Mogelijk meer dan 550 kankerverwekkende stoffen op de markt |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn?1
Ik heb het artikel van FNV-vakcentrale gelezen en kan mij niet vinden in de conclusie dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn. In de onderstaande antwoorden wordt dit nader toegelicht.
Is het waar dat op de lijst op basis van de REACH verordening ruim 500 minder stoffen staan dan op de geharmoniseerde lijst classificatie & labelling (annex VI van de CLP verordening in Europa)?2
Ja. Het verschil is verklaarbaar aangezien de Europese lijst stoffen betreft waarvan ooit gesteld is dat zij kankerverwekkend zijn en REACH alleen stoffen bevat die registratieplichtig zijn.
Hoeveel van de 500 stoffen worden verhandeld in Nederland of zijn aanwezig in bedrijven in Nederland? Kunt u aangeven waar deze stoffen zijn aan te treffen?
Bedoelde stoffen hoeven niet geregistreerd te worden (zie antwoord op vraag 2). Er bestaat ook geen meldingsplicht voor deze stoffen op grond van andere regelgeving.
Is de Arbeidsinspectie op de hoogte van deze problematiek? Wat is de handelwijze van de Arbeidsinspectie als kankerverwekkende stoffen op de werkplek worden aan getroffen die niet correct zijn geregistreerd? Hoe vaak is handelend opgetreden?
De Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie) is op de hoogte en houdt tezamen met de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) toezicht op REACH. De Inspectie SZW richt haar toezicht vooral op gebruikersverplichtingen uit REACH, waaronder het veilig werken met stoffen en informatie over stoffen doorgeven aan werknemers en werkgevers (via veiligheidsinformatiebladen). Daarnaast richt de Inspectie SZW zich op de verplichtingen uit hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. De invalshoek daarbij is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken met (kankerverwekkende) gevaarlijke stoffen (als het noodzakelijk is om hiermee te werken). Als op de werkplek kankerverwekkende stoffen worden aangetroffen, dan bepaalt de Inspectie SZW of de werknemers hiertegen voldoende beschermd zijn. Dit houdt in dat beoordeeld wordt of de, door de werkgever gemaakte, risico-inschatting (RI&E, inclusief de blootstellingsbeoordeling) en de genomen maatregelen toereikend zijn.
Veiligheidsinformatiebladen die niet juist zijn (inhoud niet conform REACH-vereisten) of die niet geleverd zijn, kunnen een indicatie zijn van een ontbrekende of niet correcte registratie. Indien ontdekt wordt dat er gewerkt wordt met een kankerverwekkende stof die niet correct geregistreerd is, wordt dat niet alleen aan de werkgever gemeld, maar ook doorgegeven aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Zij onderzoeken wat de oorzaak is en treden indien nodig handhavend op.
Overigens treedt de Inspectie SZW vanzelfsprekend zelf handhavend op als stoffen worden aangetroffen die verboden zijn in het kader van REACH.
In de gezamenlijke jaarrapportage (van de betrokken inspecties) 2009 en 2010 is aangegeven dat er bij 2 van de 153 bedrijven (2009) en bij 4 van de 151 bedrijven (2010) overtredingen met betrekking tot (pre)registratie door de inspecties zijn aangetroffen. Vanaf december 2010 geldt de verplichting voor registratie van CMR-stoffen (boven 1 ton). De exacte gegevens van 2011 zijn nog niet bekend, maar een inschatting is dat er ook in 2011 slechts een beperkt aantal overtredingen met betrekking tot registratie is geconstateerd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de kennelijke onderregistratie van kankerverwekkende stoffen?
Zoals eerder door mij aangegeven deel ik niet de mening van FNV dat er sprake is van onderregistratie. Ik zie dan ook geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Bent u bereid om deze zaak in Europa aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is nu geen noodzaak omdat ik niet van mening ben dat er sprake is van onderregistratie.
Het omzeilen van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie door zorgverzekeraars |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen onderzoek te doen naar de vraag of Promovendum, een aanbieder van zorgverzekeringen die zich richt op hoger opgeleiden en die beweert dat ze het laagste tarief van Nederland kan bieden omdat hoger opgeleiden een beter claimgedrag vertonen, handelt in strijd met de Zorgverzekeringswet die een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie kent of handelt in strijd met de geest van deze wet?
Binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) hebben verzekeraars twee (gelimiteerde) mogelijkheden gekregen om een uitzondering te maken op het verbod op premiedifferentiatie: er mag een collectiviteitskorting worden gegeven van maximaal 10% van de premiegrondslag en er mag een premiekorting worden gegeven als men gebruik maakt van het vrijwillig eigen risico (tot maximaal € 500). Bij polissen als Promovendum en Besured is – in tegenstelling tot datgene wat in vraag 1 en 3 kan worden gelezen – sprake van een collectiviteit.
Voor collectiviteiten mag een premiekorting worden gegeven tot maximaal 10%. Collectiviteiten richten zich op een specifieke doelgroep, zoals Promovendum en Besured doen.
Naast de collectieve korting kunnen verzekerden kiezen voor een lagere premie door te kiezen voor een hoger eigen risico. Wanneer zij dan toch zorg nodig hebben zullen ze ook meer zorgkosten zelf moeten betalen.
Het staat collectiviteiten vrij toelatingscriteria aan hun deelnemers te stellen, zoals bijvoorbeeld het eisen van een lidmaatschap van een patiëntvereniging of een vakbond.
Als het om de acceptatieplicht gaat is het Achmea/Avéro (de zorgverzekeraar die het verzekeringsrisico voor de collectieve verzekering Promovendum en Besured draagt) die hieraan moet voldoen. Ik heb geen reden aan te nemen dat Achmea/Avéro zich niet aan de acceptatieplicht houdt. De betreffende zorgverzekeringen zijn namelijk voor iedereen toegankelijk tegen dezelfde premiegrondslag.
Los daarvan ben ik van mening dat de vraag voorbij gaat aan het feit dat er vele collectieve zorgverzekeringen met premiekortingen zijn, waartoe ook niet hoog opgeleiden toegang hebben. Hierboven zijn al de voorbeelden van patiëntenverenigingen en vakbonden genoemd.
Het is in het belang van de verzekerden om te kunnen beschikken over juiste, volledige en begrijpelijke (keuze)informatie. De NZa houdt toezicht op de transparantie van de zorgverzekeringen en hanteert hiervoor het richtsnoer «Informatieverstrekking Ziektekostenverzekeraars en volmachten», waarin wordt aangegeven welke informatie zorgverzekeraars minimaal aan verzekerden dienen te verstrekken (met name gaat het hier om informatie die op de website van de zorgverzekeraars zelf moet staan). Het doel van het richtsnoer is om tot betere informatieverstrekking door zorgverzekeraars te komen. Als de NZa constateert dat er sprake is van onjuiste informatieverstrekking kan zij handhavend optreden (bijvoorbeeld door een verzekeraar te verplichten de website aan te passen). De NZa rapporteert jaarlijks via het samenvattend rapport Zorgverzekeringswet over de transparantie van zorgverzekeraars in hun polissen en websites.
Ondanks bovenstaande vind ik het van belang om te weten of een grootscheeps gebruik van doelgroepcollectiviteiten afbreuk kan doen aan de toegankelijkheid van de zorgverzekering. Om die reden zal ik de NZa vragen in het kader van zijn reguliere toezichtstaak op de rechtmatige uitvoering door zorgverzekeraars van de Zvw (in het bijzonder de naleving van de zorgplicht, de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie) hieraan expliciet aandacht te besteden.
Kunt u de NZa vragen onderzoek te doen naar de vraag of de kortingen die Promovendum biedt, te weten een collectiviteitskorting en een extra Promovendumkorting die samen een korting opleveren van meer dan 10%, in strijd zijn met de Zorgverzekeringswet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de NZa vragen onderzoek te doen naar de vraag of Besured, een aanbieder van zorgverzekeringen die zich richt op studenten en die beweert dat studenten en young professionals minder ziektekosten declareren en daarom recht hebben op een lagere premie, handelt in strijd met de Zorgverzekeringswet die een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie kent of handelt in strijd met de geest van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de NZa vragen te onderzoeken of de betrokkenheid van Achmea Avéro bij de zorgverzekeringen van Besured en Promovendum in strijd is met de zorgverzekeringwet of met de geest van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven in hoeverre het in de geest van de Zorgverzekeringswet is dat er een zorgverzekering bestaat, te weten Blue, die een relatief beperkt aantal zorgaanbieders heeft gecontracteerd, en adverteert met de mededeling dat de zorgverzekering dagelijks opzegbaar is, met het risico dat iemand als hij of zij gezond is deze verzekering kiest, maar zodra hij of zij een aandoening krijgt, overstapt naar een zorgverzekering die wel veel zorgaanbieders vergoedt en die een acceptatieplicht heeft, waardoor Blue wel de verzekeringspremie opstrijkt maar de kosten van behandelingen afwentelt op andere verzekeraars?
De Blue Polis is tussentijds opzegbaar, maar is daarin niet uniek, ook de Zekur Polis is tussentijds opzegbaar. Toen de Zekur polis werd geïntroduceerd in 2008 heeft de NZa, naar aanleiding van een toezegging van voormalig minister Klink aan de TK, (onder andere) de mogelijkheid van het tussentijds opzeggen onderzocht.
De NZa beoordeelde destijds dat de opzeggingsgrond in de Zekur Polis voldeed aan de eisen die in het Burgerlijk Wetboek worden gesteld. Artikel 7 Zvw bepaalt in welke gevallen de verzekerde in ieder geval de mogelijkheid heeft om de zorgverzekering op te zeggen, het BW biedt echter ruimere mogelijkheden. De NZa zag wel een mogelijk risico dat de tussentijdse opzegbaarheid zou kunnen leiden tot afwenteling van kosten als deze zich daadwerkelijk voordoen en de verzekerde (kort) hiervoor van verzekering of verzekeraar verandert. De NZa heeft de Zekur polis daarom gemonitord en geconstateerd dat verzekerden niet of nauwelijks van de tussentijdse opzegmogelijkheid gebruik hebben gemaakt. Ook heeft de NZa geen signalen van andere zorgverzekeraars ontvangen dat sprake is van een afwentelingseffect. De verwachting is dat dit bij de Blue polis niet anders zal zijn.
Als blijkt dat in bovengestelde gevallen de wet wordt overtreden, neemt u dan maatregelen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Als blijkt dat in bovengestelde vragen weliswaar de wet niet wordt overtreden maar er wel in strijd met de geest van de wet wordt gehandeld, bent u dan bereid de Zorgverzekeringswet aan te passen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Criminele jeugd die in Utecht vrij spel heeft |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht « «The untouchables» in Terwijde heersen in hun wijk»1 en herinnert u zich de Kamervragen van het lid Marcouch over de aanpak van jeugdbendes»?2
Ja.
Is het waar dat er in de Utrechtse wijk Terwijde een criminele jeugdgroep actief is die de buurt intimideert, angst zaait, mensen wegpest en misdrijven pleegt? Zo ja, hoe lang is dit u bekend en hoe komt het dat hier niets aan kan worden gedaan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
In de Utrechtse wijk Terwijde is een overlastgevende jeugdgroep actief. Bekend is dat leden van de groep individueel ook misdrijven plegen. In een deel van de wijk Terwijde gedragen leden van deze groep zich agressief en intimiderend naar bewoners toe.
Het Kabinet heeft de aanpak van problematische jeugdgroepen hoog op de agenda staan en ik onderhoud hierbij intensief contact met gemeenten, politie en OM. Het aanpakken van deze groep in Utrecht heeft bij zowel de burgemeester, de politie, als bij het OM hoge prioriteit3. De aanpak bestaat uit intensieve surveillance, postacties en de inzet van camera’s. Daarnaast zijn er gebiedsverboden opgelegd, twee woningen ontruimd, aanhoudingen verricht en verdachten veroordeeld. In Utrecht zijn meer rechercheurs vrij gemaakt om de jeugdgroepen hard aan te pakken. De gemeente, OM, politie, de woningbouwvereniging, het Veiligheidshuis en jongerenwerk werken samen om deze aanpak vorm te geven. Zij doen dit door een combinatie van extra toezicht, inzet van bijzondere opsporingsmiddelen, hulpverlening en de inzet op een positieve vrijetijdsbesteding. Inmiddels zitten vijf van de zeven kopstukken uit de jeugdgroep in Terwijde vast.
Hebben de burgemeester, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie er alles aan gedaan om deze criminele jeugdgroep in Terwijde te ontmantelen? Zo ja, hoe kan het dan dat die nog steeds bestaat? Zo nee, wat hadden zij nog meer kunnen en moeten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Behoort de genoemde criminele jeugdgroep tot de 89 criminele jeugdgroepen die u heeft beloofd van de straat te halen? Zo ja, waarom heeft u ze nog niet van de straat gehaald en wanneer gaat u dat dan wel doen? Wat kunt u meer doen dan de burgemeester van Utrecht, het OM en de politie aldaar? Zo nee, als deze groep al niet tot de lijst van 89 behoort, welke groepen dan wel? Waarom behoort deze groep niet tot de 89? Wilde u dan beweren dat deze groep slechts hinderlijk of overlastgevend is?
Mijn belofte is geenszins een papieren belofte: in mijn brief van 18 mei 2011 heb ik aangegeven dat er verschillende categorieën jeugdgroepen zijn geïdentificeerd. Eind 2010 waren er 1527 problematische jeugdgroepen, waarvan 1 154 hinderlijke jeugdgroepen, 284 overlastgevende jeugdgroepen en 89 criminele jeugdgroepen. Deze 89 criminele jeugdgroepen worden binnen twee jaar aangepakt. Daarnaast wordt de aanpak van hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen geïntensiveerd. De bedoelde groep in Utrecht is getypeerd als overlastgevend. Dit laat onverlet dat een deel van de groep ook als individu misdrijven pleegt. Zoals ik in de brief heb aangegeven pakken we de sleutelfiguren binnen de overlastgevende groepen streng aan. De gemeenten nemen de regierol op zich om de aanpak van overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen te intensiveren. Ook de gemeente Utrecht zet hier belangrijke stappen in. Politie en OM hebben stevig ingegrepen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Gaat u concreet ten aanzien van bovengenoemde groep uw belofte om grensoverschrijdend gedrag van jongeren (zie antwoord op de bovengenoemde Kamervragen) terug te dringen in de praktijk waar maken? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet? Deelt u dan de mening dat uw belofte vooral een papieren belofte is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over de vraag van Utrechtse autoriteiten, waaronder de politiechef, om leden van de jeugdgroepen gedwongen op te nemen en te behandelen? Welke mogelijkheden bestaan daartoe?
Utrecht pleit voor aanpassing van het ISD-programma voor jongvolwassenen in detentie, zodat dit beter is toegesneden op de doelgroep van overlastgevende en criminele jongeren. Om jongvolwassenen beter en effectiever aan te kunnen pakken is het adolescentenstrafrecht in ontwikkeling. Overeenkomstig hetgeen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 25 juni 2011 aan uw kamer uiteen heeft gezet, wil ik de toepassing van de ISD-maatregel bij jongvolwassenen bevorderen. Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan, zo nodig zal het ISD-programma worden aangepast.
De waarschuwing van de International Land Coalition over negatieve impact van landgrabbing |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Land Rights and the Rush for Land. Findings of the Global Commercial Pressures on Land Research Project» van de IIED, CIRAD, en de International Land Coalition, online gepubliceerd op 14 december 2011?
Ja. Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC).
Hoe oordeelt u over de mededeling van de auteurs dat dit de «most comprehensive study of large land acquisitions in developing countries to date» is?
Het rapport is zeer interessant en veelomvattend, waarbij ik aanteken dat het niet de ambitie heeft om compleet te zijn maar bevindingen presenteert en interpreteert van het Global Commercial Pressures on Land Research Project en het Land Matrix Rapport.
Deelt u de mening dat het feit dat driekwart van de investeringen voor landbouw bestemd is voor de productie van biobrandstoffen en niet van voedsel, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er sprake is van verdringing is dat geen goede zaak.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het rapport dat «while large land deals can create opportunities, they are more likely to cause problems for the poorest members of society» en dat «there is little in our findings to suggest that the term «land grabbing» is not widely deserved», aldus een co-auteur van het rapport?
In het eerste citaat kan ik me vinden, zoals uit de beantwoording van eerdere vragen mag blijken.
Ten aanzien van het tweede citaat wil ik opmerken dat de term land grabbing in veel gevallen zeker een vlag is die de lading dekt. Ik ben echter niet voor het ongeclausuleerd hanteren van deze term. Daarvoor is de problematiek te complex. Ik ben namelijk van mening dat specifieke grootschalige investeringen – onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden – wel degelijk een positieve impact op de landbouwproductie en armoedebestrijding kunnen hebben. Een algehele negatieve connotatie zou dit ondermijnen en dat moeten we voorkomen.
Kunt u aangeven welke projecten de Nederlandse overheid in het kader van het stimuleren van internationaal zakendoen, bijvoorbeeld door financiering verstrekt door Agentschap NL, van welke bedrijven (mede) heeft gefinancierd die beslag leggen op grond voor bijvoorbeeld landbouw, bosbouw of mijnbouw? Kunt u aangeven, per project, om hoeveel hectare grond het hierbij gaat?
Uitvoeringsorganisaties als AgentschapNL houden niet systematisch bij hoeveel beslag er gelegd wordt op grond door ondersteunde bedrijven in ontwikkelingslanden. Daarom is het onmogelijk om een totaal overzicht te geven waarin per project wordt aangegeven om hoeveel hectare grond het gaat. Het feit dat veel van de door Nederland gecofinancierde activiteiten in het kader van internationaal zakendoen – ook in die van landbouw, mijnbouw en bosbouwbedrijven – niet direct aan investeringen in grond gelieerd zijn is hier een belangrijke verklaring voor. Indien er wel sprake is van een investering in bedrijfseigen hectares grond (bijvoorbeeld in irrigatie-infrastructuur, verbouw van gewassen, bouw van kassen etc.) dan variëren de oppervlaktes erg per bedrijfsleveninstrument. Bij PSI gaat het in deze gevallen meestal om een beslag op grond tussen grofweg 1 en 100 hectares per project, met een paar uitzonderingen van projecten van tussen de 100 en 1 000 ha. Via ORIO en FMO zijn er ook investeringen en deelnemingen in plantages met oppervlakten van grotere aantallen hectares.
Kunt u de gevolgen van deze projecten voor het landgebruik, de landrechten en de lokale gemeenschappen aangeven? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven die financiering van de overheid aanvragen in het kader van het buitenlandinstrumentarium moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Daarbij vragen Nederlandse uitvoerders van de PSD-instrumenten zoals FMO en AgentschapNL van bedrijven een getekende verklaring dat zij bekend zijn met en zich zullen houden aan de OESO-richtlijnen. Een en ander geeft mij het vertrouwen dat de door Nederland gecofinancierde projecten die in land investeren over het algemeen geen negatieve effecten zullen veroorzaken ten aanzien van landgebruik en landrechten van de lokale gemeenschappen. Temeer ook omdat naast deze inspanningsverplichting, monitoring op MVO-aspecten en landenspecifieke risico’s op het gebied van mensenrechten (zoals conflicten rond landdeals) tegenwoordig een belangrijk onderdeel is van reguliere rapportages en projectbezoeken.
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) die investeren in grond in ontwikkelingslanden? Kunt u daarbij per investeerder, uitgesplitst naar project en/of afzonderlijke investering aangeven om hoeveel hectare het gaat, welke locatie in welk land het betreft en met welk doel het geld geïnvesteerd is (mijnbouw, toerisme, bosbouw, landbouw, biobrandstoffen, etc)? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb daar geen volledig inzicht in. Ten eerste omdat ik alleen in gesprek ben met dat deel van de Nederlandse investeerders dat belangstelling heeft voor co-financiering van investeringen in ontwikkelingslanden. Ten tweede omdat de uitvoeringsorganisaties op dit moment niet systematisch dergelijke gegevens bijhouden.
Welke concrete maatregelen neemt de regering om ervoor te zorgen dat investeringen in grond in ontwikkelingslanden door Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) bijdragen aan duurzame ontwikkeling en kansen creëert voor de allerarmsten, zodat de problemen waar zij mee te kampen hebben niet vergroot worden.?
De in het ILC-rapport beschreven landdeals hangen samen met structurele veranderingen in het mondiale voedselsysteem. Landdeals moeten tegen deze achtergrond dan ook gezien worden als het gevolg van de toegenomen vraag naar agrarische producten, waarbij de acquisitie van land een manier is om toegang tot deze producten te verkrijgen.
Hoewel landacquisitie een legitieme manier is om in de landbouw te investeren, is land een bijzondere productiefactor met belangrijke sociale, culturele en economische waarde. Landdeals moeten dan ook op een transparante en inclusieve wijze gesloten worden, met oog voor de belangen en bestaanszekerheid van de lokale bevolking. In de eerste plaats staan nationale overheden daarvoor aan de lat. Ruimtelijke ordening en landrechten behoren tot de soevereiniteit van landen zelf. Zij hebben de verantwoordelijkheid om te zorgen dat een landdeal gunstige economische effecten heeft, dat de lokale bevolking geen onrecht wordt aangedaan en dat waar nodig passende compensatie wordt geboden. De lokale bevolking op zijn beurt moet in staat zijn om zich te manifesteren als zij gedupeerd worden door landdeals en burgers moeten hun rechten op kunnen eisen. Daarnaast mogen ook investeerders hun verantwoordelijkheden niet ontlopen en moeten zij op een verantwoorde wijze opereren. Door in te zetten op deze punten ontstaat de mogelijkheid om landdeals te sluiten die recht doen aan de belangen van nationale overheden, de lokale bevolking en investeerders.
Nederland richt zijn beleid dan ook op het creëren van dergelijke mogelijkheden. Zo zijn Nederlandse ambassades actief met hun partners in het bevorderen van verbanden tussen land(gebruiks)rechten en mogelijkheden om die in te zetten voor het verhogen van de voedselzekerheid en inclusieve economische groei voor de arme lokale bevolking. Daarnaast zet Nederland zich al jaren heel concreet in om in bepaalde ontwikkelingslanden de lokale bevolking te helpen om landrechten te krijgen dan wel op te eisen, onder andere via de International Land Coalition en GRAIN. De regering verwacht van Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen dat zij de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren en vraagt de aanvragers van financiering van de overheid om deze richtlijnen te onderschrijven. Met deze geïntegreerde inzet, zoals eerder beschreven in mijn antwoorden op uw vragen in september 2011 naar aanleiding van het Oxfam rapport «Land and Power», wil Nederland bijdragen aan meer kennis, capaciteit en inzicht bij nationale overheden, lokale bevolkingen en investeerders over duurzaam gebruik van land en investeringen hierin.
Kortom, ik wil me actief inspannen om te voorkomen dat investeringen in land ten koste gaan van de lokale bevolking. Nederland zal zich inzetten om de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Securitytot een succes te maken. Wij zijn van mening dat free, prior and informed consent en gelijke rechten voor vrouwen hierin belangrijke elementen zijn. Nederland zal bovendien doorgaan met het ondersteunen van lokale gemeenschappen om hun landrechten op te eisen indien zij gedupeerd worden door een landdeal. Tot slot zal het onderschrijven van de OESO-richtlijnen door bedrijven die subsidies, leningen of garanties krijgen een voorwaarde blijven voor toegang tot de instrumenten van de ministeries van EL&I en BZ.
De overwegbotsing bij Maarsbergen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Trein botst op vrachtwagen vol kerstkalkoenen»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 107 van de feitelijke vragen over het MIRT-projectenboek 20122 waarin u stelt dat u begin 2012 overeenstemming verwacht te bereiken met de regio over de spoorwegovergang in Maarsbergen en dat deze planstudie relatief veel tijd gevergd heeft vanwege het gezamenlijk met de regionaal betrokken partijen zoeken naar een optimale inrichting en inpassing van het project?
Ja.
Kunt u aangeven hoe dit antwoord zich verhoudt tot de mededeling in de memorie van toelichting van de begroting voor het jaar 2008 dat de planstudie al grotendeels was afgerond en de start van de uitvoering van het project plaats zou vinden in 2007/2008?3
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is de reden dat het project nog steeds niet gestart is terwijl volgens de memorie van toelichting bij het jaarverslag en de slotwet voor het Infrastructuurfonds 2010 de realisatiebeschikking in 2010 is afgegeven?4
De uitvoering van het project is gestart met het verlenen van de realisatiebeschikking in december 2010. Een realisatiebeschikking wordt in principe pas verleend als er met de regio overeenstemming is over het plan. Er was overeenstemming met de betrokken wethouder, Provincie en RWS (relatie met ontwerp aansluitend wegennet op de A 12).
In dit geval ontstond er daarna weerstand bij omwonenden en vervolgens bij de gemeenteraad over de verkeersafwikkeling op het naastgelegen kruispunt. Na overleg is een oplossing gevonden die nu begin 2012 wordt afgerond.
Het aansluitend wegennetontwerp wordt naar verwachting begin 2012 geleverd, waarmee het totale ontwerp kan worden afgerond.
Hoe is het mogelijk dat er een realisatiebeschikking is afgegeven, maar dat u weer tot overeenstemming moet komen met de regio? Waarover is exact dan nog geen overeenstemming en welke besluiten zijn nog nodig voordat de schop in de grond kan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
In goed overleg met de betrokken decentrale overheden zijn alle besluiten nu genomen en wordt het ontwerp afgerond. Daarna kunnen de procedures starten, waaronder de wijziging van het bestemmingsplan en een onteigeningsprocedure ten behoeve van grondverwerving. De fysieke werkzaamheden (schop in de grond) zullen begin 2014 starten. Indienststelling wordt nu medio 2015 (een jaar later) verwacht.
Zijn de voorgenomen maatregelen bij de genoemde spoorwegovergang nog steeds voorbereid op viersporigheid?
Ja, de spoorkruising dient een toekomstige uitbreiding naar viersporigheid niet onmogelijk te maken. Dit is zo opgenomen in de Overeenkomst ter uitwerking van MIT-afspraken 2005 over Traject-Oost (bijlage 4, eis 2.2.10).
Overigens is naar aanleiding van het ongeval een tijdelijke voorziening getroffen met het inzetten van verkeersregelaars.
De mishandeling van een Marokkaanse vrouw door Marokkaanse straatterroristen |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Marokkaans tuig mishandelt vrouw»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het walgelijk is dat de Marokkaanse vrouw, nadat ze voor hoer is uitgescholden, ook nog eens is mishandeld door Marokkaanse straatterroristen?
Dergelijk gedrag is onacceptabel en verwerpelijk.
Bent u zich ervan bewust dat veel Marokkanen net als vele Nederlanders dagelijks het slachtoffer zijn van dit soort Marokkaans tuig?
Het is bekend dat Marokkaans-Nederlandse jongeren vaker vertegenwoordigd zijn in de verdachtenpercentages. Om problemen zoals overlast op straat aan te pakken, zet het kabinet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in groepsverband. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt, maar groepen die relatief vaker problemen veroorzaken zullen navenant meer met deze aanpak in aanraking komen. De ouders van minderjarige verdachten worden op verschillende momenten betrokken bij het strafproces tegen hun kind. Sinds 1 januari 2011 geldt bovendien voor hen de plicht om aanwezig te zijn ter terechtzitting van hun minderjarig kind. Het financieel aansprakelijk stellen van de ouders wegens wangedrag van hun kinderen is alleen mogelijk voor jongeren onder de 16 jaar in gevallen waarbij er sprake is van schade. De aanpak van overlast op straat is overigens in eerste instantie een lokale aangelegenheid. Gemeenten hebben daarbij een breed scala aan maatregelen tot hun beschikking.
In hoeverre deelt u de mening dat de aanhoudende terreur van Marokkaans tuig op straat een structurele plaag is gaan vormen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat indien ook Marokkaanse vrouwen het slachtoffer zijn van Marokkaans tuig, er alleen maar winnaars zijn indien de daders na het uitzitten van hun straf worden gedenaturaliseerd en vervolgens linea recta het land uit worden geknikkerd richting Marokko?
Jongeren die overlast veroorzaken, moeten worden aangepakt. Als daarbij bovendien sprake is van strafbare feiten dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed.
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk. Het kabinet bereidt een wetsvoorstel voor dat regelt dat het Nederlanderschap van rechtswege vervalt indien binnen vijf jaar na verkrijging een onherroepelijke veroordeling plaatsvindt voor een misdrijf waar twaalf jaar of meer gevangenisstraf op staat. Ook na wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap is het onwaarschijnlijk dat in het voorval waarnaar wordt verwezen aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Welke maatregelen bent u voorts bereid te treffen ten einde te bewerkstelligen dat mishandeling door minderjarig straattuig naast straf voor de dader, ook leidt tot het korten op de kinderbijslag en eventuele bijstand, huurtoeslag en zorgtoeslag van de ouders?
Zie antwoord vraag 3.
De klopjacht op de negroïde werkster |
|
Paul Ulenbelt , Sadet Karabulut |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de politie Kennemerland dertig schoonmakers heeft staande gehouden op grond van hun «negroïde uiterlijk» en twaalf van hen inmiddels zijn uitgezet door de Immigratie en Naturalisatiedienst?1 Zijn u vergelijkbare zaken bekend? Zo ja, welke?
De met het vreemdelingentoezicht belaste ambtenaren in deze zaak hebben in het kader van hun controlebevoegdheid de grenzen opgezocht van de juridische mogelijkheden en zijn daar, volgens de Raad van State, bij de controles overheen gegaan. Mij zijn geen vergelijkbare zaken bekend. Ik ben in gesprek met de politie hoe op rechtmatige wijze het vreemdelingentoezicht kan worden geïntensiveerd.
In die gevallen waarin de staandehouding onrechtmatig is geoordeeld en de daaropvolgende detentie ook onrechtmatig is, kan de rechter een schadevergoeding toewijzen. Een eventuele onrechtmatige staandehouding doet echter niet af aan de verplichting van illegale vreemdelingen om Nederland te verlaten.
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft naar aanleiding van gerichte acties in de regio Kennemerland, zeven personen uitgezet. Daarnaast zijn er twee personen onder toezicht vertrokken. Drie personen hebben zelfstandig Nederland verlaten, al dan niet met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).
Deelt u de mening van de Raad van State dat de politie niet op grond van uiterlijke kenmerken, reizen met de bus en het betreden van een woning in een villawijk de schoonmakers staande had mogen houden en in hechtenis nemen omdat er naar objectieve maatstaven gemeten geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen jegens de verantwoordelijken voor dit politieonderzoek bij de politie Kennemerland en de controleurs van Connexxion? Wat is er gebeurd met de dertig schoonmakers die door dit onrechtmatig handelen zijn opgepakt, vastgepakt en voor een deel uitgezet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het politieonderzoek was gericht op voorkomen van illegale arbeid en uitbuiting? Zo ja, hoe kan het dat toch niet is onderzocht of sprake was van uitbuiting maar wel al twaalf mensen zijn uitgezet? Zo nee, wat was dan wel het doel van het onderzoek en hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak van de chef Vreemdelingenpolitie Kennemerland die illegale arbeid en uitbuiting noemt als reden van het politieonderzoek?
Het onderzoek is een bestuursrechtelijk onderzoek geweest dat voortvloeit uit de bestuurlijke taak van de Vreemdelingenpolitie. De doelstelling van het onderzoek was tweeërlei: het tegengaan van illegaal verblijf in Nederland en het doen ophouden van het faciliteren van dit verblijf door de werkgevers van deze personen, al dan niet met behulp van een optreden op grond van de Wet arbeid vreemdelingen.
De Vreemdelingenpolitie heeft bij het onderzoek gebruik gemaakt van de (controle)bevoegdheden die haar toekomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Indien een bestuursrechtelijk onderzoek aanwijzingen oplevert dat mogelijk sprake is van uitbuiting, kan (tevens) een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Aan het Openbaar Ministerie zijn geen zaken, waarin een vermoeden van arbeidsuitbuiting bestaat, voorgelegd, die zijn te relateren aan de onderhavige zaak.
Wel laat dit zien hoe belangrijk het is dat particulieren die huishoudelijke hulp inhuren, zich vergewissen van de verblijfsstatus en het recht op arbeid van hun personeel.
Zie voor de vraag met betrekking tot de uitzetting van de twaalf personen, het antwoord op vraag 1 en 2.
Welke middelen zijn geoorloofd bij opsporing van illegale arbeid en welke niet? Kunt u dit uiteenzetten voor de politie, de Arbeidsinspectie, controleurs van een busmaatschappij en andere betrokken organisaties?
De Vreemdelingenpolitie komt in het kader van een bestuursrechtelijk onderzoek diverse (controle)bevoegdheden toe op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Indien de Vreemdelingenpolitie een strafrechtelijk onderzoek verricht, komen haar de opsporingsbevoegdheden van het Wetboek van Strafvordering toe.
De Inspectie SZW, voorheen de Arbeidsinspectie, kan gebruik maken van bevoegdheden die geregeld zijn in de Wet arbeid vreemdelingen, de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafvordering. In het kader van herhaalde recidive kan een onderzoek op basis van de Wet arbeid vreemdelingen ook plaatsvinden als een opsporingsonderzoek. Hiervoor wordt dan gebruik gemaakt van bevoegdheden uit de Wet op de economische delicten. De belangrijkste bevoegdheden zijn het betreden van iedere plaats (artikel 5:15 Awb), het vorderen van inlichtingen (artikel 5:16 Awb), het vorderen van inzage in een identiteitsbewijs (artikel 5:16a Awb). De Arbeidsinspectie heeft ook de bevoegdheid om een woning tegen de wil van de bewoner binnen te treden (artikel 17 Wav), echter daarbij dient wel de Algemene wet op het binnentreden in acht te worden genomen. Anders is de handeling van de Inspectie SZW alsnog onrechtmatig.
Controleurs van een busmaatschappij controleren in hun hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar op basis van bevoegdheden uit onder meer de Wet personenvervoer. Opsporing van illegale arbeid behoort hier niet toe.
Hoe kan het dat op basis van een onrechtmatig onderzoek wel twaalf schoonmakers zijn uitgezet maar de rechtszaak tegen hun opdrachtgevers is geseponeerd door het Openbaar Ministerie? Deelt u de mening dat dit riekt naar klassenjustitie, deze zaken alsnog moeten worden onderzocht en het recht moet spreken? Zo nee, wat is het volgens u dan wel?
Het Openbaar Ministerie heeft geen zaken geseponeerd. Zoals in het antwoord op vraag 3 vermeld, heeft het Openbaar Ministerie geen zaken voorgelegd gekregen, die te relateren zijn aan de onderhavige zaak. Er is derhalve geen sprake van een strafzaak.
Waarom zijn op basis van het door de Raad van State onrechtmatig verklaarde politieonderzoek wel de door de Arbeidsinspectie aan particuliere opdrachtgevers opgelegde boetes ingetrokken maar is geen werk gemaakt van het onderzoek naar uitbuiting en bescherming van mogelijke slachtoffers van deze uitbuiting, zijnde de schoonmakers? Bent u bereid dit onderzoek alsnog te verrichten?
Het is onjuist dat de Inspectie SZW de opgelegde boetes heeft ingetrokken. Zij heeft weliswaar een drietal boeterapporten opgemaakt tegen drie werkgevers naar aanleiding van ontvangen processen-verbaal van de politie Kennemerland, maar gezien alle feiten en omstandigheden geconcludeerd dat boeteoplegging in deze drie zaken niet aan de orde kon zijn vanwege het oordeel van de Raad van State over het onderzoek van de Vreemdelingenpolitie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 kan de rechter een schadevergoeding voor een onrechtmatige detentie opleggen. Dat doet echter niet af aan de onrechtmatigheid van het verblijf. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is klopjachten te houden op domestic workers? Wat gaat u doen om mensenhandel, uitbuiting, racisme en discriminatie van deze veelal kwetsbare groep vrouwen te voorkomen?
Ik distantieer mij van de term «klopjachten». De aanpak van mensenhandel is een prioriteit van dit kabinet, omdat het een zeer ernstig misdrijf betreft dat een grote inbreuk maakt op de mensenrechten en leidt tot mensonterende omstandigheden. Er is dan ook een groot aantal maatregelen getroffen om mensenhandel tegen te gaan. Mede onder aanvoering van de Task Force aanpak mensenhandel zal fors worden ingezet op de aanpak van verschillende vormen van mensenhandel, waaronder arbeidsuitbuiting. Zo zal, bijvoorbeeld, aan het eind van deze kabinetsperiode het aantal criminele organisaties, waaronder organisaties die zich met mensenhandel bezighouden, dat wordt aangepakt zijn verdubbeld. Ook zult u op korte termijn een wetsvoorstel ontvangen over de verhoging van de strafmaxima voor mensenhandel.
Voor de bestrijding van discriminatie bestaat generiek beleid. Op 7 juli 2011 is door de ministers van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onderwijs, Cultuur en Wetschap, alsmede door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met aangescherpte maatregelen tegen discriminatie, die ook gelden voor de door u genoemde groep.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat aluminiumsmelter Zalco deze week failliet is gegaan |
|
René Leegte (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat aluminiumsmelter Zalco deze week failliet is gegaan?1
Ja. Ik ben hiervan op de hoogte.
Welke rol had het speelveld voor de energiekosten van de energie-intensieve industrie op mondiaal niveau bij dit faillissement?
De ontwikkelingen rond Zalco zijn een weerspiegeling van bredere Europese ontwikkelingen. Betrokken partijen geven als belangrijke redenen voor het sluiten van aluminiumfabrieken in Europa dat sprake is van een aluminiumprijs die wereldwijd gedicteerd wordt door de LME (London Metal Exchange) en het feit dat de productiekosten in Europa relatief hoog zijn ten opzichte van aluminiumproductie op andere plaatsen in de wereld. In een recente publicatie van het blad «Metal Bulletin» van 16 januari 2012 wordt aangegeven dat capaciteit in Europa (in Spanje, Italië, de UK en Nederland) en in de VS (Tennessee en Texas) wordt gesloten en dat in het Midden Oosten capaciteit wordt bijgebouwd (zoals 740 000 tpy in Saoedi-Arabië en grote uitbreidingen in de Verenigde Arabische Emiraten en Dubai).
Belangrijkste redenen zijn o.a. de relatief goedkope energie, waar deze producenten gebruik van kunnen maken en de veel grootschaligere productie van aluminium. Goedkope energie is vooral een gevolg van het feit dat deze productiesites juist zijn gevestigd op plaatsen waar grootschalig goedkope energie aanwezig en overtollig is in de vorm van waterkracht, geisers, zonne-energie of olie- en gasvelden zoals bijvoorbeeld in resp. Noorwegen, IJsland en de Arabische landen.
Wat is naar uw inschatting de rol van «carbon leakage» geweest bij de oorzaak van dit faillissement?
Zoals bij mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven, spelen de hogere elektriciteitsprijzen in Europa inderdaad een rol. Dat heeft mede te maken met de kosten voor de emissiehandel, die de elektriciteitsbedrijven doorberekenen in de elektriciteitskosten. Het emissiehandelssysteem is een waardevol systeem om de gewenste CO2-reductie op de voor consumenten en bedrijven goedkoopst mogelijke manier te bereiken.
Per 1 januari 2013 veranderen de regels met betrekking tot carbon leakage (ETS). Die nieuwe maatregelen kunnen dus nog geen invloed gehad hebben op het faillissement. Wel had de energie-intensieve industrie te maken met hogere elektriciteitskosten, door de kosten voor CO2-uitstoot, die de elektriciteitsproducenten doorberekenen in de elektriciteitskosten. Echter door de lage «CO2-prijs» zijn die kosten tamelijk beperkt.
Ik volg de ontwikkelingen op het gebied van ETS en mijn streven is er op gericht tot een level playing field in Europa te komen op dit terrein.
Klopt het dat in Duitsland alle bedrijven waarvan de energierekening hoger is dan 10% van de omzet compensatie krijgen voor de energierekening? Kunt u een overzicht sturen van compensatiemaatregelingen in de ons omringende landen?
De energierekening bestaat uit twee delen, te weten de kosten voor de opwekking van de energie (van de energieproducent) en de transportkosten of netkosten van de elektriciteit (voor grote bedrijven worden die geïnd door TenneT). De tarieven voor de netkosten worden vastgesteld door de NMa. De netkosten maken enkele procenten uit van de totale energiekosten. De energiekosten worden geregeld via contracten tussen energieleveranciers en de grotere afnemers (lange termijn) en via bijvoorbeeld de APX-veiling (dagveiling). De elektriciteitsprijzen liggen in Duitsland, Frankrijk en Nederland ongeveer op een gelijk niveau (zie ook het antwoord op vraag 5).
In Duitsland bestaat voor de energie-intensieve industrie de mogelijkheid van kwijtschelding van de transportkosten voor elektriciteit, niet van de prijs van energie. Daarvoor moeten bedrijven aan een aantal voorwaarden voldoen o.a. op het gebied van het minimale stroomverbruik en het aantal uren per jaar dat zij stroom gebruiken.
Omdat mij geen soortgelijke regelingen in andere landen bekend zijn, heb ik de Europese Commissie inmiddels mondeling gevraagd mij te informeren over andere compensatieregelingen in de ons omringende landen. Deze vraag zal ik ook formeel per brief aan de Commissie stellen, waarbij ik haar tevens zal vragen ons te informeren wat de positie van de Europese Commissie is ten opzichte van deze regelingen.
Kunt u op basis van de maatregelen in de ons omringende landen aangeven wat de concurrentiepositie van Nederland is op basis van energiekosten?
In bovenstaande grafiek (bron APX) zijn de elektriciteitsprijzen op de APX en EEX weergegeven. Het zijn gemiddelde prijzen: de prijs van een jaarcontract 2010, zoals dat in 2009 kon worden afgesloten, hetgeen aansluit bij de handelswijze in het bedrijfsleven.
Uit de grafiek volgt dat de prijzen in de drie landen dicht bij elkaar liggen en dat in deze periode de Nederlandse elektriciteitsprijs nog meer in lijn is gekomen met de Duitse en Franse tarieven.
Bedrijven die speciale contracten met producten hebben, kunnen mogelijk lagere prijzen hebben bedongen. Zo hebben de Nederlandse grootgebruikers in 2007 bekend gemaakt een aantrekkelijk lange termijncontract met E.On gesloten te
hebben (zie ook de antwoorden op uw vragen bij het Energierapport 2008 (Tweede Kamer 31 510 nr. 2, vraag 72). Over speciale contracten in andere EU-landen kan ik u eerst informeren nadat ik antwoord heb ontvangen van de Europese Commissie.
De voortdurende christenvervolging in het islamitische koninkrijk Saoedi-Arabië |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het door de organisatie International Christian Concernverspreide nieuwsbericht «42 Ethiopian Christians Arrested in Saudi Arabia», waarin wordt gemeld dat 42 Ethiopische christenen bij een gewelddadige inval van de Saoedische religieuze politie zijn gearresteerd terwijl zij in de beslotenheid van de woning van een van hen een godsdienstoefening hielden?1
Navraag bij de Ethiopische ambassade in Riyadh levert op dat de Saoedische politie 35 Ethiopiërs heeft gearresteerd. De Nederlandse ambassade in Riyadh staat in contact met de Ethiopische ambassade over de precieze toedracht van de zaak en over de omstandigheden waarin de gevangenen verkeren. De Ethiopische ambassade heeft contact met haar gearresteerde landgenoten.
Hoe ziet u dit incident in het licht van uw antwoorden van 1 november 2010 op Schriftelijke vragen?2 Bent u bereid de Kamer een gedetailleerd overzicht te verstrekken van alle gelegenheden, sinds 1 november 2010, waarbij Saoedische overheidsfunctionarissen in bilateraal verband door u, de Nederlandse ambassadeur in Riyad, of andere ambtenaren zijn aangesproken over de vervolging van christenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dan bij dat overzicht ook de Saoedische reacties vermelden? Zo nee, waarom niet?
Mensenrechten, waaronder de doodstraf, rechten van vrouwen, rechten van arbeidsmigranten en de positie van religieuze minderheden, worden regelmatig in multilateraal en bilateraal verband besproken. In een gesprek van de Nederlandse ambassadeur in Saoedi-Arabië met de Saoedische Vice-Minister van Buitenlandse Zaken op 2 april 2011 is specifiek over godsdienstvrijheid van gedachten gewisseld. Verder wordt godsdienstvrijheid regelmatig in EU verband besproken. Nederland zal voor de aankomende VN Universal Periodic Review voor Saoedi-Arabië in 2013, net als in 2009, een bijdrage leveren over de positie van religieuze minderheden. De mensenrechtenambassadeur heeft dit onderwerp aan de orde gesteld tijdens zijn bezoek in februari j.l. (zie antwoord op vraag 4).
Bent u bereid nog deze week de Saoedische ambassadeur te ontbieden en te eisen dat de 42 gearresteerde Ethiopische christenen onmiddellijk worden vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade in Riyadh staat in contact met de Ethiopische ambassade over deze zaak. Het onderwerp is aan de orde gesteld tijdens de reis van de mensenrechtenambassadeur. Het ontbieden van de Saoedische ambassadeur acht ik op dit moment niet effectief.
Onder verwijzing naar het Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden van 7 november 20113, waarin u berichtte dat de mensenrechtenambassadeur in 2012 naar Saoedi-Arabië zal gaan: voor wanneer staat dat bezoek precies gepland? Welke opdracht krijgt de ambassadeur precies mee met betrekking tot het vraagstuk van de voortdurende christenvervolging in Saoedi-Arabië? Zullen door de ambassadeur ook christenen worden bezocht? Zo nee, waarom niet?
Het bezoek van de mensenrechtenambassadeur vond plaats op 11-14 februari 2012. Tijdens zijn bezoek stonden ook godsdienstvrijheid en de toestand rond de christenen in Saoedi-Arabië op de agenda. Over het bezoek wordt u separaat geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het vorige bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saoedi-Arabië, in januari-februari 2010, in concrete termen geen moer heeft opgeleverd, zoals ook al duidelijk werd uit het verslag terzake?4 Zo nee, waarom niet?
Zolang de situatie daar aanleiding toe geeft zal Nederland bij Saoedi-Arabië met beschikbare diplomatieke middelen de mensenrechtensituatie ter sprake brengen.
Wilt u deze vragen vanwege de gewenste duidelijkheid en gezien de grote urgentie ieder afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
Beantwoording binnen een week was helaas niet mogelijk.
Het escalerende en brute geweld van het Indonesische leger tegen de autochtone bevolking van West-Papoea |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de nieuwsberichten «Shootings, village burnings and helicopter attacks continue across Paniai»1 en «Massive Indonesian offensive displaces thousands in Paniai as helicopters attack and raze villages»?2
Uit contacten met Indonesische autoriteiten, mensenrechtenorganisaties en Papoea activisten blijkt, dat op 13 december jl. een activiteit van een Indonesische politie eenheid plaats vond in het district Paniai (Provincie Papoea) tegen gewapende leden van de TPN/OPM. De schaal van deze operatie en het aantal betrokken burgers is volgens deze bronnen aanzienlijk kleiner dan de aangehaalde nieuwsberichten suggeren. Bronnen in mensenrechtenkringen spreken van 14 doden en 6 gewonden onder leden van de OPM. De politie heeft voorafgaande aan de actie de dorpelingen opgeroepen het gebied te verlaten. Enkele honderden bewoners hebben hieraan gevolg gegeven en zijn opgevangen door de lokale overheid in de plaats Enarotali.
Wat heeft u in concrete zin richting de Indonesische autoriteiten en/of in multilateraal verband ondernomen, nadat u op 13 december jl. door indiener dezes was geattendeerd op berichten dat het Indonesische leger een offensief was begonnen tegen separatisten in West-Papoea en dat bij de aanvallen ook 26 Papoea-dorpen zouden zijn aangevallen en verwoest? Wat waren de concrete resultaten van uw interventie(s)?
Ik heb de ambassade Jakarta gevraagd contact op te nemen met de Indonesische overheid, mensenrechtenorganisaties, Papoea-activisten en Westerse ambassades om toereikende informatie te krijgen over de gebeurtenissen in Paniai. Zorgvuldigheid is hierbij op zijn plaats. Het is duidelijk dat er veel geruchten de ronde doen. Andere landen hebben, naar de ambassade is gebleken, geen bijzondere zorg geuit over deze berichten. Een aantal van hen geeft aan dat het hier een operatie in het kader van «law enforcement» betreft.
Hoe heeft u invulling gegeven of hoe gaat u invulling geven aan de op 29 november jl. met algemene stemmen door de Tweede Kamer aangenomen motie Kortenoeven c.s.?3
Zoals ik aangaf tijdens de begrotingsbehandeling ben ik graag bereid om de punten 1, 2 en 4 van de motie uit te voeren en heb ik contact met de Indonesische autoriteiten over het afzien van geweld tegen vreedzame demonstranten, het vrijlaten van politieke gevangenen in Papoea, hervatting van een dialoog met Papoea’s en uitvoering van de Speciale Autonomiewet.
Ik zie deze punten van de motie als ondersteuning van bestaand beleid. Zowel in Den Haag als in Jakarta is er regelmatig contact met de Indonesische autoriteiten over de mensenrechtensituatie in Papoea. Dat gebeurt ook in de EU-Indonesië mensenrechtendialoog. Tijdens het goedkeuringsdebat voor de Partnerschap Samenwerkingsovereenkomst EU-Indonesië heb ik toegezegd dat een bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Papoea en de Molukken zal worden nagestreefd in het kader van zijn voorgenomen bezoek aan Indonesië volgend jaar.
Op instigatie van de Indonesische president wordt momenteel een aantal initiatieven ontplooid om de situatie in Papoea te verbeteren. Een speciale ontwikkelingseenheid voor Papoea, UP4B, is sinds kort operationeel en zal zich richten op betere uitvoering van de speciale autonomiewet uit 2001. Naast de sociaaleconomische ontwikkeling van de provincie gaat de aandacht daarbij ook uit naar de culturele en politieke aspecten. Ik zie dit als een bemoedigende ontwikkeling.
De Nederlandse ambassadeur heeft in een gesprek met de leider van de speciale ontwikkelingseenheid UP4B, de heer Darmono, de Nederlandse bereidheid tot ondersteuning van de provincie bevestigd.
De situatie in Papoea is complex en het nieuwe Indonesische initiatief zal tijd en geduld vergen. Dit betekent dat ook Nederland zorgvuldig te werk moet gaan en zal zoeken naar de mogelijkheden om bij te dragen om te kunnen bijdragen aan een betere situatie in Papoea. Een kritische, maar constructieve dialoog over de situatie in Papoea is daarbij gepast, maar uitvoering van punt 3 van de motie van het lid Kortenoeven – instelling van beschermingsmechanismen voor de Papoea’s – acht ik in dit licht niet effectief.
Bent u bereid, vanwege de gewenste duidelijkheid en de grote urgentie, deze vragen ieder afzonderlijk en nog vóór dinsdag 20 december 10.00 uur te beantwoorden?
De vragen werden op 21 december ontvangen. Ik doe u hierbij per omgaande de antwoorden toekomen.
Obesitas in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Steeds meer dikkerds in de Derde Wereld»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het Rode Kruis «World Disasters Report»?2
Ja.
Deelt u de analyse, zoals gesteld in beide documenten, dat wereldwijd meer mensen overlijden aan de gevolgen van obesitas dan aan ondervoeding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft deze constatering voor gevolgen voor het beleid, bijvoorbeeld op het gebied van voedselzekerheid, landbouw en ontwikkelingssamenwerking?
Het is mij bekend dat wereldwijd meer mensen overlijden aan de gevolgen van obesitas dan aan ondervoeding verbonden aan onvoldoende calorieën. Ook neemt het aantal mensen in ontwikkelingslanden dat aan obesitas lijdt toe. Dit komt door de inname van te veel calorieën en te weinig beweging. Mensen zijn ondervoed als zij te weinig calorieën binnen krijgen en/of als hun voeding onvoldoende vitamines en mineralen bevat. Beide toestanden – obesitas en ernstige tekorten aan essentiële vitamines en mineralen die ziekte veroorzaken («verborgen honger») – kunnen binnen eenzelfde gemeenschap en zelfs binnen een zelfde persoon voorkomen. Ons beleid, zoals verwoord in de kamerbrief voedselzekerheid van 24 oktober 2011 (32 605, nr. 54), is erop gericht de toegang tot volwaardige voeding in ontwikkelingslanden te bevorderen. Hierbij hoort vanzelfsprekend de benodigde kennis en bewustzijn over het belang van goede voeding zodat consumenten zelf verantwoorde keuzes kunnen maken om obesitas en andere voedingsgerelateerde ziektes te voorkomen.
Welke mogelijkheden ziet u om de problematiek omtrent obesitas in ontwikkelingslanden te agenderen in staand beleid?
Toegang tot betere voeding is één van de vier pijlers van het voedselzekerheidsbeleid zoals toegelicht in de kamerbrief van 24 oktober jl. In het ontwikkelingsbeleid op het gebied van voedselzekerheid is nadrukkelijk gekozen voor een inzet op toegang tot goede voeding bij armen in lage inkomenslanden, bij mensen dus die vanwege armoede aan honger, ook verborgen honger, lijden. In het huidige voedselzekerheidsbeleid wordt onderkend dat ondervoeding gepaard kan gaan met obesitas. Programma’s zoals GAIN (Global Alliance for Improved Nutrition) zijn erop gericht deze vorm van ondervoeding te bestrijden en de toegang tot goede voeding voor kwetsbare groepen te vergroten. Onze inzet is vooral gericht op voorlichting over goede voeding en verrijking van voedingsproducten voor kwetsbare groepen, vooral vrouwen in de reproductieve leeftijd en jonge kinderen. In Ethiopië wordt in het kader van het bilaterale meerjarenplan steun gegeven aan een UNICEF programma voor verbetering van de voedingstoestand van moeders en kinderen door voorlichtingsactiviteiten op dorpsniveau. In Rwanda, Mozambique en Bangladesh worden programma’s ontwikkeld om de toegang tot betere voeding te vergroten.
Deelt u de mening dat de export van ongezonde, calorierijke producten vanuit het rijke Westen mede ten grondslag ligt aan deze obesitas-problematiek? Zo ja, kunt u meer duidelijkheid verschaffen omtrent de export van ongezonde, calorierijke producten vanuit Nederland naar ontwikkelingslanden?
Naar mijn mening zijn voedselproducten zijn niet intrinsiek gezond of ongezond. De caloriewaarde van producten is niet de enige factor die van belang is bij de problematiek rond obesitas. Zoals ook het World Disasters Report benoemt wordt de toename van obesitas in ontwikkelingslanden veroorzaakt door een veelvoud van factoren die samenhangen met veranderende levensstijlen. Het is bekend dat toenemende welvaart in ontwikkelingslanden gepaard kan gaan met een verandering in levensstijl met meer calorierijk voedsel en minder lichaamsbeweging. Het is daarom belangrijk dat er lokaal beleid ontwikkeld wordt dat de kennis over voeding en gezondheid bij consumenten bevordert.
De wijze waarop Nederland zich aan internationale afspraken houdt inzake preventie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Margaret Chan, hoofd van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), in New York de noodklok luidde tijdens de VN-Topbijeenkomst over chronische ziekten, en dat zij wereldleiders opriep zich «keihard te verzetten» tegen de tabaksindustrie en hun burgers te stimuleren tot een gezonde levensstijl?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de landen die de politieke verklaring hebben getekend zich gecommitteerd hebben aan het verminderen van de risicofactoren en het creëren van een omgeving die de gezondheid bevordert?
Ja, daarbij teken ik aan dat de verklaring het accent legt op ruimte voor nationaal beleid.
Wat vindt u van de stelling van de Nederlandse Hartstichting, KWF Kankerbestrijding, de Nederlandse Diabetes Federatie en het Astma Fonds dat u willens en wetens de ogen sluit voor de wereldwijde epidemie van chronische ziekten als kanker, hart- en vaatziekten, diabetes en longziekten als astma en COPD? Bent u er, in tegenstelling tot deze fondsen, van overtuigd dat het aantal mensen dat sterft of lijdt aan chronische ziekten niet explosief zal toenemen in Nederland? Kunt u dit uitgebreid beargumenteren?
Ik heb uiteraard oog voor de verwachte toename van chronische ziekten. In diverse rapporten van het RIVM, waaronder de VTV, is deze verwachte toename gesignaleerd. In de landelijke nota «Gezondheid dichtbij» heb ik de toename van chronische ziekten expliciet genoemd als één van de vier gezondheidsvraagstukken waarvoor het kabinet aandacht vraagt. Mijn gezondheidsbeleid is erop gericht om deze toename af te remmen.
Diabetes en depressie en de determinanten roken, overmatig alcoholgebruik en overgewicht blijven speerpunten van het gezondheidsbeleid. Het kabinet legt de nadruk op bewegen om een omslag in leefstijl te bewerkstelligen.
Kunt u aangeven in hoeverre Nederland zich actief zal inzetten op de in de politieke verklaring genoemde punten, en daarbij aangeven voor welke punten in de politieke verklaring geldt dat deze weliswaar genoemd worden, maar dat de vrijblijvende formulering voor Nederland aanleiding vormt zich niét actief op deze punten in te zetten?
De meeste in de politieke verklaring genoemde punten komen over het algemeen ook terug in het Nederlandse beleid. Een klein aantal heeft meer betrekking op de gezondheidssituatie in ontwikkelingslanden en is minder relevant voor de Nederlandse situatie. In de landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» vraagt het kabinet specifiek aandacht voor het gezondheidsvraagstuk van de toename van chronische ziekten. Het kabinet zet de al langer bestaande prioriteiten rond diabetes, depressie, roken, schadelijk alcoholgebruik en overgewicht voort. Wel wil het kabinet meer focus aanbrengen door ons te richten op bewegen om de leefstijl van mensen positief te beïnvloeden. Het kabinet trekt voor deze acties gezamenlijk meer geld uit dan vorige kabinetten. Met dit beleid sluit het kabinet nauw aan bij de belangrijkste oproep van de verklaring, namelijk het reduceren van de risicofactoren en het creëren van randvoorwaarden voor een gezonde omgeving. Verder verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede kamer van 28 oktober 2011 onder nummer 32 793 nr 8, waarin de Nederlandse inzet is aangegeven.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland zich keihard verzet tegen de tabakslobby? Kunt u aangeven hoe vaak u in de afgelopen drie jaar contact heeft gehad met de tabaksindustrie? Bent u van mening dat uw beleid ten aanzien van het terugdringen van roken niet in strijd is met het FCTC-verdrag? Waarom niet? Zijn er instanties of deskundigen die daar anders over denken?2
Nederland voldoet grotendeels aan de aanbevelingen die de WHO doet. Het is van belang dat de WHO aanbevelingen doet en dat op nationaal niveau vervolgens eigen afwegingen worden gemaakt. Het Kabinet hecht eraan dat op nationaal politiek niveau uiteindelijk in overleg met het parlement besluiten worden genomen. Die beleidsvrijheid delegeren wij noch aan de EU noch aan de WHO.
Ik ben van mening dat ik een weloverwogen rookbeleid voer waarin bescherming van de volksgezondheid en tabaksontmoediging goed in balans zijn met het belang van individuele verantwoordelijkheid en keuzevrijheid. Ik ben mij er van bewust dat er organisaties zijn die daar anders over denken maar dat is voor mij geen reden tot andere conclusies te komen.
Sinds het aantreden van dit kabinet heeft op ministerieel niveau nog geen gesprek met de tabaksindustrie plaatsgevonden. Over de regelmaat van contacten op ambtelijk niveau heb ik een uitgebreide toelichting gegeven in antwoord op Kamervragen van 1 december 2011.
Kunt u tevens aangeven op welke wijze Nederland de EU Raadsconclusies dat de lidstaten worden opgeroepen om een gezonde levensstijl te promoten en daarbinnen vooral aandacht te besteden aan gezondheidsdeterminanten zoals onvoldoende bewegen, ongezond eten, schadelijk alcohol gebruik en roken zal uitvoeren, anders dan te wijzen op eigen verantwoordelijkheid, het toepassen van voedsellogo’s en het aanleggen van speelveldjes en het handhaven van de leeftijdsgrenzen voor alcohol?
Nederland kan grosso modo instemmen met deze Raadsconclusies. De nadruk in de conclusies ligt, wat Nederland betreft, echter iets te veel op de rol van nationale overheden in publieksvoorlichting over ongezond leefstijlgedrag. Nederland legt zelf de focus op de gezonde keuze makkelijker te maken. Dat doen wij in samenwerking met zo veel mogelijk partijen, dicht bij mensen in de wijken en de dorpen. Mijn aanpak op dat terrein is beschreven in de landelijke nota «Gezondheid dichtbij» en bevat naast de door u genoemde voorbeelden nog vele andere onderdelen. Dit kabinet investeert daar ook meer in dan vorige kabinetten, ondanks de moeilijke economische situatie.
De EU heeft wat Nederland betreft een beperkte rol op het terrein van gezondheidsbevordering en ook overheidscommunicatie is een nationale aangelegenheid. Nederland is wel van mening dat er een relevante Europese rol is op het gebied van kennisuitwisseling en gezamenlijke onderzoeksprogrammering.
Bent u van mening dat, zonder nu nadrukkelijk te investeren in preventie, de kosten voor gezondheidszorg over een aantal jaren nog steeds gedragen kunnen worden zonder dat veel hogere premies, een kleiner basispakket en meer eigen betalingen noodzakelijk zijn? Zo ja, waarop is deze overtuiging gebaseerd? Welke deskundigen en wetenschappers zijn een andere mening toegedaan en bepleiten meer investering in preventie, niet alleen om de individuele kwaliteit van leven van veel mensen te verhogen maar ook om de kosten van de zorg in de toekomst te kunnen beheersen? Kunt u aangeven welke deskundigen en wetenschappers u steunen in de overtuiging dat het voorgestelde beleid in de landelijke notagezondheidsbeleid ten aanzien van preventie voldoende is?
Effectieve vormen van preventie kunnen de zorgvraag verminderen. Het kabinet investeert daarin, bijvoorbeeld de invoering van bevolkingsonderzoek naar darmkanker. Alles bij elkaar investeert dit kabinet nadrukkelijker in preventie dan eerdere kabinetten.
De effecten van preventie op de totale zorgkosten moeten echter niet worden overschat. De kosten voor gezondheidszorg worden door diverse factoren bepaald zoals de (dubbele) vergrijzing, medisch-technologische ontwikkelingen, sociaal-culturele veranderingen en het gegeven dat veel kosten op latere leeftijd worden gemaakt. Onderzoek laat zien dat preventie, in de zin van gezonde leefstijl, vooral leidt tot meer arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit en dus verminderde kosten voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. De belangrijkste motivatie voor preventie is dat de kwaliteit van leven toeneemt als mensen gezonder leven.
Ik kan niet in algemene zin aangeven welke deskundigen en wetenschappers de landelijke nota gezondheidsbeleid ondersteunen. Mijn nota bevat vele onderdelen waarover door verschillende partijen uiteenlopend wordt gedacht. Gezondheid is complex en wordt door een groot aantal factoren beïnvloed. Op een aantal aspecten kan overheidsbeleid invloed hebben op andere niet of nauwelijks. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat er nog maar een gering aantal bewezen effectieve interventies voor handen zijn. Methodieken werken niet of onvoldoende omdat ze niet aansluiten bij de leefwereld van de mensen. Ik wil dat veranderen: gezondheid is iets van mensen zelf en niet van de overheid of professional die bepalen wat goed voor ons is. Het beleid van dit kabinet sluit derhalve zo veel mogelijk aan bij de belevingswereld van mensen. Op een positieve manier, om gezond gedrag te stimuleren en om gezond gedrag makkelijker te maken in plaats van ertoe op te roepen.
Blokkeren of belemmeren van VOIP door tal van Europese telecomproviders |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Worden in het artikel op Webwereld1 over blokkeren van (Voice over IP) VOIP door Europese telecomproviders voor zover u bekend correcte feiten weergegeven, namelijk dat in minstens 21 van de 27 lidstaten blokkeren of belemmeren van VOIP plaatsvindt door mobiele providers?
Ik beschik niet over feitelijke gegevens over de handelwijze van Europese telecomproviders met betrekking tot VOIP in andere landen. BEREC doet op dit moment onderzoek naar het bestaan van belemmeringen van netneutraliteit in de Europese Unie en publiceert daar binnen enkele weken een rapport over. Ik zal u dat rapport toesturen.
De Europese telecomrichtlijnen schrijven voor dat aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten hun abonnees moeten informeren over eventuele beperkingen inzake toegang tot of gebruik van diensten en toepassingen. Ook moeten ze hun abonnees informeren over wijzigingen in de voorwaarden met betrekking tot deze beperkingen. De Europese telecomrichtlijnen vereisen dus alleen transparantie ten aanzien van beperkingen. Het blokkeren of vertragen van diensten is dus op grond van de Europese telecomrichtlijnen niet verboden.
Deelt u de mening dat kennelijk sprake is van een binnen Europa wijdverspreide praktijk en dat de huidige Europese telecomrichtlijnen kennelijk nog onvoldoende mogelijkheden bieden om deze vorm van vrijheidsbeperking op internet tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruik van Deep packet inspection (DPI) om te zien of mensen gebruik maken van VOIP-diensten toegestaan binnen de Europese regels? Is dat niet een grote inbreuk op de privacy van gebruikers?
Indien VOIP-diensten afzonderlijk worden getarifeerd, zullen aanbieders VOIP verkeer moeten herkennen. Het afzonderlijk tariferen van VOIP-diensten is op grond van de Europese telecomrichtlijnen niet verboden. Het verwerken van verkeersgegevens die noodzakelijk zijn voor de facturering van abonnees is op grond van de Europese telecomrichtlijnen toegestaan. Ter bescherming van de privacy is in de richtlijnen bepaald dat verwerking van deze gegevens slechts is toegestaan tot aan het einde van de termijn waarbinnen de rekening in rechte kan worden aangevochten of de betaling kan worden afgedwongen.
In het wetsvoorstel ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen (32 549) wordt netneutraliteit voorgeschreven. Als de Eerste Kamer dit wetsvoorstel aanneemt, betekent dit dat het afzonderlijk tariferen van diensten als VOIP in Nederland niet meer is toegestaan. Het zal dus straks ook niet meer zijn toegestaan om verkeersgegevens te verwerken ten behoeve van dergelijke vormen van tarifering. Overigens kunnen er wel andere legitieme redenen zijn om te kijken of er sprake is van VOIP-verkeer, zoals om maatregelen te nemen bij congestie (artikel 7.4a Tw).
Bent u bereid om bij eurocommissaris Kroes aan te dringen op aanscherping van de Europese telecommunicatierichtlijnen tot hetzelfde niveau als de door de Tweede Kamer aangenomen amendementen over netneutraliteit? Bent u eveneens bereid in de eerstvolgende telecomraad uw collega's te wijzen op deze ongewenste praktijken op hun markt en bij hen aan te dringen om maatregelen te nemen?
Ik vind open toegang tot internet voor gebruikers en aanbieders van diensten van groot belang. Ik zal in de Telecomraad, waar mevrouw Kroes ook zitting in heeft, wijzen op het belang van een Europese regeling van netneutraliteit om open toegang tot internet te garanderen.
Is het u tevens bekend dat de drie Nederlandse providers vinden dat dienstenaanbieders als Google, Facebook of andere, geld moeten gaan betalen voor netwerkgebruik van providers?
Ik heb gelezen dat enkele providers die mening zijn toegedaan.
Kunt u bevestigen dat na inwerkingtreding van de nieuwe Telecommunicatiewet (32 549), met daarin verwerkt de wijzigingen die betrekking hebben op netneutraliteit, de providers op geen enkele wijze diensten mogen blokkeren of belemmeren, ook niet als dienstenaanbieders niet bereid zijn tot een financiële bijdrage aan het netwerk van de providers?
Ja. Het blokkeren en belemmeren van toegang tot internet is, als het implementatiewetsvoorstel wordt aangenomen door de Eerste Kamer, behoudens enkele uitzonderingen niet meer toegestaan. Het niet financieel bijdragen door aanbieders van diensten via het internet aan het netwerk wordt niet genoemd als uitzondering.
Kunt u uw visie geven op dit soort ontwikkelingen op de telecommarkt? Meent u op basis van de cijfers van mobiele providers dat hun inkomsten zodanig onder druk staan dat discussie over prijsverhogingen voor consumenten of doorberekenen van kosten aan dienstenaanbieders te verklaren zijn?
De groei van het mobiele internet en de druk op de bestaande verdienmodellen (waarbij vooral verdiend wordt aan belminuten en sms’jes, en internet bijzaak is) maken dat aanbieders van (mobiele) internettoegangsdiensten op zoek zijn naar nieuwe verdienmodellen. Het is daarbij belangrijk dat zij de investeringskosten voor onderhoud en uitbreiding van het netwerk kunnen terugverdienen. Die ruimte biedt het wetsvoorstel. Aanbieders zijn vrij om de hoogte van hun tarieven te bepalen en daarbij te differentiëren naar bijvoorbeeld bandbreedte en hoeveelheid dataverbruik.
Levensgevaarlijke therapieën voor huilbaby's |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wildgroei aan therapeuten die baby’s behandelen door ze dubbel te vouwen of diep te buigen, met mogelijk levensgevaarlijke gevolgen?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Hoeveel therapeuten bieden dergelijke therapie aan in Nederland? Hoeveel reguliere zorgverleners bieden daarnaast dit soort therapieën aan?
Ik heb over het aantal therapeuten geen gegevens en reken het niet tot mijn beleidsverantwoordelijkheid daarover gegevens bij te houden. Ook over het aantal reguliere zorgverleners dat alternatieve behandelingen aanbiedt, heb ik geen gegevens. Zie verder mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Bent u van mening dat een reguliere zorgverlener expliciet aan de patiënt kenbaar moet maken dat hij zich op dat moment niet bezighoud met bv. fysiotherapie of osteopathie? Vindt u dat een reguliere zorgverlener, opgenomen in Wet beroepen in de individuele Gezondheidszorg (BIG), die daarnaast dit soort therapieën uitvoert en nalaat er op te wijzen dat ditgeen onderdeel van de reguliere praktijk is, strafbaar is? Vindt u dat hier actieve controle op moet plaatsvinden vanuit de beroepsverenigingen? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ten aanzien van dit soort therapieën?
Het is een plicht van iedere hulpverlener, ongeacht of deze alternatieve behandelingen naast reguliere aanbieden of niet, om goede informatie aan de patiënt te verstrekken, onder meer over de risico’s van de voorgestelde behandeling. Die informatieplicht telt zwaarder naarmate het gaat om minder conventionele behandelmethoden.
De KNMG heeft gedragsregels vastgesteld voor artsen die naast reguliere behandelwijzen ook niet-reguliere behandelwijzen toepassen. Ook het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) heeft dergelijke gedragsregels opgesteld. In die gedragsregels is opgenomen dat beroepsbeoefenaren de patiënt dienen te informeren over de effectiviteit, aard, duur en (neven)effecten van een behandeling. Als de beroepsbeoefenaar (mede) een niet-reguliere behandelwijze overweegt, dan vereisen deze regels dat de beroepsbeoefenaar naar de patiënt toe een duidelijk onderscheid maakt tussen reguliere en niet-reguliere behandelwijzen. Daarnaast heeft ook de burger een eigen verantwoordelijkheid zich goed te (laten) informeren.
Hoeveel meldingen cq signalen heeft de IGZ ontvangen ten aanzien van dit soort therapieën voor baby’s? Van wie? Sinds wanneer? Welke actie is hierop ondernomen?
In 2008 heeft de inspectie een melding ontvangen van een soortgelijk geval. Er is een baby overleden na een cranio-sacraal behandeling door een fysiotherapeut. De inspectie is destijds door het OM benaderd, er was bij de inspectie zelf geen melding gedaan. De pathaloog-anatoom die het overlijden heeft onderzocht, heeft geen relatie tussen de behandeling en het overlijden van een baby aangetoond. Ik zal de IGZ vragen naar deze praktijken onderzoek te doen.
Kunt u zich voorstellen dat ouders met een huilbaby uiteindelijk zo wanhopig zijn dat ze zich tot therapeuten wenden die zeggen dat een therapie met diep buigen, dubbelvouwen van de baby of het terugbrengen in foetale positie zal helpen?
Ik reken het niet tot mijn beleidsverantwoordelijkheid om op deze vraag in te gaan.
Denkt u dat ouders voldoende op de hoogte zijn van het verschil tussen reguliere en alternatieve therapieën? Zo nee, wat zou er moeten veranderen, en tot wiens verantwoordelijkheid behoort dat?
Ik ben van mening dat de burger een eigen verantwoordelijkheid heeft zich goed te (laten) informeren over zowel de behandelaar tot wie hij/zij zich wil wenden, als over diens deskundigheid, over de betrouwbaarheid en mogelijke werking van behandelingen die hij/zij mogelijk zal ondergaan. Voorts hebben de therapeuten een grote verantwoordelijkheid de patiënt volledig, helder en begrijpelijk te informeren, en expliciet aan te geven als een alternatieve therapie wordt toegepast. Ook moeten zij de patiënt informeren over andere mogelijke behandelingen die in de reguliere zorg worden gegeven.
Vindt u het een taak van de overheid om er voor te zorgen of het in ieder geval mogelijk te maken dat ouders de juiste keuze maken?
Nee, de «juiste keuze» is een subjectief begrip. We kennen in Nederland keuzevrijheid in de zorg. De keuzevrijheid van de patiënt die zelf bepaalde therapieën wil ondergaan is belangrijk. Uiteindelijk moet de patiënt goed worden geïnformeerd. Daarnaast dienen alle beroepsbeoefenaren in de zorg zich te onthouden van handelingen die buiten noodzaak (kans) op schade veroorzaken.
Ten aanzien van zorgverleners die in het BIG-register ingeschreven staan, staat ook de weg van het publieke tuchtrecht open.
Mocht blijken dat een beroepsbeoefenaar die niet in het BIG-register ingeschreven staat, de patiëntveiligheid in gevaar brengt, dan is diegene op grond van de wet BIG nu al strafrechtelijk te vervolgen.
Vindt u het een taak van de overheid om er voor te zorgen dat ouders geen gebruik maken van dit soort therapeuten omdat dit levensgevaarlijke gevolgen kan hebben voor zeer jonge kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze verantwoordelijkheid vormgeven?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Dat ’t Hofnarretje voor de derde keer niet voldoet aan de inspectie-eisen van de GGD |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit de Spits?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat ’t Hofnarretje voor de derde keer niet voldoet aan de inspectie-eisen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD)? Zo nee, waarom niet?
Ook ik ben onaangenaam verrast door het bericht dat ‘t Hofnarretje voor de derde keer niet zou voldoen aan de inspectie-eisen van de GGD. Het is mijns inziens van groot belang, dat de kinderdagverblijven veilig zijn en de kwaliteit gegarandeerd is. Dit betekent ook dat de ondernemer de door de GGD aangetroffen tekortkomingen in de kinderopvang daadwerkelijk binnen de afgesproken termijn moet oplossen.
Bent u van mening dat kinderen recht hebben op een veilig verblijf op kinderdagverblijven en dat ’t Hofnarretje daar aantoonbaar in faalt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om ’t Hofnarretje per direct te kunnen sluiten? Zo neen, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang berust bij de gemeenten. De gemeente kan lokaal een afweging maken, waarbij alle aspecten van een specifieke situatie kunnen worden meegewogen.
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam om te beoordelen of de situatie het rechtvaardigt dat ’t Hofnarretje per direct gesloten moet worden of dat met andere (minder ingrijpende) maatregelen kan worden volstaan. Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente Amsterdam deze taak serieus oppakt.
Bent u bereid zo snel mogelijk onderzoek te doen naar mogelijkheden om andere kinderdagverblijven onmiddellijk te sluiten bij aantoonbaar falen, zoals ’t Hofnarretje laat zien? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek op de kinderopvanglocatie zelf wordt in opdracht van de gemeenten uitgevoerd door de GGD. Bij aantoonbaar falen zal de gemeente moeten beoordelen of de kinderopvanglocatie al dan niet onmiddellijk zal moeten worden gesloten. Bij de publicatie van het jaarlijkse rapport van de Inspectie van het Onderwijs, in het voorjaar van 2012, zal ik u informeren over de resultaten van het onderzoek over de wijze waarop de (individuele) gemeenten in 2010 en 2011 deze wettelijke taken op dit gebied naleven.
De arrestatie van twee leiders van de op te richten christendemocratische partij in Wit Rusland |
|
Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie door de politie in Wit Rusland van twee leiders van de op te richten christendemocratische partij?
Ja.
Staat de arrestatie van deze twee leiders in direct verband met de beoogde oprichting van de christendemocratische partij in Wit Rusland?
Volgens berichten werden Dzmitser Shurkaj en Alaksandr Charkashyn, respectievelijk leider van de Belarusian Christian Democrats (BCD) – afdeling van Brest-stad en van Brest-regio, gearresteerd om hen te beletten deel te nemen aan het vierde constituerende congres van de BCD op 17 december 2011. Naar verluidt zijn zij tot 5 dagen detentie veroordeeld, officiëel wegens «vloeken in het openbaar», waardoor zij niet aan het congres hebben kunnen deelnemen.
Hoe beoordeelt u deze arrestatie?
Deze arrestatie is symptomatisch voor de voortdurende repressie in Belarus, zoals inperking van de vrijheid van meningsuiting en vergadering, sinds het gewelddadig uiteenslaan van de protestdemonstratie op 19 december 2010. Ik veroordeel de voortdurende repressie scherp.
Wat is de situatie van eerder gearresteerde leiders van deze partij? Zitten zij nog in detentie en zo ja, wat zijn hun vooruitzichten?
De twee genoemde BCD-afgevaardigden zijn op 22 december jl. uit detentie ontslagen. Een andere leider van de BCD, Vital Rymasheuski, één van de drie co-voorzitters van de partij en voormalig presidentskandidaat, is op 19 december jl. voor enige uren door onbekenden aangehouden en gedetineerd in een politiebureau, maar is nu weer op vrije voeten. Een andere co-voorzitter, Pavel Sieviarnets, die eerder tot 3 jaar werkkamp is veroordeeld, zit deze straf momenteel uit.
Wat is momenteel de trend in Wit Rusland als het gaat om partijvorming, deelname aan democratie, bevorderen rechtsstaat etcetera?
Er is een toenemende onderdrukking van onafhankelijke oppositiebewegingen en maatschappelijke organisaties, en vervolging van politieke- en mensenrechtenactivisten, resulterend in politieke gevangenen. De politieke pluriformiteit staat al langere tijd onder druk. In de afgelopen 10 jaar is er geen enkele partij geregistreerd in Belarus.
Op welke wijze zijn u én de internationale gemeenschap op dit moment betrokken bij het zoveel mogelijk bevorderen van democratie en rechtsstaat in Wit Rusland? Welke effecten heeft de inzet van de internationale gemeenschap tot nu toe opgeleverd?
Bilateraal geeft Nederland actieve steun aan Belarussische NGO’s die zich inzetten voor democratisering en mensenrechten in Belarus via het Mensenrechtenfonds en het MATRA-programma (w.o. MATRA politieke partijen programma). Met het amendement van de leden Ormel en Ten Broeke zullen deze activiteiten in het kader van het MATRA-programma in 2012 worden voortgezet. Daarnaast zet Nederland zich in EU-verband in voor democratisering van Belarus en is kritisch gestemd ten aanzien van het Belarussische regime. Door steun van de internationale gemeenschap kunnen maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten actief blijven en blijven onafhankelijke informatiebronnen beschikbaar voor de Belarussische bevolking.
Bent u bereid de arrestatie van deze twee leiders rechtstreeks en in EU-verband ter sprake te brengen, evenals de pogingen van de Wit Russische autoriteiten om de oprichting van de christendemocratische partij te frustreren? Hoe en wanneer?
Ja. Nederland blijft bilateraal en in multilateraal kader het regime oproepen om te stoppen met de voortdurende intimidatie van oppositionele krachten, waaronder de BCD, en de politieke gevangenen direct vrij te laten en te rehabiliteren. Deze oproep heb ik tijdens de Ministeriële Raad van de OVSE op 6-7 december jl. in Vilnius ook gedaan. In de VN Mensenrechtenraad werd in juni jl. mede op Nederlands initiatief Belarus met een resolutie aangesproken op de mensenrechtensituatie in het land. De ontwikkelingen op mensenrechtengebied worden in de EU regelmatig besproken, meest recent op de RBZ van 23 januari jl. Tijdens de RBZ van afgelopen maandag is een uitbreiding van criteria overeengekomen waardoor nu ook mensenrechtenschenders en personen of entiteiten die het regime steunen of ervan profiteren aan de sanctielijsten kunnen worden toegevoegd. Tegelijkertijd is afgesproken dat de samenwerking tussen de EU enerzijds en de democratische oppositie en het maatschappelijk middenveld anderzijds wordt versterkt.
Over berechting van burgers door militaire rechtbanken in Egypte |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de Koptische cyberactivist Maikel Nabil die door een militaire rechtbank is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf voor bekritisering van het leger?1
Ja.
Klopt het dat Maikel Nabil niet in hoger beroep kan gaan omdat hij is veroordeeld door een militaire rechtbank?
Maikel Nabil werd op 10 april 2011 door een militaire rechtbank veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Medio december 2011 werd dit teruggebracht tot een gevangenisstraf van twee jaar en een boete van 200 Egyptische ponden. Omdat Maikel Nabil door een militaire rechtbank was veroordeeld was beroep uitgesloten.
De militaire rechtbank heeft Maikel Nabil in oktober 2011 aan een psychiatrisch onderzoek laten onderwerpen. Daaruit zou zijn gebleken dat Nabil psychisch gezond was en derhalve kon worden berecht. De Nederlandse ambassade in Cairo heeft geen bevestiging kunnen krijgen van het bestaan van psychiatrische kampen. Voor zover bekend kan een militaire rechtbank militairen dwangarbeid opleggen. Onafhankelijke bronnen kunnen niet bevestigen of militaire rechtbanken ook burgers dwangarbeid opleggen.
Op 22 januari jl. kondigde de Hoge Militaire Raad aan dat Maikel Nabil en 1958 andere door militaire rechtbanken veroordeelde Egyptenaren amnestie zouden krijgen. Nabil werd op 25 januari jl. vrijgelaten.
Waaruit bestaat zijn gevangenisstraf? Klopt het dat de militaire rechtbanken burgers gevangenisstraffen opleggen in combinatie met zware dwangarbeid of dat ze hen veroordelen tot gevangenisstraffen in psychiatrisch kampen?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met mij eens dat het een zeer kwalijke zaak is dat burgers sinds de Egyptische revolte door militaire rechtbanken kunnen worden berecht? Deelt u mijn mening dat dit gebeurt om kritische burgers te intimideren en monddood te maken?3 Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie en de rechtszekerheid op dit moment in Egypte?
Ik deel de mening dat het onwenselijk is dat burgers door militaire rechtbanken worden berecht. De Nederlandse zorg over berechting van burgers door militaire rechtbanken is zowel in bilaterale contacten met de Egyptische autoriteiten als in multilateraal kader door Nederland geuit. Ik heb de berechting van burgers door militaire rechtbanken ter sprake gebracht tijdens mijn gesprek met mijn Egyptische collega Kamel Amr op 2 november jl. Hij meldde dat de Hoge Militaire Raad had besloten burgers niet langer door militaire rechtbanken te laten berechten. In de praktijk blijkt dat dit nog niet altijd het geval is. Zaken van burgers worden wel steeds vaker door de civiele openbaar aanklagers behandeld.
De mensenrechtensituatie in Egypte, de voortdurende noodtoestand, de positie van religieuze minderheden, het geweld tegen vreedzame demonstranten en de positie van vrouwen in het bijzonder, blijven punten van zorg. HV Ashton heeft op 18 december jl. een verklaring uitgegeven waarin zij haar zorg over het geweld uit en Egyptische autoriteiten oproept een onafhankelijk onderzoek naar het geweld in te stellen.
Bent u van plan om uw ongenoegen kenbaar te maken aan de regering van Egypte over het fenomeen dat burgers, waaronder cyberactivisten, voor militaire rechtbanken worden gedaagd? Of blijft het bij een facebook-oproep?4
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u hierin aanleiding om over te gaan tot maatregelen die de Egyptische regering nu eindelijk daadwerkelijk zullen raken, in het kader van more for more, less for less? Zo neen, waarom niet?
Al geruime tijd geleden is besloten de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking met Egypte af te bouwen. Het overgrote deel van de nu nog resterende fondsen zijn bestaande verplichtingen op het gebied van water en komen met name ten goede aan de Egyptische bevolking. De steun die Nederland Egypte thans biedt ter bevordering van het Egyptische transitieproces loopt via NGO’s. Bevriezing van gemeende fondsen zou dus slechts de bevolking raken.
Tekortkomingen in de werkwijze en aansturing van de wijkagent |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Welke lessen trekt u uit het onderzoek van de Politieacademie naar de manier waarop wijkagenten hun werk en hun positie in de politieorganisatie waarderen?1
De resultaten van het onderzoek ondersteunen de wettelijke verankering van de wijkagent en de norm van gemiddeld 1 wijkagent op 5000 inwoners in de Politiewet 201X die nu voorligt in de Eerste Kamer.
Bent u ook geschrokken van het beeld dat uit het rapport naar voren komt van wijkagenten die te veel geïsoleerd zijn van de rest van de organisatie, terwijl u de wijkagent juist de spil van de politieorganisatie wilt maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor aanvullende maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de wijkagent zijn spilfunctie kan waarmaken?
Ik herken de beelden, maar wil benadrukken dat er de laatste jaren al veel verbeteringen zijn aangebracht in de positionering en rolafbakening van de wijkagent, mede door de inzet van het programma Ontwikkeling Gebiedsgebonden Politie (GGP) en een team van accountmanagers GGP in de korpsen. Denk hierbij aan de ontwikkeling van een nieuwe en landelijke opleiding voor wijkagenten, 500 extra wijkagenten en de landelijke toepassing van de Gebiedsscan Criminaliteit en Overlast waarbij de wijkagent een belangrijke rol heeft. De vorming van de Nationale Politie zal verder bijdragen aan een goede positionering van de wijkagent. De wijkagent wordt ingebed in zogenoemde robuuste basisteams waar alle hoofdprocessen van politiewerk geïntegreerd zullen plaatsvinden. Een van de verwachte resultaten hiervan is een betere afstemming tussen de wijkagent, de overige teamleden en ondersteunende specialismen.
Herkent u de opmerking in het rapport dat het opheffen van wijk- en dorpsbureau’s de effectiviteit van de wijkagent aantast doordat er meer gereisd moet worden en de wijkagent minder bereikbaar is? Hoe wilt u ervoor zorgen dat wijkagenten in eigen dorp en buurt kunnen werken in plaats van een voortgaande sluiting van wijkbureaus?
De sluiting van wijk- en dorpsbureaus hoeft de effectiviteit en het werken in de wijk van de wijkagent niet in de weg te staan. De wijkagent wordt gestimuleerd in zijn wijk of dorp in samenwerking met partners een spreekuurlocatie te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld in een buurthuis. Daarnaast wordt in de toekomst – en ook nu al – de politiemedewerker op straat steeds meer mobiel ondersteund met gerichte informatie en worden administratieve lasten zo veel mogelijk verminderd.
Komen de antwoorden in het onderzoek over tijdsbesteding overeen met gegevens die u uzelf heeft, namelijk dat de norm van 80% tijdsbesteding in de eigen wijk bij lange na niet gehaald wordt? Zo nee, wilt u nader onderzoek doen naar de tijdsbesteding van wijkagenten om het verschil te verklaren? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat een wijkagent daadwerkelijk 80% van zijn tijd aan de wijk besteedt in plaats van aan administratie en het bijspringen bij incidenten elders?
De meest recente gegevens die ik heb over de tijdsbesteding van wijkagenten komen uit een collegiale toets Gebiedsgebonden Politie die de politie in de zomer van 2011 heeft uitgevoerd. Het beeld dat hierin geschetst wordt van de beschikbaarheid van de wijkagent voor de wijk komt overeen met de antwoorden in het onderzoek van de Politieacademie (eerste kwartaal 2011 uitgevoerd).
Ik wil benadrukken dat ik de beschikbaarheid van de wijkagent voor de wijk zeer belangrijk vind. Door de administratieve lasten bij politie te verlagen zorg ik ervoor dat meer tijd over is voor de wijkagent om daadwerkelijk op straat en voor de wijk te werken (zie ook het antwoord op vraag2. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt om in het kader van de nieuwe Politiewet verder invulling te geven aan het streven om de wijkagent vooral beschikbaar te laten zijn in of voor de wijk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wijkagent een duidelijke smoel krijgt, waardoor zowel binnen als buiten de politie duidelijker wordt wat er van de wijkagent verwacht mag worden en de wijkagenten zelf ook meer duidelijkheid hebben over hun taak?
Zie antwoord vraag 2.
Gelooft u ook dat het voor de geloofwaardigheid van de wijkagent belangrijk is dat hij stevig op kan treden als de situatie daar om vraagt? Hoe wilt u ervoor zorgen dat de wijkagent de nodige ruimte en ondersteuning krijgt om stevig op te treden bij criminaliteit, waardoor hij geloofwaardig en gezaghebbend wordt voor de inwoners van zijn wijk?
De wijkagent is de politieman in de wijk. Van hem wordt verwacht dat hij zich zowel bezighoudt met openbare orde, handhaving, noodhulptaken als opsporing. De wijkagent kent de veiligheidsproblemen in de wijk en brengt deze met behulp van de Gebiedsscan Criminaliteit en Overlast in kaart. De toepassing van deze Gebiedsscan is onderdeel van de landelijke prioriteit Veiligheid in de buurt. Ik ga uit van de professionaliteit en het vakmanschap van de wijkagent en politiemedewerkers in het algemeen. Dit is een van de leidende principes bij de vorming van de Nationale Politie.
Het recente onderzoek van de Politieacademie geeft aan dat de wijkagent zich soms onvoldoende gehoord en ondersteund voelt door de recherche. Door de vorming van de Nationale Politie wordt de (lichte) recherchetaak onderdeel van de robuuste basisteams. Dit biedt kansen voor een goede verbinding tussen de wijkagent en de opsporing. De politie zal er ook op sturen dat wijkagenten zich meer inzetten op opsporing en dat zij daarbij beter worden ondersteund. Opgemerkt dient te worden dat de uiteindelijke weging over de inzet van capaciteit in de gezagsdriehoek plaatsvindt. Een goede terugkoppeling hierover naar alle politiemedewerkers is van groot belang.
Schrikt u ook van het aantal wijkagenten dat vindt dat criminelen in hun wijk harder aangepakt moeten worden en dat teleurgesteld is dat hun rechercheafdelingen aangedragen informatie niet gebruiken? Bent u ook bang dat dit wijkagenten demoraliseert, waardoor zij niet alle informatie vastleggen en kostbare kennis verloren gaat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wijkagent kan bepalen aan welke zaken er in zijn wijk opsporingsprioriteit gegeven wordt, zodat die zaken aangepakt worden die voor de wijk belangrijk zijn en de informatie van de wijkagent gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Het nieuwsbericht dat huilbaby’s worden blootgesteld aan levensgevaarlijke alternatieve therapieën van alternatieve therapeuten |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Therapieën huilbaby’s soms levensgevaarlijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alternatieve therapieën geen bewezen wetenschappelijke basis hebben, en daarom niet mogen worden toegepast op kinderen, zeker als blijkt dat deze levensgevaarlijk zijn? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is met de invoering in 1997 van de Wet BIG (Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) er bewust voor gekozen de uitoefening van de geneeskunst vrij te laten. Het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, waaronder complementaire of alternatieve behandelwijzen, is sinds de inwerkingtreding van de Wet BIG in beginsel aan eenieder toegestaan, behoudens bepaalde voorbehouden handelingen.
Dit zijn handelingen (injecteren, weefsel verstorende ingrepen als snijden, uitvoeren van endoscopieën, etc.) die, indien uitgevoerd door ondeskundigen, evident gevaarlijk zijn voor de gezondheid van diegenen die dat ondergaan. Deze handelingen mogen enkel op eigen gezag worden verricht door de wet aangewezen deskundigen (artsen, tandartsen en verloskundigen).
Beoefenaren van beroepen in de zorg die niet via de Wet BIG zijn geregeld, mogen in beginsel patiënten behandelen waar het gaat om niet voorbehouden handelingen. Echter, ook in dat geval dienen deze beroepsbeoefenaren zich als een goed hulpverlener (op grond van Boek 7, Titel 5, van het Burgerlijk Wetboek) gedragen. Daarnaast dienen alle beroepsbeoefenaren in de zorg zich te onthouden van handelingen die buiten noodzaak (kans) op schade veroorzaken. Mocht blijken dat een beroepsbeoefenaar de patiëntveiligheid in gevaar brengt, dan is diegene op grond van de Wet BIG nu al strafrechtelijk te vervolgen.
Ten aanzien van zorgverleners die in het BIG-register ingeschreven staan, staat ook de weg van het publieke tuchtrecht open.
Zijn er cijfers bekend over hoeveel baby’s er tot nu behandeld worden met deze alternatieve therapieën? Zo nee, bent u bereid deze cijfers te verzamelen?
Het is niet bekend hoeveel baby’s exact met deze alternatieve therapieën behandeld worden. Ook is niet bekend of er in de afgelopen jaren sterfgevallen van kinderen zijn, die toe te wijzen zijn aan deze alternatieve therapieën. In 2008 heeft de inspectie een melding ontvangen van een soortgelijk geval. Er is een baby overleden na een cranio-sacraal behandeling door een fysiotherapeut. De inspectie is destijds door het OM benaderd, er was bij de inspectie zelf geen melding gedaan. De pathaloog-anatoom die het overlijden heeft onderzocht, heeft geen relatie tussen de behandeling en het overlijden van een baby aangetoond. Ik zal de IGZ vragen hiernaar onderzoek te doen en te bezien of hier gevaarlijke, gezondheidsbedreigende handelingen worden verricht.
Zijn er in de afgelopen jaren sterfgevallen van kinderen toe te wijzen aan deze alternatieve therapie? Zo ja, wat is hier tot nu toe mee gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
De brief van bureau Dudok aan de Eerste Kamer |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van bureau Dudok (bouw- en vastgoedrecht) aan de Eerste Kamer (d.d. 16 december 2011) inzake de vrijstellingen van de vennootschapsbelastingplicht voor zorgwoningcorporaties?
Ja.
Deelt u de constatering van Dudok in deze brief dat er 21 zorgwoningcorporaties zijn die krachtens een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst, dan wel op grond van het gelijkheidsbeginsel, zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting onder toepassing van artikel 5, eerste lid, onderdeel c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969?
Er lijkt zich een spraakverwarring voor te doen ten aanzien van vaststellingsovereenkomsten enerzijds en opzeggingstermijnen anderzijds. Allereerst moet worden opgemerkt dat er ten aanzien van woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed drie categorieën zijn te onderscheiden, te weten:
In categorie 2 is in een aantal situaties (ca. 11 gevallen) een vaststellingsovereenkomst tussen de desbetreffende woningcorporatie en de Belastingdienst gesloten, dan wel heeft de Belastingdienst eenzijdig de vrijstelling gehonoreerd. Die overeenkomsten zijn van uiteenlopende aard en sluiten aan bij het specifieke geval. Ook het eventuele opzeggen van de overeenkomst c.q. vrijstelling is op uiteenlopende wijze geregeld. In sommige gevallen is er een overeenkomst voor bepaalde duur gesloten, die bijvoorbeeld bij wetswijziging of beleidswijziging door de Belastingdienst -al dan niet rekening houdende met een redelijke overgangstermijn- opgezegd kon worden.
In onderdeel 4.5 van het beleidsbesluit van 8 december 2009, nr. CPP 2009/1368M heeft mijn ambtsvoorganger een beleidsmatig standpunt weergegeven ten aanzien van woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed. Wanneer de zorgcomponent, de handen aan het bed, ontbreekt, kan geen beroep worden gedaan op de zorgvrijstelling.
Zoals te lezen onder punt 5 (geldigheidsduur van overeenkomst), vierde gedachte streepje, van de vaststellingsovereenkomst (bijlage brief DUDOK), eindigt de overeenkomst in elk geval met ingang van het tijdstip waarop een wijziging in het beleid van de Belastingdienst wordt afgekondigd, in dit geval dus het beleidsbesluit d.d. 8 december 2009, rekening houdend met een redelijke opzegtermijn. Alle bij de Belastingdienst bekend zijnde gevallen hebben in de maand december 2009 een brief ontvangen waarin is verwezen naar voormeld besluit. In de situaties dat in het verleden een vrijstelling is verleend, is in die brief tevens aangeven dat deze vrijstelling per 1 januari 2010 komt te vervallen. In het geval van de bijlage bij de brief van DUDOK is de opzeggingsbrief op 16 december 2009 verzonden. Vervolgens hebben er in de eerste helft van 2010 gesprekken plaatsgevonden tussen de Belastingdienst en de desbetreffende woningcorporaties (categorie 2). Naar aanleiding van deze gesprekken is de belastingplicht van deze groep uitgesteld tot 1 januari 2011, waarbij dus rekening is gehouden met de redelijke opzeggingstermijn. In het geval van de bijlage bij de brief van DUDOK heeft dit gesprek plaatsgevonden op 17 mei 2010. De verlenging van de opzeggingstermijn tot 1 januari 2011 is bevestigd in de brief van 17 augustus 2010.
Vervolgens is tijdens de Eerste Kamerbehandeling van het Belastingplan 2011 in december 2010 door mij toegezegd dat de belastingplicht nog een extra jaar wordt opgeschort. Dit betekent dat de belastingplicht dus op 1 januari 2012 aanvangt. In het kader van een gelijke behandeling geldt die inwerkingtreding ook voor de andere twee hiervoor genoemde categorieën. Dit is afzonderlijk aan hen per brief van 27 december 2010 door de Belastingdienst gecommuniceerd. Zodoende is dus een gelijke behandeling gewaarborgd voor alle woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed. Het resultaat is dus dat er de facto een overgangstermijn van (ruim) twee jaren in acht is genomen. Een dergelijke overgangstermijn kwalificeer ik als ruimhartig.
Deelt u de zienswijze van Dudok dat, gezien de plicht van inachtneming van een redelijke overgangstermijn, de beëindiging van de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting in 2012 geen budgettaire opbrengsten zal genereren en dat uitstel van het schrappen van genoemde vrijstelling vanuit dit oogpunt niet bezwaarlijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat invoering van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen betekent dat de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor zorgwoningcorporaties verloren gaat en dat bij eventuele herinvoering toestemming van de Europese Commissie nodig is gezien het arrest Altmark van de Hoge Raad inzake de toepassing van staatssteunregels?
Vooropgesteld zij dat er door de invoering van de wetsvoorstel OFM 2012 geen sprake is van het vervallen van een in een de wet opgenomen vrijstelling. Woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed zijn namelijk, net als alle andere woningcorporaties, sinds 1 januari 2008 integraal belastingplichtig gemaakt om een gelijk speelveld te creëren met andere belastingplichtige aanbieders van vastgoed.
Het herinvoeren van de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor woningcorporaties (of alleen voor aanbieders van zorgvastgoed) die in 2008 integraal belastingplichtig zijn gemaakt, zou naar verwachting inderdaad ongeoorloofde staatsteun betreffen. Immers, de Europese Commissie heeft eerder bezwaren geuit tegen de destijds bestaande vrijstelling, omdat dit leidde tot een verstoring van het fiscale level playing field.
Deelt u de mening dat invoering van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen gezien het voorgaande een onomkeerbare stap betekent die strijdig is met de motie Groot/Omtzigt1 inzake de nog te formuleren visie op de maatschappelijke rol van woningcorporaties en de daarbij passende fiscale behandeling ?
Neen. De wijzigingen uit het OFM 2012 betreffen slechts een verduidelijking van het begrippenkader en daarmee van bestaande wetgeving en beleid. Dit staat los van mijn toezegging om voor 1 april volgend jaar een visie te geven op de maatschappelijke rol van woningcorporaties en de daarbij passende fiscale behandeling,
Bent u bereid het schrappen van de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor zorgwoningcorporaties op te schorten? Zo nee, waarom niet?
Neen. Woningcorporaties zijn met ingang van 1 januari 2008 integraal belastingplichtig geworden omdat het professionele spelers op de vastgoed markt betreft die direct concurreren met andere aanbieders van vastgoed. Woningcorporaties, die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed, zijn dus ook vanaf 2008 integraal belastingplichtig gemaakt. Echter, sinds 2008 is in individuele gevallen (achteraf ten onrechte) een beroep op de zogenoemde zorgvrijstelling door een aantal corporaties goedgekeurd.
In 2009 is een beleidsbesluit uitgevaardigd waarin werd duidelijk gemaakt dat woningcorporaties, die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed, door het ontbreken van het zorgcomponent, geen beroep kunnen doen op deze vrijstelling.
Dit beleid heb ik altijd consequent uitgedragen. Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2011 in de Eerste Kamer bleek echter dat er nog steeds onduidelijkheid bestond over de reikwijdte van deze vrijstelling. Ik heb daarom destijds toegezegd de vrijstelling in de goedkeurende sfeer met één jaar te verlengen. Met de wijzigingen uit het OFM 2012, wat een verduidelijking van het begrippenkader betreft, is deze onduidelijkheid nu volledig weggenomen. Ik zie daarom geen reden, noch mogelijkheid, om deze corporaties nogmaals een jaar respijt te geven. Wel ben ik bereid, zoals reeds toegezegd in de Eerste Kamer, constructief mee te werken met deze corporaties middels een met de Belastingdienst te sluiten vaststellingsovereenkomst over de openingsbalans.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden voor 20 december te 12.00 uur in verband met de inwerkingtreding van de wet?
Ik kan deze vragen, die op 20 december 2011, om 17.21 zijn binnengekomen, met spoed beantwoorden, maar niet met terugwerkende kracht.