De ter dood veroordeelde Reggie Clemons |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie van de ter dood veroordeelde Reggie Clemons uit de Verenigde Staten?1
Ja.
Deelt u de mening dat landen waar men de doodstraf nog uitvoert de universele mensenrechten schenden? Zo nee, waarom niet?
In artikel 3 van de Universele verklaring voor de Rechten van de Mens wordt gesteld dat iedereen het recht heeft op leven. Daarnaast heeft Nederland evenals 72 andere staten het Tweede Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke rechten geratificeerd. Dit protocol bepaalt dat staten zijn gehouden iemand die ter dood is veroordeeld niet te executeren en alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de doodstraf af te schaffen en hierover te rapporteren. De Verenigde Staten van Amerika hebben dit Tweede facultatief protocol niet geratificeerd. Nederland zal blijven aandringen bij de autoriteiten van de Verenigde Staten op het afschaffen van de doodstraf, dan wel een moratorium op de uitvoering van de doodstraf in te stellen als eerste stap naar afschaffing.
Is er bij het bezoek aan het Witte Huis van de gelegenheid gebruikt gemaakt de uitvoering van de doodstraf ter sprake te stellen? Zo nee, waarom niet?
Bij bezoek aan het Witte Huis is niet over de doodstraf gesproken. Algemene politieke punten met betrekking tot het onderwerp de doodstraf worden continue via de EU bij de federale overheid aangekaart. Zo wordt dit onderwerp consequent aan de orde gesteld in de EU-VS mensenrechten consultaties.
Is er bij het bezoek aan het Witte Huis van de mogelijkheid gebruik gemaakt te kennen te geven dat Nederland de uitvoering van de doodstraf ziet als een schending van de mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er door of namens de regering op enigerlei wijze aandacht geschonken aan de situatie waarin Reggie Clemons zich bevindt? Zo nee, waarom niet?
De zaak van Reggie Clemons heeft mijn aandacht. De tenuitvoerlegging van de terdoodveroordeling van de heer Clemons werd in juni 2009 door het hooggerechtshof van Missouri aangehouden. Het hof wees vervolgens een speciale aanklager (een rechter) aan die het bewijs in deze zaak opnieuw onderzoekt. Begin maart 2012 staat de volgende zitting gepland. Aangezien deze zaak nog in behandeling is bij het Hooggerechtshof van Missouri, heeft de Nederlandse regering geen aandacht gevraagd voor deze zaak en wil daarbij ook niet vooruitlopen op een eventuele uitkomst.
Indien er door of namens de regering aandacht is geschonken aan de situatie waarin Reggie Clemons zich bevindt, kunt u aangeven welk effect dit gehad heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze is er door of namens de Nederlandse regering aandacht gevraagd voor de situatie waarin Reggie Clemons zich bevindt?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze is er door of namens de Nederlandse regering duidelijk gemaakt dat zij de uitvoering van de doodstraf afkeurt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid, wanneer er tot op heden geen aandacht door of namens de Nederlandse regering is geschonken aan de situatie waarin Reggie Clemons zich bevindt dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke andere maatregelen heeft u genomen om de aandacht te vestigen op de situatie van Reggie Clemons, het voornemen tot uitvoering van de doodstraf in deze situatie en de strijdigheid hiervan met de universele verklaring van de rechten van de mens?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer en op welke wijze heeft u in deze situatie contact gehad met uw Europese ambtsgenoten om in deze zaak aandacht in Europees verband te vragen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in andere vergelijkbare zaken in de VS waarbij de mensenrechten worden geschonden deze onder de aandacht te brengen van de Amerikaanse regering? Zo nee, waarom niet?
Iedere zaak dient op zijn merites te worden beoordeeld.
Nederland zet zich in voor de afschaffing van de doodstraf en spreekt hierbij ook de VS aan. Uitgangspunt is dat Nederland zich aansluit bij de EU-interventies.
Bent u bereid uw afkeuring over de uitvoering van de doodstraf in het algemeen en in deze zaak in het bijzonder openlijk uit te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Een ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het wenselijk dat de Arbeidsinspectie rapporten van expertisebureaus, die zijn ingeschakeld door werkgevers of verzekeraars, op- en overneemt in zijn ongevalsrapporten?1
De inspecteur van de Arbeidsinspectie doet zelfstandig onderzoek. Hierbij betrekt de inspecteur alle beschikbare informatie bij zijn ongevalsonderzoek. Informatie die hij krijgt uit eigen waarneming, van het betrokken slachtoffer, van de werkgever en andere relevante personen/getuigen. Daar kan ook een rapport van een expertisebureau van een werkgever bij horen. De inspecteur betrekt al deze informatie bij zijn oordeelsvorming.
Is het de normale werkwijze van de Arbeidsinspectie om zich bij ongevalsonderzoek te baseren op rapporten van expertisebureaus, die door de werkgever zijn ingeschakeld, om zich te verdedigen bij aansprakelijkheidstelling voor een ongeval? Hoe vaak komt dat voor?
De werkgever doet veelal ook zelf onderzoek naar de oorzaak van het ongeval, dit kan een interne analyse zijn, maar het komt eveneens regelmatig voor dat men opdracht geeft voor nader onderzoek door een externe partij.
De Arbeidsinspectie heeft geen overzicht van hoe vaak werkgevers een dergelijk onderzoek doen, omdat de aansprakelijkheidsrapporten gebruikt worden in civielrechtelijke zaken waar de Arbeidsinspectie geen rol in heeft. Voor het eerste deel van vraag 2 verwijs ik u naar antwoord 1.
Is de Arbeidsinspectie er zich van bewust wat zij bij het slachtoffer aanricht als deze ziet dat de toedracht van het ongeval zonder verder onderzoek is overgenomen van het expertisebureau van de werkgever?
Onderzoeken van het expertisebureau van de werkgever worden niet overgenomen zonder zelfstandig onderzoek van de Arbeidsinspectie. Het kan echter zijn dat het eindoordeel van de Arbeidsinspectie overeenkomt met het oordeel van het expertisebureau.
Deelt u de mening dat door deze handelswijze de Arbeidsinspectie de schijn van afhankelijkheid oproept? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Wat is de algemene handelswijze van de Arbeidsinspectie als er rapporten van expertisebureaus beschikbaar zijn? Kan dit een reden om af te zijn van een eigen onafhankelijk ongevalsonderzoek?
Het hebben ontvangen van een rapport van een expertisebureau is uiteraard geen reden voor de Arbeidsinspectie om geen zelfstandig en onafhankelijk onderzoek meer te doen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Zorgverzekeraars die met cadeautjes en kortingen verzekerden proberen te lokken |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de stunts die zorgverzekeraars uithalen om verzekerden te lokken of aan zich te binden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Met het oog op 1 januari, het moment waarop verzekerden jaarlijks van zorgverzekeraar kunnen wisselen, zijn zorgverzekeraars onlangs begonnen met hun reclamecampagnes om verzekerden voor zich te winnen. Zorgverzekeraars maken reclame via televisie en radio, maar zij proberen ook verzekerden te verleiden via het aanbieden van cadeaus. De strategie van zorgverzekeraars om meer verzekerden te krijgen, is een zaak die iedere zorgverzekeraar voor zich moet vaststellen en ligt buiten mijn verantwoordelijkheid.
Bent u van mening dat dit wenselijk is in het kader van de ordening van de zorgverzekeringsmarkt? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, wat gaat u doen om deze omkoperij te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel geld spenderen de zorgverzekeraars in totaal aan wervingsactiviteiten voor 2012, zoals het uitdelen van cadeaubonnen en het stunten met kortingen? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo nee, hoe kunt u dan ooit nog met gezag spreken over uit de hand lopende zorgkosten? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten verwachten?
Het is mij niet bekend hoeveel geld de zorgverzekeraars spenderen aan wervingsactiviteiten en ik zie ook geen noodzaak om dit uit te zoeken.
Zorgverzekeraars bepalen zelf op welke manier zij reclame willen maken dan wel welk budget zij hieraan willen besteden. Zorgverzekeraars maken hierin strategische keuzes waarbij uiteraard ook rekening wordt gehouden met in hoeverre dergelijke uitgaven invloed hebben op de premie en daarmee hun concurrentiepositie.
Hoeveel procent van de premie wordt besteed aan de reclame, marketing en promoactiviteiten van de zorgverzekeraars? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u het gegeven dat vele mensen zich irriteren aan de hoeveelheid en de agressiviteit van reclamemaken van de zorgverzekeraars in de tijd dat mensen een nieuwe zorgpolis kunnen afsluiten? Wat is uw mening over het reclamebombardement?
Ik heb hier geen signalen over vernomen. De burger maakt zelf een afweging of hij al dan niet gebruik wil maken van het aanbod van een zorgverzekeraar. Zoals aangegeven bij mijn reactie op vraag 1 en 2 is de wijze waarop een zorgverzekeraar reclame maakt zijn eigen verantwoordelijkheid. Overigens vind ik het wel van belang dat verzekerden de zorgverzekeringen goed met elkaar vergelijken en zich niet te snel laten verleiden door eenmalige acties. Voor het vergelijken van polissen kunnen verzekerden gebruik maken van diverse vergelijkingssites op internet, waaronder Kiesbeter.nl.
Bent u bereid in te grijpen in de hoeveelheid promotie, reclame en cadeautjes, indien deze een premieopdrijvend effect blijken te hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de criteria, wanneer ingegrepen zal worden en de werkwijze van ingrijpen?
Ik zie geen reden om op dit moment in te grijpen, zie ook mijn antwoord op vragen 3 en 4. Verder houdt de NZa op grond van de Wmg toezicht op de informatieverstrekking en overige gedragingen door zorgverzekeraars, waaronder reclame-uitingen (artikel 40 van de Wmg). Zorgverzekeraars moeten informatie over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op een zodanige wijze openbaar maken dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. De informatie betreft in elk geval de premies en de kwaliteit van de aangeboden producten en diensten. Ook moeten zorgverzekeraars ervoor zorgen dat de door of namens hen verstrekte of beschikbaar gestelde informatie over een product of dienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan het bepaalde bij of krachtens de Wmg, de Zvw of de AWBZ. Deze informatie mag ook niet misleidend zijn. De NZa geeft invulling aan artikel 40 Wmg door de uitgifte van een richtsnoer (richtsnoer «Informatieverstrekking Ziektekostenverzekeraars en volmachten»), waarin wordt aangegeven welke informatie zorgverzekeraars minimaal dienen te verstrekken (met name gaat het hier om informatie die op de website van de zorgverzekeraars zelf moet staan). Het doel van het richtsnoer is om tot betere informatieverstrekking door zorgverzekeraars te komen. Het is in het belang van de verzekerden om te kunnen beschikken over juiste, volledige en begrijpelijke (keuze)informatie. Als de NZa constateert dat er sprake is van onjuiste informatieverstrekking kan zij handhavend optreden.
Bent u van mening dat de uitspattingen met cadeaus, premiekortingen en andere voordeeltjes gepast zijn nu de burger een steeds hogere premie moet betalen voor per saldo een steeds kleiner pakket? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de stunts van zorgverzekeraars aantonen dat zij erg goed bij kas zitten, en dat de 2 miljard euro reserves die bij de zorgverzekeraars op de plank liggen wellicht voor iets zinvollers kunnen worden aangewend? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vragen 3 en 4 is de strategie van zorgverzekeraars om verzekerden naar zich toe te trekken een zaak die iedere zorgverzekeraar voor zich moet vaststellen, zij het natuurlijk binnen de gestelde wettelijke kaders zoals geschetst bij mijn antwoord op vraag 6 en 7. Het is aan verzekeraars om te bepalen of en zo ja hoeveel geld ze aan reclame besteden. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid.
Wat is uw opvatting over het feit dat de zorgverzekeraars zich richting potentiële verzekerden niet, zoals u heeft verwacht, profileren op basis van zorgkwaliteit, maar zich bedienen van spiegeltjes en kraaltjes om verzekerden te lokken? Deelt u de mening dat de hele marktwerking in de zorgverzekeringsmarkt een farce is en rap beëindigd moet worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 8. Ik deel uw mening over de zorgverzekeringsmarkt niet. Een belangrijk oogmerk van de Zorgverzekeringswet is dat zorgverzekeraars in hun rol als inkopers van zorg ten behoeve van hun verzekerden de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg bevorderen. Ik constateer dat zorgverzekeraars deze rol steeds meer oppakken, door bijvoorbeeld het selectief inkopen van zorg.
Het mogelijk versoepelen van de regelingen om honden als trekdier in te kunnen zetten |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Is het waar dat het u werkt aan een nieuwe regeling voor de ontheffingen op het verbod om een hond als trekkracht te gebruiken?
Ten behoeve van de sledehondensport is krachtens art. 107 van de Gezondheids en welzijnswet voor dieren (GWWD) vrijstelling verleend van het verbod om honden als trekkracht te gebruiken. In de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn zijn de vijf hondenrassen aangewezen waarop de vrijstelling van toepassing is.
De rassen zijn: Alaskan Malamute, Eskimohond, Groenlandse hond, Samojeed en Siberian husky. Eigenaren van andere hondenrassen waarmee men sledehondensport of andere vormen van trekkracht door honden wil beoefenen, kunnen op basis van artikel 107 van de GWWD een verzoek tot ontheffing van het verbod op trekkracht indienen bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie.
Momenteel wordt gewerkt aan het formaliseren van de procedure waarmee de verzoeken tot ontheffing van het verbod op trekkracht beoordeeld worden. Dit in verband met het streven naar uniformiteit en transparantie in de besluitvorming bij het al dan niet verlenen van ontheffingen. Er is dus geenszins sprake van een beleidswijziging ten aanzien van het verlenen van een ontheffing. Bij de beoordeling zal artikel 36 van de GWWD, net zoals dat nu ook gebruikelijk is, uitgangspunt blijven.
Zo ja, wat is de reden dat u een nieuw protocol wil opstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat met de invoering van het nieuwe protocol het gemakkelijker wordt om honden als trekdier in te kunnen zetten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot art. 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren1 dat stelt dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van het geen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen? Zo nee, wat denkt u dan met dit nieuwe protocol te bereiken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ontheffingen op wettelijke verboden ongewenst zijn en tot het minimum beperkt moeten worden? Zo ja, waarom wenst u dan meer ontheffingen te gaan verlenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat aan een ontheffing de voorwaarde wordt verbonden dat alle honden jaarlijks, vóór aanvang van het seizoen, röntgenologisch worden onderzocht door een gespecialiseerde instantie, waarbij de Nederlandse normen worden gehanteerd, om te kunnen waarborgen dat niet alleen honden zonder afwijkingen beginnen aan het trekken van een kar, maar alle honden die een kar trekken gezond zijn en dat een hond enkel bij een negatieve uitkomst van de beoordeling op één van de afwijkingen, gedurende één jaar trekkracht mag verrichten?
Zoals ik al aangaf, wordt er gewerkt aan het formaliseren van de procedure waarmee de verzoeken tot ontheffing van het verbod op trekkracht beoordeeld worden. Een vast onderdeel hiervan is dat er door de dierenarts een verklaring omtrent gezondheid en welzijn dient te worden opgemaakt. Dat wordt ook nu al als eis gesteld.
Bent u bereid de Kamer over de nieuwe regeling te informeren en deze te bespreken, voordat deze van kracht wordt? Zo ja, wanneer kan de Kamer het bericht hierover verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om u dit te sturen want het is bestaande regelgeving.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vόόr het algemeen overleg Dierhouderij op 14 december a.s.? (...)
Zie antwoord vraag 1.
De uitspraken van de gedoogpartner dat Nederland een opt-out moet eisen op immigratiegebied |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente uitspraken van PVV-leider Geert Wilders dat Nederland – net als Denemarken – een opt-out moet eisen op immigratiegebied?1 Zo ja, wat is uw reactie?
Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben hun uitzonderingsposities op het terrein van immigratie en asiel bedongen voordat deze lidstaten konden worden gebonden aan de EU-wetgeving ter zake. In theorie zou het voor andere lidstaten ook mogelijk zijn een uitzonderingspositie te verkrijgen door middel van aanpassing van de EU-verdragen. Echter zullen alle lidstaten akkoord moeten gaan met deze verdragswijziging en moet deze ook in alle lidstaten geratificeerd worden.
Een Nederlandse opt-out op het gebied van immigratie en asiel is nu niet aan de orde. Mijn inzet is aanpassing van EU-wetgeving op de punten die ik heb aangegeven in het position paper binnen de kaders van het huidige Verdrag waaraan Nederland gebonden is.
Bent u een voorstander van het bedingen van een opt-out voor Nederland in de Europese Unie op het gebied van immigratie en asiel? Zo ja, is het überhaupt nog mogelijk om een opt-out te bedingen na de totstandkoming van de hieraan gerelateerde Europese Verdragen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan gehoor te geven aan deze wens van de gedoogpartner van dit kabinet? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over het Groenboek van Eurocommissaris Cecilia Malmström voor een Europees migratiebeleid en ziet u daarin kansen en/of bedreigingen voor de migratieplannen uit het Regeer- en Gedoogakkoord? Zo ja, wat dan? Zo nee, waarom niet?
In het proces van het Groenboek wil ik, zoals eerder aan uw Kamer gecommuniceerd, met zoveel mogelijk lidstaten samen optrekken in een reactie richting de Commissie. Woensdag 14 december jl. is daartoe een consultatiebijeenkomst op ambtelijk niveau georganiseerd, waarbij alle lidstaten waren uitgenodigd. Daarbij is door 19 lidstaten gesproken over de betekenis van gezinsmigratie en de knelpunten en mogelijke oplossingen in het migratiebeleid. Door zoveel mogelijk afgestemde reacties naar de Commissie te sturen, bestaat er meer kans dat de Commissie daadwerkelijk tot de conclusie komt dat de huidige richtlijn onvoldoende aansluit bij de uitdagingen van vandaag en dat aanpassing noodzakelijk is. Op 1 maart a.s. zal bekend zijn welke reacties de Commissie heeft ontvangen. Vervolgens is het aan de Commissie om het initiatief te nemen tot herziening van de huidige richtlijn.
Deelt u de mening dat immigratiebeleid niet alleen een nationale aangelegenheid is, maar vooral ook op Europees niveau geregeld moet worden? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd in de Europese Unie? Zo nee, wat betekent dit voor de Nederlandse inzet in de Europese Unie?
Ja. Ik heb in mijn functie als minister voor Immigratie, Integratie en Asiel al meerdere gesprekken gevoerd met mijn collega’s zowel in de JBZ-Raad, en marge van de JBZ-Raad en tussen de Raden. Ik merk dat positief wordt gereageerd, zowel ten aanzien van de open houding die ik heb aangenomen in het neerleggen van de Nederlandse standpunten in het position paper, als de houding die ik aanneem in het willen luisteren naar de standpunten van andere lidstaten. Ik ben verheugd dat ik een bijdrage kan leveren aan de noodzakelijke dialoog over de problemen die lidstaten tegenkomen op het terrein van migratie en asiel en de mogelijke oplossingen die op Europees of nationaal niveau nodig zijn.
Bent u van mening dat dergelijke uitspraken van de gedoogpartner een verkeerd beeld geven van Nederland op het internationale toneel? Zo ja, bent u bereid om met de gedoogpartner in gesprek te gaan over het imago van Nederland in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Mijns inziens bestaat hiertoe geen noodzaak. In geen van de gesprekken met mijn buitenlandse collega’s heb ik overigens vragen gekregen over het imago van Nederland of anderszins te maken gehad met een negatieve beeldvorming.
De verschraling van profileringsfondsen van hoger onderwijs |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de omvang van de profileringsfondsen van universiteiten en hogescholen zich dit jaar ontwikkelt?
Nee, ik heb hier nu nog geen zicht op. Ik heb ervoor gezorgd dat de instellingen vanaf 2011 in hun jaarrekening gegevens over de hoogte van het profileringsfonds gaan opnemen. Ik ontvang deze gegevens medio 2012.
Wat betekent deze ontwikkeling voor het aantal beurzen, en de hoogte daarvan, dat door instellingen in het hoger onderwijs kan worden uitgegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven of er een verschuiving zichtbaar is in de besteding van de middelen uit het profileringsfonds aan verschillende doelstellingen?
Kunt u aangeven hoe het aantal aanspraken en de gezamenlijke omvang van die afspraken zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
Over dit jaar en het afgelopen jaar heb ik nog geen gegevens beschikbaar. Uit het rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Van afstudeer- naar profilerings-fonds» van juni 2010 over de jaren 2004 tot en met 2008 zijn wel de volgende gegevens bekend:
Categorie
2004
2006
2008
Hbo
Bestuursbeurzen, Medezeggenschap
479 000
800 000
928 000
Overige wettelijke categorieën1
714 000
505 000
512 000
Fondsen voor oa. topsporters
34 000
175 000
150 000
Totaal hbo
1 227 000
1 480 000
1 590 000
Wo
Bestuursbeurzen, Medezeggenschap
2 311 000
2 499 000
2 694 000
Overige wettelijke categorieën1
274 000
255 000
318 000
Fondsen voor oa. topsporters
355 000
286 000
354 000
Totaal wo
2 941 000
3 040 000
3 366 000
Totaal
4 168 000
4 520 000
4 956 000
Betreft alle overige categorieën die in artikel 7.51 worden genoemd, zoals ziekte, familieomstandigheden, niet studeerbare opleidingen e.d.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de omvang van de profileringsfondsen de afgelopen jaren is toegenomen. Daarbij is geen sprake van een duidelijke verschuiving tussen de verschillende categorieën.
Opkomsttijden in Petten e.o. |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zorgen van de inwoners van Petten over de brandveiligheid in hun leefomgeving?1
Ja.
Klopt het bericht dat per 1 januari 2012 de bedrijfsbrandweer van NRG (Nuclear Research & consultancy Group) geen brandweerzorg meer levert buiten het bedrijfsterrein? Wat is de achtergrond van dit besluit? Wat is uw oordeel hierover?
Het bestuur van de veiligheidsregio heeft op basis van artikel 7.1 en 7.2 van de Wet veiligheidsregio’s besloten tot het aanwijzen van NRG als inrichting die over een bedrijfsbrandweer moet beschikken. De eisen die het bestuur van de veiligheidsregio stelt aan de inrichting (ten aanzien van de bezetting) heeft tot gevolg dat de bedrijfsbrandweer niet meer kan optreden buiten de bedrijfspoort: Het bedrijf heeft besloten om zich voortaan slechts nog te richten op de risico’s op het bedrijventerrein Onderzoekslocatie Petten.
Overigens kan een bedrijfsbrandweer optreden in het gebied buiten het bedrijventerrein, maar dan is de inzet altijd complementair aan de inzet van de overheidsbrandweer. De bedrijfsbrandweer rukt nooit uit in plaats van een overheidsbrandweer.
Wat zijn de gevolgen voor de brandveiligheid en de opkomsttijden voor de omliggende gemeenten? Klopt het dat de opkomsttijden in Petten op zullen lopen naar 15 à 17 minuten?
De gevolgen van het besluit om de bedrijfsbrandweer van NRG geen brandweerzorg meer buiten het bedrijfsterrein te leveren zijn met name merkbaar in Petten (gemeente Zijpe). De andere omliggende gemeenten (Anna Paulowna, Harenkarspel en Bergen) worden bediend vanuit kazernes in de nabije omgeving. De opkomsttijden voor die omliggende gemeenten zullen door het genoemde besluit niet veranderen.
Als de bedrijfsbrandweer van NRG geen brandweerzorg meer levert buiten het bedrijfsterrein, dan worden de opkomsttijden in Petten 15 tot 17 minuten, omdat de brandweerzorg van een andere, nabijgelegen posten geleverd wordt.
Acht u dergelijke opkomsttijden acceptabel, gezien de wettelijke bepalingen hierover in het besluit veiligheidregio’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Na het besluit van NRG om niet meer buiten de bedrijfspoort op te treden, zijn direct maatregelen door de veiligheidsregio getroffen in Petten. Zo zijn onder andere rookmelders in Petten uitgedeeld (zie ook vraag 5).
Daarnaast is op 14 oktober jongstleden het dekkingsplan 2011 vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Dit dekkingsplan geeft per gemeente een overzicht van de huidige brandweerdekking versus de normtijden zoals vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s. Tijdens deze vergadering heeft het algemeen bestuur besloten tot het in gang zetten van een analyse- en verbetertraject in het kader van het programma Brandweer NHN 2.0, waarin beleid wordt ontwikkeld gericht op het terugdringen van het aantal branden, het organiseren van een betrouwbare en betaalbare dienstverlening, gekoppeld aan een slimme organisatie van de repressieve brandweerzorg. Uiteindelijk besluit het bestuur van de Veiligheidsregio of in de gevallen waar niet aan de normtijd voldaan kan worden, gemotiveerd wordt afgeweken van de normtijd of dat eventuele verbetermaatregelen en/of compenserende maatregelen worden toegepast. Bij het bovengenoemde besluitvormingsproces zal het algemeen bestuur dus ook de situatie in Petten beoordelen in het licht van het Besluit veiligheidsregio’s.
De veiligheidsregio kent de bepalingen uit de Wet en de voorwaarden die gelden bij het afwijken van de normtijden uit het Besluit en zal daarnaar handelen.
Klopt het dat aan de inwoners van Petten twee gratis rookmelders per huishouden verstrekt worden? Deelt u mijn mening dat dit geen oplossing is voor het ontstane structurele probleem?
Het klopt dat aan de inwoners van Petten twee gratis rookmelders per huishouden verstrekt worden. De maatregel is onderdeel van het programma Brandweer 2.0, waarbij onder meer veel nadruk wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burgers. Het nut van een rookmelder is tweeledig:
waardoor sneller gealarmeerd kan worden.
Zoals ook in het antwoord bij vraag 4 is vermeld, wordt in de komende periode binnen het programma Brandweer 2.0 ook gekeken naar verdere (aanvullende- of) verbetermaatregelen. Het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord zal uiteindelijk door middel van de eerder genoemde kosten-batenafweging besluiten tot het nemen van structurele verbetermaatregelen of het gemotiveerd afwijken van de wettelijke norm.
Kunt u de brandveiligheid en de kwaliteit van de brandweerzorg voor de inwoners van Petten en omgeving na 1 januari 2012 garanderen? Zo ja, hoe? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Als Minister van Veiligheid en Justitie stel ik de landelijke wettelijke kaders met betrekking tot de kwaliteit van de brandweerzorg. Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het regionale brandveiligheidsbeleid. Het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio heeft mij te kennen gegeven zorgvuldig te handelen in het gehele proces en de wetgeving in acht te nemen. Ook zijn er direct compenserende maatregelen genomen. Ik zie op dit moment dus geen aanleiding om te twijfelen aan de brandveiligheid en de kwaliteit van de brandweerzorg voor de inwoners van Petten en omgeving.
Verhoging van boetes |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkeersboetes lopen fors op in 2012»?1
Ja.
Kloppen de nieuwe tarieven, zoals weergegeven in bovengenoemd bericht, waaronder 340 euro voor het veroorzaken van onnodig geluid? Zo nee, kunt u direct een correct overzicht doen toekomen?
De feiten en bijbehorende tarieven zijn als bijlage opgenomen bij de Wet
Administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Op 22 september jongstleden heb ik het ontwerpbesluit met alle nieuwe tarieven in het kader van de voorhangprocedure naar uw Kamer gestuurd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 398, nr. A). Het klopt dat de boete voor het onnodig geluid maken als bestuurder van een motorvoertuig 340 euro bedraagt. In tegenstelling tot sommige berichten in de media gaat het hier echter om een ander feit dan onnodig claxonneren, waar volgend jaar een boete van 85 euro voor staat.
Bent u van mening dat de verkeersboetes nog in verhouding zijn, ook met het oog op bijvoorbeeld een boete voor winkeldiefstal? Zo ja, waarom?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over de hoogte van verkeersboetes in relatie tot andere boetes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1756).
Deelt u de mening dat differentiëren nog meer dan nu het geval is het uitgangspunt moet zijn? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Wanneer? Zo nee, waarom niet?
De in het antwoord op vraag 2 genoemde tariefsverhoging voorziet al in belangrijke mate in een gerichte boeteverhogingen in het bijzonder voor grote verkeersovertredingen. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om de tarieven verder te differentiëren.
Een nieuwe Nigeriaanse anti-homowet |
|
Johan Driessen (PVV), Louis Bontes (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Senaat Nigeria neemt anti-homowet aan»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat een land waar in 12 provincies de sharia is ingevoerd en waar federaal het ijveren voor gelijke rechten voor homo's strafbaar wordt gesteld, per definitie homofoob is?
De sharia is in 12 noordelijke deelstaten van Nigeria ingevoerd naast het geldende federale juridische systeem. Niet-moslims kunnen gebruik maken van het federale rechtssysteem en kunnen niet gedwongen berecht worden via de sharia. Homoseksualiteit was al verboden in de Nigeriaanse federale wetgeving uit 1916.
De nieuwe wet zou een verdere verslechtering betekenen voor de positie van lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders (LHBT’s).
Bent u van mening dat de uitspraak en oproep tot geweld van senator Baba-Ahmed Yusuf Datti, dat «zulke elementen in de samenleving moeten worden gedood», meer dan verwerpelijk is? Zo nee, waarom niet?
Een oproep zoals in het desbetreffende artikel aan senator Baba-Ahmed Yusuf Datti wordt toegeschreven is onaanvaardbaar.
Klopt het dat naast deze meest recente federale anti-homowetgeving, in de provincies waar de sharia van kracht is de doodstraf staat op homoseksualiteit?
In de 12 deelstaten waar de sharia-wetgeving van kracht is, staat maximaal de doodstraf op homoseksuele daden door moslimmannen. De doodstraf is in Nigeria nog nooit uitgevoerd voor dit feit. Nederland is tegen de doodstraf.
Bent u bereid in internationaal verband (bij de EU, VN en Wereldbank) te pleiten voor het stopzetten van alle ontwikkelingshulp aan deze door de sharia besmette staat waar homohaat aan de orde van de dag is? Zo nee, waarom niet?
Nederland wijst discriminatie op elke grond af, inclusief discriminatie op grond van seksuele oriëntatie. Bescherming van de rechten van LHBT’s is een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Nederland onderhoudt geen ontwikkelingsrelatie met de Nigeriaanse overheid. Wel financiert de Nederlandse ambassade in Abuja een programma op het gebied van mensenrechten, waaronder rechten van LHBT’s.
Daarnaast voert Nederland in EU-verband een brede dialoog met de Nigeriaanse overheid. Mensenrechten vormen een belangrijk onderdeel van deze dialoog. Ook voert de EU een meerjarig ontwikkelingsprogramma uit in Nigeria dat direct gericht is op goed bestuur, mensenrechten, vredesprocessen en handel.
Juist omdat deze Nederlandse en multilaterale hulpgelden direct of indirect bijdragen aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie is het afschaffen van deze hulpgelden niet bevorderlijk voor de positie van LHBT’s en de mensenrechtensituatie in het algemeen.
De door het RIVM aangespannen bodemprocedure tegen de huisarts H.van der Linde |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en prof. Dr. R.A.Coutinho huisarts H. Van der L. voor de rechter dagen vanwege zijn uitspraken in de media over het RIVM en de heer Coutinho inzake de griepvaccinatie? Wat is uw mening over deze stap van het RIVM?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van lid Gerbrands (PVV) (2011Z21818).
Bent u met het RIVM en de heer Coutinho van mening dat de heer Van der L. «met zijn uitspraken ongegrond en welbewust het vertrouwen van de bevolking in de bescherming van de volksgezondheid door het RIVM schaadt» en dat dit «ernstige maatschappelijke gevolgen kan hebben voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma, bij de bestrijding van een uitbraak van een inefectieziekte of bij een milieucalamiteit»?2
Ja. Zie mijn beantwoording van de vragen van lid Gerbrands (PVV) (2011Z21818).
Deelt u de mening dat de werkzaamheid van de griepprik onderwerp is van een wetenschappelijke discussie, aangezien uit wetenschappelijke onderzoeken niet blijkt dat de werkzaamheid van de griepprik onomstotelijk kan worden vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden van 23 november 2011 op uw vragen over het nut van de griepprik (2011Z20885).
Waarom is door het RIVM gekozen voor een tijdrovende en kostbare bodemprocedure die jaren kan duren, terwijl het RIVM deze stap juist neemt vanwege de vermeende acute dreiging van het ondermijnen van het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma? Vind u de gevolgen van deze stap voor de heer Van der L., zowel financieel als maatschappelijk, in verhouding staan tot zijn uitspraken? Zo ja, waarom?
Voor de inhoudelijke argumenten om te kiezen voor een bodemprocedure verwijs ik u ook naar mijn antwoorden op de vragen van lid Van Gerven (2011Z23739).
Hieraan wil ik nog toevoegen dat het verschil tussen een bodemprocedure en een kort geding eerder enkele maanden is dan enkele jaren. De kosten bestaan met name uit advocatenkosten. Deze hangen af van de omvang van de eis en de argumentatie in relatie tot de complexiteit van het geschil en de advocatentijd die afhankelijk daarvan nodig is. In deze zaak zouden vanuit het RIVM in beide procedures de weerlegging van beschuldigingen en de eis met eenzelfde omvang en diepgang van argumentatie benaderd zijn.
De heer Van der L. vervult een maatschappelijke positie die maakt dat aan zijn uitspraken een zodanig gezag in de publieke opinie wordt toegekend, dat een procedure ten behoeve van een uitspraak voor recht daarmee naar mijn mening in verhouding staat. Daarbij neem ik tevens in ogenschouw dat hem tot twee keer toe de gelegenheid is gegeven om zijn onterechte aantijgingen terug te nemen, zonder te treden in zijn recht om kritiek te uiten op het Nationaal programma griepvaccinatie.
Deelt u voorts de mening dat het feit dat het RIVM, cq de heer Coutinho een bodemprocedure zijn begonnen een gemiste kans betekent om een maatschappelijk belangrijke discussie te voeren over de status van wetenschappelijk bewijs, belangenverstrengeling in de wetenschap, de invloed van de farmaceutische industrie en het blootstellen van de bevolking aan onbewezen cq onvoldoende bewezen preventiemaatregelen? Zo nee, waarom niet? Vind u dat deze discussie wel gevoerd moet worden?
Zoals ik in mijn beantwoording van de vragen van lid Van Gerven (2011Z23739) heb aangeven, vind ik dat het voeren van een open debat past binnen de beginselen van een democratische samenleving, welke ik vanzelfsprekend ondersteun en toejuich. Door de onafhankelijkheid van de directeur van het CIb ter discussie te stellen worden zijn argumenten in dit debat a priori als inferieur weggezet. Dit schaadt naar mijn mening de kwaliteit van het debat en mogelijk het belang van de volksgezondheid. Ik vind dat de Nederlandse bevolking moet kunnen vertrouwen op de integriteit van de heer Coutinho en van het RIVM als gezaghebbend (overheids)instituut. De huidige rechtsgang moet helderheid brengen over de aantijgingen van belangenverstrengeling, waardoor het wetenschappelijk debat in zijn volledigheid kan plaatsvinden.
Van de eerste drie door u genoemde onderwerpen vind ik dat deze altijd onderwerp van kritische maatschappelijke aandacht moeten en mogen zijn. Ik denk daarbij echter niet in de eerste plaats aan het RIVM als aanjager van het debat, maar veeleer aan gremia als de wetenschappelijke verenigingen, de academische onderzoeksinstituten en Universiteiten, en aan de wetenschapsjournalistiek.
Ten aanzien van de keuze voor preventiemaatregelen verwijs ik naar mijn antwoorden van 23 november 2011 op uw vragen over het nut van de griepprik (2011Z20885).
Is het waar dat de heer Coutinho is benoemd tot hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, waar hij betrokken is bij projecten die mede worden betaald door makers van vaccins namelijk MSD en GlaxoSmithKline? Zo ja, vindt u dat iemand die een belangrijke vertrouwensfunctie heeft in de publieke gezondheidszorg ook betrokken kan zijn bij projecten die betaald worden door de farmaceutische industrie?
De heer Coutinho is in mei 2011 door de Universiteit van Utrecht benoemd tot hoogleraar. Hij is aangesteld bij het Universitair Medisch Centrum, dat ook zijn leerstoel bekostigt. Zie voorts de beantwoording van de vragen van het lid Van Gerven (2011Z23739).
De heer Coutinho is niet betrokken bij projecten die mede worden betaald door makers van vaccins, zoals MSD of GlaxoSmithKline.
Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de concrete uitvoering van de motie-Arib inzake een register waarin de banden tussen artsen en onderzoekers enerzijds en de farmaceutische industrie anderzijds staan geregistreerd en openbaar toegankelijk zijn?3
Tijdens het debat over de Mexicaanse griep in september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de motie Arib. Het transparantieregister zal in het eerste kwartaal van 2013 operationeel en via internet raadpleegbaar zijn. De precieze details van de regelgeving en het register worden momenteel uitgewerkt. Ik verwacht u voor de zomer van 2012 nader daarover te kunnen informeren.
Het hoogoplopende conflict tussen de minister en de huisartsen naar aanleiding van een uitzending van het televisieprogramma Buitenhof d.d. 27 november 2011 |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel1 «Chronisch zieken niet meer welkom bij arts» en op de TV-uitzending, waarin de voorzitter van de Raad van Bestuur van Medisch Spectrum Twente, prof.dr. J.H. Kingma, waarschuwt voor een overschrijding volgend jaar van het huidige budget van de ziekenhuizen met meer dan 2,5%, als gevolg van het weer doorverwijzen van chronische patiënten van huisartsen naar het ziekenhuis?
Ik betreur het als huisartsen bepaalde groepen patiënten niet meer willen behandelen of bepaalde verrichtingen niet meer willen uitvoeren. Juist voor de patiënten met een chronische ziekte is zorg in de buurt cruciaal. Het mag niet zo zijn dat de zorg meer in de tweede lijn gaat plaatsvinden, als de patiënten beter in de eerste lijn behandeld kunnen worden. De patiënt hoort centraal te staan en hoort niet betrokken te worden in een conflict.
Deelt u de mening dat er op het ministerie geen realistische raming is gemaakt voor ketenzorg in 2010, toen de aanvankelijke € 241 miljoen voor ketenzorg halverwege dat jaar met € 107 miljoen verminderd werd, omdat de keten-DBC COPD (Diagnose Behandeling Combinatie) pas halverwege startte en de keten-DBC hartfalen werd uitgesteld, maar de overige € 134 miljoen bijna in zijn geheel is opgegaan aan ketenzorg voor diabetes mellitus (€ 130 miljoen)?
Ik deel deze mening niet, aangezien vanuit eerdere experimenten rondom de ketenzorg Diabetes (2007–2009) kon worden verwacht dat de contractering van ketenzorg sneller van de grond zou komen. De contractering van COPD en vasculair risicomanagement bleek echter meer tijd nodig te hebben. In de meting die het RIVM in 2010 onder 97 zorggroepen deed bleek ook dat alle zorggroepen een contract voor integrale bekostiging ketenzorg diabetes hadden afgesloten, maar dat slechts een aantal zorggroepen een contract voor de VRM en COPD zorgprogramma’s hadden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgverzekeraars de regierol beter oppakken bij het inkopen van kwalitatief goede, maar relatief goedkopere ketenzorg door hulpverleners uit de eerste en tweede lijn, en zij tegelijkertijd de inkoop van relatief dure tweedelijnszorg matigen?
Met zorgverzekeraars en ziekenhuizen heb ik in het Hoofdlijnenakkoord goede afspraken gemaakt over een beheerste uitgavenontwikkeling in de ziekenhuiszorg. Daarnaast zal het afschaffen van de macronacalculatie een extra prikkel voor verzekeraars met zich meebrengen om kwalitatief goede zorg op de juiste plek tegen de juiste kosten in te kopen. Begin 2012 wil ik daarnaast met zorgverzekeraars, eerste lijn en tweede lijn afspraken maken over het daadwerkelijk vormgeven van substitutie van zorg, bijvoorbeeld rondom de integratie van de huisartsenpost (HAP) en de spoedeisende hulp (SEH) en/of ketenzorg.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars aan het eind van 2009 en in de loop van 2010 een voorzienbaar risico liepen met het inkopen van teveel ketenzorg en daarmee een overschrijding van het kader voor ketenzorg uitlokten? Is het in dit verband reëel om de rekening van de overschrijdingen alleen bij de huisartsen neer te leggen?
Bij de inkoop van ketenzorg waren en zijn uiteraard twee partijen betrokken, de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars. Een substantieel deel van de ketenzorg betreft huisartsenzorg, vandaar dat het compenseren van de overschrijding is meegenomen in de tariefmaatregel huisartsenzorg. Dit neemt niet weg dat ook verzekeraars een verantwoordelijkheid hebben bij het beheersbaar houden van de zorguitgaven, zeker ook bij de contractering van ketenzorg, waarbij sprake is van vrije tarieven en zorg in samenhang gecontracteerd moet worden. Dat is precies de reden dat ik zorgverzekeraars actief wil betrekken bij het maken van toekomstige afspraken. Het is ook (mede) de reden dat de macronacalculatie wordt afgeschaft.
Kunt u specificeren welk bedrag aan overschrijdingen in de ketenzorg u bij de medisch specialisten hebt teruggehaald in 2010?
Het is niet mogelijk te specificeren welke bedragen toe te wijzen zijn aan (overschrijdingen in) de ketenzorg geleverd door medisch specialisten. Er is dus geen sprake van het terughalen van overschrijdingen in de ketenzorg bij de medisch specialisten. De tweedelijns somatische zorg is echter niet ongemoeid gebleven. In 2010 en 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit de honorariumtarieven van de medisch specialisten verlaagd. Daarnaast zijn afspraken gemaakt ten aanzien van het redresseren van de meerjarige doorwerking van de overschrijdingen 2010. Deze afspraak leidt ertoe dat instellingen en verzekeraars per 2012 maatregelen moeten nemen voor een bedrag van € 265 miljoen.
Waarom sanctioneert u de huisartsen voor het overnemen van diabeteszorg uit de duurdere tweedelijn, terwijl uw beleid gericht is op het organiseren van zorg dichter bij huis, waarbij de huisarts als poortwachter optreedt en pas medisch specialistische zorg inroept als dat echt nodig is?
De tariefmaatregel op de huisartsenzorg leg ik niet op omdat ik vind dat de huisartsen te veel of onnodig werk hebben gedaan. Integendeel, ik vind de versterking van geïntegreerde zorg in de buurt een hele goede ontwikkeling. Er is echter geen financiële ruimte om de extra uitgaven die zijn gedaan, bovenop de reeds toegekende groei, geheel te faciliteren. Omdat ik niet wil dat de gevolgen van de overschrijdingen alleen bij de patiënt worden neergelegd en ik van mening ben dat ook huisartsen een deel moeten bijdragen aan de financiële problematiek, heb ik gekozen voor een tariefmaatregel.
Voorziet u ook voor het huidige boekjaar (2011) een overschrijding van het kader ketenzorg? Zo ja, over welke zorg gaat dit precies en hoe groot zijn die overschrijdingen?
Zoals gemeld in mijn brief «Bijstelling tariefkorting eerste lijn» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 247, nr. 152) is op basis van voorlopige cijfers van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) een aanzienlijke overschrijding te verwachten op de uitgaven voor de huisartsenzorg in het jaar 2011. Op basis van deze cijfers laat de ketenzorg vooralsnog geen overschrijding zien. In het voorjaar 2012 krijg ik echter pas meer duidelijkheid wat de werkelijke omvang is van de overschrijding huisartsenzorg en ketenzorg.
Wat zouden huisartsen moeten doen om de overschrijdingen van het kader voor huisartsenzorg zo klein mogelijk te houden? Welke zorg zouden zij wat u betreft minder moeten aanbieden?
Er zijn verschillende manier om te zorgen dat kaders zo min mogelijk worden overschreden. Dit kan bijvoorbeeld zowel door gepast zorggebruik als door scherpere prijzen bij de zorginkoop.
De LHV en ik zijn er beide van overtuigd dat het voorkomen van nieuwe overschrijdingen de beste remedie is. Gezamenlijk met de LHV, maar ook met andere partijen, wil ik bekijken hoe wij deze mogelijke overschrijding kunnen redresseren door het structureel verlagen van de zorguitgaven, bijvoorbeeld door substitutie van de tweede naar de eerste lijn. Mogelijk kan hierdoor verschuiving plaatsvinden van dure naar goedkope zorg. De financiële ruimte die hierdoor mogelijk ontstaat wil ik gebruiken om een eventuele overschrijding in het huisartsenkader op te vangen.
Mijn intentie is om een nieuwe tariefkorting in de huisartsenzorg zo veel mogelijk te voorkomen. Het is een gezamenlijk uitdaging om aan te tonen welke substitutie effecten te realiseren zijn. Dan kunnen we het gesprek voeren over wat het budget is dat beschikbaar is voor substitutie. Het budget dient uiteindelijk zorg te volgen.
Zoals u in mijn brief van 16 december over Huisartsenzorg hebt kunnen lezen heb ik de huisartsen een handreiking gedaan. Hiermee is de tariefmaatregel verlaagd met € 14 miljoen. Ik wil een duidelijk signaal afgeven aan de sector, waarmee ik benadruk hoe belangrijk ik de huisartsenzorg in ons zorgstelsel vind. Daarbij spreek ik ook de hoop en verwachting uit dat huisartsen niet massaal voor kleine verrichtingen gaan doorverwijzen naar het ziekenhuis en dat de ingezette activiteiten rondom ketenzorg worden doorgezet.
Vindt u in dit verband de oproep van de ledenraad van de Landelijke Huisartsen Vereniging om de verrichtingen in het kader van modernisering en innovatie, zoals kleine chirurgische ingrepen, te beperken, een adequate maatregel? Zo ja, vindt u dat nog steeds, als blijkt dat patiënten daardoor weer naar het duurdere ziekenhuis gaan? Zo nee, welk alternatief reikt u de huisartsen dan aan, om de verwachte budgetoverschrijding voor 2011 te beperken?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet u om het overleg met de huisartsen en medisch specialisten vlot te trekken, teneinde kwalitatief goede, maar relatief goedkope ketenzorg voor chronisch zieken te organiseren?
De LHV heeft aangegeven dat zij graag verder in gesprek wil over hoe zij de zorg in de buurt willen vormgeven. Daarnaast zal ik de LHV ook blijven uitnodigen aan te sluiten bij de reeds lopende gesprekken over een bestuurlijke agenda rondom zorg en ondersteuning in de buurt. Ketenzorg voor chronisch zieken, maar ook substitutie en de mogelijkheden voor een apart budget voor substitutie, zullen onderdeel zijn van de gesprekken over de bestuurlijke agenda. Bij deze gesprekken zal ik ook vertegenwoordigers van ziekenhuizen en medisch specialisten betrekken. Gezamenlijk zullen businesscases worden uitgewerkt en moet een monitoringsysteem opgezet worden.
Het bericht dat een groep Somaliërs in de kou is gezet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een groep vreemdelingen op straat is gezet?1
Het bericht heeft betrekking op een groep vreemdelingen met gestelde Somalische nationaliteit, die opvang wenste te krijgen. Dit was echter niet mogelijk, aangezien zij uitgeprocedeerd waren en zelf ook geen herhaalde asielaanvraag wilden indienen. De vreemdelingen wilden evenmin ingaan op het aanbod van plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie. Uiteindelijk is de groep enige dagen in de Proces Opvanglocatie (POL) geplaatst. Na diverse malen te hebben aangegeven dat zij niet wilden meewerken aan terugkeer, noch een asielaanvraag wilden indienen, is de opvang, waarop zij geen recht hadden, op 29 november jl. beëindigd. Ik verwijs hier verder naar het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat deze groep bestaat uit uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers die een aanzegging hebben ontvangen om te vertrekken? Waarom is hun aanvraag afgewezen en wanneer moeten zij vertrekken? Voldoen zij aan de voorwaarden gesteld in uw brief d.d. 29 augustus 2011?2
Ja. Zij zijn allen uitgeprocedeerd en dienen mee te werken aan hun vertrek. Zonder op alle individuele gevallen afzonderlijk in te gaan, geldt voor de vreemdelingen in deze groep dat zij ofwel niet te herleiden zijn tot een spraakgemeenschap in Zuid-Somalië, ofwel te herleiden zijn tot de spraakgemeenschap van Noord-Somalië, dan wel ten onrechte de Somalische nationaliteit hebben opgegeven. Zij behoren derhalve niet tot de in de brief van 29 augustus 2011 beschreven groep.
Klopt het dat er zich een invalide in de groep bevond? Zo ja, is in Somalië de noodzakelijke zorg aanwezig voor deze persoon?
Ja. Een van de vreemdelingen zit in een rolstoel. Deze persoon is geplaatst in de VBL in Vught, waar thans wordt gewerkt aan terugkeer. Daarbij wordt de voor deze persoon noodzakelijke zorg betrokken.
Wat was de rol van het COA en de IND in deze kwestie? Wie heeft er uiteindelijk voor noodopvang gezorgd?
Medewerkers van zowel het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de Immigratie- en Naturalisatiedienst als van de Dienst Terugkeer en Vertrek hebben in de periode van 24 november 2011 tot en met 29 november 2011 diverse gesprekken gevoerd met genoemde vreemdelingen. Het is een gezamenlijk besluit van deze organisaties geweest om opvang in de VBL en de Centrale Ontvangstlocatie/Proces Opvanglocatie (COL/POL) aan te bieden.
Worden deze vreemdelingen op dit moment opgevangen? Zo ja, door wie en voor hoe lang? Worden zij hierbij ook begeleid bij de terugkeer naar hun land van herkomst? Zo nee, worden deze mensen opgevangen totdat zij feitelijk kunnen vertrekken?
De betrokken vreemdelingen zijn op 29 november 2011 in vreemdelingenbewaring geplaatst. Op 16 december 2011 is op last van de rechtbank de vreemdelingenbewaring van deze groep opgeheven vanwege onvoldoende zicht op uitzetting. Inmiddels is er hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. 17 personen zijn overgeplaatst naar de VBL in Vught. Er wordt gewerkt aan de terugkeer van deze groep naar hun land van herkomst.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat illegalen op straat terecht komen in deze tijd van het jaar? Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen? Welke rol ziet u weggelegd voor de gemeentes?
In mijn brief van 15 december 20103 heb ik mijn beleid uiteengezet rondom het beëindigen van opvangvoorzieningen wanneer het vriest. In deze brief heb ik aangegeven dat wanneer er sprake is van een situatie van vrieskou, en vreemdelingenbewaring of plaatsing in de locatie voor vrijheidsbeperking niet aan de orde is, en evenmin is gebleken dat de vreemdeling zelf voor een alternatief kan zorgen, geen beëindiging van de COA-opvang zal plaatsvinden. De in deze brief genoemde afspraken met het COA en de DT&V zijn nog steeds van kracht. Ik zie op dit punt geen rol weggelegd voor gemeenten.
Hoeveel meer illegalen komen op straat terecht nu het Rijk geen financiële middelen meer beschikbaar stelt aan gemeentes om te zorgen voor noodopvang? Deelt u de mening dat meer illegaliteit zorgt voor ontwrichting van de Nederlandse samenleving?
Het is niet zo dat het Rijk in het verleden financiële middelen beschikbaar stelde aan gemeenten voor het bieden van noodopvang. Het Rijk heeft steeds het standpunt ingenomen dat noodopvang onwenselijk en onnodig is, en heeft eind 2009 en begin 2010 gemeenten intensief ondersteund bij het beëindigen van de bestaande noodopvang. Zie hiertoe ook de brief van de toenmalige minister van Justitie van 29 maart 20104. Ik onderschrijf dat illegaal verblijf in meerdere opzichten maatschappelijk zeer belastend is. Daarom dient illegale migratie en illegaal verblijf ook ontmoedigd te worden. In mijn brief van 8 juli 20115 heb ik mijn maatregelen op dit punt uiteengezet. Het bieden van noodopvang aan personen die illegaal in Nederland verblijven zie ik niet als oplossing voor de problematiek rondom illegaliteit. Daarmee wordt illegaal verblijf immers niet ontmoedigd, maar juist aantrekkelijker gemaakt.
Vrijgeven beeldmateriaal |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het bericht dat er sprake is van een contract tussen het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en een mediapartij over het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?1
Er is geen sprake van contracten. Wel is er sprake van een vaste samenwerking tussen het KLPD en de AVRO betreffende het programma Opsporing Verzocht en bestaan er ten aanzien van het publiek maken van opsporingsinformatie en het vrijgeven van daarmee verband houdend beeldmateriaal, met enkele media «intentieverklaringen» tot samenwerking. Deze brengen geen verplichtingen van de kant van het KLPD met zich mee en bevatten geen afspraken met betrekking tot exclusiviteit.
Door het KLPD wordt per situatie bezien op welke wijze de gewenste doelgroep het meest effectief kan worden bereikt, waarbij ook rekening wordt gehouden met het proportionaliteitsbeginsel (slechts een zodanige verspreiding als nuttig en noodzakelijk wordt geacht voor het bereiken van het doel). Ten einde mogelijke schade aan een lopend opsporingsonderzoek te voorkomen, speelt in de keuze voor de wijze van openbaarmaking ook het precieze moment waarop de informatie publiek kan worden gemaakt, een rol.
Wat is de precieze inhoud van dit contract?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer contracten tussen het KLPD en andere media? Zo ja, welke, en met welke inhoud?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er een financiële vergoeding gerekend voor het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?
Nee.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politie beeldmateriaal vrijgeeft, er sprake is van openbare informatie en deze informatie dus door iedereen gebruikt moet kunnen worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het bestaan van contracten hierover?
Onder omstandigheden kan er sprake zijn van een situatie waarbij ervoor wordt gekozen om de informatie op een bepaalde wijze op een bepaald tijdstip via bepaalde media te verspreiden. Ik verwijs naar het gestelde in de beantwoording van vraag 1. Het vrijgeven van opsporingsinformatie vindt plaats in overleg met het Openbaar Ministerie en de informatie mag alleen gebruikt worden voor het specifieke doel waarvoor deze is vrijgegeven. Ik verwijs wat dat betreft naar de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van Procureurs-generaal d.d. 16 maart 2009).
Verdenking van spionage van een Russische diplomaat |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat een Russische diplomaat die er van verdacht wordt contact te hebben gehad met de Nederlandse F-16 piloot Chris V., die thans terecht staat, begin 2011 samen met Chris V. is gearresteerd?1
Op 17 maart 2011 is een persoon die contact had gehad met Chris V. door de Rijksrecherche aangehouden.
Kunt u bevestigen dat deze diplomaat een uur is verhoord en toen is vrijgelaten om ernstige diplomatieke verstoring van verhoudingen met Rusland te voorkomen?2
Gedurende de termijn van zijn aanhouding is deze persoon niet gehoord. De termijn is gebruikt om na te gaan of deze persoon daadwerkelijk over een diplomatieke status beschikte. Nadat werd vastgesteld dat de aangehouden persoon over een diplomatieke status beschikte, is deze op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer in vrijheid gesteld.
Valt hieruit af te leiden dat er wel degelijk juridische argumenten waren om de Russische diplomaat verder vast te houden? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Had u in dat uur contact met de Russische autoriteiten? Zo ja, wat was hun verzoek, eis of dreigement? Kunt u dat toelichten? Indien neen, waarom hebt u geanticipeerd op een Russische reactie?
Gedurende de termijn van de aanhouding is geen contact opgenomen Russische autoriteiten. Het vaststellen van de diplomatieke status is geschied aan de hand van de documenten die de persoon bij zijn aanhouding bij zich droeg.
Is de Russische diplomaat nog steeds aan het werk in Nederland? Indien nee, sinds wanneer niet meer en waarom is hij uit Nederland vertrokken? Bent u bereid de Russische diplomaat alsnog voor verhoor op te roepen? Indien nee, waarom niet?
De Russische diplomaat is niet langer werkzaam in Nederland. Nederland heeft kort na de aanhouding nadrukkelijk verzocht dat de betrokken diplomaat zou worden teruggetrokken. Rusland heeft de diplomaat vervolgens teruggeroepen.
Deelt u de opvatting dat het onjuist is diplomatieke betrekkingen met Rusland boven juridisch onderzoek van serieuze verdenking naar spionage te laten gaan? Indien nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de vrijlating eerder dit jaar?
Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer is verhoren of vervolging van een persoon met diplomatieke status uitgesloten.
De uitzetting van een Irakese familie |
|
Hans Spekman (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de televisie-uitzending over de Irakese familie Hassan die na 13 jaar wordt uitgezet, terwijl hun kinderen van 13 en 7 jaar in Nederland zijn geboren en getogen?
In de eerste plaats hecht ik eraan te benadrukken dat ik het ongewenst acht in antwoorden op kamervragen in te moeten gaan op individuele omstandigheden van vreemdelingen. Dit betreft immers in de regel persoonlijke en daarom ook vertrouwelijke informatie. Dat is in het dossier van de familie Hassan niet anders. Omdat het gezin via de media bekendheid heeft gegeven aan hun situatie acht ik het evenwel van belang hierbij te melden dat ik ten aanzien van de familie Hassan heb besloten om gebruik te maken van mijn discretionaire bevoegdheid.
Hoe komt het dat de totale verblijfsprocedures van één familie 13 jaar kan duren?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat asielzoekerscentrum Den Helder 12 jaar geleden dusdanig onhygiënisch was dat het een slechte invloed had op de gezondheid? Klopt het dat mede daardoor de familie genoodzaakt was om hun astmatische oudste kind mee te nemen naar Denemarken? Is deze ongezonde situatie in het Asielzoekerscentrum (AZC) verbeterd?
Dat is mij niet bekend. Bekend is dat het oudste kind gezondheidsklachten had. Verder kan uit de administratie van de Medische Opvang asielzoekers worden afgeleid dat er geen strikt medische indicatie was voor overplaatsing, wel was er een aanbeveling tot overplaatsing. Het gezin is in 2003 overgeplaatst vanuit het azc in Den Helder naar het azc in Harlingen.
Over de hygiënische omstandigheden in de asielzoekerscentra kan ik u melden dat deze voldoen aan de normen.
Vindt u het aanvaardbaar dat er in de gezinslocatie in Katwijk voor een jongen als Aram geen GGZ-hulp beschikbaar is?
Voor kinderen op de gezinslocaties is de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) volledig van toepassing. Bij geestelijke gezondheidsproblemen kan gebruik worden gemaakt van de geestelijke gezondheidszorg (ggz), zowel van eerstelijns psychologische zorg als specialistische ggz. Daarnaast is algemeen maatschappelijk werk inzetbaar. Voor behandeling door de ggz is een verwijzing nodig door de huisarts of een andere arts of behandelaar. Op de locatie Katwijk wordt de huisarts op dit vlak aanvullend ondersteund door de consulent ggz eerstelijn.
Kinderen kunnen gebruik maken van de voor deze leeftijdsgroep gespecialiseerde jeugd-ggz. De jeugd-ggz maakt onderdeel uit van de jeugdzorg. Onder meer door beperkte capaciteit is er sprake van wachtlijsten in de jeugd-ggz. Deze situatie is ook van toepassing op kinderen op de gezinslocatie in Katwijk. Menzis zet zorgbemiddeling in om de wachttijd zoveel als mogelijk te bekorten.
Erkent u dat kinderen die langer dan acht jaar in Nederland wonen en naar school gaan dusdanig geworteld zijn, dat uitzetting hun ontwikkeling schaadt en in strijd is met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre wordt dit verdragsartikel per geval meegenomen in de beslissing?
Het IVRK, waaraan Nederland zich heeft verbonden, kent artikelen waar rechtstreekse werking aan toekomt en artikelen die geen rechtstreekse werking hebben. In dat laatste geval dienen de normen uit die artikelen uitgewerkt te worden in nationale regelgeving. Voor de normen uit het kinderrechtenverdrag, die raken aan het Nederlandse vreemdelingenbeleid, is die uitwerking opgenomen in de Vreemdelingenwet en de onderliggende regelgeving, waaronder ook de beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire. Een aantal voorbeelden daarvan zijn:
Bovenstaande illustreert dat de kwetsbare positie van kinderen, in lijn met het kinderrechtenverdrag, op veel plaatsen in het vreemdelingenbeleid tot uitdrukking komt. Ook in het toelatingsbeleid wordt bijzonder rekening gehouden met kindspecifieke situaties en het belang van het kind. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het beleid rond kindsoldaten en het beleid inzake dreigende genitale verminking bij meisjes.
Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat het belang van het kind is gediend met een snelle, duidelijke en zorgvuldige procedure die snel duidelijkheid geeft over het perspectief van het kind. Als na een zorgvuldige procedure is vastgesteld dat een gezin niet voor verblijf in Nederland in aanmerking komt, dan moet alles gericht zijn op vertrek naar het land van herkomst.
Ik ben dan ook van oordeel dat het niet in het belang van het kind is om een stelsel te creëren dat ouders stimuleert om met hun kinderen de illegaliteit in Nederland op te zoeken en zich in de marge van de Nederlandse samenleving op te houden in de hoop dat als het maar lang genoeg duurt er wel een vergunning zal volgen. En dat is precies wat zal gebeuren wanneer een beleid zou worden gevoerd waarbij er na acht jaar verblijf in Nederland een vergunning wordt verleend. Dat na een verblijf in Nederland van acht jaar ontegenzeggelijk in meer of mindere mate worteling heeft plaatsgevonden, is geen grond om daarover anders te oordelen. Terugkeer naar het land van herkomst zal in veel gevallen niet eenvoudig zijn, maar hierin onderscheiden zich kinderen en ouders die hier al langere tijd hebben verbleven niet wezenlijk van andere vreemdelingen (waaronder kinderen) voor wie terugkeer aan de orde is. Dat is ook de reden dat bij terugkeer naar het land van herkomst ondersteuning in natura en financiële zin wordt geboden.
Wel kunnen aspecten als het geworteld zijn in de Nederlandse samenleving en schade in de ontwikkeling bij terugkeer, in samenhang met andere bijzondere aspecten, in voorkomende gevallen aanleiding geven om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. Het gaat dan om situaties die uitzonderlijk zijn vanwege een samenstel van factoren, waardoor in redelijkheid niet gevergd kan worden terug te keren naar het herkomstland. Langdurig verblijf en worteling kunnen hierbij een rol spelen maar zijn niet doorslaggevend en zeker niet de enige factor op grond waarvan verblijf kan worden toegestaan.
Bent u het met de Kinderombudsman eens dat uitzetting van kinderen die in Nederland zijn geboren en hier al minstens acht jaar wonen in beginsel in strijd is met art. 8 IVRK? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre wordt dit verdragsartikel per geval meegenomen in de beslissing?
Zie antwoord vraag 5.
Is er in Irak medische zorg aanwezig voor kinderen met psychische problemen? En is deze toegankelijk voor elke zorgbehoevende?
Bij het onderzoek dat de IND doet om te beoordelen of de medische problemen van een vreemdeling dermate ernstig zijn dat deze leiden tot afgifte van een verblijfsvergunning, wordt advies gevraagd aan Bureau Medische Advisering (BMA). Door BMA wordt onderzocht of voor de specifieke klachten die de betreffende vreemdeling heeft, behandeling mogelijk is in het land van herkomst en wat voor gevolgen het eventueel uitblijven van een benodigde behandeling kan hebben voor de situatie van betrokkene.
Indien het om privacyredenen niet mogelijk of wenselijk is om antwoord te geven op bepaalde vragen, bent u dan bereid om deze antwoorden in een vertrouwelijke brief te geven?
Zie antwoord vraag 1.
De start van de dierenpolitie |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het bericht dat veel korpschefs het niet eens waren met de komst van de dierenpolitie, zoals zou blijken uit een interne notitie?1
De politie is vanuit een professionele invalshoek kritisch geweest over de wijze van inrichten van de dierenpolitie.
Bent u bereid deze interne notitie aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een interne notitie, die een rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van het huidige beleid.
Is er uiteindelijk ingestemd met de dierenpolitie onder druk van de komst van de nieuwe Politiewet (Nationale Politie)? Welke afspraken zijn hierover gemaakt tussen u en de korpschefs?
De dierenpolitie is er gekomen, omdat dit een afspraak is uit het regeerakkoord. Deze passage uit het regeerakkoord is vervolgens in overeenstemming met politie en OM vertaald in de landelijke prioriteiten voor de politie. De komst van de nationale politie staat hier buiten. Uiteraard zal de dierenpolitie een plaats krijgen binnen de nationale politie.
Behoort het volledig stoppen met de dierenpolitie nog steeds tot de mogelijkheden, zoals gesteld zou zijn in de notitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het stoppen van de dierenpolitie staat haaks op de afspraak daarover in het regeerakkoord en zal ik daarom niet toestaan.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten met de opleiding tot dierenpolitie gestopt zijn? Wat was hiervan de reden?
Slechts een enkeling van de 80 agenten heeft geen examen gedaan, maar de meesten hebben de opleiding gewoon afgemaakt. De meesten van deze agenten hebben echter niet gekozen voor de taak van dierenagent maar voor hun huidige functie.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten zijn afgehaakt, omdat zij niet voltijd met de dierenpolitie bezig wilden zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent het afhaken van deze politieagenten voor de doelstelling om nog dit jaar 125 dierenpolitieagenten aan de slag te hebben?
Zoals ik tijdens de uitreiking van de eerste certificaten dierenpolitie heb gemeld zullen er eind 2011 131 speciaal opgeleide agenten van de dierenpolitie aan het werk zijn.
Hoeveel dierenpolitieagenten zijn er inmiddels opgeleid? Hoeveel zijn er ook daadwerkelijk als dierenpolitieagent aan het werk?
Zie antwoord vraag 7.
Het in rekening brengen van extreem hoge waskosten door zorginstellingen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat sommige zorginstellingen extreem hoge waskosten in rekening brengen?1
Ja, ik ken het bericht.
Hoe kan het Landelijk Overleg Clientenraden, dat deze berichten van bewoners ontving, deze informatie wél hebben en de Nederlandse Zorgautoriteit, die recent nog onderzoek deed, niet?
De Nederlandse Zorgautoriteit doet onderzoek naar meldingen die zijn binnengekomen bij het meldpunt onterechte betalingen. Er is sprake van onterechte betalingen indien aanbieders geld vragen aan bewoners voor AWBZ-aanspraken. Het wassen van kleding valt niet onder de AWBZ aanspraak. Deze meldingen komen dus in principe niet terecht bij de NZa. Wel heeft de NZa met ZN afspraken gemaakt dat de zorgkantoren toezien op de aanvullende diensten die aanbieders in rekening brengen. Bijvoorbeeld CZ zorgkantoren spreekt aanbieders met zeer hoge waskosten aan en vraagt hen te onderbouwen dat de prijs een weerspiegeling is van de werkelijke kosten, en dat de cliëntenraad ook heeft ingestemd met het gehanteerde tarief.
De cliëntenraad en de aanbieder moeten op basis van de Wet medezeggenschap over de hoogte van het bedrag voor waskosten afspraken maken. Het Nibud doet momenteel, in lijn met de motie Voortman (30 597, 193) onderzoek naar een richtbedrag voor waskosten. Het ontwikkelde richtbedrag zal zowel voor cliënten, cliëntenraden en zorgaanbieders houvast geven bij het gesprek over wat een redelijk bedrag is voor waskosten.
Wat gaat u doen tegen de mentaliteit van zorgbestuurders die aan alles lijken te willen verdienen?
Bestuurders hebben zich te houden aan geldende wet- en regelgeving. Het is verboden om voor zorg als omschreven bij of krachtens de ABWZ een tarief in rekening te brengen dat niet overeenkomstig de WMG tot stand is gekomen. De NZa houdt hier toezicht op en treedt handhavend op tegen instellingen. Wanneer het niet gaat om AWBZ-zorg is het aan de instelling en het bestuur als vertegenwoordiger van de zorginstelling om gezamenlijk met de cliëntenraad te bepalen welke kosten daarvoor bij de cliënten in rekening worden gebracht. Ten slotte kan de raad van toezicht ingrijpen wanneer het bestuur niet goed functioneert.
Wanneer komt u met een richtprijs voor waskosten, zoals de Kamer u bij motie heeft gevraagd?
Het Nibud voert momenteel een onderzoek uit naar een richtbedrag voor waskosten. Het LOC Zeggenschap in de Zorg en de bracheorganisaties VGN, Actiz en GGZ NL zijn betrokken bij het onderzoek. De verwachting is dat de resultaten begin 2012 bekend zullen zijn.
Kunnen bewoners die extreem hoge waskosten hebben moeten betalen, terugbetaling eisen van de zorginstelling? Gaat u uw gezag aanwenden om de betreffende zorginstellingen te bewegen dit zonder verzoek van cliënten uit zichzelf te doen?
Het wassen van kleding is geen AWBZ aanspraak. De cliëntenraad en de aanbieder moeten op basis van de Wet medezeggenschap over de hoogte van het bedrag afspraken maken. Aanbieder en cliënt sluiten onderling een overeenkomst voor de dienst. Of een bewoner geld terug kan eisen is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Bij een rechtsgeldige overeenkomst kan een cliënt, anders dan bij onterechte betalingen, geen terugbetaling eisen.
Cliëntenraad en zorginstelling moeten over de hoogte van het bedrag, en als zij van mening zijn dat het bedrag te hoog is geweest ook over het mogelijk terugbetalen, afspraken maken. Ik verwacht dat zorgaanbieder en cliëntenraad, met een richtbedrag voor waskosten in de hand van het Nibud, het makkelijker vinden om tot een goed bedrag te komen voor waskosten.
De aanpak van onderzoeksfraude in patiëntgebonden onderzoek, naar aanleiding van een opinieartikel over de affaire-Poldermans in NRC Handelsblad |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat doet u om te achterhalen welke schade patiënten ondervonden hebben door het gebruik van medicijnen die hen zijn voorgeschreven op basis van ondeugdelijk patiëntgebonden wetenschappelijk onderzoek door de heer Poldermans?1
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) onderzoekt de casus Poldermans met name daar waar het de directe uitvoering van, en daarmee de patiënten in, het onderzoek betreft. Voordat beoordeeld kan worden of er sprake is van schade bij patiënten zal eerst de omvang van de fraude bepaald moeten worden. De IGZ verzamelt momenteel informatie bij het Erasmus MC en beoordeelt op basis daarvan of, en zo ja welke vervolgstappen noodzakelijk zijn, waarbij patiëntveiligheid en data-integriteit een centrale rol spelen.
Deelt u de mening dat patiëntgebonden onderzoek extra kwaliteitscontroles behoeft, waarbij niet alleen de onderzoeksresultaten, maar ook de dataverzameling en -verwerking met betrekking tot de proefpersonen in het onderzoek systematisch gecheckt worden?
Ik ben van mening dat er voldoende kwaliteitscontroles van toepassing zijn, waar het gaat om patiëntgebonden onderzoek.
De gedragscode wetenschapsbeoefening van de VSNU bevat een apart hoofdstuk over controleerbaarheid. Daar zijn de universiteiten op aan te spreken. Zoals aangegeven in het antwoord van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen over de fraude van de heer Stapel, hebben de VSNU en de rectores magnifici besloten te bezien of de code dient te worden aangescherpt.2
Op het grootste deel van het patiëntgebonden onderzoek is bovendien specifieke wetgeving van toepassing, namelijk de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO), waardoor voor dat terrein al extra eisen gelden. Doel van de WMO is zowel de bescherming van de proefpersonen als het borgen van de kwaliteit van het onderzoek. De eindverantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de opdrachtgever (verrichter) van het onderzoek. Maar ook de instellingen waar het onderzoek met proefpersonen wordt uitgevoerd hebben een belangrijke verantwoordelijkheid. Zo moeten zij ondermeer de onderzoekers in hun instelling in staat stellen de onderzoeksgegevens op een zorgvuldige wijze te registreren zodat de integriteit van de data geborgd is en onafhankelijke controle van de gegevens op efficiënte wijze uitgevoerd kan worden. Verder is het van belang dat de resultaten van het mensgebonden onderzoek in de openbaarheid komen. Voor onderzoek met geneesmiddelen gelden aanvullende wettelijke eisen. De WMO bevat een aparte paragraaf met achttien artikelen die specifiek van toepassing zijn op wetenschappelijk onderzoek met geneesmiddelen. Ook de Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Besluiten dragen bij aan borging van het onderzoek door eisen te stellen aan het onderzoek dat verricht moet worden om tot registratie van een medicijn te komen. Bij de aanvraag voor een handelsvergunning voor een geneesmiddel toetst het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) doet de inhoudelijke beoordeling van de opzet en de uitkomsten van klinische proeven. De daarvoor benodigde gegevens moeten in het geneesmiddelendossier aanwezig zijn. Indien het CBG twijfels heeft kan de IGZ worden ingeschakeld.
Bent u bereid in overleg met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen de commissie Schuyt te verzoeken in haar onderzoek naar de wijze waarop binnen de verschillende vakgebieden wordt omgegaan met het verzamelen en verspreiden van gegevens extra aandacht te besteden aan patiëntgebonden onderzoek?
Dit verzoek is bij de commissie neergelegd en daarop is een positieve reactie ontvangen. Het rapport van de commissie Schuyt zal op 1 april van dit jaar verschijnen.
Deelt u de mening dat het vergroten van de pakkans en het zo moeilijk mogelijk maken van fraude de beste manier is om fraude in patiëntgebonden onderzoek te bestrijden?
Repressie is niet het beste middel om op dit terrein tot verbetering te komen. Veel beter is het om aan de basis te investeren. Voor het uitvoeren van mensgebonden onderzoek moeten een goede infrastructuur en onderzoeksklimaat in de onderzoeksinstelling aanwezig zijn. Daar hoort bij een degelijke opleiding van de klinisch onderzoekers en ondersteuning vanuit de onderzoeksinstelling. Ik hecht er aan erop te wijzen dat het hier de eigen verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstellingen betreft. Met andere woorden: de motivatie moet vooraleerst van binnenuit komen. Daarnaast is volledige transparantie van onderzoeksresultaten belangrijk (zie ook vraag3. Bij vergroten van de pakkans zou het, ook als er extra mankracht beschikbaar zou zijn, blijven gaan om incidenten en is de kans dat dit leidt tot structurele verbetering over de volle breedte klein. Ik deel dan ook de mening van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zoals neergelegd in zijn antwoord op vragen over de fraude van de heer Stapel, dat vertrouwen de basis moet blijven voor samenwerking in de wetenschap en dat dit niet vervangen kan worden door bureaucratische maatregelen.2
Hoe denkt u in dit verband over een gezaghebbende registratieautoriteit als de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA), die ook naar instellingen toegaat om de dataverzameling en -verwerking van patiëntgebonden onderzoek te controleren?
De Nederlandse en de Amerikaanse situatie zijn niet hetzelfde. In de Verenigde Staten zijn de preventieve beoordeling van geneesmiddelen en het toezicht op de naleving van wetten op dat terrein samengevoegd bij één instantie. In Nederland zijn deze taken belegd bij twee instanties. Ik zie geen reden om daar verandering in aan te brengen. Het CBG is belast met de registratie en de IGZ met het toezicht op de naleving van de WMO en op de wetten op het terrein van de geneesmiddelen. In dat kader houdt de IGZ toezicht op de uitvoering van klinisch onderzoek, waaronder geneesmiddelenonderzoek met proefpersonen. Dit toezicht vindt risicogestuurd plaats of op basis van meldingen. Wanneer de IGZ onderzoek doet naar de uitvoering van een klinisch wetenschappelijk onderzoek maakt een onderzoek naar de dataverzameling en verwerking daar deel vanuit.
Wat vindt u in dit verband van de suggestie om niet-commercieel patiëntgebonden onderzoek (gefinancierd door bijvoorbeeld de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Hartstichting of het Koningin Wilhelmina Fonds (KWF) steekproefsgewijs op kwaliteit te beooordelen door een ander op hetzelfde terrein werkzaam onderzoeksinstituut?
Ter verduidelijking wil ik aangeven dat het niet zo is dat op door de industrie geïnitieerd onderzoek meer regelgeving van toepassing is dan op niet door de industrie betaald onderzoek: al het patiëntgebonden onderzoek (commercieel of niet-commercieel) is onderhevig aan dezelfde regels. Wel zijn op al het wetenschappelijk onderzoek met geneesmiddelen, of dit nu door de industrie wordt geïnitieerd of door de onderzoeker, meer regels van toepassing dan op niet-geneesmiddelenonderzoek.
Kwaliteitscontrole door andere collega-onderzoeksinstituten vind ik niet wenselijk. Dergelijke controles vereisen specifieke deskundigheid. Inspecteren is een vak.
Deelt u de mening van staatssecretaris Zijlstra,2 dat de cultuur rond wetenschapsbeoefening en naleving van gedragsregels rond integriteit opener moet?
Ja.
Wat vindt u in dit verband van de suggestie om op de dag van publicatie van patiëntgebonden onderzoek direct de databestanden publiekelijk toegankelijk te maken?
Ik ga ervan uit dat in het bijzonder over de publieke toegankelijkheid van ruwe databestanden de commissie Schuyt uitspraken zal doen.
Wat doet u verder om de kwaliteit van patiëntgebonden onderzoek in de Nederlandse gezondheidszorg te garanderen?
Zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 vind ik het vooral de verantwoordelijkheid van de instellingen om de deskundigheid van de klinisch onderzoeker te garanderen. Ik vind het dan ook een goed initiatief van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) dat zij enkele jaren geleden de «Basiscursus Regelgeving en Organisatie voor Klinisch onderzoekers» (BROK) heeft opgezet. Daarnaast is het, zoals ook gezegd in mijn antwoord op vraag 2, van belang dat de onderzoekers in staat worden gesteld om hun onderzoeksgegevens op efficiënte en zorgvuldige wijze vast te leggen. Ook verdergaande professionalisering van de Medisch Ethische Toetsingscommissies (METC’s) vind ik belangrijk. Het komende jaar ondersteun ik dan ook financieel de opleiding voor nieuwe leden en medewerkers van de METC’s alsmede het intervisietraject van de Nederlandse Vereniging van METC’s.
Tenslotte is van betekenis dat de Tweede Kamer een amendement aan heeft genomen bij het wetsvoorstel ter wijziging van de WMO in verband met de evaluatie van deze wet en herstel van onvolledige implementatie van richtlijn nr. 2011/20/EG. Op het moment dat deze wijziging volledig van kracht zal zijn geworden, kan de METC slechts een positief oordeel geven over een onderzoeksprotocol als de resultaten van het mensgebonden onderzoek na afronding van de studie openbaar gemaakt zullen worden in het register van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). Naar verwachting zal eind 2012 of begin 2013 de internetportal ToetsingOnline van de CCMO zijn uitgebreid met een module voor het openbaar maken van de resultaten uit het mensgebonden onderzoek. Tussen nu en dat moment wordt verkend welke rol voorafgaand aan de openbaarmaking via het nieuwe openbare register de oordelende METC en de CCMO kunnen spelen bij de beoordeling van de onderzoeksresultaten.
Problemen met DUO en Studielink |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel problemen met DUO en Studielink»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ronduit schandalig is dat maar liefst 31% van de studenten wel eens te maken heeft gehad met fouten van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De resultaten van dit onderzoek komen niet overeen met de uitkomsten van de klanttevredenheidsonderzoeken die DUO jaarlijks door een onafhankelijk onderzoeksbureau laat uitvoeren naar haar dienstverlening en die sinds 2007 afgerond met een 7 wordt gewaardeerd. DUO streeft naar een verdere verbetering van de dienstverlening door het verdiepen en intensiveren van de interactie met de»klanten».In 2012 zal DUO naast het hiervoor genoemde jaarlijkse klanttevredenheidsonderzoek een continu klanttevredenheidsonderzoek gaan uitvoeren. De uitkomsten en signalen die uit deze onderzoeken voortvloeien, worden direct als input gebruikt voor aanpassingen in de dienstverlening.
De klanttevredenheid is slechts één van de prestatie-indicatoren (telefonische bereikbaarheid, tijdig afdoen van brieven, bezwaarschriften en e-mails) die ik met de DUO heb afgesproken. Over de realisatie van deze prestatie-indicatoren wordt ik regelmatig geïnformeerd en over het algemeen voldoen deze indicatoren aan de afgesproken norm. Een andere prestatie-indicator is een goedkeurende verklaring van de Auditdienst.
DUO heeft een goed functionerende klachtenprocedure met onafhankelijke klachtenfunctionarissen voor studenten die vinden dat ze niet goed worden behandeld. Uit het aantal klachten dat wordt ingediend, blijkt niet dat er sprake is van een dusdanig hoog foutenpercentage bij DUO. De hiervoor vermelde indicatoren geven naar mijn mening een beter beeld van de kwaliteit van de dienstverlening dan het onderzoek van 1vandaag.
Deelt u de mening dat de DUO, aansluitend op de eigen verantwoordelijkheid van de student, altijd goede en betrouwbare dienstverlening moet bieden als het gaat om zaken die voor de student grote financiële gevolgen kunnen hebben? Zo ja, vindt u dat er nu sprake is van goede en betrouwbare dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat DUO, ondersteunend aan de eigen verantwoordelijkheid van studerenden, altijd een goede en betrouwbare dienstverlening moet bieden op het terrein van die zaken die binnen de scope van de uitvoeringsopdracht van DUO liggen. DUO heeft een breed scala aan communicatieproducten en communicatiekanalen, die ervoor zorgen dat de student tijdig en goed geïnformeerd wordt. Dit geldt ook voor de onderwerpen die genoemd zijn in het onderzoek van 1vandaag. Zoals ik al hierboven heb aangegeven, heb ik geen reden om te twijfelen aan de goede en betrouwbare dienstverlening van DUO.
Deelt u de mening dat de DUO, in weerwil van uw uitlatingen tijdens het debat van 4 november 2011 over fraude met de uitwonende studiebeurs, niet «buitengewoon goed bereikbaar» is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zie de antwoorden hiervoor.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de wijze waarop de geconstateerde kwaliteitsachterstand bij de DUO op korte termijn verholpen zal worden?
Gelet op het voorgaande zie ik geen kwaliteitsachterstand bij DUO die dient te worden verholpen en waarover het nodig is uw Kamer te informeren.
Stopzetten richtlijn drang en dwang GGZ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat er nog teveel drang en dwang wordt toegepast in de (jeugd) GGZ?
Ja.
Stelt het u teleur dat het terugdringen van drang en dwang langzaam gaat, langzamer dan het veld zelf aankondigde? Wilt u de meest recente cijfers aan de Kamer sturen?
Ik heb van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) begrepen dat de afname van het aantal separaties stagneert; in 2010 nam het aantal separaties met 5,5% af, hetgeen een minder grote afname is dan in 2009. Zodra de IGZ dit rapport publiceert ontvangt u deze. Ik had uiteraard liever gezien dat het terugdringen sneller gaat.
Staat u nog steeds achter de toezegging van uw ambts voorganger in 2008 dat er een multidisciplinaire richtlijn drang en dwang moet komen, die ervoor moet zorgen alleen in uiterste nood drang en dwang toe te passen?
Ja. Ik ben van mening dat alleen als ultimum remedium dwang en drang mag worden toegepast. De MDR dwang zou in de toekomst leidend moeten zijn voor de wijze waarop dwang zou moeten worden toegepast en teruggedrongen.
Ziet u nog steeds de grote noodzaak in van de implementatie van een richtlijn, omdat het de kwaliteit en veiligheid van zorg vergroot en drang- en dwangmaatregelen terugdringt?
Ja. Het ontwikkelen van een richtlijn is één kant van het verhaal. Deze implementeren en op juiste wijze gebruiken is een andere kant. Beiden zijn van groot belang.
Herinnert u zicht, aangezien de richtlijn er in juni 2011 nog steeds niet was, dat de motie- Bouwmeester1 is ingediend, die het kabinet oproept de multidisciplinaire richtlijn drang en dwang te ontwikkelen? Waarom neemt u geen regie bij de totstandkoming hiervan?
Ik herinner mij de betreffende motie zeker nog. Deze verzoekt de Regering onder meer om eind 2012 de MDR dwang te hebben ontwikkeld. Mede in dat licht heb ik het initiatief genomen om partijen uit te nodigen voor een bestuurlijk overleg.
Waarom schrijft u de Kamer2 dat het veld niet wil betalen, en dat er daarom geen multidisciplinaire richtlijn komt? Hoe ziet u de verantwoordelijkheidsverdeling? Waarom maakt u verschil met uw voorgangers?
Ik maak geen verschil met mijn ambtsvoorgangers. De toenmalige minister van VWS heeft ZONMw de opdracht verstrekt om in de jaren 2006 tot en met 2009 het Programma Kennisbeleid Kwaliteit Curatieve Zorg (KKCZ), ook wel aangeduid met de term «richtlijnenprogramma», uit te voeren. In het kader van dit programma konden voorstellen worden ingediend voor de ontwikkeling en financiering van MDRs op het gebied van de gehele curatieve zorg en dus niet alleen op het gebied van de GGZ. Indien het voorstel gehonoreerd werd, kon financiering voor de ontwikkeling van de MDR worden verkregen. Tevens was er een projectsubsidie aan het Trimbos-instituut verleend om MDRs te ontwikkelen. Deze projectsubsidie is met ingang van 1 januari 2008 beëindigd.
Nadat de projectsubsidie van het Trimbos-instituut en het KKCZ-programma waren beëindigd, heeft er geen financiering vanuit VWS voor de ontwikkeling van MDRs meer plaatsgevonden. Daarmee is de kwaliteitsverbetering en normontwikkeling zowel inhoudelijk als financieel een verantwoordelijkheid van het veld geworden. In mijn brief aan uw Kamer heb ik u tijdig willen informeren over de stand van zaken rondom de uitvoering van de hierboven genoemde motie.
Deelt u de grote zorgen voor de patiënten, nu de ontwikkeling van de richtlijn stil ligt?
Ik deel de zorgen dat als partijen niet tot de ontwikkeling van een MDR dwang en drang komen, we een instrument missen om dwang- en drangtoepassingen in de GGZ terug te dringen. In de tussentijd werkt het GGZ-veld wel aan het terugdringen van drang en dwang.
Waarom is er sinds oktober 2008 toegezegd door u en het GGZ-veld dat deze belangrijke richtlijn er komt, terwijl er nog steeds niets ligt? Bent u bereid de regie te nemen en te zorgen dat het veld gezamenlijk aan de slag gaat om de multidisciplinaire richtlijn zo snel mogelijk op een goede wijze te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Ik twijfel niet aan het belang dat partijen zien in de ontwikkeling van een MDR dwang. Ik zie in dit geval ook de complexiteit waarmee deze partijen een richtlijn moeten ontwikkelen. Ik kan (nog) geen richtlijnontwikkeling afdwingen. Met de komst van het Kwaliteitsinstituut zal deze doorzettingsmacht wel worden toegekend. Tot die tijd ben ik afhankelijk van overtuiging en ik zal dan ook op korte termijn op bestuurlijk niveau in gesprek met partijen gaan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg van 15 december 2011?
Ja.