Het MH17 archief |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat Kamer de motie Omtzigt1 heeft aangenomen die de regering verzocht
Ja.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Uitgangspunt is dat onder verantwoordelijkheid van de algemene rijksarchivaris een index wordt opgesteld met betrekking tot het archiefmateriaal MH17. Om te zorgen dat alle MH17-documenten duurzaam en toegankelijk gearchiveerd worden, wordt een tijdelijke projectleider aangesteld»2?
Ja. In de Kamerbrief van 21 december 2016 (Kamerstuk 33 997, nr. 89) ben ik ingegaan op de concrete uitvoering van de motie-Omtzigt (Kamerstuk 33 997, nr. 73).
Bent u bekend met artikel 3 van de Archiefwet die duidelijk stelt: «De overheidsorganen zijn verplicht de onder hen berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, [.]», dus dat de archiefbescheiden geordend en toegankelijk dienen te zijn?
Ja.
Klopt het dat het projectplan «Project Blijvend in ons geheugen: nationale crisis MH17 Coördinatie op het blijvend bewaren van de informatie over de nationale crisis MH17 binnen de centrale overheid», onder punt 7 (deadline: 1 maart 2017) ook voorziet in een «werkwijze om de duurzame toegankelijkheid van de overheidsinformatie vast te stellen en waar nodig te bevorderen» en dat daarvoor voldaan moet worden aan de dertien kwaliteitseisen betreffende duurzame toegankelijkheid van overheidsinformatie?
Ja, dat klopt. Er wordt in het project gebruik gemaakt van de kwaliteitseisen Duurzame Toegankelijkheid Overheidsinformatie (DUTO), de dertien eisen waar aan in de vraag wordt gerefereerd. Voor de toepassing van deze eisen geldt het «pas toe of leg uit-principe». De algemene rijksarchivaris, onder wiens verantwoordelijkheid het DUTO-kwaliteitskader is ontworpen, biedt hierbij de nodige vakinhoudelijke ondersteuning.
Klopt het dat de volgende vijf eisen onderdeel zijn van de dertien kwaliteitseisen duurzame toegankelijkheid overheidsinformatie?3 Eis 1: Er is een informatiemodel waarin alle informatieobjecten zijn beschreven die de organisatie ontvangt en creëert. Eis 4: Er is een zoekfunctie waarmee alle informatieobjecten vindbaar, binnen redelijk tijd en inspanning. Eis 5: Van elk informatieobject is een weergave beschikbaar, binnen redelijke tijd en inspanning. Eis 6: Van elk informatieobject is een export beschikbaar, binnen redelijke tijd en inspanning. Eis 7: Een informatieobject is toegankelijk voor iedereen die op basis van regelgeving en beleid inzagerecht heeft.
Ja, dat klopt. Zie antwoord vraag 4.
Is het u opgevallen dat u anderhalf jaar later een lijst publiceert met organisaties die allemaal zelf hun informatie blijven bewaren, geen index verschaffen van de informatieobjecten die zij beschikbaar hebben, zodat zelfs voor een expert niet duidelijk is welke informatie waar beschikbaar is?4
Tot aan het moment van overbrenging naar het Nationaal Archief zullen de organisaties, in overeenstemming met artikel 3 van de Archiefwet 1995, hun eigen informatie bewaren. Het moment van overbrenging is conform artikel 12 bepaald op maximaal 20 jaar. De opzet van het informatieoverzicht5 is gebaseerd op de wijze waarop archieven in Nederland zijn ingericht. Dat betekent dat niet op het niveau van het informatieobject, maar op een hoger abstractieniveau, meestal dossierniveau, inzicht wordt gegeven in het type informatie dat zich bij de organisaties bevindt. Deze werkwijze biedt voldoende waarborg dat de informatie duurzaam toegankelijk blijft en ook in de toekomst goed terug te vinden is. In de overzichten die op 7 juli 2017 op de website van het Nationaal Archief zijn gepubliceerd is gezocht naar een wijze van publiceren die zowel recht doet aan de wens om inzage te krijgen in de informatie die beschikbaar is, als aan de noodzaak om o.a. belang van de staat en zijn bondgenoten en privacywetgeving te waarborgen.
Uw oordeel over de mate van toepasbaarheid van het informatieoverzicht deel ik niet. Het informatieoverzicht biedt inzicht in de betrokkenheid van de diverse organisaties, contextinformatie en een overzicht op dossierniveau van de aanwezige informatie, met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.
Klopt het dat de archiefbescheiden nu pas na 20 jaar aan het Nationaal Archief overgedragen worden, zodat er tot die tijd geen sprake is van een inzichtelijk archief en er dus niet een centrale zoekfunctie is?
De Archiefwet 1995 kent een maximale overbrengingstermijn van 20 jaar. In het projectplan dat op 21 december 2016 is gedeeld met uw Kamer is aangegeven dat de betrokken archiefvormers en het Nationaal Archief aansluitend op dit project concrete afspraken zullen maken over de eerst mogelijke termijn van overbrenging. De inspanningen van deze partijen zullen er dus op gericht zijn om de archieven waar mogelijk vervroegd (al voor de maximale termijn) over te brengen.
Door publicatie van het informatieoverzicht op de website van het Nationaal Archief is nu centraal terug te vinden welke MH17-archieven bij welke zorgdrager aanwezig zijn. Het informatieoverzicht biedt ten behoeve van de inzichtelijkheid zowel een ingang per proceslijn als per betrokken organisatie. Daarmee helpt het burgers om gerichter informatieverzoeken te doen aan de betrokken organisaties, conform de wet openbaarheid van bestuur en andere geldende wet- en regelgeving. Na overbrenging van de archieven naar het Nationaal Archief zal tevens gericht gezocht kunnen worden aan de hand van de daar aanwezige zoekfunctie.
Kunt u ervoor zorg dragen dat elke archiefvormer die een archief over MH17 heeft, ofwel publiekelijk een lijst maakt van alle informatie-objecten die het onder zijn hoede heeft, ofwel een publieke zoekfunctie beschikbaar stelt met alle informatieobjecten?
In de Kamerbrief van 21 december 2016 (Kamerstuk 33 997, nr. 89) is toegelicht hoe uitvoering wordt gegeven aan de motie-Omtzigt. Er is aangegeven welke producten worden opgeleverd, conform geldende wet- en regelgeving. Een publieke lijst van alle informatieobjecten of een zoekfunctie voor alle informatieobjecten maakt hier geen onderdeel van uit. Redenen zijn dat publicatie van een informatieoverzicht ofwel een publieke zoekfunctie op het niveau van individuele informatieobjecten (documenten e.a.) wordt belet door privacybescherming van slachtoffers, nabestaanden en andere betrokkenen, het belang van de staat en zijn bondgenoten en de voortgang van het nog lopende strafrechtelijk onderzoek. Met publicatie van het informatieoverzicht op dossierniveau is getracht om de inzichtelijkheid van de bij de betrokken organisaties aanwezige informatie te maximaliseren, zonder dat dit onevenredige schade zou aanbrengen aan bovengenoemde zwaarwegende belangen. Dit is in lijn met de in het antwoord op vraag 6 geschetste algemene archiveringsmethodiek. De gevraagde toezegging kan ik dan ook niet doen.
Kunt u bij de beantwoording van deze vraag een lijst doen toekomen van de publieke zoekmachines naar MH17-documenten (in ieder geval de openbare documenten, die nu niet van belang zijn voor het lopende strafrechtelijke onderzoek) of de lijsten met de informatiedocumenten?
Zie antwoord vraag 8.
Indien er geen zoekmachine en geen lijst is en komt, meent u dan werkelijk dat het MH17-archief de doelstelling van het project haalt, namelijk «de informatie blijvend en toegankelijk bewaren voor de nabestaanden, toekomstige onderzoekers en de centrale overheid zelf (aldus het eerder genoemde projectplan, paragraaf 2)?
Ja, het project biedt voldoende waarborgen om aan de doelstelling van de motie-Omtzigt te kunnen voldoen. Met de inventarisatie van de bij betrokken organisaties aanwezige informatie en de daaropvolgende publicatie van het informatieoverzicht op 7 juli 2017 is de basis gelegd voor het veiligstellen van deze informatie. In de komende maanden worden – conform het projectplan – de nodige maatregelen getroffen om de duurzame toegankelijkheid van de geïndexeerde informatie te waarborgen. Aansluitend op het project zullen tussen betrokken organisaties en het Nationaal Archief afspraken worden gemaakt over overbrenging, bij de eerst mogelijke gelegenheid. Daar zijn de archieven vervolgens openbaar toegankelijk, tenzij op grond van de artikelen 15, 16 en 17 van de Archiefwet 1995 beperkingen aan de openbaarheid worden gesteld.
Ziet u mogelijkheden om wel een centrale zoekfunctie te maken voor alle deelarchieven? Zo ja, op welke termijn en zo nee, waarom niet?
Na overbrenging van de archieven naar het Nationaal Archief zal gericht gezocht kunnen worden aan de hand van de daar aanwezige zoekfunctie.
Klopt het dat de bedoeling is om de «mails, tweets, apps, foto's en filmpjes» die direct daarna gestuurd zijn, te bewaren?5
Ja, voor zover deze daadwerkelijke informatie bevatten die gebruikt is tijdens het uitvoeren van een aan het neerhalen van vlucht MH17 gerelateerd werkproces.
Daarbij is het niet in alle gevallen noodzakelijk dat deze zogeheten bijzondere verschijningsvormen als zodanig worden gearchiveerd. Deze informatie kan namelijk ook, zo nodig voorzien van de juiste contextinformatie, zijn weerslag hebben gekregen in de vorm van bijvoorbeeld memo’s of nota’s.
Is het gelukt om van de sleutelfiguren, zoals geïdentificeerd door het WODC-onderzoek, deze informatie (tweets, apps en mail) veilig te stellen?
In de methodiek van het afbakenen van de informatie is aan de betrokken organisaties verzocht in kaart te brengen welke sleutelfiguren er binnen de organisatie zijn en de relevante informatie van deze sleutelfiguren veilig te stellen.
Zijn er bij het samenstellen van het archief nog problemen aan het licht gekomen, zoals informatieobjecten die gewist of onvindbaar zijn? Zo ja, kunt u dan een lijst doen toekomen van zaken die niet meer teruggevonden konden worden?
Conform het op 21 december 2016 aan uw Kamer toegestuurde projectplan is de afgelopen periode geïnventariseerd welke informatie aanwezig is. Gedurende deze inventarisatieperiode is niet gebleken dat relevante MH17-informatie, in afwijking van de Rijksbrede afspraak voortkomend uit motie-Omtzigt, zou zijn vernietigd. Ook zijn er geen indicaties dat de in het project betrokken organisaties relevante MH17-informatie niet meer terug zouden kunnen vinden. Binnen de looptijd van het project zullen zij de benodigde inspanningen blijven leveren om de informatie duurzaam veilig te stellen en de daarbij eventuele benodigde maatregelen vorm te geven.
Kunt u van ondestaande aangeven of zij in het geheel bewaard gebleven zijn, welke archiefdrager erover beschikt en wie recht op inzage heeft: Kunt u bovengenoemde zaken openbaar maken voor zover onderdelen hiervan openbare informatie betreffen?
Een NOTAM (Notice to Airmen) is een instrument om luchtvarenden, dus vooral piloten, te informeren met praktische operationele informatie. NOTAMs zijn dan ook normaliter niet in het bezit van de centrale overheid. Na het neerhalen van vlucht MH17 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu echter wel de beschikbare NOTAMS over Oekraïne van 1 juli en 14 juli 2014 opgevraagd. Deze zijn op 12 november 2014 bij een brief aan uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 671) gevoegd en zijn daarmee openbaar. De stukken zijn terug te vinden in het archief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, volgnummer 1, Verantwoorden Kamer inzake MH17.
Een afschrift van de originele NOTAMS behoort tot het archief van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV). Het betreft hier openbare informatie, die terug te vinden is in het OVV-rapport.
De afspraken met sleutelinformanten behoren tot het archief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) / Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). In het gepubliceerde informatieoverzicht is dit terug te vinden onder VenJ/ WODC, volgnummer 4, het gepubliceerd onderzoek «Evaluatie nationale crisisbeheersingsorganisatie vlucht MH17» (Universiteit van Twente).
De afspraken met de sleutelinformanten zijn terug te vinden in Bijlage D, punt 5, van het eindrapport (p. 335–338). Bijlage D bevat het onderzoeksprotocol, met de afspraken tussen WODC en Universiteit Twente en tussen Universiteit Twente en de geïnterviewde sleutelinformanten. Deze bijlage is opgenomen in het openbare eindrapport en is dus openbare informatie.
De interviewverslagen met de sleutelinformanten behoren tot het archief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie / Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). In het gepubliceerde informatieoverzicht is dit terug te vinden onder VenJ/WODC, volgnummer 3, onderzoeksmaterialen evaluatieonderzoek.
Ten aanzien van de interviewverslagen heb ik meermaals uiteengezet dat aan de geïnterviewden is toegezegd dat hun gesprek strikt vertrouwelijk zou zijn en blijven. Die vertrouwelijkheid was nodig om geïnterviewden in een veilige omgeving hun verhaal te kunnen laten doen en daarmee om de validiteit van het onderzoek te waarborgen. De schriftelijke aantekeningen van de onderzoekers die de gesprekken hebben gevoerd en de verslagen die van de gesprekken zijn gemaakt, worden uitsluitend bewaard met het oog op de wetenschappelijke controleerbaarheid van het onderzoek. Daartoe zijn de schriftelijke aantekeningen en het verslag alleen onder strikte voorwaarden van geheimhouding toegankelijk en uitsluitend vanuit het oogmerk om de wetenschappelijke validiteit/kwaliteit te controleren. De verslagen worden niet voor uw Kamer openbaar gemaakt of vertrouwelijk ter inzage gelegd, omdat dit strijdig is met de afspraak tussen de Universiteit Twente en de geïnterviewden dat hun verslag enkel voor wetenschappelijke controleerbaarheid zou kunnen worden ingezien. Het schenden van deze afspraak zou vanuit het oogpunt van wetenschappelijke ethiek niet correct zijn jegens de geïnterviewden en bovendien een bedreiging vormen voor de validiteit van toekomstig onderzoek. Zie voor deze toelichting onder meer Kamerstuk 33 997, nrs. 58 en 70, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nrs. 2771 en 3563 en Kamerstuk 28 362 nr. 10. In de beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1217) heb ik tevens aangegeven dat ik een toetsing aan artikel 68 van de Grondwet heb uitgevoerd door het aan de orde te stellen in de ministerraad van 10 februari 2017 en dat de ministerraad ermee heeft ingestemd dat de interviewverslagen niet aan uw Kamer worden verstrekt.
De JIT-overeenkomst maakt onderdeel uit van het archief van het Openbaar Ministerie (OM). In het gepubliceerde informatieoverzicht is dit terug te vinden onder VenJ/OM, volgnummer 3, strafrechtelijk onderzoek.
In de beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1217) heb ik beargumenteerd dat de JIT-overeenkomst zich niet leent voor openbaarmaking omdat hierin operationele afspraken over een lopend strafrechtelijk onderzoek zijn vastgelegd. Vanzelfsprekend hecht Nederland eraan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dat dit in vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. Tevens is aangegeven dat ik een toetsing aan artikel 68 van de Grondwet heb uitgevoerd door het aan de orde te stellen in de ministerraad van 10 februari 2017 en dat de ministerraad ermee heeft ingestemd dat de JIT-overeenkomst niet aan uw Kamer worden verstrekt. Zie voor mijn eerdere toelichting op dit onderwerp onder meer Kamerstuk 33 997, nr. 30, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nrs. 267 en 881 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016 nrs. 2771 en 3563 en Kamerstuk 28 362, nr. 10.
Zowel het verslag van de briefing van 14 juli 2014 (waar in de vraag naar wordt verwezen onder de noemer «Kiev-memorandum») als brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Oekraïne bij de OVSE aan de OVSE-landen van 7 maart 2014 zijn in hun geheel bewaard door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het kabinet is van mening dat verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten vertrouwelijk moeten kunnen worden geschreven en behandeld. Vertrouwelijkheid kan cruciaal zijn voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer. Om die reden is uw Kamer eerder geïnformeerd (zie onder andere Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2648) dat het verslag van 14 juli 2014 niet openbaar gemaakt zou worden en heeft het kabinet in eerdere brieven de strekking van het verslag gegeven. Deze omstandigheden gelden ook in het geval van brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Oekraïne bij de OVSE van 7 maart 2014.
In 2013 zijn werkafspraken gemaakt tussen de NCTV, de AIVD en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De werkafspraken zijn algemeen van aard en houden geen direct verband met het neerhalen van vlucht MH17 en zijn daarom ook niet opgenomen in het archief MH17.
Alle stukken behorende bij de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) en Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) maken onderdeel uit van het archief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie / NCTV en zijn terug te vinden onder volgnummer 1 van het informatieoverzicht. Zoals al weergegeven in het WODC-rapport «Evaluatie nationale crisisbeheersingsorganisatie vlucht MH17» is er geen systematisch bijgehouden aanwezigheidsregistratie van beide commissies.
Kunt u deze vragen één voor één, uitgebreid, precies en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Bij dezen.
Wat is uw reactie op de reconstructie van de Volkskrant waaruit het indringende beeld ontstaat dat de Nederlandse overheid grote steken heeft laten vallen ten aanzien van een Nederlander, de heer Singh, die al 33 jaar in de VS gevangen zit en mogelijk onterecht veroordeeld is voor twee moorden die hij niet gepleegd heeft?1
De ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid herkennen zich niet in dat beeld. Uw Kamer is eerder al uitvoerig geïnformeerd over de situatie van de heer J.S. en de inspanningen van de Nederlandse overheid ten behoeve van de heer J.S.2
In antwoorden op eerdere Kamervragen3 is reeds gemeld dat de Nederlandse overheid niet kan treden in de rechtsgang van andere landen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft alle beschikbare informatie over de heer J.S. zorgvuldig getoetst aan de geldende regelgeving en het geldende beleid. Relevant in dit licht is – naast het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Vogp) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) – het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland, dat eerder met uw Kamer is gedeeld.4
Waarom heeft Nederland niets gedaan ten gunste van de heer Singh toen bleek dat de Amerikaanse officier van justitie die belast was met de zaak, zelf werd veroordeeld wegens corruptie en het arrangeren van belastend bewijs en dus duidelijk werd dat het strafproces van de heer Singh niet geheel onomstreden was?
Met uitzondering van gedetineerden die een reële kans lopen ter dood veroordeeld te worden of die ter dood veroordeeld zijn, omvat de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland geen rechtsbijstand. Nederlandse gedetineerden in het buitenland zijn zelf verantwoordelijk voor hun verdediging, in combinatie met de plicht van het land van detentie een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen daartoe zelf niet over de middelen beschikken. Dit principe sluit aan op de rechtspraktijk in het buitenland. Alle Nederlandse gedetineerden in het buitenland ontvangen schriftelijke informatie over de Nederlandse consulaire bijstand, over andere instanties betrokken bij de Nederlandse gedetineerdenbegeleiding, zoals Reclassering Nederland, en over de mogelijkheden en voorwaarden van de lokale rechtsbijstand.
Vorenstaande gold ook voor de heer J.S. die steeds is bijgestaan door een Amerikaanse advocaat en sinds 2012 ook door de Nederlandse stichting PrisonLAW. In de brief aan uw Kamer van 18 november 2015 gaf mijn voorganger aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie de reguliere consulaire bijstand heeft verleend. De heer J.S. gaf bij bezoeken in de regel aan dat hij tevreden was over het optreden van zijn advocaat. In 1998 ontstond bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de mogelijkheid tot het inroepen van een vertrouwensadvocaat in buitenlandse strafzaken. Op basis van dit nieuwe instrument heeft het ministerie ten tijde van het inroepen van een beroepsinstantie in de zaak van de heer J.S. in 1999 naar aanleiding van een nadere bestudering van het dossier van de heer J.S. volgens de destijds vigerende doelstellingen een advocaat opdracht gegeven tot het uitbrengen van een advies. Dit advies zou zich vooral gaan richten op de mogelijkheden en kansen van eventuele vervolgstappen in de zaak en in mindere mate op eventuele onvolkomenheden in de gevolgde rechtsgang. Het onderzoek leverde echter weinig relevante informatie op. Mijn voorganger informeerde uw Kamer over het vertrouwensrapport onder meer in de brief van 17 februari 2016, waarbij het vertrouwensrapport vertrouwelijk ter inzage is gelegd aan de leden van uw Kamer. In 2003 werd het vonnis in hoger beroep bevestigd.
Vanaf 2012 heeft de stichting PrisonLAW zich in de zaak van de heer J.S. verdiept, waarbij het ministerie PrisonLAW onder meer heeft gefaciliteerd in het leggen van contacten in de Verenigde Staten en verkrijgen van toegang tot de gevangenis. PrisonLAW heeft zich vervolgens in samenwerking met de lokale advocaten van de heer J.S. vanaf 2014 eerst ingezet voor de Wots-procedure en de Amerikaanse parole-procedure voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden. Sinds 2016 werkt PrisonLAW aan de voorbereiding van een verzoek tot herziening. PrisonLAW ontvangt sinds 2012 jaarlijks subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van onafhankelijk juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk was dat de Nederlandse consul en ambassadeur herhaaldelijk bij het Nederlandse Ministerie van Justitie hebben aangedrongen op een «spoedig» besluit over het invliegen van een cruciale ontlastende getuige, maar vanuit het Ministerie van Buitenlandse zaken werd aangegeven dat een officieel rechtshulpverzoek uit de Verenigde Staten nimmer is ontvangen en daarom geen gevolg is gegeven aan het verzoek? Wat heeft Nederland zelf gedaan om aan te dringen op een officieel rechtshulpverzoek van de Amerikanen?
Tussen Nederland en de Verenigde Staten is een bilateraal rechtshulpverdrag van kracht. Daarin staat omschreven welke handelingen in het kader van rechtshulp kunnen worden gevraagd en op welke wijze verzoeken dienen te worden ingezonden. Rechtshulpverzoeken worden opgesteld door de autoriteiten die met vervolging belast zijn. Zij kunnen daartoe besluiten wanneer zich in een ander land informatie bevindt die voor de waarheidsvinding in de strafzaak van belang kan zijn.
Het initiatief hiertoe ligt altijd bij het vervolgende land. Indien de Verenigde Staten een rechtshulpverzoek aan Nederland zouden doen, zal Nederland uiteraard welwillend zijn daar aan mee te werken.
Waarom is destijds geen navraag gedaan naar het vertrouwensrapport dat niet is afgerond maar wel in opdracht van de Nederlandse overheid werd opgesteld en waaruit een vermoeden van een omstreden rechtsgang van een Nederlander in het buitenland zou hebben gebleken?
De vertrouwensadvocaat werd ingeschakeld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van de consulaire bijstand en gedetineerdenbegeleiding. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid had in 2000 geen kennis van het bestaan van een vertrouwensrapport. Dat lag destijds ook niet in de rede.
Hoe beoordeelt u de weigering van Justitie-ambtenaren in 2015 om mee te werken aan een overplaatsing naar Nederland op humanitaire gronden ondanks een oproep daartoe van de Nederlandse consul-generaal in San Francisco? Deelt u de opvatting dat die weigering geheel is toe te schrijven aan de Minister van Veiligheid en Justitie, was de Minister van Veiligheid en Justitie voorafgaand aan de gestuurde weigering op de hoogte van die voorgenomen weigering en hoe verhoudt het genomen besluit zich naar uw opvatting tot de constatering in de reconstructie dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet volledig op de hoogte was van de omstreden rechtsgang?
Zoals ook al is vermeld in antwoorden op eerdere Kamervragen5 hebben de Amerikaanse autoriteiten nooit een officieel verzoek tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis van de heer J.S. gedaan. Wel hebben de Verenigde Staten bij brief van 3 maart 2015 informatie gevraagd aan Nederland met het oog op een mogelijke procedure op grond van de Wots. Belangrijke vragen waren onder meer op welke wijze de in de Verenigde Staten opgelegde straf tenuitvoergelegd zou worden in Nederland en of Nederland – op het moment dat een Wots-verzoek zou worden gedaan – de straf om- of voort zou zetten. Zoals eveneens is vermeld in voornoemde antwoorden heeft de afdeling Internationale Overdracht van Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) deze vragen bij brief van 23 juli 2015 namens de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie beantwoord. Kort samengevat werd in deze brief uiteengezet dat het Vogp in het geval van de heer J.S. geen basis bood voor overdracht van het strafvonnis omdat 1) de binding van de heer J.S. met de Nederlandse samenleving als onvoldoende werd beoordeeld en er 2) na overdracht geen strafrestant meer zou resteren om te executeren. Deze conclusie is zoals gezegd getrokken na zorgvuldige toetsing van alle beschikbare informatie – waaronder die van het Nederlandse consulaat-generaal te San Francisco – aan de geldende regelgeving en het geldende beleid. Relevant in dit licht is, naast het Vogp en de Wots, het voornoemde beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland. In dit beleidskader wordt toegelicht welke gedetineerden in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland, of anders gezegd aan welke voorwaarden moet worden voldaan om naar Nederland te kunnen worden overgebracht.
De lijn van de reactie zoals opgenomen in de brief van 23 juli 2015 is vóórdat deze verzonden werd, voorgelegd aan de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, die hiermee heeft ingestemd. Gelet op het bovenstaande heeft het mij verbaasd dat in het betreffende artikel in de Volkskrant de suggestie wordt gewekt dat de brief van 23 juli 2015 is verzonden op eigen initiatief van met name genoemde ambtenaren. Voor zover überhaupt al kan worden gesteld dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie op het moment van afstemming niet op de hoogte zou zijn geweest van de twijfels die door de heer J.S. zijn geuit over de rechtsgang in de Verenigde Staten, geldt dat dit niet afdeed noch af kan doen aan bovenstaande conclusie. Nederland kan niet treden in de rechtsgang van andere landen.
Indien de Minister van Veiligheid en Justitie wel en tijdig op de hoogte was geweest van de omstreden rechtsgang in de zaak van Singh, had dat tot een andere conclusie kunnen leiden in zijn verzoek tot overplaatsing? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart en beoordeelt u dat de heer Singh gedurende 12 jaar van zijn detentie geen enkel consulair bezoek en nauwelijks bijstand uit Nederland heeft gehad?
In de brief aan uw Kamer van 18 november 2015 gaf mijn voorganger aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie de reguliere consulaire bijstand heeft verleend. Consulaire bijstand bestaat niet enkel uit bezoeken aan de gedetineerde, maar omvat ook andere elementen, zoals is verwoord in de brief aan uw Kamer van 17 februari 2016. Met de brief van 31 maart 2016 deed mijn voorganger uw Kamer een chronologisch overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer J.S., waarin ook de bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting staan opgenomen. Door de jaren heen hebben beleidswijzigingen plaatsgevonden op het gebied van gedetineerdenbegeleiding waarbij de norm voor het aantal bezoeken per jaar aan gedetineerden is aangepast. Deze beleidswijzigingen hebben er toe geleid dat de bezoekfrequentie aan de heer J.S. in de afgelopen 33 jaar niet altijd constant is geweest. Zo gold een periode dat gedetineerden werden bezocht al naar gelang de noodzaak of behoefte daaraan bestond. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in de periode tot en met 2015 in totaal 39 bezoeken van een consulair medewerker aan de heer J.S. geregistreerd. Daarnaast heeft de heer J.S. nog bezoeken ontvangen van vertegenwoordigers van Reclassering Nederland en Stichting Epafras. Naast bezoeken heeft de heer J.S. gedurende alle jaren van zijn detentie conform het op dat moment vigerende beleid steeds kunnen rekenen op de financiële schenking, financiële bemiddeling en contact met een contactpersoon. Ook zijn in het geval van de heer J.S. de buitengewone instrumenten van consulaire bijstand ingezet zoals de inschakeling van een vertrouwensadvocaat en juridische advisering door de organisatie PrisonLAW. Tot slot heeft Nederland diplomatieke inspanningen verricht door meermaals de verzoeken van de advocaat van de heer J.S. om vervroegde vrijlating in het kader van parole en gratie bij de Amerikaanse autoriteiten actief te ondersteunen.
Hoe verklaart en beoordeelt u dat uit zes documenten in de reconstructie blijkt dat meerdere overplaatsingsverzoeken zijn gedaan maar dat deze niet de verantwoordelijke consulair medewerker hebben bereikt?
Wanneer een buitenlandse strafprocedure is afgerond, is het aan de gedetineerde om te beslissen of hij een verzoek voor strafoverdracht wil indienen op basis van een daartoe strekkend verdrag bij de betreffende autoriteiten in het land van detentie. Dient de gedetineerde een verzoek in en heeft het land van veroordeling geen bezwaar tegen strafoverdracht, dan kan het land aan Nederland vragen het vonnis over te nemen. Deze mogelijkheid en procedure golden ook voor de heer J.S.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bevoegd voor de uitvoering van Wots-verzoeken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken vervult hierbij een faciliterende rol die vooral ligt op het terrein van algemene informatievoorziening aan gedetineerden. Uit het dossier over de heer J.S. bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan worden afgeleid dat het ministerie het advocatenkantoor van de heer J.S. in 2000 een brochure toestuurde over de Wots.
Erkent u de fouten die zijn gemaakt vanuit beide departementen waarbij de heer Singh 12 jaar van zijn detentie geen enkel consulair bezoek en nauwelijks bijstand uit Nederland heeft gehad, overplaatsingsverzoeken zijn verdwenen en waarbij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, ondanks verzoek van de consul-generaal en de omstreden rechtsgang, heeft geweigerd om mee te werken aan de overplaatsing van de heer Singh naar Nederland?
Zoals ook volgt uit de antwoorden op de vragen 5 en 6 is de brief van 23 juli 2015, waarin wordt gereageerd op de vragen van de Verenigde Staten met het oog op een mogelijk Wots-traject, op een zorgvuldige wijze na toetsing van alle beschikbare informatie aan de geldende regelgeving en het geldende beleid, tot stand gekomen. In dit licht is nog relevant te vermelden dat de Nationale ombudsman in het kader van een door de advocaat van de heer J.S. ingediende klacht over de beantwoording van voornoemde vragen heeft geoordeeld dat hij de nadere motivering van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie gezien de normen van behoorlijkheid voldoende acht.
In mijn antwoord op vraag 8 ben ik reeds ingegaan op de consulaire bijstand die aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie is verleend.
Welke zorgvuldigheidsmaatregelen neemt u op beide departementen om te voorkomen dat dergelijke fouten bij consulaire bijstand en overplaatsingsverzoeken zich opnieuw kunnen voordoen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om de heer Singh alsnog en zo snel mogelijk overgeplaatst te krijgen naar Nederland? Wat is in dat kader de laatste stand van zaken met het parole-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden en het gratieverzoek dat bij de Amerikaanse autoriteiten door de heer Singh is ingediend en dat door Minister-President Rutte andermaal en expliciet in 2016 is ondersteund in een brief aan de gouverneur van Californië? Bent u bereid bij de Amerikaanse autoriteiten aan te dringen op een spoedig besluit?
De Amerikaanse autoriteiten hebben op de verzoeken van de heer J.S. uit 2015 voor parole en gratie negatief beslist. Thans bereidt PrisonLAW voor de heer J.S. nieuwe verzoeken (parole en herziening) aan de Amerikaanse autoriteiten voor. Zodra deze verzoeken voorliggen en de heer J.S. en PrisonLAW van mening zijn dat daarbij Nederlandse steun weer dienstig kan zijn, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken, binnen de mogelijkheden die de consulaire diplomatie daartoe biedt, deze verzoeken weer ondersteunen. Op dit moment zijn er nog geen nieuwe verzoeken gereed en aanhangig.
Ook op andere manieren zal Nederland de actieve steun aan de heer J.S. voortzetten, zoals op het punt van een eventueel rechtshulpverzoek dat is toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om, gezien de gebrekkige bijstand in de zaak Singh, op korte termijn ook de bijstand aan de voormalig Argentijns-Nederlandse piloot Julio Poch tegen het licht te houden en te bezien welke stappen daarin consulair gezet kunnen worden nu de zaak tegen Julio Poch in Argentinië opnieuw vertraging lijkt op te lopen?
De zaak van de heer J.P. in Argentinië heeft de volledige aandacht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De Nederlander die mogelijk 33 jaar ten onrechte vastzit in de VS |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen (SP) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de aantijgingen dat de Nederlandse overheid de heer Singh in de steek laat? Kunt u ingaan op de gang van zaken zoals beschreven in de verschillende berichten?1
Voor zover er van dergelijke aantijgingen sprake is, spreek ik deze tegen. Ik verwijs u daarvoor naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van uw Kamer van 21 juli 2017 met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 449).
Hoe komt het dat de heer Singh jarenlang geen consulaire bijstand heeft gekregen, terwijl u herhaaldelijk heeft aangegeven dat dit wel het geval is geweest?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie de reguliere consulaire bijstand verleend. Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van uw Kamer van 21 juli 2017 met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 449).
In antwoorden op eerdere vragen staat vermeld dat het vertrouwensrapport zich vooral richtte op de mogelijkheden en kansen van eventuele vervolgstappen in de zaak van de heer Singh en in mindere mate op eventuele onvolkomenheden in de gevolgde rechtsgang, maar wat is er met dit rapport gedaan?2 Tot welke vervolgstappen heeft dit advies van de vertrouwensadvocaat geleid?
Ik informeerde uw Kamer over het vertrouwensrapport onder meer in mijn brief van 17 februari 2016 (Kamerstuk 30 010, nr. 26), waarbij tevens het vertrouwensrapport vertrouwelijk ter inzage is gelegd aan de leden van uw Kamer. Voor verdere achtergronden verwijs ik u naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van uw Kamer van 21 juli 2017 met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 449).
Hoe komt het dat uit een Wob-verzoek van de Volkskrant is gebleken dat dit vertrouwensrapport niets voorstelde en een woordvoerder van uw ministerie dit bovendien toegeeft, terwijl in antwoord op eerdere vragen wordt gedaan alsof er een volledig rapport lag?3
Het onderzoek leverde weinig op, hetgeen ik uw Kamer meedeelde in mijn bovengenoemde brief van 17 februari 2016. De leden van uw Kamer hebben daarbij zelf kennis kunnen nemen van de inhoud van het vertrouwensrapport; het rapport werd met voornoemde brief ter inzage gelegd aan de leden van uw Kamer.
Wat is uw reactie op de opmerking dat de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken het onderling oneens zijn? Waar gaat deze onenigheid volgens u over en hoe wordt of is deze opgelost? Kan in het antwoord de situatieschets van de Volkskrant worden meegenomen, namelijk dat de consul-generaal in San Francisco ervoor pleitte om Singh naar Nederland te halen terwijl de directeur Beleidsondersteuning van het Ministerie van Veiligheid en Justitie het overplaatsingsverzoek afwees?4
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van uw Kamer van 21 juli 2017 met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 449) heeft vóórdat de brief van 23 juli 2015 aan de Amerikaanse autoriteiten is verzonden, uitvoerig onderzoek plaatsgevonden waarbij alle beschikbare informatie, waaronder de informatie van het consulaat-generaal in San Francisco zorgvuldig is getoetst. In de onderzoeksfase is op verschillende momenten discussie gevoerd over de vraag of de heer J.S. op humanitaire gronden naar Nederland zou kunnen worden overgebracht. Zoals ook is aangegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen5 is na toetsing aan de geldende regelgeving en het geldende beleid het Ministerie van Veiligheid en Justitie tot de conclusie gekomen dat het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Vogp) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) geen basis bood voor overbrenging, ook niet op humanitaire gronden.
Wat is uw reactie op de opmerking dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft laten weten dat niet de ambtenaren verantwoordelijk zijn voor het beleid, maar de toenmalige Minister van der Steur? Wat wordt hier nu precies mee bedoeld?
Hiermee wordt bedoeld dat, de brief van 23 juli 2015 aan de Amerikaanse autoriteiten niet eerder is verstuurd dan nadat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie met de lijn van de reactie en dus met de beslissing om in overeenstemming met het beleidskader te reageren richting de Verenigde Staten, had ingestemd.
Vraagt u nog steeds aandacht voor de detentie van de heer Singh bij de Amerikaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Wat is uw insteek bij deze verzoeken en hoe wordt daarop in de VS gereageerd?
Ja, onder meer laatstelijk door een lid van het Nederlandse kabinet op 24 mei 2017 in Californië op politiek niveau. Ook bij komende gelegenheden zal dit weer worden gedaan.
Ziet u nog steeds geen enkele mogelijkheid om de heer Singh naar Nederland over te plaatsen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten? Kunt u daarbij de mogelijkheid meenemen dat Nederland de straf van de heer Singh overneemt, zodat hij een beroep kan doen op resocialisatie en gratie?
Ik benadruk hier dat de Amerikaanse autoriteiten nooit een officieel verzoek tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis van de heer J.S. hebben gedaan, zoals reeds was vermeld in antwoorden op eerdere Kamervragen6. Thans bereidt PrisonLAW voor de heer J.S. nieuwe verzoeken (parole en herziening) aan de Amerikaanse autoriteiten voor. Zodra deze verzoeken voorliggen en de heer J.S. en PrisonLAW van mening zijn dat daarbij Nederlandse steun weer dienstig kan zijn, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken, binnen de mogelijkheden die de consulaire diplomatie daartoe biedt, deze verzoeken weer ondersteunen. Op dit moment zijn er evenwel nog geen nieuwe verzoeken gereed en aanhangig. Na een eventuele vrijlating van de heer J.S. staat het hem vanzelfsprekend vrij naar Nederland terug te keren. In dat geval kan het Ministerie van Veiligheid en Justitie de heer J.S. ook in vrijwillig kader actief ondersteunen bij zijn resocialisatie.
Een ter dood veroordeelde Amerikaan |
|
Sadet Karabulut , Kirsten van den Hul (PvdA), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de Clinton Young Foundation, die stelt dat de Amerikaan Clinton Lee Young, die op 26 oktober 2017 geëxecuteerd dreigt te worden, ten onrechte is veroordeeld voor twee moorden?1
Ja.
Begrijpt u de zorgen van de stichting dat de Amerikaan ten onrechte is veroordeeld tot de doodstraf en dat allerlei zaken niet naar behoren zijn verlopen tijdens zijn proces?
Nederland spreekt zich consequent uit tegen de meest grove en ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder de doodstraf. Nederland zet zich zoveel mogelijk via de EU in, welke onverminderd pleit voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, met als tussendoel een wereldwijd moratorium op de uitvoering. Bovendien zet de EU in op toepassing van minimum standaarden en ondersteuning van de VN-resoluties over de doodstraf. Daarnaast ondersteunt Nederland organisaties die zich inzetten voor het afschaffen van de doodstraf via het mensenrechtenfonds.
Ziet u aanleiding contact op te nemen met de gouverneur van Texas om te verzoeken de executie van Clinton uit te stellen opdat zijn zaak herzien kan worden?
Staand beleid is om in EU-verband bezwaar aan te tekenen tegen de tenuitvoerlegging van de doodstraf in de Verenigde Staten. Ook in dit geval zullen de Europese bezwaren door middel van een brief van de EU-ambassadeur in Washington aan de gouverneur van Texas kenbaar gemaakt worden. Daarnaast zal de Nederlandse ambassadeur te Washington zoals te doen gebruikelijk dit signaal kracht bijzetten door eveneens de gouverneur aan te schrijven.
Het bericht ‘Tbs’er pleegt zedenmisdrijf tijdens verlof’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Vindt u het feit dat u in uw antwoorden op eerdere vragen veroordeelde tbs'ers «patiënten» noemt niet een schoffering van echte patiënten?1 Zo nee, waarom niet?
Nee. Een patiënt is iemand aan wie medische hulp wordt geboden in geval van letsel, ziekte of een aandoening. Constaterende dat bij tbs-gestelden is vastgesteld dat zij lijden aan één of meer psychische stoornissen en daarvoor medisch worden verpleegd en behandeld, zijn zij patiënt.
Bent u bereid voortaan in uw beleidsstukken en communicatie over tbs’ers niet meer te spreken over «patiënten» maar over «veroordeelde criminelen»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De mogelijke uitlevering van Saïd C. |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Marokkaanse activist aangehouden na uitleveringsverzoek»?1
Wat is de feitelijke gang van zaken geweest? Waarom is na aanvankelijke weigering nu wel tot aanhouding overgegaan?
Welke garanties zijn er precies gegeven door Marokko en hoe weegt u deze? Is uitgesloten dat de verdachte een eventuele straf in Marokko moet uitzitten? Wordt een eerlijk proces gegarandeerd?
Hoe ziet Nederland erop toe dat de garanties worden nagekomen?
Deelt u de grote zorgen van onder meer Amnesty International over marteling van gevangenen door de Marokkaanse autoriteiten?2
Bij de beoordeling van het uitleveringsverzoek zal alle voorhanden zijnde informatie worden meegewogen. Ik loop daarop niet vooruit.
Heeft Nederland ook de mogelijkheid zelf tot vervolging over te gaan op basis van de verdenking van de genoemde strafbare feiten? Zo ja, waarom wordt daar dan niet voor gekozen?
Nederland heeft rechtsmacht over de feiten die in het uitleveringsverzoek worden genoemd. Wanneer Nederland door een ander land om uitlevering wordt verzocht, is het niet gebruikelijk dat in reactie op het verzoek het OM uit eigen beweging een zelfstandige vervolging start. Het land dat om uitlevering vraagt, doet dat immers met reden. Er loopt in dat land een onderzoek in het kader waarvan bewijs is verzameld en de keuze is gemaakt om tot vervolging over te gaan. In een dergelijk geval is vervolging in de aangezochte staat pas aan de orde wanneer uitlevering niet kan plaatsvinden en het verzoekende land bereid is de strafvervolging over te dragen.
Bent u bereid deze vragen spoedig te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Tbs’er pleegt zedenmisdrijf tijdens verlof’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tbs’er pleegt zedenmisdrijf tijdens verlof»?1
Ja.
Wordt deze dader vervolgd voor zijn daad? Zo nee, waarom niet?
De patiënt in kwestie wordt verdacht van verkrachting en bedreiging. Hij is begin dit jaar aangehouden en is reeds gedagvaard door het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat deze tbs’er nooit verlof toegewezen had mogen krijgen omdat hij hier blijkbaar totaal niet aan toe was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft dit dan toch kunnen gebeuren?
Het feit dat een tbs-gestelde wordt verdacht van het plegen van nieuwe strafbare feiten, betekent niet dat de beoordelaars toen zij verlof verleenden, verkeerd hebben gehandeld. Het voorspellen van menselijk gedrag is complex. Elke verlofaanvraag wordt, conform de regels, grondig getoetst door een interne verloftoetsingscommissie van een Tbs-kliniek en vervolgens door het Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT), dat bestaat uit deskundigen en geheel onafhankelijk is. Bij de toetsing vooraf is, met behulp van risicotaxatie, geoordeeld en geadviseerd dat het verlof kon worden verleend, waarna de Minister van Veiligheid en Justitie daartoe heeft besloten. Mede dankzij de zorgvuldige procedure van verloftoekenning en -monitoring verloopt het overgrote deel van het verlof succesvol.
Deelt u de mening dat degenen die hebben beslist dat deze tbs’er op verlof mocht op zoek moeten naar een andere baan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom vindt u tbs’ers die op verlof aan hun vrijheid leren wennen belangrijker dan de veiligheid van de maatschappij?
De tbs-maatregel heeft het beschermen van de samenleving tot doel. In het kader van deze maatregel kan de stoornis, die een rol heeft gespeeld bij het strafbare gedrag, worden aangepakt door middel van een intensief behandeltraject. Met als resultaat dat de kans dat iemand op een goede wijze kan participeren in onze maatschappij wordt vergroot. Hiermee wordt de recidivekans verlaagd.
Hoeveel onttrekkingen, ontvluchtingen en strafbare feiten hebben er plaatsgevonden met tbs’ers in 2016 en 2017?
In 2016 vonden 32 onttrekkingen en geen ontvluchtingen plaats. In 2017 is tot en met april sprake geweest van tien onttrekkingen. Het plegen van een nieuw strafbaar feit is een reden, om naast het intrekken van het toegekende verlof, de maatregel één jaar geen verlof toe te passen. DJI heeft mij laten weten dat deze maatregel in 2016 12 maal is toegepast naar aanleiding van een strafbaar feit. Individueel maatwerk moet voorop blijven staan, omdat de ervaring leert dat dit een essentiële succesfactor is in de recidivereductie die met de tbs wordt bereikt.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat tbs’ers die eenmaal een strafbaar feit hebben begaan tijdens hun gevangenisstraf nooit meer op verlof mogen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de tbs afgeschaft moet worden en daders van zedenmisdrijven hoge gevangenisstraffen zouden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoorden op schriftelijke vragen over de hotelmoord2 en hetgeen ik met uw Kamer heb gewisseld in het AO Justitiële Jeugd van 14 juni jl. en het AO Tbs van 22 juni jl.
Bent u bereid deze vragen voor 22 juni a.s. te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Snelheid mag niet ten koste gaan van kwaliteit. Dit is de reden waarom het niet is gelukt de antwoorden op deze vragen binnen enkele dagen aan uw Kamer sturen.
Het bericht ‘Maximaal 2 jaar cel’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maximaal 2 jaar cel»?1
Ja.
Vindt u ook dat volwassen daden volwassen berecht zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Voor minderjarigen geldt een apart jeugdstrafrecht met als uitgangspunt dat het gedrag van deze jonge verdachten door begeleiding, behandeling en heropvoeding bijgestuurd kan worden. Hoe ouder een minderjarige verdachte is, hoe meer hij of zij strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden. Het is mogelijk om bij zestien- en zeventienjarigen het volwassenstrafrecht toe te passen. Het besluit hierover ligt bij de rechter die de zaak tegen de minderjarige behandelt.
Vindt u ook dat het niet uit te leggen is aan de slachtoffers en de maatschappij dat kille moordenaars die nabestaanden levenslang leed hebben toegebracht, slechts maximaal twee jaar jeugddetentie opgelegd kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het leed van nabestaanden is schrijnend. Zij krijgen hun geliefde niet meer terug en er is niets dat dit recht kan zetten. Genoegdoening en vergelding bepalen mede welke straf wordt opgelegd. Daarnaast wordt gekeken op welke wijze de straf kan bijdragen aan het voorkomen van recidive. Een passende reactie voor een jonge dader, voor nabestaanden en voor de maatschappij is – ook bij ernstige delicten – een goede combinatie van straf en behandeling. Uitgangspunt daarbij is dat bij minderjarige daders hun gedrag nog ten goede kan worden gekeerd door behandeling en begeleiding, omdat zij zich nog midden in hun ontwikkeling bevinden. Recidivecijfers laten zien dat detentie maar een zeer beperkt speciaal preventief effect heeft. Daarom is in tegenstelling tot het volwassenstrafrecht in het jeugdstrafrecht de jeugddetentie in duur beperkt en het palet aan maatregelen en begeleiding uitgebreider.
Bij zeer ernstige misdrijven gepleegd door jonge daders, is er vrijwel altijd sprake van complexe achterliggende problematiek. Dan is het van belang om juist die problematiek te adresseren om de maatschappij maar ook de jonge dader te behoeden voor herhaling. De meest intensieve behandeling in een gesloten setting vindt in het jeugdstrafrecht plaats op basis van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen («pij-maatregel»). Deze maatregel wordt opgelegd voor drie jaar en kan telkens met twee jaar worden verlengd. Als de veiligheid van de maatschappij daar om vraagt, kan de rechter beslissen om de maatregel om te zetten in de maatregel tot terbeschikkingstelling uit het volwassenstrafrecht («tbs-maatregel»).
Deelt u de mening dat op veertien- en vijftienjarigen die zeer ernstige misdrijven plegen die tot veel leed en grote maatschappelijke onrust leiden, het volwassenstrafrecht toegepast zou moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak wordt nu gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het volwassenstrafrecht toe te passen bij zestien- en zeventienjarigen?
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat er in 2016 in totaal 45 verdachten als zestien- of zeventienjarige volgens het volwassenstrafrecht zijn berecht. Dat is 1,1% van alle misdrijfzaken met een zestien- of zeventienjarige verdachte die in 2016 via de rechter zijn afgedaan.
Deelt u de mening dat voor moorden op jonge meisjes zoals wij helaas afgelopen weekend tweemaal hebben gezien, levenslange gevangenissenstraffen moeten worden opgelegd? Ook als de daders veertien, vijftien of zestien jaar oud zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Uitgangspunt in het jeugdstrafrecht is dat het gedrag van minderjarigen en adolescenten nog positief beïnvloed kan worden. Naast vergelding en genoegdoening is van belang dat toepassing van een straf of maatregel bijdraagt aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Daarom is de duur van jeugddetentie voor minderjarigen tot vijftien jaar maximaal een jaar en voor minderjarigen van zestien en zeventien jaar maximaal twee jaar. Ook als bij een zestien- of zeventienjarige het volwassenstrafrecht wordt toegepast, is de levenslange straf bij wet uitgesloten. Dit is overeenkomstig het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, welke door Nederland zijn geratificeerd en die expliciet de levenslange gevangenisstraf voor minderjarigen uitsluiten. Dat neemt niet weg dat naarmate de complexiteit van de achterliggende problematiek groter blijkt, de veiligheid van de maatschappij zwaarder gaat wegen. De pij-maatregel die inzet op intensieve, gesloten behandeling is dan een geëigende strafrechtelijke maatregel. In dat geval beoordeelt de rechter of de behandelresultaten een veilige terugkeer in de maatschappij kunnen garanderen en of iemand weer vrij komt. In sommige gevallen duurt een dergelijke maatregel langer dan de strafmaxima en kan deze zelfs doorlopen in volwassenheid.
De rechterlijke uitspraak waarin staat dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek moet doen naar de aardbevingsschade die is veroorzaakt door de gaswinning van de NAM |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt geoordeeld dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek moet doen naar de aardbevingsschade die is veroorzaakt door de gaswinning van de NAM?1
Ja.
Deelt u de mening dat het essentieel is voor het rechtsgevoel van Groningers, voor een degelijke rechtsstaat en ook voor de rechtszekerheid voor bedrijven dat deze zaak uiterst grondig en zorgvuldig voorbereid wordt?
Ja.
Herinnert u zich uw reactie op de uitspraak van de rechter op 1 maart 2017 in de zaak Dijk cs. over aansprakelijkheid voor materiële en immateriële schade door de NAM en de Staat, waarin u zegt niet in hoger beroep te gaan en dat de Staat een bepaalde periode onrechtmatig gehandeld heeft door de gaswinning door te laten gaan?
Ik heb in mijn brief van 19 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 333) aangegeven dat de Staat voldoende grond ziet om in hogere instantie op te komen tegen de uitspraak van 1 maart 2017 dat de Staat onrechtmatig gehandeld zou hebben. Naar mijn oordeel kan de door mij in de brief geschetste aanpak redelijkerwijs niet tot de conclusie leiden dat de Staat onrechtmatig gehandeld heeft. Omdat zaken zoals Dijk c.s. en Hommes c.s. – over gevoelens van onveiligheid en teleurstelling in de Staat en NAM – in de praktijk alleen maar verliezers kennen en omdat gerechtelijke procedures wat mij betreft niet de manier zijn om deze problematiek in Groningen op te lossen, heb ik echter besloten om af te zien van het zelf instellen van hoger beroep tegen dit vonnis.
Deelt u de mening dat het Landelijk Parket moet worden aangewezen om de zaak in behandeling te nemen, aangezien het meer afstand tot individuele, plaatselijke en Haagse belangen heeft alsook meer capaciteit? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in goed overleg te realiseren dat niet het Arrondissementsparket Noord-Nederland, maar juist het Landelijk Parket deze zaak in behandeling neemt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid zo nodig de aanwijzingsbevoegdheid ex artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie te gebruiken om het Landelijke Parket een aanwijzing te geven om het door het hof opgelegde onderzoek uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid geen verdere acties te ondernemen die een verdere vertraging zouden kunnen veroorzaken van de zitting van de Raad van State over het gasbesluit van september 2016, die gepland is op 13 juli 2017?
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs de zittingsdatum voor de behandeling van het instemmingsbesluit van 30 september 2016 inzake het winningsplan voor het gasveld Groningen verzet van 22 mei naar 13 juli 2017. De aanleiding hiervoor was mijn voornemen om het voornoemde instemmingsbesluit te wijzigen. Door het verzetten van de zittingsdatum heeft de Afdeling voorkomen dat er twee maal een gerechtelijke procedure doorlopen zou moeten worden: eenmaal voor het instemmingsbesluit en eenmaal voor het wijzigingsbesluit. Ik ben niet van plan om vóór de nieuwe zittingsdatum het instemmingsbesluit nogmaals te wijzigen.
De slechte kwaliteit van NFI-rapporten |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) regelmatig terugkerende problemen kennen?1
Het artikel van rechtspsycholoog professor Van Koppen neemt één specifiek NFI-rapport als voorbeeld. Een deel van de kritiek op dit rapport wordt door het NFI erkend (zie het antwoord op vraag 2 en 4 hieronder). In deze zaak heeft het hof Arnhem de conclusie van dit rapport gevoegd bij het overige bewijs en kwam vervolgens niet tot de overtuiging dat de tengelhamer in kwestie het moordwapen was2. Van Koppen trekt vervolgens conclusies over NFI rapporten in het algemeen en signaleert daarbij zes problemen (pag.1451 uit referentie 1).
Van Koppen’s probleempunten 1, 2 en 3 hebben betrekking op de wens om meer uitleg in het rapport op te nemen. Hoewel dit meestal voldoende gebeurt, wordt binnen het NFI de noodzaak hiervan nogmaals onderstreept naar aanleiding van dit artikel (zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 hieronder).
Punten 4 en 5 hebben betrekking op de rapportagewijze van het NFI. Deze rapportagewijze maakt duidelijk dat een deskundige zich beperkt tot wat hij kan zeggen op basis van zijn specialistische kennis en het aan hem voorgelegde materiaal. Het is aan de jurist om dat te voegen bij overig bewijs en informatie in de zaak. De werkwijze die Van Koppen voorstelt is wetenschappelijk achterhaald en om meerdere redenen niet werkbaar (zie het antwoord op vraag 5 en 6 hieronder).
Punt 6 en de verkorte rapportages hebben betrekking op het belang van de verdediging. Het NFI is onpartijdig en wil hiermee rekening houden; daarnaast is het NFI ook gehouden aan de juridische kaders en de onderzoeksopdracht (zie het antwoord op vraag 7 en 8 hieronder).
Voor het oplossen van sommige problemen die Van Koppen schetst heeft het NFI al meerdere initiatieven ontplooid (zie het antwoord op vraag 9 en 10 hieronder).
Momenteel wordt door het NFI gewerkt aan een meer uitgebreide inhoudelijke reactie op de kritiek die voor publicatie zal worden aangeboden aan het Nederlands Juristenblad.
Klopt het dat de herkomst van de door het NFI onderzochte spullen niet wordt onderzocht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat klopt niet. Wanneer er onzekerheid bestaat over de herkomst van spullen of wanneer onderzoek naar de herkomst van spullen relevant kan zijn voor de conclusie van het NFI rapport, informeert de NFI-deskundige in beginsel naar de herkomst.
In de door Van Koppen besproken zaak erkent het NFI dat dit onvoldoende is gebeurd. De scans van de schedel die door het ziekenhuis zijn gemaakt zijn wel aanwezig in het medisch dossier van het NFI, maar de informatie daaruit is niet gebruikt. In de bewuste zaak heeft het hof de bewijskracht van het rapport over de tengelhamer gevoegd bij het overige bewijs, waarbij dat overige bewijs de doorslag gaf.
Van Koppen doelt met dit kritiekpunt ook op de situatie waarin het bewijs op een speciale manier geselecteerd is. Een voorbeeld van speciale selectie is de identificatie van een verdachte via een DNA-database zoekactie, hierover is door het NFI gepubliceerd (o.a. referentie 2)3. Als iemand alleen verdachte is geworden op basis van een match in de database kan dat betekenen dat er weinig overig bewijs is of dat overig bewijs in een andere richting wijst. Daarom benadrukt het DNA-rapport expliciet het belang van het in samenhang bezien van alle onderdelen van het bewijs. Er is namelijk geen probleem wanneer zowel de bewijswaarde van het deskundigenrapport als het overige bewijs en informatie door de rechter worden beschouwd (zoals ook in de bewuste zaak gebeurde). In de bovengenoemde reactie in het Nederlands Juristenblad (zie het antwoord op vraag 1) zal nader op dit punt worden ingegaan.
Klopt het dat de consequenties van bevindingen niet door het NFI aan de rechter worden uitgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat klopt niet. De deskundige wordt geacht consequenties uit te leggen, in ieder geval voor wat betreft zijn eigen vakgebied. Het is wenselijk om dat in toenemende mate ook te doen voor consequenties buiten het eigen vakgebied, in die gevallen waarbij verschillende deskundigheidsgebieden samenwerken, zoals dat gebeurt bij interdisciplinair forensisch onderzoek (IDFO). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10. Een kanttekening hierbij is dat het niet de bedoeling is dat deskundigen eigenhandig de te onderzoeken vragen verder gaan uitbreiden.
Klopt het dat een deskundige doorgaans niet alles verklaart wat aan hem wordt voorgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat klopt niet. De NFI-deskundige wordt geacht beweringen die in de vraagstelling voorkomen toe te lichten.
Het voorbeeld van Van Koppen heeft betrekking op een «rond gat in de schedel». Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is erkend, zijn de scans niet gebruikt en is zonder toelichting geponeerd dat de opening niet zou zijn ontstaan door geweldsinwerking. Deze toelichting is wel vereist en is dus ten onrechte niet meegenomen.
Klopt het dat het voorkomt dat deskundigen de voorgelegde vraag niet beantwoorden en daarmee in feite de conclusies overlaten aan niet-deskundigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Ja, dat komt voor. Wanneer een deskundige de voorgelegde vraag niet kán beantwoorden dan zal hij dat niet doen. Hij zal uitleggen waarom hij dat niet kan en zich concentreren op het deel van de vraag dat hij wél kan beantwoorden. In die gevallen is de conclusie over de oorspronkelijke vraag aan een ander, meestal de rechter.
Een DNA-deskundige zal bijvoorbeeld niet de vraag beantwoorden of het DNA-spoor van de verdachte afkomstig is. Hij kan alleen informatie geven over de zeldzaamheid van het DNA-profiel. Het antwoord op de vraag of het spoor van de verdachte afkomstig is, is mede afhankelijk van ander bewijs in de zaak, zoals een verklaring van de verdachte. Dit ligt buiten het expertisegebied van de DNA-deskundige.
De weg die Van Koppen voorstaat is dat de deskundige een eindoordeel geeft over de waarschijnlijkheid van de hypothesen in een zaak. Die weg heeft echter als consequentie dat de deskundige zich een oordeel aanmeet over bewijs en informatie die buiten zijn deskundigheidsgebied vallen. Dat overige bewijs bepaalt immers mede de waarschijnlijkheid van de hypothesen in de zaak. Een deskundige zou zich dus bijvoorbeeld een oordeel moeten aanmeten over het waarheidsgehalte van de verklaring van de verdachte. Deze weg stuit op de volgende moeilijkheden:
Om deze redenen werkt het NFI niet volgens deze weg, maar volgens de huidige wetenschappelijke inzichten en de ENFSI4 Guideline (zie bijvoorbeeld referenties 3 en 4)5 6. Hieruit blijkt dat een deskundige inderdaad slechts een deel van de vraag kan beantwoorden. Het andere deel wordt gevormd door de overige informatie in het strafdossier die niet tot het deskundigheidsgebied behoort.
Klopt het dat het voorkomt dat deskundigen uitspraken doen over niet onderzochte hypotheses? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Nee, een NFI-deskundige wordt geacht geen ongefundeerde uitspraken te doen. Op basis van gedegen kennis en ervaring van een overkoepelend forensisch gebied kunnen uitspraken worden gedaan over deelgebieden. Zoals een automonteur zijn kennis van auto’s kan toepassen om een defect te vinden van een hem onbekend merk auto, zo kan een forensisch deskundige zijn kennis toepassen op een deelgebied.
Het voorbeeld van Van Koppen heeft betrekking op een tengelhamer. Tengelhamers zijn onderdeel van een overkoepelend gebied «hamers» dat deel uitmaakt van het KIV7-deskundigheidsgebied (in feite is het een klauwhamer met één klauw in plaats van twee). Op basis van uitgebreide kennis van en ervaring met hamers en sporen daarvan in het algemeen, kan ook een uitspraak worden gedaan over het deelgebied tengelhamers. Het is goed om de uitspraak te controleren door ook specifiek enkele tengelhamers te onderzoeken als dat mogelijk is. De deskundige in kwestie heeft dit pas laat in het proces gedaan, maar de conclusie bleef hetzelfde.
Klopt het dat hypotheses alleen in overleg met de politie en het openbaar ministerie worden opgesteld en niet ook met de verdediging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarvan de reden en wat is uw oordeel daarover?
Het NFI is onpartijdig en onderzoekt regelmatig hypothesen die door de verdediging zijn aangedragen, bijvoorbeeld bij reconstructies.
In veel zaken is er echter op het moment van schrijven van het rapport nog geen verdachte in beeld en dus ook geen verdediging of kiest de verdediging ervoor (nog) geen hypothese aan te dragen. Wanneer de verdediging dit wel doet, zal het NFI die altijd willen onderzoeken. De communicatie met de verdediging kan wettelijk niet rechtstreeks plaatsvinden en loopt meestal via de rechter-commissaris. Dit kan soms beperkingen met zich meebrengen, zo wordt bijvoorbeeld niet door het NFI bepaald of de verdediging wordt uitgenodigd voor een FIT8-gesprek.
Voor de volledigheid wijs ik u nog op artikel 150a van het Wetboek van Strafvordering waarin de notificatieplicht voor het OM is opgenomen. Dit artikel beoogt de positie van de verdediging in het vooronderzoek te versterken. Het OM is verplicht om de verdediging te informeren over de aanvraag en de vraagstelling van het deskundigenonderzoek. Dit biedt de verdediging de kans om aanvullend onderzoek te vragen of voorstellen te doen voor de wijze waarop het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Wanneer wordt door het NFI gekozen voor het uitbrengen van een verkorte rapportage? Op welke manier wordt daarbij rekening gehouden met het belang van de verdediging, namelijk dat deze dan minder mogelijkheden en informatie heeft om een rapport goed ter discussie te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege het belang van tijdige rapportage wordt in een beperkt aantal gebieden een verkorte rapportage aangeboden (o.a. verdovende middelen en chemisch brandonderzoek). Een verkorte rapportage is een rapport waarbij bepaalde onderdelen (administratieve data, informatie over het (voor)onderzoek en de vraagstelling) verkort zijn weergegeven dan wel weggelaten. De term suggereert dat er ook een uitgebreide versie van het rapport is, maar dat is niet het geval.
Het NFI is hiermee begonnen om efficiencyredenen, na overleg met politie en OM. Voor chemisch brandonderzoek wordt al circa 15 jaar verkort gerapporteerd, omdat het chemisch brandonderzoek in eerste instantie vaak een rol speelt in het onderzoek naar de oorzaak van een brand en de conclusie dus snel gewenst is.
Bij de introductie van de verkorte rapporten is afgesproken dat de aanvrager/opdrachtgever altijd kan verzoeken om een aanvullend rapport met additionele informatie. Wanneer de verdediging behoefte heeft aan meer informatie, om bijvoorbeeld de details door een eigen deskundige te laten bekijken, kan het NFI – via de opdrachtgever – die informatie verstrekken.
Wat betreft het verdedigingsbelang ten aanzien van het verstrekken van DNA-profielen nog het volgende. Het standaard opnemen van DNA-profielen in deskundigenrapporten is niet toegestaan. In de Nota van Toelichting van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken van 27 augustus 2001 staat bij de toelichting op artikel 10, tweede lid, dat het DNA-profiel niet in het verslag van de resultaten van het DNA-onderzoek wordt weergegeven. Om privacyoverwegingen wordt dit profiel uitsluitend opgeslagen in de DNA-databank. In latere wijzigingen van het Besluit is daar niet op teruggekomen. Op verzoek van bevoegde autoriteiten zoals de rechter-commissaris en het openbaar ministerie worden de DNA-profielen altijd verstrekt, bijvoorbeeld voor een review door een deskundige van de verdediging.
Bent u bereid de forensisch-technische rapportering en de kwaliteit daarvan systematisch te laten onderzoeken?
De kwaliteit van het onderzoek en de rapportages wordt al systematisch onderzocht. Er zijn al meerdere externe onderzoeken gedaan naar de rapportagewijze van het NFI, bijvoorbeeld het door Van Koppen genoemde onderzoek van De Keijser et al., dat in opdracht van het NFI is uitgevoerd.
Als onderdeel van de periodieke toetsing van elke NFI deskundige worden een aantal (van zijn/haar) rapporten beoordeeld door onder andere een externe vakdeskundige en een forensisch officier van justitie. Ook bij registratie van NFI deskundigen in het NRGD register vindt een toetsing op basis van door de kandidaat geschreven rapporten plaats.
Daarnaast lopen meerdere ketenbrede initiatieven om de begrijpelijkheid van de deskundigenrapportages te verhogen. Voorbeeld hiervan is de nauwe samenwerking met verschillende deskundigheidsgebieden (o.a. DNA en schotresten) met de Forensische Expertise Kenniskring (ZM).
Het NFI heeft een kwaliteitssysteem in werking dat van toepassing is voor alle onderzoeksgebieden. Volgens de NFI-procedure worden deskundigenrapporten «geschaduwd» door een tweede deskundige. Het NFI is door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd als laboratorium voor een groot aantal verrichtingen. Deze accreditatie wordt jaarlijks ge-audit door externe deskundigen. Onderdeel van het kwaliteitssysteem en de accreditatie is deelname aan «ringonderzoeken» (interlaboratorium testen).
Het NFI is zeer actief in de ENFSI (European Network of Forensic Science Institutes). Binnen de ENFSI worden bijvoorbeeld Best Practice Manuals opgesteld en ontwikkelingen in de diverse vakgebieden internationaal besproken. NFI rapportages zijn conform de huidige wetenschappelijke standaarden en de ENFSI Guidelines (zie referentie 3 en 4).
Deskundigen van het NFI worden regelmatig gevraagd om complexe forensische onderzoeken te doen voor buitenlandse opdrachtgevers. Dat is een blijk van extern vertrouwen in de kwaliteit en het niveau van NFI-rapporten.
Tot slot werkt het NFI nauw samen met universiteiten. Ook deze academische connectie is een borging van de kwaliteit van het werk. Bovendien publiceren NFI-ers met grote regelmaat over hun onderzoek in internationale forensische peer-reviewed vakbladen en geven zij presentaties op congressen.
Op welke wijze zal de kwaliteit van de rapportages en de manier van rapporteren aan de orde komen in het nog op te stellen verbeterprogramma dat voor het NFI zal worden opgesteld en uitgevoerd naar aanleiding van het kritische rapport over de organisatie- en managementcultuur en op welke wijze worden de deskundigen en onderzoeksmedewerkers daarbij betrokken? Hoe zal in de gaten gehouden worden dat de kwaliteit van de rapportages zal verbeteren?
Het rapport over de organisatie- en managementcultuur gaat niet in eerste instantie over de NFI rapporten. Aan de verbetering van NFI rapportages wordt voortdurend gewerkt en in de afgelopen jaren zijn al grote stappen voorwaarts gemaakt: zowel voor wat betreft inhoudelijke kwaliteit, taal als structuur. Over de kwaliteit van rapportage en deskundigen is in het antwoord op vraag 9 al één en ander vermeld.
De nieuwe interim- algemeen directeur is recent gestart en zal voorrang geven aan het rapport over de organisatie- en managementcultuur. Hierin is ook de ketensamenwerking een belangrijk aspect. Daarnaast wordt binnen het NFI ook continue aandacht geschonken – met veel betrokkenheid van deskundigen – aan verdere borging en verhoging van de wetenschappelijke kwaliteit.
Het bericht ‘Doodrijder peuter liever in cel dan kliniek’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Doodrijder peuter liever in cel dan kliniek»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een totaal verkeerd signaal uitgaat naar de maatschappij en de slachtoffers dat het blijkbaar prettiger toeven is in een gevangenis dan in een kliniek? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de gevangenissen drastisch te versoberen? Zo nee, waarom niet?
De regimes zijn ingericht op de verschillende doelen van insluiting in penitentiaire inrichtingen en van opname in psychiatrische behandelinrichtingen. Ik zie in deze casus geen aanleiding om daarin wijzigingen door te voeren.
Bent u bereid maatregelen te nemen om weigeraars van behandelingen in de cel te houden zodat de samenleving beter wordt beschermd tegen deze criminele weigeraars? Zo nee, waarom niet?
Wanneer iemand vóór vonnis bereid is tot het naleven van de voorwaarden, maar na zijn veroordeling de behandeling toch weigert, dan schendt betrokkene zijn voorwaarden en kan de rechter oordelen dat het resterende deel van de straf in detentie wordt uitgezeten. Het is mogelijk om, op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), een persoon verplicht op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis als sprake is van gevaar voor de samenleving en het gevaar voortkomt uit de aanwezige stoornis.
Deelt u de mening dat achttien maanden cel (waarvan zes maanden voorwaardelijk) een bijzonder lage straf is voor het doodrijden van een kind? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet een oordeel te geven over de uitspraak van een onafhankelijke rechter.
Wanneer gaat u eindelijk eens minimumstraffen invoeren zodat rechters niet meer veel te lage straffen opleggen?
Bij brief van 12 februari 2013 (Kamerstuk 33 151, nr. 10) heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op de hoogte gesteld van de intrekking van het wetsvoorstel omtrent het invoeren van minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven. Deze intrekking vond plaats naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt in het Regeerakkoord dat aan het huidige kabinet ten grondslag ligt. In lijn daarmee acht ik het invoeren van minimumstraffen onwenselijk.
Het bericht dat een levenslang gestrafte op verlof mag |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «levenslang veroordeelde Moordenaar Edwin S. mag op verlof»?1 2
Ja.
Is het waar dat deze moordenaar op verlof mag?
Een verzoek om verlof van de betreffende levenslanggestrafte is door mij afgewezen. Hiertegen heeft betrokkene beroep ingediend bij de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) die bij uitspraak van 12 april 2017 op het beroep heeft beslist. De RSJ onderstreept daarin het belang van deelname van levenslanggestraften aan resocialisatie-activiteiten. Tot deze activiteiten behoort volgens de RSJ ook verlof. De RSJ acht het niet langer redelijk om betrokkene verlof te onthouden, zeker nu het verlof ook onder bewaking of begeleiding plaats kan vinden. De RSJ vernietigt mijn afwijzing van verzoek om verlof en heeft mij opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen toegespitst op het verlof van betrokkene dat (in beginsel) binnen drie maanden na de datum van de uitspraak verlof moet hebben plaatsgevonden. Inmiddels is een nieuwe beslissing aan betrokkene uitgereikt. Na de uitspraak van de RSJ is bekend geworden dat de eerste volwaardige tussenrapportage over het verloop van de door het Pieter Baan Centrum geadviseerde gedragsinterventies pas in september 2017 wordt uitgebracht. Ik heb besloten dat betrokkene pas voor verlof in aanmerking komt indien uit de in september 2017 uitgebrachte rapportages blijkt dat er geen belemmeringen of risico’s kunnen voortvloeien uit verlofverlening. Ik acht dit nodig om zoveel mogelijk garantie te hebben dat het verlof zonder incidenten verloopt.
Hebben andere Europese landen die een levenslange gevangenisstraf kennen ook last van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Zo ja, welke maatregelen worden er in andere landen genomen tegen uitspraken van deze Europese wereldvreemde rechters?
Andere Europese landen die een levenslange gevangenisstraf kennen zijn ook geboden aan uitspraken van Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Indien een schending wordt vastgesteld, kunnen maatregelen worden genomen zoals wijziging van het beleid of aanpassing van wet- en regelgeving.
De in de vraag opgenomen kwalificatie van «wereldvreemde rechter» laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en levensgevaarlijk is een moordenaar met nota bene een hoog recidiverisico weer in de maatschappij los te laten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de vragensteller voor dat deel dat indien door professionals wordt ingeschat dat een levenslanggestrafte een direct hoog risico vormt, dat verlof op dat moment geen optie is.
Het nieuwe beleid ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf voorziet in een zorgvuldig proces om zoveel mogelijk te waarborgen dat alleen indien het verantwoord is, een levenslanggestrafte vrijheden krijgt. Het is van groot belang dat dit ook in de praktijk zo zorgvuldig mogelijk plaatsvindt. Het nieuwe beleid rondom de levenslange gevangenisstraf en de praktijk zijn zoveel mogelijk gericht op voorkoming van recidive en dus op een veilige samenleving. Voorafgaand aan de advisering door het Adviescollege Levenslanggestraften wordt een levenslanggestrafte geobserveerd en onderzocht middels diagnostiek en risicoanalyse in het Pieter Baan Centrum. Op deze wijze worden risico’s zo goed mogelijk ingeschat.
Met het nieuwe beleid is de uitvoeringspraktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland EVRM-proof. Daarnaast biedt dit beleid voldoende houvast voor een zorgvuldig proces, waarin zowel de risico’s in kaart worden gebracht, als de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen. De wijzigingen in het beleid en daarmee de mogelijke terugkeer van een levenslanggestrafte in de maatschappij kunnen als ingrijpend worden ervaren door slachtoffers en nabestaanden. Ik hecht er dan ook aan dat de belangen van de slachtoffers en nabestaanden worden meegenomen in het advies van het Adviescollege Levenslanggestraften. Slachtoffers en nabestaanden kunnen worden gehoord door het Adviescollege Levenslanggestraften zodat hun standpunt wordt meegewogen in de uiteindelijke beslissing.
Beseft u dat u verantwoordelijk bent indien deze levenslang gestrafte moordenaar weer nieuwe slachtoffers maakt wanneer hij wordt losgelaten in de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denkt u dat het voelt voor de nabestaanden van de slachtoffers als zij weten dat deze moordenaar weer vrolijk vrij rondloopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid geen gehoor te geven aan deze beslissing van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en maatregelen te nemen tegen dergelijke gevaarlijke uitspraken van dit clubje dat blijkbaar mijlenver van de maatschappij af staat? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De RSJ is de hoogste rechter in penitentiaire zaken. Tegen een uitspraak van deze rechter staat geen hoger beroep open. Zoals ik hierboven reeds heb uiteengezet, is mijn doelstelling dat de Nederlandse strafrechters de levenslange gevangenisstraf kunnen blijven opleggen voor de zwaarste misdrijven. Daartoe heb ik een nieuw beleidskader naar uw Kamer gezonden. Ook hier laat ik de kwalificatie van de uitspraken van de RSJ voor rekening van de vragensteller.
De knelpunten bij het afpakken van crimineel vermogen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een financieel rechercheur de noodklok luidt over het afpakken van crimineel vermogen?1 Bent u bereid hierop te reageren en een afschrift van deze reactie ook aan de Tweede Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het beeld dat het bericht oproept dat het in Nederland slecht is gesteld met het afpakken van crimineel vermogen herken ik niet.
In het bericht wordt op drie aspecten ingegaan: 1) buitenlands crimineel vermogen en de rechtshulp in strafzaken; 2) het zicht op witwasrisico’s en crimineel vermogen; en 3) de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst bij het afpakken van crimineel vermogen.
Nederland heeft een uitgebreid wettelijk instrumentarium om crimineel vermogen af te kunnen pakken en loopt daarbij (soms ver) vooruit op de meeste landen binnen en vooral ook buiten Europa. Dit kent ook zijn beperkingen, in die zin dat sommige instrumenten in het buitenland niet worden erkend en dus in de gevallen van in het buitenland gestald vermogen niet kunnen worden ingezet. Nederland zet zich dan ook actief in om verdergaande wederzijdse erkenning van confiscatiemogelijkheden binnen Europa te bewerkstelligen. Ten aanzien van de inspanningen om de samenwerking buiten Europa verder te versterken heb ik uw Kamer bij het Algemeen Overleg criminaliteitsbestrijding van 2 februari jl. toegezegd hierover vóór de zomer een Kamerbrief te sturen.
Met betrekking tot het in het bericht aangehaalde rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2013, waarin is gesteld dat de Minister van Financiën en ik geen inzicht zouden hebben in de voornaamste witwasrisico’s, verwijs ik naar mijn reactie op de vragen die uw Kamer heeft gesteld naar aanleiding van dat rapport (Kamerstukken II, 2014/15, 31 477, nr. 8). In aanvulling daarop merk ik op dat het afgelopen jaar weer meer crimineel vermogen is afgepakt. Daarnaast zijn er meerdere analyses beschikbaar, of zullen op korte termijn beschikbaar zijn, die inzicht geven in witwasrisico’s en de hoogte van het crimineel vermogen. Ik noem het Nationaal Dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit dat voor de zomer van 2017 zal verschijnen en de analyses van de Financial Intelligence Unit (FIU). Tot slot wordt, in opdracht van de Minister van Financiën en mijzelf, door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum onderzoek gedaan naar de aard en omvang van witwassen en wordt een National Risk Assessment uitgevoerd. Ten aanzien van het derde punt verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er, sinds de «onvoldoende» van de commissie-Oosting voor het nieuwe protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (AAFD), nog verbeteringen aan dat protocol en dus de samenwerking tussen de Belastingdienst en het openbaar ministerie aangebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zijn dat en is al duidelijk of deze effect hebben?
In de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 16 december 20162 is gemeld hoe is omgegaan met de aanbevelingen van de commissie Oosting. Ook dit punt, het protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD), is in die brief behandeld. De commissie was van mening dat het toepassingsbereik van het Protocol AAFD onduidelijk is. Zoals in die brief is uiteengezet is die onduidelijkheid beëindigd door in de Aanwijzing afpakken, die op 1 januari 2017 in werking is getreden, en de bijbehorende interne OM Instructie voor te schrijven dat het voornemen van het OM tot het aangaan van een schikking of het aanbieden van een transactie, moet worden gemeld aan de Belastingdienst bij schikkingen en transacties van € 5.000 tot € 100.000, dan wel dat daarover moet worden afgestemd tussen het OM en de Belastingdienst bij schikkingen en transacties van € 100.000 of meer. Ook moet in het dossier worden vastgelegd dat deze melding of afstemming heeft plaatsgevonden. Hiermee wordt het melden aan dan wel afstemmen met de Belastingdienst generiek verplicht gesteld.
Verder is in de beantwoording van de door uw Kamer gestelde Kamervragen over de samenwerking tussen de Belastingdienst en het OM bij het afpakken van crimineel vermogen op 21 november 20163 aangegeven dat het OM en de Belastingdienst met elkaar in gesprek blijven om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten. Zo heeft er eind maart 2017 een bijeenkomst plaatsgevonden tussen landelijke en regionale vertegenwoordigers van het OM en de Belastingdienst, waarbij de kansen en ervaringen die regionaal worden opgedaan alsmede het nader informeren over elkaars mogelijkheden en onmogelijkheden zijn besproken. Medio mei zal een landelijke werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van het OM en de Belastingdienst, de verbeterpunten die tijdens de bijeenkomst aan de orde zijn gekomen nader beoordelen op werkbaarheid teneinde de samenwerking effectiever en efficiënter te maken.
Wat is uw reactie op de ervaring van de financieel rechercheur dat de samenwerking tussen de Belastingdienst en het openbaar ministerie op het gebied van afpakken van crimineel verkregen vermogen nog steeds onvoldoende is? Kunt u daarbij ook aangeven wat u vindt van zijn suggestie om deze samenwerking structureel te maken?
Zoals in de beantwoording van de door uw Kamer gestelde Kamervragen in november 20164 aangegeven, heb ik niet het beeld dat het OM en de Belastingdienst onvoldoende doen om de samenwerking op dit terrein te bevorderen. Ik wijs in dit verband ook op de bijeenkomsten genoemd in het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat rechercheurs meer ruimte zouden moeten krijgen voor het rechercheren naar onderliggende witwasprocessen en witwasstructuren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen koppelt u hieraan?
Het is belangrijk dat onderzoek wordt gedaan naar onderliggende witwasprocessen en witwasstructuren. De bestrijding van witwassen is ook één van de prioriteiten in de Veiligheidsagenda. Het verbeteren van het financieel rechercheren binnen de Nationale Politie heeft de aandacht van de korpsleiding en krijgt inhoud middels instroom van hoger opgeleide specialisten.
Herkent en erkent u de problemen die financieel rechercheurs ondervinden als zij te maken krijgen met criminelen die gebruikmaken van bankrekeningen in landen waar een bankgeheim is of waarmee geen rechtshulpverdrag is afgesproken? Hoe wordt hier in Nederland mee omgegaan?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 en de brief die op dit punt is toegezegd.
Wat is uw reactie op de beschrijving van verschillende manieren die via het buitenland ter beschikking staan aan criminelen om crimineel verkregen vermogen weg te sluizen en wit te wassen?2 Wat doet en kan Nederland hier op dit moment tegen betekenen? Welke knelpunten worden daarbij ervaren en hoe worden of kunnen deze worden opgelost?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 ten aanzien van de problematiek van buitenlands crimineel vermogen en de internationale rechtshulp in strafzaken. Zoals ik in het antwoord reeds heb vermeld, zal ik in de door mij toegezegde brief ingaan op inspanningen om met name de samenwerking tussen jurisdicties buiten Europa verder te versterken.
In hoeverre klopt het dat de Nederlandse politie geen informatie over criminele cliënten van notarissen of advocaten krijgt wegens het verschoningsrecht? Is dit ook onderwerp van gesprek tussen advocaten, notarissen en het openbaar ministerie?
Over de werking van het verschoningsrecht, de verhouding met het opsporingsbelang en de ontwikkelingen op dit terrein verwijs ik naar de brief van mijn voorganger aan uw Kamer van 24 november 2015.6
Klopt het dat de relatief lange doorlooptijden van rechtshulpverzoeken ervoor zorgen dat het rechercheren van buitenlandse geldstromen extra wordt bemoeilijkt? Hoe wordt hiermee omgegaan?
Het is geen geheim dat strafrechtelijke onderzoeken buiten de eigen jurisdictie de nodige moeilijkheden met zich mee kunnen brengen. Met het ene land verloopt de samenwerking makkelijker dan met het andere. Dat is van meerdere factoren afhankelijk, zoals de stand van de wetgeving in het andere land en de mate waarin rechtssystemen op elkaar aansluiten. Het zal per zaak verschillen hoe hiermee wordt omgegaan. In de praktijk zijn de nodige (informele) netwerken opgericht die tot doel hebben het formele rechtshulpverkeer te bespoedigen. Ik wijs op het internationale CARIN netwerk voor ontnemingsdeskundigen, het Asset Recovery Office netwerk, het FIU.Net en Egmont Secure Web. Daarbij spelen ook instanties als Europol, Interpol, Sirene en Liaison Officers in het buitenland en in Nederland, evenals centrale autoriteiten voor internationale rechtshulp, een belangrijke rol.
Het bericht ‘Hoe criminelen Kluivert in de val lokten’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het goksyndicaat waarover de Volkskrant1 heeft bericht, een thans illegaal opererende aanbieder op de kansspelmarkt, in Nederland of daarbuiten? Zo ja, wat is de naam van dit goksyndicaat?
Het syndicaat waar u in uw vraag naar verwijst is onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie (onderzoek Feniks, zie ook antwoord 6). Gezien de status van deze zaak kan ik geen verdere mededelingen doen.
Om welke gokbedrijven in Europa en Azië gaat het, bij wie het syndicaat de weddenschappen onderbrengt? Doet de Kansspelautoriteit (KSA) hier momenteel onderzoek naar? Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet, gelet op de concrete aanwijzingen dat deze aanbieders momenteel illegaal kansspelen aanbieden in Nederland?
Dit syndicaat is onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek. De kansspelautoriteit heeft uitsluitend bestuurlijke bevoegdheden. Conform het handhavingsprotocol tussen de kansspelautoriteit en het Openbaar Ministerie, wordt het onderzoek naar dit goksyndicaat daarom niet uitgevoerd door de kansspelautoriteit. Mocht de kansspelautoriteit over relevante gegevens beschikken, dan worden deze aan het Openbaar Ministerie verstrekt. Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over (mogelijke) uitkomsten van lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Kunt u de stellingname van de Volkskrant bevestigen dat het om het gokbedrijf «Betin» gaat waar Patrick Kluivert vijf inzetten heeft gedaan? Heeft «Betin» zich tot op heden gemeld bij de KSA wegens interesse voor een toekomstige online kansspelvergunning? Heeft de KSA ooit contact gehad met Betin? Zo ja, waar ging dit over?
Ik beschik niet over informatie uit lopende strafrechtelijke onderzoeken. Ik kan de stellingname van de Volkskrant daarom niet bevestigen. De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten dat zij geen contact heeft gehad met «Betin».
Kunt u uitsluiten dat een van deze gokbedrijven, waaronder «Betin», ooit een vergunning krijgt op de Nederlandse kansspelmarkt, mocht het wetsvoorstel Kansspelen op Afstand worden aangenomen? Zo nee, waarom niet, gelet ook op de in 2011 aangenomen motie dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking komen voor een vergunning?2 Zo nee, specifiek met betrekking tot «Betin», hoe valt dit niet uit te sluiten gelet op de concrete aanwijzingen dat zij illegaal kansspelen hebben aangeboden in Nederland?
Alleen betrouwbare en verantwoord opererende kansspelaanbieders komen in aanmerking voor een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand. Een oordeel hierover is aan de kansspelautoriteit. Zij doet daarvoor onder andere een betrouwbaarheidsbeoordeling waarin ook strafrechtelijke en bestuursrechtelijke antecedenten en politiegegevens worden meegewogen.
Is de Kansspelautoriteit (KSA) bekend met de locaties in Nederland en specifiek Amsterdam waar spelers via dit goksyndicaat meedoen aan illegale kansspelen? Zijn als gevolg hier reeds ingevallen gedaan op deze locaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten geweest?
De kansspelautoriteit beschikt niet over informatie uit het strafrechtelijk onderzoek. Wel onderzoekt zij regelmatig meldingen over illegaal aanbod van kansspelen op diverse locaties in Nederland, waaronder Amsterdam.
Welke strafrechtelijke onderzoeken in Nederland lopen tegen de zeven mensen die dit syndicaat vormen, alsmede tegen tientallen ronselaars en geldlopers die bij de praktijk van dit syndicaat betrokken zijn? Zijn er al mensen, bij dit syndicaat betrokken, veroordeeld (in het bijzonder de in het artikel genoemde personen)?
Het strafrechtelijk onderzoek Feniks is afgerond. Eventuele aanvullende onderzoekswensen van de verdediging worden door de rechter-commissaris geïnventariseerd waarna de zittingsdatum zal worden bepaald.
Bent u nog steeds van mening dat het niet reëel is te veronderstellen dat Nederlandse vergunninghouders sportwedstrijden zouden manipuleren?3
Ja. Alleen betrouwbare en geschikte aanbieders komen in aanmerking voor een vergunning. De kansspelautoriteit houdt toezicht op naleving van wet- en regelgeving door vergunninghouders.
Hoe wordt in regelgeving omtrent de sponsoring van individuele sponsors door kansspelaanbieders, wat mogelijk is gemaakt in de Wet op de Kansspelen, voorkomen dat sporters worden benaderd en als rolmodel gaan dienen in reclame-uitingen van deze aanbieders, terwijl deze spelers verslavingsgevoelig hiervoor zijn en/of in het verleden strafbare feiten hebben gepleegd?
Het is vergunninghouders niet toegestaan reclame te richten op jongvolwassenen of minderjarigen. Rolmodellen uit de sport hebben vaak grote aantrekkingskracht op jongeren en jongvolwassenen. Het is vergunninghouders zodoende niet toegestaan sporters te gebruiken om deze doelgroep aan te spreken. Sponsoring door neutrale vermelding van naam of beeldmerk op sportkleding of -materiaal is wel toegestaan.
Kunt u deze vragen ieder apart beantwoorden en tevens de Eerste Kamer separaat de beantwoording van deze vragen toesturen, gelet op het in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Wet op de Kansspelen?
Ja.
Het bericht ‘Drugsgebruik tbs-kliniek niet meer toegestaan’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drugsgebruik tbs-kliniek niet meer toegestaan»?1
Ja.
In welke tbs-klinieken wordt drugsgebruik nog meer gedoogd?
Binnen de muren van de tbs-klinieken in Nederland worden drugs niet gedoogd. Als de forensische zorginstelling drugsgebruik door een patiënt constateert, wordt dit in het individuele behandelplan geproblematiseerd. Ongeoorloofd drugsgebruik heeft gevolgen voor eventueel verlof van de tbs-gestelde.
De Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben de schriftelijke terugkoppeling van hun eerste bezoek aan FPK De Woenselse Poort gepubliceerd. Ik heb deze terugkoppeling op 3 april 2017 aan uw Kamer gestuurd. In deze terugkoppeling constateren de Inspecties op het thema Veiligheid dat de visie en het beleid met betrekking tot drugs is aangepast en opnieuw is vastgesteld. Daar waar voorheen onder strikte voorwaarden aan een beperkt aantal cliënten afspraken bestonden over gebruik van softdrugs tijdens verlof, is deze praktijk in het nieuwe beleid in zijn geheel niet meer toegestaan.
Wie is er per tbs-kliniek verantwoordelijk voor het gedogen van drugs binnen de kliniek? Op welke wijze gaat u deze persoon sanctioneren?
Zie antwoord vraag 2.
Per wanneer kunt u toezeggen dat alle tbs-klinieken drugsvrij zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer schaft u het krankzinnige systeem van tbs eens af, immers misdadigers horen in de cel?
Ik deel uw mening niet. De tbs-maatregel is een vrijheidsbenemende maatregel, gericht op bescherming van de samenleving tegen het gevaar van de veroordeelde en gericht op diens behandeling. De tbs-gestelde heeft vaak al gevangenisstraf gehad voor het gepleegde delict. De detentiestraf is gericht op vergelding voor dat deel van het delict dat hem kan worden aangerekend. De tbs-maatregel moet zorgen dat de psychiatrische ziekte of stoornis wordt behandeld, zodat de kans op herhaling zoveel mogelijk wordt teruggedrongen.
Het aftreden van de directeur van het Nederlands Forensisch Instituut |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft de directeur van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zelf het besluit genomen terug te treden of is vanuit het ministerie druk uitgeoefend dit besluit te nemen?1 Hoe is dit besluit tot stand gekomen en wat was de betrokkenheid van het ministerie hierbij?
Op dit moment wordt, in opdracht van de algemeen directeur van het NFI en de voorzitter van de OR gezamenlijk, een onderzoek uitgevoerd naar de organisatie- en managementcultuur bij het NFI.
De tussentijdse resultaten hiervan zijn door de onderzoekers recent mondeling gepresenteerd, eerst aan de directieraad van het NFI, de ondernemingsraad, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van mijn ministerie. Daarna is op 20 maart jl. dezelfde mondelinge stand van zaken gemeld aan de medewerkers. Er is geen schriftelijke rapportage met tussentijdse resultaten.
De algemeen directeur van het NFI heeft zelf besloten terug te treden om het NFI voluit de ruimte te geven voor de noodzakelijke vernieuwingsstappen. De secretaris-generaal en de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving hebben de algemeen directeur van het NFI verzocht met vol mandaat aan te blijven tot het moment dat een opvolger gevonden is. De directeur NFI heeft hieraan gehoor gegeven. Wanneer het onderzoek is afgerond zal ik mij samen met het NFI beraden op de uitkomsten van het onderzoek en de eventuele gevolgen daarvan.
Welke rol heeft het lopende organisatie- en managementcultuuronderzoek hierbij gespeeld? Kunnen deze tussenresultaten ook aan de Kamer worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerking in het artikel in de Volkskrant dat de organisatie nog steeds niet op orde is en dat uit het onderzoek zou blijken dat de directie een dikke onvoldoende zou krijgen?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe groot zijn de problemen bij de afdeling inkoop? Is het waar dat er een tekort aan materialen dreigt?3 Hoe urgent is dit en hoe zijn deze problemen veroorzaakt?
In het afgelopen jaar heeft veel inkoop onrechtmatig plaatsgevonden (dat wil zeggen dat niet voldaan is aan de inkoopvoorschriften). Daarnaast is het met enige regelmaat passen en meten om tijdig materialen beschikbaar te hebben. Diverse maatregelen, waaronder versterking van het Inkoopteam, het doorvoeren en communiceren van NFI-brede procesveranderingen en (her)prioritering in de inkoop zijn erop gericht te voorkomen dat de productie stokt vanwege gebrek aan materialen, onrechtmatigheid tegen te gaan en om ervoor te zorgen dat de problemen bij de inkoop structureel worden opgelost.
Hoe beoordeelt u op dit moment de algehele situatie bij het NFI?
Zie antwoord vraag 1.
Zullen de problemen bij het NFI zijn opgelost door het vertrek van de algemeen directeur? Zo nee, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat de medewerkers weer voldoende in staat worden gesteld hun belangrijke werk te kunnen blijven doen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat er steeds meer meldingen en materiaal van kinderporno boven water komen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderporno op internet: meer meldingen, meer materiaal»?1
Ja.
Is het u bekend waardoor het aantal meldingen van kinderporno met 60% is gestegen ten opzichte van 2015? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wilt u dit navragen en/of laten onderzoeken en de redenen met de Kamer delen?
De jaarlijkse toename van het aantal meldingen van handelingen met strafbaar beeldmateriaal op internet is mij bekend en is mij gemeld zowel vanuit het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) als vanuit politie en justitie.
Het is van belang onderscheid te maken tussen de meldingen die door burgers gedaan worden bij het EOKM en de meldingen die de politie ontvangt van buitenlandse opsporingsdiensten en (binnen- en buitenlandse) hostende en webfaciliteiten biedende bedrijven. Eerstgenoemde meldingen betreffen vermoedelijk strafbaar materiaal dat voor eenieder zichtbaar is op het openbare internet. De meldingen die de Nationale politie ontvangt betreffen gegevens over feiten en (mede-)verdachten uit buitenlandse opsporingsonderzoeken, de bij het EOKM gedane meldingen die mogelijk van belang zijnde opsporingsindicaties bevatten, gegevens over op het niet-openbare internet plaatsvindende handelingen en communicatie van verdachten rondom kindermisbruik (bijv. grooming) en beeldmateriaal daarvan dat door hostende en webfaciliteiten biedende bedrijven binnen hun diensten wordt aangetroffen. Deze laatste instroom bij de politie is de laatste 3 jaar meer dan verviervoudigd en kende een toename van ruim 200% in het laatste jaar.
Er zijn verschillende redenen voor de geconstateerde toename. De belangrijkste redenen zijn gelegen in de toename van internetgebruik wereldwijd, de toename van de mogelijkheden en het gebruik van digitale communicatie en opslag van data en de goede internet-infrastructuur van Nederland via welke een belangrijk deel van het wereldwijde internetverkeer loopt. Daarnaast is van invloed de snel verbeterende technieken om strafbaar materiaal te ontdekken en de groeiende bereidheid van burgers en het bedrijfsleven om strafbaar materiaal aan overheden te melden. Er zijn mij geen gegevens bekend waaruit kan worden afgeleid dat er daarnaast ook sprake is van een gelijklopende toename van het misbruik van kinderen.
Deelt u de mening dat, omdat het overgrote deel van het onderzochte materiaal strafbaar is, het van groot belang is dat er voldoende mankracht is om de toegenomen meldingen te onderzoeken? Is dat er op dit moment? Zo nee, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, hoe verklaart u dan de betreffende berichtgeving?
Zowel het EOKM als de politie en het OM kampen met een toename van meldingen. Zoals ik vandaag ook heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het Lid Nispen (SP) acht ik voor wat betreft de inzet van het EOKM van belang dat de basissituatie, waarbij de reguliere werkzaamheden door het EOKM worden voortgezet, wordt gehandhaafd. De additionele financiering van 100.000 euro, in combinatie met het in enige mate als succesvol door het EOKM ingezette traject om de bijdrage vanuit de private sector (providers e.d.) te verhogen, komt mij vooralsnog als toereikend voor. Wat betreft de toename van meldingen waar de politie en het OM mee kampen, ben ik met betrokkenen in gesprek over de redenen van de toename en welke oplossingen daarbij passen. Over de uitkomsten daarvan zal ik u in de eerstvolgende voortgangsrapportage kinderporno van deze zomer berichten.
Bent u bereid te onderzoeken wat er allemaal nodig is qua mankracht en materiaal om tegemoet te komen aan de toenemende vraag? Zo ja, kunt u aangeven wanneer en hoe u dit wilt onderzoeken en wanneer u verwacht de Kamer te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u aangeven hoe de internationale samenwerking op dit moment verloopt en hoeveel meldingen er vanuit het buitenland bij de Nederlandse justitie worden neergelegd?
Een belangrijke taak van het EOKM is om de meldingen over strafbaar beeldmateriaal die betrekking blijken te hebben op buitenlandse hostende bedrijven door te melden aan het internationale knooppunt van particuliere meldpunten, het INHOPE-netwerk. Op dezelfde wijze melden de buitenlandse particuliere meldpunten weer de bij Nederlandse webhosters gevonden afbeeldingen via INHOPE aan het EOKM. Daarnaast wordt het door meldpunten gevonden strafbare beeldmateriaal ten behoeve van de internationale opsporing gevoegd in de door Interpol beheerde, internationale opsporings-database (ICSE-database). Deze internationale samenwerking verloopt naar tevredenheid.
Voor wat betreft de internationale samenwerking tussen overheden, opsporings- en vervolgingsinstanties in verband met de bij politie gemelde strafbare feiten geldt dat deze intensief en effectief is. In vrijwel alle landen speelt de kwestie van de toename van strafbaar beeldmateriaal op internet, Nederland heeft daar geen unieke positie in.
Binnen diverse internationale verbanden, zowel op operationeel als meer beleidsmatig gebied, wordt voortdurend overleg gevoerd en naar gezamenlijke oplossingen gezocht voor de (toenemende instroom van) meldingen. Daarbij wordt de private sector die actief is op internet betrokken. Een voorbeeld hiervan vormt de Virtual Global Taskforce, dat een internationaal samenwerkingsverband van landen en opsporingsorganisaties, ngo’s en bedrijven is ter versterking van de bestrijding van online en offline kindermisbruik.
Daarnaast lopen er voortdurend vele internationale opsporingsonderzoeken, waarin goed wordt samengewerkt en waaruit informatie over verdenkingen en verdachten wordt gedeeld tussen de diverse landen. De eerder genoemde ICSE-database van Interpol is een van de gemeenschappelijke faciliteiten die daarvoor wordt ingezet. Ook zijn twee thematische liaisons van de Nederlandse politie gestationeerd in Zuidoost Azië.
De Nationale politie en het OM ontvangen op jaarbasis vele duizenden meldingen zoals ik die bij de beantwoording van vraag 1 beschreven heb. In 2016 betrof het 12.327 meldingen, waarvan 11.679 meldingen ontvangen werden vanuit het buitenland. Vanuit het EOKM werden 94 meldingen ontvangen die mogelijk een Nederlandse opsporingsindicatie in zich hielden.
In hoeverre kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen er sprake is bij strafbaar materiaal van een melding aan de politie en in hoeveel procent van de gevallen dit leidt tot een veroordeling?
Dit percentage is niet uit de politiesystemen te halen.
Smokkel binnen het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gevangenispersoneel alarm slaat om gesmokkelde mobieltjes, wapens en drugs?1
Met het personeel ben ik van mening dat de aanwezigheid van contrabande in inrichtingen zeer onwenselijk is. Om contrabande verder tegen te gaan heb ik een wetvoorstel in voorbereiding. Dit wetsvoorstel «binnenbrengen verboden voorwerpen in justitiële inrichtingen» heb ik op 20 juni jl. in consultatie gebracht. De strafbaarstelling strekt zich uit over in de vrije maatschappij legale, maar in de inrichting verboden, voorwerpen, zoals mobiele telefoons of informatiedragers.
Hoe wordt de veiligheid van personeel gewaarborgd?
Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid prioriteit, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden. De volgende maatregelen worden genomen om contrabande te voorkomen en tegen te gaan zodat de orde en veiligheid in een inrichting wordt gehandhaafd. Controle van gedetineerden, het bezoek en het personeel, het uitvoeren van reguliere en onaangekondigde celinspecties, urinecontroles en inspecties van algemene ruimten, zoals de arbeidszalen en luchtplaatsen. Tijdens het bezoek wordt altijd met camera’s en/of door penitentiair inrichtingswerkers (piw’ers) toezicht gehouden.
Voor de opsporing van drugs worden ook drugshonden ingezet en voor opsporing van telefoons wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde Mobifinder (een detector die mobiele telefoons herkent en signaleert). Daarnaast vinden op iedere afdeling twee maal per jaar integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid van een inrichting. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirecteur die waar nodig maatregelen treft.
Ook om zoveel mogelijk tegen te gaan dat contrabande inrichtingen binnenkomt via medewerkers is integriteit bij Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een belangrijk onderwerp. Dit begint bij de werving en selectie van medewerkers. Om in dienst te kunnen treden bij DJI dient een potentiële medewerker van een inrichting of voorziening van DJI, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG voor een potentiële werknemer wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht, in plaats van de standaard 4 jaar. Bij brief aan uw Kamer van 24 november 20152 heb ik aangegeven de mogelijkheden met betrekking tot screening van het personeel in penitentiaire inrichtingen aan te willen scherpen. Ik onderzoek daartoe, in lijn met de brief over de VOG van 11 februari 20163, de mogelijkheid van invoering van een periodiek heronderzoek.
Daarnaast beschikt DJI over een Bureau Veiligheid en Integriteit (BVI). Dit bureau registreert integriteitsschendingen, voert verkennende, feiten- en disciplinaire onderzoeken uit, stelt onderzoeksrapporten op, doet aangifte(n) en adviseert het bevoegd gezag. Alle meldingen over niet-integer gedrag van medewerkers worden door BVI zorgvuldig in behandeling genomen. Niet-integer gedrag wordt niet geaccepteerd en leidt tot maatregelen, waaronder een disciplinaire straf of strafontslag.
Wat is uw reactie op de bewering van zowel gevangenispersoneel als de FNV dat er te weinig personeel is waardoor de werkdruk toeneemt? Wat gaat u hier op dit moment aan doen? Is het waar dat taken als celinspectie en urinecontroles voor drugsgebruik blijven liggen? Zijn hier cijfers over beschikbaar? Hoe vaak is het voorgekomen dat dergelijke inspecties en controles niet zijn uitgevoerd terwijl men dit wel van plan was?
De orde en veiligheid binnen het gevangeniswezen staat voorop en de bescherming van het personeel tegen agressie en geweld is een prioriteit van DJI. Ik heb uw Kamer al eerder gemeld dat de norm die wordt gehanteerd voor het aantal piw’ers dat aanwezig is op de werkvloer de afgelopen jaren niet aan wijziging onderhevig is geweest.
Op verzoek van uw Kamer is dit kabinet niet overgegaan tot het sluiten van inrichtingen. DJI heeft evenwel te kampen met leegstand van cellen. Het lijkt erop dat de onzekerheid als gevolg van de leegstand, naast de aantrekkende economie, oorzaken zijn waardoor de medewerkers meer mobiel zijn geworden. De personele uitstroom is hoger dan voorzien, zoals ook met uw Kamer is gedeeld. Om de veiligheid te allen tijde te waarborgen, dure leegstand te voorkomen, het tekort aan personeel het hoofd te bieden en operationele problemen die hierdoor ontstaan zoveel mogelijk te beperken zijn reeds maatregelen getroffen.
Momenteel wordt in lijn met de motie-Van Nispen/Van Toorenburg4 alles op alles gezet om op zo kort mogelijke termijn de vacatures te vervullen. Zo is eind 2016 toestemming gegeven voor het werven van 140 inrichtingsbeveiligers. Recent is daar toestemming voor nog eens 100 inrichtingsbeveiligers aan toegevoegd. Maatregelen zijn getroffen om ziekteverzuim tegen te gaan. Zo worden de risico’s van de arbeidsomstandigheden geïnventariseerd en wordt medewerkers een preventief medische onderzoek aangeboden. Om het vakmanschap te versterkten is in de begroting van zowel 2017 als 2018 10 miljoen euro opgenomen. Daarnaast wordt – waar nodig – gebruik gemaakt van extern beveiligingspersoneel (externe inhuur conform de bestaande raamovereenkomst met G4S).
Deze maatregelen nemen niet weg dat DJI in een lastig parket zit. Enerzijds is er sprake van een lage bezettingsgraad van cellen door gedetineerden, die volgens de prognoses zal aanhouden. Anderzijds is er de afspraak dat er in deze kabinetsperiode geen sluitingen plaatsvinden. Tegelijk is het personeelsverloop onder de inrichtingsbeveiligers groter dan voorzien door de aantrekkende arbeidsmarkt en de onzekerheid bij DJI over de toekomst. DJI moet dus balanceren tussen het operationeel houden van de capaciteit en het invullen van vacatures.
Ik vertrouw erop dat deze inzet voldoende is om de veiligheid in de justitiële inrichtingen te waarborgen. Uiteraard monitor ik de ontwikkelingen nauwgezet en zal ik uw Kamer conform voornoemde motie over de voortgang informeren.
De vestigingsdirecteur heeft de verantwoordelijkheid voor de orde en veiligheid in de inrichting en zet het personeel in de inrichting zo effectief mogelijk in. Cijfers over het aantal (niet) uitgevoerde celinspecties worden niet centraal bijgehouden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het FNV dat penitentiaire inrichtingswerkers geen goed inzicht krijgen in wat er speelt binnen een afdeling en niet-gekwalificeerd personeel wordt ingezet om gaten te vullen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt het aantal incidenten niet nauwkeurig(er) geregistreerd om te kunnen monitoren in hoeverre smokkel toe- danwel afneemt?
Het tegengaan en opsporen van contrabande is een prioriteit binnen DJI.
Indien bij celinspecties contrabande wordt aangetroffen wordt dit in de systemen van DJI geregistreerd. Tevens wordt opgenomen welke (disciplinaire) maatregelen de directeur treft.
Incidenten worden geregistreerd en worden gebruikt voor het inzetten van maatregelen om contrabande te voorkomen en tegen te gaan.
De directeur van de inrichting bepaalt bijvoorbeeld op basis van het aantal rapporten en andere signalen of controles worden geïntensiveerd of dat maatregelen moeten worden getroffen. Dit alles wordt besproken op werkoverleggen en komt aan bod tijdens de overleggen tussen de verschillende hoofden Veiligheid van verschillende inrichtingen, waar trends worden gedeeld. Deze informatie staat als gezegd tevens in systemen en is niet alleen bij het management bekend.
Wanneer is het onderzoek door de Inspectie Veiligheid en Justitie naar de smokkel afgerond? Wordt tevens onderzoek gedaan naar de achterliggende oorzaken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) heeft een onderzoek naar contrabande afgerond. Het rapport wordt zo snel mogelijk – naar verwachting medio mei – openbaar gemaakt en met een beleidsreactie aan uw Kamer aangeboden. Indien er naar aanleiding van het IVenJ-rapport nuanceringen bestaan van of aanvullingen op de antwoorden die ik uw Kamer nu geef, dan zal ik dit bij de begeleidende beleidsreactie uiteraard vermelden.
Het onderzoek richtte zich op de stand van zaken van drie thema’s: het tegengaan van contrabande, integriteit en de voortgang van de implementatie van het beleid om voortgezet crimineel handelen te voorkomen. Het onderzoek heeft zich dus niet gericht op de achterliggende oorzaken, maar hoe er binnen de inrichtingen met de thema’s wordt omgegaan op basis van het huidige beleid en de beschikbare middelen.
Vooropgesteld moet worden dat ondanks alle maatregelen die worden genomen om contrabande tegen te gaan, niet kan worden voorkomen dat contrabande wordt aangetroffen in inrichtingen. Knelpunten en aanbevelingen uit het IVenJ-rapport zal ik dan ook goed bestuderen om het huidige beleid aan te scherpen om zoveel als mogelijk contrabande te voorkomen en tegen te gaan.
De wijziging van het zetelverdrag van het Joegoslaviëtribunaal |
|
Steven van Weyenberg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat het zetelverdrag inzake de vestiging van het Joegoslaviëtribunaal per 1 september 2016 zo is gewijzigd, dat gezinsleden van medewerkers van het tribunaal met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 onder de AOW-verzekering vallen?1
In 2009 heeft het Joegoslaviëtribunaal de wens kenbaar gemaakt tot wijziging van het zetelverdrag. Op 21 september 2015 heeft de VN een formeel verzoek hiertoe gedaan. Het Joegoslaviëtribunaal is in 2016 opgegaan in het Internationaal Restmechanisme voor Straftribunalen (MICT). Daarom heeft het Koninkrijk der Nederlanden bij dat zetelverdrag verklaard dat het AOW-stelsel per 1 januari 2009 op familieleden van werknemers van het MICT van toepassing zal zijn. Het MICT-zetelverdrag is per 1 september 2016 in werking getreden.
Is het waar dat de VN op 21 september 2015 de Nederlandse regering hebben verzocht om gezinsleden met terugwerkende kracht tot 29 juli 1994 onder de AOW-verzekering te laten vallen?
Ja, in de note verbale van 21 september 2015 waarin de VN formeel verzocht om de wijziging van het zetelverdrag, heeft de VN tevens het voorstel ingediend om de wijziging met terugwerkende kracht tot 29 juli 1994 te laten gelden.
Kunt u toelichten waarom de terugwerkende kracht slechts tot 1 januari 2009 geldt? Bent u bereid om de terugwerkende kracht alsnog tot 29 juli 1994 te realiseren? Zo nee, waarom niet?
In 2009 heeft het Joegoslaviëtribunaal de wens kenbaar gemaakt om de familieleden van werknemers onder het Nederlandse AOW stelsel te doen vallen. Omdat het politieke besluit om het zetelverdrag Joegoslaviëtribunaal zo te wijzigen om aan de wens te voldoen in 2010 werd genomen, maar het formele verzoek van de VN pas in 2015 werd verstuurd, is besloten om de wijziging met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 te doen gelden. Het besluit met betrekking tot de terugwerkende kracht is niet gebaseerd op een (internationaal) juridische verplichting, maar is gekozen als tegemoetkoming voor het MICT (voormalig Joegoslaviëtribunaal) op basis van het moment waarop het Joegoslaviëtribunaal de wens om de familie leden onder het Nederlandse stelsel te doen vallen kenbaar heeft gemaakt. Omdat er in 1994 in het zetelverdrag expliciet is opgenomen dat familieleden uitgesloten zouden zijn van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, en niet eerder de wens kenbaar is gemaakt om dit te veranderen, is er geen reden om de terugwerkende kracht tot 1994 te doen gelden.
Het bericht ‘Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europa dumpt nog steeds schepen op Aziatische sloopstranden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dumpen van schepen op Aziatische sloopstranden onacceptabel is, zeker in het kader van de Nederlandse inzet voor een circulaire economie en de verantwoordelijkheid die bedrijven onder de OESO-richtlijnen hebben ten aanzien van milieu en arbeid?
Het kabinet keurt deze praktijk af.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is binnen het convenant op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en het voornemen van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (hierna, KVNR) om een initiatief tegen deze misstanden op te starten? Wat gaat u eraan doen om dit zo spoedig mogelijk van de grond te krijgen?
De KVNR heeft het initiatief genomen om de mogelijkheden voor een IMVO-convenant met een focus op de omstandigheden waaronder schepen worden ontmanteld op stranden in bijvoorbeeld Bangladesh te onderzoeken. De KVNR heeft hiertoe op 20 oktober 2016 een verkennende stakeholderbijeenkomst gehouden met betrokken Nederlandse organisaties (Netherlands Maritime Technology, Vereniging van Waterbouwers, Sea2Cradle B.V., International Ship Recycling Association, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Infrastructuur en Milieu en FNV). Er bleek voldoende draagvlak onder de aanwezigen voor een IMVO-convenant. In maart vindt een vervolgbijeenkomst plaats over de mogelijke inhoud van het convenant.
Een convenantproces vraagt om zorgvuldigheid, partijen moeten onderling vertrouwen opbouwen voor ze concrete afspraken kunnen maken. Dat kost enige tijd, maar het streven is om het convenant nog dit jaar af te sluiten.
Welke rol dicht u de overheid van onder meer Bangladesh toe om de arbeidsschendingen en milieuvervuiling ten gevolge van de dumping tegen te gaan? Hoe verloopt uw contact met betrokken lokale overheden over de aanpak van deze misstanden? Welke rol ziet u hierin voor Nederland (al dan niet in samenwerking met Duitsland of andere landen die schepen in ontwikkelingslanden dumpen) weggelegd?
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft Bangladesh vier keer bezocht, en de overheid aangesproken op de slechte arbeidsomstandigheden daar. Bij het recyclen van schepen is er een extra drukmiddel uit de Europese verordening, die in 2013 is aangenomen. In de verordening is vastgelegd dat er een zogenaamde Europese lijst komt. Op die lijst staan erkende recycling bedrijven, die aan strenge milieu en Arbo eisen moeten voldoen zoals vastgelegd in de Europese verordening, zie ook het antwoord op vraag 7. Als bedrijven in Bangladesh geen enorme inhaalslag gaan maken komen ze nooit op de Europese lijst en mogen ze geen schepen onder EU vlag meer recyclen. Daarmee dreigen ze een deel van hun broodwinning te verliezen. Inmiddels hebben scheeprecyclinginrichtingen uit Zuidoost Azië zich bij de Europese Commissie gemeld om te bespreken wat zij allemaal moeten verbeteren om op de lijst te komen.
Hoeveel Nederlandse sloopschepen zijn in 2016 op Aziatische stranden gedumpt? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de Duitse cijfers?
Voor zover bekend zijn in 2016 geen schepen onder Nederlandse vlag op Aziatische stranden gerecycled. Uit de lijst van het Shipbreaking Platform blijkt dat er wel twee schepen in respectievelijk India en Bangladesh gesloopt zijn die Nederlands eigenaarschap hebben, maar niet onder Nederlandse vlag varen. Voor zover wij hebben kunnen terugzoeken hebben deze schepen ook nooit de Nederlandse vlag gevoerd. Volgens het Shipbreaking Platform zouden in 2016 97 schepen onder gedeeld Duits eigenaarschap op Aziatische stranden zijn gerecycled, waaronder één onder Duitse vlag.
Waarom heeft Nederland het internationaal verdrag voor veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen (Hongkong Conventie) nog niet geratificeerd? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de opvatting van de voorzitter van de KVNR die zegt hier groot belang aan te hechten? Op welke termijn verwacht u het verdrag alsnog te ratificeren?
Het kabinet hecht er belang aan dat het Verdrag van Hongkong door Nederland wordt geratificeerd en dat daaraan uitvoering wordt gegeven. Het traject heeft vertraging opgelopen, omdat pas in 2015 alle aanvullende richtsnoeren van het Verdrag van Hongkong definitief zijn vastgesteld. Toen daar duidelijkheid over was is het kabinet met de voorbereiding van ratificatie begonnen, in overleg met alle betrokkenen, waaronder de KVNR. Ook andere landen hebben gewacht op het gereedkomen van de aanvullende richtsnoeren. Dat is ook de reden dat er tot nu toe slechts 5 landen het verdrag hebben geratificeerd.
De voorbereiding is vrijwel afgerond en het voorstel wordt de komende maanden in procedure gezet. Na advisering door de Raad van State van het Koninkrijk zal het voorstel tot goedkeuring van het Verdrag van Hongkong aan het parlement worden gezonden, waarna het zo spoedig mogelijk door Nederland zal worden geratificeerd.
Bent u al in gesprek met het Shipbreaking Platform om verdere afspraken omtrent dit probleem te maken en wat bent u verder van plan te ondernemen om deze misstanden (zowel op terrein arbeidsomstandigheden als milieuschade) in de toekomst te voorkomen? Bent u bereid in Europees verband het voortouw te nemen om met betrokken landen de betreffende bedrijven aan te pakken en een halt toe te roepen?
Shipbreaking Platform is een milieuorganisatie met als belangrijkste doel het recyclen op stranden in Azië tegen te gaan. Medewerkers van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu hebben contact met medewerkers van deze organisatie in Europees en mondiaal overleg over scheepsrecycling.
Voor het verantwoord recyclen van schepen is mondiaal het Hongkong verdrag overeengekomen. Daarnaast is in 2013 de Europese verordening inzake scheepsrecycling aangenomen. De belangrijkste bepalingen van de Europese verordening treden in werking als er voldoende scheepsrecyclinginrichtingen zijn goedgekeurd en op de zogenaamde Europese lijst staan, maar in elk geval uiterlijk 31 december 2018. Vanaf dan mogen schepen onder de vlag van een land van de Europese Unie alleen nog worden gesloopt door bedrijven op deze Europese lijst. Dit kunnen ook bedrijven buiten de Europese Unie zijn, die door Europa zijn erkend. Bedrijven op de Europese lijst moeten aan strenge milieu en arbo eisen voldoen.