Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Belastingdienst verzweeg discriminerende criteria»?1
Ja.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Belastingdienst blokkeert op onrechtmatige wijze inzage in zwarte lijsten»?2
Ja.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat de Kamer niet tijdig en onvolledig is geïnformeerd inzake het gebruik van de discriminerende criteria, zoals naar verwezen in het artikel van Trouw? Zo nee, waarom niet?
In het artikel3 in Trouw wordt gesteld dat het Ministerie van Financiën al meer dan een jaar op de hoogte was van de vermeldingen van nationaliteit en andere kenmerken in de handleiding voor analisten aan de Poort. Hiervoor verwijst Trouw naar een Wob-besluit van januari 20214. De handleiding voor analisten aan de poort van het jaar 2020 maakte onderdeel uit van dit verzoek, net als een gespreksverslag uit juli 2020 waarin de handleiding genoemd wordt.
Het is hier van belang om op te merken dat er sinds 2014 elk jaar door de analisten aan de Poort een nieuwe handleiding werd gemaakt, en dat deze handleidingen nooit formeel zijn vastgesteld (d.w.z.: voorgelegd aan en goedgekeurd door het management). Het klopt dat de handleiding 2020 in juli 2020 naar boven is gekomen en daarop is besproken tussen drie directies van de Belastingdienst. De door PwC genoemde verwijzingen naar nationaliteit of het woord «allochtoon» staan, in tegenstelling tot eerdere jaren, niet in de handleiding van 2020. De overleggen hebben ertoe geleid dat de handleiding per direct ongeldig is verklaard door de Belastingdienst. Dit voornamelijk wegens onprofessioneel taalgebruik in de handleiding en de onduidelijkheid ten aanzien van het verwerken van gegevens in relatie tot de doelbinding.
Het proces analyse aan de Poort is in oktober 2020 stilgelegd5. In januari 2021 is de handleiding 2020 als één van vele honderden documenten gepubliceerd in een Wob-besluit. Eind eerste kwartaal 20216 is het onderzoek van PwC naar de effecten van FSV begonnen. Zoals op 25 november 20217 beschreven, is PwC vervolgens gevraagd ook onderzoek te doen naar de gehanteerde «query’s aan de Poort» van 2014–2019 (dezelfde onderzoeksperiode als voor de FSV-onderzoeken). Tijdens zijn onderzoeken heeft PwC beschikking gekregen over de eerdere jaargangen van de handleiding voor analisten aan de Poort. In die jaargangen stonden de voorbeelden van verwijzingen naar nationaliteit en andere kenmerken. Hoewel ik het over het algemeen een goed uitgangspunt vind om bevindingen uit een onderzoek pas te publiceren wanneer het hele onderzoek voltooid is, zijn de door PwC aangetroffen passages nog voor de publicatie van het eindrapport openbaar gemaakt8. Zoals toegezegd op 14 april jl.9 ontvangt uw Kamer vertrouwelijk de handleidingen 2014–2020 waarin de namen van ambtenaren zijn verwijderd. In de openbare versies van de handleidingen zijn toezichtgevoelige informatie en informatie vallend onder de fiscale geheimhoudingsplicht verwijderd. Zoals mijn ambtsvoorganger op 31 maart 202110 schreef, zijn in 2021 nieuwe handleidingen opgesteld. Deze zijn afgestemd in de vaktechnische lijn en officieel vastgesteld. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft over deze en andere waarborgen een rapport opgesteld dat eveneens op 31 maart 2021 met uw Kamer is gedeeld.
Klopt het dat het ministerie al sinds januari 2021 op de hoogte is van het gebruik van de discriminerende handleiding in de FSV? Zo ja, waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenering en belangenafweging heeft geleid tot de conclusies dat de verwerkingen van (bijzondere) persoonsgegevens in de FSV in lijn waren met de algemene beginselen uit artikel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de grondslag «noodzakelijk waren voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van uitoefening van het openbaar gezag» uit artikel 6 van de AVG?
Deze conclusie was in zijn algemeenheid destijds onjuist en FSV is in 2020 terecht uitgezet. Voor FSV is op 21 januari 2019 een eerste gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) opgesteld. Op basis van deze GEB zijn door de Belastingdienst maatregelen genomen om de geconstateerde risico’s te beperken. De functionaris voor gegevensbescherming heeft, na de beoordeling van deze GEB over de FSV, geadviseerd om de persoonsgegevens niet, of niet langer op deze wijze te verwerken zolang de maatregelen uit het rapport volledig zijn uitgevoerd. Dit rapport is op 2 maart 202011 met uw Kamer gedeeld.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) concludeert in paragraaf 2.1 van het boetebesluit dat het stelsel van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, titel 5.22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de materiële wetgeving onvoldoende precieze grondslagen bevatten voor de aparte verzameling van persoonsgegevens. Kan de Minister, mede gelet op het boetebesluit van de AP, bevestigen dat er op dit moment geen andere verwerking, waaronder verzameling van persoonsgegevens plaatsvindt die onvoldoende precieze wettelijke grondslag heeft (op grond van artikel 6 van de AVG) en de algemene beginselen van de AVG (artikel 5 AVG).
De kennis van de AVG moet door de hele Dienst verder versterkt worden. In het kader van het programma Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) zijn er meerdere acties uitgevoerd of in gang gezet. Ook vanuit het project In Control Statement wordt door de dienstonderdelen van de Belastingdienst gewerkt aan het op orde brengen van de (bedrijfs)processen. Conform de huidige planning zullen in ieder geval de risicovolste werkprocessen op orde worden gebracht voor eind 2022. Hieronder valt ook de toetsing van het proces aan de AVG, de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en Archiefwet. De toetsing door de dienstonderdelen vindt plaats met behulp van de controlelijst die in 2021 is ontwikkeld en is voorgelegd aan de ADR.
Is de Minister bereid om de Belastingdienst te vragen om haar interne privacybeleid (artikel 24 van de AVG), net als de Autoriteit Persoonsgegevens, transparant op de website van de Belastingdienst te publiceren of op andere manier met de Kamer te delen?
De Belastingdienst maakt onderdeel uit van het Ministerie van Financiën en volgt het privacybeleid van het ministerie. Dit privacybeleid is terug te vinden op de website van het ministerie: https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-financien/privacy en de Belastingdienst (https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/niet_in_enig_menu/prive/privacy)
Onderschrijft de Staatssecretaris de bewering uit het artikel van Follow the Money dat «de overheid geen idee waar onjuiste informatie over burgers in haar eigen netwerken terechtkomt en hoe onrechtmatige fraudevinkjes zijn te herstellen»? Zo nee, hoe ver is het kabinet met het voornemen van de voormalig Staatssecretaris van BZK om te komen tot een nieuw BSN?
De Belastingdienst is in het programma HVB diverse acties gestart die bijdragen aan het verbeteren van de informatievoorziening, zoals het op orde krijgen van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) en het versterken van de vaktechnische structuur op het gebied van de AVG. Hiermee komt beter zicht op waar informatie binnen het overheidsnetwerk terecht komt.
Onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van BZK is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het wijzigen van een BSN. De Staatssecretaris van BZK zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Onderschrijft de Staatssecretaris de conclusie, onder andere uit onderzoeken van PwC en KPMG, dat de zwarte lijsten in strijd zijn met de AVG en daarmee onrechtmatig zijn?
Ja, de wijze van verwerking van persoonsgegevens in FSV was onrechtmatig. Zoals ik in reactie op het boetebesluit van de AP ten aanzien van FSV heb aangegeven12 is het oordeel van de AP ten aanzien van FSV hard en onmiskenbaar en laat het nogmaals zien dat fundamentele verbeteringen bij de Belastingdienst noodzakelijk zijn. Zoals mijn voorgangers en ik al vaker hebben aangegeven, deel ik het oordeel van de AP dat FSV nooit op deze manier ingezet had mogen worden. De opgelegde boetes ervaar ik als een pijnlijke, maar begrijpelijke gevolgtrekking gezien de ernst van de bevindingen. Ik zal mij niet verzetten tegen de boetes en deze voldoen.
In hoeverre is de Staatssecretaris van mening dat er voldoende grond is waarop de Belastingdienst weigert inzage te geven in de FSV en daarmee de zwarte lijsten?
De Tweede Kamer heeft op 19 januari 2021 een motie van het lid Marijnissen13 aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de mensen die in FSV stonden over hun registratie te informeren. In de vorige voortgangsrapportage HVB14 is uitgebreid ingegaan op de voortgang van de uitvoering van deze motie. Tot en met de eerste week van mei zijn ca. 225.000 brieven verstuurd aan mensen die in FSV stonden, met daarin de reden van registratie. De planning is om in het tweede kwartaal 2022 alle overige brieven te versturen. Op 15 juni 2021 heeft de Tweede Kamer de motie Azarkan15 aangenomen, die de regering verzoekt om inzage in FSV op een laagdrempelige manier mogelijk te maken. Daarop heeft de Belastingdienst een online formulier gemaakt waar iedereen eenvoudig een online verzoek om inzage in FSV kan doen met DigiD. Tot en met eind april 2022 zijn ongeveer 3.700 van de 6.900 verzoeken om inzage in FSV online gedaan. Ongeveer 6.000 van deze 6.900 inzageverzoeken is afgehandeld.
Wat betreft de inzage in met de FSV vergelijkbare, alternatieve «zwarte» of risico-inventarisatielijsten, is naast deze formele afwijzing tegelijkertijd een proces van nader onderzoek in gang gezet, dat mogelijk tot meer inzicht zal leiden. Dit om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wensen van betrokkenen en de uw Kamer.
Het inzagerecht uit de AVG heeft betrekking op «persoonsgegevens». Betrokkenen hebben recht op inzage in de persoonsgegevens die van hen zijn verwerkt. Het inzagerecht is niet absoluut; er kunnen uitzonderingsgronden van toepassing zijn. De beperkingen van het inzagerecht (en de AVG-rechten) zijn uitgewerkt in artikel 23 AVG en artikel 41 UAVG. Een eventuele beperking is het resultaat van een belangenafweging. Bij die afweging dient te worden beoordeeld of een uitzondering gerechtvaardigd is, dus noodzakelijk en evenredig is. Hierbij kan worden gedacht aan situaties waarbij of een belangrijk lopend onderzoek dit niet toelaat (toezichtvertrouwelijk) of bij informatie over derden.
Een eventuele beperking van de rechten van betrokkene dient evenredig te zijn. We willen zo min mogelijk verzoeken weigeren. Het beperken van het recht op inzage kan daarom in een specifiek geval de uitkomst zijn waarbij op zorgvuldige wijze tegemoet wordt gekomen aan de rechten/belangen van alle betrokken partijen.
Op basis waarvan komt de Belastingdienst tot de conclusie dat er onvoldoende grond is om inzage te geven en hoe weegt de Staatssecretaris hierbij het belang van (mogelijk) gedupeerden?
Zie antwoord vraag 10.
Indien er in zoverre onvoldoende grondslag te vinden is, is de Staatssecretaris bereid om een wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking te creëren?
Uitzonderingsgronden voor toekenning van een inzageverzoek zijn er met een valide reden, waarbij beperking van de rechten evenredig moet zijn. Er moet tegemoet gekomen worden aan de rechten/belangen van betrokken partijen. Het inroepen op een uitzonderingsgrond is daarmee een beleidsmatige afweging die geen wetsaanpassing vergt.
Acht de Staatssecretaris het redelijk dat, indien een verzoek tot inzage wordt afgewezen, (mogelijk) gedupeerden in bezwaar en beroep dienen te gaan, met inachtneming van de aanwezigheid van door de situatie ontstane financieel en/of emotioneel onvermogen van gedupeerden? Graag een toelichting van de Staatssecretaris.
Het is een vastgelegd recht (Awb) dat burgers tegen een beschikking in bezwaar of beroep kunnen gaan, ongeacht de persoonlijke omstandigheden. Indien een burger vanwege zijn of haar persoonlijke omstandigheden niet of niet goed in staat is om zelfstandig een bezwaar- of beroepschrift in te dienen, kan een burger zich wenden tot een onafhankelijke belangenbehartiger zoals het juridisch loket, die de burger bij het indienen van een bezwaar- of beroepschrift kan ondersteunen. Op het moment dat blijkt dat de in de FSV geregistreerde tijdens het proces van bezwaar en/of beroep in het gelijk wordt gesteld dan wordt hier lering uit getrokken en hetgeen geleerd is ingepast in het reguliere proces.
De Russische 'sigarettenkoning' die onder Europese sancties uitkomt omdat Nederland er niet in slaagt om zijn vermogen te bevriezen |
|
Kati Piri (PvdA), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Russische oligarch Kesajev, die naar verluidt een vermogen heeft van meer dan 1 miljard euro, waarbij het nog maar de vraag is of Nederland dit vermogen kan bevriezen?1
Ja.
Klopt het dat de bezittingen van Kesajev niet onder het sanctieregime van Europa vallen, omdat hij sinds 11 april is teruggetreden uit de raad van commissarissen van Megapolis Distribution? Zo ja, deelt u de mening dat het uitermate onwenselijk is dat een sanctieregime zo makkelijk ontweken kan worden?
Als een (rechts)persoon op een EU-sanctielijst is geplaatst, betekent dit dat de tegoeden en economische middelen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van de gesanctioneerde (rechts)persoon moeten worden bevroren. Hierbij geldt een eigendomsdrempel van 50%. Nederland pleit voor de verlaging van deze drempel naar 25%, maar hier is vooralsnog geen meerderheid voor.
Ook dienen de tegoeden en economische middelen te worden bevroren van (rechts)personen die met de gesanctioneerde (rechts)persoon zijn verbonden. Zolang een persoon op een sanctielijst staat, geldt dit gebod tot bevriezen van tegoeden en economische middelen. Daarnaast mogen er (direct en indirect) geen tegoeden en economische middelen of andere voordelen ter beschikking worden gesteld aan gesanctioneerde (rechts)personen zoals aandeelhouders.
Indien eigendom van meer dan 50% niet kan worden aangetoond, kan zeggenschap doorslaggevend zijn om over te gaan tot bevriezing. Enkel het terugtreden uit de raad van commissarissen is niet voldoende om de drempel van zeggenschap te ontwijken. Informatie over zeggenschap van gesanctioneerden in vennootschappen dient gecontroleerd te worden door betrokken financiële instellingen en dienstverleners, maar kan niet in het openbaar gedeeld worden. De coördinator kan hier dus geen uitspraken over doen.
Het is verboden om bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of gevolg hebben dat bevriezingsmaatregelen worden omzeild. Overtreding van het omzeilingsverbod is strafbaar gesteld in de nationale sanctieregelingen. Bij verdenking van overtreding kan strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Onder meer via deelname aan de freeze and seize task force werkt Nederland samen met Europese en andere internationale partners om de handhaving van sancties tegen Russische en Belarussische personen en entiteiten te versterken.
Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat Russische oligarchen op deze manier onder het sanctiebeleid uit kunnen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat sanctiecoördinator Stef Blok nog geen uitspraken kan doen over de betrokkenheid van Kesajev bij Megapolis? Zo ja, waarom is het nog niet duidelijk hoe deze Russische oligarch gesanctioneerd zal worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat het onduidelijk is of Kesajev nog een controlerend belang heeft in twee andere Nederlandse vennootschappen?
Indien een gesanctioneerde persoon doorslaggevende zeggenschap kan uitoefenen over een bedrijf, is sprake van een zeggenschapsrelatie. In een dergelijk geval kan een gesanctioneerde persoon een effectieve en beslissende invloed uitoefenen op het gedrag van het bedrijf. Om welke zeggenschap het precies gaat, dient onderzocht te worden aan de hand van alle ter zake doende feiten en omstandigheden. Daarbij geldt in algemene zin dat door het gebruik van verschillende (bedrijfs- en eigendoms)constructies, het moeilijk kan zijn om te beoordelen of sprake is van doorslaggevende zeggenschap.
Klopt het dat toezichthouder De Nederlandsche Bank niet ingaat op individuele gevallen? Zo ja, waarom geldt er een geheimhoudingsplicht voor De Nederlandsche Bank met betrekking tot individuele gevallen?
De Nederlandsche Bank (DNB) is, net als de Autoriteit Financiële Markten (AFM), aangewezen als toezichthouder op de naleving van de sanctiewetgeving door specifieke categorieën financiële instellingen. DNB beoordeelt en handhaaft vanuit haar toezichthoudende taak de effectiviteit van de door de betreffende instellingen getroffen procedures en maatregelen die zijn gericht op de naleving van de sanctiewetgeving. Daarnaast beoordeelt DNB meldingen die deze instellingen aan haar doen wanneer zij constateren dat zij met in een bepaalde sanctieregeling opgenomen personen, bedrijven en/of entiteiten een relatie hebben. De wet bepaalt dat gegevens en inlichtingen die op grond van de sanctiewetgeving zijn verkregen over afzonderlijke ondernemingen, instellingen of personen, niet worden gepubliceerd en geheim zijn; op de toezichthouder rust een strikte geheimhoudingsplicht als het gaat om informatie die in de uitoefening van de toezichttaak is verkregen (artikel 10g, eerste en tweede lid, Sanctiewet 1977). Het is DNB op grond van de wet dus inderdaad niet toegestaan om op individuele gevallen in te gaan.
Het primaire belang van geheimhouding is dat zij het toezicht ondersteunt, doordat zij de drempel verlaagt om de toezichthouder te voorzien van informatie. Zowel instellingen die onder toezicht staan als andere toezichthouders en (buitenlandse) overheidsinstanties zullen immers gemakkelijker en sneller informatie delen als zij erop kunnen vertrouwen dat die informatie geheim blijft. Geheimhouding ondersteunt dus het toezicht doordat het de uitwisseling van informatie bevordert. Het zorgt er daarnaast voor dat de toezichthouder ongestoord onderzoek kan doen naar mogelijke overtredingen en dat onderzoeksmethoden geheim blijven. Daarnaast worden met geheimhouding de belangen beschermd van onder toezicht staande instellingen. Uitgangspunt is immers dat ondernemingen zelf kunnen bepalen welke informatie zij over hun activiteiten naar buiten brengen en delen met anderen. Bij het toezicht ligt dat anders. De betreffende financiële instellingen zijn in het kader van de sanctiewetgeving verplicht de toezichthouder te voorzien van informatie over allerlei aspecten van hun bedrijfsvoering en in bepaalde gevallen ook hun clientèle. Als tegenwicht voor deze verplichting mogen deze gegevens vervolgens niet in de openbaarheid komen. Dat zou ook niet bijdragen aan het doel van de sanctiewetgeving, te weten de nakoming van internationale afspraken en verplichtingen.
Kunt u nader toelichten wie binnen Nederlandse vennootschappen aandelen in een vennootschap moet melden, wanneer er geen trustkantoor bij betrokken is?
Er geldt volgens de sanctieverordening (EU) nr. 269/2014 (artikel 8, eerste lid) een algemene informatieplicht voor natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen die informatie hebben die de naleving van deze verordening vergemakkelijkt, zoals informatie over wat er bevroren is door de vennootschap zelf. In Nederland wordt een vennootschap bestuurd en vertegenwoordigd door het bestuur van de vennootschap. De verantwoordelijkheid voor het melden bij of informeren van de bevoegde autoriteiten berust dan ook bij het bestuur, dat daarvoor ook medewerkers of dienstverleners kan inschakelen. Voor beursgenoteerde ondernemingen waarvan de effecten op een gereglementeerde markt worden verhandeld, geldt deze verplichting strikt genomen ook voor het bestuur. Bij deze beursgenoteerde ondernemingen zijn de aandelen echter in de vorm van effecten giraal gemaakt en worden ze gehouden op effectenrekeningen bij financiële instellingen. Op deze instellingen rust een meldplicht aan de toezichthouders AFM en DNB krachtens de sanctieverordening en de Regeling toezicht Sanctiewet (zie artikel 3 van die regeling).
Klopt het dat de sanctiecoördinator Stef Blok geld niet kan bevriezen wanneer er geen trustkantoor bij betrokken is? Zo ja, bent u het ermee eens, dat dit niet per sé via trustkantoren zou moeten lopen?
De sanctieregelgeving verplicht het bevriezen van tegoeden van gesanctioneerde partijen of entiteiten door marktpartijen. Deze verplichting geldt voor iedereen en dus niet alleen als er een trustkantoor bij betrokken is. Financiële instellingen en trustkantoren dienen een melding te maken bij DNB of de AFM van de relatie en de eventueel bevroren tegoeden. De coördinator bevriest niet zelf tegoeden, maar dit gebeurt door marktpartijen en de daartoe bevoegde overheidsinstanties.
Op welke wijze achterhaalt de overheid wie er als uiteindelijke gerechtigde (UBO) een belang heeft in een B.V. ten behoeve van het sanctiebeleid?
Controle van dit soort structuren bij bedrijven gebeurt allereerst door de betrokken marktpartijen zelf. Bij verdenking van overtreding kan strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld door FIOD in opdracht van het OM. Daarnaast onderzoeken ambtenaren belast met investeringstoetsing (Bureau Toetsing Investeringen) individuele gevallen ten behoeve van het sanctiebeleid. Hier wordt onder andere gebruik gemaakt van gegevens uit het handelsregister, de basisregistratie kadaster en de openbare registers. Daarnaast ook bronnen met openbare informatie zoals jaarverslagen en nieuwsberichten van ondernemingen. Ten slotte kan ook informatie worden opgevraagd bij de Nederlandse onderneming over de zeggenschapsrelatie.
Hoe is het mogelijk dat, indien een Russische eigenaar een minderheidsbelang heeft in een bedrijf, er dan geen aanslag kan worden geheven of gelden kunnen worden bevroren?
Als er sprake is van 50% of meer aandelenbezit van een gesanctioneerde (rechts)persoon in een bedrijf wordt bezit bevroren en is zakendoen met dit bedrijf verboden. Dit geldt ook wanneer meerdere gesanctioneerde personen gezamenlijk 50% of meer van een bedrijf in eigendom hebben. Nederland heeft bij het onderhandelen over sancties gepleit voor verlaging van deze drempel naar 25%. Deze verlaging is niet overgenomen. Nederland zal hiervoor blijven pleiten. Daarnaast geldt dat de tegoeden en economische middelen van een bedrijf worden bevroren indien een gesanctioneerde (rechts)persoon doorslaggevende zeggenschap heeft over dit bedrijf. Er zou, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, ook sprake kunnen zijn van doorslaggevende zeggenschap van een Russische eigenaar die een minderheidsbelang heeft in een bedrijf.
Indien dit zo is, wat gaat u er dan aan doen dat ook minderheidsaandelen onder het sanctieregime gaan vallen? Kunt u dit op EU-niveau aanhangig maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in EU-verband voor verlaging van de drempel voor eigendom van 50% naar 25%; helaas is daar vooralsnog onvoldoende steun voor.
Het bericht ‘Weer hersteloperatie fiscus' door onterechte heffing op letselschade’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weer hersteloperatie fiscus» door onterechte heffing op letselschade»?1
Ja
Kunt u uitgebreid reageren op de mogelijke gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 25 maart jongstleden?
De mogelijke gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 25 maart jongstleden zijn praktische uitvoeringsgevolgen. In het arrest wordt namelijk gesteld dat de uitzondering dat de letselschadevergoeding wel loon vormt, enkel van toepassing is indien en voor zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit. De Hoge Raad heeft hiermee een nieuw vereiste bepaald waaraan de Belastingdienst voortaan zal toetsen.
Kunt u beschrijven wat tot op heden het beleid is ten aanzien van letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting?
Er geldt geen specifiek beleid voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting. De Belastingdienst past de wet- en regelgeving toe, inclusief geldende jurisprudentie. Voor wat betreft de jurisprudentie gold tot het arrest van 25 maart jongstleden voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting de lijn van het zogenaamde Smeerkuilarrest2. Uit dit arrest van de Hoge Raad volgt dat een letselschadevergoeding vanwege arbeidsongevallen geen loon vormt, tenzij deze voortkomt uit een bijzondere omstandigheid zoals uit een arbeidsovereenkomst. In een arrest uit 19933 is door de Hoge Raad verduidelijkt dat een letselschadevergoeding die voortkomt uit een rechtspositionele regeling eveneens een dergelijke bijzondere omstandigheid vormt.
In hoeverre verschilt het beleid als de letselschadevergoeding voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, geldt er voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting geen specifiek beleid. De Belastingdienst past de geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie toe. In de jurisprudentie is geen onderscheid gemaakt tussen letselschadevergoedingen die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling. Beide werden onder een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het Smeerkuilarrest geschaard.
Ben u het eens met de conclusie in het bericht dat de uitspraak van 25 maart een nadere invulling is van oorspronkelijke arrest uit 1983 en nadrukkelijk geen nieuwe jurisprudentie is? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik ben van mening dat sprake is van nieuwe jurisprudentie.
De Hoge Raad heeft als toevoeging op de eerder genoemde oudere rechtspraak een nieuw vereiste geformuleerd; de uitzondering van «bijzondere omstandigheden» (wel loon) wordt beperkter dan voorheen uitgelegd. De Hoge Raad maakt naar mijn oordeel dus een omslag ten opzichte van het Smeerkuilarrest uit 1983.
Sinds 1983 worden letselschadevergoedingen, zoals volgt uit het antwoord op vraag 3, op grond van het Smeerkuilarrest aangemerkt als belast loon indien de betaling daarvan is vastgelegd in afspraken in bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst of rechtspositionele regelingen. Dit is gesteund in jurisprudentie van de Hoge Raad4 en recente uitspraken, zoals van de rechtbank Den Haag5.
Op 25 maart 2022 heeft de Hoge Raad echter overwogen dat slechts sprake is van bepaalde afspraken – en dus van een belaste vergoeding – indien en voor zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit. Wanneer de werkgever niet zo’n hogere vergoeding aan die erkenning verbindt, brengt de vastlegging in de arbeidsovereenkomst materieel geen verandering in de rechten die de werknemer als gevolg van het ongeval heeft en is geen sprake van belastbaar loon.
Klopt het dat er verschillende rechtsgevolgen zijn van nieuwe jurisprudentie ten opzichte van een nadere uitleg van een oud arrest in relatie tot het recht op teruggave van belasting?
Dat klopt.
Als er sprake is van jurisprudentie die is gewezen nadat de belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan («nieuwe jurisprudentie»), vermindert de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting die onherroepelijk vast is komen te staan niet op grond van artikel 45aa, onderdeel b, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Voor andere regelingen volgt dit uit paragraaf 23, onderdeel 8, onder b, Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
Echter, in het geval sprake zou zijn van een nadere uitleg van een eerder arrest zouden belastingplichtigen bij wie een letselschadevergoeding als belast loon in aanmerking is genomen binnen vijf jaar na afloop van het belastingjaar waarover de aanslag is opgelegd een verzoek tot ambtshalve vermindering van hun aanslag inkomstenbelasting kunnen indienen waaraan tegemoet zou moeten worden gekomen door de belastinginspecteur, mits toepassing van het arrest van 25 maart jongstleden leidt tot de uitkomst dat de belastingaanslag lager diende te worden vastgesteld en aan de overige voorwaarden voor een ambtshalve vermindering is voldaan.
Kunt u aangeven of het arrest ervoor zorgt dat burgers met een letselschadevergoeding die is uitgekeerd in 2017 of later, vanaf heden succesvol een verzoek kunnen doen om ambtshalve vermindering om daarmee de ingehouden loonbelasting terug te krijgen?
Burgers kunnen vanaf heden geen succesvol verzoek doen om ambtshalve vermindering bij de belastinginspecteur door dit arrest. Zoals toegelicht onder het antwoord bij vraag 5, ben ik van mening dat er sprake is van nieuwe jurisprudentie. Zoals toegelicht onder het antwoord bij vraag 6, leidt het wijzen van nieuwe jurisprudentie er niet toe dat de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting ambtshalve vermindert.
Hoe groot zou de financiele impact kunnen zijn indien er sinds 2017 compensatie zou moeten plaatsvinden van burgers die dergelijke schadevergoedingen hebben ontvangen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 6. In het geval van nieuwe jurisprudentie vermindert de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting die onherroepelijk vast is komen te staan niet. Daarom is er naar mijn oordeel ook geen compensatie nodig en is er dan ook geen financiële impact. Ten overvloede merk ik op dat binnen de loonaangifte geen splitsing wordt gemaakt tussen regulier loon en loon dat voortvloeit uit letselschadevergoedingen, waardoor de financiële impact niet kan worden bepaald.
Geeft het arrest van 25 maart aanleiding tot wijziging van het fiscale beleid rondom dergelijke schadevergoedingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3: voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting geldt geen specifiek beleid. De Belastingdienst past wet- en regelgeving toe, inclusief geldende jurisprudentie. De Belastingdienst zal dus ook aan het nieuw opgeworpen vereiste uit het arrest van 25 maart jongstleden toetsen.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
De Belastingdienst die discriminerende criteria verzweeg |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Belastingdienst die discriminerende criteria verzweeg?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst voor fraudeonderzoek selecteerde op afkomst, leeftijd en geloof en dat dit niet alleen is gebleken uit recente PwC-onderzoeken, maar dat dit al veel eerder bekend was?
In het artikel2 in Trouw wordt gesteld dat het Ministerie van Financiën al meer dan een jaar op de hoogte was van de vermeldingen van nationaliteit en andere kenmerken in de handleiding voor analisten aan de Poort. Hiervoor verwijst Trouw naar een Wob-besluit van januari 20213. De handleiding voor analisten aan de poort van het jaar 2020 maakte onderdeel uit van dit verzoek, net als een gespreksverslag uit juli 2020 waarin de handleiding genoemd wordt.
Het is hier van belang om op te merken dat er sinds 2014 elk jaar door de analisten aan de Poort een nieuwe handleiding werd gemaakt, en dat deze handleidingen nooit formeel zijn vastgesteld (d.w.z.: voorgelegd aan en goedgekeurd door het management). Het klopt dat de handleiding 2020 in juli 2020 naar boven is gekomen en daarop is besproken tussen drie directies van de Belastingdienst. De door PwC genoemde verwijzingen naar nationaliteit of het woord «allochtoon» staan, in tegenstelling tot eerdere jaren, niet in de handleiding van 2020. De overleggen hebben ertoe geleid dat de handleiding per direct ongeldig is verklaard door de Belastingdienst. Dit voornamelijk wegens onprofessioneel taalgebruik in de handleiding en de onduidelijkheid ten aanzien van het verwerken van gegevens in relatie tot de doelbinding.
Het proces analyse aan de Poort is in oktober 2020 stilgelegd4. In januari 2021 is de handleiding 2020 als één van vele honderden documenten gepubliceerd in een Wob-besluit. Eind eerste kwartaal 20215 is het onderzoek van PwC naar de effecten van FSV begonnen. Zoals op 25 november 20216 beschreven, is PwC vervolgens gevraagd ook onderzoek te doen naar de gehanteerde «query’s aan de Poort» van 2014–2019 (dezelfde onderzoeksperiode als voor de FSV-onderzoeken). Tijdens zijn onderzoeken heeft PwC beschikking gekregen over de eerdere jaargangen van de handleiding voor analisten aan de Poort. In die jaargangen stonden de voorbeelden van verwijzingen naar nationaliteit en andere kenmerken. Hoewel ik het over het algemeen een goed uitgangspunt vind om bevindingen uit een onderzoek pas te publiceren wanneer het hele onderzoek voltooid is, zijn de door PwC aangetroffen passages nog voor de publicatie van het eindrapport openbaar gemaakt7. Zoals toegezegd op 14 april jl.8 ontvangt uw Kamer vertrouwelijk de handleidingen 2014–2020 waarin de namen van ambtenaren zijn verwijderd. In de openbare versies van de handleidingen zijn toezichtgevoelige informatie en informatie vallend onder de fiscale geheimhoudingsplicht verwijderd. Zoals mijn ambtsvoorganger op 31 maart 20219 schreef, zijn in 2021 nieuwe handleidingen opgesteld. Deze zijn afgestemd in de vaktechnische lijn en officieel vastgesteld. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft over deze en andere waarborgen een rapport opgesteld dat eveneens op 31 maart 2021 met uw Kamer is gedeeld.
Klopt het dat de Belastingdienst dit al anderhalf jaar weet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het Ministerie van Financiën dit al een jaar weet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat u hier zelf tot twee weken terug niets van af leek te weten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt u niet op de hoogte gehouden door uw eigen ambtenaren, zoals dat eerder bij staatsecretaris Eric Wiebes ook het geval was?
Zie antwoord vraag 2.
Communiceren de Belastingdienst en het kerndepartement wel adequaat met elkaar? Of wordt er wederzijds informatie achtergehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat meerdere directeuren van de Belastingdienst hiervan op de hoogte waren
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de informatie niet gedeeld met het ministerie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom maakt u een kunstmatig onderscheid tussen de begrippen discriminatie en racisme?
Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Kunt u de algemeen geldende definitie hanteren van racisme, in plaats van een zelf verzonnen definitie van racisme («stelselmatige vernedering van een bevolkingsgroep»)?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de volledige discriminerende handleiding aan de Kamer doen toekomen? En dus niet de variant waarin 78 van de 89 pagina’s zijn weggelaten en van de 11 overige pagina’s het merendeel?
Zoals toegezegd op 14 april jl.10 stuur ik uw Kamer bijgaand de handleidingen van het proces «analyse aan de Poort». In de openbare versies is toezicht- en privacygevoelige informatie onzichtbaar gemaakt. Ik verstrek uw Kamer vertrouwelijk versies waarin alleen namen van personen zijn geanonimiseerd.
Kunt u de volledige handleiding aan de Kamer doen toekomen, evenals alle versies die in voorgaande jaren hebben bestaan, evenals alle andere handleidingen, die iets te maken met selectie voor een intensievere controle dan de standaardcontrole?
Zie antwoord vraag 12.
Wie heeft de desbetreffende handleiding (handleidingen) opgesteld? Van wie kreeg hij of zij input of instructies hiervoor?
De handleidingen betroffen een op medewerkersniveau vervaardigde informele werkinstructie. Sinds 2014, de beginjaren van de aanpak systeemfraude, werd elk jaar een nieuwe handleiding gemaakt. Hierin werden de opgedane ervaringen bij de signalering en aanpak van systeemfraude beschreven en gedeeld. Deze handleidingen zijn niet formeel binnen de Belastingdienst vastgesteld, bijvoorbeeld door het management of door de corporate dienst Vaktechniek. Ze zijn niet goedgekeurd op politiek niveau. De handleidingen werden gebruikt door een beperkt aantal analisten dat werkzaam was aan de Poort.
Onder wiens politieke verantwoordelijkheid gebeurde dit?
Zie antwoord vraag 14.
Is de handleiding goedgekeurd op politiek niveau? Zo nee, door wie is hij dan goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 14.
Wie hield toen, en wie houdt nu, intern en extern toezicht op het ontwerpen en in gebruik nemen van risicomodellen en algoritmes?
De functionaris voor gegevensbescherming (FG) is de interne toezichthouder voor het gehele Ministerie van Financiën. De Autoriteit Persoonsgegevens is de externe privacytoezichthouder. Een risicomodel of algoritme maakt altijd onderdeel uit van een verwerking en bij verwerkingen met een hoog risico voor betrokkenen, wordt er een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) opgesteld. Deze GEB wordt, na beoordeling door of namens de Privacy Officer en de Chief Information Security Officer van de Belastingdienst, verplicht langs de FG geleid voor advies. Voorafgaand aan de verwerking kan de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd worden als uit de GEB blijkt dat de verwerking ondanks maatregelen een hoog risico oplevert.
Risicomodellen worden op één plek binnen de Belastingdienst ontwikkeld, namelijk bij de directie Datafundamenten & Analytics. Deze directie heeft gespecialiseerde medewerkers in dienst en heeft in de processen voor het ontwikkelen van risicomodellen waarborgen ingebouwd opdat deze modellen voldoen aan de regelgeving hiervoor.
Toezicht op het ontwerp en het gebruik vindt plaats door de reguliere toezichthouders: eerstelijns door de beleidsverantwoordelijke directie zelf, tweedelijns door de Chief Information Officer (CIO) en derdelijns door de externe auditor. Daarnaast onderzoekt de Belastingdienst samen met Toeslagen en de Douane welke waarborgen deze organisaties nodig hebben, om de rechtmatigheid en de transparantie van de risicoselectie (beter) te kunnen garanderen. Deze waarborgen zien onder andere op rechtsbeginselen als proportionaliteit en doelbinding, maar ook op een transparantie en uitlegbaarheid. Inmiddels is het kader gereed voor bestuurlijke besluitvorming. Tot slot is in 2021 de adviescommissie Analytics aangekondigd. Dit zal een onafhankelijke commissie zijn die het Ministerie van Financiën en daarmee de Belastingdienst gevraagd en ongevraagd advies geeft over actuele vraagstukken rondom het gebruik van algoritmen en data-analyse, ook wel analytics genoemd.
Welke rol speelt de Interne Toezichthouder van de Belastingdienst hierin en welke rol de functionaris gegevensbescherming en de Autoriteit Persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat er intern bij de Belastingdienst verbaasd wordt gereageerd op de conclusie van PwC dat een reconstructie van de selectiegronden niet mogelijk zou zijn?
Ik heb tot op heden geen signalen gekregen vanuit de Belastingdienst gekregen dat een reconstructie wel mogelijk is.
Klopt het dat een dergelijke reconstructie wel degelijk te maken is? En dat verschillende directies betrokken waren en dat dit dus «organisatorisch» was?
PwC heeft in het rapport aangegeven waarom een reconstructie niet meer mogelijk is. Ondanks dat ik graag gezien had dat dit wel mogelijk was, twijfel ik niet aan de conclusie van PwC.
Klopt het dat er geselecteerd is op «uiterlijk en voorkomen», «een niet-westers voorkomen», «geslacht (man)», «leeftijd (18–35)» en «materieel bezit», al dan niet in combinaties met elkaar? Zo ja, waarom werd hierop geselecteerd?
In mijn brief van 29 maart jl.11 heb ik aangegeven dat PwC voorbeelden heeft gevonden van vermeldingen van nationaliteit in handleidingen voor analisten aan de poort en een daderprofiel. Hierbij is onder meer van belang dat volgens PwC niet valt te reconstrueren in hoeverre de beschrijvingen in de handleidingen en het daderprofiel in de praktijk zijn toegepast. Ik heb op 24 februari jl.12 de door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat dit discriminerend en racistisch is?
Zie ook mijn antwoorden op vragen 10 en 11. Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Bent u bereid hier afstand van te nemen? En deze praktijken voortaan te bestrijden?
Op 29 maart jl. heb ik het feit dat PwC voorbeelden heeft gevonden van vermeldingen van nationaliteit in handleidingen en een daderprofiel onacceptabel en moreel verwerpelijk genoemd. Ik ben daarbij ook ingegaan op mijn maatregelen om deze praktijken te bestrijden.
Klopt het er bij onderzoek naar het aftrekken van giften in het bijzonder gekeken werd naar burgers met een Turkse of Marokkaanse (tweede) nationaliteit?2
Ik heb op 24 februari jl.14 de door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld. In mijn brief van 29 maart jl.15 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een analyse (verwarrenderwijs werd dit ook een query genoemd, maar hier wordt geen «query aan de Poort» bedoeld) naar de Turkse nationaliteit in het kader van een onderzoek naar giftenaftrek uit 2015. Mijn voorganger heeft op 15 november 201916 citaten over deze query met uw Kamer gedeeld. In de handleiding voor analisten aan de Poort worden nationaliteit en afkomst in algemene zin genoemd bij de beoordeling van giftenaftrek. De Turkse en Marokkaanse nationaliteiten waren in de query-opdrachten en volgens de handleidingen voor de detectie aan de Poort geen selectiecriterium bij het toezicht op aangiften met giftenaftrek.
Klopt het dat er extra controle was op aftrek van zorgkosten bij achternamen, die eindigen op -ic?
In mijn brief van 24 februari jl.17 heb ik aangegeven dat PwC in een handleiding uit 2018 de combinatie van hoge aftrek van medicijnkosten met achternamen eindigend op -ic tegenkwam als voorbeeld van een opvallend patroon van uitgaven dat voor fraudeonderzoek in aanmerking komt.
Achtergrond hiervan is dat bij de analyse aan de poort op een bepaald moment opgevallen is dat er ineens meerdere aangiften werden gedaan met hoge zorgkosten met overeenkomende opvallende bedragen van personen met namen eindigend op IC. Een aantal van deze aangiften is opgeleverd voor controle en de zorgkosten bleken onjuist te zijn, vermoedelijk gefingeerd. Dat was aanleiding om in de handleiding voor de analisten aan de poort inzake het volgende belastingjaar op te nemen dat ze moesten letten op dit patroon. Daarbij was de eerste stap om te filteren uit de query op hoge zorgkosten met opvallende bedragen, dan is de instructie om onder meer aangiften met namen eindigend op IC voor controle op te leveren.
Klopt het dat vooral «allochtonen, meestal met partner» als risico werden gezien?
In mijn brief van 24 februari jl.18 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een observatie over de klanten van een mogelijke facilitator. Ik heb toen deze en andere door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat belastingadviseurs onder de loep werden genomen, als zij veel «allochtone» klanten hadden?
In mijn brief van 24 februari jl.19 heb ik aangegeven dat PwC voorbeelden heeft gevonden van een observatie over een individuele casus over de migratieachtergrond van het klantenbestand van een fiscaal dienstverlener.
Klopt het dat er extra controles waren bij startende ondernemers, maar dan alleen met «allochtone» achtergrond?
PwC merkt in zijn onderzoek naar de effecten van FSV binnen MKB op dat zij verschillende documenten waargenomen heeft over het beleid rondom de selectie van ondernemers voor startersbezoeken. Dit zijn geen controlebezoeken, maar bezoeken waarin de Belastingdienst kennismaakt met een beginnend bedrijf en ondernemers kan inlichten over hun rechten en plichten. Daarin kwam het voor dat de herkomst (nationaliteit) van ondernemers als een van de leidende selectiecriteria wordt genoemd. Deze voorbeelden zijn op 24 februari jl.20 met uw Kamer gedeeld. Deze voorbeelden hebben het karakter van teaminstructies en zijn regio specifiek. Het merendeel van de documenten heeft betrekking op de jaren rondom 2010. Uit deze stukken leid ik af dat het hebben van een «allochtone» achtergrond in die tijd regionaal een van de selectiecriteria was voor het uitvoeren van een startersbezoek.
Klopt het dat er werd gekeken naar «allochtone» familienamen?
In mijn brief van 24 februari jl.21 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een observatie over een opvallende samenwoonsituatie van mensen met een buitenlandse achternaam.
Deelt u de mening dat dit discriminerend en racistisch is?
Zie ook mijn antwoord op vragen 22 en 23. Discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Ik ga daarom samen met de Belastingdienst in gesprek met het College voor de Rechten van de Mens en de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, als deskundigen op dit gebied. Op dit moment vind ik het moeilijk om een absoluut oordeel uit te spreken over de bevindingen van PwC. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Bent u bereid hier afstand van te nemen? En deze praktijken voortaan te bestrijden?
Zie antwoord vraag 30.
Het zo snel mogelijk naar het nultarief brengen van de btw op groente en fruit vanwege steeds duurdere boodschappen |
|
Eva van Esch (PvdD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u zich herinneren dat u ten tijde van de coronacrisis in mei 2020 het btw-tarief op mondkapjes naar nul bracht?
Ja. Op 19 mei 2020 heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten dat tijdelijk geen btw werd geheven op de levering van mondkapjes in verband met de bestrijding van de coronacrisis.2
Kunt u zich herinneren dat u toen minder dan drie weken de tijd nodig had om van besluit tot uitvoering over te gaan?1
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat boodschappen, waaronder groente en fruit, fors duurder zijn geworden?2
Uit onderzoek van het CBS4 uit 2021 bleek dat de prijzen van gezondere voedingsmiddelen in tien jaar tijd met gemiddeld 21 procent zijn gestegen. De prijsstijging van ongezondere producten was minder groot, namelijk bijna 15 procent.
Ook het afgelopen jaar is de prijs van voeding gestegen, blijkt uit cijfers van het CBS5. Voedingsmiddelen waren in april 8,5 procent duurder dan een jaar eerder, in maart was dat 6,2 procent. De prijsontwikkeling van vlees droeg hieraan het meeste bij, de prijsstijging op jaarbasis nam toe van 5,5 procent in maart naar 10,5 procent in april. Ook groenten, zuivelproducten en brood en granen werden duurder.
Erkent u dat het juist voor mensen met een lagere sociaaleconomische status moeilijk is om gezond te eten, mede vanwege de stijgende voedselprijzen?
Mogelijk wordt voor groepen met een lagere sociaaleconomische positie gezond eten extra bemoeilijkt door hogere prijzen van (gezond) voedsel. Volgens het Nibud liggen de kosten van een gezond voedingspakket – producten die iemand gemiddeld op een dag nodig heeft om gezond te blijven – op ongeveer 6 tot 7 euro per dag.6 Bij een minimaal inkomen kan dit hoog zijn.
Niet alleen de betaalbaarheid van voedsel heeft invloed op de mogelijkheid van mensen met een lagere sociaaleconomische positie om gezond te eten. Gezond eten vraagt ook om een goede voedselvaardigheid. In lage welstandsgroepen kunnen kortetermijnzorgen de overhand nemen waardoor de mentale ruimte vermindert die nodig is voor voedselvaardigheid. Bovendien kunnen deze groepen meer invloed van een (ongezonde) voedselomgeving ondervinden; in wijken waar meer mensen met een lagere sociaaleconomische positie wonen, zijn vaak meer fastfoodlocaties7. Dit kan het voor hen moeilijker maken om gezond te eten.
Erkent u dat voor onbewerkte groente en fruit zoals een broccoli of een appel geen ingewikkelde definitiekwesties spelen, zoals bij bewerkte productcategorieën wel het geval is?
In het coalitieakkoord is onder meer opgenomen dat wordt bezien hoe de btw op groente en fruit op termijn kan worden verlaagd naar 0%. Het kabinet is momenteel bezig deze afspraak uit te werken. Het introduceren van een btw-nultarief voor specifieke voedingsmiddelen zoals groente en fruit levert complexiteit op voor ondernemers en de Belastingdienst. Ieder onderscheid roept namelijk onvermijdelijk de vraag op waar de grens precies ligt. Dit geldt ook als het onderscheid zou worden aangebracht op basis van het criterium «onbewerkt». Ook dit woord dient een specifieke invulling en afbakening te krijgen die werkbaar is voor ondernemers en de Belastingdienst. Zo worden broccoli en appels soms gewassen, verpakt, gesneden en/of geschild. Deze producten hebben dan in zekere zin «bewerking» ondergaan. Bij dergelijke afbakeningsvragen is het fiscale neutraliteitsbeginsel ook van belang. Dat beginsel verzet zich ertegen dat – vanuit het oogpunt van de consument – soortgelijke goederen voor de btw ongelijk worden behandeld.
Waarom kunt u een nultarief op onbewerkte groente en fruit dan niet sneller regelen?
Zoals in antwoord 5 aangegeven, is het van belang om groenten en fruit goed te definiëren. Dit wordt momenteel uitgewerkt en dat kost enige tijd. Het kabinet acht het van belang dat dit snel, maar ook zorgvuldig en in één keer goed gebeurt. Het is daarom niet mogelijk om dit voor 1 juli 2022 te regelen.
Zoals de overgenomen motie van het lid Grinwis beschrijft, zal de regering zich maximaal inspannen om de voorgenomen verlaging van btw op groente en fruit naar 0% nog tijdens de lopende kabinetsperiode door te voeren.8 Daarbij speelt ook de budgettaire inpasbaarheid een belangrijke rol.
Kunt u een nultarief op onbewerkte groente en fruit in ieder geval voor 1 juli 2022 regelen om de stijgende kosten van gezonde boodschappen te dempen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de invoering van het nultarief op bewerkte groente en fruit veel sneller te regelen dan «lopende deze kabinetsperiode»?3
Zoals aangegeven ga ik samen met de Staatssecretaris van Financiën voor komende zomer de Kamer informeren over het plan van aanpak voor het invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit, inclusief een onderzoek naar de afwegingen en keuzes op het gebied van uitvoering die hierbij horen.
Verplichte winstdeling door bedrijven in de strijd tegen inflatie |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht van vakbond CNV waarin wordt gepleit voor winstdeling en financiële medewerkersparticipatie door bedrijven?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht en het voorstel van CNV.
Het arbeidsvoorwaardenoverleg en de loonvorming zijn primair zaken tussen werkgevers en werknemers. Het is aan hen om te bepalen welke elementen tot het loon behoren. Werkgevers en werknemers samen kunnen het best inschatten of een winstdelingsregeling al dan niet een waardevolle toevoeging is aan het loon. Overwegingen daartoe kunnen bijvoorbeeld zien op het verhogen van de betrokkenheid van werknemers of het laten meegenieten van. Dit zijn zonder meer positieve elementen die doorgaans door beide partijen gewaardeerd worden.
Er is echter geen garantie dat winstdeling deze doelen altijd behaalt. Er zijn redenen denkbaar dat winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties geen (interessante) optie zijn voor werknemers. Niet alle werknemers zullen bereid zijn of zullen het zich kunnen veroorloven om loon risicodragend te maken. Over het algemeen geldt dat de zekerheid van inkomen vooral voor mensen met een lager inkomen van belang zal zijn. Als het met de onderneming minder voorspoedig verloopt, zullen de winstdelingsregelingen niet tot het beoogde hogere loon leiden en kunnen werknemersparticipaties dalen in waarde. De onzekerheid rond de inkomenspositie van werknemers neemt dan toe. Het delen in de winst kan er ook voor zorgen dat de focus van de werknemers van de onderneming zich zal richten op andere belangen dan die het beste zijn voor de onderneming of maatschappij. Het is om die reden bijvoorbeeld dat variabele beloningen in de financiële sector zijn gereguleerd, zowel Europees als nationaal. Zo moet de variabele beloning voor ten minste 50% op niet-financiële prestatiecriteria gebaseerd worden en wordt de variabele beloning voor bepaalde medewerkers deels uitgesteld uitgekeerd. Daarnaast geldt voor financiële ondernemingen doorgaans dat maximaal 20% van de vaste beloning als variabele beloning mag worden toegekend. Voor bepaalde werkgevers en werknemers is het bovendien niet mogelijk of moeilijk denkbaar dat zij winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties overeenkomen. Daarbij kan gedacht worden aan het onderwijs, zorg en de politie.
Ziet u de voordelen van winstdeling en medewerkersparticipatie, waaronder het verkleinen van de sociaaleconomische ongelijkheid, meer innovatie en meer productiviteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in Nederland bij veel minder bedrijven – minder dan in andere landen – de medewerkers meedelen in de winst?
De mate waarin winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties worden toegekend aan werknemers in bepaalde landen, is voor een deel gekoppeld aan een historische ontwikkeling en cultuur in het betreffende land. Het verschil tussen Nederland en andere landen kan ook verklaard worden door de mate waarin andere landen wettelijke verplichtingen tot het aanbieden van een werknemersparticipatieregeling kennen en landen fiscale faciliteiten bieden specifiek voor winstdelingsregelingen en/of werknemersparticipaties.
Bent u met mij eens dat de fiscale regels het onaantrekkelijk maken voor bedrijven en werknemers om aan financiële medewerkersparticipatie te doen?
Loon dat wordt genoten in de vorm van winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties wordt in beginsel op dezelfde wijze belast als andere vormen van loon. Het systeem van inkomensheffingen/loonheffingen in Nederland bevat vervolgens een progressieve belastingheffing over het geheel aan genoten loon. Dat winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties op deze wijze belast worden, vormt mijns inziens geen drempel om winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties toe te kennen aan werknemers.
Daar waar de belastingheffing leidt tot specifieke uitvoeringsmoeilijkheden of knelpunten voor werkgevers en werknemers is het kabinet bereid mee te denken en eventueel te werken aan oplossingen om deze problemen op te heffen. Een voorbeeld daarvan is het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten dat bij de Tweede Kamer is ingediend.2 Dit wetsvoorstel beoogt liquiditeitsproblemen die in specifieke situaties kunnen ontstaan bij de toekenning van aandelenoptierechten op te lossen.
Wat vindt u van de verschillende wijzen waarop het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland financiële werknemersparticipatie bevorderen? Wilt u hierbij ook ingaan op de Franse wet die voorschrijft dat in 2030 tien procent van de aandelen van bedrijven in handen moet zijn van werknemers?
In het Verenigd Koninkrijk bestaan verschillende fiscale regimes voor diverse vormen van werknemersparticipaties variërend van spaarplannen tot aandelenoptieplannen, zoals de Company Share Option Plan, Enterprise Management Incentives en de Save As You Earn. Op basis van deze plannen kan bijvoorbeeld het heffingsmoment verschuiven, worden inkomsten als vermogen belast in plaats van als inkomen of worden belastingkortingen toegekend.
In Duitsland geldt een regeling op basis waarvan werknemers tot een bepaald bedrag belastingvrij aandelen, certificaten of opties toegekend kunnen krijgen door hun werkgever. Deze vrijstelling wordt verhoogd van € 360,– naar € 1.140,– per jaar.
De Franse regelgeving met betrekking tot werknemersparticipaties gaat al terug tot 1967. De Franse cultuur kent een sterke betrokkenheid vanuit de overheid bij zaken die we in Nederland normaliter overlaten aan de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Dit uit zich ook in een actieve stimulans van werknemersparticipaties door de Franse overheid. Een voorbeeld daarvan is de wettelijke verplichting voor omvangrijke bedrijven om werknemersparticipaties aan te bieden aan het personeel. Met PACTE (Action Plan for Business Growth and Transformation) toont Frankrijk de verregaande bereidheid om met beleid- en regelgeving het gebruik van werknemersparticipaties te stimuleren.
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland bevorderen zo op verschillende manieren en met verschillende effecten financiële werknemersparticipaties. Het kabinet staat in principe positief tegenover werknemersparticipaties als mogelijk instrument om de betrokkenheid en productiviteit van werknemers te vergroten voor sectoren en ondernemingen waar dat passend is. Het kabinet is echter momenteel niet voornemens om werknemersparticipaties te stimuleren middels fiscale faciliteiten. Het aanbod en gebruik van werknemersparticipaties is, zoals gezegd, primair een zaak tussen werkgevers en werknemers. Bovendien kan het lager belasten van werknemersparticipaties leiden tot een verschil in belasting van verschillende vormen van loon en kan dat fiscaal gedreven gedrag uitlokken. Met het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten beoogt het kabinet een knelpunt weg te nemen waardoor werknemersparticipaties voor meer werknemers toegankelijk worden.
Welke stappen bent u bereid te nemen om fiscale belemmeringen voor financiële medewerkersparticipatie weg te nemen, naast de wet omtrent aandelenoptierechten?
Zie antwoord vraag 5.
De berichten 'Chaos rond energiegeld – Willekeur in gemeenten en 'Steeds meer huishoudens kunnen energierekening nauwelijks nog voldoen' |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Chaos rond energiegeld – Willekeur in gemeenten;1 en «Steeds meer huishoudens kunnen energierekening nauwelijks nog voldoen»?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Beseft u dat de gemiddelde energierekening dit jaar verdubbelt, dat steeds meer huishoudens hun energiekosten niet meer kunnen betalen, en dat zij daarom onmiddellijk geholpen moeten worden?
Door de hoge energieprijzen zien veel huishoudens hun energierekening stijgen. Ik begrijp goed dat veel mensen zich hier zorgen over maken, omdat ze nu al een hoge energierekening hebben, of bang zijn daar binnenkort mee te worden geconfronteerd. Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen om de gevolgen van de stijgende energierekening te dempen. Zo heeft het kabinet in het najaar de energiebelasting in 2022 tijdelijk verlaagd, een eenmalige tegemoetkoming voor lage inkomens aangekondigd en budget beschikbaar gesteld voor energiebesparende maatregelen voor huishoudens. Om de gevolgen van de stijgende energiekosten verder te verkleinen, heeft het kabinet daarbij recent aangekondigd om de tegemoetkoming voor huishoudens met een laag inkomen te verhogen van € 200 naar € 800, het btw-tarief op energie tijdelijk te verlagen, net als de accijns op benzine, diesel en LPG en om versneld in te zetten op verdergaande energiebesparende maatregelen voor huishoudens. Voor meer informatie over deze aanvullende koopkrachtmaatregelen verwijs ik u naar de Kamerbrief van 11 maart jl.3
Het kabinet heeft regelmatig contact met de energieleveranciers en wijst energieleveranciers op hun maatschappelijke rol om huishoudens met risico op betalingsproblemen op coulante wijze te ondersteunen. Als huishoudens hun energierekeningen niet op tijd kunnen betalen, kunnen zij met hun energieleverancier uitstel van betaling of een betalingsregeling bespreken. Energieleveranciers helpen klanten ook naar de gemeentelijke schuldhulpverlening. Hierbij gelden specifieke plichten voor zowel huishoudens, leveranciers en netbeheerders. Zo mag de energielevering in beginsel niet worden beëindigd in de winterperiode en mogen huishoudens niet worden afgesloten van energie als zij betrokken zijn bij een traject voor schuldhulpverlening. Daarnaast hebben de vier grote energieleveranciers een actieplan gepresenteerd over energiearmoede met onder andere energiecoaches. Het kabinet blijft in gesprek met de energieleveranciers om een vinger aan de pols te houden wat betreft de ontwikkelingen in de energierekening en betalingsproblematiek.
Hoe kan het dan dat de uitkering van de eenmalige energietoeslag een grote chaos is? Hoe gaat u dit oplossen?
Ik ben gemeenten erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee zij de uitvoering van de eenmalige energietoeslag oppakken. Op het ogenblik spelen er twee zaken. Ten eerste zijn niet alle gemeenten even ver met de uitvoering van de eenmalige energietoeslag. Daarbij wijs ik erop dat het Wetsvoorstel eenmalige energietoeslag lage inkomen op 15 maart jl. bij uw Kamer is ingediend. Op 15 maart jl. heb ik direct na indiening van het wetsvoorstel gemeenten de toestemming gegeven om vooruitlopend op de parlementaire behandeling en vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel al tot uitbetaling van de eenmalige energietoeslagen over te gaan en gemeenten daartoe ook opgeroepen. Op 15 maart jl. heb ik bovendien landelijke richtlijnen en een uitgebreide handreiking voor gemeenten gepubliceerd, waarmee gemeenten voortvarend én verantwoord aan de slag kunnen met de uitvoering van de eenmalige energietoeslag. Een aantal gemeenten is daarop ook direct aan de slag gegaan met de ambtshalve toekenning en uitbetaling van de eenmalige energietoeslagen aan bijstandsgerechtigden wonend in die gemeenten. Huishoudens aan wie de energietoeslag niet automatisch kan worden toegekend, kunnen via een aanvraag bij de gemeente in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. De meeste gemeenten zijn nog niet toegekomen aan de inrichting van een aanvraagprocedure.
Ten tweede zijn er verschillen tussen gemeenten voor wat betreft de doelgroep en het bedrag van de energietoeslag. Op grond van het wetsvoorstel krijgen gemeenten de bevoegdheid om via het instrument van de categoriale bijzondere bijstand een eenmalige energietoeslag toe te kennen aan huishoudens met een laag inkomen. Een geüniformeerde vorm van eenmalige energietoeslag met een wettelijk voorgeschreven doelgroep en een wettelijk voorgeschreven bedrag is vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid te verkiezen, maar is een te grote opgave voor gemeenten gebleken, omdat deze niet in alle gevallen de aansluiting bij het lokale gemeentelijk minimabeleid mogelijk maakt. De mogelijkheid van aansluiting bij het lokale gemeentelijke minimabeleid is voor gemeenten van cruciaal belang om een snelle ambtshalve toekenning en betaling van de eenmalige energietoeslag aan een groot deel van de doelgroep mogelijk te maken. De eerder genoemde landelijke richtlijnen en de uitgebreide handreiking kunnen daarbij behulpzaam zijn. De keuze voor de vormgeving via de categoriale bijzondere bijstand betekent desalniettemin dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de vormgeving van de eenmalige energietoeslag. Dat is overigens nu ook al zo bij de uitvoering van de bijzondere bijstand door gemeenten.
Hoe kan het dat huishoudens in de ene gemeente wél recht hebben op de energietoeslag en in de andere gemeente net buiten de boot vallen – oftewel dat de energietoeslag in de praktijk leidt tot willekeur?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat de ene gemeente de energietoeslag al heeft uitgekeerd en de andere gemeente daar nog weken mee wacht? Deelt u de conclusie dat er geen tijd te verliezen valt en huishoudens nú geholpen moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat het moment van uitkeren, de groepen die hiervoor wel of niet in aanmerking komen en de precieze hoogte van het bedrag «afhangen van de politieke kleur en de financiële situatie van een gemeente» (aldus Peter Heijkoop van de Vereniging Nederlandse Gemeenten)?
De gemeentelijke beleidsvrijheid bij de uitvoering van de eenmalige energietoeslag betekent onvermijdelijk dat er verschillen tussen gemeenten in de uitvoering zullen ontstaan. Ik hecht eraan dat het wetsvoorstel zoveel mogelijk uniform wordt uitgevoerd, ook gezien de landelijke aard van de huidige energieproblematiek. Om een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag door gemeenten te bevorderen heb ik in afstemming met de VNG landelijke richtlijnen opgesteld ten aanzien van de doelgroep en het richtbedrag van de eenmalige energietoeslag. Deze richtlijnen zijn op 15 maart jl. gepubliceerd, als bijlage 1 van de Handreiking eenmalige energietoeslag 2022.4 Met deze richtlijnen wil ik bevorderen dat in ieder geval huishoudens met een inkomen tot circa 120% van het sociaal minimum in aanmerking komen voor een eenmalige energietoeslag van 800 euro.
Ik heb de signalen ontvangen van gemeenten die vanwege het financiële risico voor de gemeente terughoudend zijn bij de uitvoering van de eenmalige toeslag. Hoewel begrijpelijk, acht ik die terughoudendheid ongewenst. Om die reden heb ik tijdens het Kamerdebat op 30 maart jl. over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen gemeenten de garantie gegeven dat zij financieel worden gecompenseerd indien blijkt dat het aan gemeenten toegekende budget ontoereikend is voor verstrekken van een eenmalige energietoeslag van 800 euro aan huishoudens met een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum. Over de invulling van deze garantie en de verhoging van het beschikbare budget naar € 854 miljoen heb ik uw Kamer op 28 april jl. verder geïnformeerd5.
Met deze toezeggingen bestaat er naar mijn mening geen rem meer op de doelstelling van het wetsvoorstel, namelijk het bereiken van zoveel mogelijk huishoudens met een laag inkomen met een eenmalige energietoeslag van 800 euro, en wordt een uniforme uitvoering conform de landelijke richtlijnen bevorderd. Nu het Rijk een financiële garantie aan gemeenten heeft gegeven, vertrouw ik erop dat gemeenten ook daadwerkelijk gebruik zullen maken van hun bevoegdheid om huishoudens met een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum een eenmalige energietoeslag van 800 euro te verstrekken. Daarbij vertrouw ik op de werking van de lokale democratie.
Hoe kan de financiële situatie van de gemeenten een rol spelen, aangezien het Rijk de garantie heeft gegeven de regeling geheel te zullen betalen?
Zie antwoord vraag 6.
Beseft u hoe groot de urgentie is, aangezien de bedragen op openstaande rekeningen bij de energiebedrijven hard oplopen? Hoe voorkomt u dat de energiebedrijven uitgerekend nu incassobureaus op de huishoudens afsturen in een repressieve poging geld te innen dat zij helemaal niet hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat huishoudens door de stijgende energierekening én de chaos rond de energietoeslag in de schulden en de schuldhulpverlening terechtkomen?
Als mensen zien aankomen dat zij hun energierekening niet kunnen betalen, is er hulp beschikbaar. Deze ondersteuning is onafhankelijk van de eenmalige energietoeslag. Mensen met financiële problemen kunnen in de eerste plaats contact opnemen met de energieleverancier om een betalingsregeling, uitstel van betaling of een ander voorschotbedrag af te spreken. Als dat niet tot een oplossing leidt, is er andere hulp beschikbaar. Via Geldfit.nl en 0800-8115 kan iedereen met geldzorgen eenvoudig hulp vragen. Dat kan tevens individuele bijstand zijn of schuldhulpverlening, waarbij onder voorwaarden een deel van de schulden kan worden kwijtgescholden. De energieleveranciers wisselen ook betalingsachterstanden uit met gemeenten om problemen vroeg bij hulpverleners te signaleren. Daardoor komen ook mensen in beeld die om wat voor reden dan ook, geen hulp vragen. Over de verschillende vormen van ondersteuning en de afstemming daartussen houd ik uiteraard contact met gemeenten en energieleveranciers.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Vanwege de noodzaak tot interdepartementale afstemming van de antwoorden, is het helaas niet mogelijk gebleken de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
Het bericht dat 30 miljard euro aan bezittingen van Russische oligarchen is bevroren door de Europese Freeze and Seize Taskforce |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het werk van de «Freeze and Seize Taskforce» van de Europese Commissie waarmee tot nu toe 30 miljard euro aan Russische en Wit-Russische bezittingen zijn bevroren?1
Ja.
Welke landen hebben voor zover u weet melding gedaan bij deze Taskforce en welke landen nog niet?2
Zoals weergegeven in de kamerbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022 hebben, naast Nederland, enkel EU-lidstaten Frankrijk, België, Luxemburg, Polen en Portugal in het openbaar gecommuniceerd over de hoogte van bevroren tegoeden.
Welk deel van de bevroren 30 miljard euro is het gevolg van (een) melding(en) uit Nederland? Kunt u aangeven wat voor zaken dit betreft?
Zoals weergegeven in de kamerbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022 is er momenteel voor € 632,9 miljoen bevroren door financiële instellingen.
Kunt u inzage geven in de lijsten met bezittingen die de lidstaten naar de Europese Commissie hebben gestuurd in het kader van deze «Freeze and Seize Taskforce»?
De gevraagde informatie is helaas niet openbaar. Voor zover vindbaar in openbare bronnen is een overzicht weergegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022. Sinds die datum heeft de Irish Times geschreven over een niet-openbaar overzicht van de Europese Commissie.3
Zo nee, kunt u geaggrereerde overzichten verstrekken van de financiële tegoeden, (de waarde van) het vastgoed, het aantal schepen, het aantal vliegtuigen, het aantal helikopters, het aantal kunstwerken en eventuele andere bezittingen die de verschillende lidstaten hebben bevroren?
Zie antwoord vraag 4.
Zo nee, hoe gaat u tegemoetkomen aan uw toezegging om een internationale vergelijking te maken in de uitvoering van sancties?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat de Koning en Koningin in het bezit zijn van een villa in Griekenland in de nabijheid van de villa van Vladimir Poetin?3
De Nederlandse staat heeft geen informatie over eigendom van vastgoed van niet-Nederlanders in Griekenland.
Hebben de Griekse autoriteiten deze villa van Poetin al bevroren? Zo nee, bent u bereid uw Griekse evenknie hierop aan te spreken?
Europese coördinatie op het gebied van naleving en handhaving van sancties geschiedt in de seize and freeze task force, waar zowel Nederland als Griekenland bij is aangesloten. Binnen dit kader worden voortgang, uitdagingen en mogelijkheden tot samenwerking besproken. Voor zover volgens de Griekse autoriteiten bekend, bezit president Poetin geen villa in Griekenland. Daarnaast voert Griekenland de aan Rusland opgelegde sancties naar volledigheid uit en is het niet nodig de Griekse Minister van Buitenlandse Zaken hierop aan te spreken.
Klopt het onderzoek van de Russische journaliste Maria Pevchikh – waarin zij aantoont dat het schip «Scheherazade» (liggend in een Italiaanse haven), in bezit is van Vladimir Poetin?4
Het is voor mij niet mogelijk om te verifiëren of dit onderzoek klopt.
Bent u bereid uw Italiaanse evenknie aan te sporen om actie te ondernemen op basis van dit onderzoek?
De contacten tussen mij en mijn Italiaanse collega zijn zeer nauw. Ook sancties en de naleving daarvan zijn regelmatig onderwerp van gesprek. Daarnaast vindt coördinatie plaats in de Europese seize and freeze task force over de inspanningen van de lidstaten op het vlak van sanctienaleving en handhaving. Daarbij vallen de inspanningen van de Italiaanse autoriteiten in positieve zin op.
Hoeveel personen en/of entiteiten vallen precies onder de Europese sancties? En op hoeveel daarvan is reeds actie ondernomen?
Er staan nu 1.110 personen en 83 entiteiten op de sanctielijst territoriale integriteit Oekraïne. Er bestaat geen overzicht van welke van deze personen of entiteiten precies tegoeden zijn bevroren. Vanwege toezichtvertrouwelijkheid is het ook in Nederland niet mogelijk voor de financiële toezichthouders om in te gaan op individuele gevallen.
Miljoenentekorten gemeenten door onvoldoende Rijksgelden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgen over verdeling Rijksgeld: Friese gemeenten lobbyen in Den Haag»?1
Ja.
Kunt u reageren op het feit dat gemeenten stellen dat zij vanaf 2023 te weinig geld van het Rijk krijgen en op de bewering dat het geld niet goed wordt verdeeld? Kunt u in uw antwoord op de gemeenschappelijke noodkreet het volgende meenemen:
Ik ben me ervan bewust dat gemeenten en provincies zorgen hebben over hun financiële ruimte in 2026 en verder. De komende periode zal ik met de koepels (IPO, VNG, UvW) in een gezamenlijk proces bouwstenen in kaart brengen voor een nieuwe financieringssystematiek voor 2026 en verder. Hierbij zal ook gekeken worden naar oplossingen voor de korte en lange termijn. Ik zal uw Kamer hierover voor de zomer in een contourennota nader informeren.
De komende jaren zorgt het Coalitieakkoord (CA) voor extra financiële ruimte, specifiek in de jaren 2023–2025. Zo is in die periode volgens het CA jaarlijks een ruime accrestranche van € 1,2 á € 1,4 miljard voorzien. Ook is de oploop van de opschalingskorting voor gemeenten gedurende deze kabinetsperiode geschrapt (oplopend naar € 675 miljoen in 2025). Voorts komt er, op basis van het rapport van de Commissie van Wijzen, extra geld beschikbaar voor de Jeugdzorg.
Naast deze specifieke middelen voor gemeenten zijn er in het CA nog meer middelen beschikbaar gesteld. Zo kunnen medeoverheden een beroep doen op andere fondsen, zoals het Nationaal Groeifonds (circa € 3 miljard cumulatief), uitvoeringskosten Klimaatakkoord vanuit het Klimaatfonds (jaarlijks € 800 mln.) en op middelen uit het Mobiliteitsfonds voor het ontsluiten van nieuwe woningen (cumulatief € 7,5 miljard). Met de Regiodeals is ook een substantieel bedrag gemoeid (cumulatief € 900 mln.). Daarnaast zijn er financiële middelen op andere terreinen, die naar verwachting (deels) aan gemeenten zullen worden toebedeeld, zoals bijvoorbeeld de uitkering voor Dak- en thuislozen (€ 65 mln. structureel jaarlijks) en de Envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden (oplopend naar € 500 mln. structureel jaarlijks).
Het huidige model voor verdeling van het Gemeentefonds stamt grotendeels uit 1997. Sindsdien is er veel veranderd, zoals op het terrein van de decentralisaties in het sociaal domein. Als gevolg hiervan zitten er allerlei achterhaalde aannames in het huidige model, waardoor de verdeling van de middelen en de kostenontwikkeling van gemeenten steeds meer uit elkaar zijn gaan lopen. Bovendien is het verdeelmodel door de stapeling van afzonderlijke verdeelkeuzes in de afgelopen twintig jaar erg ingewikkeld en ondoorzichtig geworden.
Om ervoor te zorgen dat de nieuwe verdeling zo goed mogelijk aansluit bij de kosten van gemeenten, zijn bij het begin van het onderzoek bij 91 gemeenten gegevens opgevraagd over de feitelijke kosten. Deze 91 gemeenten zijn geselecteerd op basis van specifieke kenmerken, zoals omvang naar aantal inwoners, geografische ligging, sociale structuur, bodemgesteldheid, centrumfunctie, etc. Dit om te garanderen dat de verschillende type gemeenten goed vertegenwoordigd zijn. De selectie van gemeenten heeft in samenspraak plaatsgevonden met een stuurgroep en begeleidingscommissies, waarin de VNG, gemeenten en de ROB zitting hadden.
Een grote zorg bij veel gemeenten is of het nieuwe verdeelmodel goed aansluit bij de kostenontwikkeling in het sociaal domein. Voor 2017 en 2019 blijkt het nieuwe model de ontwikkeling van de kosten in het sociaal domein goed te volgen. Op dit moment vindt de analyse voor 2020 plaats. Mocht uit de monitor blijken dat het nieuwe model de kosten niet goed volgt, dan zal het model worden aangepast. Het streven is om dit voor 1 januari 2023 te doen.
Het voorliggend model is geen eindstation, maar vraagt continu onderhoud. De ROB heeft daartoe een onderzoeksagenda voorgesteld. Zoals reeds in mijn brief van 7 december 2021 aan de VNG aangegeven, omarm ik de door de ROB voorgestelde onderzoeksagenda.
Het parlement is eerder geïnformeerd over invoering van het nieuwe verdeelmodel.2 In de maartbrief aan gemeenten is gemeld dat de eerste berekeningen op basis van de reeksen in het coalitieakkoord (accres en opschalingskorting) aantonen dat geen enkele gemeente er in de periode 2023–2025 financieel op achteruit zal gaan bij invoering van het nieuwe model.3
Kunt u garanderen dat zonder extra budget geen nieuwe taken bij gemeenten worden belegd? Graag een toelichting.
Ik vind het van belang dat beleid van het Rijk uitvoerbaar is en er een goede balans is tussen taken en middelen bij decentrale overheden. Ik ben daarom voornemens een uitvoeringstoets decentrale overheden (udo) in te richten: een afwegingsproces dat aan de voorkant beter inzichtelijk maakt wat de effecten voor medeoverheden zijn van nieuw beleid van het Rijk. Hiermee worden ook de financiële effecten inzichtelijk en zal conform artikel 108 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet een passende bekostiging bepaald worden. In voorkomende gevallen en aan de hand van nader te bepalen randvoorwaarden zou mijn betrokkenheid als sluitstuk kunnen leiden tot medeondertekening van wetsvoorstellen, zoals wordt gevraagd in de motie Van Dijk/Grinwis.4
Waarom is er na 2015, toen de jeugd- en ouderenzorg in het takenpakket kwam, niet gezorgd voor meer Rijksgelden voor gemeenten? Graag een toelichting.
Bij de decentralisaties in 2015 zijn financiële afspraken gemaakt met gemeenten over het meerjarig financieel kader voor de jeugdzorg en WMO en zijn hiervoor middelen overgeheveld naar het Gemeentefonds. Er werd op dat moment vanuit gegaan zowel door het Rijk als de gemeenten dat gedecentraliseerde taken uitgevoerd konden worden met de daarvoor beschikbare middelen. De overgehevelde budgetten zijn destijds veelvuldig bezien en besproken met uw Kamer. In 2018 is aanvullend € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het compenseren van gemeenten met tekorten in het sociaal domein. Met name binnen de jeugdzorg hebben de uitgaven zich anders ontwikkeld dan bij de decentralisaties aan de voorkant werd voorzien. Specifiek voor jeugdzorg is in de jaren 2019–2021 in totaal € 1,6 miljard en in de jaren 2022 t/m 2025 is onder andere in het Coalitieakkoord in totaal € 4,8 miljard extra beschikbaar gesteld.
Hoe gaat u voorkomen dat de burger voor uw beleid mag aftikken omdat gemeentelijke begrotingen sluitend worden gemaakt met verdere bezuinigingen of lokale lasten worden verhoogd, en waarschijnlijk beide doemscenario's? Graag een toelichting.
Gemeentebesturen en gemeenteraden zijn uiteindelijk autonoom in het opstellen van hun begroting en de keuzes die zij daarin maken. Zoals gezegd gaan alle gemeenten er de komende jaren op vooruit. Ook zet ik stappen in het in kaart brengen van de financiële situatie voor gemeenten en provincies in 2026 en verder en het waarborgen van uitvoerbaarheid van beleid. Daarnaast blijf ik met gemeenten in gesprek over hun financiële positie.
Hoe gaat u voorkomen dat gemeenten straks gedwongen zijn om te snijden in bijvoorbeeld dorpshuizen, zwembaden, muziekscholen, bibliotheken, en onderhoud aan wegen en openbaar groen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Duidelijke koers staatsbanken gewenst’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Duidelijke koers staatsbanken gewenst»?1
Ja.
Erkent u dat in het vorige regeerakkoord van kabinet Rutte III vermeld stond dat de ABN AMRO zo snel mogelijk als verantwoord naar de markt zou moeten?
Ja.
Wat is er de afgelopen regeringsperiode gedaan om de banken verder te privatiseren?
Het aandeelhouderschap in ABN AMRO en de Volksbank is ondergebracht bij NLFI, onder certificering van de aandelen aan de staat. NLFI adviseert mij over de verkoopgereedheid en de verkoopstrategie voor deze instellingen en voert die uit. Het klopt dat voor deze beide instellingen geldt dat er in de afgelopen kabinetsperiode geen verdere afbouw heeft plaatsgevonden. Ik ga hieronder op beide gevallen nader in.
Het kabinet heeft in 2015 besloten ABN AMRO terug naar de beurs te brengen2. In 2015, 2016 en 2017 hebben meerdere verkooptransacties plaatsgevonden. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten wordt de timing van verkooptransacties bepaald op basis van verschillende factoren zoals de ontwikkeling van de aandelenprijs, open en gesloten periodes, interesse bij investeerders en de marktomstandigheden3. NLFI weegt deze factoren voordat zij mij adviseert om aandelen te verkopen. Mede vanwege de koersgevoeligheid ben ik beperkt in wat ik hier in het openbaar over kan zeggen. Dit zou bovendien nadelig kunnen zijn voor de financieel-economische positie van de staat. In de vertrouwelijke setting van het schriftelijk overleg dat ik later deels openbaar heb gemaakt, ben ik nader ingegaan op de overwegingen waarom afbouw in de vorige kabinetsperiode niet verder heeft plaatsgevonden4. Bij het Commissiedebat Staatsdeelnemingen op 26 januari 2022 heb ik het voornemen uitgesproken om de afbouw van het belang in ABN AMRO te hernemen. Dit heb ik daarna onder andere in de Kamerbrief over mijn beleidsprioriteiten bevestigd5. Ik heb NLFI gevraagd om opnieuw te kijken naar de verkoopstrategie en mij daarover te adviseren. Zoals gebruikelijk informeer ik uw Kamer aan de start van een voorgenomen verkooptransactie. Via NLFI houdt de staat momenteel nog 56,3% van de aandelen in ABN AMRO.
Een besluit over de toekomst van de Volksbank was afgelopen periode niet aan de orde. De bank kende gedurende de volledige vorige kabinetsperiode uitdagingen, o.a. als gevolg van de impact van de langdurige lage rente op de bank. In de brief van 6 juli 2021 heeft mijn voorganger aan de hand van de meest recente voortgangsrapportage van NLFI over de Volksbank aangegeven dat de bank nog steeds niet klaar is voor privatisering6. De Volksbank heeft tijd nodig om aan de implementatie van de strategie te werken om daarmee een betere uitgangspositie voor privatisering te realiseren. In deze strategie adresseert de bank de uitdagende (markt)omstandigheden en werkt het onder andere aan diversificatie van de inkomsten en flexibilisering van de kostenstructuur. Een volgende voortgangsrapportage van NLFI wordt voor de zomer van 2022 verwacht, die deel ik zoals gebruikelijk met uw Kamer.
Gelijktijdig met de laatste voortgangsrapportage heeft mijn voorganger een verkenning naar toekomstmogelijkheden en de mogelijkheden voor de borging van het maatschappelijk karakter aan de Tweede Kamer gestuurd. Die verkenning heeft geen besluitvormend karakter, maar heeft als doel om de dialoog over de toekomstmogelijkheden voor de bank met uw Kamer te kunnen voeren.
Vindt u ook dat volledig of deels eigendom in bepaalde banken door de staat marktwerking verstoort en onwenselijk is?
Uitgangspunt bij het aangaan van de deelnemingen in ABN AMRO en (voorheen) SNS REAAL was dat de verschillende onderdelen op termijn weer zouden worden verkocht. Ik ben het eens met wat het toenmalige kabinet destijds heeft aangegeven, namelijk dat blijvend staatsaandeelhouderschap de concurrentieverhoudingen in de sector kan verstoren7. De publieke belangen in de financiële sector en eerlijke mededinging worden in de eerste plaats gebord door het instrument van wet- en regelgeving.
Om concurrentieverstoring tegen te gaan zijn daarnaast maatregelen van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van kracht. De risico’s voor de mededinging worden voorkomen doordat de toepassing van deze maatregelen ervoor zorgen dat wordt geborgd dat deze financiële instellingen zelfstandig blijven opereren en dat er geen onderlinge afstemming plaatsvindt. Dit wordt onder meer bereikt doordat NLFI (en het ministerie) geen concurrentiegevoelige informatie mogen ontvangen over deze instellingen en de ondernemingen autonoom hun strategie bepalen.
Klopt het dat de Europese Unie bij de nationalisering van de banken heeft geëist dat de banken uiteindelijk weer geprivatiseerd moeten worden?
De Nederlandse staat heeft zich in de procedure rondom staatssteun voor beide banken gecommitteerd om te zijner tijd, als de marktomstandigheden dat toelaten de financiële instellingen weer terug te brengen naar de markt. Het aandeelhouderschap van de staat in enkele financiële instellingen is, zoals gezegd, een tijdelijke maatregel die ten doel had om de stabiliteit van het financiële stelsel in de (nasleep van) de financiële crisis van 2008 te borgen. De Nederlandse staat heeft daarbij zelf aangegeven dat het niet de bedoeling is om financiële instellingen in staatshanden te houden en zich te committeren aan het op termijn verzelfstandigen van beide banken.
Heeft de Nederlandsche Bank ook een advies gegeven aan het ministerie over het feit dat een aantal banken nog steeds (grotendeels) staatsbezit zijn?
Nee, een dergelijk advies is nooit verstrekt.
Wat is de huidige strategie van het Ministerie van Financiën om de banken verder te privatiseren?
Om te concluderen of een deelneming gereed is voor privatisering, beoordeelt NLFI de gebruikelijke randvoorwaarden voor privatisering. Deze zien op de vragen of: (i) de betrokken vennootschap klaar is voor privatisering; (ii) of de financiële sector stabiel is, en (iii) of er voldoende interesse in de markt voor de beoogde transactie is. Voorts is het streven erop gericht om zoveel als mogelijk de kapitaaluitgaven terug te verdienen.
In lijn met mijn antwoord op vraag 3 ben ik voornemens de afbouw van het belang in ABN AMRO ter hernemen en heb ik NLFI gevraagd opnieuw te kijken naar de verkoopstrategie en de voorwaarden te beoordelen waaronder verkoop kan plaatsvinden. Zoals nader toegelicht in dat antwoord kan ik publiekelijk geen mededelingen doen over de concrete overwegingen bij de timing van de verkoop van het aandelenbelang in ABN AMRO.
Voor de exit-strategie van de Volksbank is in de eerste plaats de voortgang op de implementatie van de onlangs herziene strategie van belang. Ik vind het positief dat de bank een strategie heeft opgesteld waarin het de uitdagingen adresseert en dat de bank met de uitvoering hiervan is gestart. Het toetsingskader dat NLFI ter beoordeling van de nieuwe strategie heeft opgesteld (zoals opgenomen in de voortgangsrapportage), ondersteunt bij de beoordeling van de gereedheid van de bank voor privatisering8. NLFI zal in de volgende voortgangsrapportage(s) ingaan op deze voortgang. Deze voortgangsrapportages deel ik zoals gebruikelijk ook met uw Kamer.
Hoe wordt er uitvoering gegeven aan deze strategie?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er bekende en/of verwachte belemmeringen in het privatiseren van de banken?
Zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 7 en 8 is een aantal criteria geformuleerd waar NLFI in het kader van verkoop op toetst: (i) is de onderneming er klaar voor, (ii) is de financiële sector voldoende stabiel en (iii) is er voldoende interesse in de markt. Voorts is het streven erop gericht om zoveel als mogelijk de kapitaaluitgaven terug te verdienen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 ben ik voornemens de afbouw van het belang in ABN AMRO te hernemen en heb ik NLFI gevraagd mij daarover te adviseren. Hoewel ik op voorhand geen belemmeringen zie, is het aan NLFI om deze factoren te wegen voordat zij mij adviseert om aandelen te verkopen. Mede vanwege de koersgevoeligheid ben ik beperkt om nader in het openbaar in te gaan op de verkoopstrategie. Dit zou bovendien nadelig kunnen zijn voor de financieel-economische positie van de staat.
Voor de Volksbank geldt dat met een succesvolle uitvoering van de nieuwe strategie wordt gewerkt aan een meer solide basis voor haar toekomst. Voorkomen moet worden dat de bank in de toekomst (opnieuw) in financiële problemen komt. Mede door de huidige uitdagende (markt)omstandigheden heeft de bank nog steeds tijd nodig om tot een dergelijke uitgangspositie te komen. De uitdagingen komen voornamelijk voort uit de druk op de rentemarges. Ook aan de kostenkant zijn er uitdagingen. Deze uitdagingen hebben impact op het verdienvermogen van de bank en zijn daarmee van invloed op de verkoopgereedheid van de bank. Zoals ook aan bod komt in mijn antwoord op vragen 3 en 8 vind ik het positief om te zien dat de bank een strategie heeft opgesteld waarin het de uitdagingen adresseert. Ik acht het van groot belang dat de implementatie van de strategie en de effecten daarvan nauwgezet worden gemonitord, zodat tijdig kan worden beoordeeld of de nieuwe strategie het gewenste effect sorteert. Een volgende voortgangsrapportage van NLFI wordt voor de zomer van 2022 verwacht, die deel ik zoals gebruikelijk met uw Kamer.
Het bericht 'Accijnzen op voorraad diesel en propaan terugvragen tot en met 8 april' |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Accijnzen op voorraad diesel en propaan terugvragen tot en met 8 april»?1
Ja.
Klopt het dat op 31 maart 2022 bekend is gemaakt dat bedrijven van 1 april tot 8 april 2022 de tijd hebben om de aanvraag voor de teruggave van accijnzen op voorraden brandstof in te dienen?
De Douane heeft op haar website de aanvraag op 24 maart bekendgemaakt, volgend op het beleidsbesluit dat op 23 maart is gepubliceerd. Op 31 maart heeft een kleine wijziging plaatsgevonden op de website naar aanleiding van vragen die bij de Douanetelefoon waren binnengekomen, die overigens niet zagen op de teruggaaftermijn. Daarnaast volgt de teruggaaftermijn van vijf werkdagen uit de Wet op de accijns, deze bepaling, artikel 84b, is in 1996 in de wet gekomen. De termijn die in het bericht «Accijnzen op voorraad diesel en propaan terugvragen tot en met 8 april» wordt genoemd ziet op andere teruggaven met betrekking tot de accijns, bijvoorbeeld als accijnsgoederen verloren zijn gegaan of weer binnen een accijnsgoederenplaats worden gebracht.
Wat is de reden dat de aanvraagtermijn voor het aanvragen van de teruggave van accijns op brandstof slechts een week bedraagt?
De termijn van vijf werkdagen volgt uit de Wet op de accijns, dit betreft een bepaling die sinds 1996 in de Wet op de accijns is opgenomen. Met deze termijn sluit men aan bij de daadwerkelijk aanwezige veraccijnsde voorraad die door bedrijven voor commerciële doeleinden in opslag wordt gehouden op het moment dat de accijnsverlaging plaatsvindt en de teruggaaf wordt verzocht.
Klopt het dat bedrijven E-Herkenning niveau 3 (EH3) nodig hebben om de aanvraag via Mijn Douane in te dienen?
Als bedrijven gebruikmaken van eHerkenning klopt dat. Het verzoek kan altijd ook schriftelijk worden ingediend. Daarnaast kunnen eenmanszaken of zzp’ers gebruikmaken van DigiD.
Klopt het dat er bedrijven zijn, waaronder agrarische ondernemers, die in aanmerking komen voor deze teruggave, maar die niet beschikken over het vereiste niveau E-Herkenning (EH3), omdat zij beschikken over E-Herkenning niveau 2+ (EH2+)?
Men kan het verzoek schriftelijk indienen. Dit is op 6 april op de website van de Douane verduidelijkt.
In hoeverre bestaat het risico dat deze bedrijven geen aanvraag in kunnen dienen voor 8 april 2022, omdat het upgraden naar E-Herkenning niveau 3 (EH3) enkele weken in beslag neemt?
Zoals hierboven aangegeven kan het teruggaafverzoek ook schriftelijk worden ingediend, of met DigiD afhankelijk van de structuur van de onderneming en de keuze van de ondernemer om het al dan niet schriftelijk in te dienen.
Deelt u de mening dat bedrijven wel in staat moeten worden gesteld om van een regeling waar ze recht op hebben gebruik te kunnen maken, en dat dit niet spaak mag lopen in de uitvoering?
Daar ben ik het mee eens, omdat het verzoek ook schriftelijk kan worden ingediend kan iedereen die recht heeft op deze teruggave hiervan gebruik maken.
Bent u bereid om de aanvraagtermijn voor het aanvragen van de teruggave van accijns op brandstof te verlengen met bijvoorbeeld twee maanden, zodat alle bedrijven die in aanmerking komen voor deze regeling, voldoende tijd hebben om hun aanvraag op de juiste wijze in te dienen?
Omdat op 6 april op de website van de Douane is verduidelijkt dat een verzoek tot teruggaaf ook schriftelijk kan worden ingediend, ben ik bereid de termijn te verlengen tot en met 13 april. Dit sluit dan aan bij de termijn van vijf werkdagen na verduidelijking door de Douane op de website.
Kunt u deze vragen, gelet op de termijn van 8 april 2022, zo spoedig mogelijk beantwoorden en het liefst voor 8 april 2022?
Ja.
Het gebrek aan handhaving op bedrijven buiten de EU die ook in Nederland diensten met cryptomunten aanbieden |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel en de radio-uitzending waarin de voorzitter van de branchevereniging bitcoinbedrijven Nederland wijst op het gebrek aan handhaving door De Nederlandsche Bank (DNB) bij buitenlandse partijen die zich op de Nederlandse markt richten?1
Ja.
Herinnert u zich de brandbrief van crypto-currencybedrijven uit november 2020, welke erop neerkwam dat DNB toen registrerende partijen zeer indringend en onder toepassing van stringente toelatingseisen voorhield dat eenieder die niet aan de Wwft-eisen voor cryptobedrijven voldeed, niet langer in de Nederlandse markt actief kon zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat DNB de afgelopen twee jaar, zowel via individuele bedrijven als via mails en overleg met de branchevereniging, herhaaldelijk vele tientallen signalen heeft gekregen over diverse grote buitenlandse spelers die zich al sinds 2020 op de Nederlandse markt richten zonder de vereiste registratie?
Navraag bij DNB leert dat DNB in de afgelopen twee jaar meerdere keren signalen heeft ontvangen over enkele grote buitenlandse spelers op de cryptomarkt. Daarnaast heeft DNB op basis van eigen onderzoek en contacten in het kader van de FEC-samenwerking een lijst van 36 partijen samengesteld die mogelijk zonder registratie op de Nederlandse markt actief zijn.2 Voorts is DNB via haar informatiedesk veelvuldig benaderd over crypto-instellingen, maar dit betrof in hoofdzaak vragen of meldingen die buiten de reikwijdte van het mandaat van DNB liggen, bijvoorbeeld over marktmisbruik of fraude.
Welke handhavingsinstrumenten heeft de toezichthouder voor bedrijven die buiten de Europese Unie zijn gevestigd en diensten aanbieden die ook in Nederland af te nemen zijn, maar niet aan de hier geldende wetten voldoen? Hoe vaak zijn deze instrumenten het afgelopen jaar ingezet?
Eenieder die in of vanuit Nederland bewaarportemonnees of cryptowisseldiensten aanbiedt, dient zich bij DNB te registreren. Bij overtreding van de registratieplicht kan DNB handhavend optreden. Dit geldt ook voor buitenlandse partijen die in Nederland actief zijn. Handhaving kan in de praktijk inhouden dat meerdere handhavingsmaatregelen (tegelijkertijd) ingezet worden om het handhavingsdoel te bereiken. Handhavingsmaatregelen die DNB tot haar beschikking heeft om illegale dienstverleners aan te pakken, zijn onder andere de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete. Daarnaast beschikt DNB over instrumenten die formeel geen handhavingsmaatregelen zijn, zoals de openbare waarschuwing. Ook kan de toezichthouder aangifte doen bij het OM, dat vervolgens strafrechtelijk kan handhaven.
Vanwege de vertrouwelijkheid van het toezicht kan DNB geen details delen tegen welke partijen op dit moment handhaving loopt of welke handhavingsmaatregelen daarbij precies ingezet worden. Formele handhavingsmaatregelen worden op de website van DNB geplaatst, in beginsel nadat het besluit onherroepelijk is geworden.
In 2021 heeft DNB één keer een openbare waarschuwing afgegeven.3 Uit de ZBO-verantwoording over 2021 blijkt dat DNB in dat jaar signalen heeft gekregen over 36 mogelijke overtredingen van de registratieplicht door cryptodienstverleners. In 18 gevallen is DNB een zaak gestart. Die zaak is in 14 gevallen gesloten omdat de overtreding is beëindigd. Twee zaken lopen nog en in twee gevallen is DNB tot handhaving overgegaan.4
Kunt u bevestigen dat de openbare waarschuwing die DNB in augustus 2020 gaf aan één buitenlandse overtreder, strikt genomen niet kan worden gezien als handhaving onder het Handhavingsbeleid van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en DNB, aangezien deze tot doel heeft om bedrijven te informeren dan wel te waarschuwen en niet gericht is op beëindiging of bestraffing van een overtreding?
Dat klopt.5Een dergelijke waarschuwing kan wel onderdeel zijn van een bredere handhavingsstrategie, waarin tevens formele handhaving plaatsvindt gericht op het beëindigen van overtredingen.
Hoe verhoudt zich de eerdere toelichting van uw ministerie dat DNB dit jaar aan de gang zou gaan met het handhaven van buitenlandse aanbieders met de plicht voor DNB om alle aanbieders op een gelijke manier te behandelen en dus ook op gelijke manier te handhaven?
DNB is zaken gestart tegen partijen die zonder registratie in Nederland cryptodiensten aanbieden. In de ZBO-verantwoording 2021 schrijft DNB over onderzoek en handhaving bij aanbieders die zonder registratie diensten aanbieden:
De procedures tot handhaving zijn tijdrovend en vragen veel personele inzet. Dit komt doordat DNB een bewijsplicht heeft ten aanzien van de overtredingen en ook illegale dienstverleners de mogelijkheid hebben om zich te verweren en in beroep te gaan. Hoewel openbaarmaking van een formele maatregel in specifieke gevallen al mogelijk is als nog geen sprake is van een onherroepelijk besluit, is de hoofdregel dat DNB een opgelegde boete en of dwangsom openbaar maakt wanneer deze definitief is. Dit betekent dat het uitblijven van gepubliceerde boeten en dwangsommen niet hoeft te betekenen dat er niet gehandhaafd wordt.
Herkent u de verontwaardiging van Nederlandse bedrijven over het ontbreken van een gelijk speelveld?
Ik ben op de hoogte van deze opvattingen van de in Nederland geregistreerde crypto-instellingen. Zowel mij als DNB is er alles aan gelegen om een gelijk speelveld te waarborgen. Dit is ook de reden dat DNB zaken is gestart tegen partijen die zonder registratie in Nederland cryptodiensten aanbieden.
Is het correct dat de Nederlandse cryptobedrijven over 2020 en 2021 een rekening gekregen c.q. te verwachten hebben waarin de kosten van handhaving mede opgenomen en begroot zijn? Zo ja, hoe hoog was dit bedrag en welk deel van genoemde kosten heeft betrekking op de handhavingsactiviteiten van DNB?
Het klopt dat een deel van de toezichtkosten voor de financiële sector wordt besteed aan handhaving. Dit is goed uitlegbaar: de financiële sector en zeker ook cryptobedrijven hebben baat bij een schone en gereguleerde sector waar illegale aanbieders worden geweerd.
Conform de begrotings- en heffingssystematiek van DNB worden kosten voor handhaving op illegale dienstverlening omgeslagen over alle sectoren volgens een verdeelsleutel naar rato van de kosten van het doorlopend toezicht. Aanbieders van cryptodiensten worden dus voor een percentage van deze kosten aangeslagen.
Daar staat tegenover dat in de huidige wetgeving de opbrengsten van boetes en dwangsommen tot een bedrag van EUR 2,5 miljoen worden teruggegeven aan de sectoren, naar rato van de toezichtkosten per sector (het meerdere boven EUR 2,5 miljoen gaat naar de Staat). Dit bedrag zal naar verwachting per 1 januari 2023 worden opgehoogd naar EUR 4,5 miljoen.6 Eventuele boete- en dwangsommenopbrengsten van de cryptosector komen daarbij ook ten goede aan alle sectoren; andersom profiteert de cryptosector ook van opbrengsten bij andere sectoren. In 2021 zijn geen opbrengsten van boetes en dwangsommen verantwoord voor de crypto-instellingen. De crypto-instellingen profiteren echter wel voor bijna EUR 29.000 van de verrekening van boetes en dwangsommen die in andere sectoren zijn opgelegd. In toekomstige jaren kan dat natuurlijk anders uitpakken.
Kunt u een schatting maken van de financiële impact en schade die Nederlandse cryptobedrijven (veelal mkb) hebben, nu buitenlandse concurrenten in de praktijk zonder registratie een deel van de Nederlandse markt kunnen blijven bedienen, zonder aan de Wwft-regels voor cryptobedrijven te hoeven voldoen?
Nee, deze schatting is niet te maken. Het is onmogelijk om het aantal en de omvang van de transacties in te schatten, die door Nederlandse aanbieders zouden worden uitgevoerd als in Nederland gevestigde consumenten slechts bij hen terecht zouden kunnen. Bovendien hangt een dergelijke schatting af van de feestructuur en winstmarge die individuele instellingen hanteren en de kosten die een instelling maakt of zou maken voor naleving van de Wwft.
Het bericht topman Air France-KLM pakt 3 miljoen aan bonus |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Topman Air France-KLM pakt 3 miljoen aan bonus»?1
Ja.
Bent u bekend met de kabinetsbrief van 19 april 2021 inzake reacties op enkele moties die zijn ingediend in het VAO Staatsdeelnemingen d.d. 13 april 2021, waaronder de motie-Heinen (Kamerstuk 28 165, nr. 345), waarin het kabinet toezegt bij de Europese Commissie expliciet navraag te doen naar de ruimte die de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun laat voor het toekennen van bonussen of andere variabele beloningen bij staatssteun voor herkapitalisatie?2 Wat is de uitkomst hiervan?
Wij zijn bekend met de kabinetsbrief van 19 april 2021 inzake reacties op enkele moties die zijn ingediend in het VAO Staatsdeelnemingen d.d. 13 april 2021, waaronder de motie-Heinen.
Naar aanleiding daarvan heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat bij de Europese Commissie (EC) gepleit voor verdere aanscherping van het Tijdelijk Steunkader voor wat betreft het toekennen van bonussen of andere variabele beloningen bij staatssteun voor herkapitalisatie. In de Nederlandse reactie op de consultaties van de EC over het kader op 5 juli en 5 oktober 2021 is aangedrongen op aanpassing van de betreffende passage in paragraaf 3.11 van het Tijdelijk Steunkader Covid-19 (punt 78). Hier is ook op aangedrongen in het hoog ambtelijk overleg met DG Competition. Ik, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, heb ervoor gepleit dat naast het uitbetalen van bonussen het ook niet mogelijk moet zijn om bonussen toe te zeggen zolang de staatssteun niet is terugbetaald. Daar zijn tevens de zorgen overgebracht over de concrete toepassing van het Tijdelijk Steunkader op individuele voorgenomen steunmaatregelen en de nakoming van de opgelegde beperkingen.
De Europese Commissie heeft de passage over de bonussen niet aangepast (punt 78). Het is een beleidskader van de Europese Commissie dat zij zelf autonoom kan vaststellen. De lidstaten hebben op die vaststelling maar een beperkte invloed. Er is geen beeld van welke lidstaten wel of niet hebben gepleit voor een verdere aanscherping.
Heeft u bij de Europese Commissie gepleit voor een verdere aanscherping van de Tijdelijke kaderregeling bij staatssteun voor herkapitalisatie conform eerdere toezegging? Wat is de status hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u steun gezocht bij gelijkgezinde lidstaten voor deze aanscherping? Zo ja, welke landen steunen de aanscherping en welke niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke vervolgstappen heeft u genomen, of gaat u nemen, voor aanscherping van Europese wet- en regelgeving om dergelijke bonussen bij staatssteun onmogelijk te maken?
Lidstaten bepalen zelf aan welke bedrijven zij staatssteun verstrekken en tegen welke voorwaarden. De EU-steunkaders geven daarbij randvoorwaarden die de lidstaten in acht moeten nemen bij het verstrekken van de staatssteun. Zo staat het in het geval van kapitaalsteun onder het Tijdelijk Steunkader ook vrij om zelf in de nationale maatregelen een verbod op toekennen of uitkeren van bonussen op te nemen zolang de staatssteun nog niet is terugbetaald.
In Nederland is het uitgangspunt dat bij overheidssteun ten behoeve van continuering van de onderneming wederkerigheid wordt verwacht van het bedrijf dat gesteund wordt. Hierbij zal het bijvoorbeeld gaan om voorwaarden die voorkomen dat de steun wordt aangewend voor andere doeleinden dan het behoud van de economische activiteiten van de onderneming. Deze bijzondere steunverlening verdraagt zich in de regel niet met het uitkeren van dividenden, het betalen van bonussen, het inkopen van eigen aandelen en/of ruime ontslagvergoedingen voor leden van de raad van bestuur tot één vast jaarsalaris.
Het is goed om vast te stellen dat het Tijdelijk Steunkader Covid-19 loopt tot 30 juni 2022. Het is op dit moment nog niet bekend of de EC dit Tijdelijk Steunkader al dan niet gewijzigd wil voortzetten voor een beperkte periode.
Een «wettelijk vervaltermijn» – anders dan de voorwaarde die in punt 78 van het Tijdelijk Steunkader Covid-19 staat – voor uitbetaling van toegekende bonussen is niet opgenomen in het Tijdelijk Steunkader.
Mocht titel 3.11 van het Tijdelijk Steunkader Covid-19 verlengd worden, dan zal de Minister van Economische Zaken en Klimaat bij de Europese Commissie ervoor blijven pleiten om het toekennen van bonussen in het geval van kapitaalsteun onder Tijdelijk Steunkader onmogelijk te maken. Dat lijkt het kabinet richting de Europese Commissie een krachtiger signaal dan te pleiten voor een «wettelijke vervaltermijn» voor toegekende bonussen.
Is aan het toekennen van bonussen die vanwege staatssteun niet mogen worden uitbetaald een vervaltermijn gekoppeld? Zo nee, bent u bereid in Europees verband te pleiten voor een wettelijke vervaltermijn?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt de Nederlandse staat er als aandeelhouder van dat een bedrijf dat 3,3 miljard euro nettoverlies lijdt en vanwege de beroerde financiële positie loonoffers van het personeel gevraagd heeft, de topman opnieuw een miljoenenbonus toekent?
De crisis en ook de effecten daarvan zijn nog steeds voelbaar en er is veel belastinggeld nodig om bedrijven en werknemers hierdoorheen te loodsen. Dit is daarom niet de tijd voor bonussen voor bestuurders van bedrijven die staatssteun ontvangen. Wij vinden de bonus voor de ceo van Air France-KLM daarom onbegrijpelijk en ongepast. Dit heeft de Minister van Financiën zelf ook kenbaar gemaakt aan de voorzitter van de board Anne-Marie Couderc en ceo Ben Smith. Nederland spreekt zich als aandeelhouder van Air France-KLM al een aantal jaar uit tegen de bonussen die aan de top van het bedrijf worden uitgekeerd.
Deelt u de mening dat er structurele fouten zitten in het beloningsbeleid wanneer een bedrijf dat financieel in zwaar weer zit zijn topman jaar na jaar miljoenenbonussen uitkeert? Bent u als aandeelhouder voornemens dit in de volgende aandeelhoudersvergadering aan te kaarten?
Wij delen met uw Kamer dat er in een crisis geen plaats is voor het toekennen en uitbetalen van bonussen voor bestuurders bij bedrijven die overeind gehouden moeten worden met staatssteun. Net zoals vorig jaar zal de Nederlandse staat tegen de beloning van de topman van Air France-KLM stemmen tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders. We moeten echter ook realistisch zijn: Nederland heeft 9,3% van de aandelen in Air France-KLM en het is de verwachting dat een meerderheid van de aandeelhouders voor zal stemmen.
De bonus van 3,3 miljoen euro voor Air France-KLM topman Ben Smith |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de bonus van 3,3 miljoen euro die Air France-KLM topman Ben Smith vorig jaar ontving bovenop zijn reguliere salaris van 900.000 euro, ondanks een brede wens van de Kamer om dit tegen te houden?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat er onvrede is in de samenleving over het uitkeren van dergelijke bedragen aan bestuurders van bedrijven die met gemeenschapsgeld overeind zijn gehouden gedurende de coronacrisis en nog steeds verlies draaien?
De crisis en de effecten daarvan zijn nog steeds voelbaar en er is veel belastinggeld nodig om bedrijven en werknemers hierdoorheen te loodsen. Wij kunnen ons goed voorstellen dat er maatschappelijke ontevredenheid is over het uitkeren van bonussen van een dergelijke omvang. Dit is niet de tijd om zulke bonussen aan bestuurders van bedrijven die staatssteun ontvangen toe te kennen. De bonus voor de ceo van Air France-KLM is daarom onbegrijpelijk en ongepast. Dit heb ik, de Minister van Financien, zelf ook kenbaar gemaakt aan de voorzitter van de board Anne-Marie Couderc en ceo Ben Smith.
Wat vindt u ervan dat bestuurders van bedrijven waarvan de overheid aandeelhouder is dergelijke bedragen verdienen, terwijl veel van hun medewerkers in coronatijd hun baan verloren of inkomen moesten inleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u sinds uw Kamerbrief van 10 mei 2021 ondernomen om nader uitvoering te geven aan de motie waarin de Kamer zich vorig jaar duidelijk heeft uitgesproken tegen de miljoenenbonus aan de heer Smith over 2020?2, 3
In het afgelopen jaar hebben de ambtenaren van het Ministerie van Financien meermaals contact gehad met Air France-KLM om de bezwaren van de Nederlandse staat te delen. Zelf heb ik, de Minister van Financien, gesproken met de voorzitter van de board van Air France-KLM, Anne-Marie Couderc en Ben Smith zelf.
Tijdens deze contacten is de onderneming meerdere malen te kennen gegeven dat de Nederlandse staat het onwenselijk en niet verdedigbaar vindt dat er een bonus, in welke vorm dan ook, wordt toegekend in een periode waarin de onderneming miljarden euro’s staatssteun nodig heeft om te kunnen overleven.
Kunt u aangeven wat de inspanningen van het vorige kabinet ter voorkoming van de toenmalige bonus van twee miljoen euro -bovenop het reguliere salaris van 900.000 euro- aan de heer Smith hebben opgeleverd?4
Er is door het vorige kabinet bij de Europese Commissie gepleit voor verdere aanscherping van het Tijdelijk Steunkader voor wat betreft het toekennen van bonussen of andere variabele beloningen bij staatssteun voor herkapitalisatie. Zo is er bij DG Competition aangedrongen op aanpassing van de betreffende passage in paragraaf 3.11 van het Tijdelijk Steunkader Covid-19 (punt 78). De Europese Commissie heeft de passage over de bonussen niet aangepast. Het is een beleidskader van de Europese Commissie dat zij zelf autonoom kan vaststellen. De lidstaten hebben op die vaststelling maar een beperkte invloed.
De Nederlandse staat blijft zich net als voorgaande jaren in gesprekken met de onderneming kritisch uitspreken over beloningen. Uiteindelijk ligt het definitieve besluit over het toekennen van de bonus bij de algemene vergadering van aandeelhouders. Daarin zal Nederland tegen deze bonus stemmen, maar we moeten realistisch zijn: Nederland heeft 9,3% van de aandelen in Air France-KLM en het is de verwachting dat een meerderheid van de aandeelhouders voor zal stemmen.
In hoeverre beoordeelt u deze inspanningen, met in achtneming van de nieuwe bonusuitkering aan de heer Smith, als effectief?
Zie antwoord vraag 5.
Welke strategie gaat het kabinet nu volgen om een einde te maken aan de buitensporige bonuscultuur bij Air France-KLM en wat gaat u hierbij anders doen dan uw voorganger?
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijkheid tot BTW aangifte na overlijden en verlopen DIGID |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden zijn om BTW-aangifte te doen wanneer iemand gedurende het jaar komt te overlijden en daarmee de toegang met DIGID vervalt?
Ondernemers met een eenmanszaak of ZZP-ers kunnen op meerdere manieren hun btw-aangifte indienen. Allereerst kunnen ondernemers middels hun boekhoudpakket of via hun intermediair een btw-aangifte indienen. Als een ondernemer aangifte wil doen via het portaal MijnBelastingdienst Zakelijk (MBD-Z), kan de ondernemer inloggen met eHerkenning. Eenmanszaken en ZZP-ers kunnen hiervoor ook gebruikmaken van hun DigiD.
Nabestaande(n) kunnen bij een balie van de Belastingdienst doorgeven welke persoon er gemachtigd moet worden om de belastingzaken van de overledene digitaal af te ronden. Voor die persoon wordt door de Belastingdienst daarna een machtiging opgevoerd. Deze gemachtigde kan vervolgens, met eigen DigiD, de belastingzaken van de overledene digitaal afronden.
Is het mogelijk om bij overlijden de toegang met DIGID over te dragen aan een familielid die vervolgens aangifte kan doen? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van de DigiD van een ander persoon is niet toegestaan. Daardoor vervalt de mogelijkheid om op het zakelijke portaal de btw-aangifte te doen met de DigiD van de ondernemer na diens overlijden. Via de hiervoor genoemde machtiging kan de gemachtigde vervolgens, met eigen DigiD, de aangifte afronden.
Heeft u zicht op hoe groot het probleem is van mensen die gedurende het jaar kunnen overlijden en zo geen BTW-aangifte kunnen doen?
Indien een belastingplichtige gedurende het jaar komt te overlijden, zijn er voor de nabestaande(n) verschillende mogelijkheden om de belastingzaken digitaal af te (laten) ronden. Veel ondernemers maken voor hun belastingzaken gebruik van een intermediair of gebruiken software met geïntegreerde aangiftemogelijkheden. Wanneer een ondernemer gebruikmaakte van het zakelijke portaal voor hun btw-aangifte, kunnen de nabestaande(n) na het overlijden iemand aanwijzen, die digitaal de belastingzaken kan afronden. Bij het opvoeren van deze machtiging, waarschuwt de Belastingdienst de nabestaanden dat het zelfstandig doen van een btw-aangifte voor hen mogelijk nieuw is en dat het mogelijk verstandig is hierbij hulp te zoeken van iemand met meer ervaring met de btw-aangifte. Indien de nabestaande hulp nodig heeft bij de aangifte van de omzetbelasting, kan de nabestaande de BelastingTelefoon benaderen voor uitleg. Indien nodig, kan een balieafspraak gemaakt worden met de lokale inspecteur voor hulp bij de btw-aangifte.
Welke maatregelen kunt u treffen om het voor mensen die komen te overlijden eenvoudiger te maken om al hun zaken netjes af te sluiten en zo nabestaanden niet met grote vragen te laten zitten?
De Belastingdienst heeft diverse voorzieningen voor nabestaanden om het afronden van de belastingzaken te vereenvoudigen. De Belastingdienst ondersteunt nabestaanden met een internetpagina1 met informatie voor nabestaanden en met de BelastingTelefoon voor Nabestaanden (0800-2358354). Bij de BelastingTelefoon voor Nabestaanden kunnen nabestaanden ook een balieafspraak maken om de nabestaandenmachtiging te regelen. Het regelen van een machtiging om de belastingzaken van een overledene digitaal af te handelen, kan op dit moment alleen bij de balie van de Belastingdienst. De Belastingdienst onderzoekt momenteel of het mogelijk is om de machtiging ook zonder bezoek aan de balie afgegeven kan worden.
Ondernemers doen aangifte over het tijdvak, waarin de onderneming is gestaakt. De Belastingdienst zet de aangifte stop na melding van het KvK of na een stakingsmelding van de ondernemer zelf. In die situaties waarin een belastingplichtige gedurende een belastingtijdvak komt te overlijden dragen de hiervoor genoemde mogelijkheden en de ondersteuning die de Belastingdienst hierbij biedt, aan het zo goed mogelijk af kunnen ronden van de lopende zaken. Mocht dit in een specifieke situatie niet afdoende zijn, dan kan contact worden opgenomen met de Belastingdienst (via de BelastingTelefoon of een balie). De Belastingdienst bekijkt dan of er mogelijk maatwerk toegepast kan worden. Dit gebeurt uiteraard binnen de huidige wet- en regelgeving en hierbij spelen ook de automatiseringssystemen een rol.
De Belastingdienst werkt daarnaast samen met andere overheidsorganisaties (VNG, Logius en BZK) aan vereenvoudigingen in de bestaande processen, die door meerdere uitvoeringsinstanties gebruikt kunnen worden. Er zijn al concrete verbeteracties gerealiseerd. Zo sturen ruim 150 gemeenten een brief naar nabestaanden, met daarin de verwijzing naar het persoonlijk overzicht «Overlijden» op rijksoverheid.nl. Nabestaanden kunnen daar hun persoonlijke situatie invullen en op basis daarvan krijgen ze een overzicht wat geregeld moet worden en bij welke organisatie zij daarvoor moeten zijn.
Ook is een voorziening gerealiseerd bij het CBG Centrum voor Familiegeschiedenis2, waarbij bedrijven kunnen controleren of iemand is overleden. Nabestaanden hoeven dan geen akte van overlijden meer op te sturen als ze zaken willen beëindigen.
KVK, RVO en Belastingdienst werken daarnaast samen om de overheidsdienstverlening bij het overlijden van een ondernemer te verbeteren. Zo is recent op het digitale «Ondernemersplein» een stappenplan gemaakt met de zaken die een nabestaande van een ondernemer zeker moet regelen3.
Deze trajecten maken deel uit van het programma «Aanpak Levensgebeurtenissen», waarin verbetering van communicatie en dienstverlening aan burgers en ondernemers centraal staat.
Ongelijkheid en herverdeling via het belastingstelsel |
|
Lilian Marijnissen , Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) «ongelijkheid en herverdeling»?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja.
Ongelijkheid en herverdeling is al lang onderdeel van de maatschappelijke discussie en het is goed om deze discussie op basis van zo veel mogelijk objectieve feiten te voeren. In het rapport zien we dat lagere inkomens over het algemeen netto profijt hebben van de overheid en dat de overheid op deze manier ongelijkheid tegengaat. In Nederland dragen sterkere schouders dus wel degelijk zwaardere lasten. Wel zien we dat de belastingdruk van de groep met de allerhoogste inkomens (de top 1%) relatief laag is. Het CPB laat zien dat de inkomens van deze groep grotendeels bestaan uit kapitaalinkomsten en ingehouden winsten. Deze worden anders belast dan inkomen uit arbeid en dat leidt tot een lagere belastingdruk.
Het kabinet zal in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht. Hierbij wordt voor maatregelen in ieder geval gekeken naar de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling en de evaluatie van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR).
De voorjaarsnota bevat verschillende maatregelen die invloed hebben op de inkomensongelijkheid. Zo verlaagt het kabinet onder meer de schijfgrens van het lage tarief in de Vpb en ook de belasting voor dga’s in box 2 door een hoger gebruikelijk loon in aanmerking te nemen. Verder vervroegt het kabinet de verhoging van het wettelijk minimumloon.
Hoe rijmt dit rapport met uw opmerking dat het uitgangspunt van het kabinet is dat de «sterkste schouders de zwaarste lasten zouden moeten dragen»?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de hoogste inkomens in Nederland 21 procent belasting betalen, en de mensen met de laagstse inkomens 55 procent en het belastingstelsel als geheel dus niet progressief is?
Belastingen doen meer dan alleen geld ophalen. Het belastingstelsel verkleint de verschillen tussen hoge en lage inkomens. Belastingen stimuleren daarnaast zaken die het kabinet en de maatschappij als geheel belangrijk vindt (werkgelegenheid, klimaatvriendelijk gedrag) en ontmoedigen zaken die we als samenleving juist onwenselijk vinden (bijvoorbeeld milieuvervuiling of roken). Deze verschillende doelen staan (soms) op gespannen voet met elkaar.
Door vorige kabinetten is er ingezet op het verschuiven van directe naar indirecte belastingen om werken lonender te maken. Ik vind het belangrijk dat werken loont, maar hierbij moeten we de herverdelende doelstelling van het belastingstelsel wel in het oog houden.
Het kabinet zal de balans tussen de verschillende doelstellingen van het belastingstelsel dan ook voor ogen houden bij verdere aanpassingen aan het fiscale stelsel. Met het duidelijke inzicht dat lage inkomens relatief veel bijdragen via indirecte belastingen kan er bijvoorbeeld voor gekozen worden om opbrengsten van een eventuele verhoging van een indirecte belasting (bijv. om onwenselijk gedrag te ontmoedigen) terug te laten vloeien naar groepen die hier relatief hard door worden geraakt. Voor de allerlaagste inkomens laat het CPB om statistische redenen geen resultaten zien.
Bent u ermee eens dat een progressief belastingstelsel het herverdelen via overheidsuitgaven voor een deel onnodig kan maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De publicatie van het CPB laat zien dat herverdeling vooral plaatsvindt via de overheidsuitgaven. Voor een deel zijn dit overdrachten in geld, voornamelijk uitkeringen, en voor een deel zijn dit uitgaven in natura, vooral onderwijs en zorg. Het herverdelende effect van de overheidsuitgaven komt voor een groot deel door uitgaven in natura – dit is te zien in Figuur 5.1 van de studie. Deze uitgaven zijn onmisbaar voor een samenleving waarin iedereen goede scholing en zorg kan ontvangen. Een progressiever belastingstelsel kan deze uitgaven niet goed vervangen.
Ook kunnen bepaalde uitgaven aan overdrachten in geld niet goed vervangen worden door een progressiever belastingstelsel. Figuur 5.2 van de studie laat zien dat overdrachten in geld vooral voor de laagste inkomensgroepen belangrijk zijn. Het gaat dan hoofdzakelijk om de bijstand en uitkeringen bij ziekte. Een belastingstelsel is niet erg geschikt om mensen zonder inkomen te ondersteunen.
Klopt het dat de hoogste inkomens een kleiner deel van hun inkomen afdragen aan belastingen en premies, omdat een groter deel van hun inkomen uit inkomen uit vermogen bestaat?
Het klopt dat het volgens de definitie van inkomen die het CPB gebruikt de hoogste inkomensgroepen een kleiner deel van hun inkomen afdragen aan belastingen en premies. Deze uitkomst is voor een belangrijk deel het gevolg van de keuze die het CPB maakt om ook de ingehouden winsten van bedrijven tot het inkomen van de achterliggende aanmerkelijkbelanghouders (ab-houders) te rekenen, terwijl de «fiscale claim» (de belasting in box 2 bij uitkering of vervreemding ter hoogte van 26,9%) niet is meegenomen. Deze fiscale claim zal een aanmerkelijkbelanghouder aan de belastingdienst afdragen op het moment dat de winst wordt uitgekeerd dan wel hij zijn ab-aandelen vervreemdt.
Wat vindt u er in dit licht van dat inkomen uit vermogen fors lager wordt belast dan inkomen uit arbeid? Bent u bereid dit om te draaien?
Naast verschillen tussen de belasting op arbeid en vermogen, loopt de belastingdruk op inkomen uit vermogen in de praktijk ook sterk uiteen. Afgelopen jaren was het nog niet mogelijk om het werkelijk rendement van burgers hiervoor te gebruiken om te berekenen wat hun inkomen uit vermogen was. Dit leidde in sommige situaties (spaarders) tot zeer hoge belasting, tot zelfs boven de 100%, maar leidde in situaties waarin rendementen hoog waren tot een lage belastingdruk. Dit gaan we tegen door snel over te gaan op een stelsel voor vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement. Dit werkelijke rendement wordt dan – zoals beschreven in de contourennota van 15 april 2022 – belast via een vermogensaanwasbelasting, waarbij belasting wordt geheven over de reguliere inkomsten en de ongerealiseerde waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat dit nieuwe stelsel per 2025 zal worden ingevoerd.
Verschillen in de effectieve belastingdruk op inkomen ontstaat ook doordat de hoogste inkomensgroepen relatief meer inkomen uit vermogen ontvangen. In de hoogste inkomensgroepen zijn ondernemers en ab-houders zijn namelijk oververtegenwoordigd. Het inkomen van ondernemers bestaat – naarmate hun inkomen toeneemt – voor een steeds groter deel uit inkomen uit vermogen (dit betreft zowel ingehouden als uitgekeerde winsten). Het onderzoek laat zien dat hierdoor de belastingdruk afneemt naarmate het inkomen toeneemt.
Het kabinet heeft in de voorjaarsnota een aantal maartregelen aangekondigd die (inkomen) uit vermogen zwaarder gaan belasten. Zo zal het kabinet vanaf volgend jaar de schijfgrens in de vennootschapsbelasting verkorten van 395.000 euro naar 200.000 euro. Daarnaast komen er een aantal aanpassingen in box 2 en box 3 van de inkomstenbelasting: er komt een nieuw, gemiddeld hoger, tarief in box 2, directeur-grootaandeelhouders zullen zichzelf een hoger loon moeten toekennen en zowel box 2 als box 3 inkomen gaan meetellen voor de afbouw van de algemene heffingskorting. Het kabinet zal in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht.
Waarom wordt niet alle inkomen uit vermogen en opgepotte bedrijfswinsten als uitgekeerd inkomen geregistreerd? Ziet u kansen de statistieken hieromtrent te verbeteren?
Ingehouden winsten van bedrijven worden niet als inkomen van de aandeelhouders geregistreerd omdat zij nog geen inkomen van de aandeelhouder zijn. Pas als de winst wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder is er sprake van inkomen waarover de aandeelhouder ook daadwerkelijk kan beschikken. Op dat moment vindt dan ook belastingheffing over winstuitkering plaats. Het is van belang dat statistieken duidelijk en transparant zijn. Voor de exacte inkomensbegrippen zoals bijvoorbeeld door het CBS gebruikt verwijs ik naar het CBS.
Bent u – net als uw voorgangers – voorstander van de schuif van directe naar indirecte belastingen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat een schuif van directe naar indirecte belastingen het belastingstelsel als geheel minder progressief maakt?
Een schuif van directe naar indirecte belastingen maakt het belastingstelsel als geheel niet per definitie minder progressief. Zo kan het geld dat opgehaald wordt door een indirecte belasting te verhogen gebruikt worden voor verlaging van directe belastingen aan de onderkant van de inkomensverdeling. Daarnaast hangt het effect op de progressiviteit van het stelsel af van welke indirecte belasting verhoogd wordt. Zo is een verhoging van de bpm waarschijnlijk minder belastend voor lage inkomens dan een verhoging van het lage btw-tarief.
Kunt u uiteenzetten welke stappen door verschillende kabinetten-Rutte zijn gezet om minder directe belastingen te heffen en meer indirecte belastingen, inclusief de budgettaire gevolgen hiervan?
In het regeerakkoord van Rutte III werd expliciet de wens genoemd om de belastingheffing te verschuiven van direct naar indirect. Dit met als doel dat werken meer gaat lonen. Het Belastingplan 2019 is een belangrijk voorbeeld van deze verschuiving. De lastenverlichtingen op arbeid door introductie van twee schijven in de inkomstenbelasting en de verhoging van algemene heffingskorting werden onder andere gedekt door verhoging van de btw en van indirecte belastingen op brandstoffen. De budgettaire gevolgen van deze verschuiving zijn moeilijk vast te stellen. Dit komt doordat er naast wijzigingen in beleid ook economische ontwikkelingen van invloed zijn op de belastingopbrengsten.
Het kabinet Rutte III en het huidige kabinet hebben voor 2022 juist gekozen om enkele indirecte belastingen, namelijk de energiebelasting, btw op energie, en de brandstofaccijnzen, eenmalig te verlagen. Met deze wijziging beoogt het kabinet de effecten van de hoge energieprijzen voor huishoudens te dempen. Hiermee wordt geen structurele schuif in de belastingmix beoogd.
Kunt u aangeven of de inkomstenbelasting progressiever of juist minder progressief is geworden sinds de verlaging van het toptarief en de invoering van het tweeschijvenstelsel?
De verlaging van het toptarief en de invoering van het tweeschijvenstelsel vonden plaats in 2020. Onderstaande figuur geeft de gemiddelde belastingdruk weer voor een alleenstaande zonder kinderen in 2019, 2020 en 2022. Hierbij is aangenomen dat het inkomen volledig bestaat uit arbeidsinkomen. Verder is geen rekening gehouden met aftrekposten en ook niet met toeslagen.
Uit de figuur blijkt dat de gemiddelde belastingdruk over de gehele linie gedaald is sinds 2019. Lage inkomens profiteren weliswaar niet van de introductie van het tweeschijvenstelsel en de verlaging van het toptarief, maar daar staan verhogingen van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting tegenover.
Hoe verklaart u dat de ongelijkheid van de inkomens voor belastingen toeneemt?
In deze studie constateert het CPB dat de inkomensongelijkheid over de tijd «redelijk stabiel» is, maar dat de ongelijkheid van inkomens voor belastingen wel toeneemt. Het CPB baseert zich hier op een onderzoek van Caminda et al (2021). Dit onderzoek laat zien dat het verschil tussen de hoogste tien procent inkomens en de laagste tien procent is toegenomen.2 De toename van deze 90/10-ratio is toe te schrijven aan een andere samenstelling van de groepen aan de uiteinden van de inkomensverdeling. De laagste inkomensgroep bevat bijvoorbeeld steeds minder pensioenhuishoudens en steeds meer studentenhuishoudens. In de hoogste inkomensgroep daalde het aandeel werknemershuishoudens en steeg het aandeel ondernemershuishoudens.
Gegevens van het CBS laten zien dat de inkomensongelijkheid, gemeten met de gini-coefficiënt, in Nederland sinds 2011 stabiel gebleven.3 Dit geldt zowel voor het inkomen voor belasting als voor het inkomen na belasting. In de decennia daarvoor is de gini-coefficiënt wel gestegen, waarbij de ongelijkheid van brutoinkomens sneller is gestegen dan die van netto-inkomens.4
Nieuw in deze CPB-publicatie is dat ook ingehouden winsten van vennootschappen worden meegenomen in het inkomensbegrip. Een tijdreeks van inkomensongelijkheid volgens deze nieuwe berekeningsmethode is echter nog niet beschikbaar.
Hoe beziet u de opmerking van het CPB dat de verhoging van verschillende heffingskortingen het belastingstelsel ingewikkelder heeft gemaakt en inkomensverdeling via de inkomstenbelasting daardoor veel moeilijker is geworden? Wat gaat u met deze opmerking doen?
De verhoging van verschillende heffingskortingen maakt het belastingstelsel op zichzelf niet ingewikkelder. Wel zijn een aantal heffingskortingen, zoals de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, de afgelopen jaren (meer) afhankelijk geworden van het inkomen. Dit zorgt voor minder transparante marginale tarieven. Daarnaast zorgt het verhogen van heffingskortingen er wel voor dat steeds minder belastingplichtigen hun heffingskortingen volledig kunnen verzilveren. Dit geldt met name voor belastingplichtigen met een laag inkomen, voor AOW-gerechtigden en/of voor belastingplichtigen met hoge aftrekposten. Voor de groepen die hun heffingskortingen niet volledig zelf kunnen verzilveren is het verlagen van de lasten niet mogelijk via de inkomstenbelasting. Zij betalen immers al geen belasting.
Het is niet eenvoudig om hier iets aan te veranderen, omdat dit ofwel grote budgettaire gevolgen heeft ofwel ten koste gaat van de koopkracht van de specifieke groep die de heffingskortingen niet volledig zelf kan verzilveren. Wel wordt die groep kleiner als de het inkomen van de laagste inkomensgroep toeneemt. De verhoging van het wettelijk minimumloon (wml) draagt hier aan bij.
Hoe verklaart u dat in alle verkiezingsprogramma’s van de coalitiepartijen een lastenverzwaring op vermogens en winst staat, maar dat in het huidige coalitieakkoord juist een lastenverlichting staat?
In de voorjaarsnota kondigt het kabinet een aantal maatregelen aan die de lasten op vermogens en winst zal verhogen, zo wordt onder meer het verlaagd tarief voor de vennootschapsbelasting beperkt en wordt een, gemiddeld, verhoogd tarief in box 2 geïntroduceerd (zie het antwoord op vraag 6). Over de kabinetsperiode zal er dus wel degelijk lastenverzwaring op vermogen en winst optreden. De reden dat er toch lastenverlichting ontstaat is dat verhuurdershefffing wordt afgeschaft. Het kabinet zal in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht.
Wat is de status van de uitvoering van de motie Marijnissen die oproept om met voorstellen te komen om de vermogensongelijkheid te verkleinen? Wanneer komen deze voorstellen naar de Kamer?2
Het kabinet gaat in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht. Hierbij wordt voor maatregelen in ieder geval gekeken naar de uitkomsten van het IBO Vermogensverdeling en de evaluatie van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Over de uitkomt hiervan zal het kabinet op Prinsjesdag rapporteren.
Bent u bekend met het bericht «Belastingexpert: «Compensatie spaartaks kost maar € 3 miljard en kan rap worden opgelost»»1 en het artikel «Een voostel voor een goed uitvoerbaar «massaal» rechtsherstel inzake box 3»?2
Ja.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de door de auteur voorgestelde «redelijke, forfaitaire benadering van het te compenseren bedrag wegens een te hoog berekend belastbaar inkomen uit vermogen voor burgers die een lager werkelijk behaald rendement realiseerden»?
De vragen 2 tot en met 12 worden, zoals voorgesteld in vraag 13, beantwoord in de «voorbereidingsbrief» die gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer is gestuurd.
Vindt u daarbij dat zijn voorstel een werkbare oplossing zou zijn om dit probleem op te lossen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het eens met de stelling in het bericht dat particulieren op deze manier «veel sneller" zouden kunnen worden terugbetaald?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de Belastingdienst beschikt over alle relevante gegevens van gedupeerden, zoals alle banktegoeden, beleggingen en schulden, aangezien deze staan genoteerd in de desbetreffende boxen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bij het beantwoorden van vraag twee uitgebreid ingaan op de hoofdlijnen van het voorstel zoals gedetailleerd beschreven in paragraaf twee van het WFR-artikel?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u dat de door de auteur geschetste oplossingsrichting een bevredigende oplossing voor dit vraagstuk zou kunnen zijn? Zo nee, waarom en op welke onderdelen niet en op welke wel?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de uitwerking van het voorstel ten aanzien van «100 procent-spaarders»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het daarbij door de auteur genoemde bedrag voor compensatie voor de periode 2017–2021 van (afgerond) 1,8 miljard euro?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de uitwerking van het voorstel ten aanzien van «degenen die deels sparen en deels beleggen»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het daarbij door de auteur genoemde bedrag voor compensatie voor de periode 2017–2021 van (afgerond) 1,2 miljard euro?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het met de auteur eens dat zijn voorstel door de Belastingdienst uitvoerbaar is?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u de vragen met spoed beantwoorden binnen een termijn van 14 dagen, ofwel de antwoorden op bovenstaande meenemen in de nog door te Kamer te ontvangen brief over de «richtingennotitie» inzake box 3?
De vragen zijn zoals voorgesteld beantwoord met de voorbereidingsbrief voor de technische briefing over box 3.
Het bericht dat de Nederlandse Staat diverse deals met vertrouwelingen verzekerde |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over kredietverzekeraar Atradius die namens de Nederlandse staat deals met vertrouwelingen van Poetin verzekerde?1
Ja.
Klopt het dat Atradius namens de Nederlandse staat projecten heeft verzekerd van bedrijven die zaken doen met mensen die op de Amerikaanse sanctielijst staan? Zo ja, kunt u meer informatie geven over deze deals?
Atradius Dutch State Business (ADSB) geeft namens de Nederlandse staat verzekeringen en garanties af ten behoeve van transacties van Nederlandse exporteurs in het buitenland. Voordat ADSB een verzekering verstrekt wordt een due diligence uitgevoerd op alle bij de transactie betrokken partijen. Per transactie beoordeelt ADSB onder meer of sancties van toepassing zijn, wat de reikwijdte van die sancties is en of die sancties nog steeds actueel zijn. Voor wat betreft Rusland zijn de sanctiemaatregelen zoals uitgevaardigd door de Verenigde Naties (VN), de Europese Unie (EU) en Nederland bindend voor Nederlandse bedrijven. Indien uit de due diligence blijkt dat betrokken personen op Amerikaanse sanctielijsten voorkomen wordt een afweging gemaakt of er extra due diligence onderzoek nodig is om te bepalen of de transactie verzekerd kan worden. Dit was ook het geval bij de risicoanalyse voor de in het artikel genoemde transacties. Uit het due diligence onderzoek zijn geen onacceptabele risico’s gebleken.
Alle ekv-gedekte transacties worden gepubliceerd op de website van ADSB. Gezien de bedrijfsvertrouwelijkheid, kan ik uw Kamer niet meer informatie geven over individuele zaken dan reeds bekend is.
Kunt u zich vinden in de opmerking dat de verzekeringen de Amerikaanse sanctiewetten hebben ondermijnd aangezien ze een uitweg bieden voor de personen op sanctielijsten om hun handel voort te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nederland houdt zich aan de sanctiemaatregelen zoals uitgevaardigd door de VN, de EU en Nederland. Deze sancties zijn bindend en vormen voor Nederland het uitgangspunt, juist om de onrechtmatige extraterritoriale werking van sancties van derde-landen (buiten de EU) te voorkomen. De verzekeringen in kwestie zijn niet in strijd met het vigerende sanctiebeleid van de VN, EU en Nederland.
Waarom zijn deze personen in navolging van de Amerikanen niet op de Europese sanctielijst geplaatst in 2014? Heeft het kabinet destijds wel het standpunt ingenomen binnen de Europese discussie dat ze op de sanctielijst horen?
Nederland zet zich in voor nauwe coördinatie tussen de EU en sleutelpartners als de VS op het vlak van sancties om de effectiviteit van het sanctiebeleid te vergroten. Om verschillende redenen zijn de sanctiemaatregelen van de EU en andere partners echter zelden tot nooit volledig identiek. Het komt daarbij voor dat personen of entiteiten tegen wie de EU sancties heeft gesteld niet zijn gesanctioneerd door bijvoorbeeld de VS, of vice versa. Zo is voor het aannemen van sanctiemaatregelen politieke overeenstemming nodig tussen alle EU-lidstaten. Vanwege de vertrouwelijk aard van de EU-besprekingen gaat het kabinet niet in op de positie die Nederland in EU-verband heeft ingenomen ten aanzien van sancties tegen specifieke personen. Ook kan de plaatsing van een persoon of een entiteit op de EU-sanctielijst enkel plaatsvinden indien dit bijdraagt aan de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid van de EU, de listing voldoende wordt onderbouwd met een overtuigend bewijspakket en blijkt dat is voldaan aan de listingcriteria van het sanctieregime. De sancties kunnen worden onderworpen aan rechterlijke toetsing door het Europees Hof van Justitie.
Wilt u de risicoanalyse die is gemaakt bij het verstrekken van deze garantie naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u ingaan op waarom in deze analyses de afweging toch is gemaakt om de verzekering af te geven?
Nee, vanwege de bedrijfsgevoeligheid kan ik de risicoanalyses die gemaakt zijn niet naar uw Kamer sturen. Voor alle in het artikel genoemde transacties is de due diligence op betrokken partijen conform beleid uitgevoerd. Zo wordt er naast sanctielijsten ook bijvoorbeeld ook gekeken naar eventuele (negatieve) berichtgeving in de media, of er aanwijzingen zijn voor financieel- economische criminaliteit en of betrokken partijen voorkomen op uitsluitingslijsten van internationale organisaties. Uit deze due dilligence zijn in voorliggende transacties geen risico’s naar voren gekomen die het aangaan van een verzekering in de weg stonden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe reflecteert u op het afgeven van deze verzekeringen?
Het kabinet is van mening dat deze binnen de destijds geldende regels en beleidskaders, waaronder sanctiemaatregelen, de OESO-richtlijnen en het anti-omkopingsbeleid, zijn verstrekt. Uiteraard waren de recente oorlogshandelingen van Rusland bij de verstrekking van de betreffende verzekeringen niet voorzien. Zoals uw kamer weet is op 25 februari jl. besloten om de ekv geheel te sluiten voor nieuwe Russische debiteuren.
Wat is het algehele standpunt van het kabinet omtrent het afgeven van verzekeringen aan bedrijven die zaken doen met mensen die behoren tot de «inner circle» van ondemocratische heersers en/of dictators ook als zij nog niet op een sanctielijst staan?
Het standpunt van het kabinet is dat uitvoerder ADSB namens de Staat geen verzekeringen afgeeft op projecten met een link naar personen op sanctielijsten van de VN, EU en Nederland. Dit is een standaardtoets bij beoordeling van een aanvraag voor een exportkredietverzekering. Als personen op bovengenoemde sanctielijsten voorkomen betekent het dat er geen verzekering afgegeven wordt. Zoals ook in het antwoord op vraag 5 is beschreven, wordt er in de due diligence bij betrokken partijen naast sanctielijsten ook naar andere aspecten gekeken die verzekering in de weg staan.
Nederland zet zich in voor nauwe coördinatie tussen de EU en sleutelpartners als de VS op het vlak van sancties om de effectiviteit van het sanctiebeleid te vergroten
De werking van de Wet normering topinkomens bij goededoelenorganisaties |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Wervingsbureaus verdienen miljoenen aan nieuwe donateurs voor goede doelen en toezicht is er niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat donaties aan goede doelen vooral voor dat goede doel gebruikt moeten worden en dat de kosten, ook voor het werven van donateurs, zo laag mogelijk gehouden dienen te worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De beleidsdoelen van de overheid ten aanzien van filantropie zijn het stimuleren van geefgedrag, het bevorderen van transparantie en betrouwbaarheid van de sector en het bevorderen van samenwerking tussen overheid en filantropie. Met dit beleid beoogt het kabinet borging en versterking van het maatschappelijk belang van filantropie. De verantwoordelijkheid om giften efficiënt en doelmatig te besteden ligt bij de sector zelf.
Goede doelen zetten een mix aan fondsenwervingsinstrumenten in om de samenleving om steun te vragen. Huis-aan-huis werving is een van deze instrumenten, naast bijvoorbeeld campagnes, evenementen, telefonische werving, online, collecte, mailing, sponsorlopen, televisieacties, etc. De goededoelensector heeft een eigen toezichthouder, het CBF, die ook toezicht houdt op de kosten van de fondsenwerving en de verhouding tussen wervingskosten en inkomsten uit werving. Het uitgangspunt is dat de inkomsten voornamelijk aan het goede doel worden besteed. Uit data van het CBF blijkt dat in 2020 89% van de totale uitgaven wordt besteed aan het maatschappelijke doel. Gemiddeld wordt 7% uitgegeven aan wervingskosten.
Bent u bekend met het feit dat op basis van afspraken binnen de goededoelensector zelf het maximuminkomen van topfunctionarissen van Erkende Goede Doelen ontleend is aan het maximum volgens de Wet normering topinkomens (WNT)?2
Ja. Eén van de normen waarop het CBF bij haar leden toetst is dat de organisatie de «Regeling Beloning Directeuren van Goede Doelen» naleeft. Het maximumjaarinkomen van de hoogste functiegroep is gerelateerd aan de WNT en zal nooit hoger zijn dan de WNT-norm.
Deelt u de mening dat topfunctionarissen van organisaties die met name donateurs voor goede doelen werven een passend inkomen mogen hebben, maar dat er geen redenen zijn om deze topfunctionarissen hoger te laten belonen dan topfunctionarissen bij de goede doelen zelf? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. (Marketing)bureaus die door goede-doelenorganisaties worden ingehuurd voor de werving van donateurs, zijn private, commerciële instellingen. De betreffende (marketing)bureaus werken niet uitsluitend voor goede doelen, maar ook voor andere partijen. Klanten c.q. opdrachtgevers hebben de vrijheid om zelf te bepalen of men een dergelijk bureau wil inhuren en voor welk tarief.
Deelt u de mening dat de goededoelensector ervoor moet gaan zorgen dat ook topfunctionarissen van organisaties die met name donateurs voor goede doelen werven ook onder het maximuminkomen binnen die sector komen te vallen? Zo ja, kunt u daarover in overleg met de sector treden en de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
Aangezien wervingsbureaus commerciële instellingen zijn, die commerciële doeleinden hebben, zien mijn ambtsgenoot en ik geen aanleiding om in overleg te treden met de sector. De goededoelensector kan het maximum salaris van externe commerciële partijen waarmee wordt samengewerkt niet bepalen. Wel zijn goede doelen verantwoordelijk voor het zo laag mogelijke houden van de kosten van fondsenwerving. Afspraken met de wervingsbureaus over de kosten zijn aan het goede doel zelf. De toezichthouder CBF houdt toezicht op de totale kosten van fondsenwerving.
Deelt u de mening dat goede doelen met een ANBI-status het algemeen belang dienen en ook vanwege de fiscale vrijstelling voor de organisatie als semi-publiek kunnen worden gezien? Zo ja, bent u van plan als de goededoelensector het bovenstaande niet zelf regelt, deze sector inclusief de wervingsbureaus onder de werking van de WNT te brengen? Zo nee, waarom niet?
Een Algemeen Nut Beogende Instellling (ANBI) is niet per definitie semi-publiek, en valt evenmin per definitie onder de Wet Normering Topinkomens. Een instelling (dus ook een ANBI) valt onder de WNT indien voldaan wordt aan het subsidiecriterium of aan het invloedscriterium.3. Sommige goededoelenorganisaties voldoen aan deze criteria. Ook gebruiken in de praktijk sommige sectoren en instellingen, zoals de goededoelenorganisaties, het in de WNT vastgestelde bezoldigingmaximum als leidraad. Het CBF toetst zoals vermeld bij haar leden of de «Regeling Beloning Directeuren van Goede Doelen» wordt nageleefd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet voornemens de gehele private goede doelensector en alle commerciële organisaties die diensten verrichten voor de goede doelen sector, onder de werking van de WNT te brengen. De WNT is bedoeld om inkomens van topfunctionarissen uit de publieke en semi-publieke sector te normeren.
Het bericht ‘Sanctie-experts: Nederland niet doeltreffend met opsporen Russisch vastgoed’ |
|
Eelco Heinen (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sanctie-experts: Nederland niet doeltreffend met opsporen Russisch vastgoed»?1
Ja.
Waarom betrof het overzicht in de Kamerbrief van 22 maart 2022 alleen meldingen van bevroren tegoeden bij financiële instellingen en niet van vastgoed of andere (luxe)goederen?2
Ten tijde van het versturen van deze Kamerbrief waren hier nog geen cijfers over bekend. De actuele stand van zaken ten aanzien van de opsporing van vastgoed in Nederland van personen en entiteiten op de sanctielijst is verwerkt in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 (Kamerstuk 36 045, nr. 70).
Hoe kan het dat een maand na afkondiging van de sancties tegen Rusland nog steeds onduidelijk is wie Russisch vastgoed in Nederland moet opsporen?
De rolverdeling is helder. Buitenlandse Zaken speelt een coördinerende rol in het sanctiebeleid. Het traceren van vastgoed van Russen op de sanctielijst gebeurt in samenwerking tussen de Ministers van Justitie en Veiligheid, Financiën en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Dit vanwege het feit dat zowel notarissen, banken als het Kadaster een rol hebben bij het traceren van vastgoed en elk onder de verantwoordelijkheid van een andere Minister vallen.
Notarissen hebben bij de opsporing van Russisch vastgoed een poortwachtersfunctie, aangezien zij geen transacties mogen faciliteren voor personen en entiteiten op de sanctielijst. Samen met de financiële sector zorgen zij ervoor dat de sancties betreffende vastgoed worden nageleefd. Notarissen mogen geen onroerende goederen van gesanctioneerde personen en entiteiten verkopen, verhandelen of verhypothekeren en moeten dit controleren.
Al het vastgoed in Nederland van personen en entiteiten op de sanctielijst is bevroren.
Het Kadaster heeft eveneens een belangrijke rol en draagt – al dan niet via tussenkomst van de dataroom als bedoeld in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 – zorg voor vergelijking van personen en entiteiten op de sanctielijst met personen en entiteiten in de Basisregistratie Kadaster (BRK) en plaatst in het geval van een match een aantekening, zodat het voor elke notaris duidelijk is aan welke vastgoedtransacties geen medewerking mag worden verleend.
Klopt het dat er nog geen verdere afspraken zijn gemaakt binnen de interdepartementale werkgroep, aangesteld als coördinator van de strafmaatregelen tegen Rusland, over wie precies wat doet?
Nee. Op maandag 4 april jl. de Nationale Coördinator voor Sanctienaleving en Handhaving begonnen. Onder zijn leiding wordt de naleving van sancties en het toezicht daarop gestroomlijnd. Op een aantal terreinen is dit al goed geregeld, zoals de financiële sector en de handel in goederen en diensten waar de Douane toezicht op houdt. Door de omvang van het ingestelde sanctiepakket tegen Rusland is gebleken dat de uitvoering van sancties, en met name het toezicht daarop, op een aantal terreinen beter kan.
Met recente sanctieregelingen die door de Minister van Buitenlandse Zaken zijn uitgevaardigd is hierin een eerste stap gezet door het aanwijzen van de bevoegde autoriteit waar dat nog niet was gebeurd: voor kunst en erfgoed, het eigendom van bedrijven en niet-financiële dienstverlening. Daarnaast is de Nationaal Coördinator in gesprek met belanghebbenden zoals beroepsgroepen om te identificeren waar behoefte aan nadere regelgeving bestaat om het toezicht in verschillende sectoren te verbeteren of te bestendigen.
Loopt de samenwerking binnen deze werkgroep volgens u naar wens en wie is volgens u verantwoordelijk voor het opsporen Russisch vastgoed?
Ja. Onder leiding van nationaal coördinator worden sancties en het toezicht daarop gestroomlijnd. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is aangewezen als bevoegde autoriteit voor vastgoed/wonen. Dat betekent in het licht van de verordening dat hij meldpunt is en ontheffingen op bevriezingen kan verlenen. Daarnaast heeft het Kadaster gesanctioneerde personen op de sanctielijst vergeleken met de Basisregistratie Kadaster (BRK). Omdat personen op de sanctielijst eigenaar kunnen zijn van bedrijven die vastgoed bezitten, zijn bij de KVK gegevens over eigendom van bedrijven opgevraagd en heeft onderzoek daarop plaatsgevonden. Uit dit onderzoek blijkt vooralsnog niet dat personen op de sanctielijst rechthebbenden van vastgoed in de BRK zijn.
Klopt het dat er sterke aanwijzingen zijn dat oligarchen in Nederland vastgoed hebben gekocht?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 heeft het Kadaster samen met de KvK onderzoek uit te voeren. Alle bovengenoemde Kadasterchecks hebben ook plaatsgevonden voor wat betreft de BES-eilanden. Ook historische mutaties van natuurlijke personen zijn gecheckt vanaf het moment dat deze op de sanctielijst staan. Deze checks leverden evenwel ook geen resultaat op.
Het is niet uit te sluiten dat personen of entiteiten op de sanctielijst via ingewikkelde eigendomsconstructies alsnog eigenaar blijken te zijn van vastgoed.
Zoals aangegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387, wordt door het datateam actief gezocht naar bezittingen van gesanctioneerde personen en entiteiten, voor het geval die gemist mochten zijn.
Gesprekken met beroepsgroepen als bankiers, makelaars, notarissen, advocaten, trustkantoren en accountants bevestigen het beeld dat Nederland weliswaar een aantrekkelijk internationaal handelsland is, maar geen vastgoedmarkt heeft waar een investeerder ongemerkt een miljard euro aan panden opkoopt. Het beeld is dat snel na het publiceren van de sanctielijst verwerking in hun signaleringssystemen heeft plaatsgevonden en dat er geen reden is te veronderstellen dat er daarna nog grootschalig vermogen kon worden onttrokken.
In de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 is de actuele stand van zaken verwerkt ten aanzien van de opsporing van vastgoed in Nederland van personen en entiteiten op de sanctielijst.
Waarom heeft u het Kadaster nog geen opdracht gegeven om alle Russische bezittingen in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat landen als Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Italië doeltreffender te werk gaan? Zo ja, waarom blijft Nederland achter?
Zoals gesteld in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387, is na onderzoek gebleken dat er bij de naleving van sancties in Nederland in het algemeen spoedig en naar behoren is gehandeld door zowel private partijen, de toezichthouders als de uitvoeringsorganisaties. Daarnaast is uit onderzoek en navraag naar voren gekomen er geen sprake lijkt te zijn van substantiële niet bevroren bezittingen van gesanctioneerde rechtspersonen.
Wanneer verwacht u concrete resultaten te kunnen melden over de opsporing en eventuele bevriezing van Russisch vastgoed?
Het kabinet heeft in de brief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 gerapporteerd over de stand van zaken omtrent uitvoering en implementatie van sancties in Nederland. Op gezette tijden zal het kabinet dit blijven doen.
Bent u het eens met de stelling dat het noodzakelijk is om per direct alle onroerende zaken en registergoederen van gesanctioneerde Russen op te sporen in het Kadaster en deze alsnog te bevriezen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Zie antwoord op respectievelijk vraag 3, 6 en 7.