Het frustreren van het gebruik van het Europees Burgerinitiatief |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Knapen (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat van de zes officieel geregistreerde Europese burgerinitiatieven die zijn aangemeld, er nog niet een is begonnen met het inzamelen van handtekeningen?1
Momenteel staan er bij de Europese Commissie zeven Europese burgerinitiatieven geregistreerd. Vanaf moment van registratie kunnen organisatoren van een initiatief steunbetuigingen gaan verzamelen. Dit kan op papier of via een online verzamelsysteem. Voor het online verzamelsysteem heeft de Commissie gratis (niet verplichte) software ter beschikking gesteld. Er blijken echter problemen te bestaan met het installeren van deze software. Daardoor kunnen de organisatoren nog niet beginnen met het online verzamelen van steunbetuigingen. Wel kunnen de organisatoren starten met het verzamelen van papieren steunbetuigingen. De Commissie heeft toegezegd de problemen zo snel mogelijk te willen oplossen en overweegt de organisatoren uitstel te verlenen. In dat laatste geval zou de termijn van 1 jaar voor het verzamelen van de 1 miljoen steunbetuigingen pas gaan lopen als de problemen zijn opgelost.
Is het waar dat het elektronisch verzamelsysteem van de Europese Commissie nog niet gereed is? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak en wanneer is dit wel gereed?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de capaciteit die de Europese Commissie heeft vrijgemaakt om burgers te assisteren bij het indienen van een initiatief? Deelt u de mening van de auteur van het artikel dat die onvoldoende zou zijn?
Nederland heeft vastgesteld dat de Europese Commissie in de voorbereidingen heeft gezorgd voor zo compleet en duidelijk mogelijke informatie voor organisatoren op een speciale website – http://ec.europa.eu/citizens-initiative/public/welcome – en voor een helpdesk via Europe Direct. Ambtenaren van DG Digit hebben bovendien vorige maand een bijeenkomst georganiseerd met de organisatoren van de geregistreerde initiatieven om de problemen die zijn ontstaan met de software te bespreken. Ik heb daarom de indruk dat de Commissie haar taak serieus oppakt.
Kunt u bevestigen dat een initiatief om op termijn kernenergie uit te bannen, is afgewezen met het argument dat het buiten de competenties van de Europese Commissie ligt? Zo ja, deelt u de mening dat de Europese Commissie met deze opstelling het gebruik van het burgerinitiatief te veel inperkt? Indien neen, waarom niet?
Ja, het initiatief is afgewezen omdat het buiten de bevoegdheid van de Commissie valt om hierover een voorstel voor EU-wetgeving in te dienen ter uitvoering van de EU-verdragen. Het initiatief betreft een onderwerp dat valt onder het Euratom-verdrag. Echter, het burgerinitiatief is niet van toepassing op het Euratom-verdrag. Dit volgt uit artikel 106bis Euratom, een artikel dat is ingevoegd bij het Verdrag van Lissabon. Dit artikel geeft aan welke bepalingen van het Verdrag betreffende de EU (VEU) en het Verdrag betreffende de Werking van de EU van toepassing zijn op het Euratom-verdrag. Artikel 24 VWEU, de rechtsgrondslag van de verordening over het burgerinitiatief, valt daar niet onder. De Commissie moet de verdragen en de voorwaarden uit de verordening respecteren. De initiatiefnemers kunnen tegen de beslissing in beroep gaan om dit oordeel te laten toetsen door het Hof of bezwaar maken bij de Europese Ombudsman.
Hoeveel burgerinitiatieven zijn door de Europese Commissie afgewezen en wat zijn daarvoor de meest voorkomende redenen?
Er zijn tot nu toe drie initiatieven afgewezen, waaronder het hierboven besproken initiatief. Het betreft initiatieven waarvan de Commissie heeft geoordeeld dat deze buiten haar bevoegdheid vallen om een voorstel voor EU-wetgeving in te dienen ter uitvoering van de EU-verdragen. De afgewezen verzoeken en de redenen daarvoor zijn te vinden via http://ec.europa.eu/citizens-initiative/public/initiatives/non-registered.
Deelt u de mening dat ook initiatieven zouden moeten worden toegelaten waarvan de intentie deels wel via Europese wetgeving zou kunnen worden nagestreefd en dat de Europese Commissie indieners zou moeten helpen om de daarvoor noodzakelijke vraagstelling te formuleren? Indien ja, bent u bereid hiervoor bij de Europese Commissie te pleiten? Indien neen, waarom niet?
De Europese Commissie geeft op haar speciale website over het burgerinitiatief uitgebreide informatie over zowel de te volgen procedure als de onderwerpen waarop de Commissie bevoegd is om wetgeving te ontwikkelen. Naar mijn mening helpt de Commissie initiatiefnemers hiermee voldoende op weg. De Commissie is niet betrokken bij het formuleren van de noodzakelijke vraagstelling, omdat de Commissie op onafhankelijke wijze moet kunnen oordelen over de ontvankelijkheid van initiatieven.
De betrekkelijkheid van anonieme gegevens. |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Anonieme gegevens minder anoniem dan gedacht»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat burgers eenvoudig op basis van de vier cijfers van de postcode en hun geboortedatum te identificeren zijn? Vindt u dat acceptabel?
Ik was nog niet op de hoogte van de inhoud van het proefschrift van de betreffende informaticus, dat ten grondslag ligt aan de aangehaalde berichtgeving. In de korte termijn waarbinnen u vraagt te antwoorden kan het proefschrift ook niet voldoende zorgvuldig worden bestudeerd om er een afgewogen reactie op te geven.
In algemene zin kan ik opmerken dat wanneer verwerkers van persoonsgegevens gehouden zijn om bepaalde gegevens te anonimiseren, het niet zo mag zijn dat deze gegevens op eenvoudige wijze alsnog tot personen herleidbaar zijn. Wat de verantwoordelijkheid van individuele burgers betreft is vooral van belang dat zij zich goed bewust zijn van de risico’s van het op internet plaatsen van persoonlijke gegevens, en dat gegevens uit verschillende openbare bronnen kunnen worden samengevoegd tot een completer beeld over een persoon dan men wellicht zou wensen. De voorlichtingscampagnes van Rijkswege zijn gericht op deze bewustwording.
In hoeverre faalt de privacywetgeving die voorschrijft dat persoonsgegevens in een database geanonimiseerd moeten worden? Is het voldoende om persoonsgegevens te anonimiseren door alleen het burgerservicenummer en persoonsnamen te verwijderen? Zo ja, hoe rijmt u dat met de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, wat moet er dan veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de gegevens van de burgers beter beschermd moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hier vorm aan geven?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre biedt de nieuwe EU-privacyrichtlijn bescherming aan de persoonsgegevens? Bent u van mening dat de EU-privacyrichtlijn voldoende bescherming biedt?
Voor het kabinetsoordeel over de nieuwe Europese privacyrichtlijn en -verordening verwijs ik naar de BNC-fiches die hierover op 16 maart 2012 aan het parlement zijn gezonden (Kamerstukken I, vergaderjaar 2011–2012, 22 112, FI en FH). Ook verwijs ik u naar de brieven aan uw Kamer van 27 april en 15 juni 2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 761, nrs. 29 en 31). De recente berichtgeving naar aanleiding van het proefschrift geeft mij niet direct aanleiding om te twijfelen aan de toereikendheid van het huidige of voorgenomen Europese of Nederlandse wettelijke kader ter bescherming van persoonsgegevens. Veeleer lijkt de berichtgeving te wijzen op ontoereikende beschermingsmaatregelen die bepaalde verwerkers van persoonsgegevens hebben getroffen, en mogelijk ook op onvoorzichtigheid van burgers bij het verstrekken of op internet plaatsen van persoonsgegevens.
In hoeverre is het aan de burger zelf te wijten dat zijn gegevens zo zichtbaar zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de vragen voor het algemeen overleg over de EU-wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens op 3 juli 2012 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Bureaus Jeugdzorg en rechtbanken afspraken hebben gemaakt over automatisch verlengen indicatiebesluiten |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de verschillende uitspraken van het Gerechtshof Arnhem1 inzake het niet overleggen van een geldig indicatiebesluit bij verlenging machtiging uithuisplaatsing? Is het waar dat er afspraken zijn gemaakt tussen de provincie Overijssel, zorgaanbieders en rechtbanken in het ressort Arnhem dat de aanspraak op zorg automatisch wordt verlengd en dat er geen nieuw indicatiebesluit behoeft te worden genomen na het verstrijken van de geldigheidsdatum van het aanvankelijke indicatiebesluit?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem inzake het niet overleggen van een geldig indicatiebesluit bij verlenging machtiging uithuisplaatsing.
Eerdere brieven van de toenmalige Minister voor Jeugd en Gezin d.d. 26 maart 2010, de Provincie Utrecht d.d. 25 oktober 2010, de Gedeputeerde Staten Utrecht d.d. 24 juni 2011 en van de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie d.d. 30 september 2011 hebben ertoe geleid dat Bureau Jeugdzorg de duur uit het indicatiebesluit heeft gelaten dan wel een duur heeft bepaald die de wettelijke termijn overschrijdt. De toenmalige minister en ik hebben dit geaccepteerd gelet op de aangekondigde wetswijziging om de duur uit het indicatiebesluit te schrappen, teneinde de bureaucratie in te perken.
Het voorstel om de duur van de zorg uit het indicatiebesluit te schrappen is bij nota van wijziging van 6 mei 2010 opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het herstel van enige wetstechnische gebreken en andere wijzigingen van ondergeschikte aard (voorheen wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen) (31 977). Dit wetsvoorstel is niet controversieel verklaard en is gereed voor plenaire behandeling in de Tweede Kamer.
Rechtbanken binnen het ressort Arnhem hebben in navolging hiervan en anticiperend op dit wetsvoorstel de indicatiebesluiten zonder geldige termijn geaccepteerd. De kinderrechters hebben de verzoeken tot verlenging uithuisplaatsing wel altijd op inhoudelijke gronden getoetst, namelijk of het voortduren van de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van de geestelijk of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige (zie ook bij antwoord2.
Er zijn hierover geen landelijke afspraken gemaakt. Provincies hebben op verschillende wijze geanticipeerd op het in werking treden van het wetsvoorstel waarmee de duur van het indicatiebesluit komt te vervallen. Het is aan individuele kinderrechters hoe zij daarmee omgaan.
Zo ja, is het u bekend waarom rechtbanken deze afspraken hebben gemaakt? Weet u welke rechtbanken het betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere provincies hebben deze afspraak ook gemaakt? Zijn er landelijke afspraken gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn deze afspraken voor zowel het vrijwillige als het gedwongen kader gemaakt?
De zaken, verzoeken tot verlenging machtiging uithuisplaatsing, die bij de kinderrechter dienen, betreffen zaken in het gedwongen kader.
Bent u van mening dat het indicatiebesluit een puur formeel, «bureaucratisch» vereiste voor financiering van zorg is? Zo nee, hoe verklaart u de afspraak die rechtbanken in het ressort Arnhem zouden hebben gemaakt met provincie en zorgaanbieders dat er geen einddatum meer op de aanspraak voor zorg genoemd wordt in het indicatiebesluit, waarmee de wet buiten toepassing wordt gelaten?
Het voorstel om de duur te schrappen is niet gebaseerd op de gedachte dat dit een puur formeel vereiste zou zijn, maar op het volgende. De duur betreft het aantal weken of maanden van de voorziene zorg. De zorgaanbieder waarbij een cliënt zijn aanspraak geldig maakt, is gehouden de in het indicatiebesluit aangegeven zorg te bieden. Zolang de in het indicatiebesluit opgenomen duur niet is verstreken of zolang geen besluit is genomen dat de aanspraak vervalt, is de provincie gehouden om de door bureau jeugdzorg vastgestelde en door de zorgaanbieder geleverde zorg volledig te financieren. Deze systematiek geeft onvoldoende prikkel tot een doelmatige, doeltreffende zorg op maat door de zorgaanbieders. Door het laten vervallen van de verplichting om in het indicatiebesluit de duur van de jeugdzorg op te nemen, kunnen deze problemen worden weggenomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste drie vragen hebben de rechtbanken binnen het ressort Arnhem, anticiperend op het wetsvoorstel waarmee de duur van het indicatiebesluit komt te vervallen, de indicatiebesluiten zonder geldige termijn geaccepteerd.
Bent u met het Gerechtshof van mening dat hier sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, namelijk het recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven?
Het is niet aan mij om te treden in een uitspraak van de rechter.
In algemene zin ga ik in op het belang van toetsing aan internationale verplichtingen, waaronder die aan artikel 8 EVRM, dat ziet op het recht op respect voor het gezinsleven en privéleven. Toetsing aan dit artikel voorafgaand aan besluitvorming over uithuisplaatsing is een belangrijke waarborg voor de rechtspositie van de ouders. Zowel het kind als de ouders moeten er op kunnen rekenen dat besluitvorming over ingrijpende beslissingen, zoals een uithuisplaatsing, zorgvuldig tot stand komt. Immers, dat ouders en kinderen in elkaars gezelschap kunnen verkeren is een fundamenteel onderdeel van het uitoefenen van het familieleven. Een uithuisplaatsing vormt een inmenging in dit recht, maar kan na een zorgvuldige afweging van alle concrete omstandigheden gerechtvaardigd zijn voor het veilig en onbedreigd opgroeien van het kind. Bij besluitvorming over uithuisplaatsing moet er dan ook sprake zijn van krachtige en zware overwegingen in het belang van het kind, die een uithuisplaatsing onder de omstandigheden noodzakelijk maakt.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de rechtspositie van ouders?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor het vertrouwen van ouders in de rechterlijke macht en in de jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de zorgconsumptie en het motiveren van ouders en kinderen om het beter te doen?
De afspraak om geen omvang en geen duur meer in het indicatiebesluit op te nemen is overeenkomstig voorgestaan rijksbeleid. Dat moet ervoor zorgen dat de zorg beter op de behoefte van de cliënt afgestemd kan worden. De zorgaanbieder moet de concrete duur van de zorg immers in onderling overleg en na instemming van de cliënt en in overleg met bureau jeugdzorg bepalen. De verwachting is dat dit ook ouders en kinderen motiveert.
Is het u bekend of de bovengenoemde afspraken inmiddels zijn beëindigd? Bent u voornemens maatregelen te nemen?
Naar aanleiding van de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem accepteren de gerechten niet langer indicatiebesluiten waarin geen duur is bepaald of waarin een duur is bepaald die de wettelijke termijn overschrijdt.
Ik ben voornemens om met het IPO in overleg te treden om tot een pragmatische oplossing te komen. Hierbij zal ik het voorstel van de provincie Overijssel betrekken om in geval van een «machtiging uithuisplaatsing» de duur van de indicatiestelling hieraan gelijk te stellen.
Het verbieden van Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) in Oeganda |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Oeganda verbiedt 38 NGO’s»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat de regering van Oeganda 38 NGO’s heeft verboden omdat deze «homofilie zouden verspreiden» met buitenlands geld?
De Oegandese minister van Ethiek en Integriteit, Simon Lokodo, heeft een oproep gedaan 38 hulporganisaties te verbieden omdat ze homoseksualiteit zouden propageren. De Oegandese NGO-Raad, die belast is met de registratie van NGO’s, heeft echter te kennen gegeven niet van plan te zijn naar aanleiding van die oproep actie te ondernemen.
Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is, mede in het licht van de ontwikkelingsrelatie die Nederland met Oeganda heeft?
Vooralsnog is dit gelet op het gestelde in antwoord op vraag 2 niet aan de orde.
Ziet u mogelijkheden om de ontwikkelingsrelatie van ongeveer 6 miljoen euro per jaar op te schorten zolang deze NGO’s verboden blijven?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse ontwikkelingshulp dan wel bijdraagt aan de veiligheid van homoseksuelen in Oeganda?
Het zwijgen van het Westen over de strafkampen in Noord-Korea |
|
Henk Jan Ormel (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Frans Timmermans (PvdA), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de bevindingen van mensenrechtenexpert David Hawk over de strafkampen in Noord-Korea?1 Wat is uw oordeel hierover?
Ja. Het rapport van het Committee for Human Rights in North Korea (HRNK) beschrijft de systematiek en ernst van de mensenrechtenschendingen van het Noord-Koreaanse regime op gedetailleerde wijze.
Deelt u zijn belangrijkste conclusie dat – gegeven de ernst en omvang van de mensonterende toestanden in de kampen – veel meer internationale opwinding en actie gerechtvaardigd zou zijn? Welke gevolgtrekkingen verbindt u hieraan? Welke informatie heeft u over de feitelijke situatie in de kampen? Spoort dit met de gruwelijkheden die David Hawk beschrijft?
Goed onderbouwde publicaties als het rapport van HRNK moeten tot meer internationale aandacht leiden voor de verschrikkelijke situatie in de strafkampen in Noord-Korea.
Kunt u aanduiden wat er de afgelopen jaren is gebeurd vanuit de verschillende internationale gremia om verandering aan te brengen in deze situatie? Welke resultaten of lessen voor de toekomst heeft dit opgeleverd? Wat is de opstelling van China en Zuid-Korea hierin?
Het merendeel van de VN-lidstaten roept de Noord-Koreaanse autoriteiten al vele jaren op tot substantiëlere samenwerking, ook op het vlak van mensenrechten. De VN Mensenrechtenraad (MRR) neemt jaarlijks een resolutie, geïnitieerd door Japan en de EU, aan waarin Noord-Korea wordt opgeroepen de mensenrechten-situatie te verbeteren en het mandaat van de Speciaal Rapporteur (SR) voor de Mensenrechten in Noord-Korea te erkennen. Tijdens de 19de MRR in maart 2012 heeft de Noord-Koreaanse vertegenwoordiger meegedeeld dat Noord-Korea het mandaat van de SR niet erkent. Op 7 december 2009 vond de Universal Periodic Review van de MRR voor Noord-Korea plaats; de daaruit voortgekomen aanbevelingen heeft Noord-Korea voor een groot deel naast zich neergelegd.
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) vragen diverse landen, waaronder Nederland, ieder jaar aandacht voor de mensenrechtensituatie en voor de afwezigheid van politieke en civiele rechten in Noord-Korea. Nederland roept Noord-Korea bilateraal ook op de mensenrechtensituatie te verbeteren. De mensenrechtenproblematiek en het bestaan van strafkampen wordt ontkend door het Noord-Koreaanse regime en vormt voor hen dus geen onderwerp van gesprek. Dit maakt het aangaan van een betekenisvolle dialoog uiterst lastig.
China laat zich in internationaal verband niet uit over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea en beschouwt deze als een binnenlandse aangelegenheid. Zuid-Korea echter vraagt in internationale fora wel aandacht voor de mensenrechten-situatie in Noord-Korea.
Bestaan er op dit moment initiatieven binnen de internationale gemeenschap om de situatie van de strafkampen serieus aan te pakken? Zo ja, welke en op welke termijn?
Noord-Korea schrijft het uitblijven van samenwerking met de VN-mechanismen toe aan de opstelling van de internationale gemeenschap in de AVVN- en MRR-vergaderingen. Dit zal Nederland niet weerhouden tijdens de AVVN 2012 Noord-Korea opnieuw op te roepen de mensenrechtensituatie in het land te verbeteren met verwijzing naar het rapport van HNRK. Ook zal Nederland tijdens bilaterale gesprekken de mensenrechtensituatie aan de orde blijven stellen.
Op welke wijze wordt tevens geprobeerd om de internationale druk op China op te voeren om te stoppen met het terugsturen van Noord-Koreaanse vluchtelingen naar hun eigen land? Zijn hiervan resultaten bekend?
Ik verwijs naar de antwoorden op de schriftelijke kamervragen (ingezonden op 2 maart 2012, kenmerk 2012Z03976).
Bent u bereid om binnen de verschillende, relevante internationale gremia het voortouw te nemen om de Noord-Koreaanse strafkampen op de agenda te houden en voorstellen tot verbetering te initiëren? Hoe en op welke termijn? Wilt u van uw pogingen hiertoe en de resultaten hiervan de Kamer expliciet op de hoogte houden?
Ja. Nederland vraagt in internationale fora aandacht voor de mensenrechten-situatie in Noord-Korea en steunt VN-resoluties terzake. Ook financiert Nederland de Zuid-Koreaanse NGO «Citizens» Alliance for North Korean Human Rights». Deze zet zich internationaal in voor verbetering van de mensenrechtensituatie in Noord-Korea en verleent assistentie aan de opvang van gevluchte Noord-Koreanen in derde landen en aan integratie in de Zuid-Koreaanse samenleving.
Het artikel “Ouders op ramkoers met de GGZ” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ouders op ramkoers met de GGZ»1? Deelt u de mening dat dit een schrijnend verhaal is?
Ja ik heb kennis genomen van het door u genoemde artikel.
Op basis van dit artikel kan ik echter geen uitspraken doen over deze individuele casus. Ik kan mij voorstellen dat de maatregelen van gedwongen opname, het toepassen van dwang en drang binnen de kliniek als straf wordt ervaren en traumatisch voor de patiënt kan zijn. Daarom is het van belang om dwang en drang zo kort mogelijk, humaan en op een veilige wijze toe te passen, waarbij er geen sprake is van eenzame insluiting en er altijd persoonlijk contact mogelijk is tussen de patiënt en zijn zorgverlener. Als er problemen zijn die niet vanuit de reguliere zorg kunnen worden opgelost dan dient het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) te worden ingezet. Ik heb van het CCE begrepen dat zij nog in gesprek zijn met de desbetreffende instelling. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat is uw mening over de onwenselijke situatie die rondom de zorg voor Romy H. ontstaan is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat familie door zorginstellingen serieus moet worden genomen bij de behandeling van psychiatrische patiënten?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011.
Op welke wijze is de Inspectie voor de Gezondheidszorg omgegaan met de meldingen die over de situatie van Romy H. zijn binnengekomen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in de periode maart 2010–september 2011 een aantal BOPZ-meldingen van de verschillende GGZ-instellingen ontvangen betreffende dwangtoepassing bij deze patiënte. De BOPZ-meldingen kwamen van verschillende instellingen, zowel in het kader van noodtoepassing als dwangbehandeling. Bij één melding was sprake van een langer durende dwangbehandeling. Deze dwangbehandeling is door de IGZ ter plaatste getoetst. De IGZ heeft dossieronderzoek uitgevoerd en met de behandelaar gesproken. De dwangbehandeling werd op dat moment door de IGZ als voldoende zorgvuldig beoordeeld, zowel wat betreft besluitvorming als uitvoering. Uit de toetsing kwam een beeld naar voren van een complexe situatie, waarbij risico's voor cliënte en omgeving wisselend optraden en dus voortdurend moesten worden afgewogen, hetgeen ook gebeurde.
Eind 2010 ontving de IGZ een calamiteitenmelding met betrekking tot de patiënte. Er was sprake van een suïcidepoging met letsel tijdens een klinische opname. De IGZ heeft de instelling verzocht om intern onderzoek uit te voeren naar aanleiding van deze calamiteit. Ook uit dit onderzoek is gebleken dat de behandeling van de patiënte voortdurend een complexe afweging vraagt ten aanzien van de risico's die samenhangen met (het teruggeven) van zoveel mogelijk autonomie versus het (onder dwang) toepassen van restricties om de risico's te beheersen. Het beleid dat gericht is op zo veel mogelijk (teruggeven van) autonomie kan op gespannen voet komen te staan met het voorkomen van risico's. Op basis van het interne onderzoek heeft de IGZ verbetermaatregelen voorgesteld om de risico's bij het vergroten van de autonomie te verkleinen. In de kern gaat het om het in dergelijke gevallen intensiveren van toezicht op de cliënte. De IGZ kon zich vinden in de conclusie van het interne onderzoek en de genomen maatregelen. Daarbij heeft de IGZ de instelling verzocht de voorgestelde verbeteringen vast te leggen in structureel beleid, hetgeen ook is gebeurd.
Naar aanleiding van de nu beschreven vastgelopen behandelingsituatie zal de IGZ nagaan of de recent in de media geuite informatie nog tot nieuwe inzichten kan leiden. De IGZ zal hierover contact zoeken met de Geneesheer Directeur van de GGZ-instelling die nu behandeling aan patiënte biedt en daarbij de mogelijkheden tot inzetten van externe deskundigen bespreken.
Wat vindt u ervan dat het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) regelmatig geen toegang tot instellingen krijgt en de adviezen van het CCE genegeerd worden? Op welke manier kunt u er voor zorgen dat de adviezen van het CCE wel door behandelteams overgenomen worden?
Mij zijn geen signalen bekend dat het CCE geen toegang krijgt tot een GGZ-instelling en dat adviezen niet worden overgenomen.
Het CCE kan als zelfstandige organisatie voor consultatie worden ingezet als er ernstige zorgen zijn over de kwaliteit van leven van een cliënt. GGZ Nederland en het CCE hebben in juni 2011 een samenwerkingsverband gesloten om de kennis en expertise van het CCE ook voor de GGZ meer toegankelijk te maken. Hiermee krijgen de GGZ-instellingen een instrument in handen om de dwang en drang terug te dringen en zich verder te professionaliseren. Ik acht het van groot belang dat GGZ-instellingen zich realiseren dat zij in een vroeg stadium externe consultatie kunnen en vanuit patiëntveiligheid ook moeten inschakelen.
Welke doorzettingsmacht heeft het CCE als instellingen niet actief meewerken aan het geven van adequate zorg aan een patiënt?
Het CCE kent geen doorzettingsmacht. Zij brengt adviezen uit die GGZ-instellingen bij het behandeltraject van een patiënt kunnen betrekken. Als het CCE onvoldoende ontwikkelingen ziet kan zij de IGZ hierbij betrekken.
De IGZ heeft in 2011 aangegeven de in- en externe consultatie bij langdurige dwangtoepassingen op te gaan nemen in haar toezichtkader. Als GGZ-instellingen geen toegang verlenen aan het CCE en adviezen terzijde leggen, dan acht ik dit voldoende grond voor de IGZ om nader onderzoek te verrichten. Als op basis van opgedane bevindingen blijkt dat een GGZ-instelling onnodig langdurig dwang en/of drang toepast – wat ten nadele is van de gezondheid van de patiënt – dan is het aan de IGZ om vanuit haar rol als toezichthouder maatregelen te nemen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de kamerprogramma’s klaarblijkelijk als alternatief worden gebruikt voor een isoleercel? Vindt u ook dat een kamerprogramma niet het karakter mag krijgen van een isoleercel?
In de GGZ is het beleid om cliënten niet op te sluiten. Echter, soms doen zich situaties voor waarbij wordt besloten om iemand tijdelijk af te zonderen. Hiervoor zijn afspraken gemaakt tussen de cliënt en de behandelaar. Deze afspraken zijn vastgelegd in het behandelplan en het kamerprogramma kan hier dan een onderdeel van zijn. Het verblijf in de kamer wordt ingezet om het gebruik van de separeer te voorkomen.
In de afgelopen jaren is er door het veld gekeken welke alternatieven er zijn om dwang en drangtoepassingen terug te dringen. Deze zijn samengevoegd in het rapport «Best practices rondom dwangreductie in de GGZ», dat ik u op 12 januari 20122 heb toegestuurd.
Eén van de ontwikkelde alternatieven is bijvoorbeeld de comfortroom; een huiselijke omgeving waarbij de cliënt tot rust kan komen.
Ik ben van mening dat bij ontwikkelde alternatieven waar sprake is van afzondering door de cliënt, de deur niet op slot mag. Zodra dit wel het geval is, is er geen sprake van een alternatief voor separeren en draagt dit niet bij aan het terugdringen van dwang en drang.
Hoe kijkt u aan tegen de keus van zorginstellingen om zich langdurig te richten op het beheersbaar maken van de veiligheid en niet over te gaan tot het behandelen van psychiatrische patiënten?
Ik ben van mening dat de cultuur in een GGZ-instelling er één moet zijn van behandelen van de psychiatrische patiënt. Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren zijn daar ook op gericht. Er mag en kan geen sprake meer zijn van een cultuur die gericht is op beheersen dan wel beveiligen van GGZ-patiënten.
Gegevensbeheer binnen het KLPD |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat binnen het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) geen gegevensbeheer is ingericht op het bedrijfsprocessensysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH)? Zo ja, waarom niet?
Na uitvoering van de reorganisatie van de beheersdiensten binnen het KLPD in 2011 is het functioneel beheer van de BVH in eerste instantie ingericht bij een van de bedrijfsvoeringsdiensten. Na een herschikking van taken is begin 2012 besloten deze taak met een verbeterplan weer over te dragen aan de operationele diensten. Uitgangspunt daarbij is dat gegevensbeheer dichtbij het operationele proces en dus onder verantwoordelijkheid van de operationele korpsonderdelen wordt georganiseerd. Oktober 2012 is gegevensbeheer weer volledig ingericht op het bedrijfsprocessensysteem BVH en voldoet het aan het gewenste niveau.
Kunt u uitsluiten dat personen ten onrechte als verdachte in dit bedrijfsprocessensysteem staan? Zo nee, wat gaat u aan deze situatie doen en op welke termijn?
Het is niet geheel uit te sluiten dat in een zeer beperkt aantal gevallen, personen onterecht als verdachte in het systeem staan vermeld. De in gang gezette verbeterplannen om dit te voorkomen worden binnen een redelijke termijn geëffectueerd.
Voldoet het KLPD aan de eisen, zoals gesteld in de Wet politiegegevens, voor dit bedrijfsprocessensysteem en voor de digitale opslag en archivering van bestanden?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 en uit de in februari van dit jaar aan het CBP verzonden externe auditrapportage blijkt, voldoet het gegevensbeheer van de BVH bij het KLPD op dit moment nog niet geheel aan de door de Wet politiegegevens (Wpg) gestelde eisen.
De verbetervoorstellen, die mede naar aanleiding van dat auditrapport ontwikkeld zijn, zullen per oktober 2012 zijn gerealiseerd, waarna een externe audit door de DAD als hercontrole bedoeld in artikel 33, derde lid Wpg, zal plaatsvinden op die verbetervoorstellen voor eind 2012.
Bent u bekend met de berichtgeving over het verbod dat Oegandese regering heeft ingesteld voor 38 NGO's omdat deze organisaties homoseksualiteit promoten?1
Ja.
Kunt u toelichten om welke organisaties het precies gaat? Worden er door deze maatregelen ook Nederlandse NGO's verboden in Oeganda?
De Oegandese minister van Ethiek en Integriteit, Simon Lokodo, heeft een oproep gedaan 38 hulporganisaties te verbieden omdat ze homoseksualiteit zouden propageren. De Oegandese NGO-Raad, die belast is met de registratie van NGO’s, heeft echter te kennen gegeven niet van plan te zijn naar aanleiding van die oproep actie te ondernemen.
De positie van homoseksuelen is een regelmatig terugkerend agendapunt in de politieke dialoog die Nederland zowel bilateraal als in EU-verband met Oeganda voert.
Bent u bereid om op bilateraal en EU-niveau de Oegandese autoriteiten aan te spreken op het gegeven dat deze maatregel absoluut in strijd is met de internationale verplichtingen die Oeganda is aangegaan op het gebied van mensenrechten? Indien ja, bent u bereid om de Kamer te informeren over uw inspanningen?
Zie antwoord vraag 2.
De extreem hoge inkomens van bestuurders in de zorg |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Balkenendenorm vaak overschreden in zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat 41 bestuurders in de ouderenzorg ruim boven de Balkenendenorm zitten qua inkomen en bijna twee maal zo veel verdienen?
Zie het antwoord op vraag 1 van de vragenset van het lid Leijten over dezelfde kwestie.
Acht u het eveneens onbestaanbaar, juist nu er grote bezuinigingen in de zorg dreigen, dat deze topbestuurders veel meer verdienen dan de Balkenendenorm van 150 000 euro per jaar?
De hoogte van de inkomens van zorgbestuurders is al langer een punt van aandacht voor het kabinet. Dit heeft ertoe geleid dat er een wetsvoorstel voor is gemaakt: de wet normering topinkomens (WNT). Dit voorstel ligt inmiddels ter behandeling in de Eerste Kamer.
Vindt u dat het moreel kompas van bestuurders met een inkomen van boven de Balkenendenorm deugt? Wat vindt u van het feit dat bestuurders akkoord gaan met een dergelijke beloning en wat zegt dit voor u over de cultuur in de sector en de houding van de bestuurders in deze sector?
Zie het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich nog de motie Wolbert, waarin de Kamer heeft uitgesproken dat beloningen voor bestuurders en toezichthouders in de zorgsector onder het eerste regime van de wettelijke norm voor beloningen in de publieke en semipublieke sector dienen te vallen?2
Ja.
Hoe staat het op dit moment met de uitvoering van deze motie over maximale salarissen in de zorg? Kunt u niet al in het verlengde van de Wet normering topinkomens de raden van toezicht om opheldering vragen om ervoor te zorgen dat zij maatregelen nemen tegen de extreme beloningen in de ouderenzorg? Zo nee, hoe wil u dan dergelijke extreem hoge beloningen op korte termijn aanpakken?
Zie het antwoord op vraag 3. De naleving van de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ), die in september 2009 van kracht is geworden en in het ingediende wetvoorstel voor de WNT is verdisconteerd, is vanuit VWS krachtig gepromoot. Door de aanscherping van de normering in de zorg bij de behandeling van de WNT in de Tweede Kamer, zal er bij de inwerkingtreding van de WNT een strengere normering gaan gelden dan die in de BBZ is opgenomen.
Het bericht ‘Bijna helft cafés nog niet rookvrij’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bijna helft cafés nog niet rookvrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat personeel in de horeca net zoveel recht heeft op een rookvrije werkplek als werknemers in andere sectoren?
Zoals ik in de Kamerbrief van 18 juni jl. heb aangegeven, vind ik het huidige naleefniveau onvoldoende en vind ik dat er aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de naleving te verbeteren. Mogelijkheden daartoe zijn onder andere het intensiveren van de handhaving en het verder verhogen van de boetes. De demissionaire status van het kabinet laat mij echter geen ruimte om hierover nu een besluit te nemen.
Concludeert u uit deze cijfers dat de verhoging van de boetes (per 30 augustus 2011) niet effectief is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het totaal aantal van 762 boeterapporten uitsplitsen naar eerste overtredingen (600 euro), tweede overtredingen (1200 euro), derde overtredingen (2400 euro) en vierde overtredingen (4500 euro)?
In 2012 zijn 557 boetebeschikkingen van € 600 de deur uit gegaan, 64 beschikkingen van € 1200, 36 van € 2400 en 15 van € 4500. Dit betreft geen exacte uitsplitsing van de 762 opgemaakte boeterapporten omdat er een tijdsverloop zit tussen het opmaken van een boeterapport en het opstellen van de boetebeschikking op basis van de in het boeterapport geconstateerde feiten en waarnemingen.
Kunt u verklaren waarom slechts 16% van alle bedrijfsbezoeken wordt afgelegd in de niet-bereidende horeca (zoals cafés en discotheken), terwijl de naleving juist in deze sector zeer slecht is? Bent u bereid de Nieuwe Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) opdracht te geven het zwaartepunt van de controles te verleggen naar cafés en discotheken?
Het aantal inspecties in de bereidende horeca valt hoog uit, omdat deze inspecties worden gecombineerd met andere inspecties, bijvoorbeeld in het kader van hygiëne en warenwetregelgeving. Daardoor kan de capaciteit die specifiek voor de rookvrije horeca is gereserveerd, ook volledig voor de handhaving in cafés worden vrijgemaakt. Er is dus geen sprake van het verleggen van prioriteiten. Het zwaartepunt in de handhaving blijft onverminderd liggen bij de cafésector.
Ziet u binnen de huidige financiële kaders en binnen uw demissionaire status nog meer mogelijkheden om effectiever te handhaven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om overtredingen van het rookverbod te melden via de website van de NVWA? Neemt dit aantal toe of af? Is er inmiddels een duidelijker verband tussen de meldingen die daar worden gedaan en de daadwerkelijke inspecties, zoals door u toegezegd in het algemeen overleg Rookvrije Horeca/Tabaksbeleid op 19 januari 2011?2
In 2011 zijn 3960 meldingen van overtredingen binnengekomen. Dit jaar zijn er tot en met 26 juni jl. 829 meldingen geregistreerd. Er lijkt dus sprake te zijn van een flinke afname in het aantal meldingen. Er is inderdaad een verband tussen de gerichte inspecties op het rookverbod in cafés en de meldingen. Meldingen van werknemers krijgen altijd hoge prioriteit en worden op korte termijn opgevolgd. Meldingen van consumenten worden voor zover mogelijk opgevolgd.
In hoeverre wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het kader van de Wet economische delicten een strafrechtelijke procedure te openen en boetes op te leggen van maximaal 18 500 euro? Zijn er ook voorbeelden bekend van horecazaken die op last van de rechter tijdelijk zijn gesloten?
Op dit moment wordt alleen gebruik gemaakt van het bestuursecht om het rookverbod in de horeca te handhaven. In antwoord op eerdere Kamervragen van 19 januari 2011 heb ik aangegeven dat ik geen voorstander ben van handhaving middels het strafrecht, omdat dit qua capaciteit een zeer intensieve wijze van handhaven is, die bovendien weerstand bij de sector oproept. Dat zal uiteindelijk leiden tot een drastische vermindering van het aantal inspecties en niet bijdragen aan het vergroten van het draagvlak voor de rookvrije horeca.
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe vorm van ouderenzorg pakt slecht uit»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de conclusie dat het dus niet werkt om hoogbejaarden verplicht thuis in plaats van in een verzorgingshuis te laten wonen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat cliënten zo lang mogelijk, zo «gewoon mogelijk» in hun eigen omgeving geholpen willen en kunnen worden. Daarbij kunnen cliënten er ook voor kiezen om (in plaats van naar een verzorginghuis) naar een andere woning te verhuizen waar ze (indien ze dat wensen) in de nabijheid kunnen wonen van andere ouderen en waar ze zorg aan huis geboden kunnen krijgen.
Wat vindt u ervan dat uit deze proef blijkt dat hoogbejaarden die verplicht thuis moesten blijven wonen vereenzamen en thuis veel meer zorg nodig blijken te hebben?
Ik ben van mening dat vereenzaming onder ouderen een belangrijk aandachtspunt is. Voor cliënten met een relatief geringe zorgvraag speelt vereenzaming vaak ook een rol bij een opname in een verzorgingshuis. Vereenzaming kan ook buiten het verzorgingshuis worden opgevangen. De AWBZ kent overigens al vele mengvormen van «thuis» en instellingszorg. De woonvoorziening in Neede is daar een voorbeeld van. Een gedeelte van de cliënten woont daar met een extramurale indicatie in een eigen appartement en ontvangt thuis zorg. Er zijn gezamenlijke voorzieningen in het gebouw aanwezig die ontmoetingen met andere bewoners bevorderen. De voorziening in Neede is nu ook toegankelijk voor mensen met een licht zorgzwaartepakket, omdat er verder geen voorzieningen waren in het dorp. De mogelijkheid blijft ook voor deze cliënten bestaan om in de woonvoorziening in Neede te wonen en daar zorg te ontvangen. Ik ben van mening dat beide groepen cliënten baat kunnen hebben bij deze mix van bewoners.
Bent u bereid de plannen uit het Kunduz-akkoord (extramuraliseren zorgzwaartepakketten: zzp 1–3), die inhouden dat op termijn alle verzorgingshuizen worden gesloten, terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de plannen uit het Begrotingsakkoord aansluiten bij de wens van cliënten om zo lang mogelijk zorg aan huis te krijgen en aansluiten bij een trend die al meerdere jaren zichtbaar is.
Deelt u de mening dat het opheffen van 46 000 verzorgingshuisplaatsen vanaf 2013 (of dat nou geleidelijk gaat of niet) een enorme kapitaalvernietiging is, zeker nu vooraf blijkt dat dit onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Het zo lang mogelijk zorg krijgen aan huis is een trend die al jaren zichtbaar is. De af- en ombouw van plaatsen in verzorgingshuizen houdt daarbij gelijke tred. Ik heb in mijn tweede voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg van 25 juni jl. aangegeven de maatregel uit het begrotingsakkoord verder uit te werken en daarbij ook de effecten op het vastgoed te betrekken.
Het artikel ‘Slechte economie kost mbo’ers stage’ |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Slechte economie kost mbo’ers stage»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een bijzonder zorgwekkende ontwikkeling is dat het aantal mbo-studenten dat de eerste vier maanden van dit jaar met een stage of leerbaan is begonnen gedaald is met 23%, van 160 000 naar 123 000, ten opzichte van de eerste vier maanden van 2011? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Vandaar dat ik in het genoemde artikel een oproep doe aan het bedrijfsleven om stages te blijven aanbieden. Voor het op peil houden van het aanbod van leerbedrijven in de conjunctuurgevoelige sectoren is het van belang dat sociale partners bereid blijven om te investeren in anticyclische, sectorale opleidingsplannen om de aanwas aan jonge vakmensen zoveel mogelijk op peil te houden.
Deelt u ook de mening dat mbo-studenten dubbel gepakt worden, omdat ze een stage nodig hebben bij het afronden van een opleiding en omdat ze vaak werk vinden bij het bedrijf waar stage is gelopen? Zo nee, waarom niet?
De stage is een cruciaal element van een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het volgen van een stage kan een mbo-student niet afstuderen. Zonder een diploma zijn de kansen van jongeren op de arbeidsmarkt beduidend slechter dan met een diploma en daarom is het ook dan van groot belang dat er voldoende stages beschikbaar zijn en dat er ook naar de aanwezigheid van stages wordt gekeken voordat een opleiding wordt aangeboden. De toestand van de economie zorgt echter voor een daling van het aantal stages, ook in de beroepsopleidingen waar de verwachting is dat er bij het aantrekken van de economie wel degelijk vraag is naar goed geschoolde vakmensen. Het is daarom van belang dat sociale partners hun uiterste best doen om het aantal beschikbare stageplekken op peil te houden. Ook is het zo dat veel studenten werk vinden bij het bedrijf waar stage is gelopen.
Wat is uw reactie op de gegevens van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) die uitwijzen dat vooral de leerrichtingen bouw, schilderen, hout en meubel, mobiliteit en transport en overheidsgerelateerde sectoren te kampen hebben met het teruglopen van het aantal stageplaatsen en dat dit in toenemende mate een probleem wordt?
Het verbaast mij niet dat de terugloop van het aantal stageplekken zich vooral in de genoemde leerrichtingen manifesteert. Als gevolg van de economische krimp zijn er in bedrijven in deze sectoren doorgaans minder nieuwe medewerkers nodig en zetten zij vooral in op het in dienst houden van eigen personeel. Daarnaast hebben de overheidsgerelateerde sectoren (met name kinderopvang, kunst- en cultuursector) volgens de SBB laten weten dat de kabinetsbezuinigingen gevolgen zullen hebben voor het aantal stageplaatsen en leerbanen dat ze kunnen realiseren. Desalniettemin zullen ook deze sectoren in de toekomst voldoende vakmensen nodig hebben en daarom hun uiterste best moeten doen om stageplekken vrij te maken.
Komt uw mening overeen met die van een woordvoerster van de SBB, die stelt dat er buiten de genoemde branches gewoon beter gezocht moet worden naar een stage of ziet u ook in die branches problemen?
Als bijlage bij deze brief treft u de SBB Barometer van juni 2012 aan2, met daarin een actueel overzicht van vraag naar en aanbod aan stageplaatsen en leerbanen per branche en per regio. Op basis van deze meting concludeert de SBB dat er buiten de eerder genoemde branches nog geen grote problemen zijn.
Hoe denkt u het bedrijfsleven, naar aanleiding van uw oproep om te investeren in stageplaatsen en in het licht van een toenemende vergrijzing, te kunnen stimuleren om daadwerkelijk te investeren in stageplaatsen en leerbanen voor mbo-studenten?
Mijn oproep richting de sociale partners is zeker niet aan dovemansoren gericht. Ook het bedrijfsleven onderschrijft de cruciale rol van stages en het opleiden van goede vakmensen. Zo roept Niek Jan van Kesteren, directeur van VNO NCW, op om vooral lessen te trekken uit de aanpak van het actieplan jeugdwerkeloosheid en roept de SBB op om maatregelen te nemen om de huidige capaciteit optimaal te benutten, door bijvoorbeeld te zorgen voor een betere spreiding van stageperiodes en een betere match tussen stagezoekers en leerbedrijven3.
Het rapport ‘Beter OV voor de stadsregio Amsterdam’ |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het recent verschenen rapport «Beter OV voor de stadsregio Amsterdam»?1
Ja, het rapport is mij bekend. Vanwege het belang van een goede aansluiting tussen het landelijke OV en het regionale/lokale OV is in het kader van het IenM programma Beter Benutten een financiële bijdrage aan de totstandkoming van de studie geleverd.
Wat is uw oordeel over de daarin voorgestelde maatregelen, zoals het maken van onderscheid tussen dal en spits, het gelijkmatiger verdelen van de treinenloop over de OV-poorten, het in de spits weghalen van goederenpaden op het spoor en een nieuw dienstregelingenconcept?
Het rapport bevat een diepgaande analyse van de vervoerstromen rondom de metropool Amsterdam. Op basis van inzichten uit de analyse geeft het rapport een heldere visie en ambitie om het OV rond én in de hoofdstad nog beter aan te laten sluiten op de behoeften van de reizigers. En daarnaast doet het rapport een aantal aanbevelingen in de vorm van concrete maatregelen om hier invulling aan te geven.
De visie en ambities die opgenomen zijn in dit rapport sluiten goed aan bij het initiatief van de OV-visie die gezamenlijk tot stand komt met de vervoerders, decentrale overheden en IenM. De stadsregio Amsterdam neemt ook deel aan dit proces. Doelstellingen als het centraal stellen van de reiziger bij het ontwerpen van het OV aanbod en het beter op elkaar laten aansluiten van het vervoer per spoor en het lokale OV per bus, tram en metro onderschrijven het initiatief van de OV-visie.
Ook zijn er raakvlakken met de Lange Termijn Spooragenda, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd met de kabinetsreactie op het onderzoek Tijdelijke commissie onderhoud en innovatie spoor (32 707, nr. 16). Ik zal de visie en ambities uit het rapport «Beter OV voor de stadsregio Amsterdam» betrekken bij de uitwerking van de Lange Termijn Spooragenda. In het najaar voorzie ik een consultatieronde over de Lange Termijn Spooragenda, waarbij ik de stadsregio nadrukkelijk zal vragen deel te nemen.
Om een gefundeerd oordeel over de aanbevelingen en maatregelen uit het rapport te kunnen geven, is een goede analyse door alle betrokken partijen nodig. IenM zal het initiatief nemen voor deze analyse samen met spoorbeheerder ProRail, vervoerder NS en de stadsregio Amsterdam. Zoals toegezegd tijdens het AO openbaar vervoer van 27 juni jl zal ik u voor het einde van het zomerreces mijn reactie toesturen. Daarbij zal ik ook in gaan op de landelijke consequenties voor de dienstregeling.
Bent u bereid de voorstellen uit het rapport op haalbaarheid te laten toetsen door ProRail? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. IenM zal het initiatief nemen voor de toetsing samen met spoorbeheerder ProRail, vervoerder NS en de stadsregio Amsterdam.
Neemt u de voorstellen, indien deze haalbaar zijn, op in de nieuwe hoofdrailnetconcessie? Zo nee, waarom niet?
De dienstregeling op het spoor is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van vervoerder NS. Daarom is het van groot belang dat NS betrokken wordt bij de beoordeling van de aanbevelingen uit het rapport. In de nieuwe vervoerconcessie schets ik de kaders waarbinnen NS de dienstregeling maakt. Dit kader bestaat onder meer uit de positie van de decentrale overheden. NS en de decentrale overheden zullen vanuit de doelstelling de vraag van de reizigers zo goed mogelijk te faciliteren tijdig met elkaar overleggen. De resultaten van die overleggen vormen input voor de (jaarlijkse) dienstregeling.
Op basis van de uitgewerkte Lange Termijn Spooragenda, waarin ik de visie van de stadsregio Amsterdam zal betrekken, zullen operationele doelstellingen worden vastgesteld. Deze doelstellingen kunnen leiden tot aanpassingen aan de lopende programma’s en projecten, ook in de regio Amsterdam. Voor de periode tot en met 2020 is er overeenstemming met alle betrokken regio’s over de ontwikkeling van de landelijke dienstregeling (PHS). De in het rapport «Beter OV voor de stadsregio Amsterdam» beschreven aanbevelingen komen grotendeels overeen met de doelstellingen van PHS en de OV-visie, met name op het punt van de ontwikkeling naar een hoogfrequente dienstregeling en de verbeterde aansluiting van het lokale en regionale OV op het landelijke OV (spoor).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg concessie hoofdrailnet op 2 juli?
Hierbij treft u de beantwoording aan. Uw kamer kan het desgewenst nog betrekken bij het notaoverleg concessie hoofdrailnet.
Een incident met een lekkende wagon op station Oss |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Was de trein, die op 19 juni jl. zorgde voor de stremming van het spoorverkeer ter hoogte van Oss1, onderweg van Rotterdam naar Duitsland? Zo ja, waarom maakte deze trein geen gebruik van de Betuweroute? Zo nee, wat was de herkomst en bestemming?
Ja, deze trein was onderweg van de Rotterdamse regio (Waalhaven) naar Duitsland. De reden waarom de betreffende vervoerder geen gebruik maakte van de Betuweroute is niet bekend. De vervoerder mag binnen de huidige wet- en regelgeving zelf bepalen welke route hij verkiest.
Welke route werd gevolgd en wat was de ratio van die keuze?
De trein volgde vanuit de Waalhaven Zuid de route via Dordrecht, Breda en Tilburg naar Oss. De achtergrond van deze keuze is niet bekend. Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is de vervoerder vrij in de keuze van de route.
Hoe vaak zijn afgelopen jaar verstoringen van het treinverkeer opgetreden en stations ontruimd wegens incidenten bij het transport van gevaarlijke stoffen?
Het melden van incidenten met gevaarlijke stoffen is op grond van artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen verplicht. In de periode die loopt van begin 2011 tot en met medio juli 2012 zijn er 35 incidenten (druppellekkages) met gevaarlijke stoffen gemeld. Deze incidenten hebben allemaal gevolgen gehad voor de treindienst. In vier gevallen was het noodzakelijk om over te gaan tot het ontruimen van een station.
In hoeveel gevallen was er sprake van loos alarm?
Er wordt geen registratie bijgehouden van gevallen van loos alarm.
Wanneer gevaarlijke stoffen ongecontroleerd vrijkomen is dit altijd een potentieel gevaar voor degenen die zich in de nabijheid van de reservoirwagen bevinden. Afhankelijk van de eigenschappen van de vervoerde stof en de vrijgekomen hoeveelheid kan het potentieel gevaar zich uitbreiden naar de omgeving. Er is alleen sprake van loos alarm als bij een incident geen gevaarlijke stoffen zijn betrokken maar het om bijvoorbeeld een lekkage van smeerolie of hydraulische olie blijkt te gaan. Bij de derde ontruiming van het station Roosendaal bleek het om een dergelijke lekkage te gaan. In het geval van Oss was er geen sprake van loos alarm, aangezien er een gevaarlijke stof is vrijgekomen.
Wordt de veroorzaker standaard aansprakelijk gesteld voor de directe en indirecte schade? Zo nee, waarom niet en wie draait dan op voor de kosten?
De infrastructuurbeheerder is vergunninghouder en kan door de vergunningverlener (het bevoegd gezag) aansprakelijk worden gesteld voor de veroorzaakte schade. De infrastructuurbeheerder kan deze kosten op zijn beurt op de verantwoordelijke vervoerder verhalen, op grond van de onderlinge afspraken die zijn vastgelegd in de netverklaring en de toegangsovereenkomst.
Ziet u aanleiding om de procedures rond de melding en afhandeling van incidenten bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor aan te passen op grond van de recente historie?
Ik zie geen aanleiding om de procedures rond de melding en afhandeling van incidenten aan te passen. De ILT heeft de verplichting van het melden van voorvallen met gevaarlijke stoffen (druppellekkages) extra onder de aandacht gebracht bij de afzenders, vullers, vervoerders en ontvangers van reservoirwagens met gevaarlijke stoffen. Ook monitort de ILT elke reservoirwagen waarbij een druppellekkage is geconstateerd tot en met de feitelijke reparatie.
De ILT maakt proces verbaal op tegen de afzender, de vuller, de vervoerder of de ontvanger als het incident niet door hen zelf aan de ILT wordt gemeld.
ProRail is bezig met een landelijk convenant vitale sector spoor om tussen veiligheidsregio’s en ProRail afspraken te actualiseren. ProRail ziet ruimte voor verbetering in het oefenbeleid, trainen en opleiden gericht op incidenten in treinverkeer inclusief snel herstel van de treindienst en is hierover in overleg met de veiligheidsregio’s.
Recent is in internationaal verband afgesproken dat de vuller en losser van tankwagons concrete procedures moeten vaststellen om de lekdichtheid van tankwagons te verzekeren voor en na vullen en lossen. De chemische industrie heeft meegeholpen bij het opstellen van checklists. De aanscherping van de (inter)nationale voorschriften betreffende de plichten van vuller en losser worden in 2013 geëffectueerd.
Ziet u aanleiding om de preventieve controle op de naleving van veiligheidsvoorschriften bij vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor aan te scherpen? Wilt u uw antwoord motiveren?
De ILT voert momenteel een thema-actie uit specifiek gericht op het voorkomen van druppellekkages. Bij deze thema-actie worden bij afzenders, vullers en ontvangers van reservoirwagens met gevaarlijke stoffen inspecties van de laad- en losprocedures uitgevoerd. De ILT treedt handhavend op als deze procedures niet voldoen.
De werkwijze van de gemeente Montfoort om goed bemiddelbare uitkeringsgerechtigden te detacheren met behoud van uitkering |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de werkwijze van de gemeente Montfoort om goed bemiddelbare werkzoekenden met een bijstandsuitkering met behoud van uitkering te detacheren naar reguliere werkgevers waarbij de uitvoerder het Wsw-bedrijf de Sluisgroep is?
Ik heb kennis genomen van het raadsvoorstel van de gemeente Montfoort om uitkeringsgerechtigden met behoud van uitkering werkervaring te laten opdoen.
Het college van B&W en de gemeenteraad hebben zelf taken en bevoegdheden in deze op grond van de wet. De gemeente kan binnen de wettelijke kaders van de WWB bepalen op welke wijze zij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt ondersteunt bij het vinden van regulier werk. Bijvoorbeeld door een Work First aanpak, proefplaatsing bij een werkgever of werken op een participatieplaats. In voorkomende gevallen kan daarbij ook sprake zijn van het betalen van een vergoeding door de inlenende organisatie. De gemeente zal bij de keuze van het instrument dat wordt ingezet rekening houden met de afstand tot de arbeidsmarkt van de betrokken mensen. Het uitgangspunt daarbij is, dat mensen met een uitkering zo snel mogelijk naar regulier werk worden toegeleid. De gemeente heeft ook een financieel belang bij de uitstroom naar regulier werk.
In algemene zin geldt dat een selectieve inzet van re-integratiegeld verstandig is. Inzet van middelen op mensen die zelf aan de slag kunnen komen is niet doelmatig. De beoordeling van keuzes van het college van B&W is aan de gemeenteraad.
In algemene zin geldt dat bijstand niet dient te worden verleend aan mensen die zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Het is zowel voor mensen zelf als gemeenten zeer onvoordelig om onnodig of onnodig lang te werken met behoud van uitkering. Regulier werken levert een werknemer meer op dan een uitkering. Gemeenten benadelen zichzelf financieel als ze uitkeringen betalen aan mensen die zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
Hoe beoordeelt u de oplossing van de gemeente Montfoort om de inleenvergoeding die deze goed bemiddelbare werkzoekenden opleveren, te gebruiken voor de trajectkosten en de tekorten op het Wsw-budget?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het, waar het arbeid betreft, betaling moet plaatsvinden op basis van het minimumloon of het bij de functie behorende loon volgens de van toepassing zijnde cao?
Beloning voor arbeid dient overeenkomstig wet- en regelgeving plaats te vinden. Naast de Wet op het minimumloon en CAO afspraken, geldt evenzeer dat wet- en regelgeving voorziet in mogelijkheden om (tijdelijk) te werken met behoud van uitkering. Bijvoorbeeld voor mensen die het niet zelfstandig lukt om regulier werk te vinden en ondersteuning van de gemeente nodig hebben.
Deelt u de mening dat het contra legem is om goed bemiddelbare werkzoekenden langdurig bijstand te verlenen terwijl ze werkzaam zijn bij een reguliere werkgever (waaronder een Wsw-bedrijf)?
Over het al of niet in overeenstemming zijn met de wet van een hypothetische casus kan ik geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat bijstand niet dient te worden verleend aan mensen die zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Zie het antwoord bij vraag 1, 2 en 3.
Deelt u de mening dat er sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt wanneer goed bemiddelbare werkzoekenden gaan werken met behoud van uitkering op een reguliere arbeidsplaats?
Zoals hiervoor aangegeven, kan een gemeente mensen (tijdelijk) laten werken met behoud van uitkering. De gemeente moet daarbij voorkomen dat er verdringing ontstaat. Zie tevens het antwoord bij vraag 1 en 2.
Bent u van plan actie te ondernemen tegen dit soort praktijken en de praktijk van de gemeente Montfoort in het bijzonder? Zo ja, welke actie?
Nee, zie tevens het antwoord bij vraag 1 en 2
Kunt u aangeven in hoeverre deze praktijk zich bij meerdere gemeenten voordoet? Zo nee, bent u genegen daar een onderzoek naar te laten instellen?
Hierover is geen informatie beschikbaar. De invulling van het gemeentelijk re-integratiebeleid is een verantwoordelijkheid van het college van B&W. Het college legt verantwoording af aan de gemeenteraad.
De megafusie in de gehandicaptenzorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Megafusie in gehandicaptenzorg Noorden»?1
Het fusievoornemen waarover in dit artikel wordt geschreven is nog niet gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Het is mij dan ook niet bekend of er sprake is van een «echt» fusievoornemen of een andere vorm van samenwerking.
Is u bekend met welke reden Promens en NOVO willen fuseren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangaf, is er bij de NMa nog geen melding gedaan van een voorgenomen fusie. NOVO geeft via haar website een nadere onderbouwing voor het voornemen tot verdere samenwerking tussen Promens Care en NOVO. Promens Care en NOVO komen op basis van een vooronderzoek tot de conclusie dat een niet vrijblijvende samenwerking tussen beide organisaties bijdraagt aan de continuïteit en de kwaliteit van de zorg. Men beoogt de samenwerking door middel van een holdingstructuur vorm en inhoud te geven. Speerpunt van beide zorginstellingen is het kunnen blijven aanbieden en garanderen van kwalitatief hoogwaardige zorg- en dienstverlening aan mensen met een beperking in de regio, waarbij de zorg kleinschalig en op menselijke maat georganiseerd blijft.
Is u bekend wat er precies gaat veranderen voor de bewoners en personeelsleden als deze megafusie doorgaat? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Dit is een zaak tussen de bestuurders van Promens Care en NOVO en de medezeggenschapsorganen. De overheid heeft hierin op dit moment geen rol.
Met het wetsvoorstel, waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt en dat thans in uw Kamer ligt wordt de component medezeggenschap extra kracht bij gezet door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te laten toetsen of de zorgaanbieder cliënten en personeel zorgvuldig bij het fusieproces heeft betrokken.
Wat betreft de plannen van Promens Care en NOVO geeft NOVO, via hun website, aan dat het voorgenomen besluit tot vergaande samenwerking voor advies is voorgelegd aan de medezeggenschapsorganen van beide stichtingen.
Herinnert u zich de motie waarin de regering wordt verzocht een moratorium op fusies in de zorgsector in te stellen, totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld? Zo ja, hebben personeel en bewoners van beide zorginstellingen voldoende inspraak gehad bij de plannen voor deze megafusie?2
Ja, ik ken deze motie. Tijdens het AO d.d. 16 februari van dit jaar, over de voorgenomen fusie tussen de Parnassia Bavo Groep en Emergis met de minister, heeft een meerderheid van de Kamer geconcludeerd dat een dergelijke motie in strijd is met Europese regelgeving en derhalve niet uitvoerbaar is. De minister heeft u toen toegezegd alles op alles te zetten het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt zo snel als mogelijk aan uw Kamer te zenden. Dit is op 9 mei 2012 gebeurd. Zie verder het antwoord bij vraag 3.
Is u bekend of het personeel, de bewoners en familie het eens zijn met de plannen voor een megafusie? Zijn zij in de gelegenheid gesteld advies te geven op de plannen voor de megafusie? Zo ja, hoe luidt hun advies? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie mijn antwoorden bij de vragen 3 en 4 en ik zal dit proces, net als u volgen en uw Kamer informeren.
Wat heeft u te zeggen over de exorbitante winsten van € 5.5 miljoen van Promens en € 2.3 miljoen van NOVO? Is dit geld ten goede gekomen aan de kwaliteit van zorg? Zo nee, waar is dit geld dan aan besteedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp dat Promens en NOVO samen 180 miljoen Euro omzet hebben. De winst van 5,5 miljoen Euro bedraagt dus niet meer dan 4,3%. Zowel Promens als Novo zijn stichtingen, die geen winst uitkeren. De winst wordt bij beide instellingen gereserveerd op de reserve aanvaardbare kosten (RAK). Deze middelen worden zo toegevoegd aan het eigen vermogen. De stichting mag het vermogen alleen aanwenden voor de doelstelling van de stichting en dus blijven deze middelen beschikbaar voor de zorg. Het eigen vermogen dient doorgaans als buffer voor onverwachte uitgaven of voor investeringen in de zorg.
Wat is uw reactie op de forse eigen vermogens van deze twee zorginstellingen? Acht u het wenselijk dat zorginstellingen eigen vermogens opbouwen, en dit vervolgens investeren in plannen als megafusies in plaats van de kwaliteit van zorg?
Mij is niet bekend dat Promens en NOVO of de combinatie daarvan een solvabiliteitspositie (eigen vermogen ten opzichte van het balanstotaal) zouden hebben die in grote mate afwijkt van wat doorgaans gebruikelijk en noodzakelijk is. Ik heb er niets op tegen dat zorgaanbieders eigen vermogen opbouwen. Het is immers belangrijk dat zorgaanbieders voldoende solvabiliteit hebben en reserves aanhouden. Hierdoor kunnen zij zorg blijven leveren in tijden van financiële tegenwind. Bovendien kunnen zij zo investeringen doen die meer financiële slagkracht vergen dan de omzet van één enkel boekjaar. Het is de taak van het dagelijks bestuur van de zorgaanbieder en het interne toezichthoudend orgaan om de solvabiliteitspositie in de gaten te houden en te bepalen wanneer en waarin geïnvesteerd wordt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van bestuursvoorzitter W. Hadderingh van Promens dat de zorginstelling voldoende groot moet zijn om kleinschalige zorg te kunnen blijven bieden? Deelt u de mening dat een megafusie niet de oplossing is om kleinschaligheid in de zorg te bevorderen, aangezien er meer dan genoeg geld op de plank ligt om kleinschalige zorgvoorzieningen te organiseren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook in mijn antwoord op de eerste vraag heb geantwoord is het nog maar de vraag of sprake is van een fusie of een andere vorm van samenwerking.
Ook is in reactie op eerdere Kamervragen van uw fractie aangegeven dat niet alle fusies in de zorg ongewenst zijn. Soms kan een fusie noodzakelijk zijn voor de continuïteit en de kwaliteit van de zorgverlening. Andersom kan ook het geval zijn: grote instellingen kunnen heel inefficiënt zijn en daarmee duurder en slechter van kwaliteit. De grootte van een zorginstelling op zich is niet bepalend voor de zorg.
Wel deel ik uw zorgen ten aanzien van fusies. Om die reden heeft de minister zo snel als mogelijk, op 6 mei jl., het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt, aan uw Kamer gezonden. Dit wetsvoorstel dwingt zorgaanbieders hun fusievoornemen zorgvuldig te doordenken en daarbij alle relevante stakeholders (in ieder geval cliënten en personeel) te betrekken. Door de component medezeggenschap zwaarder aan te zetten wordt de (kleinschalige) vormgeving van de zorg gewaarborgd.
Is u bekend hoe hoog de salariëring is van de bestuurders van beide zorginstellingen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Met het oog op een zo groot mogelijke transparantie over de individuele inkomens van zorgbestuurders heeft VWS de zorginstellingen verplicht om die op de website www.jaarverslagenzorg.nl te publiceren. Daarop staan de jaarverslagen van zorginstellingen vanaf het verslagjaar 2000. Hier gaat het om één bestuurder per instelling met volgens het jaarverslag over 2011 € 192 000,00 bruto-inkomen bij Promens en € 163 932,00 bruto-inkomen bij NOVO.
Is u bekend hoeveel geld het onderzoek heeft gekost dat Promens en NOVO hebben laten uitvoeren naar de voordelen van een fusie? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Dit is mij niet bekend en het is niet aan mij om dit uit te zoeken. Dit is een zaak van Promens en NOVO.
Gaat u deze megafusie tegenhouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Voor zover mij bekend is nog niet duidelijk of sprake is van een fusievoornemen of een andere vorm van samenwerking. Zo lang het wetsvoorstel, waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt, nog niet van kracht is, is het aan de NMa om zich uit te spreken over fusies.
Gebrek aan ggz familiebeleid en tekortschietende hulpvoor kinderen van verslaafde en/ of verwarde ouders |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van de vijfde dag over tekortschietend familiebeleid in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)?1
Ja.
Ziet u het belang dat betrekken van de familie bij behandeling kan hebben, zowel voor patiënt als familie, indien gewenst door de patiënt?
Ja.
Vindt u, gezien de mogelijke heftigheid van een ggz-ziektebeeld, het ook belangrijk dat familie van verslaafde en/of verwarde mensen beter wordt begeleid en serieus wordt genomen?
Ja.
Welke rol ziet u weggelegd voor familie bij de extramuralisering van de ggz? Op welke manier kan familie hierin ondersteund worden?
Voor mij staat goede zorg op maat en zoveel mogelijk zelfredzaamheid centraal. Behandeling vindt wat mij betreft zoveel mogelijk ambulant plaats. Dat uitgangspunt is ook vastgelegd in het bestuurlijk akkoord GGZ dat ik onlangs met partijen heb gesloten. Ook het bestuurlijk akkoord met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) voorziet in extra ondersteuning om mensen met psychische klachten zo goed mogelijk te begeleiden naar de juiste zorg op de juiste plek. Familieleden of naasten kunnen een steunsysteem voor de patiënt zijn, afhankelijk van wat voor hen mogelijk en haalbaar is.
Familie of naasten worden op diverse manieren ondersteund. Familieleden of naasten kunnen contact opnemen met de landelijke hulp- en advieslijn van de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (LSFVP) of een gesprek aangaan met een familievertrouwenspersoon. Daarnaast bieden ggz-instellingen veelal methodieken en hulpmiddelen aan, zoals psycho-educatie of de triadekaart, in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling. Een aantal instellingen hanteert deze instrumenten die (mede) gericht zijn op ondersteuning van familieleden en naasten als onderdeel van het familiebeleid. Steeds meer ggz-instellingen onderkennen het belang van familiebeleid en zijn bezig met de ontwikkeling en uitvoering daarvan. In het wetsvoorstel verplichte ggz zal de behandelaar verplicht worden om betrokkene actief en herhaaldelijk, op voor de patiënt geschikte momenten, erop te wijzen dat hij zich op diverse momenten in het zorgproces kan laten bijstaan door een familielid of naaste. Zo kan het familielid of de naaste bij de behandeling en evaluatie daarvan worden betrokken. Het familielid of de naaste wordt op deze manier beter geëquipeerd om bijvoorbeeld betrokkene te ondersteunen waar nodig, terugval te signaleren en weet wat te doen in geval van crisis.
Bent u ook trots op de drie instellingen die een ster hebben gekregen van het landelijk platform ggz, omdat deze een goed familiebeleid voeren?2
Deze drie instellingen zijn volgens het landelijk platform ggz (LPGGz) een goed voorbeeld voor andere instellingen voor wat betreft de wijze waarop met familie in de GGZ kan worden omgegaan. Dat is een mooie prestatie. Het is een goed initiatief van de LPGGz om deze goede praktijkvoorbeelden op hun website te plaatsen. Goed voorbeeld doet immers goed volgen.
Bent u ook zo geschrokken dat vele instellingen niet de moeite hebben genomen de vragenlijst ten behoeve van het sterrensysteem voor patiënten en hun familie in te vullen? Wat zegt dit over de cultuur in de ggz-sector?
Inmiddels is bekend dat niet 40, maar 44 instellingen de enquête hebben ingevuld. Ik heb van GGZ-Nederland en de LPGGz begrepen dat zij tevreden zijn met deze respons. Waarom 16 instellingen niet hebben gereageerd kan diverse oorzaken hebben. Zo kan het bijvoorbeeld zijn, dat een instelling niet reageert omdat zij eerst haar familiebeleid nog verder wil ontwikkelen voordat zij naar een prijs wil meedingen. Daarbij past dat het overzicht van welke instellingen sterren voor onderdelen van familiebeleid hebben gekregen door de LPGGZ gedurende het jaar aangevuld kan worden. Het is een dynamisch systeem. Naar mijn mening kunnen daarom geen conclusies worden verbonden aan de respons op deze enquête ten aanzien van de cultuur in de ggz-sector.
Vindt u het ook zeer teleurstellend dat vele instellingen nog geen familiebeleid voeren? Zo ja, op welke manier gaat u stimuleren dat hier verandering in komt?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik verwijzen naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011.
Eveneens verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Op welke manier kan een zorgverzekeraar stimuleren dat instellingen een goed familiebeleid voeren? Wat is hierbij uw rol?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom heeft nog niet elke instelling een familievertrouwenspersoon? Vindt u het van belang dat instellingen een familievertrouwenspersoon hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat instellingen hier werk van maken?
In eerdere antwoorden op Kamervragen over het familiebeleid in de ggz (2011Z20400, 2011Z21192) heb ik reeds aangegeven dat een goede belangenbehartiging van familieleden en naastbetrokkenen van cliënten in de geestelijke gezondheidszorg van groot belang is. Het wetsvoorstel verplichte ggz voorziet dan ook in de verplichting tot het hebben van een familievertrouwenspersoon (fvp) voor ggz-instellingen.
De Landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (LSFVP) die in 2010 is opgericht moet ervoor zorgen dat er een landelijke dekking is voor de fvp binnen de ggz-instellingen. Zoals ik reeds in eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over het familiebeleid in de GGZ (2011Z21192) van 8 november 2011 heb gemeld, beschikken 35 ggz-instellingen al over een fvp. De LSFVP werkt momenteel hard aan de verdere ontwikkeling en spreiding van de fvp-functie. Voor instellingen en regio’s waar (nog) geen fvp beschikbaar is, biedt de landelijke hulp- en advieslijn toegang tot de fvp-functie.
Deelt u de mening dat ouders, die erg verward en/of verslaafd zijn, hun opvoedkundige taak niet altijd goed kunnen vervullen, en dat daarom automatisch gekeken moet worden wat het effect van de ziekte van de ouder op het kind heeft? Zo ja, waarom gebeurt het dan niet overal?
Ja, het is bekend dat ouders met psychische en/of verslavingsproblemen hun opvoedkundige taak door de omstandigheden waarin zij verkeren niet altijd naar behoren kunnen vervullen.
In aanvulling op de meldcode kindermishandeling «Over sommige kinderen moet je praten» heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in 2011 de handreiking «Gebruik meldcode kindermishandeling in de psychiatrie» opgesteld. Met deze handreiking worden psychiaters bewust gemaakt van het feit dat de volwassen patiënt ook een ouder kan zijn en gewezen op het mogelijke effect van de stoornis op de opvoeder. De psychiater zal bij elke ouder een inschatting maken van de mogelijke consequenties van het psychiatrisch beeld voor de opvoedingscapaciteiten van de patiënt op dat moment. Bij twijfel zal de psychiater in dialoog met betrokkenen, naar een redelijke en gepaste oplossing zoeken die leidt tot een stabiele en veilige opvoedingssituatie. De IGZ doet in 2012 onderzoek naar de invoering van de meldcode in de gezondheidssector en gaat daarbij voor de GGZ-sector uit van de afspraken zoals opgenomen in de handreiking.
Bent u ervan op de hoogte dat het merendeel van kinderen in de jeugdzorg te maken heeft met ouders die een probleem hebben, en dit dus een grote voorspellende factor is? Is het in dat licht niet logisch dat alle kinderen van ouders met een ggz-ziektebeeld die preventieve aandacht/ ondersteuning krijgen?
Kinderen in de jeugdzorg hebben vaak ouders met psychische problemen. Maar kinderen van ouders met psychische problemen kunnen desalniettemin gezond opgroeien. Er is vaak ook een gezonde ouder of steun uit de omgeving. Op grond van signalen moeten zij preventieve aandacht en ondersteuning krijgen. Zie verder het antwoord op vraag 10 en 14.
Vindt u het een gemiste kans dat, indien een kind zorg krijgt er – terecht- naar het gezinssysteem wordt gekeken, maar als een ouder zorg krijgt er niet automatisch naar een kind wordt gekeken? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
Zie het antwoord op vraag 10. Preventief ingrijpen leidt over het algemeen tot goede resultaten waardoor deze kinderen later niet in de jeugdzorg of ggz terechtkomen. Familiebetrokkenheid in de ggz vind ik belangrijk. Het is belangrijk dat bij de behandeling van een patiënt met psychische problemen de familie (volwassenen en kinderen) hierbij betrokken wordt.
Het is de professionele verantwoordelijkheid van de individuele behandelaar om in de behandeling dit aspect mee te nemen. De behandelaar moet daarbij handelen zoals gebruikelijk is onder beroepsgenoten of daar gemotiveerd van afwijken. Indien een behandelaar niet handelt zoals gebruikelijk is onder beroepsgenoten en daar geen goede argumentatie voor heeft opgenomen in het dossier is de betreffende behandelaar uiteindelijk tuchtrechterlijk aansprakelijk.
Omdat ik KOPP (kinderen met ouders met psychische problemen)/KVO (kinderen van verslaafde ouders) een belangrijke doelgroep vind, laat ik een handreiking KOPP/KVO voor gemeenten ontwikkelen. Doel van deze handreiking is om dit aanbod toegankelijker voor gemeenten te maken en de inkoop ervan door gemeenten te faciliteren. Verder heb ik de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gevraagd om het bestaande aanbod wederom onder de aandacht van gemeenten te brengen en zal ik met partijen als GGZ-Nederland en de VNG over dit onderwerp in gesprek blijven.
Hoewel familiebeleid in de ggz nog niet breed ingevoerd is, zien steeds meer ggz-instellingen het belang hiervan in en besteden zij er steeds meer aandacht aan.
Vindt u ook dat, als ouders met een ggz-ziektebeeld in behandeling zijn, er automatisch door behandelaren gekeken moet worden welk effect dit op kinderen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dat nu dan nog niet overal?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u er van dat de preventieve aandacht/ ondersteuning van kinderen van ouders in de ggz niet voor elk kind beschikbaar is, maar het afhangt of een instelling dit aanbiedt? Vindt u dat behandelaren automatisch kinderen moeten betrekken en zo nodig verwijzen naar KOPP of KVO (kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) en kinderen van verslaafde ouders (KVO)? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren?
Het is bekend dat niet elk kind de preventieve aandacht en ondersteuning krijgt die het behoeft. Voor KOPP/KVO-kinderen is er een voldoende en gevarieerd aanbod ontwikkeld. Dit aanbod valt onder selectieve preventie. Gemeenten zijn op basis van de Wmo voor de inkoop hiervan verantwoordelijk. Zie verder het antwoord op vraag 12 en 13.
Hoe kan, indien ouders wel een ggz-ziektebeeld hebben, maar niet in behandeling zijn, en er al helemaal geen preventieve aandacht voor kinderen is, vroegsignalering verbeterd worden, zodat ook deze kinderen preventieve aandacht/ondersteuning krijgen, voordat het te laat is en jeugdzorg nodig is?
Niet alleen de ggz maar ook andere partijen (b.v. gemeenten, scholen, politie, maatschappelijk werk, enz.) hebben een belangrijke rol bij het vroeg signaleren van deze kinderen. De handreiking KOPP/KVO zal hiertoe extra handvatten bieden.
Deelt u de mening dat preventieve aandacht/ondersteuning van deze kinderen niet door een aparte instantie moet worden gedaan, waardoor er weer nieuwe intakes moeten worden gedaan, maar liefst zo dicht mogelijk bij de behandelaren die de casus al kennen?
Ja, dit lijkt mij de meest efficiënte en voor de handliggende werkwijze en voor de kinderen het minst belastend.
Vindt u dat, nu de leidraad oudermelding in ziekenhuizen geldt; hier ook aan mee moet worden gedaan in de ggz-sector en onderdeel moet worden van de taskforce die in december 2012 is ingesteld?
U doelt waarschijnlijk op het ouderprotocol Medisch Centrum Haaglanden dat is opgesteld voor de spoedeisende hulp en waarover in het AO kindermishandeling van 15 december 2011 is gesproken. Brede verspreiding van dit protocol zal vanuit de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik worden gestimuleerd. Overigens wordt het protocol dit jaar geëvalueerd. Begin 2013 worden de resultaten verwacht.
De ggz-sector kent al vergelijkbare initiatieven en wordt hierop getoetst door de IGZ. Zie het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich motie Bruins Slot en Bouwmeester over kinderen van ouders met psychiatrische problemen3, waarin de regering wordt verzocht het veld best practices voor interventies bij KOPP en KVO te laten ontwikkelen? Kunt u aangeven hoe het staat met het opstellen van de handreiking voor gemeenten over het specifieke aanbod en de inkoop hiervan? Kunt u daarnaast aangeven wie er verantwoordelijk is voor de financiering van programma’s voor KOPP/KVO?
Ja, ik herinner mij de motie van Bruins Slot en Bouwmeester. De planning is dat in het najaar de handreiking gereed zal zijn.
In 2009 heeft het College voor Zorgverzekeringen bepaald dat programma’s voor KOPP/KVO tot selectieve preventie behoren. Selectieve preventie behoort tot het domein van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo.
Het bericht ‘Isoleercel te vaak en onterecht gebruikt’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Isoleercel te vaak en onterecht gebruikt»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van het feit dat er in Nederland vaker, langer en meer mensen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in een isoleercel worden opgesloten dan bijvoorbeeld Duitsland en Noorwegen?
Ik herken het signaal dat er nog te vaak wordt gesepareerd in vergelijking met omringende landen. We zijn echter heel hard bezig met een cultuuromslag. De afgelopen jaren is een dalende lijn in de toepassing van separaties te zien (5,5% in 2011 ten opzichte van 2010). Maar we zijn er nog niet.
Deelt u de mening dat gebruik van de isoleercel alleen allerlaatste redmiddel mag zijn?
Ja, deze mening deel ik. In het bestuursakkoord GGZ, dat ik maandag 18 juni jongstleden met alle partijen heb gesloten, heb ik de afspraken zoals die in januari 2011 zijn gemaakt met de ondertekening van de intentieverklaring dwang en drang, bekrachtigd. Daarin staat aangegeven dat zorgaanbieders ernaar streven om het gebruik van dwangtoepassingen verder terug te dringen. Dwang mag alleen toegepast worden als ultimum remedium en seperaties moeten zo kort, humaan en veilig mogelijk zijn.
Bent u bekend met de schadelijke gevolgen die opsluiting in een isoleercel voor de patiënt kan hebben?
Ja daar ben ik mee bekend. Daarom heb ik met partijen ook afgesproken dat dwangtoepassingen verder moeten worden teruggedrongen en dwang alleen als ultimum remedium mag worden toegepast. Van eenzame opsluiting mag geen sprake meer zijn en er moet worden voorzien in interne- en externe consultatie.
Welke conclusies trekt u uit het proefschrift van Irina Georgieva van de Erasmus Universiteit die hier onderzoek naar deed? Voor welke verbeterpunten gaat u zich hard maken?
Het promotieonderzoek concludeert dat psychiatrische patiënten nog te vaak en te lang in de separeercel verblijven. Dit signaal herken ik uit eerdere onderzoeken door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en stichting IVA. Ik heb uw Kamer deze rapporten ook reeds toegezonden (TK, 25 424, nr. 154 en TK, 25 424, nr. 134). Ook ik ben van mening dat van eenzame opsluiting geen sprake mag zijn en dwang en drang alleen als ultimum remedium mag worden toegepast. Maar ik kan dit niet alleen. Het terugdringen van drang en dwang is een samenspel van meerdere interventies, bejegening en omgevingsfactoren, waarmee maatwerk voor de cliënt mogelijk wordt. Daarom ben ik met alle partijen hard bezig om de ingezette cultuuromslag verder te brengen en te komen tot normen die zorgverleners handvatten moeten geven om dwang en drang verder terug te dringen.
Herinnert u zich uw uitspraken2 dat teveel of onjuist gebruik van de isoleercel een verantwoordelijkheid van een instelling is, en dat u geen extra actie onderneemt? Zo ja, vind u dat na dit onderzoek nog steeds? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat onnodig gebruik van de isoleercel (en andere vormen van drang en dwang) wordt teruggebracht?
Tijdens AO arbeidsmarkt in de zorg van 7 juni jongstleden heb ik aangegeven, voor wat betreft de Wet bopz, dat instellingen zelf verantwoordelijk zijn dat zij aan de wet voldoen en dus moeten zorgen voor voldoende personeel om die wettelijke taken uit te voeren. Ten aanzien van het terugdringen van het teveel en onjuist gebruik van de isoleercel, heb ik altijd aangegeven dat het een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Veldpartijen zijn heel hard bezig met een cultuuromslag (de best practices worden via netwerken en projectleiders verspreid). Vanuit de overheid ondersteun ik dit proces. Met alle partijen heb ik een bestuursakkoord GGZ afgesloten. Het wetsvoorstel Wet verplichte GGZ kan in de toekomst bijdragen aan het terugdringen van separaties. Daarnaast neemt de IGZ maatregelen om haar toezicht verder aan te scherpen. De IGZ zal zich richten op het «niet separeren, tenzij», het uitbannen van eenzame opsluiting en de in- en externe consultatie. Tevens handhaaft de IGZ op de ARGUS-registratie die sinds januari 2012 verplicht is gesteld.
Misleidende berichtgeving met betrekking tot het label Marokko |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Label «Marokko» is misleidend»?1
Ja.
Is het waar dat producten uit de Westelijke Sahara worden verkocht in Nederlandse supermarkten onder het label «Marokko»?
Het is mogelijk dat producten uit de Westelijke Sahara onder het label Marokko in de Nederlandse supermarkten liggen.
Is de verkoop van producten uit de Westelijke Sahara onder het label «Marokko» in strijd met de in 2005 door de EU aangenomen Unfair Commercial Practices Directive?2 Is het waar dat de Unfair Commercial Practices Directive onder meer foute of misleidende informatie die ertoe zou kunnen leiden dat consumenten producten kopen die zij anders mogelijk niet zouden kopen, verbiedt? Is het verder waar dat de Unfair Commercial Practices Directive verplicht dat de etikettering van de plaats van herkomst correct moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aangehaalde richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken (Unfair Commercial Practices directive) is niet van toepassing, omdat de meer specifieke richtlijn over etikettering van levensmiddelen van toepassing is (Richtlijn 2000/13/EG).
Richtlijn 2000/13/EG is in Nederland geïmplementeerd in het Warenwetbesluit etikettering van levensmiddelen. Deze Richtlijn heeft betrekking op de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen. Volgens deze richtlijn is het niet toegestaan om consumenten te misleiden met betrekking tot de oorsprong of herkomst van het product. Bovendien verplicht deze richtlijn tot het vermelden van de plaats van oorsprong of herkomst van het product indien het weglaten daarvan de consument zou kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong of herkomst van het levensmiddel.
Op basis van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen is het niet toegestaan om misleidende informatie, onder meer over de oorsprong of herkomst van een product, op het etiket te plaatsen. Indien een consument of producent zich misleid acht door de gegeven informatie op de etiketten van levensmiddelen kunnen zij naar de rechter stappen, die vervolgens de toetsing of er al of niet sprake is van misleiding zal doen.
Hoe geeft Nederland met betrekking tot producten uit de Westelijke Sahara invulling aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Unfair Commercial Practices Directive? Kunt u een overzicht geven van de regels die in Nederland gelden met betrekking tot de etikettering van producten uit de Westelijke Sahara?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u de Westelijke Sahara, waaronder het gebied waar producten onder het label «Marokko» worden geproduceerd, door Marokko bezet gebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Westelijke Sahara is het enige land in Afrika dat niet gedekoloniseerd is. Nederland en de EU beschouwen het als een «Non-Self-Governing Territory» zoals verwoord in het Handvest van de Verenigde Naties (VN). Marokko is sinds 1975, toen Spanje het gebied verliet, de facto administratief verantwoordelijk voor de Westelijke Sahara. Marokko en de Sahrawi’s, de oorspronkelijke bewoners van de Westelijke Sahara, betwisten de soevereiniteit van het gebied.
Nederland erkent de claims van Marokko niet. Evenmin erkent Nederland de claims van Polisario en de door Polisario uitgeroepen République Arabe Sahraoui Démocratique. Nederland en de EU steunen de persoonlijk gezant van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties in zijn pogingen een politieke en duurzame oplossing te vinden die voorziet in zelfbeschikking van de oorspronkelijke bevolking van de Westelijke Sahara.
Het landbouwakkoord tussen de EU en Marokko, dat dit najaar in werking moet treden, heeft uitsluitend betrekking op het grondgebied van Marokko. Er mag door Marokko voor producten uit de Westelijke Sahara daarom geen aanspraak worden gemaakt op tariefpreferenties op grond van genoemd akkoord. De Nederlandse douane ziet hierop toe.
Bent u van mening dat de verkoop van producten uit de Westelijke Sahara op enigerlei wijze bijdraagt aan de bezetting van dit gebied? Indien neen, waarom niet? Bent u van mening dat het verdrag dat 1 juli in werking treedt tussen de EU en Marokko, bijdraagt aan deze bezetting? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel “CO2-opslag helpt klimaat niet” |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «CO2-opslag helpt klimaat niet»?1
Ja.
Is het waar dat de regering in 2011 een bedrag van € 81,2 miljoen voor CCS (Carbon Capture and Storage) had gereserveerd? Zo ja, hoeveel van dit bedrag is ook daadwerkelijk uitgegeven en hoeveel is er lopende dit jaar en/of komend jaar terug te halen?
In het jaarverslag van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over het jaar 2011 (TK, 2011–2012, 33 240 XIII, nr. 1) zijn in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 doelmatige en duurzame energiehuishouding (pag. 63) het begrotings- resp. realisatiebedrag voor de uitgaven aan Carbon Capture and Storage vermeld. De vastgestelde begroting en de realisatie over 2011 bedroegen resp. € 67,5 mln en € 12,5 mln. Het verschil tussen begroting en realisatie is ontstaan, doordat een groot deel van de geplande uitgaven 2011 voor het Carbon Capture Storage ROAD-project zijn vertraagd als gevolg van later aangaan van grote contracten. De voor 2011 geplande uitgaven van € 56 mln zijn daarom bij eerste suppletoire begroting doorgeschoven naar 2012 en 2013.
Het in de vraag genoemde bedrag ad. € 81,2 mln betreft de geraamde uitgaven voor 2012. Dit bedrag heeft betrekking op een reeds in 2010 aangegane verplichting voor het ROAD-project en een in 2010 aangegane juridische verplichting voor het CCS R&D-programma CATO-2 en zijn derhalve niet terug te halen.
Deelt u de mening dat de waarschuwing die Mark Zoback (adviseur van energieminister en Nobellaureaat Steven Chu) en Steven Gorelick (hydroloog) afgeven niet onopgemerkt moet blijven en serieus moet worden behandeld? Zo ja, wat voor gevolgen heeft dit dan voor het eerder genoemde CCS-project?
Door het brede Nederlandse onderzoeksprogramma voor CO2-afvang, transport en opslag (CATO-2) is dit onderzoek bestudeerd. Voor een wetenschappelijke reactie wil ik verwijzen naar de reactie vanuit CATO-2 op het genoemde onderzoek2.
Samengevat blijkt dat de conclusies van het onderzoek genuanceerd dienen te worden, zeker voor de Nederlandse context. Ondermeer is in Nederland opslag in aquifers niet voorzien. Hier zal het opslag in gedepleteerde gasvelden betreffen. Opslag in gasvelden creëert geen druk boven de druk die zich oorspronkelijk in het gasveld bevond en leidt daarom niet tot de seismische risico’s die in het Volkskrant-artikel genoemd worden.
Ten aanzien van de verwachting dat er onvoldoende ruimte zou zijn voor CO2-opslag wil ik verwijzen naar het onderzoek van Gasunie en Energiebeheer Nederland uit 20103 wat concludeerde dat er tot 2050 voldoende opslagcapaciteit beschikbaar is. Op grond van dit onderzoek heb ik uw Kamer begin 2011 geïnformeerd4 dat voor Nederland lege gasvelden als opslaglocaties onder zee voorlopig voldoende ruimte bieden voor CO2-opslag.