Kinderarbeid en positie Dalits in India |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het – mede gezien uw antwoord op eerdere vragen1 over een robuust duurzaamheidhoofdstuk in het EU-India vrijhandelsverdrag – mogelijk gebleken overeenstemming te bereiken over zo’n hoofdstuk dat in overeenstemming is met de motie die de Kamer daarover heeft aangenomen?2 Zo nee, bent u dan van plan om gezien de motie uw steun aan het verdrag te onthouden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk gebleken om de onderhandelingen over het EU-India vrijhandelsverdrag voor de EU-India Top van afgelopen 10 februari af te ronden.
Onder verwijzig naar uw antwoord op vraag 5 over «Kinderarbeid en de positie van Dalits in India»: «De Indiase regering heeft de afgelopen jaren wetgeving ingevoerd om kinderarbeid, dwangarbeid en non-discriminatie tegen te gaan», kunt u de Kamer informeren welke wetgeving dit betreft en hoe u de uitvoering daarvan beoordeelt?
Het gaat om de «Right to Education Act», de «Child Labour Prohibition & Regulation Act» en de National Rural Employment Guarantee Act (NREGA). De Indiase overheid zet de nodige stappen om kinderarbeid en discriminatie van Dalits tegen te gaan, maar merkt tegelijkertijd dat capaciteitsgebrek en de hardnekkige (rurale) ontwikkelingsproblematiek, implementatie soms in de weg staan.
Bent u, gezien uw antwoord op genoemde vraag 5, van mening dat het kritische rapport van de International Trade Union Confederation (ITUC) over de uitvoering van de vier fundamentele arbeidsrechten in India3 te somber is over de bestaande situatie in India? Zo ja, op welke bronnen baseert u uw afwijkende oordeel en kunt u de Kamer uw onderbouwde analyse doen toekomen?
Het ITUC-rapport is kritisch over de naleving van de vier fundamentele arbeidsrechten in India in de praktijk. Wat betreft het bestrijden van kinderarbeid is het van belang te onderkennen dat door de Right to Education Act wellicht miljoenen kinderen, meer dan voorheen naar school gaan.
India beschikt over een goed stelsel van wetten en regelgeving op het terrein van mensenrechten, maar er zijn verbeteringen nodig in de naleving daarvan.
Welke bijdrage levert u, gezien uw prioriteit voor de vier fundamentele arbeidsrechten, aan de betere naleving van deze rechten in India, onder meer via bilaterale politieke contacten, de EU, de VN en het MVO instrumentarium?
De Indiase overheid is verantwoordelijk voor naleving van de vier fundamentele arbeidsrechten in India. Nederland is actief lid van VN-organisaties zoals ILO UNICEF, UNDP en UNIFEM. Deze organisaties hebben programma’s in India gericht op naleving van fundamentele arbeidsrechten. Nederland is voorts actief in de voorbereidingen van de EU-India mensenrechtendialoog, waarin o.a. fundamentele arbeidsrechten geagendeerd staan.
Daarnaast ondersteunt de Nederlandse Ambassade in New Delhi Nederlandse bedrijven om arbeidsomstandigheden te verbeteren in de keten.
Kunt u de Kamer de «studies/analyses die stellen dat de positie van Dalits verbetert, bijvoorbeeld in de deelstaat Uttar Pradesh» doen toekomen? Bent u van mening dat deze verbeteringen substantieel zijn en zich met de huidige aanpak van de Indiase regering sterk zullen voortzetten? Of bent u van mening dat de Indiase overheid nog aanzienlijke nieuwe inspanningen moet verrichten om de rechten van Dalits op tal van terreinen te waarborgen?
Ik stuur u deze studie «Rethinking Inequality: Dalits in Uttar Pradesh in the Market Reform Era» als bijlage toe.4
De woon-, werk- en sociale omstandigheden van Dalits, in de deelstaat Uttar Pradesh, verbeteren. Nationale wetgeving voor de bescherming van Dalits is voldoende aanwezig, hoewel vooral in landelijke gebieden implementatie van deze wetgeving vaak gebrekkig is.
Betekent uw antwoord op vraag 7 over de uitvoering van de motie over de positie van de Dalits («In de mensenrechtenstrategie van de Nederlandse regering staat dat effectiviteit van het beleid voorop zal staan en dat daarbij selectiever zal worden opgetreden») dat u niet van plan bent de motie (in zijn geheel) uit te voeren? Zo ja, waarom niet, gezien uw eerdere toezegging dat u de motie zou uitvoeren? Zo nee, wat gaat u doen om de motie wel uit te voeren?
De Nederlandse regering heeft in de mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor Vrijheid» duidelijke keuzes gemaakt. Hierbij is aangegeven dat effectiviteit en selectiviteit voorop staan in de uitvoering van het beleid. Ik heb naar aanleiding van de kamermotie besloten een financiële bijdrage te geven aan de organisatie International Dalit Solidarity Network (IDSN). In EU-kader en VN-verband staat het onderwerp »discriminatie op basis van werk en afkomst» op de agenda.
Bent u van plan, zowel bilateraal en/of samen met de Europese Commissie om de Indiase regering aan te spreken op de inhoud van het rapport «Torture in India 2011»4 van het Asian Centre for Human Rights, waaruit onder meer blijkt dat sinds 2001 officieel 14 231 personen zijn geregistreerd die zijn overleden in politiebureaus en gevangenissen, in bijna alle gevallen door marteling (cijfers die volgens het rapport «een fractie» van het probleem weergeven)?
In de jaarlijkse EU-India mensenrechten dialoog, eind maart 2012 staat het onderwerp op de agenda.
Wat wordt de inzet van de Nederlandse regering met betrekking tot mensenrechten in voorbereiding op en tijdens de komende EU-India Top en de mensenrechtendialoog met India in het voorjaar?
Nederland spant zich ervoor in de eigen mensenrechtenprioriteiten hun plaats te geven.
Bent u bereid een analyse/notitie over de situatie op het gebied van arbeidsrechten en mensenrechten in India aan de Kamer te doen toekomen en daaraan een meerjarig werkprogramma te verbinden? Zo nee, waarom niet?
In de jaarlijkse mensenrechtenrapportage aan uw Kamer wordt de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten, ook in India, vermeld.
Bent u bereid de vragen voor 7 februari te beantwoorden i.v.m. de EU-India Top die in die week gehouden wordt?
Helaas is het niet gelukt uw vragen voor aanvang van de EU-India Top (10 februari 2012) te beantwoorden.
Het besluit in de gemeente Staphorst om informatie over abortus op de website van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) weg te laten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente Staphorst heeft besloten haar burgers via de website van het CJG niet te informeren over de mogelijkheid tot een abortus bij ongewenste zwangerschap?1
Gemeenten bepalen zelf welke informatie is opgenomen op websites waar zij verantwoordelijk voor zijn. Burgers kunnen ervoor kiezen aanvullende informatie op te zoeken via andere websites op internet.
De gemeente Urk heeft ervoor gekozen geen informatie af te nemen van de Stichting Opvoeden.nl. De gemeente Staphorst doet dat wel, maar vindt bepaalde informatie in de databank van de Stichting Opvoeden.nl niet evenwichtig. De stichting heeft aangegeven dat zij onderzoekt of en zo ja welke verbeteringen mogelijk zijn. Het is goed dat gemeenten richting de stichting kenbaar maken welke informatie naar hun opvatting verbetering behoeft, zodat de stichting deskundigen hiernaar kan laten kijken. De stichting heeft verder een standpunt aangekondigd over de mogelijkheid en wenselijkheid om gemeenten selectief informatie uit de databank te laten betrekken. Omdat in het bestuur en de Raad van Toezicht van de stichting een burgemeester en drie wethouders zitting hebben, vertrouw ik erop dat de opvattingen van gemeenten zorgvuldig in de afweging zullen worden betrokken.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Urk ervoor heeft gekozen geen informatie over seksualiteit of homoseksualiteit op de CJG website te zetten? Zijn er meer gemeenten die geen informatie over abortus en (homo)seksualiteit op hun CJG website zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een website een meer laagdrempelige manier voor burgers is om zich te informeren dan een gesprek met een zorgprofessional van een CJG? Zo ja, vindt u het dan wenselijk dat gemeenten informatie over seksualiteit, homoseksualiteit en abortus niet hoeven te geven op de website?
Een website is voor veel mensen een laagdrempelige en geschikte manier om aan informatie te komen. Ik beschouw een website als een geschikte aanvulling op persoonlijke informatieverstrekking. Dit betekent niet dat ik normerend wil optreden richting gemeenten. Het is niet aan mij om gemeenten voor te schrijven welke informatie ze aan hun inwoners verstrekken. Als een gemeente van mening is dat de informatie op een website, waarvoor zij verantwoordelijk is, niet evenwichtig genoeg is dan kunnen zij zelf beslissen hoe zij hiermee willen omgaan.
Deelt u de mening dat dit, het ontbreken van objectieve informatie, de seksuele ontwikkeling van jongeren negatief kan beïnvloeden?
Jongeren krijgen veel informatie. Ik vind het belangrijk dat zij kunnen beschikken over actuele, gevalideerde en volledige informatie over opvoedingsvraagstukken.
Bent u bereid normerend op te treden richting gemeenten wat betreft de informatie die gemeenten op de websites van hun CJG aanbieden over de mogelijkheid tot abortus bij ongewenste zwangerschap en over (homo)seksualiteit?
Zie antwoord vraag 3.
Vergoedingen aan de Commissaris der Koningin van de provincie Utrecht |
|
Ronald van Raak |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de CdK van de provincie Utrecht met zijn salaris boven de Balkenendenorm uitkomt? Wat is zijn precieze inkomen over het jaar 2011?1
Het inkomen van de commissaris van de Koningin Utrecht over het jaar 2011 is mij niet bekend. Uw vraag loopt vooruit op de inventarisatie van beloningen die in het kader van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) plaats zal vinden. De Wopt rapportage over 2011 zal in het najaar 2012 verschijnen.
Als uw vraag refereert naar het inkomen over 2010, dan verwijs ik u naar de Wopt rapportage over het jaar 2010 die in 2011 is uitgekomen en u op 28 december 2011 is toegezonden (TK 2011–2012, 30 111, nr. 5). In deze rapportage is aangegeven dat het totale inkomen volgens de criteria van de WOPT 213 779 euro bedraagt.
Deelt u de opvatting dat de Balkenendenorm een hard plafond is, waar deze bestuurder nooit bovenuit mag komen? Zo ja, wat gaat u doen om het salaris van deze CdK weer onder dat plafond te krijgen?
De Wopt-norm wordt vaak ten onrechte als de Balkenende norm aangeduid. De Wopt-norm is echter een norm voor de openbaarmaking en geen hard plafond. De bezoldiging van de politieke ambtsdragers is uitputtend geregeld in het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning.
Is het waar dat de provincie Utrecht de CdK een bedrag van € 24 655 heeft betaald, als vergoeding voor de bijtelling van de belasting voor het privégebruik van zijn dienstauto?
Uit de Wopt rapportage over 2010 blijkt dat de overschrijding ten opzichte van de Wopt-norm is toe te schrijven aan de vergoeding voor de bijtelling van de belasting voor het gebruik van de dienstauto (artikel 8b, Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning). Het precieze bedrag van de vergoeding vermeldt de WOPT-rapportage niet.
Deelt u mijn opvatting dat de regels omtrent de vergoedingen voor bestuurders zo helder zijn dat deze geen ruimte bieden voor een dergelijke belastingontduiking?
Uw suggestie dat hier sprake is van belastingontduiking deel ik niet. Op grond van artikel 8b van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning is het mogelijk dat aan de commissaris een compensatie voor de fiscale bijtelling voor het gebruik van een dienstauto wordt toegekend. Aan gedeputeerde staten komt de bevoegdheid toe om een dergelijke compensatie te verlenen.
Het begrip «zakelijk» wordt fiscaal beperkter geïnterpreteerd dan bestuurlijk wenselijk is. De fiscus acht enkel zakelijk de kilometers voor de uitoefening van de functie en de kilometers voor de ambtsgebonden nevenfuncties. Ambtsgebonden nevenfuncties zijn functies die gebonden zijn aan het ambt en moeten worden beëindigd als het ambt niet meer wordt uitgeoefend. Alle overige kilometers noemt de fiscus privé.
Bent u bereid de provincie aan te sporen om dit bedrag alsnog terug te vorderen?
Zoals ik in de beantwoording van de vorige vraag heb aangegeven, hebben gedeputeerde staten de bevoegdheid om de fiscale bijtelling van de commissaris te compenseren. Het is aan provinciale staten om toe te zien of van deze bevoegdheid een doelmatig gebruik wordt gemaakt. Ik zie geen aanleiding om hier in te grijpen in de provinciale autonomie.
Indien de provincie daar geen gehoor aan geeft, bent u dan bereid de provincie voor eenzelfde bedrag te korten op de uitkering uit het provinciefonds?
Het behoort tot de autonomie van de provincie om al dan niet te compenseren voor de fiscale bijtelling.
Is het waar dat de CdK de dienstauto tevens gebruikt om van en naar betaalde nevenfuncties te reizen? Maakt hij daarbij dan ook gebruik van de chauffeur die hij van de provincie beschikbaar gesteld heeft gekregen?
Alhoewel mij hierover specifieke informatie ontbreekt, kan in algemene zin worden opgemerkt dat het mogelijk is dat de commissaris de dienstauto ook gebruikt om van en naar niet ambtsgebonden nevenfuncties te reizen.
Deelt u de mening dat dit oneigenlijk gebruik is van een dienstchauffeur en dat dit per direct gestopt dient te worden?
Ik deel uw mening niet dat hier sprake is van oneigenlijk gebruik. Zoals bij de vorige vragen is aangegeven hanteert de fiscus een zeer beperkt «zakelijk» begrip waar het gebruik van de dienstauto betreft. Niet ambtsgebonden nevenfuncties, betaald of niet-betaald, vallen daar niet onder. Het kan in algemene zin belangrijk zijn dat de commissaris dat soort functies wel bekleedt. De commissaris kan nevenfuncties uitvoeren die niet strijdig zijn met de provinciale belangen zoals bedoeld in artikel 66, eerste lid van de Provinciewet. Voor de na 10 maart 2010 benoemde commissarissen geldt voor de inkomsten een verrekenplicht conform de methodiek zoals die ook voor leden van de Tweede Kamer van toepassing is.
Bent u bereid ook deze extra kosten terug te vorderen bij de CdK, dan wel bij de provincie?
De bevoegdheid om fiscaal te compenseren voor het gebruik van een dienstauto komt gedeputeerde staten toe (zie ook vraag 4). Provinciale staten dienen toe te zien dat geen nevenfuncties worden vervuld waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de goede vervulling van het ambt van commissaris. De minister komt bij deze beoordeling geen rol toe.
Het bericht ‘Ouderen achter slot en grendel’ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouderen achter slot en grendel»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Klopt het dat woonzorgcomplex De Grote Koppel de hoofdingang op slot gedaan heeft waardoor verzorgsters niet meer bij de cliënten thuis kunnen komen?
De buitendeur van wooncomplex De Grote Koppel is 24 uur per dag gesloten. Dit was eerder al het geval voor de avond en de nacht. Omdat zich te vaak «onbevoegden» in het gebouw bevonden, heeft Woonzorg Nederland, de woningcorporatie die eigenaar is van het complex besloten om de buitendeur ook overdag op slot te doen. Dit om de veiligheid van de bewoners te garanderen.
De Grote Koppel is een wooncentrum voor 55+’ers. Het gaat om woningen waar mensen zelfstandig wonen. De meeste bewoners zijn in staat om zelf de deur voor derden open te doen. Daar waar mensen zorg ontvangen en voor hun verzorgende niet meer zelfstandig in staat zijn de deur te openen, maken cliënten afspraken met de thuiszorgorganisatie over een «sleutelbeleid». Dit is gebruikelijk in de thuiszorg.
Klopt het dat de eigenaar van het pand geen sleutelkluisjes wil plaatsen, omdat dit het aangezicht van de hoofdingang zou bederven? Zo ja, deelt u de mening dat het ronduit schandalig is dat de eigenaar meer waarde hecht aan het aangezicht van zijn gebouw dan aan de gezondheid van zijn cliënten?
Woonzorg Nederland geeft aan dat de veiligheid van de bewoners de belangrijkste reden is dat geen sleutelkluisjes buiten de hoofdingang van het pand De Grote Koppel worden geplaatst. De organisatie meent ook dat kluisjes de gevel niet verfraaien, maar dat dit niet van doorslaggevend belang is bij de afweging omtrent het al dan niet plaatsen van de kluisjes. Ik sluit mij aan bij het standpunt, dat als eerste de veiligheid van de bewoners gegarandeerd moet worden.
Deelt u de mening dat deze cliënten te allen tijde bereikt moeten kunnen worden door de verzorgsters? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit direct weer mogelijk wordt?
Ja die mening deel ik. Als mensen thuiszorg nodig hebben, is het uiteraard van belang dat de verzorgenden binnen kunnen komen. De Grote Koppel is een wooncentrum voor 55+’ers. Het gaat om woningen waar mensen zelfstandig wonen. De meeste bewoners zijn in staat om zelf de deur voor derden open te doen. Daar waar mensen zorg ontvangen en voor hun verzorgende niet meer zelfstandig in staat zijn de deur te openen, maken cliënten afspraken met de thuiszorgorganisatie over een «sleutelbeleid». Dit is gebruikelijk in de thuiszorg.
Er is in dezen ook geen verschil met andere zelfstandig thuiswonende ouderen.
Gaat u actie ondernemen tegen de kille eigenaar die dit op zijn geweten heeft? Zo ja, hoe gaat die actie eruitzien? Zo nee, waarom niet?
Gegeven de bovenstaande antwoorden vind ik het niet nodig om actie te ondernemen in deze situatie.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de leges die Nederland heft voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning willen aanvragen?1
Ja.
Klopt het dat Nederland, ook als deze vreemdelingen in de bijstand zitten, hen geen vrijstelling van die leges verleent, omdat zij moeten aantonen dat zij op geen enkele andere manier het geld (inmiddels 1250 euro) bij elkaar kunnen krijgen?
Het is voor vreemdelingen mogelijk om vrijgesteld te worden van legesbetaling. Hiervoor moet de vreemdeling aannemelijk maken dat noch hij noch de hoofdpersoon op korte termijn kan beschikken over financiële middelen waarmee de verschuldigde leges kunnen worden voldaan en dat evenmin een beroep gedaan kan worden op in aanmerking komende derden, zoals familieleden.
Deelt u de mening dat de verhouding tussen de maandelijkse bijstand (toen 990 euro) en de geheven leges (830 euro) in veel individuele gevallen onredelijk uitpakt?
Voor vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij – ondanks inspanningen om deze te verkrijgen – niet over voldoende middelen beschikken om de leges te betalen, is er de mogelijkheid van vrijstelling van legesbetaling. Hiermee wordt mijns inziens op een redelijke wijze rekening gehouden met de belangen van vreemdelingen die over weinig inkomen beschikken.
Overigens komt een vreemdeling die beschikt over een bijstandsuitkering als hoofdregel niet in aanmerking voor gezinshereniging. Hierop bestaat een uitzondering indien op grond van artikel 8 EVRM een bijstandsgerechtigde recht heeft op gezinshereniging.
Klopt het dat het EHRM concludeert dat Nederland op deze manier te hoge barrières voor een verblijfsvergunning opwerpt, een extreem formalistische houding aanneemt en het gevolg daarvan is dat een inbreuk op het recht op gezinsleven wordt gemaakt?
Het EHRM concludeert dat Nederland een inbreuk maakt op het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie (art. 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens).
Bent u bereid de consequentie van deze uitspraak te aanvaarden en voortaan vreemdelingen in de bijstand in beginsel vrij te stellen van leges? Zo nee, waarom niet?
U zult op korte termijn worden geïnformeerd over de wijze waarop ik gevolg zal geven aan de uitspraak van het EHRM. Uitgangspunt blijft dat het kabinet, conform het Regeerakkoord, streeft naar kostendekkendheid van de leges.
Bent u bereid de hoogte van deze leges opnieuw tegen het licht te houden, verdere verhogingen niet door te voeren en de leges in lijn te brengen met Europese regels en jurisprudentie? Bent u bereid daarvoor niet te wachten op het gereedmaken van INDIGO, zoals u in het algemeen overleg van 10 november 2011 zei?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bij de noodzakelijke aanpassing van de leges tevens de in de Kamer aangenomen motie Spekman/Anker2 te betrekken, die onder meer vraagt om elk legestarief expliciet te toetsen aan de redelijkheid ervan voor de betreffende groep vreemdelingen?
Bij elke wijziging van de legeshoogte weeg ik de verschillende belangen tegen elkaar af, waaronder die van de betreffende groep vreemdelingen. Zo geldt in het kader van gezinsmigratie een goedkoper tarief voor meereizende gezinsleden om de kosten voor het gezin als geheel niet onevenredig hoog te laten oplopen.
Bent u van mening dat sprake is van een effectief rechtsmiddel gezien deze uitspraak die ertoe leidt dat asielzoekers die een toelage op grond van de regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 krijgen en voor een vergunning medisch waar zij mogelijk recht op hebben € 950 moeten betalen? Zo nee, bent u bereid in een vrijstellingsmogelijkheid voor deze groep te voorzien?
Voor asielzoekers geldt in theorie dat zij een verblijfsvergunning voor medische behandeling kunnen aanvragen, waarvoor een legesbedrag van € 950 geldt. In de praktijk wordt echter bij een noodzakelijke medische behandeling in de meeste gevallen artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 toegepast. Dit houdt in dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. Betaling van leges is in deze situatie dan ook niet aan de orde.
In de gevallen dat een asielzoeker wel een vergunning voor medische behandeling aanvraagt en hij kan zelf niet de leges betalen, zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat een derde de leges voor de asielzoeker betaalt. De tweede mogelijkheid is dat het onmogelijk is om leges te betalen. In dat geval wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, maar blijft het vangnet van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 wel intact.
De verwoesting door de overheid van de provincie Lahore (Pakistan) van gebouwen van de Lahore Charitable Organization |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat op 10 januari 2012 de autoriteiten van de Pakistaanse provincie Lahore 4 gebouwen van de Lahore Charitable Organization, waarin mensen woonachtig waren en een kapel gevestigd was, vernietigd hebben met Bulldozers?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het moedwillig bulldozeren van gebouwen, die al meer dan 100 jaar in bezit zijn van een erkend goed doel in Pakistan?
Dit incident laat zien hoe kwetsbaar de positie van minderheden is in Pakistan. Uit het onderzoeksrapport van de mensenrechtenorganisatie Centre for Legal Aid, Assistance and Settlement (CLAAS) blijkt dat deze kwalijke actie waarschijnlijk door geldelijke motieven is ingegeven. Landonteigening komt in Pakistan veel voor. Minderheden zijn hier geregeld slachtoffer van.
Hoe beoordeelt u de situatie van minderheden in Pakistan op dit moment, mede in het licht van de bevindingen van de Justice and Peace Committee over onder andere de blasfemiewetten?
De positie van minderheden in Pakistan is zorgelijk. De bevindingen illustreren de tekortkomingen van onder andere de blasfemiewetgeving. De Pakistaanse autoriteiten staan onder grote druk van invloedrijke religieuze groeperingen om de blasfemiewetgeving in stand te houden. In het huidige maatschappelijke klimaat in Pakistan kunnen religieuze minderheden onvoldoende in vrijheid hun geloof belijden.
Bent u bereid om bij de Pakistaanse autoriteiten via de ambassadeur opheldering te vragen over de redenen van verwoesting van deze gebouwen en te rapporteren aan de Kamer hierover?
Nederland heeft op bilateraal niveau uitleg gevraagd aan de Pakistaanse autoriteiten over dit incident. De zaak is inmiddels door de Pakistaanse minister van National Harmony onder de aandacht gebracht van Premier Gilani die toegezegd heeft nadere stappen te zullen ondernemen en de Provincie Punjab hierop aan te spreken. Nederland volgt de ontwikkelingen rondom deze kwestie en spreekt in afstemming met andere EU-lidstaten de regering van Pakistan aan op de noodzaak een substantiële bijdrage te leveren aan de verandering van het maatschappelijke en politieke klimaat, ten gunste van minderheden.
De naleving van de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Zijn netbeheerders en vergunninghouders (energieleveranciers) verplicht om jaarlijks te rapporteren over het aantal afsluitingen van energie, respectievelijk beëindiging van levering? Zo nee, onderschrijft u de relevantie van deze informatie voor het beoordelen van de effectiviteit van beleid ter voorkoming van afsluiten van energie, in zijn algemeenheid en specifiek tijdens de wintermaanden, zoals geregeld in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers? Bent u bereid om te bevorderen dat de netbeheerders en vergunninghouders1 met ingang van 2012 op uniforme wijze rapporteren over afsluitingen respectievelijk beëindiging van de levering, onderscheiden naar winterperiode/zomerperiode en de in de artikel 2 tot en met 4 van de ministeriële regeling omschreven gronden om tot afsluiting/beëindiging levering over te gaan?
Nee, netbeheerders en leveranciers zijn niet verplicht om over aantallen afsluitingen, dan wel beëindiging van levering te rapporteren. Wel houden netbeheerders zelf jaarlijks bij hoeveel afsluitingen er in dat voorafgaande jaar hebben plaatsgevonden.
Heeft u een verklaring voor de sterk verschillende trend inzake het aantal afsluitingen in 2011 bij enerzijds Liander en anderzijds Enexis en Stedin? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar in te stellen?
Voor het beoordelen van de effectiviteit van het afsluitbeleid vind ik het relevant om inzicht te hebben in de werkwijze en processen van leveranciers en netbeheerders ten aanzien van het afsluitbeleid.
Daarom heb ik in 2010 de regeling afsluitbeleid geëvalueerd en heeft de NMa in 2009/2010 een onderzoek naar het afsluitbeleid uitgevoerd. De algemene lijn van de evaluatie was dat de regeling goed werkt. Het belangrijkste verbeterpunt dat zowel uit de evaluatie van de regeling als het onderzoek van de NMa is gekomen betreft de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners. Naar aanleiding van deze signalen hebben de leveranciers en schuldhulpverleners besloten een landelijk convenant op te stellen om zaken als de aanlevering van klantgegevens en doorlooptijden beter te regelen. Het convenant is een verdiepingsslag van de ministeriële regeling afsluitbeleid, waarmee wordt beoogd de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners op dit vlak effectiever en efficiënter te maken. Het is de verwachting dat dit landelijke convenant in het eerste kwartaal van 2012 in werking zal treden. De ministeriële regeling is naar aanleiding van de evaluatie en onderzoek van de NMa aangepast (Vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 32 373, nr. 13) en per 1 oktober 2011 in werking getreden. Samen met het op korte termijn af te ronden convenant ben ik van mening dat het afsluitbeleid op dit moment zorgvuldig en effectief is ingericht. Ik blijf echter ook de komende jaren de werking en effectiviteit van de regeling goed monitoren.
Gegevens over het aantal afsluitingen zijn niet eenvoudig en eenduidig boven tafel te halen en geven geen volledig inzicht in de effectiviteit van de regeling. Bij een afsluiting zijn namelijk meerdere partijen betrokken, de klant, de leverancier, de netbeheerder en de schuldhulpverlener en die beschikken allen over verschillende informatie. De achtergrond van een afsluiting is ook verschillend, bijvoorbeeld als gevolg van wanbetaling, leegstand of fraude. Het is ook moeilijk de afsluitcijfers jaar op jaar te vergelijken. Een relatief koude winter kan bijvoorbeeld al het effect hebben dat het aantal afsluitingen in dat jaar daalt als gevolg van de vorstregeling. Daarnaast is het afsluitcijfer als gevolg van wanbetaling lastig te duiden omdat afsluiting het einde is van een lang en zorgvuldig proces tussen energieleverancier, klant en schuldhulpverlening. Niet alleen de inzet van energieleveranciers, maar ook de bereidheid van de afnemer om tot een oplossing te komen en de mogelijkheden die een schuldhulpverlener heeft zijn belangrijk ten aanzien van het voorkomen van afsluitingen. Niettemin heb ik aan de belangenverenigingen van de leveranciers en netbeheerders, Energie-Nederland en Netbeheer Nederland, gevraagd of zij bereid zijn de komende tijd te inventariseren of gezamenlijk tot inzichtelijke cijfers gekomen kan worden waarbij het aantal afsluitingen en de achterliggende reden van die afsluitingen inzichtelijk wordt gemaakt. Beide belangenverenigingen hebben aangegeven bereid te zijn dit te inventariseren. Dat stel ik zeer op prijs. Ik hecht er aan dat deze exercitie niet leidt tot onnodig zware uitvoeringslasten en ben dan ook niet voornemens om energiebedrijven extra plichten in dit kader op te leggen.
Is het waar dat nieuwe leveranciers van elektriciteit en gas op de Nederlandse markt voor kleinverbruikers (met name de zogenaamde prijsvechters) bij wanbetaling sneller overgaan tot «einde levering» dan bij de (voormalige) geïntegreerde energiebedrijven Essent, NUON, Eneco en Delta? Kan het antwoord cijfermatig onderbouwd worden?
Nee, het is niet mogelijk om daar een eensluidende verklaring voor te geven. Afgelopen jaren is afsluitbeleid en -proces op verschillende punten gewijzigd waardoor trends nog moeilijk te verklaren zijn. De verwachting is dat het afsluitcijfer op landelijk niveau voor 2011 uitkomt rond de 23 000, een bescheiden stijging slechts ten opzichte van de 22 417 afsluitingen in 2010 en een flinke daling ten opzichte van de 28 487 afsluitingen in 2009. Per regio kunnen er verschillen zijn in oorzaken van afsluiting zoals leegstand, energiediefstal en beëindiging van leveringscontracten, het kan te maken hebben met verschil in aanpak door gemeenten en schuldhulpverleners of bijvoorbeeld een inhaalslag van netbeheerders ten aanzien van het afsluiten van leegstaande panden om administratieve netverliezen terug te dringen.
Omdat het uiteindelijk gaat om de landelijke ontwikkeling van afsluitingen en vanwege het benodigde capaciteits- en budgettaire beslag van zo’n onderzoek vind ik het niet opportuun om een onderzoek in te stellen naar de verschillen tussen netbeheerders. Ik vind het van groter belang dat energiebedrijven zich houden aan de ministeriële regeling en een zorgvuldig proces doorlopen voordat tot het ultieme middel van afsluiting over wordt gegaan.
Onderschrijft u dat de netbeheerders die een «einde levering» End of Supply (EOS) melding krijgen van een vergunninghouder niet kunnen vaststellen of de vergunninghouder zich houdt aan de bepalingen van artikel 3 van de regeling2 en 4 lid 13? Zo ja, wie houdt er dan wel toezicht op de naleving van deze bepalingen door vergunninghouders?
Nee, uit het onderzoek dat de toezichthouder NMa in 2009/2010 uitvoerde, alsmede uit andere signalen verkregen door de toezichthouder, is niet gebleken dat zogenoemde nieuwkomers anders opereren in het kader van het afsluitbeleid dan andere energieleveranciers. De stelling dat nieuwe leveranciers bij wanbetaling sneller overgaan tot «einde levering» dan de (voormalig) geïntegreerde energiebedrijven kan dus niet met feiten onderbouwd worden.
Bovendien zal het convenant tussen energieleveranciers en schuldhulpverleners door alle bij Energie-Nederland aangesloten leveranciers ondertekend worden, dus door zowel nieuwe leveranciers als de (voormalig) geïntegreerde energiebedrijven.
Is er een laagdrempelige vorm van geschillenbeslechting voor situaties waarin een kleinverbruiker van energie dreigt te worden afgesloten, waarbij binnen twintig dagen (de termijn voor het vinden van een alternatieve leverancier) de uitkomst van de procedure bekend is? Zo ja, hoe luidt deze? Zo nee, onderschrijft u dat er behoefte is aan een dergelijke procedure?
Ja, dat klopt. Netbeheerders kunnen met een «einde levering» bericht niet vaststellen of de leverancier zich houdt aan de bepalingen in de ministeriële regeling. Dat is ook niet aan de netbeheerders om te doen. Conform de Elektriciteits- en Gaswet is de NMa de partij die bevoegd is om toezicht te houden op de energiemarkt en als uitvloeisel daarvan beoordeelt of de onder toezicht gestelden zich houden aan de wet- en regelgeving. De NMa heeft diverse toezichtinstrumenten tot haar beschikking en heeft bij geconstateerde overtredingen ook verschillende sanctiemogelijkheden.
Wateroverlast in Groningen |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wateroverlast en de dreiging van hoogwater afgelopen week bij onder andere Tolbert, Woltersum, Wittewierum, Ten Boer en Ten Post?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de situatie daar uitzonderlijk was en welke gevolgen dit heeft?
Uit de voorgaand beschreven situatie is op te maken dat er sprake was van een samenloop van omstandigheden, maar niet van een uitzonderlijke situatie. Het overvloedig gevallen regenwater is regionaal opgevangen en maar deels afgevoerd richting Waddenzee. Het merendeel is – tijdelijk – in het regionale systeem opgevangen, met als gevolg dat het, inclusief de regionale waterkeringen, flink op de proef gesteld is.
Deelt u de mening dat een volgende dreiging van het onderlopen van bewoond gebied voorkomen moet worden?
Uitgangspunt van landelijk, regionaal en lokaal waterbeleid is het voorkomen dat bewoond gebied onder water loopt. Echter, een 100% garantie daarop is niet te geven.
Kunt u aangeven welke maatregelen regionaal en lokaal genomen moeten worden om de stabiliteit van dijken en kades verder te vergroten?
Regionale waterkeringen dienen te voldoen aan bepaalde normen ten aanzien van hoogte, sterkte en stabiliteit. Deze normen worden vastgesteld door de provinciale overheid, die tevens het toezicht heeft op de beheerder van de regionale waterkering, veelal een waterschap. De beheerder toetst de regionale waterkering aan de opgelegde norm. Indien de regionale waterkering niet voldoet aan de norm, dan dienen verbetermaatregelen te worden uitgevoerd. De beheerder van de regionale waterkering is hier voor verantwoordelijk.
Welke maatregelen moeten genomen worden om herhaling van wateroverlast te voorkomen? Maken het aanwijzen van meer bergingsgebieden en het aanleggen van een extra gemaal hiervan onderdeel uit? Zo ja, hoe wordt dat gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de regionale wateroverlast is een verantwoordelijkheid van de regionale bestuurders. Dit betekent dat provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar tot een adequate aanpak dienen te komen. Dit is en wordt vastgelegd in het provinciale waterplan. De provincie is hierin kaderstellend.
De recent door de waterschappen in Groningen en Friesland gerealiseerde waterbergingsgebieden zijn daadwerkelijk ingezet, ze hebben goed gewerkt en de beschikbare capaciteit is volgens deze waterschappen vooralsnog voldoende.
De realisatie van een extra gemaal (in Lauwersoog) is een maatregel die onderdeel uitmaakt van de verbetering van de regionale waterhuishouding in Noord Nederland. Daarvoor zijn de waterschappen Noorderzijlvest en Friesland verantwoordelijk, binnen de door de provincies Groningen en Friesland vastgestelde kaders. Een business-case naar een extra gemaal wordt binnenkort door de voornoemde twee waterschappen afgerond. De betrokken regionale partijen zullen, naar verwachting, voor medio 2012 een besluit nemen. De regionale partijen zullen een extra gemaal zelf dienen te financieren, aangezien het een oplossing betreft ten gunste van het regionale waterbeheer.
Kunt u aangeven op welke wijze de recente wateroverlast samenhangt met de huidige kwaliteit van onze waterkeringen?
De kwaliteit van de regionale waterkeringen heeft, op enkele locaties na, niet gezorgd voor wateroverlast. Op het eiland De Burd nabij Grou heeft een dijkdoorbraak plaatsgevonden,waardoor het water het eiland kon oplopen. Bewoners zijn geëvacueerd of naar hoger gelegen grond gegaan. Op enkele locaties waren de waterkeringen zodanig verzadigd dat het water door de dijk liep. Daarop hebben de waterschappen noodmaatregelen genomen, zoals de inzet van pompen, het aanbrengen van zandzakken en/of extra grond tegen de dijk.
De primaire waterkeringen kenden geen problemen.
Welke gevolgen hebben Duitse maatregelen tegen hoogwater in Nederland?
Ik interpreteer uw vraag als volgt. Maatregelen in Duitsland zorgen voor een verlaging van de rivierwaterstand bij binnenkomst in Nederland. Dergelijke maatregelen zijn dus gunstig.
Internationaal is overigens overeengekomen dat landen hun hoogwaterprobleem niet afwentelen op het benedenstrooms (lager) gelegen buurland.
Het bericht dat passagiers met OV-chipkaart geweigerd worden |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Passagiers met OV-chip geweigerd»?1
Ja.
Klopt het dat passagiers op een aantal lijnen niet kunnen reizen omdat de vervoerders hebben besloten om abonnementen niet op de kaart te laden? Zo ja, over hoeveel lijnen gaat het en speelt dit in nog meer regio’s?
Reizigers in het regionaal openbaar vervoer kunnen op saldo reizen of met een abonnement. Een aantal decentrale overheden heeft ervoor gekozen om de papieren abonnementen, zoals die bestonden onder de regeling nationale vervoerbewijzen openbaar vervoer, tijdelijk te handhaven. Daartoe zijn deze abonnementen als regionaal abonnement vastgesteld; bijvoorbeeld door de provincies Gelderland en Zuid-Holland. Andere decentrale overheden kozen er juist voor om de abonnementen te verchippen en op de OV-chipkaart te plaatsen.
Volgens de decentrale overheden zijn met de vervoerders afspraken gemaakt ten aanzien van praktische zaken bij concessiegrensoverschrijdende lijnen. Het gaat hierbij om de inrichting van punten waar papieren abonnementen kunnen worden verchipt, de verkrijgbaarheid van een (papieren) zichtcoupon bij het verchipte abonnement voor het reizen op lijnen waar de verchipte abonnementen niet kunnen
worden gelezen, en communicatie naar de reiziger. Decentrale overheden geven aan dat reizigers altijd kunnen reizen met een verchipt abonnement (indien nodig in combinatie met een zichtcoupon) of met een papieren abonnement.
De decentrale overheden geven aan dat het gebruik van een papieren abonnement een tijdelijke situatie betreft. Zij verwachten dat eind dit jaar landelijke (abonnements)vervangende proposities op de OV-chipkaart beschikbaar zijn, zodat de papieren abonnementen kunnen worden afgeschaft.
Klopt het dat reizigers ondanks een geldig vervoersbewijs en ondanks de wens dat iedereen zoveel mogelijk met de OV-chipkaart moet reizen, toch gedwongen worden om een papieren kaartje aan te schaffen?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de reiziger geen boodschap heeft aan de vraag of deze toevallig een concessiegrens oversteekt en dat de vervoerders dit onderling en in het belang van de reizigers op moeten lossen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben van mening dat de reiziger centraal moet staan in de afwegingen die partijen maken voor het reizen met de OV-chipkaart. In sommige regio’s zijn de abonnementen verchipt en in andere regio’s is ervoor gekozen om de papieren abonnementen tijdelijk te handhaven. De decentralisatie van het openbaar vervoer brengt echter met zich mee dat differentiatie per regio mogelijk is. Dat houdt bijvoorbeeld in dat een korting in het ene gebied niet automatisch betekent dat die in het hele land geldt. Het is gewenst dat decentrale overheden en vervoerders gezamenlijk oplossingen realiseren om zonder problemen met verschillende vervoerders te kunnen reizen en dit duidelijk te communiceren naar de reizigers. Dit heeft helaas niet kunnen voorkomen dat in het specifieke geval uit het bericht de toegang tot de bus werd geweigerd. Dat betreur ik.
Bent u bereid om zo snel mogelijk de regie te grijpen en zo nodig in het belang van de reizigers de regio’s en de vervoerders te dwingen om te stoppen met dit klantonvriendelijke gedrag? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het regionaal openbaar vervoer ligt bij de decentrale overheden. Vanuit het belang dat ik eraan hecht, heb ik decentrale overheden en vervoerders er nogmaals expliciet op gewezen dat de praktische zaken bij concessieoverschrijding goed geregeld moeten zijn. Hier is afgelopen jaar al een grote slag in gemaakt. Desondanks kan er in specifieke gevallen nog wel eens iets misgaan.
Daarbij heb ik partijen verzocht om de communicatie naar de reizigers hierover te verbeteren. Decentrale overheden hebben mij laten weten dat in overleg met de vervoerders aanvullende maatregelen worden getroffen, zoals aanscherping van de communicatie naar de reizigers en het hanteren van een klantvriendelijk coulancebeleid.
PIP-borstimplantaten |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vrouwen nu aanraadt PIP-implantaten in ieder geval te laten verwijderen?1
In het gezamenlijk advies van de IGZ en de NVPC is aangegeven dat het raadzaam is om, ook als er geen scheur aantoonbaar is, PIP-borstimplantaten te laten verwijderen. Daarbij is ook aangegeven dat hierbij in overleg met de arts het risico van de operatie en de eventuele kosten voor nieuwe protheses moet worden afgewogen tegen het risico van het niet verwijderen van de implantaten en dat dan regelmatige controle nodig is.
Kunt u uitleggen waarom de IGZ en de Nederlandse Vereniging van Plastisch Chirurgen (NVPC) met een gezamenlijk persbericht komen op de site van de IGZ, waarin geadviseerd wordt implantaten te laten controleren via een MRI maar waarin ook staat: «Als er geen scheur aantoonbaar is, is het raadzaam, zo stelt de NVCP, om alsnog de prothese te laten verwijderen»? Betekent dit dat de IGZ nu een stap verder gaat dan vorige maand, toen alleen werd aangeraden de implantaten te laten controleren of komt dit laatste advies alleen van de NVCP en staat de IGZ niet achter dit standpunt van de NVPC? Wat is de directe oorzaak cq aanleiding voor dit aangescherpte advies en dit nieuwe persbericht?
Gezien de onzekerheden die door de diverse (onjuiste) perspublicaties zijn ontstaan komen de IGZ en de NVPC met een gezamenlijk advies. De NVPC en de IGZ staan dan ook beide achter dit advies. De reden dat het advies is aangepast, is dat de NVPC aangeeft meer klachten te zien. Daarnaast voorkom je met het verwijderen dat vrouwen constant gecontroleerd moeten worden.
In hoeverre is de NVPC bij de wijziging van het advies van de IGZ betrokken? Pleitte de NVPC vóór of ten tijde van het vorige advies van de IGZ, ook al voor het in ieder geval laten verwijderen van de implantaten?
Zoals aangegeven in vraag 2 betreft het een gezamenlijk advies. Ook het vorige advies van de IGZ is in nauw overleg met de NVPC tot stand gekomen. Steeds wanneer nieuwe informatie beschikbaar kwam, heeft de IGZ in overleg met de NVPC gekeken of dit reden was om het beleid aan te passen.
Bent u van mening dat het nieuwe persbericht een duidelijk en eenduidig advies biedt aan al die vrouwen die zich zorgen maken over hun PIP-implantaten? Zo ja, hoe luidt dat advies?
Ja. Het advies zoals aangegeven in het persbericht (www.igz.nl) is duidelijk. De kern van het advies luidt:
«De inspectie en de NVPC adviseren vrouwen die een PIP- (of M-Implants) prothese hebben om die te laten controleren op scheuren en lekkages. Aanbevolen wordt om dit te doen via een onderzoek met MRI. Indien er een scheur is, moet de prothese worden verwijderd. Als er geen scheur aantoonbaar is, is het raadzaam, zo stelt de NVPC, om alsnog de protheses te laten verwijderen. Hierbij moet in overleg met de arts het risico van de operatie en eventuele kosten voor nieuwe protheses worden afgewogen tegen het risico van het laten zitten van de implantaten. Indien de protheses niet worden verwijderd is regelmatige controle nodig.»
Hoeveel vrouwen hebben zich tot dusver gemeld bij zorgverleners om hun implantaten te laten controleren? Betekent het nieuwe persbericht van de IGZ dat vrouwen die reeds gecontroleerd zijn nu opnieuw naar hun zorgverlener terug moeten om de implantaten alsnog te laten verwijderen? Denkt u dat alle vrouwen die reeds gecontroleerd zijn, en bij wie geen bijzonderheden werden gevonden, aan dit advies gehoor zullen geven?
Hoeveel vrouwen zich tot dusver hebben gemeld is niet bekend. Er is geen centrale registratie waarin de instellingen dit bijhouden. Instellingen zijn hiertoe ook niet verplicht.
Ook bij vrouwen die al gecontroleerd zijn, blijft regelmatige controle nodig. Daarover zijn, nadat de klinieken in 2010 hun patiënten hadden uitgenodigd zich nader te laten onderzoeken, vaak al afspraken gemaakt. Dit houdt in dat als een vrouw opnieuw voor controle komt zij alsnog met haar arts kan overleggen of verwijderen van de implantaten wordt uitgevoerd.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat alle vrouwen bereikt worden met het aangescherpte advies van de IGZ?
De IGZ heeft een persbericht uit laten gaan en ook de NVPC besteedt aandacht aan het advies. Het advies is geplaatst op de website van de IGZ en de NVPC. Daarnaast hebben veel media en internet-fora aandacht besteed aan het advies en ook het steunpunt voor vrouwen met siliconenimplantaten (SVS) verwijst naar deze berichtgeving.
Kan aangegeven worden op welke wijze in andere Europese landen de vergoeding van explantatie én het inbrengen van nieuwe borstimplantaten is geregeld? In hoeverre worden nieuwe implantaten in andere landen wel vergoed?
Vooralsnog is bekend dat in Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijken Portugal soortgelijke vergoedingscriteria worden gehanteerd als in Nederland.
Zo is met name vergoeding van herplaatsing beperkt tot de vrouwen bij wie plaatsing heeft plaatsgevonden op medische indicatie.
Het bericht 'Bejaarden gedwongen in containers' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bejaarden gedwongen in containers»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Klopt het dat 145 bejaarde bewoners tijdelijk een containerwoning moeten betrekken omdat hun verzorgingshuis, Huize Bernardus, tegen de grond gaat?
De bewoners worden tijdens de sloop van Huize Bernardus tijdelijk opgevangen in woonzorgcentrum Groenhof. Dit woonzorgcentrum is gebouwd van voorgefabriceerde wanden, plafonds, vloeren en dragende constructies van staal en beton. Het is dus geen klassieke bouwmethode, maar er is zeker geen sprake van wonen in containers.
Deelt u de mening dat het te zot voor woorden is dat onze bejaarden hun intrek moeten nemen in containerwoningen, terwijl de gemiddelde toegelaten asielzoeker wel een «normale» woning krijgt? Is dit niet de wereld op zijn kop?
De bewoners nemen geen intrek in een containerwoning.
Klopt het dat Huize Bernardus onderdeel is van OsiraGroep? Hoe beoordeelt u dit zoveelste negatieve bericht over het bestuur van OsiraGroep? Gaat u actie ondernemen tegen deze schaamteloze lui? Zo ja, hoe zullen die acties eruit zien? Zo neen, waarom niet?
Huize Bernardus is inderdaad een onderdeel van Osira Amstelring. Er is wat dit onderwerp betreft naar mijn mening geen sprake van verkeerd handelen van het bestuur van Osira Amstelring. De cliëntenraad is voorafgaand aan deze verhuizing geïnformeerd en heeft met de oplossing ingestemd. Ook is er overleg met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de gemeente, het zorgkantoor en de brandweer. Dit om te kunnen voldoen aan de kwaliteits- en veiligheidseisen die gesteld worden om goede en veilige zorg te kunnen verlenen.
Deelt u de mening dat deze bestuurders zelf drie jaar lang een containerwoning moeten betrekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Werk met asbest vaak niet veilig |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoeveel menskracht is er momenteel bij de Inspectiedienst beschikbaar voor toezicht aangaande asbestsanering? En bij andere inspecties als het gaat om asbest?1
Vanaf 1 januari 2012 worden de inspecties met betrekking tot de asbest(sanerings)bedrijven door een apart inspectieteam Asbest uitgevoerd, waardoor expertise wordt gebundeld. Daarvoor is 10 fte beschikbaar. De verscherping van het toezicht is daarin reeds verwerkt.
Naast de inspecties van het asbestinspectieteam vinden er in 2012 inspecties plaats ten aanzien van verontreinigde grond waarbij verontreiniging door asbest ook aan de orde is.
Daarnaast kan asbest als arbeidsrisico eveneens aan de orde komen bij reguliere inspecties in sectoren waar de kans op blootstelling aan asbest aanwezig is.
Wat wordt de menskracht na de aangekondigde verscherping van het toezicht? Ten koste van welke inspectietaken gaat dat?
Zie voor de vraag over inspectiecapaciteit antwoord één. Er is geen vast aantal inspecties per jaar per prioritaire sector. Jaarlijks worden op basis van de gemaakte risicoanalyses het aantal inspecties bepaald. De Inspectie SZW zet haar capaciteit in waar de risico’s voor de gezondheid en veiligheid groot is en de naleving laag. Het aantal inspecties in het kader van projecten blijft op hetzelfde niveau als 2011. De inzet van asbest gaat daarom niet ten koste van andere inspectietaken.
Hoeveel formatieplaatsen zullen er bij de Inspectiedienst SZW in 2012 verdwijnen door de bezuinigingen? Zal dit de inspectie van arbeidsomstandigheden rond asbest niet raken? Zo nee, waarom niet?
Het jaarplan 2012 van de Inspectie SZW is u toegezonden. De formatie van de Inspectie SZW daalt in 2012 van 1 188 fte naar 1 179 fte. De invulling van de taakstelling voor de jaren 2013 en verder is op dit moment nog niet definitief vastgesteld, maar wordt nader uitgewerkt in lijn met hetgeen de minster van SZW heeft verwoord in zijn brief Invulling hoofdlijnen taakstelling SZW-domein 2012–2015 van 14 maart 2011.
De bezuinigingen bij de Inspectie SZW zal de inspectieactiviteiten ten aanzien van asbest niet raken. In 2012 staan 19 400 arbo-inspecties gepland. De vermindering van capaciteit ten opzichte van 2011 wordt veroorzaakt doordat er minder monitoronderzoeken worden uitgevoerd.
Op welke wijze zijn de certificerende instellingen de afgelopen jaren gecontroleerd en met welk resultaat?
De Inspectie SZW houdt toezicht op het functioneren van certificerende instellingen. Sedert 2008 zijn u de volgende rapporten op het gebied van asbest aangeboden: «Handhaven door certificeren» (2008) en «De rol van de cki in het SZW-certificatiestelsel» (2010). In het laatste rapport zijn de bevindingen en conclusies gebundeld van de onderzoeken naar de certificatie met Deskundig Asbestverwijderaars en de onafhankelijkheid van asbestinventarisatie- en verwijderingsbedrijven.
De uitkomsten van de onderzoeken zijn meegenomen in de wijziging van de certificatieschema’s per 1 februari 2012. Zo zijn de eisen ten aanzien van de onafhankelijkheid van asbestbedrijven verscherpt en zijn sanctiebepalingen van kracht geworden om certificerende instellingen die de bepalingen van de certificatieschema’s niet juist toepassen, eerder en zwaarder te straffen.
Zijn de certificerende instellingen de afgelopen periode verscherpt gecontroleerd, zoals u toendertijd aankondigde? Zo ja, waaruit heeft de verscherpte controle uit bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Inspectie SZW heeft naast onderzoeken die in haar jaarplan zijn opgenomen, in 2010 en 2011 zogeheten «reactieve onderzoeken» uitgevoerd, onderzoeken naar aanleiding van signalen van misstanden bij certificerende instellingen. Het uitvoeren van dergelijke onderzoeken betekent dat de Inspectie SZW sneller ingrijpt bij ongewenste situaties. In 2012 is in het jaarplan structureel 2 500 uur gereserveerd voor reactief onderzoek.
In 2011 heeft reactief onderzoek ertoe geleid dat een certificerende instelling zijn aanwijzing heeft teruggegeven. Daarnaast heeft een certificerende instelling na onderzoek van de Inspectie SZW een positieve beslissing over toekenning van een certificaat teruggedraaid.
In hoeveel gevallen zijn er sinds januari 2010 certificaten van asbestverwerkende bedrijven ingetrokken door certificerende instellingen? Welke certificerende instellingen waren dat?
Sinds begin 2010 zijn 18 certificaten asbestverwijdering en 2 certificaten asbestinventarisatie ingetrokken, waarvan 6 wegens een sanctie door de certificerende instelling (cki), 5 op verzoek certificaathouder (waarbij dit in enkele gevallen gebeurde na optreden van de Inspectie SZW), 4 wegens faillissement en 5 wegens overige redenen. De intrekkingen wegens een sanctie en op verzoek van de certificaathouder zijn evenredig verdeeld over de huidige zes certificerende instellingen.
Wat levert nauwe samenwerking met certificerende instellingen op als blijkt dat deze niet goed functioneren?
Vanaf 1 februari gaat het nieuwe certificatieschema asbest in. Hierin staat duidelijker vastgelegd wanneer een certificerende instelling een certificaat moet intrekken. Nu de regels zijn aangescherpt, is de verwachting dat de certificerende instellingen certificaten gaan intrekken conform de certificatieschema’s zoals die vanaf 1 februari 2012 van kracht zijn. De Inspectie SZW geeft informatie door aan de certificerende instellingen ten behoeve van die taak.
Acht u het wenselijk gezien de ernst van de misstanden, om de certificerende instellingen op te heffen en te vervangen door een vergunningplicht voor asbestverwijderaars? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan het certificeringstelsel voor asbest te vervangen door een vergunningstelsel. Op dit moment zet de overheid in op versterking van de naleving door onder meer strengere sancties in het certificeringstelsel, vergroten van de pakkans en hogere boetes. Hierbij werken de certificerende instellingen en de Inspectie SZW samen. Deze aanpak is onderdeel van een samenhangend pakket maatregelen om de naleving te bevorderen. Tevens heeft de Raad voor Accreditatie een stevigere rol gekregen vanaf 1 februari 2012 als het gaat om toezicht op de cki’s.
Hoe denkt u anders te voorkomen dat malafiditeit in de asbestverwijdering schering en inslag blijft?
De Inspectie SZW zet nu ook – naast en in nauwe samenwerking met de inspecteurs van het asbestinspectieteam – rechercheurs en opsporingsanalisten in om malafide bedrijven op te sporen. Daarnaast werkt de Inspectie intensief samen met andere toezichthouders en met andere opsporingsdiensten. Bovendien is sinds 20 januari 2012 (Staatscourant 2012, nr. 2010) sprake van een verdubbeling van de boetes die kunnen worden opgelegd aan niet-gecertificeerde asbestbedrijven die de regels overtreden. Binnenkort verwacht ik uw Kamer een wetsvoorstel Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving aan te bieden waarin ook sprake is van fors hogere sancties bij overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tot slot ontvangt u op korte termijn van de staatssecretaris van IenM een overzicht van het samenhangend pakket maatregelen voor een gezamenlijke ketenaanpak. Dit pakket moet leiden tot een betere naleving en tot meer zicht en grip op de malafide bedrijven in de keten.
De bouw van een gigastal bij Grubbenvorst |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wakkerdier maakt bezwaar tegen «gigastal»?1
Ja.
Klopt het dat het hierbij om een veehouderij zou gaan met meer dan 1 miljoen kippen en 35 000 varkens?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw uitspraak van 23 november 2011 tegenover de NOS, waarbij u aangeeft: «Excessen, zoals een bedrijf met een miljoen kippen of meer, of twee of drieduizend melkkoeien of meer, passen niet bij Nederland. Gelukkig hebben we die excessen ook niet»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw kwalificatie van de plannen voor het realisatie van een veehouderij met een dergelijke omvang?
Ik verwijs u hiervoor kortheidshalve naar de uitgebreide antwoorden over vergelijkbare vragen die ik uw Kamer op 1 december 2011 heb gegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 816 ).
Heeft u mogelijkheden om de bouw van deze gigastal te voorkomen? Zo ja, bent u bereid van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo ja, hoe en op welke termijn? Als u deze mogelijkheden niet heeft, bent u dan bereid deze wettelijke mogelijkheden te creëren en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om met de provincie Limburg in gesprek te gaan om de aanleg van deze «gigastal» te voorkomen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De berichtgeving over ernstige huurbetalingsproblemen in Breda |
|
Jacques Monasch (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat één op de vijf huurders in Breda ernstige betalingsproblemen heeft1? Zo ja, herkent u dit beeld in meer gemeenten wat betreft grote groepen huurders die in betalingsproblemen komen met hun huur?
Het artikel in BN DeStem is gebaseerd op een onderzoek van het RIGO dat drie Bredase woningcorporaties hebben laten uitvoeren. Het betreft een herziene versie van een onderzoek dat in 2010 werd uitgevoerd. Het onderzoek vergelijkt de totale woonlasten van huurders met een op basis van cijfers van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) geconstrueerde woonquote.
Deze cijfers die uit deze vergelijking voortkomen acht ik niet zorgwekkend. Deze cijfers zeggen namelijk alleen iets over de woonlasten op basis van door RIGO gehanteerde kerncijfers. In het onderzoek is niet gekeken naar daadwerkelijke woonlasten en inkomens. Het betekent niet automatisch dat de betrokken huishoudens uit het onderzoek daadwerkelijk moeite hebben met het betalen van woonlasten. Het wil dus ook niet zeggen dat iedere huurder die eventueel moeite heeft met het betalen van de woonlasten een betalingsachterstand heeft.
Ook in andere steden (Tilburg, Roosendaal en Den Bosch) zijn dergelijke onderzoeken uitgevoerd. Het onderzoek uit Tilburg is u al eerder toegezonden (Kamerstukken II, 2009/10, 32 123 XVIII, 67).
Bent u van mening dat deze cijfers zorgwekkend zijn en dat ze aangeven dat veel huurders kennelijk aan of over het maximum van een betaalbare huur zijn geraakt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de betalingsproblematiek van deze huurders zich tot de verhoging van de huren met maximaal € 120 per maand in 140 gemeenten? Bent u van mening dat door deze betalingsproblemen mensen nog minder bereid zullen zijn om te verhuizen naar een andere woning door uw huurbeleid?
Per 1 oktober 2011 is het Besluit huurprijzen woonruimte gewijzigd waar het gaat om het woningwaarderingsstelsel (WWS). Hierdoor kunnen voor woningen in het schaarstegebied maximaal 25 extra WWS-punten worden toegekend. Deze extra punten leiden wel tot meer huurruimte maar zullen zeker niet bij nieuwe huurders per definitie leiden tot huren die € 120 hoger zijn.
Het feit, dat betalingsproblematiek van huurders de aandacht heeft van corporaties rechtvaardigt de verwachting, dat corporaties niet zondermeer zullen overgaan tot benutting van de extra huurruimte die voortkomt uit de maximaal 25 extra WWS-punten. Ik ben dan ook niet van mening dat de maximaal 25 extra WWS-punten zullen leiden tot betalingsproblemen waardoor mensen nog minder bereid zullen zijn om te verhuizen naar een andere woning.
Ik teken daarbij aan, dat de gemeenten Breda, Tilburg en Roosendaal niet behoren tot het schaarstegebied waarvoor de maximaal 25 extra WWS-punten gelden.
Daarbij kan worden opgemerkt dat alle drie betrokken Bredase corporaties, blijkens de Analyse CFV 2011 «Corporatie in Perspectief», gemiddeld een huurprijs hanteren die rond de 70% is van hetgeen wettelijk mogelijk is.
Deelt u de constatering dat de kabinetsmaatregelen de betalingssituatie van deze huurders verder onder druk zullen zetten? Zo ja, welke inzet mag van u verwacht worden om dit te voorkomen?
Nee. De kabinetsmaatregelen zullen juist leiden tot meer ruimte voor de lagere inkomens. Zo leidt de toewijzingsnorm van € 33 000 voor corporaties er in het algemeen toe dat zij die huishoudens bedienen die primair zijn aangewezen op een sociale huurwoning. Dit vergroot de slaagkansen voor die groep. Voorts voert dit kabinet een inflatievolgend huurbeleid. Uitzondering hierop is de maatregel van de huurverhoging van maximaal inflatie +5% voor huurders met een inkomen van meer dan € 43 000. Deze maatregel levert een bijdrage aan de doorstroming van deze huurders op de huurmarkt, waardoor verhuurders deze woningen voor de lagere inkomensgroepen beschikbaar kunnen stellen.
Bent u bereid de bezuinigingen van dit kabinet op de huurtoeslag te heroverwegen, aangezien dit veel van deze mensen nog harder zal raken?
Ik ben hiertoe niet bereid, aangezien deze bezuinigingen noodzakelijk zijn om tekorten op de huurtoeslagbegroting te dekken. Alternatieve dekking hiervoor is binnen de begroting van mijn departement niet voorhanden. Gezien de hiervoor beschreven kabinetsmaatregelen acht ik deze heroverweging evenmin noodzakelijk.
Gezondheidsproblemen van illegale vrouwen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het proefschrift «Hiding and seeking» van Marianne Schoevers, waaruit blijkt dat illegale vrouwen niet de zorg krijgen die ze nodig hebben?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het recht op gezondheidszorg een mensenrecht is dat is verankerd in het verdrag van de VN over economische, sociale en culturele rechten en dat landen zich daarmee verplichten om alle inwoners, dus ook mensen zonder verblijfsvergunning, adequate gezondheidszorg te bieden? In hoeverre voldoet Nederland hier volgens u aan?
Ik ben van mening dat Nederland voldoet aan deze verplichtingen. De toegang tot zorg is in Nederland adequaat geregeld. Naast de publieke gezondheidszorg, uitgevoerd door de GGD’en, is er voldoende zorgaanbod van goede kwaliteit dat in principe voor iedereen toegankelijk is. De financiering is voor de meeste mensen geregeld via de Zvw en AWBZ. Voor asielzoekers is er een aparte ziektekostenregeling. Voor illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen geldt dat zij toegang hebben tot medisch noodzakelijke zorg. Zij horen de kosten na de behandeling zelf te betalen. Omdat de Nederlandse overheid het onwenselijk acht dat zorgaanbieders geconfronteerd worden met onbetaalde rekeningen is de wettelijke bijdrageregeling voor zorgaanbieders, op grond van artikel 122a Zvw, in het leven geroepen. Deze regeling wordt uitgevoerd door het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Uit het eindrapport «Evaluatie van de bijdrageregeling van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet» dat ik u op 7 november 2011 heb toegezonden (Kamerstukken II, 2011/12, 29 789, nr. 367) is naar voren gekomen dat de bijdrageregeling over het algemeen doeltreffend is en in de praktijk naar tevredenheid werkt.
Wat vindt u van het feit dat met dit proefschrift voor het eerst illegale vrouwen zijn bereikt die nauwelijks bekend zijn bij gezondheidsinstellingen of steungroepen? Bent u van mening dat zorgverleners actiever dan nu moeten zoeken naar bestaande gezondheidsproblemen bij deze groep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Dat is geen onverwachte uitkomst, gezien de illegale status van de vrouwen. Zij hebben alleen toegang tot medisch noodzakelijke zorg en moeten, in de regel, hiervoor zelf contact leggen met een zorgverlener. De zorgverlener bepaalt vervolgens of en welke medische zorg noodzakelijk is. Het zoeken naar bestaande gezondheidsproblemen kan in die context nodig zijn. Het is aan de zorgverlener om te beoordelen of dit het geval is.
Wat vindt u van het feit dat illegale vrouwen niet weten hoe de gezondheidszorg in Nederland is georganiseerd, en of de zorg voor hen bereikbaar is? Op welke wijze zouden deze vrouwen beter kunnen worden geïnformeerd? Wiens verantwoordelijkheid is dat?
Zie mijn antwoord bij vraag 7.
Wat vindt u van het feit dat 28 procent van de geïnterviewde vrouwen te maken heeft gehad met seksueel geweld, en 70 procent aangaf gynaecologische of seksuele problemen te hebben? Wat vindt u van de conclusie dat de reproductieve gezondheid van deze vrouwen zorgwekkend is en dat deze vrouwen onvoldoende zeggenschap hebben over hun eigen seksuele en reproductieve gezondheid? Op welke wijze kunnen deze vrouwen «empowered» worden met behulp van informatie en onderwijs en welke verantwoordelijkheid en rol speelt de overheid hierin?
Ik vind het zorgelijk dat een groot deel van de geïnterviewde vrouwen te maken heeft met dergelijke problematiek. Mogelijkheden voor ondersteuning en «empowerment» zijn beperkt, gezien de illegale status van deze vrouwen. Binnen de kaders van de medisch noodzakelijke zorg, kunnen deze problemen eventueel door zorgverleners worden opgepakt. Ook kunnen illegale vrouwen onder de 25 jaar gebruikmaken van publieke voorzieningen zoals aanvullende eerstelijns seksuele gezondheidszorg (aanvullende soa-bestrijding en -seksualiteitshulpverlening). Deze voorzieningen worden uitgevoerd door de GGD. De zorg die wordt geleverd is voor de cliënt – indien deze op basis van de criteria in aanmerking komt – kosteloos en, indien gewenst, anoniem.
Er worden ook activiteiten verricht om de seksuele gezondheid van illegalen te verbeteren door organisaties die ik subsidie verleen, zoals Soa Aids Nederland die gerichte interventies ontwikkelt om risico op soa’s en hiv bij etnische minderheden en illegalen te verminderen door onder andere het stimuleren van veiliger seksgedrag.
Bent u op de hoogte van het feit dat slechts 33 procent van de illegale vrouwen tenminste eenmaal is gescreend op tuberculose? Hoe verhoudt dit zich tot de aanbeveling van de Internationale Union Against Tuberculosis and Lung Disease dat in alle landen laagdrempelige voorzieningen zouden moeten bestaan? Op welke wijze zou tuberculose screening kunnen worden aangeboden aan illegale immigranten?
Er wordt in Nederland niet standaard gescreend op tuberculose bij illegalen. Een illegaal die in vreemdelingenbewaring komt of naar een uitzetcentrum gaat wordt op tuberculose onderzocht. Als een persoon zonder verblijfspapieren in contact is geweest met een patiënt met besmettelijke tuberculose, wordt deze uiteraard onderzocht op tuberculose. Illegalen met hoestklachten kunnen zich bij de GGD, zonder kosten, op tuberculose laten onderzoeken. Er is dus wel sprake van passieve opsporing. GGD’en hebben een laagdrempelige functie, dat is in deze van groot belang.
Wat vindt u van het feit dat 69 procent van de vrouwen geen of moeizaam toegang had tot noodzakelijke zorg? Kunt u aangeven hoe volgens u de zorg voor illegale vrouwen in Nederland is geregeld, en op welke wijze deze vrouwen toegang tot de zorg hebben? Hoe wilt u er voor zorgen dat de toegang tot de zorg voor deze vrouwen gemakkelijker wordt?
In aanvulling op bovenstaande antwoorden, wijs ik erop dat het CVZ voorlichting geeft over de wettelijke bijdrageregeling aan zorgaanbieders en koepel- en brancheorganisaties. Het CVZ heeft hiervoor een website ingericht en verstrekt ook schriftelijke informatie. Daarnaast participeert CVZ in de Stuurgroep Lampion. In dit overlegplatform is, naast hulpverleningsorganisaties, ook een aantal koepel- en brancheorganisaties vertegenwoordigd. Het CVZ heeft zich bereid verklaard om ook overleg te voeren met koepel- en brancheorganisaties die niet vertegenwoordigd zijn in de Stuurgroep Lampion. Verder geeft het CVZ ten behoeve van een goede toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg voor illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen ook regelmatig informatie over de bijdrageregeling aan de verschillende groepen zorgaanbieders. Het CVZ houdt informatie op de website over deze regeling actueel. Medewerkers van CVZ beantwoorden dagelijks per mail en telefonisch vragen over deze bijdrageregeling van zorgaanbieders en hulpverleningsorganisaties en (kennissen) van illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen.
Ik veronderstel dat ook de hulpverleningsorganisaties, en de koepel- en brancheorganisaties voor deze vrouwen een rol kunnen spelen om informatie te verstrekken over hoe de zorg is georganiseerd en hoe die zorg te krijgen.
Heeft u signalen ontvangen die er op wijzen dat de toegang tot de zorg voor illegale vrouwen op dit moment onvoldoende is? Zo nee, waarom niet, als dit zoals uit dit proefschrift blijkt wel het geval is? Zo ja, welke stappen onderneemt u om betere toegang tot de zorg voor deze vrouwen te garanderen?
Het is de taak van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) om meldingen van problemen met toegankelijkheid tot de zorg te onderzoeken. De IGZ blijft alert op dit terrein en meldingen hierover zullen altijd worden onderzocht. In het eindrapport «Evaluatie van de bijdrageregeling van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet» geven de onderzoekers aan van de IGZ te hebben vernomen dat -behoudens enkele signalen van Dokters van de Wereld- nauwelijks tot geen signalen over dit onderwerp worden ontvangen.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat zorgverleners bij illegale vrouwen doorvragen naar gezondheidsproblemen? Bent u van plan in overleg met de beroepsgroep te komen tot een speciale training voor artsen over de aanpak van gezondheidsproblemen van illegale vrouwen?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverleners om in het kader van hun behandelrelatie met de zorgvrager verantwoorde zorg te leveren en daarvoor de juiste vaardigheden te verwerven. Een uitvraag naar relevante gezondheidsproblemen kan daartoe behoren, zie ook mijn antwoord op vraag 3. De IGZ heeft in haar toezicht specifiek aandacht voor kwetsbare groepen zoals benoemd.
Wat vindt u van de suggestie om bij wijze van proef illegale vrouwen hun eigen medisch dossier in beheer te geven, zodat relevante medische gegevens niet verloren gaan bij wisselen van zorgverlener?
Ik ben niet voornemens zo'n experiment te starten. Illegale vrouwen kunnen nu, net als andere zorgvragers, tegen kosten een kopie van hun dossier van hun zorgverlener krijgen.
Deelt u de mening dat de groep illegale vrouwen als een groep met specifieke risico’s benaderd zou moeten worden? Deelt u voorts de mening dat, wanneer dit niet gebeurt dit serieuze gezondheidsrisico’s bij deze vrouwen en hun ongeboren kinderen tot gevolg kan hebben en daarnaast ook risico’s voor de publieke gezondheid impliceert? Bent u bereid maatregelen te nemen waardoor deze groep actief benaderd wordt, geïnformeerd wordt en gezondheidsproblemen worden geïnventariseerd, en daarnaast te zorgen voor een laagdrempelige toegang tot de zorg? Zo ja, hoe?
Zoals het onderzoek van mevrouw Schoevers laat zien, bestaat de groep illegale vrouwen uit mensen met een grote diversiteit in achtergrond en herkomst. Uit deze heterogene groep hebben de onderzoekers slechts een beperkt aantal mensen in het onderzoek kunnen betrekken. Op basis van deze bevindingen kan ik de gehele groep illegale vrouwen niet beschouwen als een groep met specifieke risico’s. Medisch noodzakelijke zorg is voldoende toegankelijk voor de groep illegale vrouwen (zie mijn antwoord op vraag 2). Ik acht de publieke gezondheidsrisico’s dan ook laag.
Gezien de bestaande mogelijkheden tot zorg, zie ik geen noodzaak tot een andere benadering voor de groep van illegale vrouwen dan zoals ik die omschreven heb bij mijn antwoorden.
Wapenleveranties aan Griekenland |
|
Ewout Irrgang , Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rüstungsindustrie Schöne Waffen für Athen» uit het Duitse blad Die Zeit van 7 januari 2011?1 Hoe schat u de kans in dat Griekenland na afronding van het tweede hulppakket over zal gaan tot de aanzienlijke en nutteloze aanschaf van onder meer Leopard tanks, Eurofighter vliegtuigen, onderzeeërs en fregatten ter waarde van miljarden euro’s? In hoeverre staat het Griekenland vrij om over te gaan tot zulke aanzienlijke wapenleveranties?
Ja.
In de Griekse overheidsbegroting is in 2012 een bedrag van € 1 miljard voorzien voor defensie-investeringen, waaronder wapenaankopen. Hiervan is € 400 miljoen gereserveerd voor bestaande contracten. Het overige deel kan besteed worden aan vervanging of tweedehands aankopen, evenals de aanschaf van munitie. Ten opzichte van 2009 is het totaalbedrag met meer dan 50 procent gedaald.
De Griekse overheid is verantwoordelijk voor de veiligheid van Griekenland. Griekenland weegt zelf het belang van het veiligheidsbeleid t.o.v. andere verantwoordelijkheden van de Griekse overheid. De Griekse begroting wordt in algemene zin steeds door de «Trojka» van IMF/EC/ECB gecontroleerd.
Wanneer is er formeel sprake van een nieuw contract voor wapenleveranties?
Er is een nieuw contract voor wapenleveranties, wanneer dit een nieuwe transactie en dus geen after sales of retour na reparatie betreft. Wanneer het een verlenging of opvolging van een eerder afgesloten overeenkomst betreft, is er geen nieuw contract.
Klopt het dat de Duitse regering, zoals in het artikel uit Die Zeit wordt beweerd, druk heeft uitgeoefend op Griekenland, ondanks de zware bezuinigingen waar het land voor staat, toch de aankoop van Duitse wapens voort te zetten?
De informatie kan dezerzijds niet worden bevestigd.
Bent u bekend met eventuele afspraken die in de marge van een eurotop zijn gemaakt tussen Merkel en Sarkozy enerzijds en de toenmalige Griekse premier Panadreou anderzijds om lopende wapenbestellingen na te komen of om zelfs nieuwe bestellingen af te sluiten?
Nee.
Klopt het dat er door de regering vergunningen zijn afgegeven in de eerste helft van 2010 voor de leverantie van componenten (categorie B10) ter waarde van 52,6 miljoen euro aan Griekenland?2 Gaat het hier om vergunningen van het bedrijf Thales? Is het zo dat deze componenten deel uitmaken van de bestellingen beschreven in Die Zeit? Is de regering betrokken bij de lobbyactiviteiten van Duitsland in Griekenland? Zo ja, wanneer en door welke regeringsvertegenwoordiger?
De vermelde waarde van € 52,6 miljoen is geheel toe te schrijven aan een vergunning voor de leverantie van radarsystemen, C3-consoles en toebehoren ten behoeve van de laatste twee nog op te leveren schepen van de Roussen-klasse. Deze klasse van uiteindelijk zeven schepen, waarvan er vijf in de vaart zijn, is en wordt in Griekenland gebouwd in samenwerking met en op basis van een ontwerp van een Britse werf. Deze levering staat derhalve los van de eventuele transacties die in het bericht van Die Zeit aan de orde komen.
Klopt het verder dat de Griekse regering afgelopen najaar de eerste stappen heeft ondernomen om amfibische infanterie aanvalsvoertuigen van het type AAV7A1 aan te schaffen van de VS, terwijl de Griekse strijdkrachten al over grote aantallen van dergelijke voertuigen beschikken?3 Zo ja, bent u bereid om aan uw Griekse collega te vragen met welk doel deze wapensystemen worden aangeschaft? Gaat het hier om nieuwe voertuigen of om tweedehands voertuigen inclusief renovatieprogramma? Wat is de waarde van de afspraak om alleen nog tweedehands materieel aan te schaffen – zie het antwoord van 11 oktober 2011 op de vragen 1 en 4 van Vragen van de leden Irrgang en Van Bommel (beiden SP) van 19 september 2011 – wanneer Griekenland wel geld aan dure renovatieprogramma’s voor tweedehands materieel uit kan geven?4
Griekenland heeft voor zover de regering bekend geen letter of request aan de Verenigde Staten opgesteld om het verwervingsproces voor deze voertuigen te kunnen initiëren.
Hebben de door uw beschreven strenge salarismaatregelen in het kader van de bezuinigingen op het budget van het Griekse ministerie van defensie in uw antwoord van 11 oktober 2011 op de zojuist vermelde vragen plaats gevonden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de Vijfde Review waarin wordt gesteld dat de new uniform wage grid for public employment vooralsnog niet geldt voor o.a. de militaire sector?5
Ja, de eerder beschreven salarismaatregelen hebben plaatsgevonden; dit blijkt uit gegevens van het Griekse ministerie van Financiën. De militaire sector in Griekenland heeft zijn eigen beloningsstructuur. De maatregelen die genomen zijn, zijn evenredig aan de strenge salarismaatregelen die voor de publieke sector zijn genomen.
Kunt u een overzicht geven van de Griekse uitgaven aan Defensie van de afgelopen vijf jaar, zowel absoluut als in percentage van het BBP, waarbij tevens een vergelijking wordt gemaakt met de overige EU-landen? Klopt het dat Griekenland wat betreft defensie-uitgaven als percentage van het BBP tot de Europese top behoort?
Uit de overheidsbegroting kan worden opgemaakt dat de Griekse defensie-uitgaven de afgelopen vijf jaar zijn gedaald van bijna 6 miljard in 2007 naar ruim 4 miljard in 2012. Voor investeringen geldt dat het bedrag is gedaald van bijna 1.9 miljard in 2007, naar 1 miljard in 2012. Als gevolg van de financiële crisis hebben de bezuinigingen door Europese landen op overheidsuitgaven – en dus ook in Griekenland – een neerwaarts effect op militaire uitgaven.
Uit vertrouwelijke informatie van de NAVO en uit de gegevens van het SIPRI (Stockholm International Peace Research Institute) blijkt dat de Griekse defensie-uitgaven tot de Europese top behoren.
Klopt de bewering in het artikel van Die Zeit dat de uitgaven aan defensie in 2012 zullen stijgen, terwijl de sociale uitgaven met zo’n 9% verder zullen dalen?
Uit de begrotingscijfers (zie het antwoord op vraag 8) blijkt dat de uitgaven op defensiegebied in 2012 verder zullen dalen.
Klopt het bericht in het blad Der Spiegel6 dat de Franse regering «gratis» fregatten aan Griekenland wil leveren? Zo ja, betekent dit niet dat de operationele kosten in de vorm uitrusting, reserve onderdelen, training etc. op de Griekse defensiebegroting zullen drukken? Bent u bereid om de Griekse regering te vragen om welke reden ze zulke uitgaven doen in het licht van de economische crisis?
De informatie kan dezerzijds niet worden bevestigd.
Is het mogelijk dat de Griekse wapenaanschaf verband houdt met al lang oplopende spanningen in de oost Middellandse zee rondom Cyprus en met Turkije?7 Bent u van mening dat wapenexporten naar Griekenland de spanningen in de regio nodeloos verhogen? Zo ja, bent u bereid om een oproep te doen in de EU en NAVO voor een moratorium op de verkoop van wapensystemen aan Griekenland?
Het is aan de Griekse regering om haar veiligheidsbeleid vorm te geven, alsook de prioriteiten vast te stellen voor de strijdkrachten en daarmee ook in het doen van investeringen.
Deelt u de mening dat zelfs na de besparing in 2011 op de defensiebegroting, Griekenland nog steeds veel te veel geld uitgeeft aan defensiematerieel dat niet nodig is, terwijl het land in een diepe economische crisis verkeerd waarbij de bevolking zwaar wordt getroffen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 11 en vraag 1.
Het bericht dat Nederland kampt met een nijpend tekort aan hoogopgeleide technici |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Yacht: kenniscrisis is nijpend, technici nauwelijks te vinden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op enerzijds de toegenomen vraag naar technisch specialisten in het laatste kwartaal van 2011 ten opzichte van 2010 en anderzijds het steeds nijpender wordende tekort aan technici?
Het is bekend dat de komende jaren een grote groep oudere werknemers de arbeidsmarkt verlaat. Met name in de technieksector kan dit knelpunten opleveren, zoals het artikel waar naar u verwijst ook duidelijk maakt. De huidige instroom van leerlingen in het technisch onderwijs is onvoldoende om aan de toekomstige vraag naar technici te voldoen. Ook de recent verschenen human capitalagenda’s van de topsectoren wijzen op de dreigende personeelstekorten in de technische sector. De topsectoren zien deze dreigende tekorten aan vakkrachten als een belemmering om hun groeiambities te kunnen realiseren.
Deelt u de mening dat de samenloop van bijvoorbeeld vergrijzing en teruglopende instroom in bouw- en infraopleidingen het structurele arbeidsmarkttekort groter maakt? Erkent u dat er een «kenniscrisis» is door het tekort aan bijvoorbeeld werktuigbouwkundigen en elektrotechnici, zoals Yacht meldt?
Na het basisonderwijs gaan steeds meer jongeren naar havo en vwo dan naar het vmbo. Mede daardoor is de totale uitstroom naar de arbeidsmarkt vanuit techniekopleidingen in het hoger onderwijs de afgelopen jaren licht gestegen. Het aantal leerlingen dat kiest voor vmbo techniek is mede daardoor gedaald. Op langere termijn resulteert dat waarschijnlijk in daling van het aantal technisch opgeleiden op mbo-niveau. De afgelopen jaren is de totale uitstroom naar de arbeidsmarkt vanuit techniekopleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs nog stabiel gebleven, omdat een dalende instroom vanuit het vmbo is gecompenseerd door een grotere zij-instroom van (werkende) jongeren die alsnog een vakdiploma willen halen. Maar voor veel technische sectoren is deze uitstroom niet voldoende om (op termijn) te voorzien in de personeelsbehoefte, vooral omdat door de vergrijzing de vervangingsvraag sterk toeneemt.
Bedrijven stellen zich daar ook op in en ontwikkelen manieren om ondanks het schaarser worden van het juiste menselijk kapitaal concurrerend te blijven. Zo kunnen bedrijven investeren in technologische vernieuwingen waardoor de arbeidsproductiviteit stijgt, door sociale innovatie het aanwezige menselijk kapitaal efficiënter en effectiever inzetten, het zittende personeel op- en/of bijscholen en zich richten op de vergroting van zij-instroom. Ook kunnen bedrijven, door nauw samen te werken met onderwijsinstellingen en gezamenlijk activiteiten te ontwikkelen, de instroom in bepaalde vakgebieden te vergroten. Tot slot kunnen bedrijven ook de internationale arbeidsmarkt op gaan om via kennismigratie goed personeel aan te trekken.
In mijn optiek is er dan ook geen sprake van een «kenniscrisis». Er zijn immers meerdere oplossingsrichtingen voorhanden. Wel ben ik van mening dat de situatie zodanig urgent is geworden dat het van groot belang is dat bedrijfsleven, onderwijs en overheid de handen ineenslaan om de schaarste aan vakkrachten terug te dringen.
Deelt u mijn constatering dat in de technologische sector voor zowel het grootbedrijf als het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) de arbeidsproblematiek al enige tijd verreweg het belangrijkste knelpunt is?
Ja. De constatering dat arbeidsproblematiek in de technologische sector het belangrijkste knelpunt is, blijkt bijvoorbeeld ook duidelijk uit de human capitalagenda’s van de topsectoren.
Op welke manier wilt u instroom en doorstroom van bètatechnisch talent in de technologische sectoren de komende jaren laten groeien? Op welke manier gaat u de doelstelling van het Platform Bètatechniek realiseren om in 2016 25% meer in- en uitstroom van bètatechnici in het hoger onderwijs?
Daarvoor is een gezamenlijke inspanning van overheid, onderwijsinstellingen en sociale partners noodzakelijk. Meer jongeren moeten enthousiast gemaakt worden om te kiezen voor technisch onderwijs, bijvoorbeeld door het geven van baangaranties aan jongeren die definitief voor deze sectoren kiezen. Het is nodig om werk te maken van een aantrekkelijk aanbod aan techniekonderwijs, maar het is ook van belang dat het werken in de techniek aantrekkelijker wordt gemaakt. De tekorten zijn niet alleen terug te dringen door het bevorderen van de instroom van nieuwe werknemers. Bedrijven moeten ook maatregelen nemen die ervoor zorgen dat werknemers langer en productiever kunnen doorwerken en die de topsectoren aantrekkelijker maken. Bij de verdere uitwerking van de human capitalagenda’s verdient dit specifieke aandacht.
Om bèta- en techniekonderwijs en de aantrekkelijkheid van de technische sectoren een krachtige impuls te geven, stellen de topsectoren op basis van de human capitalagenda’s een Masterplan Bèta en Technologie op. Het Masterplan bevat de acties die de topsectoren gezamenlijk willen oppakken om verwachte tekorten aan vakkrachten in bèta en techniek terug te dringen. Ook worden diverse bestaande activiteiten om bèta en techniek te stimuleren gebundeld en op elkaar afgestemd. Het Masterplan wordt op 13 februari aan het kabinet aangeboden. Vervolgens bezien de ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of naast het reeds ingezette beleid aanvullende overheidsmaatregelen noodzakelijk zijn om tekorten terug te dringen en de juiste randvoorwaarden te creëren voor samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijfsleven. Uiterlijk 2 april a.s. wordt uw Kamer geïnformeerd over de ambities van het kabinet.
Wat is uw reactie op de arbeidsmarktprognose 2011–2016 van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA, «De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016», december 2011), waarin staat dat het arbeidsmarkttekort van technisch geschoold personeel oploopt tot 155 100 arbeidskrachten? Welke aanvullende actie onderneemt u om dit probleem af te wenden?
Het rapport van het ROA schetst de knelpunten naar opleiding en beroep tot 2016. De belangrijkste conclusie is dat de arbeidsmarkttekorten zich, met name, zullen voordoen in de zorg en in de techniek.
Er kunnen enkele kanttekeningen bij het rapport geplaatst worden. Het macrobeeld dat het ROA gebruikt voor de prognoses is optimistischer dan de meest recente ramingen van het CPB. Het ROA baseert zich op de juni-raming van het CPB, terwijl het CPB recent de ramingen sterk neerwaarts heeft bijgesteld. Bovendien gaat het ROA uit van een jaarlijkse stijging van de werkgelegenheid met 0,4%, terwijl het CPB op de middellange termijn uitgaat van een krimp van de werkgelegenheid. Daarnaast geeft het ROA aan dat de prognoses met een aanzienlijke mate van onzekerheid zijn omgeven. Slechts voor 40% van de opleidingstypen werd in eerdere prognoses de mate waarin zich arbeidsmarkttekorten voordoen correct ingeschat. De waarde van dit onderzoek zit daarom vooral in het inzichtelijk maken van relatieve krapte tussen sectoren. Desalniettemin sluiten de conclusies (i.e. tekorten in techniek) uit het rapport aan bij de signalen uit de human capital agenda’s van de topsectoren.
Bij het antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven welke aanvullende actie het kabinet onderneemt.
Deelt u de mening dat het sociaal leenstelsel in de masterfase een extra drempel opwerpt voor studenten in de bètatechniek, die doorgaans een tweejarige master volgen? Zo ja, bent u bereid om het advies van belangenorganisaties VNO-NCW, MKB Nederland, de ondernemingsorganisatie voor de technologisch-industrië FME en Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) op te volgen en studenten met een tweejarige bètamaster een extra jaar studiefinanciering te verstrekken?
Bij het wetsvoorstel «Studeren is investeren» is ervoor gekozen om het sociaal leenstelsel voor alle masteropleidingen in te voeren. In het maatschappelijk debat hebben organisaties erop gewezen dat mogelijk minder studenten voor een meerjarige master (overwegend in beta/techniek, onderwijs en zorg) zullen kiezen. Ik verwacht niet dat het sociaal leenstelsel in de masterfase een ontmoedigend effect zal hebben.
Het door de student te financieren verschil tussen een twee- en eenjarige masteropleiding bedraagt maximaal circa € 3 200 (dat is de basisbeurs voor uitwonenden voor één jaar). De aanvullende beurs en de reisvoorziening blijven in de masterfase gehandhaafd. Wie het bedrag voor zijn basisbeurs via het sociaal leenstelsel zou financieren, moet later – voorzover hij of zij dan voldoende draagkracht heeft – een extra termijnbedrag van iets minder dan € 20 per maand terugbetalen (bij een rente van 3% en een looptijd van 20 jaar). Het verschil met de eenjarige masteropleiding is dus te overzien.
Maar belangrijker nog is dat de keuze voor de masteropleiding primair een inhoudelijk gedreven keuze is. De student zal daarnaast zijn keuze ook baseren op beschikbare informatie over de perspectieven die een opleiding biedt op de arbeidsmarkt. Op www.Studiekeuze123.nl valt bijvoorbeeld te zien wat per studierichting het gemiddeld aandeel afgestudeerden is met een baan, een vaste baan, een baan op niveau en wat het bruto maandloon is.
Het bericht dat de zorgverzekeraar de vestiging van huisarts bepaalt |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verzekeraar bepaalt vestiging arts»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot de boete die de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) opgelegd heeft gekregen van de NMa in verband met vermeende afspraken over vestiging van nieuwe huisartsen?
In de berichtgeving van de NOS zijn vestigingsbeleid en contracteerbeleid door elkaar gebruikt waardoor verkeerde conclusies worden getrokken. Zo wordt in de berichtgeving gesuggereerd dat de NMa de LHV heeft beboet voor een «beleid» dat in opdracht of op verzoek van zorgverzekeraars wordt uitgevoerd. Dit is echter niet het geval.
Bij de inkoop van eerstelijnszorg mogen zorgverzekeraars een selectie maken van de zorgaanbieders die ze willen contracteren. Daarbij kijken zorgverzekeraars in de praktijk in eerste instantie of een zorgaanbieder aan de minimum kwaliteitseisen voldoet. Een belangrijke kwaliteitseis voor het contracteren van een huisarts is dat deze 24 uur per dag en 7 dagen per week verantwoordelijk is voor de continuïteit van de huisartsenzorg voor zijn/haar patiënten. Om dit te kunnen garanderen is het voor een huisarts over het algemeen noodzakelijk dat hij/zij afspraken heeft gemaakt met de lokale of regionale huisartsenorganisaties over onder meer avond-, nacht- en weekendwaarneming. Dit waarborgt dat de patiënt altijd de benodigde zorg kan krijgen. Het contracteerbeleid van zorgverzekeraars is er daarmee op gericht om te voorkomen dat een huisarts wordt gecontracteerd die niet aan deze eis kan voldoen, en dat daarmee de zorg voor zijn verzekerden onvoldoende wordt gegarandeerd.
De overtreding van de Mededingingswet door de LHV die de NMa in haar recente besluit heeft geconstateerd, ziet echter op de adviezen die de LHV aan haar leden heeft gegeven ten aanzien van het door hen te voeren vestigingsbeleid. Die adviezen zouden volgens de NMa de toetreding van nieuwe huisartsen hebben gefrustreerd. Het in de praktijk door huisartsen gevoerde vestigingsbeleid (zoals de mogelijkheid voor nieuwe huisartsen om deel te kunnen nemen in afspraken over onder meer avond-, nacht- en weekendwaarneming) zou in dat geval dus negatief kunnen hebben doorgewerkt in het contracteerbeleid van zorgverzekeraars, waardoor er minder snel nieuwe huisartsen gecontracteerd werden.
Wat betreft het betrekken van de zorgverzekeraars in het NMa onderzoek, blijkt uit het openbare besluit dat de NMa ook de rol van de zorgverzekeraars in haar onderzoek heeft betrokken, maar daarin geen aanleiding heeft gevonden om ook de verzekeraars te beboeten. De inrichting van het onderzoek door de NMa en het besluit van de NMa staan open voor bezwaar en beroep. De LHV heeft in de media laten weten hier gebruik van te maken. Ik onthoud mij van een inhoudelijk oordeel over individuele zaken.
Deelt u de mening dat de NMa in deze dus onderzoek moet doen bij de zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid zorgverzekeraar Menzis te verbieden om verder te gaan met het verlenen van huisartsenzorg, daar dit dus direct de vrije vestiging van nieuwe huisartsen in de weg staat?
Menzis verleent zelf geen huisartsenzorg. Menzis heeft een belang in zorginstellingen waar huisartsen in dienst zijn en waar dus huisartsenzorg wordt verleend. Menzis kan die zorg al of niet contracteren voor haar verzekerden. Zoals ik in mijn eerdere beantwoording (d.d. 13 mei 2011, kenmerk 2011Z09846) heb aangegeven ben ik geen voorstander van structurele verticale integratie van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Ik ben bezig met de uitwerking van maatregelen om integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders te voorkomen. Binnen de huidige regelgeving is het echter nog steeds toegestaan.
Steeds lager opgeleide mbo-docenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat leraren in het mbo (middelbaar beroepsonderwijs) steeds lager opgeleid zijn?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende bericht. De werkelijkheid in het mbo is genuanceerder dan de kop van het artikel suggereert. Het onderwijs in het mbo wordt verzorgd door breed samengestelde teams, bestaande uit een mix van onder andere leraren, instructeurs en ondersteuners. Deze mensen hebben een verschillende achtergrond en zijn van groot belang voor de beroepssector, zeker gezien de vraag naar onderwijspersoneel in de komende jaren.
Van leraren wordt verwacht dat zij minimaal beschikken over een hbo werk- en denkniveau. Een instrument als de Lerarenbeurs stimuleert leraren een andere of hogere kwalificatie te behalen. Ook in het bestuursakkoord dat ik eind vorig jaar met de MBO Raad heb gesloten is er aandacht voor professionalisering van leraren in het mbo.
Wat vindt u van de voorspelling van het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) dat het aantal onbevoegde docenten in het mbo de komende jaren zal toenemen? Zo neen, waarom niet?
In opdracht van het SBO2 heeft het CAOP een arbeidsmarktanalyse van het MBO gepubliceerd. Mijn vermoeden is dat u in uw vraag doelt op deze analyse. Ik kan hierin geen voorspelling vinden over een toename van het aantal onbevoegde docenten in het mbo.
Inmiddels is in de Eerste Kamer het wetsvoorstel op de Wet Onderwijstoezicht aangenomen. Daarmee wordt het toezicht op bevoegdheid en het onderhouden van bekwaamheid versterkt. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is wanneer het aantal bevoegde leraren in het mbo nog verder afneemt, aangezien nu al maar liefst 15% van de docenten in het mbo geen lesbevoegdheid heeft? Zo neen, hoe is dit te rijmen met uw actieplan voor het mbo waarin u spreekt over het professionaliseren van docenten?2
Ik deel uw mening dat het zorgelijk is wanneer het aantal bevoegde leraren in het mbo afneemt. Het Kabinet streeft er daarom naar dat alle in het mbo werkzame leraren benoembaar zijn en binnen twee jaren hun bevoegdheid behalen, indien nog niet behaald. Uit de arbeidsmarktanalyse van het SBO blijkt dat 11% van de docenten in het mbo onbevoegd is. Hieronder bevinden zich ook zij-instromers. Zij zijn benoembaar op basis van de Wet educatie beroepsonderwijs, maar moeten binnen een periode van twee jaren hun bevoegdheid hebben behaald. Deze mensen hebben met hun praktijkkennis een grote toegevoegde waarde voor het mbo. Ruim 50% van de leraren in het mbo komt vanuit het bedrijfsleven of de zorgsector. Deze route is dus van groot belang voor een voldoende aantal leraren in het mbo. Ik richt mij bij deze groep op het verbeteren van de trajecten die leiden tot het pedagogisch-didactisch getuigschrift, dat de zij-instromers moeten behalen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat driekwart van de docenten in het mbo zonder lesbevoegdheid, geen opleiding volgt om alsnog de vereiste papieren te halen? Zo neen, welke waarde hecht u aan een de bevoegdheid van docenten in het mbo?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bij welk percentage leraren in het mbo met een lesbevoegdheid bent u tevreden over het opleidingsniveau van het docentencorps? Welke concrete doelstelling voor de komende twee jaar stelt u zichzelf?
In principe dient iedere leraar bevoegd te zijn, maar er zal, zeker in het mbo, altijd een percentage leraren bezig zijn die bevoegdheid te halen. Want zoals eerder genoemd in het antwoord op vraag 3 heeft het percentage onbevoegden met name betrekking op zij-instromers die bezig zijn met het behalen van hun pedagogisch-didactisch getuigschrift.
Welk budget is exact beschikbaar om onbevoegde leraren in het mbo aan een lesbevoegdheid te helpen, nadat andere prioriteiten voor het mbo hiervan zijn afgetrokken? Hoeveel opleidingen om een lesbevoegdheid te halen kunnen daarvan betaald worden?
Hiervoor is geen afzonderlijk budget beschikbaar. De middelen voor om-, na- en bijscholing maken deel uit van de lumpsum. Dit kabinet investeert daarbovenop € 150 mln structureel voor professionalisering van onderwijspersoneel in po, vo en mbo.
De nieuwe dienstregeling van de Nederlandse Spoorwegen die afgelopen december in werking is getreden |
|
Charlie Aptroot (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u, evenals de leden van de VVD-fractie, klachten ontvangen over overvolle treinen op met name het traject Amsterdam–Den Haag–Rotterdam?
Het is mij bekend dat er klachten zijn over volle treinen, ondermeer bij NS, en bij Rover (deze reizigersorganisatie heeft er een speciaal meldpunt voor ingericht).
Heeft u, evenals de leden van de VVD-fractie daarnaast klachten ontvangen dat op het traject Amsterdam–Den Haag–Rotterdam (via Schiphol) sprake is van veel vertraging?
Nee, die heb ik niet ontvangen.
Klopt het dat in de nieuwe NS-dienstregeling, los van de Fyra, minder Intercity’s rijden tussen Amsterdam CS en Den Haag/Rotterdam via Schiphol?
Ja, dat klopt. NS heeft mij toegelicht dat de Intercity’s tussen Amsterdam CS en Den Haag/Rotterdam nu via Haarlem rijden. De Intercity’s uit Lelystad en Almere rijden hiervoor in de plaats nu via Schiphol rechtstreeks naar Den Haag CS.
Klopt het dat er in de nieuwe dienstregeling ook sprake is van verminderde in- en overstapmogelijkheden voor reizigers met de Sprinters?
Nee.
Bestaat er een verband tussen deze maatregelen en het feit dat het gebruik van de Fyra tegenvalt? Is er sprake van het bewust verminderen van de dienstverlening op het hoofdspoor om zo reizigers te dwingen gebruik te gaan maken van de duurdere Fyra?
Nee, dat verband bestaat volgens NS niet. NS licht toe dat de reden voor dit deel van de aanpassing van de dienstregeling is dat de nieuwe Fyra-treindienst in combinatie met het treinaanbod zoals NS dat in voorgaande jaren reed, niet past op de totaal beschikbare infrastructuur. Er zullen dus aanpassingen moeten plaatsvinden. Omdat er tussen NS en de Staat contractafspraken zijn gemaakt over reistijden en liggingen wat betreft het Fyra-aanbod, moet NS het overige treinaanbod aanpassen. NS verwacht dat steeds meer reizigers zullen kiezen voor de snelle, iets duurdere Fyra-treindienst over de HSL. Dit betreft voor een deel nieuwe klanten, maar zeker ook voor een groot deel bestaande klanten. Die bestaande klanten reizen niet langer met «gewone» NS-treinen vanuit Amsterdam CS via Schiphol naar Rotterdam en v.v.
NS heeft daarom een treindienst ontwikkeld over de Oude Lijn1, waarbij deels nieuwe markten aangeboord worden met nieuwe rechtstreekse verbindingen en deels huidige markten worden bediend. Het totale aanbod is een forse wijziging waarbij naar de inschatting van NS veel klanten een verbetering ervaren en inderdaad ook sommige klanten een verslechtering ervaren. Per saldo is het volgens NS voor de reizigers een verbetering. Bovendien wordt de infrastructuur (zowel het hoofdrailnet als de HSL-Zuid) op deze manier optimaal benut.
NS is dus niet bezig met het bewust verminderen van de dienstverlening op het hoofdspoor om zo reizigers te dwingen gebruik te gaan maken van de duurdere Fyra.
Overigens heeft de NMa een signaal ontvangen over deze situatie. Zij beraadt zich nog op de kwestie. Mocht de NMa tot het oordeel komen dat er sprake is van het door NS bewust verminderen van de dienstverlening op het hoofdspoor om zo reizigers te dwingen gebruik te gaan maken van de duurdere Fyra, dan zal ik mij daar uiteraard rekenschap van geven.
Is al bekend of de nieuwe dienstregeling op het traject Amsterdam–Den Haag–Rotterdam (via Schiphol en via Haarlem) meer of minder vertraging tot gevolg heeft? Om hoeveel meer of minder vertraging gaat het en wat is de oorzaak?
Dit is mij niet bekend.
Wanneer kan de Kamer een evaluatie van de nieuwe dienstregeling tegemoet zien?
Zoals bekend is het maken van de dienstregeling de verantwoordelijkheid van NS. De dienstregeling behoeft niet mijn instemming. Ik toets alleen of de dienstregeling voldoet aan enkele voorschriften in de vervoerconcessie. Ik heb geen plannen voor een evaluatie van de nieuwe dienstregeling.
Overigens bekijkt NS in de eerste periode na de invoering van elke nieuwe dienstregeling nauwkeurig en intensief of zich structurele problemen voordoen; dit om zo nodig meteen te kunnen bijsturen. NS heeft inmiddels een aantal maatregelen getroffen om enkele problemen met de nieuwe dienstregeling op te lossen2.