederlandse vertegenwoordigingen en militaire missies in het buitenland. Die zorg en die wens werden gedeeld door het kabinet.
Welke minister heeft advies gevraagd aan de Landsadvocaat over de (juridische) mogelijkheden van een preventief verbod op Fitna? Hoe beoordeelt u de gang van zaken rond die adviesaanvraag, buiten de ministerraad om? Kunt u dit advies van de Landsadvocaat – desnoods vertrouwelijk – aan de Kamer ter beschikking stellen?
Zoals in de brief staat aangegeven worden geen mededelingen gedaan over de beraadslagingen en de besluitvorming in de Raad van Ministers.
Is het waar dat er een minister heeft voorgesteld om de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in te zetten op de heer Wilders om meer te weten te komen over zijn «filmproject»? Zo ja, welke minister was dat en op grond waarvan werd dit voorstel gedaan? Zo nee, is hetgeen er op dit punt in de uitzending aan de orde kwam dan geheel uit de lucht gegrepen?
Zoals bekend mogen geen mededelingen worden gedaan over de beraadslaging en de besluitvorming in de Raad van Ministers.
Heeft het kabinet destijds een besluit genomen over de betrokkenheid van de AIVD bij deze zaak? Zo ja, wat was het besluit en welke bewindspersoon of -personen hebben dat besluit genomen? Welke documenten lagen aan dat besluit ten grondslag?
Nee
Bestaan er mogelijkheden voor bewindspersonen – andere dan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – buiten de ministerraad om de AIVD te verzoeken om een lid van de Staten-Generaal af te luisteren danwel te volgen? Zo ja, welke bevoegdheden hebben deze leden van het kabinet om eigenstandig – zonder toetsing in de ministerraad – de AIVD te vragen om een lid van de Staten-Generaal te laten afluisteren en/of volgen? Kunt u dit toelichten onder verwijzing naar de relevante wet- en/of regelgeving?
Nee.
Deelt u de mening dat het uitgesloten moet zijn dat de inlichtingendiensten leden van de Staten-Generaal afluisteren en/of volgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat enige bemoeienis van bewindspersonen met dergelijke opdrachten ongewenst is? Zo nee, in welke gevallen acht u dit toegestaan? Welke wet- en/of regelgeving geldt hiervoor? Op welke wijze dient besluitvorming hierover te plaats te vinden?
De Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) is hier duidelijk over. Er is daarbij geen verschil tussen leden van de Staten-Generaal en anderen. Zie ook de brief hierover.
Daarbij kan ik nog aanvullend verwijzen naar antwoorden op vragen van het lid van Raak (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen nr. 632). Daarin wordt aangegeven dat voor eventueel onderzoek door de AIVD naar Nederlandse politieke partijen dan wel hun leden of sympathisanten dergelijk onderzoek alleen kan – en slechts dan – kan plaatsvinden wanneer zij gezien kunnen worden als organisaties of personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat (art. 6, lid 2, onder a. Wiv 2002).
Kunt u een overzicht verschaffen van de leden van de Staten-Generaal die de afgelopen tien jaar zijn afgeluisterd e/of gevolgd door de inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Nee. In antwoord op de vragen van het lid Van Raak (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen nr. 632) heb ik aangegeven in welke situaties Nederlandse politieke partijen dan wel hun leden of sympathisanten voorwerp kunnen zijn van onderzoek door de AIVD.
Kunt u alsnog antwoord geven op de volgende vragen die HUMAN aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen stelde:
Zoals uit de documentaire blijkt heeft de Minister een schriftelijke verklaring gestuurd naar de programmamakers die ook in de documentaire werd getoond. Voor het overige heb ik daar niets aan toe te voegen.
Sluit u uit dat persoonsbeveiligers in dienst van de overheid door leden van het kabinet wordt gevraagd om informatie over leden van de Staten-Generaal te vergaren en aan (leden van) het kabinet te verstrekken? Zo nee, waarom niet? In welke gevallen acht u dit toegestaan? Kunt u dit onder verwijzing naar de relevante wet- en/of regelgeving toelichten?
Ja.
Het feit dat 300.000 gezinnen klem zitten door de inkomensgrens voor sociale huurwoningen |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (CDA) |
|
Wat is uw reactie op woningcorporatie Ymere, die na analyse van de effecten van de Europese regels voor middeninkomens concludeert dat zo’n 300 000 huishoudens met kinderen buiten de boot dreigen te vallen op de woningmarkt omdat zij niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en niet genoeg inkomen hebben om te kopen of te huren in de vrije sector?1
Het hier gepresenteerde aantal van 300 000 huishoudens die buiten de boot zouden dreigen te vallen op de woningmarkt, herken ik niet. Zoals ik in mijn brief van 23 september 2011, waarin ik reageer op het advies «Open deuren, dichte deuren» van de Raden voor de Leefomgeving en Infrastructuur, reeds heb aangegeven zijn veel huishoudens met een middeninkomen goed in staat geliberaliseerde huren te betalen (of een koopwoning te bemachtigen). Alleen voor meerpersoonshuishoudens met een inkomen van net boven € 33 614 worden de woonlasten in de vrije huursector verhoudingsgewijs hoog. Woningcorporaties kunnen hiermee bij de toewijzing op grond van de 10% vrije ruimte rekening houden.
Conform mijn toezegging in het algemeen overleg van 6 oktober, heb ik woningcorporaties bij brief opgeroepen meer inzicht te geven in de werkelijke problematiek (de «schrijnende gevallen») die ontstaat door de toewijzingsgrens van € 33 614 voor 90% van vrijkomende sociale huurwoningen. Daarbij wordt ook nagegaan of corporaties alle mogelijkheden die ze op dit moment hebben (zoals de 10% vrije toewijzingsruimte, de mogelijkheid van liberalisering van huurwoningen, en de mogelijkheid van extra verkopen) volledig en adequaat benutten.
Ik verwacht hierover aan uw Kamer in begin 2012 verslag te kunnen doen.
Wat vindt u van het idee van woningcorporatie Ymere om net als bij hypotheekverstrekkers en verhuurders in de vrije sector het tweede inkomen in een huishouden voor een derde mee te laten tellen voor de vaststelling van de inkomensgrens voor sociale huurwoningen?
Woningcorporatie Ymere geeft hier een onjuiste voorstelling van zaken. Waar Ymere op doelt is dat het zogeheten financieringslastpercentage (= het deel van het inkomen dat een huishouden geacht wordt aan financieringslasten te kunnen besteden) voor de NHG vanaf 2012 wordt gebaseerd op het hoogste van de twee inkomens plus een derde deel van het tweede inkomen. Tot op heden was dit financieringslastpercentage altijd gebaseerd op enkel het hoogste inkomen. De verandering zal leiden tot een hoger financieringslastpercentage.
Door het financieringslastpercentage te vermenigvuldigen met het toetsinkomen wordt de maximale financieringslast van een huishouden berekend en de maximale met NHG te borgen lening bepaald. Voor het toetsinkomen voor de NHG telt het tweede huishoudinkomen volledig mee. Per saldo is er vanaf 2012 dus juist sprake van een verruiming van de normering voor tweeverdieners.2
In zijn algemeenheid zou ik het overigens geen goed idee zou vinden als normen voor hypotheekverstrekking maatgevend zouden worden voor de toewijzing van sociale huurwoningen. Koop- en huursector zijn daarvoor te verschillend. Zo loopt bijvoorbeeld een koper vermogensrisico’s die een huurder niet kent. Ook kan een koper profiteren van de waardeontwikkeling van de woning. Een koper kent geen ondersteuning bij inkomensterugval terwijl een huurder bij huurwoningen onder de huurtoeslaggrens dan zonodig gebruik kan maken van huurtoeslag.
Bent u het met woningcorporatie Ymere eens dat het op zijn minst merkwaardig is dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) en de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (die de Nationale Hypotheekgarantie verstrekt) deze maatstaf hanteren voor de kredietwaardigheid, terwijl voor het bepalen van het inkomen voor een sociale huurwoning strengere criteria worden gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een dergelijke maatregel zoals voorgesteld door Ymere tijdelijk in te voeren, totdat u de motie Van Raak/Karabulut2 om in Brussel de huurgrens voor sociale huurwoningen te verhogen, heeft uitgevoerd? Zo nee, hoe moeten deze gezinnen in nood volgens u dan wel aan een betaalbare woning komen?
Het beperkt meetellen van het tweede inkomen in een huishouden, zo daar al reden voor zou zijn, zou in feite neerkomen op een verhoging van de inkomensgrens van € 33 614, maar dan voor huishoudens met meerdere inkomens. Een dergelijke maatregel kan ik niet uitvoeren binnen de beschikking van de Europese Commissie. Zoals ik in mijn brief van 24 november 20114 heb aangegeven zou een eventueel nieuw voorstel van Nederland opnieuw moeten worden beoordeeld door de Europese Commissie met een ongewisse uitkomst.
Wat betreft de motie Van Raak/Karabulut heb ik de Kamer al aangegeven deze niet te zullen uitvoeren. Wel zal ik de tijdelijke regeling per 1 januari zodanig aanpassen dat personen met een zwaardere zorgindicatie op grond van de AWBZ niet meer meetellen voor de inkomenstoets bij toewijzing van een sociale huurwoning.
Ten aanzien van de «gezinnen in nood» wil ik, zoals gesteld bij vraag 1, eerst een scherp inzicht krijgen in de werkelijke problematiek (de «schrijnende gevallen») en wat corporaties, gegeven hun mogelijkheden daartoe, gedaan hebben om deze problematiek te voorkomen of op te lossen. Als zou blijken dat corporaties daadwerkelijk onvoldoende mogelijkheden hebben om de «schrijnende gevallen» vanwege de 90%-toewijzingsregeling adequaat op te lossen, wil ik eerst bezien welke oplossingsmogelijkheden er binnen de EC-beschikking zijn voor deze problematiek. Daarbij denk ik met name aan het via de herziene Woningwet mogelijk maken dat een deel van de sociale huurwoningen zonder staatssteun kan worden verhuurd aan huishoudens met een inkomen hoger dan € 33 614. Verder wil ik in overleg met de corporatiesector bezien in hoeverre, binnen de grenzen van de EC-beschikking, een regionale differentiatie van de 90%-toewijzingsnorm mogelijk en gewenst is om eventuele lokale/regionale toewijzingsproblematiek op te lossen.
Een vermeend programma geïnstalleerd op smartphones dat de gebruiksgegevens van telefoongebruiker |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geheime keylogger op 141 miljoen smartphones»1 en het artikel «Nederlandse Android-smartphones bevatten geen «provider-spyware»»?2
Ja.
Wat is uw oordeel over de in de artikelen beschreven software? Is dergelijke software in strijd met Nederlandse (privacy)wetgeving?
Voor de beantwoording van uw vragen 2 en 3 verwijs ik naar mijn antwoorden op de kamervragen van het lid Gesthuizen3 ingezonden op 2 december 2011.
Kunt u uitsluiten dat het programma Carrier IQ op enige mobiele telefoon in Nederland geplaatst is? Zo nee, is dat voor u reden een onderzoek hiernaar op te starten en eventuele aanwezigheid aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Indonesië kogels inzet tegen protesterende werknemers |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Indonesië zet kogels in tegen protesterende werknemers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de mate van politiegeweld tegen stakende werknemers en vakbondsleden in West-Papoea en Batam, waarbij 8 doden en veel zwaar gewonden zijn gevallen, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Van het door u genoemde dodenaantal, gerelateerd aan de demonstraties in West-Papoea en Batam, is het niet mogelijk gebleken bevestiging te krijgen.
Op basis van de beschikbare informatie kon worden vastgesteld dat op 10 oktober 2011 bij de Freeportmijnen in Papua één vakbondslid omgekomen bij de protesten. De politie heeft aangegeven dat hiernaar onderzoek zou worden verricht. De ambassade in Jakarta heeft navraag gedaan, maar nog geen informatie ontvangen. Tijdens een demonstratie in Batam voor hogere minimumlonen op 25 november 2011 zijn volgens de betrokken partijen, waaronder een organiserend comité van de staking, geen dodelijke slachtoffers gevallen. Wel raakten er mensen gewond. De demonstratie liep uit de hand toen de demonstranten hun eisen niet direct aan de burgemeester konden voorleggen en vernielingen begonnen aan te richten. Hierop greep de politie in en is met rubber kogels geschoten.
Deelt u de mening dat politieoptreden tegen de vrijheid van demonstratie een schending van de mensenrechten op kan leveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in geval van excessief politieoptreden (dit antwoord staat los van antwoord op vraag 2). Het recht op demonstraties en staking is in Indonesië wettelijk toegestaan onder voorwaarde dat sprake is van een vreedzaam en ordelijk verloop.
Bent u bereid deze schending van mensenrechten rechtstreeks of in EU-verband ter sprake te brengen bij uw Indonesische ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland vraagt in bilaterale contacten en via de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog aandacht voor de mensenrechtensituatie in Indonesië, waaronder ook het recht op staking en het recht op demonstreren. Zie verder antwoorden 2 en 3.
Deelt u de mening dat wapenleveranties aan landen die de mensenrechten schenden in principe niet plaats moeten vinden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet meent dat een generiek besluit om alle mogelijke leveranties van militaire goederen aan landen waar mensenrechten worden geschonden tegen te houden, voorbij zou gaan aan de essentie van het EU Gemeenschappelijk Standpunt waarop het Nederlands beleid gebaseerd is. Het Standpunt gaat immers uit van een individuele toetsing op basis van de acht criteria die in het Standpunt worden uiteengezet. Een van de criteria is het mensenrechtencriterium (criterium 2) dat een zorgvuldige toetsing van de mensenrechtensituatie in het land van eindbestemming vereist. Dit criterium schrijft voor dat militaire goederen niet kunnen worden geëxporteerd indien een verband kan worden gelegd tussen de goederen en geconstateerde vormen van repressie of mensenrechtenschendingen.
Bent u bereid onder deze omstandigheden af te zien van de verkoop en levering van militair materiaal, waaronder Leopard gevechtstanks, aan Indonesië? Zo nee, waarom niet?
Op 15 december jl. is een motie van het kamerlid El Fassed aangenomen, die op deze kwestie ingaat. De regering beraadt zich op uitvoering van de motie.
Het bericht ‘Justitie slordig bij zedenzaken’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht: «Justitie slordig bij zedenzaken»?1
Klopt het dat slachtoffers van zedenmisdrijven niet of te laat worden geïnformeerd over de datum waarop de strafzaak tegen de verdachten wordt behandeld en niet of te laat worden ingelicht over het vonnis of de vrijlating van hun belager? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Klopt het dat slachtoffers vaak niet wordt verteld dat zij recht hebben op een advocaat en mogen aanwezig zijn bij het verhoor door de rechter-commissaris? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat aan al deze zaken bij verdachten wel aandacht wordt besteed en daar zelfs een zaak op stuk kan lopen, terwijl bij slachtoffers deze zaken blijkbaar van ondergeschikt belang zijn? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat rechters blijkbaar een cursus nodig hebben om te leren omgaan met slachtoffers terwijl dit gewoon een kwestie van fatsoen is?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat, als een slachtoffer een advocaat heeft ingeschakeld voor bijstand, het zaakdossier ook daadwerkelijk op het eerste verzoek aan de betreffende advocaat wordt gegeven?
Voetbalrellen in Utrecht |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Acht agenten gewond bij voetbalrellen»1, het bericht «Voetbalrellen: beschuldigende vinger naar supporters Utrecht»2 en het bericht «PVV en PvdA willen aanscherping voetbalwet»?3
Ja.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijken voor de rellen in Utrecht de betrokken daders, zichzelf supporter noemende, zijn? Zo nee, wie acht u dan wel verantwoordelijk?
Op dit moment loopt nog een grootschalig onderzoek naar de rellen tijdens en na de wedstrijd tussen FC Utrecht en FC Twente op 4 december jongstleden. De verantwoordelijkheid voor de rellen ligt bij de personen die geweld hebben gepleegd tegen onder meer de politie. Wie dat zijn staat nog niet vast.
Deelt de mening dat er geen enkel excuus mag gelden voor supporters die politieagenten met stenen bekogelen of vernielingen verrichten, ook niet als zij geprovoceerd zijn door supporters van de tegenpartij of een nederlaag van hun club? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe is de informatie-uitwisseling tussen de verschillende politiekorpsen over mogelijke risico’s rond een voetbalwedstrijd geregeld? Acht u deze informatie-uitwisseling adequaat? Zo ja, heeft deze informatie-uitwisseling voorafgaande aan de voetbalwedstrijd FC Utrecht-FC Twente gegevens opgeleverd die duiden op een hoog risico? Zo nee, wat moet er dan worden verbeterd?
Alle politiekorpsen in Nederland met betaald voetbal in hun werkgebied maken gebruik van het Voetbal Volg Systeem. Met behulp van dit systeem wordt informatie uitgewisseld over te spelen wedstrijden (zowel nationaal als internationaal; zowel beker-, oefen- als competitiewedstrijden). Via dit systeem wordt ook informatie uitgewisseld over personen die aangehouden zijn, personen met een stadionverbod en gegevens uit een databank met notoire verstoorders van de openbare orde.
Ruim voordat een wedstrijd gespeeld wordt (in de regel 8 tot 12 weken) vindt een overleg plaats tussen beide clubs. Hieraan nemen ook de politiekorpsen van beide regio’s deel en in sommige gevallen ook supporterscoördinatoren en de betreffende gemeente. In dit vooroverleg komen onder andere de wijze van vervoer, de te verwachten risico’s, het aantal beschikbare kaarten en het aantal stewards dat de bezoekende club meeneemt aan de orde.
Doorlopend wordt informatie uitgewisseld tussen de korpsen die specifiek inzoomt op (dreigende) verstoringen van de openbare orde. Deze uitwisseling kan verlopen via de voetbalcoördinatoren van de betreffende korpsen of via de regionale inlichtingendiensten van de betreffende korpsen.
Ook voorafgaand aan de wedstrijd FC Utrecht-FC Twente is de geschetste werkwijze gevolgd.
Het landelijke Auditteam Voetbal & Veiligheid zal onderzoek doen naar de gang van zaken rond de bewuste wedstrijd. Afhankelijk van de uitkomsten van de audit kan er aanleiding zijn om verbeteringen in het werkproces door te voeren.
Deelt u de mening dat voetbalgeweld een probleem is dat de grenzen van gemeenten overstijgt en daarom nationaal dient te worden aangepakt? Zo ja, hoe denkt u over de inzet van een gespecialiseerd politieteam en een officier van justitie voor voetbalgeweld? Zo nee, waarom niet?
Voetbalvandalisme is geen lokaal fenomeen, en overschrijdt zelfs in toenemende mate de landsgrenzen. Die constatering bestempelt de aanpak van deze problematiek echter niet als vanzelf tot een nationale aangelegenheid. Het bestrijden van voetbalgeweld behoort tot de reguliere politietaak van de politieregio’s. De regionale korpsen en het KLPD werken intensief samen met gemeentebesturen en Openbaar Ministerie, mede dankzij de, in veel korpsen ingerichte, «voetbaleenheden» en het landelijk opererende Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV). Het CIV fungeert als gespecialiseerd landelijk team ten dienste van de korpsen met als doel het verspreiden van informatie over potentiële ordeverstoorders en het aanbieden van best practices rondom de aanpak van voetbalvandalisme. De nationale schaal waarop de politie in 2012 zal zijn georganiseerd zal de slagkracht bij het aanpakken van dit fenomeen verder vergroten.
Aparte voetbalofficieren bestaan al. Ieder parket met een betaald voetbalclub in het arrondissement heeft een voetbalofficier. De werkwijze van de voetbalofficier staat beschreven in de Aanwijzing bestrijding van voetbalvandalisme en -geweld. Er is ook een landelijke voetbalofficier. Dat is thans de hoofdofficier van Amsterdam.
Gaat u bij het vaststellen van de nationale prioriteiten voor de Nationale Politie extra aandacht schenken aan de bestrijding van voetbalvandalisme en daar bij de verdeling van het budget en politieagenten ook rekening mee houden zodat de burgemeesters in voorkomende gevallen over voldoende capaciteit beschikken? Zo ja, bent u bereid met burgemeesters van de steden met betaald voetbalorganisaties in overleg hierover te treden? Zo nee, waarom niet?
De nationale prioriteiten voor de politie zijn bepaald tot en met het jaar 2014. De aanpak van voetbalvandalisme behoort daar niet toe. Dat betekent uiteraard niet dat er geen aandacht is voor de aanpak van dit fenomeen. Zie mijn brief van 21 december 2011, kenmerk 204 886, waarin ik de maatregelen om dit fenomeen aan te pakken uiteenzet.
Binnen het huidige regionale bestel stellen de korpsbeheerders extra politiecapaciteit ter beschikking indien burgemeesters die met het oog op de handhaving van de openbare orde rondom voetbalwedstrijden nodig hebben. Waar nodig kan de mobiele eenheid (ME) in paraatheid worden gebracht of extra ME worden aangevraagd. Bij de vorming van de nationale politie zullen robuuste districten en basiseenheden ontstaan waarmee voldoende capaciteit, waar nodig met bijstandsverlening door andere regionale eenheden van de nationale politie, kan worden verzekerd.
Bent u bekend met het succesvolle programma Hooligans in Beeld, waarin diverse korpsen samenwerken om voetbalrelschoppers aan te pakken? Doet het korps Utrecht hier aan mee? Zo nee waarom niet? Bent u bereid alle korpsen verplicht deel te laten nemen aan Hooligans in Beeld?
Ik ben bekend met het programma. Het korps Utrecht doet hier ook aan mee. Ik vind het wenselijk dat alle korpsen deel nemen aan het programma Hooligans in Beeld en zal hen hier op aanspreken.
Deelt u de mening dat de huidige Voetbalwet (Stb. 2010, nr. 325) tekortschiet als het gaat om het voorkomen dat supporters die eerder ernstig over de schreef zijn gegaan, dat weer doen? Zo ja, op welke punten? Zo nee, hoe kunt u dan aantonen dat deze wet wel effectief werkt in het geval van het tegengaan van supportersgeweld?
Gelet op de behoefte om op korte termijn zicht te hebben op de toepassing van de wet en eventuele knelpunten daarbij heb ik besloten de voor de tweede helft van 2012 aangekondigde evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (mbveo) te vervroegen en nu te starten. De mogelijkheden voor het opleggen van een gebiedsverbod en de strafmaat voor supportersgeweld zullen deel uitmaken van de te houden evaluatie. Aan de hand van de uitkomsten zal worden bezien welke maatregelen de toepassing van de wet mbveo kunnen verbeteren. Na afronding van de evaluatie zal ik u hierover informeren.
Wellicht ten overvloede meld ik u nog dat met het wetsvoorstel Rechterlijk gebieds- of contactverbod dat op 1 april aanstaande in werking treedt, de mogelijkheden voor het opleggen van een gebiedsverbod worden verruimd. De strafrechter kan dan aan een te veroordelen verdachte van een strafbaar feit een gebiedsverbod opleggen voor maximaal twee jaar.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden voor het opleggen van een gebiedsverbod moeten worden verruimd en dat in het algemeen de straffen voor supportersgeweld omhoog moeten? Zo ja, hoe gaat u hierin tegemoet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen vόόr het dertigledendebat in de Kamer over dit onderwerp beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat alle provincies hun rekeningen te laat betalen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek Graydon Nederland dat een groot aantal rekeningen niet tijdig door de provincies wordt betaald?1
In het verleden heb ik de VNG en het IPO als belangenbehartiger van de decentrale overheden, mede naar aanleiding van de motie Blanksma – Van de Heuvel en Van der Ham (TK 31 490, nr. 37), aangesproken op het betalingsgedrag van hun leden. De VNG en het IPO hebben hun leden (gemeenten respectievelijk provincies) destijds aanbevolen om de betalingstermijn terug te brengen tot 30 dagen. Uit het genoemde onderzoek blijkt dat de provincies nog onvoldoende deze termijn aanhouden. Dat betreur ik.
Deelt u de mening dat de overheid zijn rekeningen, behoudens uitzonderlijke gevallen, tijdig dient te betalen – indachtig het principe «Je levert tijdig»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zorgt u ervoor dat de provincies, maar ook de andere overheden, tijdig hun rekeningen voldoen?
Ja, ik deel de mening dat rekeningen door overheden tijdig zouden moeten worden voldaan, behoudens uitzonderlijke gevallen. Ik ben van mening dat alle overheden in beginsel dienen te streven naar een algemeen overeengekomen betalingstermijn van 30 dagen maar decentrale overheden zijn autonoom in het voldoen van hun rekeningen.
Ik verwacht verbetering in het betalingsgedrag van decentrale overheden te zien als er de verplichting is om facturen binnen 30 dagen te voldoen. Deze verplichting gaat gelden voor alle overheidsinstanties op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel betreffende implementatie van de Europese richtlijn ter bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Vanaf dat moment zijn alle overheidsinstanties in geval van te late betaling de verhoogde wettelijke handelsrente verschuldigd over het openstaande factuurbedrag en een minimumvergoeding voor invorderingskosten van 40 euro. Het implementatiewetsvoorstel ligt momenteel voor aan de Raad van State ter advisering. Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding van dit wetsvoorstel per 1 juli 2012.
De schaalvergroting van een Ottomaanse moskee in Limburg |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Moskee naar Venlo-Zuid»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat met elke nieuwe moskee of vergroting van een oude, de destructieve invloed van de islam op de samenleving groeit?
Ik deel deze visie niet. Bovendien geldt in Nederland vrijheid van godsdienst. Deze omvat het recht om een geloof uit te oefenen in een gebedshuis of vergelijkbare locatie. Islamitische en andere gebedshuizen mogen iedere bouwstijl en omvang hebben, zolang dit valt binnen de randvoorwaarden van wet- en regelgeving, het bestemmingsplan en de welstand.
Klopt het dat deze Ottomaanse moskee medegefinancierd zal kunnen worden met geld van de «Islamitische Stichting Nederland», die evenals Diyanet direct valt onder het Turkse ministerie van Algemene Zaken?
Vanwege de grondwettelijke godsdienstvrijheid bemoeit de overheid zich niet met de bekostiging van religieuze bouwwerken, zolang er geen vermoedens bestaan van illegale handelingen. Daarbij wil ik u erop wijzen dat de Tweede Kamer eerder is geïnformeerd over de risico’s van buitenlandse financiering aan moskeeën (TK 2008–2009, 29 754, nr. 145), waarbij is aangegeven dat de Nederlandse overheid een goed systeem kent voor toezicht-, handhaving- en sanctiemogelijkheden.
Bent u van mening dat de Islamitische Stichting Nederland een door de islam geïnspireerde imperialistische club is, waarvan de invloed zoveel mogelijk ingeperkt dient te worden en dus ook nooit medefinancier mag worden van welk gebouw dan ook? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om te voorkomen dat deze Ottomaanse moskee zal groeien en de invloed van de Turkse staat op in Nederland woonachtige burgers toeneemt?
Geen (zie ook antwoord op vraag 2). Het kabinet is van mening dat een zekere band met het land van herkomst geen belemmering hoeft te zijn voor de integratie, zolang deze op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen van de wet plaatsvindt. Indien dit niet het geval is, is er sprake van ongewenste overheidsbemoeienis vanuit het land van herkomst. Het Kabinet heeft dit standpunt in het verleden geregeld met zowel de Turkse als Marokkaanse overheden gedeeld.
Het succes van de Opvoedpoli |
|
Willie Dille (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Opvoedpoli»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat deze particuliere jeugdzorg initiatief efficiëntere, kwalitatief betere en goedkopere zorg levert dan de traditionele jeugdzorg instellingen?
Nieuwe toetreders als de Opvoedpoli zijn goed voor de innovatie in de zorg voor jeugdigen. De Opvoedpoli richt zich met een outreachende en integrale aanpak op diverse problematiek binnen gezinnen. Zorgvernieuwers als de Opvoedpoli laten zien dat wat we met de stelselwijziging beogen, in de praktijk ook mogelijk is: ouders en kinderen centraal, een integrale analyse van de problematiek en adequate laagdrempelige hulp zonder wachtlijsten. Dit alles met een beperkte overhead. De beweging naar dergelijke nieuwe typen van ondernemerschap in de zorg voor jeugdigen beschouw ik als positief.
Wat is volgens u de reden voor het succes van de Opvoedpoli?
Het huidige systeem van indicatiestelling in de jeugdzorg, leidt ertoe dat problematiek behoorlijk zwaar (geworden) moet zijn, voordat kinderen en/of ouders voor zorg of ondersteuning in aanmerking komen. In de fase voordat problemen zijn uitgegroeid, is belangrijk preventief werk te doen. De Opvoedpoli springt succesvol in het gat dat in het huidige stelsel nog steeds bestaat voor het aanpakken van relatief eenvoudige problematiek die in een beperkte tijd is af te handelen. Door laagdrempelige huisvesting in de centra van steden weten mensen de Opvoedpoli goed te vinden. Inzet van freelancers maakt het mogelijk flexibel in te spelen op de vraag.
De ontwikkeling naar innovatieve, laagdrempelige vormen van zorg speelt breder dan alleen in de zorg voor jeugd. Ook elders zien we dat ondernemende hulpverleners vormen van zorg opzetten, waarover zowel de klanten als de uitvoerende zorgmedewerkers tevreden zijn. Zij weten – doordat zij zelf uit de praktijk komen – goed de valkuilen te vermijden, die zij eerder in de reguliere zorg zijn tegengekomen.
De stelselwijzigingen die het kabinet doorvoert op het terrein van de zorg voor jeugdigen, de begeleiding uit de AWBZ, werken naar vermogen en passend onderwijs, ondersteunen de beweging naar meer op de vraag toegesneden en lokaal maatwerk in de zorg.
Ziet u de Opvoedpoli’s als aanvulling of als vervanging van traditionele jeugdzorg instellingen?
De Opvoedpoli organiseert haar zorg op een laagdrempelige wijze, nabij ouders en kinderen. Deze wijze van organiseren van de zorg zal naar verwachting – mede door de stelselwijziging en de ontwikkeling van de gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin – flink groeien. Wat daarbij de rol van aanbieders zoals de Opvoedpoli kan zijn, zal afhangen van de mate waarin men kan aansluiten bij de wensen en ontwikkelingen die partijen op lokaal niveau hebben.
Voor mij is wel duidelijk dat een aanbod zoals dat van de Opvoedpoli nooit het hele spectrum van zorg zal kunnen bestrijken dat in de brede zorg voor jeugd geboden wordt. Het concept leent zich niet voor het aanbieden van residentiële (intramurale) vormen van zorg. Die zullen ook in de toekomst door gespecialiseerde zorginstellingen worden aangeboden. Overigens zullen residentiële voorzieningen ook moeten vernieuwen, bijvoorbeeld door een toenemende integratie van jeugd- en opvoedhulp, geestelijke gezondheidszorg en expertise op het gebied van lichtverstandelijke beperkingen en een groter wordende oriëntatie op het onderwijs en de arbeidsmarkt voor jeugdigen.
Deelt u de mening dat de traditionele jeugdzorginstellingen ook achteraf bekostigd moeten worden, volgens het principe loon naar prestatie? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het nieuwe stelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor de bekostiging van jeugdzorginstellingen. Welke prestaties geleverd moeten worden en hoe daarop wordt afgerekend, is aan de gemeenten. In het kader van de stelselwijziging onderzoek ik welke handreikingen daarvoor kunnen worden geboden.
Het bezuinigingsplan van de GGD Midden Nederland en het staken van seksuele voorlichting op scholen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bezuinigingsplan van de GGD Midden Nederland1 en het feit dat de seksuele voorlichting op 500 basis- en middelbare scholen wordt gestopt, het opsporen en inlichten van seksuele partners van mensen die zich bij soa-poli?s melden wordt geschrapt en er aanzienlijk wordt gekort op tbc- en infectieziektenbestrijding? Wat is uw mening hierover?
Ja, ik ben op de hoogte van de plannen. Inmiddels heeft het bestuur van GGD Midden Nederland op 8 december 2011 besloten om de geplande bezuinigingen in te trekken.
Het bestuur gaat zich nader beraden en heeft uitgesproken dat het takenpakket van de GGD Midden Nederland niet onder het wettelijke minimum mag komen.
Voor mij staat voorop dat gemeenten en GGD-en alle wettelijke taken adequaat en op voldoende niveau uitvoeren. De IGZ ziet erop toe dat voorwaarden voor verantwoorde zorg aanwezig zijn. De IGZ hanteert daarbij als norm de vigerende wetgeving en de daaruit voort vloeiende veldnormen en richtlijnen.
Wat vind u van de mening van Ton Coenen, directeur van Soa Aids Nederland en het Aids Fonds, dat seksueel overdraagbare aandoening (soa)’s, tienerzwangerschappen en seksuele dwang hierdoor zullen toenemen?
De mate waarin soa’s, tienerzwangerschappen en seksuele dwang voorkomen verschilt per gemeente. Gemeenten bepalen op basis van lokale epidemiologische gegevens waar de prioriteiten moeten worden gelegd. De specifieke wijze waarop aan de wettelijke eisen wordt voldaan is de verantwoordelijkheid van de lokale bestuurders.
De taken van gemeenten op het terrein van infectieziektebestrijding zijn wettelijk verankerd, juist om het risico dat de problematiek toeneemt te voorkomen.
Op welke wijze denkt u de weerbaarheid van meisjes te kunnen waarborgen en vergroten, in de wetenschap dat een kwart van de meisjes nu al te maken heeft gehad met seksuele handelingen die ze eigenlijk niet wilden en in de wetenschap dat het door u voorgestelde beleid om het mensen mogelijk te maken een goede keuze te maken en weerbaar te worden nog moet beginnen en het onzeker is met welk resultaat?
Het vóórkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag is zorgwekkend. Ik vind het stimuleren van weerbaarheid en het bevorderen van gezond seksueel gedrag onder jongeren van groot belang. In de Landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» wordt het beleid, zoals uiteengezet in de beleidsbrief seksuele gezondheid van 2009, grotendeels voortgezet. Bij seksuele gezondheid staan daarbij vier waarden centraal:
Het Nationaal soa/hiv plan 2012–2016 «Bestendigen en versterken», dat ik op 5 december jl. aan uw Kamer heb doen toekomen, benadrukt ook het belang van continuïteit en het waarborgen van wat goed werkt en binnen het huidige beleid past.
Een groot aantal activiteiten loopt dan ook door. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de aanvullende seksualiteitshulpverlening die GGD’en uitvoeren en waarbij voor jongeren extra aandacht is voor seksualiteitsvraagstukken (binnen de zogenaamde Sense spreekuren). Deze voorzieningen zijn ingericht op initiatief van VWS en worden ook door VWS gefinancierd.
Moeten ook andere gemeenten en GGD’ bezuinigen, en denkt u dat ook zij zullen kiezen voor bezuinigingen op voorlichting aan jongeren over seks, roken en alcohol? Wat betekent dit concreet?
Bij mij is bekend dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg van enkele andere GGD-en vergelijkbare signalen heeft ontvangen. De IGZ heeft deze signalen in behandeling. De gemeenten zullen hun wettelijke taken moeten blijven uitvoeren.
Kunt u uitgebreid beargumenteren waarom u van mening bent dat de eigen verantwoordelijkheid en eigen keuze die in uw beleid voorop staan, voldoende waarborg bieden voor een gezond Nederland en niet tot gevolg zullen hebben dat dit betekent dat over een aantal jaren zal blijken dat het aantal mensen met een soa is toegenomen, evenals het aantal meisjes dat niet weerbaar genoeg is gebleken om ongewenste seksuele handelingen te voorkomen?
In algemene zin staat het kabinet voor eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht van mensen. Dat geldt ook voor gezondheid. Dit betekent dat niet de overheid maar de mensen zelf in eerste instantie aan zet zijn. Om mensen in staat te stellen keuzes te maken, zijn kennis en praktische informatie nodig. Hierin zal ook in de toekomst worden voorzien, met name als het gaat om informatieverstrekking aan jongeren en bevorderen van de weerbaarheid van jongeren. Ik ben van mening dat deze aanpak de doelmatige inzet van overheidsmiddelen bevordert.
Meer specifiek voor jongeren besteedt het kabinet extra aandacht aan weerbaarheid. Wat dit betekent op het terrein van het landelijke gezondheidsbeleid wordt verder toegelicht in de Landelijke nota gezondheidsbeleid. Zie ook bovenstaand antwoord op vraag 3.
Bent u ervan overtuigd dat uw beleid ten aanzien van preventie niet zal leiden tot hogere kosten vanwege extra zorg voor de behandeling van de gevolgen van soa?s, infectieziekten, roken, alcohol? Kunt u uitgebreid beargumenteren op basis van welke wetenschappelijke onderzoeken u tot deze overtuiging komt?
Het stoppen van deze taken door een GGD of Gemeente is geen onderdeel van mijn beleid. Integendeel gemeenten moeten hun wettelijke taken gewoon uitvoeren. Ik heb daarom ook geen enkele reden om te veronderstellen dat mijn beleid tot meer soa’s, infectieziekten, rokers of excessief alcoholgebruik zal leiden. Eerder het tegendeel. Het gezondheidsbeleid zoals beschreven in de landelijke nota «Gezondheid dichtbij» is er op gericht de gezondheid verder te verbeteren. We blijven investeren in infectieziektebestrijding waaronder soa’s. Ook door in te zetten op de eigen verantwoordelijkheid en kracht van mensen, het vergroten van weerbaarheid van jongeren, nieuwe communicatievormen die beter passen bij de doelgroepen, de gezonde keuze makkelijker te maken en waar nodig wet- en regelgeving aan te scherpen.
Kunt u aangeven hoe het beleid ten aanzien van het terugdringen van soa?s en infectieziekten en het weerbaar maken van jongeren precies wordt vormgegeven en daarbij aangeven hoe de verantwoordelijkheid wordt verdeeld en de resultaten worden gemeten?
Het soa/hiv plan bevat een nadere uitwerking van mijn beleid op het gebied van soa/hiv. Hierin komt ook het beleid ten behoeve van de preventie van soa’s aan bod. Seksuele gezondheid in zijn volle breedte wordt behandeld in de Landelijke nota gezondheidsbeleid. In de Landelijke nota wordt tevens de aanpak voortvloeiend uit de beleidsbrief seksuele gezondheid van 2009 grotendeels onderschreven.
Ten behoeve van het monitoren van de seksuele gezondheid in Nederland maak ik gebruik van verschillende instrumenten. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan de jaarrapportage soa/hiv van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM. Verder stelt VWS middelen beschikbaar voor regelmatige onderzoeken naar de staat van de seksuele gezondheid, zoals «seks onder je 25e». In het soa/hiv plan zijn doelstellingen geformuleerd om de monitoring te faciliteren in de komende jaren.
Kunt u de antwoorden op deze vragen vóór het nota-overleg Gezondheidsbeleid van 19 december a.s. aan de Kamer zenden?
ja
Het stoppen van seksuele voorlichting op scholen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «GGD staakt seksuele voorlichting op scholen»?1
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 van het lid Arib (2011Z25258).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten hun wettelijke taak, namelijk het bestrijden van seksueel overdraagbare aandoeningen, kunnen uitvoeren? Hoeveel gemeenten bezuinigen momenteel op deze wettelijke taak?
Ik ga er vanuit dat gemeenten hun wettelijke taken, zoals vastgelegd in de Wet publieke gezondheid, uitvoeren. Dat geldt ook bij het bestrijden van seksueel overdraagbare aandoeningen. Voor een aantal uitvoeringstaken is expliciet in de wet vastgelegd hoe ze moeten worden uitgevoerd; bij gezondheidsbevorderende taken hebben gemeenten meer beleidsvrijheid. Zij moeten daarvoor zelf de financiële middelen inzetten vanuit het Gemeentefonds. Dit is onderdeel van de gemeentelijke begroting die door de gemeenteraad wordt goedgekeurd. Ik heb daarop geen zicht en invloed. Zie ook het antwoord op vraag 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat zijn de risico’s voor de gezondheid van jongeren in Nederland als hen preventieve voorlichting wordt ontnomen? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In het landelijke beleid is geen sprake van het schrappen van de seksuele voorlichting voor jongeren. Jongeren zijn juist een prioriteit van het huidige kabinet. De seksuele gezondheid in Nederland wordt continu gemonitord. Zie ook het antwoord op vragen 3 en 7 van het lid Arib (2011Z25258).
Hoeveel wordt er gekort op tbc- en infectieziektebestrijding? Hoeveel gemeenten kampen met bezuinigingsmaatregelen op tbc- en infectieziektebestrijding?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 1 en 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Bent u ervan op de hoogte dat een kwart van de meisjes te maken heeft met seksuele handelingen die ze eigenlijk niet willen? Deelt u de mening dat gemeenten daarom niet horen te bezuinigen op seksuele voorlichting? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 3 van het lid Arib (2011Z25258).
Acht u het wenselijk dat deze meisjes geen hulp kunnen vragen, doordat zij door het ontnemen van voorlichting niet weten waar zij hulp kunnen krijgen? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie bovenstaand antwoord op vraag 3 en het antwoord op vraag 3 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur Soa Aids Nederland en Aids Fonds, die verwacht dat seksueel overdraagbare aandoeningen (soa)’s, tienerzwangerschappen en seksuele dwang toenemen door deze bezuinigingsmaatregelen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur GGD dat er voor elke euro voor preventie er later twee of drie terug verdiend worden, omdat er minder gezondheidsproblemen zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ook het kabinet constateert in de landelijke nota gezondheid «Gezondheid dichtbij» dat goede gezondheid op vele fronten loont. Gezonde mensen kunnen beter voor zichzelf zorgen, leven prettiger, kunnen vaker deelnemen aan het arbeidsproces of op andere manieren participeren in de maatschappij en doen minder een beroep op zorg of ondersteuning.
Er komt steeds meer inzicht in de (maatschappelijke) baten van gezondheid en preventie. Dit vormt een prikkel voor vele partijen, zoals scholen, het bedrijfsleven, zorgverzekeraars en de overheid, om te investeren in preventie. Natuurlijk moet het dan wel om kosteneffectieve interventies gaan. Dat gezamenlijk belang maakt gezamenlijk investeren interessant. Gemeenten en het rijk gaan dan ook steeds meer samenwerken met andere parijen in zogenaamde Publiek-private samenwerkingsverbanden.
Het kabinet investeert meer geld in preventie dan de voorgaande kabinetten.
Deelt u de mening dat geld voor (wettelijk) preventieve maatregelen die gemeenten uitvoeren geoormerkt dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Geoormerkt geld past niet bij decentralisatie. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze taken. Zij moeten, binnen de kaders van de Wet, de ruimte krijgen om de uitvoering te laten aansluiten bij de specifieke lokale omstandigheden. Dat betekent ook zeggenschap over de financiële middelen.
De Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) |
|
André Elissen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de vragen die op 13 april 2011 zijn gesteld tijdens het algemeen overleg Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA)1 en die op 30 november 2011 nogmaals herhaald zijn tijdens het algemeen overleg Gemeentelijke Basisadministratie?
Ja.
Deelt u de mening dat het voor alle Nederlandse burgers duidelijk moet zijn welke personen of organisaties toegang hebben tot hun gegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het Rijk, provincies en gemeenten in dit opzicht voldoende transparant?
Ja, het is een algemene regel van bescherming van de persoonlijke levenssfeer dat voor burgers duidelijk moet zijn welke personen of organisaties toegang hebben tot hun gegevens. Deze eis van transparantie van de gegevensverwerking is onder andere neergelegd in de Europese Privacyrichtlijn (95/46/EG). Deze richtlijn is in Nederland rechtstreeks geïmplementeerd in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De transparantie van de gegevensverwerking komt uit meerdere bepalingen van de Wet GBA naar voren. Zo bepaalt artikel 78 van de Wet GBA dat aan betrokkene kosteloos en in begrijpelijke vorm een volledig overzicht van zijn persoonslijst wordt verstrekt. Daarbij wordt schriftelijk mededeling gedaan van de hoofdlijnen van de terzake van de basisadministratie geldende regels, waaronder ten minste de hoofdlijnen van de regels betreffende de identiteit van de voor de verwerking verantwoordelijke, de doeleinden van de basisadministratie, de registers die tot de GBA behoren, de opgenomen gegevenscategorieën, de categorieën van ontvangers van gegevens en de rechten van de ingeschrevene. Die mededeling wordt ook gedaan, indien een burger vraagt of er over hem gegevens worden verwerkt in de GBA (artikel 79 Wet GBA). Op verzoek van de burger wordt hem voorts medegedeeld aan welke afnemers of derden over hem gegevens zijn verstrekt uit de GBA (artikel 103 Wet GBA). Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten deze wettelijke taken niet goed zouden uitvoeren.
De Europese privacyrichtlijn is ook geïmplementeerd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet geldt als de algemene privacywet voor Nederland en is van toepassing in zowel de publieke als de private sector, behalve op terreinen waar specifieke wettelijke regelingen zijn getroffen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer (zoals bijvoorbeeld de hiervoor genoemde Wet GBA). Op grond van de Wbp geldt het beginsel van de transparantie van de gegevensverwerking derhalve ook voor alle overheidsorganen (rijk, provincies, gemeenten) die registraties met persoonsgegevens bijhouden.
Het kabinet zet krachtig in op meer aandacht voor de informatiebeveiliging en de bescherming van persoonsgegevens. Transparantie van de gegevensverwerking vormt hiervan een essentieel onderdeel. De Tweede Kamer is bij brief van 29 april 2011 geïnformeerd over de voornemens van het kabinet om een voorstel van wet tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens uit te werken.2
Daarnaast kiest het kabinet in zijn reactie naar aanleiding van het WRR-rapport iOverheid er, in lijn met de WRR, voor om de bestaande structuren die zien op de uitvoering van het inzage- en correctierecht, alsmede verwerkelijking van het wissen van persoonsgegevens, aan te passen.3 Door voor de burger op elektronische wijze inzichtelijk te maken welke overheidsorganisaties van welke gegevens over deze burger gebruik maken, met welke andere organisaties zij deze gegevens delen, en welke wettelijke grondslag voor de deling bestaat, krijgen burgers de beschikking over informatie die hen in staat stelt zelf meer regie te voeren op en toezicht te houden op de gegevensuitwisseling met en door de overheid. In de brief wordt aangekondigd dat door middel van nader onderzoek verkend zal worden op welke wijze de informatiepositie van de burger verder kan worden versterkt door verdere uitbreiding van de functionaliteit van MijnOverheid . Tevens wordt in de brief aangekondigd dat een eventuele verplichting voor overheidsorganisaties om bovenstaande inzagemogelijkheden te realiseren via mijn.overheid.nl, zal worden verkend.
Kunt u alsnog voor het einde van 2011 een compleet overzicht aanleveren van alle gemeenten in Nederland, met daarbij per gemeente de organisaties die toegang hebben tot gegevens die opgeslagen zijn in de Gemeentelijke Basisadministratie? Kunt u bij dit overzicht tevens per gemeente de autorisatieprocedures en de procedures om die autorisaties periodiek te controleren en in te trekken, voegen? Kunt u tevens per gemeente een overzicht bijvoegen waaruit blijkt hoe vaak de afgelopen twee jaar de gegevens in de GBA zijn geraadpleegd en door welke organisaties? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de Wet GBA is belegd bij de gemeenten. Iedere gemeente is zelf verantwoordelijk voor de bijhouding van de gegevens van de ingezetenen in de eigen basisadministratie en voor de verstrekking van gegevens daaruit aan bestuursorganen en derden. Iedere gemeente voert, binnen de grenzen die de Wet GBA stelt, zijn eigen autorisatiebeleid en stelt zijn eigen autorisatieprocedures op. Ook houdt iedere gemeente zelf bij hoe vaak en door wie de gegevens in zijn basisadministratie zijn geraadpleegd. Gezien deze decentrale opzet van de GBA is er op centraal niveau geen overzicht van gemeentelijke autorisaties, gemeentelijke autorisatieprocedures of van raadplegingen die in de gemeentelijke basisadministraties zijn gedaan. De burger kan bij de gemeente waar hij staat ingeschreven deze gegevens opvragen. Ik kan u wel een overzicht geven van de autorisaties die op grond van de Wet GBA bij besluit van de minister van BZK zijn afgegeven aan bestuursorganen en derden die in aanmerking komen voor verstrekking van gegevens uit de GBA. Het overgrote deel van de autorisaties heeft betrekking op de verstrekking van gegevens uit alle gemeentelijke basisadministraties, omdat het gewoonlijk gaat om bevragingen door landelijke instanties (bijlage 1) 4. In bijlage 24 is een toelichting te vinden voor welke taken de betrokken bestuursorganen en derden een autorisatiebesluit hebben gekregen. Een toelichting op de autorisatieprocedure is opgenomen in bijlage 34. Er wordt op dit moment gewerkt aan het beter toegankelijk maken van de informatie met betrekking tot autorisatiebesluiten en de autorisatieprocedure. Mijn streven is dit uiterlijk februari 2012 op de website www.bprbzk.nl. gepubliceerd te hebben.
Hoe beoordeelt u het feit dat het programma Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie op het Rijks ICT-dashboard2 het rapportcijfer 10 (tien) krijgt terwijl het project ten opzichte van de vorige versie van het dashboard een jaar langer gaat duren en vele miljoenen extra gaat kosten? Vindt u het redelijk om tegelijkertijd met een herbeoordeling de criteria aan te passen? Denkt u dat het toekennen van rapportcijfer tien aan een miljoenenproject dat zich al jaren voortsleept zonder dat er concrete producten zijn opgeleverd, helpt om het vertrouwen in de overheid te herstellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De scores op het Rijks ICT-dashboard worden bepaald door de vergelijking tussen de laatste door de opdrachtgever vastgestelde herijking van doorlooptijd en kosten en de meest actuele schatting. Herijkingen zijn een formeel besluit van de opdrachtgever, dat een project meer kost of langer duurt. Redenen hiervoor kunnen bijvoorbeeld nieuwe afspraken met de Tweede Kamer zijn, of nieuwe regelgeving van de EU die van toepassing wordt verklaard. Het cijfer 10 is geen rapportcijfer.
De herijkingen en overigens ook de oorspronkelijke schatting van kosten en doorlooptijd worden op het dashboard grafisch weergegeven en tekstueel toegelicht.. De Tweede Kamer is over de herijking ingelicht.6 De status van mGBA op het Rijks ICT-dashboard is groen. Dit betekent dat het programma opereert binnen de aan de Tweede Kamer gemelde eisen op planning en kosten. Naar aanleiding van de motie Van der Burg (33000 VII, nr. 15) bezie ik de mogelijkheden om meer informatie in het Rijks ICT-dashboard op te nemen. Ik zal uw Kamer daarover begin 2012 informeren.
Kunt u aangeven hoeveel keer het programma Modernisering GBA rood kreeg en hoeveel keer dit programma oranje kreeg in de Gateway Review van 19 augustus 20113? Welke conclusie verbindt u aan deze beoordeling en welk rapportcijfer zou u het programma Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie op basis van deze Gateway Review geven? Kunt u de Tweede Kamer tevens alle eerdere onderzoeken naar het programma Modernisering GBA, zoals bijvoorbeeld Gateway Reviews, toesturen? Zo nee, waarom niet?
Per Gateway Review krijgt een project of programma één zogeheten Delivery Confidence uitspraak. Met een review wordt aan een project een status toegekend, variërend van groen, oranje en rood. In de Gateway Review van 19 augustus 2011 betrof dit oranje-rood. De status oranje-rood betekent dat gedane aanbevelingen onverkort en zo snel mogelijk moeten worden doorgevoerd.
In de Gateway Review van 19 augustus 2011 hebben vier aanbevelingen de rubricering Rood en vier aanbevelingen de rubricering Oranje. De betekenis van de rubricering is: Rood = Doe onmiddellijk en Oranje = Doe binnenkort.
De conclusie die ik aan deze beoordeling heb verbonden is om de voorgestelde aanbevelingen om te zetten in maatregelen en deze in uitvoering te nemen. In het overzicht dat ik heb gestuurd bij mijn brief van 29 november 20118 heb ik aangegeven op welke wijze ik aan de rode en oranje aanbevelingen inhoud heb gegeven.
De Gateway Reviews van het programma mGBA en andere uitgevoerde externe kwaliteitstoetsen zijn opgenomen in het Rijks ICT-dashboard, alsook op de website van het programma.
Alle Gateway Reviews die over het programma mGBA zijn gehouden, zijn aan uw Kamer toegezonden:
Daarnaast zijn naar het programma mGBA de volgende onderzoeken gedaan, die ik eveneens uw Kamer heb toegestuurd:
Vindt u dat het Rijks ICT-Dashboard een grote waarschuwingssticker zou moeten bevatten dat het rapportcijfer geen recht doet aan de werkelijkheid omdat het programma Modernisering GBA in werkelijkheid slecht loopt, zoals duidelijk op te maken valt uit de Gateway Review van 19 augustus? Zo nee, waarom niet? Welke toegevoegde waarde heeft het Rijks ICT-dashboard in uw beleving?
Nee, het Rijks ICT-dashboard is een verantwoordingsinstrument, maakt herijkingen inzichtelijk, en doet daarmee recht aan de werkelijkheid omtrent de kosten en doorlooptijd van projecten. Omdat het project mGBA onder de rijksbrede afspraken van grote en risicovolle ICT-projecten valt, kent het programma een hogere mate van monitoring dan projecten die hier niet onder vallen. De toegevoegde waarde van het Rijks ICT-dashboard is het op een uniforme wijze bieden van een totaaloverzicht van de projecten uit de rapportage grote en risicovolle ICT-projecten voor wat betreft de vraag of deze projecten voldoen aan de planning en beheersing van de kosten zoals gemeld aan de Tweede Kamer.
Hoeveel kosten zijn er gemoeid met het ontwikkelen, beheren en actueel houden van het Rijks ICT-Dashboard? Denkt u dat dit geld beter besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelkosten van het Rijks ICT-dashboard bedroegen € 60.000,-. De jaarlijkse beheerkosten van het Rijks ICT-dashboard liggen rond de € 20.000,-. De verantwoording aan de Tweede Kamer over de grote en risicovolle ICT-projecten van het betreffende ministerie is een van de kerntaken van de departementale CIO. Met het Rijks ICT-dashboard worden de rapportages ondersteund en beter inzichtelijk gemaakt.
Het bericht dat een verkrachte vrouw is vrijgelaten uit een Afghaanse gevangenis, op voorwaarde dat ze met haar verkrachter trouwt |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de 19 jarige verkrachte Gulnaz is vrijgelaten uit een Afghaanse gevangenis, op voorwaarde dat ze met haar verkrachter trouwt?1
Het bericht dat mevrouw Gulnaz met haar verkrachter zou moeten trouwen om vrij te komen, is niet correct. De Afghaanse autoriteiten hebben aangegeven dat er geen voorwaarden aan haar vrijlating zijn gesteld. Dit is bevestigd door zowel de VN als de EU.
Kunt u aangeven welke juridische grondslag ligt onder dit besluit?
Het besluit tot vrijlating is gebaseerd op het grondwettelijke prerogatief van de president tot gratieverlening voor personen die veroordeeld zijn.
Hoeveel verkrachte vrouwen schat u dat in Afghaanse gevangenissen zitten omdat verkrachting wordt veroordeeld als overspel, uitgelokt door de vrouw of vanwege andere zogenoemde «morele» misdaden?
Er is geen accurate informatie over verkrachtingen te krijgen, aangezien de aantallen niet systematisch worden geregistreerd. Het VN-rapport Harmful Traditional Practices and Implementation of the Law on Elimination of Violence against Women in Afghanistan van 9 december 2010 vermeldt dat ongeveer de helft van de vrouwelijke gevangenen (300 personen) vast zit vanwege «morele» misdaden.
Wilt u bevorderen dat een door de EU gefinancierde documentaire over het lot van Gulnaz en andere vrouwen in Afghanistan vertoond kan worden? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft aan de makers van de documentaire laten weten dat, alvorens de EU toestemming voor vertoning kan geven, de identiteit van de drie vrouwen die in de documentaire voorkomen dient te worden beschermd. Inmiddels zijn de EU en de documentairemakers tot overeenstemming gekomen over de wijze van het in beeld brengen van de drie vrouwen. Twee vrouwen hebben een schriftelijke verklaring getekend, waarmee ze verklaren akkoord te gaan met verschijning in de documentaire en zich bewust te zijn van de risico’s. De derde vrouw wilde dit niet en zij zal derhalve niet herkenbaar in de documentaire verschijnen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de zorgen van de EU over de veiligheid en het welzijn van de vrouwen. De documentaire zal waarschijnlijk in het voorjaar van 2012 uitkomen.
Deelt u de mening dat verbetering van de positie van vrouwen een integraal onderdeel moet zijn van onze inzet in Afghanistan en van de transitiestrategie van de Navo? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier voortgang op dit onderwerp wordt meegewogen?
Ik deel deze mening. Dat is ook de reden waarom de positie van vrouwen een thema is in alle activiteiten die Nederland in Afghanistan ontplooit. Er is veel bereikt op het terrein van vrouwenrechten, maar het is evenzeer duidelijk dat er nog een lange weg te gaan is. De verbetering van de positie van vrouwen staat om die reden internationaal hoog op de politieke agenda.
Nederland stelt bij de Afghaanse regering consequent het belang van de eerbiediging van mensenrechten aan de orde, zowel bilateraal als in EU-verband. Hierbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de positie en rechten van vrouwen. Nederland benadrukt in dit verband de noodzaak van het actief betrekken van vrouwen bij zaken die hen direct aangaan, zoals het verzoeningsproces en politieke hervormingen. Nederland blijft Afghaanse vrouwenorganisaties ondersteunen, opdat zij beter in staat zijn hun stem te laten horen en invloed uit te oefenen op deze politieke processen.
Bent u bereid het genoemde besluit te bespreken, met de Afghaanse overheden, tijdens de komende Afghanistan conferentie in Bonn?
Tijdens de Bonn-conferentie heb ik zowel in mijn interventie, als tijdens mijn bilaterale gesprek met mijn Afghaanse collega nadrukkelijk gewezen op het belang van vrouwenrechten voor een stabiele, duurzame en vreedzame toekomst voor Afghanistan. Daarnaast heb ik ook de noodzaak benadrukt van verdere hervorming van de rechtsstaat. Namens de EU heeft de Speciale Vertegenwoordiger van de EU in Afghanistan, Usackas, diverse malen over onderhavige kwestie contact gehad met de Afghaanse autoriteiten.
Spoedzorg in Dokkum |
|
Sander de Rouwe (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Sionsberg Dokkum sluit afdelingen»?1
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft moeten vaststellen dat het ziekenhuis De Sionsberg de kwaliteit van zorg van verschillende basisprocessen heel erg moeilijk tot niet op een verantwoord niveau kan handhaven. Het ziekenhuis en zijn adherentiegebied zijn te klein om te kunnen blijven voldoen aan de minimale richtlijnen en volumenormen. Normen en richtlijnen die in aantal en soort zullen toenemen in de komende tijd. Om die reden is er door het bestuur van het ziekenhuis een onderzoek uitgevoerd naar de toekomstige mogelijkheden met betrekking tot ziekenhuiszorg in de Sionsberg. Dit onderzoek heeft geleid tot de uitwerking van een viertal scenario’s en vervolgens zijn die scenario’s beoordeeld op kwaliteit en financiële consequenties. Dit heeft geleid tot het inzicht dat het volledige basispakket voor De Sionsberg voor de toekomst vanuit beide perspectieven onhaalbaar is en is er een primaire keuze gemaakt voor een scenario waarvan de hoofdlijnen zijn dat er geen acute zorg, cardiologische zorg, «hoog» complexe chirurgische oncologische zorg en geboortezorg meer wordt geboden.
Wat is de reden voor het verdwijnen van deze spoedzorg? Op welke wijze wordt gegarandeerd dat iedereen in de regio op lange termijn recht houdt op goede en toegankelijke zorg?
Door veldpartijen is eind 2009 het rapport «Vanuit een stevige basis» uitgebracht. In dit rapport zijn de minimale eisen voor een spoedeisende hulp (SEH) in Nederland vastgelegd. Deze eisen betreffen onder andere de opleidingseisen voor de artsen en verpleegkundigen, de aanwezigheid van een kwaliteitssysteem, protocollen en afspraken over continuïteit van zorg. De IGZ heeft in 2010/2011 een onderzoek uitgevoerd naar de mate waarin SEH’s aan die eisen voldoen. De SEH van De Sionsberg bleek aan geen enkele eis te voldoen. Vastgesteld werd dat, gelet op de feitelijke omstandigheden van De Sionsberg, het aantal te bedienen inwoners en van daaruit de capaciteit en de mogelijkheden, het voor De Sionsberg onmogelijk was om ooit te kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen die aan een SEH gesteld worden.
Het ziekenhuis heeft sindsdien een zogenaamde «Acute Zorg Post», hetgeen geen erkende status heeft en waarvoor geen normen zijn vastgesteld. In het afgelopen halfjaar, gedurende de periode van Verscherpt Toezicht, heeft de IGZ aan de verantwoordelijke bestuurders de eis gesteld een zorgbeleidsplan te ontwikkelen waarin alle functies die verantwoord in De Sionsberg zouden kunnen worden uitgevoerd, beschreven moeten staan. Ook de aard en inhoud van de afspraken met collega-zorgaanbieders, teneinde de toegankelijkheid en de continuïteit van zorg voor de burger te garanderen, dienen in dit zorgbeleidsplan te worden opgenomen. Dit geldt nadrukkelijk ook voor de aard van de opvang van acute zorgvragen, omdat datgene wat in De Sionsberg opgevangen zou kunnen worden, nu al grote beperkingen kent. De verwachting is dat deze beperkingen in de toekomst als gevolg van toenemende kwaliteitseisen alleen maar groter zullen worden.
De IGZ verwacht nog in januari 2012 van het bestuur van De Sionsberg een uitgewerkt zorgbeleidsplan te ontvangen. Dit zorgbeleidsplan is gebaseerd op een eerdere portfoliokeuze die is afgestemd in het gebied met alle relevante partijen en met de grootste zorgverzekeraar. Ook dient het zorgbeleidsplan toekomstbestendig te zijn ofwel niet volgend jaar al opnieuw te moeten worden aangepast op basis van voorziene ontwikkelingen met betrekking tot kwaliteitsrichtlijnen.
Voor nu is in ieder geval de acute zorg geborgd door de inzet van een extra ambulancelocatie en afspraken met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) over eventuele inzet van de helikopter. De uitwerking van het zorgbeleidsplan zal antwoord moeten geven op datgene wat verantwoord in de Sionsberg kan worden uitgevoerd in de komende jaren.
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat acute zorg binnen 45 minuten bereikbaar blijft?
Voor de acute zorg is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra vertrekpost. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voor de achterwachtfunctie. Met deze maatregelen is de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen 45 minuten geborgd.
Wat zijn de consequenties van de plannen van de Sionsberg voor de verloskundige zorg en de spoedeisende verloskundige zorg voor deze uitgestrekte regio? Komt de mogelijkheid van thuisbevallingen onder druk te staan?
Het antwoord op deze vraag ligt besloten in het antwoord op vraag 2. Het lijkt onwaarschijnlijk dat De Sionsberg de verloskundige zorg blijft uitvoeren. Er zal door partijen moeten worden gewerkt aan een plan voor de verloskundige zorg die ook keuzevrijheid van vrouwen voor de bevallingsplaats moet omvatten binnen zekere verantwoorde grenzen. Het is nog prematuur om uitspraken over de uitwerking van dat plan te kunnen doen.
Deelt u de opvatting dat alle bewoners in deze uitgestrekte regio en op de eilanden toegang moeten hebben tot kwalitatief goede zorg? Hoe waarborgt u dat? Welke rol zou De Sionsberg hierin kunnen vervullen?
Ja, ik deel de opvatting dat alle bewoners in deze uitgestrekte regio en op de eilanden toegang moeten hebben tot kwalitatief goede zorg. Bij onveilige en onverantwoorde situaties dienen er maatregelen genomen te worden. Als de zorg niet verantwoord kan worden geleverd, moet het ziekenhuis stoppen deze zorg te leveren. De IGZ ziet hierop toe. Het is aan het bestuur van het ziekenhuis deze afweging te maken. Op deze wijze is het aanbod van kwalitatief goede zorg gewaarborgd.
Het bestuur van het ziekenhuis buigt zich nu over toekomstplannen die moeten voorzien in een nieuw en innovatief model om vormen van ziekenhuiszorg «dicht bij huis» in de regio te kunnen blijven garanderen. De IGZ blijft De Sionsberg intensief volgen om te zien of de plannen verantwoord worden uitgewerkt en geïmplementeerd en de veranderingen in het gebied goed geborgd zullen worden.
De werking van de Leegstandsverordening in Amsterdam |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Amsterdamse aanpak van leegstand op losse schroeven»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de wethouder van de gemeente Amsterdam dat uitvoering van de Leegstandsverordening op onduidelijkheden stuit? Zo ja, welke en hoe denkt u deze onduidelijkheden weg te kunnen nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Op dit moment is er nog geen ervaring met de uitvoering van een Leegstandverordening. Ik heb op dit moment geen reden om onduidelijkheden of belemmeringen in de uitvoering te verwachten.
Deelt u de opvatting van de wethouder van de gemeente Amsterdam dat het voor de gemeente, in het geval een pand langer dan een half jaar leeg staat, moeilijk is vast te stellen wat een redelijke en billijke sanctie is, en dat het niet duidelijk is wanneer de gemeente verlaging van de huur mag eisen?
In de Leegstandverordening van Amsterdam is opgenomen dat, waar een melding van leegstand had moeten gebeuren maar niet heeft plaatsgevonden, de gemeente een boete van maximaal € 7500 mag opleggen. In de modelverordening van de VNG is opgenomen dat in de verordening een tabel opgenomen kan worden om per geval de hoogte van de boete te bepalen. Hierbij zal de hoogte van de boete in relatie staan tot de omvang van de leegstand. De gemeente Amsterdam heeft van de mogelijkheid van een dergelijke tabel geen gebruik gemaakt. De gemeente zal derhalve per geval de hoogte moeten motiveren. Al doende wordt zo ervaring met deze werkwijze opgedaan.
Wat betreft de mogelijke verlaging van de huur: uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, alsmede uit de behandeling er van in het parlement, is te concluderen dat verlaging van de commerciële huur aan de orde is op het moment dat geen commerciële huurder voorhanden is. Als de gemeenten in dat geval een huurder voordraagt uit bijvoorbeeld de amateursport of een andere non-profit organisatie, ligt een huur die deze organisatie kan dragen voor de hand. Het spreekt voor zich dat ook met dit element uit de wet ervaring opgedaan moet worden.
Het artikel “Politie zoekt vermiste sekteleden” |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie zoekt vermiste sekteleden»?1
Ja.
Klopt het dat de sekteleden van de Efraïm Genootschap, waaronder drie minderjarige kinderen, zijn verdwenen? Wat gaat u hieraan doen?
Eind november/begin december is een aantal leden van het Efraim Genootschap, samen met de leider van dit genootschap, van Nederland naar Israël gereisd. Daaronder bevinden zich een vrouw, haar meerderjarige dochter en twee minderjarige zonen van 14 en 15 jaar oud. De echtgenoot van de vrouw heeft van het vorenstaande melding gemaakt bij de politie. Aangezien de man samen met zijn echtgenote het ouderlijk gezag heeft over de minderjarige kinderen, is er sprake van strafbare onttrekking. Nadat de man aangifte had gedaan, heeft het arrondissementsparket Den Haag de zaak in onderzoek genomen. De man gaf zelf aan geen reden te hebben om te twijfelen aan de veiligheid van zijn kinderen en dat de kinderen een verhuizing naar Israël ook wel zagen zitten. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft de officier van justitie besloten geen opsporingsonderzoek te starten en de politie gevraagd om de signalering van de vrouw in te trekken. Hierbij heeft de officier van justitie laten meewegen dat de man wist dat zijn vrouw bezig was met plannen om te vertrekken en dat hij toen niet de autoriteiten heeft gewaarschuwd. Het Openbaar Ministerie is van mening dat in dit geval een ander optreden dan strafrechtelijk prevaleert, in casu het civiele recht (familierecht). De twee minderjarige zonen zijn overigens inmiddels met hulp van de Nederlandse ambassade teruggekeerd naar Nederland.
Waarom is er niet eerder ingegrepen bij de sekte? Hadden de verdwijningen voorkomen kunnen worden?
Daartoe was geen aanleiding. Zie mijn antwoorden op vraag 2.
Hoeveel incidenten met sektes zijn er de afgelopen vijf jaar gemeld bij de politie en bij Meld Misdaad Anoniem?
In de afgelopen vijf jaar heeft geen afzonderlijke registratie plaatsgevonden van incidenten gerelateerd aan sektes. Het lidmaatschap van een sekte levert geen strafbaar feit op. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vraag 5 en 6.
Heeft u inmiddels onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de drempel voor slachtoffers om melding te maken van misstanden bij sekten te verlagen?
Zoals ik heb toegezegd tijdens het algemeen overleg met uw Kamer over sekten op 7 september 2011 bezie ik de mogelijkheid om een meldpunt voor slachtoffers van sekten in te richten. De gesprekken hierover bevinden zich in een afrondende fase.
Wat is de stand van zaken rond het toegezegde onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar sektes in Nederland?
Het onderzoek is opgenomen in de onderzoeksprogrammering van het WODC voor het jaar 2012. Begin 2012 zal dit volgens de normale procedure in gang worden gezet.
Blijft u nog steeds bij uw standpunt dat het niet nodig is om beleid te ontwikkelen rond sektes, zoals u heeft meegedeeld in uw brief van 8 maart 20112 en nogmaals heeft bevestigd in het algemeen overleg hierover?3
Ja, vooralsnog zie ik geen reden om aanvullend op de maatregelen die ik heb aangekondigd beleid te ontwikkelen.