Het bericht dat het bestuurscollege van Bonaire de beschermde status van het Bonaire national marine park inperkt |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving1 over de voorgenomen wijziging in de beschermde status van het Bonaire National Marine Park en het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB)?
In de berichtgeving van Amigoe van 2 april jl. wordt de vrees uitgesproken dat door de herziening van het ROB ontwikkelingen worden toegestaan die negatieve gevolgen hebben voor de mariene biodiversiteit en het Bonaire Mariene Park. Het Openbaar lichaam Bonaire is verantwoordelijk voor een goed beheer, behoud en bescherming van het mariene park overeenkomstig de Verordening Natuurbeheer Bonaire en de kaders van de ruimtelijke ordening. Wijzigingen in het beheer, als gevolg van bijvoorbeeld een herziening van het ROB of het toelaten van bepaalde ontwikkelingen in het Bonaire Mariene Park, kunnen alleen genomen worden na zorgvuldige afweging en met een goede onderbouwing.
Heeft u over deze plannen contact gehad met het bestuurscollege van Bonaire of de lokale natuurorganisaties, bijvoorbeeld in het kader van het natuurbeleidsplan voor de BES-eilanden?
Ambtelijk is contact geweest over de plannen van het bestuurscollege in het kader van de ontwikkeling van activiteiten in de kustzone van Bonaire.
Wanneer bent u van plan het natuurbeleidsplan BES naar de Kamer te sturen en de financiële gevolgen daarvan in de begroting te verwerken?
Het natuurbeleidsplan is op 23 april 2013 (Kamerstuk II 30 825, nr.191) aangeboden aan de Tweede Kamer. In het plan is aangegeven op welke wijze de 7,5 miljoen euro voor natuur in Caribisch Nederland besteed wordt. Deze middelen worden eenmalig toegevoegd aan de begroting van het ministerie EZ.
Kunt u bij het natuurbeleidsplan BES een overzicht geven van de voorgenomen ruimtelijk-economische ontwikkelingen in en rondom de belangrijkste natuurgebieden op de eilanden die een grote impact op de lokale natuur en in het bijzonder op het koraal hebben, zoals de aanleg van de pier die genoemd wordt in dit artikel?
In het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland is geen overzicht opgenomen van voorgenomen ruimtelijke economische ontwikkelingen in en rondom de belangrijkste natuurgebieden van de eilanden. Het natuurbeleidsplan geeft het kader voor de door de eilanden op te stellen natuurplannen. In deze natuurplannen zullen de eilanden aangeven op welke wijze het beheer en behoud van natuur concreet wordt vormgegeven. In het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland staat de aanbeveling om mitigatie-, herstel- en compensatierichtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling op te nemen in de eilandelijke natuurplannen.
Is de opmerking waar in het artikel dat er een kritisch onderzoeksrapport is opgesteld over de mogelijke gevolgen van de aanleg van een nieuwe pier in het onderwaterpark? Kunt u dit aan de Kamer toesturen?
Ten behoeve van de vergunningverlening op grond van de Wet maritiem beheer BES voor de aanleg van de pier in het onderwaterpark zijn drie rapporten opgesteld door het onderzoeksinstituut Caribean Research and Management of Biodiversity (CARMABI). Ten behoeve van de advisering over de gevolgen van de pier voor het mariene milieu en natuur is een rapport opgesteld door het Marien onderzoek instituut van Wageningen UR (IMARES). De rapporten treft u aan als bijlage2: Possible environmental effects of the construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, Bonaire, October 2011; Environmental impacts associated with the planned expansion of Karel’s Beach Bar, Bonaire, November 2011; Evironmental impact assessment of the Construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, august 2012; Kort advies ten aanzien van het optreden van effecten bij de aanleg en exploitatie van de uitbreiding van Karlel’s Pier, Bonaire, oktober 2012.
Kunt u bevestigen dat Rijkswaterstaat de vergunning voor deze werkzaamheden moet verlenen? Op welke termijn gebeurt dit, en is er daarbij sprake van een Milieu Effect Rapportage of kunt u bij deze vergunningverlening aandringen op het schenken van aandacht aan de milieugevolgen van de eventuele bouw?
Voor de aanleg van een nieuwe pier in het Bonaire Mariene Park dienen op grond van de vigerende BES wet- en regelgeving verschillende vergunningen te worden aangevraagd bij verschillende instanties. De Minister van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat) is verantwoordelijk voor vergunningverlening op grond van de Wet maritiem beheer BES. Het bestuurscollege van Bonaire is verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Verordening Natuurbeheer Bonaire en de Bouw- en woningverordening Bonaire.
Voor het verlenen van een vergunning op grond van de Wet maritiem beheer BES moet de Minister van Infrastructuur en Milieu bij de beoordeling van de aanvraag de effecten van de aanleg en het gebruik van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu, de natuur, de veiligheid van de scheepvaart en het maritiem archeologisch erfgoed uitdrukkelijk in overweging nemen. Een Milieu Effect Rapportage (MER) is bij de aanvraag niet verplicht. Een vergunning kan geweigerd worden, indien één of meer belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang zouden komen door verlening van de vergunning. Deze beoordeling geschiedt voor het aspect natuur in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken. Gebleken is dat de effecten van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu en natuur niet dusdanig zijn dat deze belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang komen. De vergunning is onder strikte voorwaarden verleend. De gestelde voorwaarden zijn onder andere bedoeld om mogelijke negatieve effecten van de aanleg en het gebruik op het mariene milieu en de natuur te voorkomen. Naast een vergunning op grond van de Wet maritiem beheer BES dient de initiatiefnemer in het bezit te zijn van alle overige benodigde vergunningen alvorens hij kan aanvangen met de aanleg van de nieuwe pier. Op welke termijn deze vergunningen verleend zullen worden, ligt aan het bestuurcollege van Bonaire.
Kent u het in het artikel aangehaalde rapport van onderzoeksbureau Carmabi over de schade aan het koraal, onder andere als gevolg van bouwactiviteiten? Is het raadzaam om bij nieuwe bouwactiviteiten aan de kust of op het water bij Bonaire steeds specifiek te kijken naar de gevolgen daarvan voor het koraal?
Ja, het rapport is bij mij bekend en als bijlage3 bijgevoegd (Environmental impact assessement of the Construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, Bonaire; Vermeij; august 2012). Bij iedere activiteit waarvoor een vergunning noodzakelijk is op grond van de Wet maritiem beheer BES zal door mij gekeken worden naar de effecten op het koraal. In aanvulling hierop werk ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu en het openbaar lichaam aan het uitvoeren van een Strategische Milieueffect Rapportage voor de kustzone van Bonaire. De rapportage zal inzicht geven over welke toekomstige activiteiten waar en op welke wijze plaats kunnen vinden zonder schade te berokkenen aan de natuur en het mariene milieu.
Heeft zulk onderzoek plaatsgevonden voor de in dit artikel2 omschreven projecten? Zo nee, kunnen Nederlandse kennisinstellingen, zoals het NIOZ of IMARES, daarbij een helpende hand bieden?
Ja, dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door het instituut CARMABI en door IMARES.
Doet het meest recente bestemmingsplan voor de kust van Bonaire naar uw mening recht aan de waarde van ecosysteemdiensten, zoals kustbescherming, zoals omschreven in de recente studies van The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB)3 die gedaan zijn over het eiland? Is er in het ROB sprake van een goede balans tussen economie en natuur op de korte en de lange termijn?
Zie beantwoording onder 1.
Natuurbezuinigingen en schaapskuddes |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Enige schaapskudde Veluwe failliet»?1
Ja.
Is het waar dat natuurbezuinigingen direct of indirect ten grondslag liggen aan het faillissement van genoemde schaapsherder? Zo ja, wat is het verband? Zo nee, kunt u de oorzaak dan op andere wijze duiden?
De financiële problemen voor de herder waren volgens de Vereniging Natuurmonumenten niet het gevolg van het wegvallen van reguliere begrazingsopdrachten van Natuurmonumenten.
Er is volgens de vereniging sprake van het niet verkrijgen van een incidentele begrazingsopdracht voor een project bij het Hulshorsterzand, waarvoor een openbare aanbesteding is geweest en waarop verschillende kuddes hebben ingeschreven. De opdracht is gegund aan een kudde die het beheer op de door de Vereniging Natuurmonumenten beoogde wijze wil uitvoeren en goedkoper heeft ingeschreven.
Bent u bereid Natuurmonumenten te steunen in het zoeken naar een acceptabele oplossing voor de dieren die het slachtoffer dreigen te worden van het faillissement van hun herder?2
Er is reeds een oplossing gevonden waarmee de acute nood voor de kudde is gelenigd en er heeft overleg plaatsgevonden tussen Natuurmonumenten en de herder. De herder heeft aangegeven erop te vertrouwen dat samen met Natuurmonumenten en andere partijen een structurele oplossing zal worden gevonden voor het behoud van de kudde. Ik ben blij dat er een oplossing voor deze kudde gevonden lijkt en ik ben bereid mee te denken over oplossingen voor rondtrekkende gescheperde schaapskuddes, met in acht neming van de verantwoordelijkheid van de provincies.
Bent u bereid terreinbeherende organisaties zodanig tegemoet te komen in hun exploitatiekosten dat natuurbeheer op de meest correcte wijze kan worden uitgevoerd anders dan geleid door louter economische korte termijn motieven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Beheersubsidie aan terreinbeherende organisaties wordt niet meer door het Rijk verleend maar door de provincies, via de provinciale Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) en eventuele andere regelingen.
Heeft u kennisgenomen van de maatschappelijke verontwaardiging over de economisering van het natuurbeleid en de gevolgen daarvan? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat incidenten zoals genoemd vaker voor zullen komen?
Ja, ik heb de berichtgeving en de reacties in de diverse media gevolgd. Ik heb een grote maatschappelijke betrokkenheid gezien bij deze schaapskudde. Ik ben ook blij dat veel Nederlanders zich betrokken voelen bij natuur en landschap. In mijn brief «Vooruit met natuurbeleid» (Kamerstuk 33 576, nr. 1) heb ik ook aangegeven deze ontwikkeling te zien en daarop in te willen spelen, om de betrokkenheid en inzet van de maatschappij bij natuur maximaal te kunnen benutten.
De Natura 2000-gebieden Nieuwkoopse plassen en Binnenveld |
|
Pieter Litjens (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de voortdurende stikstofproblematiek in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck?1
Ja.
Bent u bereid in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck, gelet op de voortdurende stikstofproblematiek in het gebied, de uitbreidingsdoelstellingen voor de habitattypen blauwgrasland en veenmosrietland om te zetten in behoudsdoelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze uitbreiding is nodig voor het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding van deze natuurwaarden. Voor de stikstofproblematiek biedt het op behoud zetten van de instandhoudingsdoelstellingen van blauwgrasland en veenmosrietland geen oplossing. De maatregelen die noodzakelijk zijn voor behoud zijn ook voldoende om op termijn de uitbreidingsdoelstelling te realiseren.
Bent u bereid te wachten, conform uw antwoord op eerdere vragen over de Nieuwkoopse Plassen, met het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied zolang niet duidelijk is hoe de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) uitwerkt voor dit gebied en er geen draagvlak bestaat onder de betrokkenen? Zo nee, waarom niet?2
Het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zal ik, ter uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 62), niet voor de zomer aanwijzen. In september zal ik u informeren over de stand van zaken van het gebiedsproces en zal ik aangeven wanneer dit gebied wordt aangewezen.
Kunt u aangeven of Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland inmiddels met hun advies voor het gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck zijn gekomen wat betreft het definitief aanwijzen van het gebied in relatie tot het beheerplan en de PAS? Zo ja, wat vindt u van dit advies en bent u bereid dit advies naar de Kamer te sturen?
De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven een door het gebied gedragen aanvullend advies over de instandhouding van Veenmosrietland te hebben ontvangen. De provincie Zuid-Holland geeft aan dat uit het advies blijkt dat het mogelijk is om de instandhouding van dit Natura 2000-doel te waarborgen. Momenteel vertaalt de provincie Zuid-Holland, als voortouwnemer van het beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, dit door naar het ontwerpbeheerplan voor dit gebied.
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van ondernemers, waterschap en de gemeenten Rhenen en Veenendaal op het beheerplan voor Natura 2000-gebied Binnenveld? Wat vindt u van deze kritiek?3
Ja, hier heb ik kennis van genomen. In een constructief overleg tussen mijn departement, de gedeputeerden van de provincies Utrecht en Gelderland en het waterschap Vallei en Veluwe, is op 24 april gesproken over de toekomstige inrichting van het Natura 2000-gebied Binnenveld. De twee provincies en het waterschap hebben mij aangegeven graag de verantwoordelijkheid voor het beheerplan van het Rijk over te nemen. In lijn met de decentralisatie ondersteun ik dit verzoek. De regionale overheden hebben aangegeven te willen werken aan een nieuw integraal beheerplan dat én voldoet aan de doelen voor Natura 2000 én kan rekenen op draagvlak in het gebied. Zij hebben hiervoor alternatieve maatregelen op het oog die de gevolgen voor de omgeving mogelijk zouden kunnen beperken.
Bent u bereid in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Binnenveld, gelet op het grote aantal Natura 2000-gebieden waar voor habitattype blauwgrasland een uitbreidingsdoelstelling geldt en de forse consequenties als gevolg van de voorgestelde peilverhoging, de uitbreidingsdoelstelling voor het habitattypen blauwgrasland om te zetten in een behoudsdoelstelling? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze uitbreiding is nodig voor het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding van blauwgrasland. Daarbij biedt het op behoud zetten van de instandhoudingsdoelstelling van blauwgrasland geen oplossing voor de stikstofproblematiek in dit Natura 2000-gebied. De noodzakelijke hydrologische maatregelen zijn nodig voor behoud. Met deze maatregelen zal naar verwachting op de langere termijn ook de uitbreidingsdoelstelling worden gerealiseerd.
Bent u bereid te wachten met het definitief aanwijzen van het Binnenveld tot Natura 2000-gebied zolang er geen draagvlak bestaat onder de betrokkenen in het gebied? Zo nee, waarom niet?
Het gebied Binnenveld zal ik, ter uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 62), niet voor de zomer aanwijzen. In september zal ik u informeren over de stand van zaken van het gebiedsproces en zal ik aangeven wanneer dit gebied wordt aangewezen.
Het aardbevingsbestendig maken van de olie- en gasopslag in Groningen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Olie-opslag niet bestand tegen zware bevingen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Wel wil ik daar aan toevoegen dat VOPAK heeft aangegeven dat deze berichtgeving onjuist was en is gecorrigeerd in een ANP-bericht van 3 april, waarin Vopak aangeeft nog 2 tot 3 maanden bezig te zijn met het onderzoek naar de bestendigheid van de terminal in de Eemshaven tegen aardbevingen. Er is vooralsnog geen schade of noodzaak van verstevigingen vastgesteld.
Is het waar dat bij de vergunningverlening voor de bouw en het gebruik van de opslagvoorzieningen in de Eemshaven rekening gehouden is met minder zware aardbevingen dan inmiddels voor mogelijk gehouden worden? Zo ja, leiden de nieuwe inzichten in aardbevingsrisico’s tot de verplichting voor de eigenaar om aanpassingen te doen aan de installaties?
Als bij vraag 1 aangegeven is Vopak nog bezig met deze inventarisatie.
Wordt bij de nu al uitgevoerde 11 onderzoeken naar de sterkte en gevolgen van eventuele aardbevingen op dit moment ook systematisch onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s die zwaardere aardbevingen kunnen hebben op vergunning plichtige bedrijven? Zo nee, bent u van mening dat een dergelijk onderzoek uitgevoerd moet worden en welke instanties horen hier volgens u bij betrokken te worden?
Als onderdeel van de genoemde 11 onderzoeken wordt ook onderzocht wat de mogelijke effecten aan het oppervlak zijn van een aardbeving groter dan 3.9 Richter en tevens wordt bekeken welke gebieden mogelijk in zones met een grotere dan tot nu toe verwachte schade vallen. Op basis hiervan zal bekeken moeten worden welke vergunningplichtige bedrijven binnen deze zone vallen en bekijken welke acties nodig zijn.
Deelt u de mening van de eigenaar van de olieopslag, Vopak, dat de kosten voor aanpassingen aan de installaties vergoed zouden moeten worden door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), zoals ook gebeurt bij schade door particulieren? Zo nee, waarom niet?
Indien uit de onder vraag 3 genoemde inventarisaties blijkt dat preventieve verbeteringen nodig zijn, zal ik hierover in contact treden met de NAM.
In welke mate wordt de opslag in Groningen gebruikt door of namens het Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA)? Bent u van mening dat er een verantwoordelijkheid ligt voor de overheid, als klant van olieopslag, om gebruik te maken van veilige installaties? Welke actie zou uit deze verantwoordelijkheid moeten volgen ten aanzien van de opslag in de Eemshaven?
De stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) huurt momenteel als enige organisatie tanks in de olieterminal van VOPAK in Eemshaven. COVA zal er als klant van olieopslag vanuit mogen gaan dat VOPAK als vergunningplichtig bedrijf voldoet aan alle wettelijk gestelde eisen ten aanzien van de veiligheid van de terminal en de daar aanwezige tanks.
Voor mogelijke vervolgacties zie bovenstaande vragen en antwoorden.
Welke risico’s loopt de bevolking als gevolg van de niet-aardschokbestendigheid van de opslag? Wordt daar in de veiligheidsregio op geanticipeerd en zo ja, hoe dan?
Zie bovenstaande vragen en antwoorden. Er is vooralsnog geen schade of noodzaak van verstevigingen vastgesteld.
Natuurontwikkeling in het Binnenveld |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Natura Binnenveld onhaalbaar» en «Liever boerengrond dan blauwgrasland»?1 2
Ja.
Bent u op de hoogte van de langdurige impasse rond de natuurontwikkeling in het Binnenveld en het beheerplan voor het gelijknamige Natura 2000-gebied?
Het is mij bekend dat het hier een ingewikkeld gebiedsproces betreft. Het is mijn voornemen om binnenkort bestuurlijk met de andere bevoegde instanties te overleggen over mogelijke oplossingen.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan draagvlak voor het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Binnenveld bij gemeenten, waterschap en landbouworganisaties?
Het Natura 2000-gebied Binnenveld is één van de laatste natuurparels in de Gelderse Vallei. Het concept beheerplan beschrijft maatregelen om deze hoge natuurwaarden te beschermen, in een omgeving met veel bedrijvigheid en ambitie. Dit raakt velen en het kost veel energie en tijd om de noodzakelijke maatregelen goed uit te leggen. Ik hecht aan een goede afstemming in de streek om het draagvlak te verbreden. Maatregelen zijn niet alleen voor natuurdoelen nodig, ook zijn ze nodig om ontwikkeling rond het gebied middels de Programmatische Aanpak Stikstof mogelijk te maken.
Klopt het dat nu wordt gewerkt aan een oplossing waarbij het peil in het riviertje de Grift met 20 cm wordt verhoogd, om te kunnen voldoen aan een goede instandhouding van de Natura 2000-gebieden? Welke andere mogelijke oplossingen ziet u om de kwetsbare gebieden in het Binnenveld te beschermen?
In het Binnenveld speelt een aantal ecologische problemen. Een belangrijk knelpunt is verdroging. Om de waterhuishouding van dit natuurgebied te verbeteren is een optie om het peil van de Grift te verhogen. Daarnaast wordt door het Waterschap Vallei en Veluwe nog gewerkt aan andere opties.
Kunt u toelichten waarom een peilverhoging van 20 cm in een landbouwgebied met een grootte van 200 ha noodzakelijk is om een natuurgebied van 10,8 ha te beschermen?
Het totale Natura 2000-gebied Binnenveld bedraagt 110 ha.
Het Natura 2000-gebied Binnenveld is een restant van habitats en soorten die decennia geleden nog in grote oppervlakten in Nederland en specifiek in de Gelderse Vallei voorkwamen. Deze natuurwaarden zijn nu zeer bedreigd door de cumulatie van activiteiten in en rond het gebied. Dat is ook de reden dat Nederland de verplichting heeft om deze kenmerkende soorten en habitats in een goede staat van instandhouding te herstellen. Dat kan alleen door specifieke maatregelen te nemen zoals vernatting. De optionele maatregelen bespreek ik binnenkort met de andere bevoegde instanties.
Klopt het dat deze 20 centimeters nodig zijn voor de instandhoudingsdoelen? Bij Natura 2000 zijn de instandhoudingsdoelen voor de kortere termijn, maar uiteindelijk gaat het toch om de realisatie van de ontwikkeldoelstellingen? Deelt u de mening dat het beter is om ook te kijken naar de ontwikkeldoelstellingen, opdat gewerkt kan worden aan een gedragen oplossing die ook op de lange termijn houdbaar is?
Nederland is gehouden zich in te spannen om tenminste te voorkomen dat de natuurkwaliteiten verder verslechteren en moet deze op termijn verbeteren, om de instandhoudingsdoelen te behalen.
Kunt u aangeven of Staatsbosbeheer van plan is om gronden in het Binnenveld te verkopen als onderdeel van de taakstelling voor het afstoten van gronden? Zo ja, om welke gronden en hoeveel hectare gaat het dan? Wat zou volgens u de inzet van Staatsbosbeheer moeten zijn voor het slagen van dit gebiedsproces?
Staatsbosbeheer zal geen natuurgebieden die behoren tot Natura 2000 en/of de EHS verkopen. Wel wordt er met Staatsbosbeheer constructief overlegd op welke wijze zij dit proces kunnen ondersteunen.
Is het u bekend dat de verhoudingen tussen de verschillende partijen in het gebied behoorlijk verstoord zijn? Bent u bereid om in overleg te treden met de verschillende overheden en belangenorganisaties in het Binnenveld om te zorgen dat de natuurontwikkeling in het gebied uit de impasse geraakt en er een «haalbare en betaalbare» invulling van het beheerplan van het Natura 2000-gebied komt?
Onder vraag 2 heb ik al aangegeven dat het om een ingewikkeld gebiedsproces gaat. Om te komen tot een mogelijke oplossing voor de lastige problemen die er nu zijn ben ik ingegaan op een verzoek van de beide bevoegde instanties (provincie Utrecht en provincie Gelderland) en het bestuur van het Waterschap Vallei en Veluwe om met hen eind april in overleg te treden.
Bent u bereid deze vragen voor 17 april te beantwoorden, in verband met het algemeen overleg Natuur- en milieueffecten veehouderij inclusief PAS dat op deze datum zal plaatsvinden?
Ja.
De tijgermug |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Aziatische tijgermug heeft zich in Nederland gevestigd»1 en «Misverstand over tijgermug in Nederland»?2
Ja.
Op basis van welke gegevens maakt Nederland onderscheid tussen «waargenomen» (geel) en «gevestigd» (rood), en hoe is het mogelijk dat het Europese centrum voor infectieziektenbestrijding (EDCD) aanvankelijk op basis van deze gegevens geconcludeerd heeft dat sprake was van vestiging?
Recent heeft ECDC de weergave van de kaarten aangepast, door onderscheid te maken in nieuwe categorieën. In gele gebieden hebben introducties van muggen plaatsgevonden. In rode gebieden zijn muggenpopulaties gevestigd. Bij de aanpassing van de kaarten is ten onrechte een deel van Nederland rood weergegeven. De oorzaak was dat er in Nederland op dezelfde locaties herhaaldelijk nieuwe introducties zijn geweest, wat als vestiging is bestempeld door de automatische categorisering. In Nederland nemen wij echter maatregelen om aangetroffen muggen te bestrijden en zo vestiging van muggen te voorkomen.
Hoe is geborgd dat de ECDC-kaart de juiste situatie weergeeft en hoe is het in dat licht mogelijk dat deze kaart (die op 21 maart jl. openbaar werd gemaakt) pas fouten bleek te bevatten, nadat Nederlandse media op 29 maart het publiek hadden geattendeerd op de vestiging van de tijgermug in Nederland?
De kaarten worden gemaakt op basis van data aangeleverd door onderzoekers uit de EU lidstaten. In Nederland gebeurt dat door het Centrum Monitoring Vectoren (CMV), onderdeel van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). De aangeleverde data worden vervolgens gevalideerd door een door ECDC gefinancierde databeheerder. Vervolgens worden de aangeleverde data door routinematige computerprocessen gecategoriseerd. Validatie van de indeling van de aangeleverde data in categorieën moet in de toekomst voorkomen dat gebieden ten onrechte rood worden weergegeven.
De verkeerde indeling op de kaarten van het ECDC werd reeds eerder geconstateerd door het CMV. Zij hebben contact opgenomen met het ECDC met het verzoek om de kaartjes te rectificeren. Het heeft enkele dagen geduurd voordat de kaartjes waren aangepast, maar inmiddels zijn de gegevens gecorrigeerd.
Op welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) zijn sinds 2005 tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende exotische muggen (zoals de gele koortsmug ofwel de denguemug en de Amerikaanse rotspoelmug) aangetroffen en gedurende welke perioden? Welke locaties (gespecificeerd naar bedrijfsnaam en adres) worden momenteel onderzocht op de aanwezigheid van tijgermuggen en andere gezondheidsbedreigende muggen en met welke frequentie?
Zoals de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM in reactie op de berichten in o.a. de Volkskrant heeft aangegeven, is de tijgermug in Nederland wel geïntroduceerd maar niet gevestigd. Er worden maatregelen getroffen om vestiging van exotische muggen te voorkomen.
Sinds 2005 zijn er bij bedrijven die handelen in Lucky Bamboo plantjes tijgermuggen aangetroffen. Naast monitoring van de NVWA is er via een AMvB een verplichting gekomen voor deze bedrijven om de plantjes die zij importeren te behandelen met biociden. De afgelopen jaren is het aantal gevonden tijgermuggen bij Lucky Bamboo bedrijven afgenomen, van 496 in 2006 tot 15 in 2012 en tot nog toe 2 in 2013. Er zijn op dit moment in totaal 6 bedrijven die handelen in Lucky Bamboo, die zich bevinden in Amstelveen, Aalsmeer, ’s Gravenzande, Bleiswijk, en De Kwakel.
Bij bedrijven die handelen in gebruikte banden zijn sinds 2009 op een vijftal locaties in Nederland exotische muggen aangetroffen. Dit betreft bedrijven in Oss, Montfoort, Heijningen, Weert en Oosterhout. Bij bandenbedrijven met verhoogd risico op introductie van tijgermuggen, vindt monitoring plaats en worden eventueel aangetroffen muggen door de NVWA bestreden. Met de bandensector ben ik bovendien in overleg over preventieve maatregelen.
Vanwege monitoring en bovengenoemde genomen maatregelen is er op dit moment geen aanleiding om te denken dat de tijgermug op dit moment in Nederland is gevestigd.
Hoe kan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met absolute zekerheid verklaren dat er op dit moment nergens in Nederland sprake is van vestiging van de tijgermug, gezien het feit dat u geen restricties stelt aan de import van tijgermuggen, het grote aantal bedrijven dat gebruikte banden importeert dan wel geïmporteerde Lucky bambooplantjes opkweekt en gezien het feit dat die slechts steekproefsgewijs worden bemonsterd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van muggenexpert Bart Knols dat de tijgermug zich in Nederland zal vestigen indien er geen effectieve maatregelen worden genomen tegen de voortdurende invoer van de muggen via de import van Lucky bambooplantjes en gebruikte banden? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartegen nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een draaiboek gemaakt voor het geval de tijgermug zich in Nederland gevestigd heeft? Zo ja, is dat draaiboek voor eenieder in te zien?
Zoals in bovenstaande antwoorden opgemerkt, worden er maatregelen genomen om vestiging van de tijgermug te voorkomen. De NVWA heeft een intern draaiboek klaarliggen voor als er een tijgermug wordt aangetroffen en er bestrijding plaats moet vinden. Daarnaast is er voor GGD-medewerkers een werkinstructie te vinden op de site van het RIVM.
Het geluidsniveau langs de HSL-Zuid |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA), Carla Dik-Faber (CU), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de rapportage krijgt van de metingen uitgevoerd door TNO die gehouden zijn langs het HSL-tracé in Lansingerland in het kader van de pilot die in het kader staat van het realiseren van een maximaal geluidsniveau ter plaatse van 57 dB(A)?
Met betrekking tot de geluidmetingen in Lansingerland en de bijbehorende geluidmetingen in combinatie met de pilot is sprake van twee meetperioden.
De eerste meetperiode duurde van maart 2012 t/m december 2012. In die periode heeft TNO geluidmetingen uitgevoerd op acht controlepunten bij woningen langs het tracé van de HSL. Dit betreft woningen gelegen in de gemeenten Kaag en Braassem, Lansingerland en Breda. Tegelijkertijd met deze brief ontvangt u deze rapporten incl. een separate beleidsbrief.
Nadat de pilotmaatregelen in Lansingerland zijn aangebracht zullen door TNO effectmetingen (2e meetperiode) in het najaar worden uitgevoerd.
Is het waar dat nu al duidelijk is dat deze metingen uitwijzen dat de vastgestelde norm van 57 dB(A) wordt overschreden?
TNO concludeert op dit moment dat bij vijf van de acht woningen (in de gemeenten Hoogmade en Lansingerland) waar het geluid is gemeten, de berekende geluidbelasting in de eindsituatie hoger zal zijn dan de grenswaarden uit het Tracébesluit, namelijk57 dB(A). De overschrijding in de eindsituatie op basis van de treinintensiteiten uit het Tracébesluit en de gemeten geluidimmissie van de thans voorziene HSL-treinen varieert tussen de 1 en 6 dB.
Kunt u aangeven wanneer het gehele pilotproject inclusief effectmetingen in Lansingerland afgerond wordt?
Met betrekking tot de 1e fase (het aanbrengen van absorberende platen en raildempers) is de verwachting dat eind april 2013 de opdracht aan Infraspeed kan worden verstrekt.
De maatregelen moeten, met name op het gebied van de veiligheid, nog door de certificerende instanties voor toepassing op de HSL (met Rheda-spoor) worden vrijgegeven. Als dit volgens planning verloopt kan voor de zomer gestart worden met de inbouw van de raildempers en de absorberende elementen op de bodem van de verdiepte ligging en op de Rheda-platen. Voor de 2e fase, het plaatsen van het MDM-scherm (Modulair Dubbelzijdig Minigeluidscherm) wordt verwacht dat de opdracht aan Infraspeed nog voor deze zomer kan worden gegeven. Ook hier geldt dat deze maatregel nog door de certificerende instanties moet worden vrijgegeven voor toepassing. Als dit volgens de huidige planning is voltooid, kan in september gestart worden met het plaatsen van de MDM-schermen tussen de twee sporen.
Nadat de pilotmaatregelen in Lansingerland zijn aangebracht zullen door TNO effectmetingen worden uitgevoerd. Het is de verwachting dat deze metingen in het najaar kunnen gaan plaatsvinden Ik merk daarbij op dat het weer rijden van de V250 treinen op hoge snelheid een voorwaarde is om de effectmetingen te kunnen doen. Dit kunnen uiteraard ook testritten zijn.
Deelt u de mening dat het, gezien de al opgelopen vertraging, verstandig is om tijdens het afronden van de pilot al voorbereidingen te treffen zodat er, indien noodzakelijk, direct na afloop van de pilot maatregelen genomen kunnen worden?
Ik heb ProRail opdracht gegeven om de analyse voor te bereiden op basis waarvan een voorstel zal worden gedaan voor de aanpak van de geluidproblematiek langs de HSL. In deze analyse zal de dan bekende effectiviteit van mogelijke geluidmaatregelen worden betrokken.
In de finale afweging zal ik de doelmatigheid van de inzet van een maatregelenpakket beoordelen. In die afweging zal ik ook de dan bekende inzichten omtrent het uiteindelijke gebruik van de HSL betrekken, zowel wat aantal treinen als wat rijsnelheden betreft.
Kunt u toelichten wat de planning en wat de kosten zijn van het maatregelenpakket?
Voor de planning zie mijn antwoord op vraag 3.
De totale kosten voor de eerste fase van het maatregelenpakket zoals dit nu in de pilot wordt uitgevoerd bedragen ca. € 5,5 mln. Dit is incl. de ontwerpkosten van het MDM-scherm en een stelpost van 0,7 mln. De totale kosten van het uiteindelijke maatregelenpakket, incl. de tweede fase zijn op dit moment nog niet bekend.
Kunt u toelichten in hoeverre een verlaging van de snelheid bij kan dragen aan het halen van de geluidsnorm?
De maatregelen die in de pilot worden getroffen, hebben tot doel om voor de eindsituatie het geluid te verminderen bij snelheden zoals deze in het Tracébesluit zijn vastgelegd en nu ook zijn gemeten, zie ook mijn antwoord op vraag 4. Snelheidsverlaging staat haaks op het doel waarvoor de HSL-Zuid is aangelegd en acht ik derhalve niet wenselijk. De spoorwegwet biedt op dit moment geen mogelijkheden om een snelheidsverlaging in het kader van geluid en trillingen op te leggen aan vervoerders.
Kunt u een reactie geven op het plan «Dak op de bak» van de bewoners van Lansingerland?
Het plan «dak op de bak» ken ik inhoudelijk niet. Mij is wel bekend dat daar ideeën over zijn. Echter voor de keuze om tot een aanvullend geluidmaatregelpakket te komen laat ik mij in eerste instantie leiden door het advies wat ik van de bureau’s M+P en Lloyds heb ontvangen. Ik wacht dan ook eerst de resultaten van de pilot af. Vooralsnog ga ik ervan uit dat deze maatregelen afdoende zullen zijn om de geluidsbelasting niet hoger te laten zijn dan de grenswaarde uit het Tracébesluit. De bewonersorganisaties te Lansingerland heb ik ook nader geïnformeerd over de maatregelen die nu getest worden.
Bent u bereid deze vragen vóór het notaoverleg MIRT op 8 april 2013 te beantwoorden?
Op 5 april heb ik u een uitstelbrief (Kamerstuk II 22 026, nr. 395) verzonden.
Dierproeven in het Biomedical Primate Research Centre |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afbouw van het aantal apen in het Biomedical Primate Research Centre (BPRC)? Klopt het dat er op dit moment evenveel apen in het BPRC zitten als in 2002, toen het kabinet schreef dat het wenselijk is «het aantal experimenten op apen terug te dringen en uiteindelijk tot nul te reduceren»?1
Ook het lid Graus heeft gevraagd naar het aantal apen in het BPRC en wat de reden is dat er nog zoveel apen zitten. Het BPRC heeft aangegeven dat er momenteel rond de 1500 apen aanwezig zijn. Het merendeel zit in de fokkolonie. Het BPRC wil niet afhankelijk zijn van aanvoer uit verre landen en houdt al jaren een fokkolonie in stand. Voor het aantal experimenten op dieren kan ik u verwijzen naar de website van het BPRC (www.bprc.nl ).
De jaarverslagen van de NVWA (Zodoende) geven aan dat het aantal proeven met apen in Nederland vanaf 2002 een dalende lijn laat zien. In 2002 was het aantal dierproeven op apen in Nederland 691 en in 2011 was dat 345. Het BPRC geeft aan dat van deze 345 dierproeven ongeveer 184 bij het BPRC werden uitgevoerd. Het aantal apen dat in Nederland gebruikt wordt in dierproeven is dus sterk gereduceerd. Het is momenteel nog niet mogelijk dierproeven met apen geheel te vermijden. Dierproeven met apen worden alleen uitgevoerd als uit een zorgvuldige toetsing is gebleken dat de proef een groot belang heeft en geen alternatieven beschikbaar zijn. In Nederland en het BPRC worden apen vrijwel uitsluitend ingezet in proeven die worden uitgevoerd ten behoeve van de humane gezondheid en ten behoeve van de eigen (apen)soort.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het vinden van alternatieven voor proeven op apen? Voor hoeveel dierproeven en proefdieren heeft het BPRC nu een alternatief gevonden?
Voor wat betreft het ontwikkelen van alternatieven wil ik benadrukken dat alternatieven bestaan uit Vervanging, Vermindering en Verfijning. Vervanging moet worden toegepast waar mogelijk en verder wordt veel invulling gegeven aan Vermindering en Verfijning. Aangezien Vervanging helaas niet in alle gevallen kan worden toegepast is de ontwikkeling van methoden voor Vermindering en Verfijning erg belangrijk. Het BPRC heeft meerdere prijzen voor alternatieven voor dierproeven gekregen, daarvoor verwijs ik u graag naar hun website.
Bedrijven zijn niet verplicht aan de overheid te rapporteren over het gebruik van alternatieven voor dierproeven. Ik kan u dus geen antwoord geven op de vraag voor hoeveel dierproeven en proefdieren het BPRC een alternatief gevonden heeft.
Hoeveel Nieuwe Wereldapen (marmosets) bevinden zich momenteel in het BPRC? Behoren deze apen tot een beschermde diersoort? Worden er proeven gedaan op apen die behoren tot een beschermde diersoort en wat voor proeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft het BPRC aangegeven dat er momenteel rond de 1500 apen aanwezig zijn. Een uitsplitsing hiervan kan ik u niet geven, deze gegevens worden niet op instellingsniveau vrijgegeven. Wel kan ik u melden hoeveel Nieuwe Wereldapen en Oude Wereldapen het BPRC in 2011 heeft gebruikt in dierproeven. Het BPRC heeft in 2011 18 Marmosets, 115 Rhesus-makaken en 12 Java-makaken gebruikt voor onderzoek met betrekking tot de mens en 11 Marmosets en 28 Rhesus-makaken voor een wetenschappelijke onderzoeksvraag. Deze cijfers kunt u vinden in het jaarverslag van het BPRC.
Marmosets en Java-makaken behoren tot de beschermde dieren die vallen onder de Convention on International Trade in Endangered Species (CITES) regelgeving. Ze behoren tot lijst B van de CITES, dat houdt in dat het beschermde diersoorten maar geen bedreigde diersoorten zijn.
Kunt u meer informatie verstrekken over de aard, het doel en de noodzaak van de dierproeven die in de afgelopen jaren (2011 en 2012) in het BPRC zijn verricht?
In het jaarverslag van de NVWA kunt u zien welke dierproeven in 2011 op apen in Nederland werden verricht. Op de website van het BPRC kunt u de proefdierkundige jaarverslagen vinden waar het doel van de dierproeven op apen in het BPRC meer gedetailleerd wordt beschreven.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de dierenexperimentencommissie van het BPRC gewaarborgd?
Een Dierexperimentencommissie moet een voorzitter en 2 deskundige leden hebben die niet in een arbeidsverhouding met de vergunninghouder staan en verder 2 deskundige leden die niet betrokken zijn bij het verrichten van dierproeven. Daarnaast mogen leden nooit deelnemen aan het opstellen van een advies voor een proef als zij zelf betrokken zijn bij het verrichten van de proef.
Hoeveel apen worden er per jaar geïmporteerd en geëxporteerd ten behoeve van wetenschappelijk doeleinden in en vanuit Nederland?
Op grond van de CITES wetgeving worden de import en export van apen van en naar landen buiten de EU geregistreerd. In 2011 zijn er in Nederland 648 levende apen voor wetenschappelijke en biomedische doeleinden ingevoerd van buiten de EU. In 2012 betrof het 99 apen. In 2011 zijn er uit Nederland geen levende apen voor wetenschappelijke en biomedische doeleinden geëxporteerd. In 2012 betrof het 14 apen.
De invoer en uitvoer binnen Europa wordt op instellingsniveau geregistreerd. Deze gegevens op instellingsniveau worden niet vrijgegeven. De transportbewegingen van apen staan onder toezicht van de NVWA en worden geregistreerd in het TRAde Control and Expert System (TRACES). In TRACES staat het aantal apen dat wordt verzonden binnen de EU of doorgevoerd over het grondgebied van de EU. Aan deze data is echter geen doelstelling gekoppeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het geplande algemeen overleg Dierproeven op 10 april a.s.?
Uw Kamer ontvangt de beantwoording voor het uitgestelde Algemeen Overleg dierproeven op 15 mei a.s.
De cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zoutwinning vergroot zandhonger van ’t wad»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gestelde in dit bericht dat zoutwinning leidt tot vergroting van de zandhonger van de Waddenzee?
Frisia heeft een Milieu Effect Rapport en een passende Beoordeling opgesteld om de gevolgen te onderzoeken van het voornemen om zout te winnen onder de Waddenzee. Uit dit onderzoek blijkt dat er sprake zal zijn van enige daling van de ondergrond. Dit zal aan het oppervlak van het wad niet meetbaar of merkbaar zijn omdat natuurlijke sedimentatieprocessen de bodemdaling kunnen bijhouden. De bodemdaling als gevolg van de zoutwinning blijft binnen het zogenaamde meegroeivermogen van de Waddenzee.
Tevens is berekend wat het volume is van de verwachte daling van de ondergrond. Op grond hiervan is berekend tot welke vergroting van de zandhonger dit zal leiden. In de aanvraag van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) zal Frisia moeten aangeven hoe de zandhonger gemitigeerd zal worden. Zonder adequate invulling hiervan kan geen instemming gegeven worden op het winningsplan.
In antwoord op eerdere vragen schrijft u dat er momenteel onderzocht wordt of de afname van de buitendelta’s gecompenseerd zou moeten worden, wordt hierbij ook bekeken of de effecten van de zandhonger gecompenseerd kunnen worden, wat de ecologische gevolgen hiervan zijn, en hoe dit zou moeten gebeuren?2
Ja, deze onderwerpen zijn onderdeel van de lopende en toekomstige studies. Om voldoende kennis te verwerven over het Waddensysteem, wordt in het kader van het Nationaal Deltaprogramma (deelprogramma Waddengebied in combinatie met het deelprogramma Kust) een kennis- en monitoringprogramma ontwikkeld. De lange termijn ontwikkeling van de buitendelta’s maakt onderdeel uit van dit programma.
Bent u het met mij eens dat er geen vergunning verleend kan worden voor zoutwinning onder de Waddenzee voordat de effecten van de zandhonger op de buitendelta’s, de kusten van Noord-Holland en de Waddeneilanden duidelijk zijn en voordat duidelijk is hoe deze effecten gecompenseerd kunnen worden?
Dat ben ik met u eens. Ten behoeve van de zoutwinning onder de Waddenzee zijn door Frisia de effecten van de hierdoor optredende zandhonger op de buitendelta’s, de kusten van Noord-Holland en de Waddeneilanden, en naar de noodzaak en mogelijkheden om deze effecten door zandsuppleties te mitigeren, voorafgaand aan de vergunningprocedures onderzocht in het Milieu Effect Rapport en in de passende beoordeling. Op basis hiervan zal bij een eventuele vergunning verlening in de vergunningvoorschriften de verplichting moeten worden opgenomen om deze effecten te mitigeren, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven. De vergunningprocedures zullen naar verwachting binnenkort van start gaan.
Uit uw beantwoording van eerdere vragen wordt duidelijk dat er geen overkoepelend overzicht is van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in de Waddenzee; zou het dan niet verstandiger zijn een centraal en openbaar overzicht bij te houden van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in het Waddengebied?
Het overzicht van de cumulatieve effecten van activiteiten in het Waddengebied wordt naar mijn mening door het bevoegde gezag adequaat gegenereerd als dat nodig is. Per nieuwe activiteit ligt de coördinatie bij het vergunning verlenende bevoegde gezag zoals dat in het wettelijk instrumentarium is geregeld. Zie ook mijn antwoord d.d. 15 januari 2013 op vragen 7 en 8 van mevrouw Dik-Faber (Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 997).
Kunt u aangeven hoe vaak jaarlijks een passende beoordeling wordt opgesteld voor activiteiten in het Waddengebied waarbij ook cumulatieve effecten op natuur en milieu worden gegenereerd bij verschillende bevoegde instanties?
Een passende beoordeling wordt opgesteld als onderbouwing van een vergunningaanvraag op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet).
In elke passende beoordeling worden de cumulatieve effecten beschreven van de activiteit met alle relevante andere projecten of activiteiten, ook als daarvoor vergunning is verleend door een van de andere bevoegde instanties.
Op 1 januari 2013 waren in totaal 123 Nb-wet vergunningen van kracht voor activiteiten of projecten in het Waddengebied, verleend door de vier bevoegde gezagen voor het Waddengebied te weten de provincies Groningen (23 vergunningen), Friesland (49) en Noord-Holland (9), en het ministerie van Economische Zaken (42).
Als bijlage bij deze brief is een overzicht gevoegd van alle (123) Nb-wet vergunningen die op 1 januari 2013 van kracht waren voor een activiteit of project in het Waddengebied3.
Kunt aangeven hoe vaak jaarlijks overleg plaatsvindt tussen verschillende bevoegde instanties over een concrete passende beoordeling en de toetsing hiervan?
Dit is mij niet bekend. Wel is mij bekend dat tussen bevoegd gezag en initiatiefnemer in de meeste gevallen vroegtijdig overleg plaatsvindt over de projecten of activiteiten waarvan de cumulatieve effecten in de passende beoordeling dienen te worden meegenomen.
Tevens is mij bekend dat op structurele basis uitwisseling van informatie plaatsvindt tussen de bevoegde instanties.
Hoe wordt voorkomen dat er effecten over het hoofd gezien worden, gezien de honderden verleende vergunningen en de vele tientallen beschermde soorten en habitats in het Waddengebied?
Dit wordt voorkomen door de bij wet vastgelegde uitgebreide procedure om te besluiten op een vergunningaanvraag.
Allereerst dient de initiatiefnemer voorafgaand aan de vergunningaanvraag in de passende beoordeling systematisch alle relevante effecten op beschermde natuurwaarden, waaronder cumulatieve effecten van andere projecten of activiteiten, te beschrijven.
Het bevoegde gezag weet welke andere vergunningen afgegeven of in voorbereiding zijn en voert hierover overleg met de initiatiefnemer. De kwaliteit en volledigheid van de passende beoordeling, waaronder de toets op cumulatieve effecten, wordt beoordeeld door het bevoegde gezag. Indien tijdens behandeling van de aanvraag blijkt dat informatie ontbreekt of onvolledig is, kan de procedure worden geschorst en wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld de ontbrekende informatie aan te vullen.
Vervolgens kunnen zowel andere bestuursorganen als mogelijk belanghebbenden, zoals natuur- en milieuorganisaties, een zienswijze op de aanvraag en de passende beoordeling indienen. Het bevoegde gezag betrekt deze zienswijzen bij het besluit op de vergunningaanvraag.
Wat is de status van het onderzoek dat u laat uitvoeren naar de mogelijkheden om bedrijven op een eenvoudige wijze en tegen de laagst mogelijke kosten toegang te verlenen tot ecologische informatie, met het oog op een snelle en goedkope vergunning- en ontheffing verlening?
Onder leiding van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een taskforce ingesteld die een nieuw exploitatiemodel voor de Database Flora en Fauna uitwerkt. De ontsluiting van ecologische gegevens in het kader van vergunningverlening maakt hiervan ook onderdeel uit. Naast het IPO nemen vertegenwoordigers van het Ministerie van EZ, Particuliere Gegevensinwinnende Organisaties, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Natuurmonumenten deel aan de taskforce. Eind mei 2013 komt de taskforce met haar resultaten.
Het bericht "Uitstoot ammonia bij BASF in De Meern” |
|
Jaco Geurts (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitstoot ammonia bij BASF in De Meern»?1
Ja.
Is het waar dat de productie stilgelegd is, omdat de veiligheid niet meer geborgd is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gemeente heeft op 21 maart 2013 met bestuursdwang de installatie stilgelegd omdat er geen zekerheid was dat de norm uit de vergunning niet opnieuw zou worden overschreden bij het opnieuw opstarten van de installatie. Dit was nodig nadat zich op zondag 17 maart 2013 emissies van stikstofoxiden en ammoniak hebben voorgedaan bij BASF.
Op 2 april 2013 is de bestuursdwang door de gemeente Utrecht opgeheven.
De Inspectie SZW heeft geen bedrijfsonderdelen stilgelegd naar aanleiding van het incident van 17 maart 2013 aangezien de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak niet zodanig was dat de veiligheid van de werknemers in gevaar is geweest.
Welke inspecties zijn de afgelopen vijf jaar door het bevoegd gezag uitgevoerd (onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport en haar rechtsvoorgangers, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en daarvoor de Arbeidsinspectie, provincie en gemeente) en welke overtredingen van vergunningen en wetten zijn daarbij geconstateerd?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet niet toe op het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO). Wel heeft de ILT controles uitgevoerd in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De ILT heeft een intentieverklaring getekend om te komen tot een handhavingsconvenant met BASF Nederland. Dit betreft vier vestigingen van BASF waarvan de vestiging in De Meern er één is.
De ILT heeft in september 2012 een audit uitgevoerd op het gebied van vervoer gevaarlijke stoffen bij BASF in De Meern en de overige vestigingen. Het eindoordeel van de audit bij De Meern was onvoldoende om te komen tot een convenant.
BRZO-inspecties hebben van 2008 tot en met 2012 jaarlijks plaatsgevonden. Deze BRZO-inspecties worden gezamenlijk uitgevoerd door Inspectie SZW met het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning (de gemeente Utrecht) en de Veiligheidsregio. De tabel in de bijlage1 toont het overzicht van geconstateerde overtredingen en de afhandeling.
Naast de jaarlijkse controles op basis van het BRZO heeft de gemeente Utrecht er begin 2011 voor gekozen om met integrale controles de veiligheid bij BASF in kaart te brengen. Er is daarbij door een integraal inspectieteam gecontroleerd op: de Wet milieubeheer met onderliggende vergunningen, het Bouwbesluit en verleende bouwvergunningen, het toenmalige Gebruiksbesluit, verleende gebruiksvergunningen en brandveiligheidseisen. Deze integrale controles hebben geleid tot een lijst van tekortkomingen van 107 punten. Het betreft overtredingen ten aanzien van de brandcompartimentering binnen de inrichting, constructie-eisen, vluchtroutering, sprinklerinstallatie, brandveiligheid, (opslag gevaarlijke stoffen) en onderhoud en keuring van installaties en tanks.
Er zijn in 2011 en 2012 waarschuwingen en dwangsombeschikkingen afgegeven.
Tot op heden heeft BASF voldaan aan de gestelde begunstigingstermijnen.
Welke maatregelen en sancties zijn naar aanleiding daarvan opgelegd? Kunt u een overzicht geven van de boetes, waarschuwingen en andere maatregelen die in de afgelopen vijf jaar door het bevoegd gezag aan BASF de Meern zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Van welke gevaarlijke stoffen (zoals ammonia en stikstofoxiden) is bekend dat zij gelekt zijn vanuit BASF de Meern in die periode en in welke hoeveelheden op welk moment? Is daarbij op enig moment sprake geweest van gezondheids- of veiligheidsrisico's voor personeel en omwonenden?
De omgevingsvergunning van BASF staat de emissie van onder andere ammoniak en stikstofoxiden toe. Door de gemeente is in een aantal gevallen vastgesteld dat de emissienorm van de vergunning is overschreden.
20 augustus 2009: stikstofoxidenemissie 120 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
31 augustus 2009: stikstofoxidenemissie 337 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
15 september 2011: ammoniakemissie 150 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
28 februari 2012: stikstofoxidenemissie 1000 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
23 oktober 2012: ammoniakemissie 171 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
17 maart 2013: ammoniakemissie 125 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
Volgens de gemeente Utrecht is daarbij nooit sprake geweest van gevaar voor de volksgezondheid. Dit is afgestemd met de GG&GD.
De Inspectie SZW geeft aan dat er geen veiligheidsrisico’s zijn geweest voor het personeel.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Leefomgeving op 3 April 2013?
Met mijn brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1853) heb ik aangegeven dat beantwoording van deze vragen meer tijd zou vergen.
Het realiteitsgehalte van het bestuursakkoord IPO/Rijk over 6.000MW wind op land |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is de realiteitstoets op de zoeklocaties die de provincies hebben aangeleverd in het kader van de realisatie van 6000MW wind op land inmiddels afgerond?1 Zo nee, wanneer verwacht u de afronding? Zo ja, kan de Kamer, zoals toegezegd, het rapport ontvangen? Welke conclusies verbindt u aan het rapport?
Ik heb het bureau Bosch en Van Rijn eind vorig jaar opdracht gegeven het bod van het IPO voor windenergie op land te toetsen om inzichtelijk te maken of het bod voldoende zou zijn om 6.000 megawatt windenergie op land te behalen in 2020. Het rapport is op 22 maart 2013 afgerond. U treft het rapport als bijlage bij de beantwoording aan.2
De conclusie die Bosch en Van Rijn trekt is dat het bod van het IPO nog niet optelt tot 6000 megawatt en dat een gedeelte van de gebieden uit het bod mogelijk nog afvalt. Deze conclusie hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en ik gebruikt om extra afspraken te maken met het IPO.
Eén van de extra afspraken is dat de provincies 6000 megawatt aan ruimte voor wind op land garanderen. De eerste 5715 megawatt wordt voor 31 december 2013 door de provincies vastgelegd. De resterende 285 megawatt wordt in het bestuurlijke overleg met het IPO na 1 mei over de provincies verdeeld. Als er gebieden afvallen, vult de betreffende provincie het afgevallen gedeelte zo spoedig mogelijk aan met alternatieve gebieden.
De extra en aanvullende gebieden worden uiterlijk in het voorjaar van 2014 door de provincies planologisch vastgelegd.
Ook is met het IPO afgesproken de voortgang van de provincies bij het planologisch vastleggen van de gebieden uit het IPO-bod en de daadwerkelijke realisatie van windenergie op land nauwgezet te monitoren.
Acht u het logisch dat provincies locaties die in 2009 als geschikte locaties zijn aangewezen en uitgewerkt in het kader van de studie «Een choreografie voor 1000 molens» van de rijksadviseur voor het landschap door provincies worden uitgesloten als zoeklocatie? Zo nee, verbindt u een conclusie aan deze notie, bijvoorbeeld door deze locaties wél op te nemen in de rijksstructuurvisie Wind op Land?
Het advies van de Rijksadviseur voor het landschap was geen beleidsadvies, maar een advies over een te hanteren visie bij het kiezen van een plaatsingsstrategie. Er is dus ook geen spanning tussen de gebieden in het provinciale bod en het advies. In de ontwerp-Structuurvisie Windenergie op land die het kabinet 28 maart 2013 naar de Kamer heeft gestuurd, staat toegelicht hoe met dit advies is omgegaan.
Wat houdt de «garantie» die de provincies afgeven in het Bestuursakkoord van 22 januari 2013 precies in?2
De provincies garanderen 6.000 megawatt aan ruimte voor windturbines op land. Dat betekent dat als gebieden afvallen, de provincies de afgevallen gebieden zo spoedig mogelijk aanvullen met alternatieve gebieden. De voortgang wordt nauwkeurig gemonitord.
Wat betekent de afspraak «de provincies leggen deze planologische alternatieven uiterlijk medio 2014 vast» voor het moment waarop genoemde locaties onherroepelijk beschikbaar komen?
Indien provincies er dit jaar niet in slagen hun taakstelling in een structuurvisie of vergelijkbaar beleid uit te werken, of wanneer er gebieden die nu zijn aangewezen afvallen, dan vullen zij het tekort aan. Zodra een gebied is aangewezen, is het ook beschikbaar voor windenergie. Er kunnen dan projecten ontwikkeld worden. In veel aangewezen gebieden is dit al het geval of wordt de ontwikkeling van projecten al concreet voorbereid.
De datum van 2014 is gekozen om voor nieuw aan te wijzen gebieden voldoende tijd te hebben om vóór 2020 de vergunningprocedures en de bouw van de parken te kunnen doorlopen.
Wat is de procedure, en de eventuele sanctie, indien te zijner tijd blijkt dat door provincies vastgelegde locaties voor wind op land door de bestuursrechter vernietigd worden? Indien hierover geen afspraken gemaakt zijn, kan dit geen aanleiding worden voor strategisch gedrag van provincies?
De bestuurlijke afspraken bieden geen basis voor (juridische) sancties. Wel is het IPO eindverantwoordelijk voor het voldoende door provincies nakomen van de afspraken. In eerste instantie wordt aan de provincies de gelegenheid geboden met alternatieve gebieden te komen. Mocht deze aanpak in IPO-verband niet werken, dan geeft lid 4 van de afspraken aan dat het kabinet zelf zal zorgdragen voor een adequate ruimtelijke inpassing.
Het gebrek aan voortgang van de doelstelling om in 2015 65%van het huishoudelijk afval te hergebruiken |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scheiden afval schiet niet op»?1
Ja.
Klopt het dat veel gemeenten op het moment nauwelijks 40% van het huishoudelijk afval recyclen? Zo ja, kunt u aangeven om welke gemeenten het gaat?
Het CBS enquêteert jaarlijks alle gemeenten in Nederland over de (gescheiden) inzameling van huishoudelijk afval. De resultaten daarvan worden in samenwerking tussen CBS en Rijkswaterstaat/Leefomgeving gevalideerd en gepubliceerd. De meest recente cijfers zijn van 2011. Op dit moment loopt de enquête over 2012, de concept resultaten daarvan worden medio 2013 verwacht.
Op de site www.rwsleefomgeving.nl/onderwerpen/afval/afvalcijfers zijn de gegevens over inzameling van huishoudelijk afval te vinden voor de periode 1993 t/m 2011.
De hoeveelheden gescheiden ingezameld afval die in de overzichten worden gepresenteerd, zijn verkregen door bronscheiding. Bij bronscheiding gaat het om afvalcomponenten die door burgers gescheiden worden gehouden en vervolgens gescheiden worden aangeboden (halen door een inzamelaar aan huis) of ingeleverd (brengen door de burger naar een milieustraat).
Er zijn gemeenten die (een deel van) het restafval laten nascheiden. Daarbij worden recyclebare componenten uit het gemengde restafval gehaald. De resultaten van nascheiding zijn niet per gemeente bekend. Wel is bekend dat door nascheiding het landelijk totaalcijfer voor gescheiden inzameling van huishoudelijk afval stijgt met circa 5%-punten. Dat betekent dat de 50% gescheiden inzameling van huishoudelijk afval in 2011 is opgebouwd uit 45%-punten bronscheiding en 5%-punten nascheiding.
Uit de gegevens op de hiervoor genoemde site blijkt dat 27 gemeenten in 2011 minder dan 40% van het huishoudelijk afval gescheiden inzamelden. Het gaat om Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Vlaardingen, Schiedam, Diemen, Zandvoort, Den Helder, Leiden, Haarlem, Haarlemmerliede c.a., Rijswijk, Utrecht, Zaanstad, Beverwijk, Purmerend, Spijkenisse, Velsen, Barendrecht, Leiderdorp, Zoetermeer, Delft, Groningen, Leidschendam-Voorburg, Maassluis, Leerdam en Vlieland.
Voor alle duidelijkheid: de hiervoor staande opsomming betreft 2011 en niet bekend is of deze gemeenten hun restafval nog lieten nascheiden. Stel dat we ervan uitgaan dat het eerder genoemde landelijk gemiddelde van 5% nascheiding op al deze 27 gemeenten van toepassing is, dus het percentage bronscheiding van deze gemeenten wordt met 5%-punten verhoogd, dan zouden van de in de vorige alinea genoemde gemeenten alleen de eerste 14 (Amsterdam t/m Zaanstad) minder dan 40% scoren.
Kunt u in dat verband ook aangeven wat de voortgang is van de pilot «afvalloze overheid» in Den Haag? Is deze pilot reeds opgestart? Zo nee, waarom niet?
Over de uitvoering van de pilot is reeds diverse malen overleg geweest tussen de gemeente Den Haag, het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De regie bij de uitvoering van de motie is in handen van het ministerie van BZK, omdat dit ministerie verantwoordelijk is voor het «huishouden» van de overheid.
De gemeente Den Haag is van plan een pilot uit te voeren en men heeft inmiddels een plan van aanpak gereed. Ook heeft men al een nulmeting verricht om gegevens te krijgen over de samenstelling van het afval. Het doel is om binnen de pilot ook te kijken wat men aan de voorkant kan doen, dat wil zeggen bij inkoop. De pilot moet zich lenen voor een uitrol over andere vestigingen. Momenteel wordt een geschikte locatie binnen de gemeentelijke gebouwen gezocht.
Deelt u de mening dat de doelstelling van 65% recycling in 2015 voor alle gemeenten nog steeds haalbaar is? Zo ja, kunt u toelichten waarom u dit vindt?
Zoals ik tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (28 694, nr. 111) heb toegezegd, heb ik een brief aan de Kamer gestuurd over diverse afvalonderwerpen, waaronder het advies van een werkgroep van gemeenten en het afvalbedrijfsleven over het verhogen van de recycling van huishoudelijk afval. In die brief geef ik onder meer aan dat al veel gemeenten goed scoren op het gebied van gescheiden inzameling: in 2011 haalde namelijk ruim 35% van de gemeenten 60% of meer gescheiden inzameling en ruim 15% van de gemeenten zat zelfs op 65% of meer gescheiden inzameling. En die goede resultaten komen voor in bijna elke stedelijkheidsklasse. De bedoelde gemeenten halen hun resultaten binnen de mogelijkheden die er nu zijn en met de instrumenten die ze nu tot hun beschikking hebben.
Ik constateer dat het halen van de ambitieuze doelstelling nu al mogelijk is. Het is daarom belangrijk om te gaan kijken wat gemeenten van elkaar kunnen leren en wat de potenties zijn van het waar mogelijk door minder goed scorende gemeenten overnemen van onderdelen van systemen van goed scorende gemeenten. Mijn voornemen is om de komende maanden samen met gemeenten te komen tot een uitwerking hiervan.
Kunt u toelichten waarom in Nederland meubels niet worden meegenomen in de recyclingdoelstelling van huishoudelijk afval?
Als meubels door burgers naar een kringloopcentrum worden gebracht en daar weer als meubels worden verkocht, dan is sprake van hergebruik en niet van recycling. Hergebruik is namelijk iets dat plaatsvindt met producten (in dit geval meubels) en niet met afvalstoffen. Meubels die worden hergebruikt, komen dus niet in de recyclingpercentages van huishoudelijk afval terug.
Pas als meubels naar bijvoorbeeld een gemeentelijke milieustraat worden gebracht en daarna worden gedemonteerd of gesloopt, is sprake van meubels als afvalstoffen. De materialen die vrijkomen bij het demonteren of slopen van meubels (metaal, hout, textiel, enz.) en vervolgens worden gerecycled, worden wel bij de totale bereikte recycling van huishoudelijk afval en de daarvoor geldende doelstelling meegeteld.
Deelt u de mening dat er een trendbreuk nodig is om in 2015 de doelstelling van 65% recycling te halen? Zo nee, waarom niet?
Het percentage recycling van huishoudelijk afval lag de afgelopen tien jaar tussen de 45 en 50%. Het binnen enkele jaren halen van een doelstelling van 65% kan dan inderdaad worden gezien als een trendbreuk. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ga ik hierover de komende maanden met de gemeenten in overleg.
Deelt u de mening dat er alomvattend grondstoffenakkoord nodig is tussen Rijksoverheid, gemeenten en bedrijfsleven om de grondstoffenrotonde mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit bereiken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, zijn er al meerdere gemeenten in Nederland die de doelstelling van 65% recycling halen of zelfs nog (veel) beter scoren. Dat doen die gemeenten binnen de mogelijkheden die er nu zijn en met de instrumenten die ze nu tot hun beschikking hebben. Ik ben dan ook vooralsnog niet overtuigd dat ingrijpende maatregelen (zoals een allesomvattend grondstofakkoord) noodzakelijk zijn. Ik wil eerst bezien welk resultaat kan worden bereikt als we gemeenten van elkaar laten leren.
Op welke manier bent u voornemens gemeenten die op dit moment achterblijven met de recyclingdoelstelling, te bewegen tot het behalen van de doelstelling van 65% recycling van huishoudelijk afval in 2015? Welke concrete maatregelen stelt u voor?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ga ik de komende maanden in overleg met gemeenten om te bezien op welke manier zij bij elkaar kunnen worden gebracht om van elkaar te leren en waar mogelijk (succesvolle onderdelen van) systemen van elkaar kunnen overnemen.
Overigens behoort de inzameling van huishoudelijk afval tot de autonome bevoegdheid van de afzonderlijke gemeenten. Zij zijn daarom primair verantwoordelijk voor het halen van recyclingdoelstellingen. Ik schrijf weliswaar in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) voor welke componenten gescheiden moeten worden ingezameld en op welke manier afvalstoffen moeten worden verwerkt, maar ik heb geen zeggenschap over hoe een gemeente de inzameling vormgeeft en welke instrumenten men daarbij inzet.
De mogelijke verkoop van Urenco |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat Nederland de aandelen in Urenco wil verkopen?1
Het kabinet heeft – als gevolg van de wens van het Verenigd Koninkrijk en de Duitse aandeelhouders E.on en RWE om de aandelen in URENCO te verkopen – het voornemen om ook de Nederlandse aandelen te vervreemden. Een noodzakelijke voorwaarde voor de verkoop is dat de publieke belangen effectief worden geborgd. Volledigheidshalve verwijs ik u naar de brief van het kabinet over het voornemen tot verkoop van de Nederlandse aandelen in URENCO.
Is het nader onderzoek en de winning van juridische en financieel advies zoals aangekondigd in uw brief van 1 februari 2012 afgerond?2 Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten en kunt u deze aan de Kamer aanbieden? Zo nee, wanneer verwacht u daarvan de uitkomsten?
Het kabinet heeft meerdere juridische en financiële adviezen ingewonnen. De onderzoeken geven aan welke bevoegdheden tenminste nodig zijn om de publieke belangen te borgen en wijzen verder uit dat meerderheidsaandeelhouderschap door EU-lidstaten de sterkste borging van publieke belangen oplevert. Dat vereist echter wel dat er een goede samenwerking is tussen de publieke aandeelhouders. De Nederlandse overheid is daarom altijd voorstander geweest van het handhaven van de bestaande situatie, omdat deze de beste garanties biedt voor het borgen van de publieke belangen (non-proliferatie, nucleaire veiligheid en leveringszekerheid). Het handhaven van de status quo is echter als gevolg van de intentie van het Verenigd Koninkrijk en de Duitse private aandeelhouders om de aandelen in URENCO te verkopen geen reële optie meer. Het kabinet heeft ook overigens altijd aangegeven dat bij een eventuele wijziging van de eigendomsituatie gekeken moet worden naar het behoud van een effectieve borging van de publieke belangen.
Bent u nog steeds voorstander van het handhaven van de bestaande situatie, omdat deze de beste garanties biedt voor het borgen van de publieke belangen (non-proliferatie en veiligheid)?3
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, welke nieuwe informatie heeft u sinds de antwoorden van 21 december 2012 op eerdere vragen en wat zijn doorslaggevende argumenten om nu wel tot verkoop te besluiten?4
De meerderheid van de aandelen in URENCO zal na verkoop van de medeaandeelhouders hoogstwaarschijnlijk in handen van één of meer nieuwe private aandeelhouders komen. Er is dan geen borging van het publieke belang via de meerderheid van het aandeelhouderschap en zeggenschap in EU-overheidshanden. Nederland is dan afhankelijk van de medewerking van de nieuwe private aandeelhouder of aandeelhouders. Daarmee is Nederland niet in staat om via het aandeelhouderschap zorg te blijven dragen voor een effectieve borging van de publieke belangen. Daar komt bij dat een verkoop van de andere aandeelhouders ook negatieve gevolgen kan hebben voor de waarde van de Nederlandse aandelen. Nederland verliest dan immers de huidige invloed en zeggenschap. Alles overziend, vindt het kabinet – gelet op een adequate borging van de publieke belangen en gelet ook op de Nederlandse financiële belangen -het niet wenselijk om als enige publieke aandeelhouder achter te blijven en acht het kabinet een andere wijze van borging van de publieke belangen noodzakelijk.
Op welke wijze denkt u de publieke belangen zoals vastgelegd in het verdrag van Almelo na verkoop te borgen?
Zoals aangegeven in de brief zijn meerdere bevoegdheden nodig om de publieke belangen effectief te borgen. Over de exacte vormgeving en de benodigde bevoegdheden ben ik op dit moment in overleg met het Verenigd Koninkrijk, de Duitse overheid en de Duitse private aandeelhouders (E.on en RWE). Het spreekt voor zich dat er geen sprake kan zijn van een verkoop voordat de publieke belangen effectief zijn geborgd.
De gevolgen van de energietransitie voor onze werkgelegenheid, concurrentiepositie en staatskas |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Altmaier rügt Vorgänger»1 en het TNO-rapport «Naar een toekomstbestendig energiesysteem voor Nederland» (12-03-2013)?
Ja.
Deelt u de mening van Altmaier dat Duitsland nu de consequenties ondervindt van een te snelle, geforceerde verduurzaming waardoor de betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid van hun energievoorziening nu zwaar onder druk staat? Zo nee, waarom niet?
Duitsland kiest met de Energiewende voor een snelle transitie naar een duurzame energievoorziening. Deze snelle transitie heeft inderdaad consequenties voor betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid. In Nederland streven we naar een kostenefficiënte overgang naar een duurzame energievoorziening.
Kunt u aangeven in hoeverre u rekening houdt met dergelijke consequenties voor Nederland, aangezien dit kabinet vooralsnog rucksichtslos doorgaat met het verduurzamen van onze energievoorziening? Zo ja, kunt u dan ook aangeven op welke punten u om deze redenen op de rem heeft getrapt als het gaat om de verduurzaming van onze energievoorziening?
Nederland kiest voor een kostenefficiënte overgang naar een duurzame energievoorziening. Om de doelstelling in 2020 te halen zetten we door middel van de SDE+ in op de uitrol van de meest kostenefficiënte duurzame technologieën. Daarnaast zetten we in op innovatie om de kostprijs van duurzame opties voor de langere termijn te verlagen.
Het TNO rapport waarschuwt voor het belang van fossiele brandstoffen voor Nederland; kunt u aangeven hoe u de circa 50 miljard aan fossiele brandstoffen gerelateerde inkomsten voor de Staat wilt opvangen als deze door uw verduurzamingstransitie drastisch afnemen en kunt u dit overzichtelijk in een tabel tot aan 2020 uiteenzetten? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de inkomsten van de Staat uit het aardgas (de aardgasbaten) verwijs ik naar de volgende tabel uit de Miljoenennota en de Begroting EZ (bedragen in mld €).
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Transactiebasis
Niet-belastingmiddelen (op Begroting EZ)
12,70
11,75
11,80
11,95
11,50
11,05
Vennootschapsbelasting (op begroting Financiën)
1,80
1,70
1,65
1,50
1,40
1,30
Totaal
14,50
13,45
13,45
13,45
12,90
12,35
Kas-inkomsten
Niet-belastingmiddelen
11,95
12,00
11,75
11,85
11,65
11,15
Vennootschapsbelasting
1,70
1,80
1,65
1,50
1,40
1,30
Totaal
13,65
13,80
13,40
13,35
13,05
12,45
Hieruit blijkt dat de inkomsten voor de Staat uit het Nederlandse aardgas naar verwachting in de komende jaren zullen afnemen. Dit staat los van de verduurzaming van de energiehuishouding maar heeft alles te maken met afnemende aardgasvoorraden. Aangezien deze afname zich ook na 2017 voor zal doen, zullen de uit het Nederlandse aardgas voortvloeiende inkomsten voor de Staat navenant verder dalen.
In hoeverre bent u bereid om de waarschuwing van TNO op te volgen om, voordat de duurzame energietransitie wordt doorgezet, eerst de consequenties van een energietransitie voor de Nederlandse werkgelegenheid, concurrentiepositie en staatskas duidelijk uit te werken? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u kennelijk dit advies van TNO, dat spreekt van «dramatische consequenties bij een onzorgvuldige transitie naar een duurzaam energiesysteem», niet serieus neemt?
U kent het initiatief van de SER om te komen tot een nationaal energieakkoord gericht op duurzame groei. Het kabinet steunt dat streven. In dit verband wordt nadrukkelijk gekeken naar ondermeer de economische consequenties van de energietransitie. De intentie van alle betrokkenen is daarbij de feiten goed te betrekken en te komen tot doorrekening van de effecten van de afspraken in het akkoord. Komende zomer wordt het akkoord afgerond. Ook TNO is betrokken bij dit proces. Ik ben voorstander van een doorrekening op zowel effecten voor klimaat en energie alsook op de economische indicatoren als werkgelegenheid en concurrentiepositie.
Kunt u daarbij tevens de gevolgen voor de betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid van onze Nederlandse energievoorziening in kaart brengen? Zo nee, waarom niet?
In een transitie naar een duurzame energievoorziening zijn betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid belangrijke randvoorwaarden. In het SER-traject wordt dit, mede op verzoek van het kabinet, ook nadrukkelijk meegenomen.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Energie op 17 april 2013 beantwoorden?
Het bericht ‘Alleen provincie mag windmolenfilm zien’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Alleen provincie mag windmolenfilm zien»?1
Ja ik ben op de hoogte van het bericht.
Deelt u de mening dat alle informatie betreffende de gevolgen van (geplande) windmolencentrales openbaar dient te zijn? Zo neen, waarom niet?
Ik deel de mening dat alle informatie betreffende de gevolgen van geplande windmolenparken openbaar dient te zijn.
Hoe beoordeelt u het door het provinciebestuur achterhouden van deze cruciale informatie?
Ik ben niet van oordeel dat sprake is van het achterhouden van cruciale informatie door het provinciebestuur aangezien de windmolenfilm i.c. een 3D visualisatie is gebruikt in de voorbereidingsfase van het MER.
Zoals bekend loopt voor Windpark N33 een procedure in het kader van de Rijks coördinatie-regeling aangezien het om een windmolenproject gaat dat groter is dan 100 MW. Alvorens een Rijksinpassingsplan kan worden op- en vastgesteld dient een Milieueffectrapportage te worden gemaakt. In deze Milieu-effectrapportage zullen verschillende opstellingsvarianten voor windmolens op milieueffecten worden beoordeeld. Bij het bepalen van deze opstellings-varianten wordt o.a gebruik gemaakt van een zgn. 3D visualisatie tool. Dit instrument is door de provincie (en betrokken gemeenten) gebruikt om verschillende ontwerp-opstellingsvarianten te bekijken. Deze inzichten zijn vervolgens door de provincie ingebracht in een ontwerp-sessie, georganiseerd door de initiatiefnemer, waarbij met behulp van deze tool is geconcludeerd dat nog nader onderzoek wenselijk was om tot een juiste keuze voor de in het MER te onderzoeken opstellings-varianten te komen. Inmiddels is een keuze gemaakt en zal volgens planning begin april het provinciaal en het gemeentelijk bestuur hieromtrent worden geïnformeerd. Tevens zullen eind april twee openbare informatieavonden voor de bevolking worden gehouden.
Kent u de inhoud van de film of wordt de inhoud ook voor u achtergehouden?
De inhoud van deze 3D visualisatie wordt zeker niet voor mij achtergehouden. Op dit moment is echter nog sprake van voorbereidingshandelingen in het kader van de op te stellen MER. Hierbij is mijn Ministerie intensief betrokken. Voor de verdere gang van zaken verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid uw invloed (gezien uw vorige functie als gedeputeerde in Groningen) op het Groningse provinciebestuur aan te wenden om de in het artikel genoemde film openbaar te maken, zodat de bewoners weten wat u en het provinciebestuur met hen voor hebben? Zo neen, waarom niet?
Het is niet nodig dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu haar invloed als voormalig Gedeputeerde van Groningen uitoefent. In de maand april worden openbare informatieavonden ingepland waar de bevolking kennis kan nemen van de verschillende opstellingsvarianten die in het MER nader op milieueffecten zullen worden onderzocht. Het is de bedoeling om de varianten daarbij aanschouwelijk te maken door de inzet van genoemde 3D visualisatie.
De benoeming van de heer Meijdam door de provincie Noord-Holland in de gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vecht |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is voor u de reden om in uw antwoord op eerdere vragen niet in te gaan op de vraag of u de conclusies van de commissie «Operatie Schoon Schip» deelt dat er onder verantwoordelijkheid van de heer Meijdam een rapport over het KNSF-terrein bij Muiden geheim is gehouden? Deelt u die conclusie nu wel of niet?1
De Commissie Schoon Schip heeft in opdracht van de Provincie Noord-Holland onderzoek gedaan naar de bestuurscultuur in Noord-Holland in de periode 2003–2011. De gang van zaken rond het KNSF-terrein bij Muiden is voor dat doel als casus beschreven. De Commissie stelt vast dat het college van Gedeputeerde Staten in de periode 2004 – 2005 een rapport over deze casus niet openbaar maakt. In die periode heeft o.a. de heer Meijdam deze kwestie in portefeuille. De Commissie concludeert dat GS daarbij onvoldoende duidelijk hebben gemaakt welke belangen op welke wijze zijn afgewogen2.
Ik stel vast dat het een eigenstandige verantwoordelijkheid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland betreft om zich een oordeel te vormen over de conclusies van de Commissie.
Erkent u dat uit het KNSF-dossier ook blijkt dat in 2004 op ambtelijk niveau duidelijk is aangedrongen op openbaarmaking van het zogeheten Akro-rapport op grond van de Wet openbaar bestuur (Wob), de voordelen van openbaarmaking daarbij duidelijk werden aangegeven en dat dit advies onder verantwoordelijkheid van de heer Meijdam niet is overgenomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de door u aangehaalde conclusie over het onvoldoende duidelijk maken welke belangen op welke wijze zijn afgewogen? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat de Commissie Schoon Schip inderdaad constateert dat het college van GS ondanks ambtelijke adviezen besluit het rapport niet openbaar te maken.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat uit het KSNF-dossier ook blijkt dat KNSF echter tegen openbaarmaking was en dit enkele malen schriftelijk meldde aan het college van Gedeputeerde Staten en dat vervolgens, ondanks heldere ambtelijke adviezen over de wenselijkheid van openbaarmaking, het college van Gedeputeerde Staten besloot tot geheimhouding van het rapport van Akro Consult? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de door u aangehaalde conclusie over het onvoldoende duidelijk maken welke belangen op welke wijze zijn afgewogen? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat de Commissie Schoon Schip inderdaad constateert dat KNSF bezwaren heeft geuit tegen de openbaarmaking en dat ambtenaren deze bezwaren niet overtuigend achtten.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Is door u in het afwegingskader voor benoeming van leden en voorzitters van adviesraden en commissies een uitsluitingsgrond opgenomen vanwege schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke momenten wordt deze toegepast?
Leden en voorzitters van adviesraden worden geselecteerd op grond van hun deskundigheid en ervaring. Daarbij wordt belang gehecht aan een mix van deskundigheid en ervaring opgedaan in de wetenschap, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en het openbaar bestuur. In het afwegingskader is om die reden niet voor te schrijven dat leden van strategische adviesraden geen belangen mogen hebben in het veld waarover de betreffende raad adviseert. Bij de raad als geheel wordt gestreefd naar een evenwichtige samenstelling. De raad zorgt bij de opstelling van adviezen dat belangenverstrengeling wordt vermeden.
Het niet langer toestaan van zwanendriften |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de ontheffing die in 2008 afgegeven is aan een zwanendrifter op grond van artikel 34 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren voor het houden en doden van zwanen afloopt op 31 maart 2013 en dat het na deze datum niet langer toegestaan is om zwanen te houden voor productie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Houdt u zich aan de belofte dat u vanaf 1 april 2013 geen ontheffingen meer zult afgeven aan zwanendrifters voor het houden van zwanen voor productie?1 Zo ja, zullen er na 1 april 2013 nog zwanendrifters actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zullen geen ontheffingen meer worden verleend. Het is mogelijk dat er ook na 1 april 2013 nog zwanendrifters actief zullen zijn. De zwanen kunnen worden gehouden als siervogels. Voor deze manier van houden is geen ontheffing vereist. Het leewieken van de vogels, dat nodig is om ze te kunnen houden, is na 2018 niet meer toegestaan.
Zijn er in 2012 inderdaad onverwachtse controles bij zwanendrifters uitgevoerd zoals in uw brief staat aangegeven? Zo ja, hoeveel controles zijn er uitgevoerd en zijn hier overtredingen bij vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja. In 2012 zijn twee controles uitgevoerd. Daarbij zijn door de NVWA geen overtredingen vastgesteld.
De aanhouding van een jachtopziener voor illegale jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Jachtopziener opgepakt voor illegale jacht»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de geconstateerde misstanden plaatsvonden op het landgoed De Eese?
Het strafrechtelijk onderzoek naar de jachtopziener is in volle gang. In het belang van het onderzoek kan het Openbaar Ministerie thans geen verdere mededelingen doen.
Kunt u aangeven of verdachte in dienst is van de familie die het landgoed bezit of van de BV die eigenaar is van het landgoed en verantwoordelijk is voor de exploitatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre verdachte handelde met het oogmerk de belangen van de jachthouder te beschermen?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de jachthouders op landgoed De Eese gehoord worden in het onderzoek naar de wetsovertredingen om vast te stellen of zij daarbij al dan niet betrokken zijn? Zo nee, welk ander belang zou de jachtopziener kunnen hebben gehad bij het overtreden van de wet en waarom wordt zijn werkgever daar niet op aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er anderen jachthouders zijn van het gebied dan de leden van de familie die het landgoed bezit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wie?
Wie jachthouder zijn, is geen openbaar gegeven. Daarom volsta ik met de vermelding dat aan de jachtopziener een vergunning werd verleend volgens artikel 36, tweede lid van de Flora-en faunawet.
Deelt u de mening dat de jachthouders op De Eese en hun jachtgasten een direct belang hadden bij de wetsovertredingen van de nu aangehouden jachtopziener? Zo nee, waarom niet? Zo ja, strekt het onderzoek zich uit naar hun belangen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of verdachte lid is van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht (KNVvN)? Zo ja, treft de vereniging disciplinaire maatregelen tegen verdachte?
De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht heeft bekendgemaakt dat de verdachte lid is. Het is aan de vereniging of, en zo ja hoe, disciplinair zal worden omgegaan met de verdachte.
Is het waar dat de verdachte buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) is? Zijn zijn opsporingsbevoegdheid en aanstelling zijn ingetrokken? Zo nee, wanneer en voor welke duur wordt die dan ingetrokken?
De persoon was buitengewoon opsporingsambtenaar. Inmiddels is zijn opsporingsbevoegdheid ingetrokken. Het is aan zijn werkgever om te bepalen of het dienstverband zonder de functie van boa wordt voortgezet.
Is het waar dat de kroonprins heeft gejaagd op landgoed De Eese? Zo ja, hoe ziet u de aanhouding van de daar verantwoordelijke jachtopziener in relatie tot de voorbeeldfunctie van de kroonprins?
Koning Willem-Alexander is ten onrechte in verband gebracht met een van strafbare feiten verdachte jachtopziener. Z.M. de Koning, voor de troonswisseling op 30 april jongstleden Z.K.H. de Prins van Oranje, is in de periode dat deze jachtopziener in dienst was niet op het betreffende landgoed geweest, noch heeft hij ooit met hem gejaagd.
Deelt u de mening dat overtredingen door BOA’s nauwelijks zijn vast te stellen omdat juist zij de toezichthoudende taak in een bepaald gebied vervullen, veelal het eigendom van hun broodheer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen waardoor de onafhankelijkheid in het veldtoezicht beter gewaarborgd wordt?
Nee, het Openbaar Ministerie houdt toezicht op de onafhankelijkheid van de opsporing door en de kwaliteit van de processen-verbaal van buitengewoon opsporingsambtenaren. Daarnaast is de politie verantwoordelijk voor het directe toezicht op buitengewoon opsporingsambtenaren. Dat ziet op de dagelijkse taakuitoefening en de samenwerking met de andere partijen in de opsporing.
Hoe vaak zijn BOA’s in de afgelopen twee geverbaliseerd?
De processen-verbaal tegen boa’s worden niet apart geregistreerd. Indien er een proces-verbaal tegen een boa wordt opgemaakt, adviseren de politie en OM mij over het intrekken van de opsporingsbevoegdheid. Bij mijn besluit daarover weegt ook mee van welk strafbaar feit de boa wordt verdacht.
Deelt u de mening dat ook de werkgevers van BOA’s aangesproken moeten worden voor wetsovertreding van hun personeel, zeker waar het in de rede ligt aan te nemen dat ze ofwel opdrachtgever zijn tot wetsovertreding ofwel daarvan kennis dragen?
Indien een werkgever kennis draagt van door zijn personeel gepleegde strafbare feiten, ligt het in de rede dat hij daar aangifte van doet. In het geval dat een werkgever opdracht heeft gegeven tot het plegen van strafbare feiten, pleegt hij zelf een strafbaar feit. Indien het strafbare feit betrekking heeft op de werkzaamheden bij de werkgever, zal ook de werkgever hierop aangesproken worden indien dit nodig is.
Proefboringen schaliegas |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van Binnenlands Bestuur d.d. 1 maart 2013 dat het Britse bedrijf Cuadrilla proefboringen naar schaliegas gaat uitvoeren in Luttelgeest of Marknesse?1
Ja. Ik wil hierbij benadrukken dat er bij het aangekondigde onderzoek van Cuadrilla geen proefboringen geplaatst worden. Dit past in mijn toezegging dat er geen proefboringen naar schaliegas geplaatst worden gedurende de looptijd van het onderzoek, dat in opdracht van mij wordt uitgevoerd.
Klopt het dat Cuadrilla nu onderzoek doet naar de effecten van de boringen op beschermde diersoorten en of de bodem stevig genoeg is om een boortoren te plaatsen? Kunt u aangeven of in het vooronderzoek ook andere zaken onderzocht worden, zoals de gevolgen voor grondwater, bodemkwaliteit etc.?
Cuadrilla heeft besloten om de looptijd van het door mij aanbestede onderzoek te benutten om verschillende onderzoeken uit te voeren om de benodigde informatie te verzamelen over de verschillende mogelijke boorlocaties. Nogmaals, er zal niet geboord worden.
Het vooronderzoek van Cuadrilla betreft een ecologisch onderzoek om vast te stellen of, en zo ja welke, beschermde flora en fauna in de omgeving aanwezig is. Met de resultaten van dit onderzoek kan beoordeeld worden wat de potentiële effecten zouden kunnen zijn van de proefboringen en of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om deze te beperken.
Daarnaast wordt een bodemonderzoek uitgevoerd ter vaststelling van de nul-situatie van de bodem en grondwater kwaliteit. Daarbij wordt ook de draagkracht van de bodem bepaald ten behoeve van de boorinstallatie.
De gegevens van de vooronderzoeken worden gebruikt om te bepalen welke van de twee locaties het meest geschikt zou zijn als boorlocatie. Daarnaast zal Cuadrilla diverse andere onderzoeken uitvoeren om een volledig beeld te vormen van de potentiële effecten (en eventuele maatregelen) van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Klopt het dat u toestemming heeft gegeven voor de proefboring, maar dat de gemeente Noordoostpolder geen vergunning heeft afgegeven omdat dit niet nodig is in dit stadium van vooronderzoek? Is er vooraf contact geweest tussen u en de gemeente? Zo ja, heeft u de gemeente gewezen op de mogelijke risico's van boringen naar schaliegas?
Nee, het klopt niet dat ik toestemming heb gegeven voor een proefboring. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, worden bij het door Cuadrilla aangekondigde onderzoek geen proefboringen geplaatst.
Op 14 juni 2010 is de opsporingsvergunning Noordoostpolder door mij verleend. Met alleen een opsporingsvergunning mogen geen proefboringen geplaatst worden. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 maart jl., zijn meer vergunningen en instemmingen nodig alvorens geboord zou kunnen worden. Zo is een omgevingsvergunning nodig, waarmee onder andere een wijziging van het bestemmingplan moet worden aangevraagd – de gemeente is hiervoor het aanspreekpunt. Daarnaast moet volgens het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) een melding ingediend worden bij mijn ministerie met betrekking tot de milieu-impact van de proefboring en moet een boorplan ingediend worden bij het Staatstoezicht op de Mijnen.
Voor het lokale verkennende onderzoek, dat Cuadrilla gaat uitvoeren, zijn geen vergunningen nodig. Cuadrilla heeft contact gehad met het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Noordoostpolder, alvorens zij bekend maakte, dat zij de bedoelde onderzoeken gaat uitvoeren.
Heeft Cuadrilla inderdaad ook vooronderzoek uitgevoerd in Boxtel en Haaren in de provincie Noord-Brabant? Zijn er nog andere gemeenten waar u proefboringen verwacht door Cuadrilla of andere bedrijven en hoe zal u de aanvraag voor deze proefboringen toetsen?
Cuadrilla heeft dezelfde type vooronderzoeken in 2010 en 2011 reeds uitgevoerd voor de locaties in Boxtel en Haaren. Ook hier zijn deze onderzoeken gedaan om een volledig beeld te krijgen van de potentiële effecten en eventueel te nemen maatregelen van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Bij mij is niet bekend waar Cuadrilla of andere bedrijven in de toekomst mogelijk proefboringen naar schaliegas willen plaatsen. Alvorens sprake zal zijn van beoordelingen van aanvragen in het kader van dergelijke proefboringen, zullen we eerst de resultaten van het onafhankelijke onderzoek af moeten wachten. Deze verwacht ik 1 juli aanstaande.
Is het u bekend dat tientallen gemeenten, waaronder de stad Utrecht, bezwaar hebben gemaakt tegen proefboringen binnen hun grondgebied? Respecteert u deze bezwaren van gemeenten als u verzoeken voor proefboringen ontvangt?
Het is mij bekend, dat er gemeenten en provincies zijn, die zich schaliegasvrij hebben verklaard. Zoals ik hierboven uiteen heb gezet, ben ik niet de enige partij die betrokken is bij het instemmingstraject om proefboringen te kunnen plaatsen. Mocht uit het onderzoek blijken dat proefboringen naar schaliegas veilig uitgevoerd kunnen worden, dan zal hier in goed overleg over besloten worden.
Hoe verhouden de proefboringen van Cuadrilla zich tot het onderzoek naar de risico's van schaliegaswinning, zoals dat op dit moment door u wordt uitgevoerd? Wanneer zijn deze onderzoeken gereed?
Het door mij aanbestede onderzoek kijkt naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkool gas in heel Nederland en zal 1 juli aan mij aangeboden worden.
De desktop en verkennende veldstudies van Cuadrilla richten zich op de mogelijke lokale milieueffecten en -gevolgen. Ik heb van Cuadrilla begrepen, dat de resultaten van hun onderzoeken worden gepresenteerd ten behoeve van de indiening van aanvragen voor omgevingsvergunningen, indien Cuadrilla daartoe over kan gaan.
Iraanse gasexport naar Nederland e.a. |
|
Raymond de Roon (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iran beats sanctions»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het effect van de bestaande sancties tegen Iran?
De Iraanse gassector heeft al langer te lijden onder de internationale sancties. Door het gebrek aan buitenlandse investeringen en financiering worden gasvelden onvoldoende ontwikkeld waardoor de gasproductie minder hard groeit. Op grond van die gegevens beoordeel ik de sancties als effectief. Naar verwachting leggen de sancties, die in december 2012 van kracht werden, een verdere druk op de Iraanse gassector. Het effect kan evenwel worden vergroot: zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de Iraanse bewering dat dat land, ondanks de sancties, toch in 2012 gas heeft geëxporteerd naar Nederland? Zo neen, waarom niet?
Nee. De sancties op de import van gas waarmee de aanschaf, invoer en vervoer van aardgas uit Iran worden verboden zijn van kracht geworden op 21 december 2012 (EU verordening 1263/2012). Hierdoor is er geen sprake van overtreding van sancties indien voor die datum gas naar Nederland is geëxporteerd.
Wilt u ook bevorderen dat er een internationaal onderzoek plaatsvindt naar Iraanse gasexporten naar andere landen? Zo neen, waarom niet?
De EU-sancties hebben een territoriale werking. Zij zien toe op het handelen van EU-onderdanen en handelingen binnen het grondgebied van de EU. Zij houden geen Iraans exportverbod in, maar een absoluut EU-importverbod. Alleen sancties die door de VN-Veiligheidsraad worden aangenomen hebben een wereldwijde werking. Iraanse export naar landen buiten de EU levert geen schending van de EU-sancties op. De EU heeft niet de mogelijkheid om een dergelijk handelen door Iran te voorkomen. Wel voert de EU een actieve lobby bij derde landen om zich bij de sancties aan te sluiten.