Het bericht 'Dader doodrijden Floor van der Wal vervroegd vrij' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dader doodrijden Floor van der Wal vervroegd vrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de opgelegde straf in geen enkele verhouding staat tot het zeer ernstige feit dat de dader heeft gepleegd, namelijk dat hij een jonge vrouw heeft doodgereden, haar in hulpeloze toestand heeft achtergelaten en gezwegen heeft over hetgeen hij heeft gedaan?
Het past mij niet een oordeel uit te spreken over de hoogte van een door de rechter opgelegde straf. Uit het vonnis (LJN: BT2353) valt op te maken dat de rechtbank in haar oordeel heeft laten meewegen dat de verdachte zich door roekeloos en onverantwoord rijgedrag schuldig heeft gemaakt aan de dood van een jonge vrouw. Na de aanrijding heeft de verdachte het slachtoffer zwaargewond op het wegdek zien liggen, waarna hij de keuze heeft gemaakt om door te rijden. De rechtbank heeft het verlaten van de plaats van het ongeval onder die omstandigheden gekwalificeerd als onmenselijk en laaghartig. Ook rekende de rechtbank het de verdachte zwaar aan, dat hij in de eerste periode na het ongeval en zijn aanhouding iedere betrokkenheid heeft ontkend. Door zijn roekeloze rijgedrag heeft de verdachte onpeilbaar en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer en haar omgeving. De rechtbank stelt daar ondere andere tegenover dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld, en dat verdachte zich, naar het oordeel van de rechtbank, berouwvol heeft getoond, mede naar de familie van het slachtoffer. Uit het vonnis blijkt nergens dat de rechtbank de «islamitische schaamtecultuur» van de verdachte als relevante omstandigheid heeft meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Klopt het dat de rechter bij het bepalen van de strafmaat rekening heeft gehouden met de (islamitische) schaamtecultuur van de dader? Dit valt toch niet onder de omstandigheden waaronder het feit is begaan of de persoon van de dader?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het Openbaar Ministerie (OM) niet in beroep gegaan tegen deze veel te lage straf, zeker gezien het feit dat het OM een gevangenisstraf van 4 jaar heeft geëist?
Het Openbaar Ministerie heeft zijn eis van 4 jaar gevangenisstraf gebaseerd op het verwijt van doodslag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank was echter van oordeel dat de verdachte weliswaar roekeloos heeft gereden, maar dat niet bewezen kan worden dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans op een aanrijding heeft aanvaard. Om die reden is de verdachte vrijgesproken van doodslag en zware mishandeling, de dood tengevolge hebbend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor een ander is gedood (art. 6 Wegenverkeerswet 1994) en voor het verlaten van de plaats van het ongeval.
Het Openbaar Ministerie heeft afgezien van het instellen van appel, omdat de kans dat in hoger beroep alsnog een veroordeling ter zake van doodslag zou volgen, zeer gering werd geacht. De overwegingen om geen hoger beroep in te stellen zijn uitgelegd in een gesprek met de advocaat van de familie.
Deelt u de mening dat de nabestaanden levenslang hebben en dat het onvoorstelbaar en onterecht is dat het OM met een zakelijk bericht hen op de hoogte heeft gesteld van het vervroegd vrijkomen van deze crimineel?
Het lot van slachtoffers en nabestaanden trek ik mij zeer aan. Door de vele contacten met nabestaanden besef ik heel goed hoe groot hun verdriet is en dat nabestaanden dit levenslang met zich meedragen. Het Openbaar Ministerie is er alles aan gelegen om slachtoffers en nabestaanden recht te doen en hen op een juiste en eenduidige wijze te informeren over de strafrechtelijke procedure. De Aanwijzing slachtofferzorg van het College van procureurs-generaal benadrukt het belang van een persoonlijke benadering van slachtoffers of nabestaanden van ernstige delicten. In die zaken wordt een zaakscoördinator ingezet om alle taken richting slachtoffers en nabestaanden, die voortvloeien uit de verantwoordelijkheid van het OM, te verzorgen. Op deze wijze kan extra en persoonlijke aandacht worden gegeven aan de slachtoffers en nabestaanden.
Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat ook in de zaak over Floor van der Wal een zaakscoördinator is aangewezen bij het arrondissementsparket in Amsterdam. De ouders van Floor van der Wal zijn op diverse momenten op de hoogte gehouden over de gang van zaken. In het kader van het executietraject is aanvankelijk aan de ouders meegedeeld dat de veroordeelde in maart 2012 vrij zou komen. Toen later besloten werd dat de veroordeelde in februari 2012 deel zou gaan nemen aan een penitentiair programma buiten de inrichting is ook dat aan de ouders gemeld. Ik betreur het dat dit laatste bericht door middel van een standaardbrief van het Informatiepunt Detentieverloop Openbaar Ministerie aan hen is gemeld. Inmiddels hebben zowel de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de officier van justitie te Amsterdam gesproken met de vader van het slachtoffer en uitleg gegeven over de gang van zaken.
Door het OM en andere ketenpartners is onlangs afgesproken dat het hele proces van het informeren van slachtoffers heringericht wordt vanuit het perspectief van het slachtoffer. Ik zal uw kamer daarover informeren middels een beleidsbrief die komende zomer wordt verstuurd.
Waarom krijgt deze crimineel de kans om aan een reïntegratieproject deel te nemen nu de straf die hij daadwerkelijk heeft ondergaan zo laag is en hij daardoor ook nog vervroegd vrijkomt?
Op basis van de wet- en regelgeving en het daarop gebaseerde beleid is in deze casus deelname aan een penitentiair programma toegekend. Het doel van een dergelijk programma is te voorkomen dat een ex-gedetineerde na zijn straf opnieuw in de fout gaat. Door gedetineerden na hun straf zo goed mogelijk te laten re-integreren, wordt recidive voorkomen en de maatschappelijke veiligheid bevorderd. Een deelnemer aan een penitentiair programma is verplicht om minimaal 26 uur per week deel te nemen aan vastgestelde activiteiten, zoals onderwijs of arbeidstoeleiding.
De beslissing of iemand voor re-integratiedoeleinden eerder naar buiten mag, wordt genomen door de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen op basis van een aantal adviezen. Eén van deze adviezen is van het OM. In deze casus is, ondanks een negatief advies van het OM, gekozen voor deelname aan het penitentiair programma op basis van positieve adviezen van de reclassering en de directeur van de penitentiaire inrichting. Hoewel deze beslissing mede genomen is op basis van deze positieve adviezen, vind ik het belangrijk een negatief advies van het OM zorgvuldig te wegen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft daarom besloten dat bij tegenstrijdige adviezen de selectiefunctionaris dit voortaan ook op moet nemen met de directie van het gevangeniswezen. Zo wordt er nog zorgvuldiger omgegaan met alle belangen, waarbij die van slachtoffers en nabestaanden voor de staatssecretaris en mij zwaar wegen.
Over het deelnemen aan reintegratieprogramma’s wil ik in algemene zin nog het volgende opmerken. De detentiefasering – waar het penitentiair programma deel van uitmaakt – wordt vaak gezien als een recht van de gedetineerde. Wettelijk gezien is hier echter geen sprake van. Om een en ander weer in het juiste perspectief te plaatsen zullen in de detentiefasering een aantal wijzigingen worden doorgevoerd. Op 8 november 2011 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 270, nr. 61) Deze voorstellen zullen ervoor zorgen dat de toegekende vrijheden meer in verhouding komen te staan met de opgelegde straf. Ook dient bij het toekennen van eventuele vrijheden meer rekening te worden gehouden met de veiligheid van de samenleving én met de gevoelens van slachtoffers en nabestaanden.
De signaalsterkte van de radio in Noord-Holland |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Radio-ontvangst blijft gestoord»?1
Ja.
Bent u nog voornemens om de signaalsterkte van de radio in het noorden van Noord-Holland te verbeteren of worden de hierover gedane beloftes geschaad?
Er is sinds 2008 door Agentschap Telecom, samen met de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), gewerkt aan verbetering van de ontvangst van landelijk publieke omroepen in het genoemde gebied. Daartoe zijn hogere vermogens voor de zenders van Radio 1 tot en met 4 te Lopik gecoördineerd met het buitenland. Voor de zenders Radio 1 tot en met 3 is dit meteen gelukt. Deze vermogensverhogingen kunnen derhalve worden geïmplementeerd. Het verbeteringsvoorstel voor Radio 4 is in eerste instantie afgewezen door België. Hierover vindt nog overleg plaats tussen Agentschap Telecom, NPO en de Belgische autoriteiten.
Mede als gevolg van de brand vorig jaar in de antenne-installatie van Lopik kan met deze hogere vermogens nog niet worden uitgezonden. Eerst moet de situatie van vóór de brand worden hersteld, hetgeen – naar verwachting van de zenderaanbieder – in het voorjaar 2012 het geval zal zijn. Daarna zal zo snel als technisch mogelijk naar de hogere vermogens worden overgeschakeld, waarbij verbetering van de signaalsterkte niet per definitie in alle gevallen leidt tot betere ontvangst. Die hangt namelijk ook af van de kwaliteit van de ontvanger en de plaats van de ontvangstantenne. Voor de te nemen verbetermaatregelen heb ik reeds middelen beschikbaar gesteld.
Per wanneer valt een verbetering in de signaalsterkte te verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de vertraging veroorzaakt door de brand in de zendmast in Lopik? Zo nee, waardoor dan?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog meer regio’s in Nederland waar een verbetering van de signaalsterkte noodzakelijk is? Zal u er zorg voor dragen dat men in heel Nederland onmiddelijk zonder problemen naar de publieke omroep kan luisteren? Zo nee, waarom niet?
In Noord-Nederland ondervindt men nog hinder als gevolg van de instorting van de zendmast in Hoogersmilde. Met de getroffen noodmaatregelen is een groot deel van de problemen ondervangen. Een volledig herstel van het oorspronkelijke verzorgingsniveau – dat wil zeggen voor de instorting van de zendmast op 15 juli 2011 – zal worden bereikt als de zendmast Hoogersmilde weer is herbouwd. Eind 2011 is door partijen overeengekomen om deze herbouw versneld uit te voeren. De werkzaamheden zijn inmiddels in volle gang en zullen naar verwachting in de zomer 2012 worden afgerond. Zodra de zendmasten Lopik en Hoogersmilde weer volledig in bedrijf kunnen worden genomen, verwacht ik geen verdere ontvangstproblemen meer.
Een hek op de grens tussen Griekenland en Turkije om de toestroom van illegale immigranten tegen te gaan |
|
Raymond Knops (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Leers |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat Griekenland een hek gaat bouwen langs de grens met Turkije om de toestroom van illegale immigranten tegen te gaan?1
Ja, de Griekse autoriteiten zijn begin februari 2012 begonnen met de bouw van het hekwerk aan de Grieks-Turkse grens waar deze niet één-op-één loopt met de rivier de Evros.
Is het waar dat vorig jaar ongeveer 55 000 personen (ruim 16% meer dan in 2010) zijn aangehouden, die de grens tussen Griekenland en Turkije illegaal wilden oversteken?
Ja, deze aantallen komen overeen met de cijfers zoals bekendgemaakt door Frontex.
Bent u van mening dat dit hek kan bijdragen aan het tegengaan van komst van illegalen via Turkije en Griekenland naar de Europese Unie (EU)?
Het hek heeft mogelijk een plaatselijk effect waardoor de instroom van illegale migranten, en dan mogelijk tijdelijk, via dat deel van de buitengrens van Griekenland met Turkije zal afnemen. De vraag of het hek ook op de langere termijn de instroom van illegale migranten zal verminderen, is op voorhand moeilijk te beantwoorden. De komst van het hek vermindert niet de noodzaak voor Griekenland om zijn grensmanagement structureel te verbeteren door middel van informatie- en risicogestuurde grensbewaking en efficiënt gecoördineerde interventies.
Wat zijn de kosten van het hek en hoe wordt het gefinancierd?
De totale kosten die met de bouw van het hekwerk gepaard gaan bedragen tussen de 4 en 5 miljoen euro. Griekenland zal dit bedrag geheel zelf betalen. De Europese Commissie heeft aangegeven het hekwerk niet te willen financieren, omdat het een «kortetermijnmaatregel betreft die het probleem niet oplost».
Is het waar dat de Europese Commissie het verzoek van Griekenland om mee te betalen aan het hek heeft afgewezen, omdat de Europese Commissie het project zinloos acht?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de mening van de Europese Commissie dat het project zinloos is?
De verantwoordelijkheid voor de bewaking van de buitengrenzen ligt in eerste instantie bij de lidstaten zelf. Op welke wijze dat wordt uitgevoerd en wordt gefinancierd is een nationale aangelegenheid.
Maakt het hek onderdeel uit van het Griekse «National Action Plan on the reform of the Asylum System and on Migration»?
De bouw van dit hek wordt in dit Griekse actieplan niet genoemd.
Wat is met betrekking tot de ondersteuning van Griekenland de huidige stand van zaken wat betreft de rol van Frontex, het Europese Asielondersteuningsbureau, de (mogelijke inzet van) Europese Asielondersteuningsteams en het maken van afspraken over het uitvoeren van pre-boarding checks?
Momenteel wordt Griekenland door Frontex en het Europees Asielagentschap EASO geholpen om het grensmanagement en de detentie- en asielomstandigheden in het land te verbeteren. Dit wordt o.a. gedaan door capaciteitsopbouw, trainen van Griekse grenswachters en experts en door het uitvoeren van gezamenlijke operaties aan de land- en zeegrenzen. Vanwege de hoge migratiedruk zal de door Frontex gecoördineerde operatie, Poseidon Landen Poseidon Zee, ook in 2012 worden voortgezet. Nederland levert aan beide operaties een substantiële bijdrage. Omdat de meeste illegalen via de landgrens met Turkije binnenkomen, concentreert de Nederlandse bijdrage zich in dit gebied. In 2012 zal Nederland circa 90 grenswachters en andere experts inzetten. Hiernaast levert Nederland ook tolken en voertuigen. Tevens is op 1 april 2011 het operationele plan voor de inzet van de EASO-asielondersteuningsteams in Griekenland ondertekend. Dit plan ondersteunt de tenuitvoerlegging van de uitgangspunten die in het Griekse actieplan zijn geformuleerd en is erop gericht een over de hele linie betere en efficiëntere asielprocedure tot stand te brengen. Voor deze missie worden experts uit verschillende lidstaten ingezet voor de ondersteuning van het Griekse asielsysteem. Ook Nederland heeft enkele experts naar Griekenland gezonden. Inmiddels zijn in Griekenland nieuwe diensten voor opvang en asiel opgericht en is een begin gemaakt met het wegwerken van de achterstanden. Deze positieve ontwikkelingen houden echter niet in dat er geen zorgen meer zijn. Griekenland heeft nog een lange weg te gaan om onder andere de behandelcapaciteit en de opvang- en detentievoorzieningen op niveau te krijgen. Nederland zal daarnaast de mogelijkheid onderzoeken om personeel van Griekse luchtvaartmaatschappijen te trainen in het herkennen van valse en vervalste documenten bij het inchecken en bij het boarden van passagiers.
Wat wordt ondernomen richting Turkije om dit land te bewegen meer te doen aan het tegengaan van illegale grensoverschrijding tussen Turkije en Griekenland, mede gezien de omvangrijke financiële steun die Turkije van de EU ontvangt?
De samenwerking met Turkije is van cruciaal belang bij de strijd tegen illegale migratie. De Turkse autoriteiten hebben aangegeven vorig jaar 30 000 illegalen te hebben opgepakt. Versterkte samenwerking en medewerking is echter noodzakelijk om de druk van illegale migratie richting Griekenland en de EU te verminderen. De Turkse autoriteiten worden daarom regelmatig in EU-verband, maar ook bilateraal, gewezen op hun verantwoordelijkheid bij het tegengaan van illegale grensoverschrijdingen. Dit geldt tevens voor de terug- en overnameovereenkomst die Turkije nog niet heeft ondertekend. Daarnaast zijn er onderhandelingen tussen Frontex en Turkije gaande over een Memorandum of Understanding (MoU). Bovendien wordt een deel van de financiële steun die Turkije van de EU ontvangt ingezet ten behoeve van de bestrijding van illegale migratie.
Wat is de stand van zaken betreffende het sluiten van een Terug- en overname (T&O) verdrag met Turkije, de onderhandelingen over het afsluiten van een Memorandum of understanding (MoU) met Turkije en het ter verbetering van de grensbewaking verkrijgen van contactpunten door de Griekse politie bij het Turkse leger?
In februari 2011 heeft de Europese Raad ingestemd met de tekst van de terug- en overnameovereenkomst zoals uitonderhandeld tussen de Europese Commissie en Turkije. Hoewel er overeenstemming is over de inhoud van de overeenkomst, weigert Turkije deze te tekenen en te ratificeren zolang de EU geen visumliberalisatie (vrijstelling van de visumplicht) in het vooruitzicht stelt. De Commissie en het Deense voorzitterschap voeren gesprekken met de Turkse autoriteiten en bezien op welke wijze uit deze impasse gekomen kan worden. De onderhandelingen over het MoU tussen Frontex en Turkije zijn nog altijd gaande. Tot slot lijkt de Grieks-Turkse samenwerking enigszins verbeterd doordat autoriteiten van deze landen elkaar in periodieke overleggen ontmoeten om te spreken over grenstoezicht.
Het gebrek aan open standaarden in het voortgezet onderwijs |
|
Arjan El Fassed (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Op welke wijze wordt door onderwijsinstellingen gebruik gemaakt van de NL-LOM1 en e-portfolio-standaarden en andere open standaarden op de lijst pas-toe-of-leg-uit en de lijst met gangbare open standaarden?2 Kunt u dit toelichten?
De afspraken NL-LOM en e-portfolio staan op de lijst pas-toe-of-leg-uit. Onderwijsinstellingen moeten deze afspraken meenemen bij het inkopen van producten en diensten volgens het pas-toe-of-leg-uit-principe. Onderwijsinstellingen implementeren deze afspraken niet zelf. De softwareleveranciers die de voorzieningen bouwen voor het gebruik van leermaterialen en e-portfolio systemen moeten gebruik maken van deze afspraken. Er is in toenemende mate druk richting leveranciers vanuit de onderwijsinstellingen en brancheverenigingen tot implementatie van deze afspraken en standaarden op de lijst pas-toe-of-leg-uit.
Kenmerkend voor de lijst met gangbare open standaarden is dat over die standaarden weinig discussie is en dat die onder de motorkap van de ICT-systemen in de software ondersteund worden.
Het rijksbrede beleid ten aanzien van open standaarden is gebaseerd op een «high trust»-principe. Hier zal voor de onderwijssector geen uitzondering op gemaakt worden. Dit past tevens bij de sturingsrelatie die de overheid met de onderwijsinstellingen heeft.
Klopt het dat enige druk op het daadwerkelijk gebruik van open standaarden op beide lijsten wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Ik stimuleer bijvoorbeeld het gebruik van gratis gemeenschappelijke voorzieningen zoals Edurep3 van Kennisnet, waardoor leveranciers gestimuleerd worden om open standaarden te gebruiken. De toepassing van een afspraak of standaard in een project levert op deze wijze ook vaker een positieve business case op doordat bijvoorbeeld de kosten kunnen worden verlaagd.
Daarnaast is het belangrijk om het bestuurlijk draagvlak voor het gebruik van open standaarden in het onderwijs te vergroten. Recent is onder de vlag van EduStandaard een standaardisatieraad opgericht die hieraan gaat bijdragen. EduStandaard is een beheerorganisatie voor afspraken en standaarden in het onderwijsveld die door Surf en Kennisnet wordt gefaciliteerd. Alle afspraken zijn gratis en onder een creative commons-licentie beschikbaar. Tevens zal er binnen EduStandaard worden gewerkt aan een duidelijke adoptiestrategie per standaard.
Welke bestandsformaten worden door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gebruikt bij de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen? Zijn al deze bestanden in een open documentstandaard? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen neemt u om in de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen volledig gebruik te maken van open standaarden?
Veel van de gegevensuitwisseling door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met onderwijsinstellingen loopt via haar uitvoeringsorganisatie, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). DUO is al een aantal jaren actief met het toepassen van de Nederlandse Overheids Referentie Architectuur (NORA). Dit past in het streven van OCW en DUO om afspraken te maken met het onderwijsveld over welke standaarden en voorzieningen worden toegepast met het oog op een effectieve en efficiënte samenwerking.
De documentstandaard die door DUO wordt gebruik bij gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld in het kader van BRON-PO of Verzuimmeldingen, is gebaseerd op de internationale standaard XML-schema. Met deze standaard wordt de structuur van documenten beschreven. Voor het verzenden van de documenten wordt gebruik gemaakt van de open standaard Digikoppeling-WUS 2.0. Deze inhoudelijke en de protocollaire standaarden zijn leesbaar voor een veelheid aan commerciële én open source software-tools, die alom in de overheid en het onderwijsveld worden gebruikt. DUO spant zich in haar uitvoeringsprojecten in om de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen verder te optimaliseren met behulp van open standaarden.
Hoe beoordeelt u specifiek de inspanningen vanuit de onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en het ministerie afzonderlijk? Kunt u een overzicht geven van de activiteiten van het NOiV (Nederland Open in Verbinding) op dit gebied?
Op stelselniveau vind ik de inspanningen van de onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en het ministerie goed. Bij overheidsinspanningen dient altijd een afweging gemaakt te worden om tot een effectieve en efficiënte inzet van beschikbare mensen en middelen te komen. Binnen dit gegeven zijn de resultaten positief.
Hieronder volgt een overzicht van de activiteiten van het NOiV in het onderwijsdomein (eind 2009 – april 2011):
Klopt het dat de meeste klachten die zijn binnengekomen bij het programmabureau NOiV betrekking hebben op het gebruik van gesloten standaarden in het onderwijs? Wat is de aard, inhoud en omvang van deze klachten? Welke maatregelen hebben het NOiV, het ministerie en de Inspectie voor het Onderwijs ondernomen naar aanleiding van deze klachten? Kunt u dit toelichten? Waar kunnen onderwijsinstellingen, ouders en leerlingen vanaf 1 januari 2012 terecht met klachten? Kunt u dit toelichten?
Sinds september 2010 ontving het NOiV-meldpunt in totaal 19 klachten, daarvan hadden er 12 betrekking op het onderwijs. Deze gingen met name over Magister4 (8 klachten). Het programmabureau NOiV heeft naar aanleiding van deze klachten met verschillende ICT-coördinatoren en docenten van onderwijsinstellingen gesproken over dit probleem. Zij wezen er op dat contracten vaak voor meerdere jaren worden aangegaan en onderwijsinstellingen vaak verplicht worden mee te gaan in een releaseplanning van de softwareleverancier.
Het programmabureau NOiV heeft in samenwerking met Kennisnet en saMBO~ICT een handleiding geschreven (Hoe? Zo! Open standaarden en open source software in het MBO), die verantwoordelijken voor inkoop binnen onderwijsinstellingen moet helpen dit soort situaties te voorkomen. Het is geschreven voor het MBO, maar de handleiding is ook geschikt om door onderwijsinstellingen in andere onderwijssectoren gebruikt te worden. Daarbij is het advies aan ouders en leerlingen om vooral het gesprek hierover met de onderwijsinstelling aan te gaan om gezamenlijk tot een oplossing te komen, al dan niet aangevuld met de betreffende softwareleverancier.
Zoals bekend heeft het programmabureau NOiV zijn werkzaamheden eind 2011 beëindigd, en daarmee is ook een einde aan het meldpunt gekomen. Er is geen apart meldpunt ingesteld voor klachten over gesloten standaarden, niet in het algemeen en evenmin specifiek voor de sector onderwijs. Het NOiV-beleid blijft overigens van kracht, de ministeries van EL&I en BZK, het Forum en College Standaardisatie en Kennisnet voor de onderwijssector hebben een ondersteunende rol. De verantwoordelijkheid voor het toepassen van open standaarden ligt bij de overheden en andere publieke organisaties zelf. Voor vragen over de lijsten met open standaarden kunnen organisaties terecht bij het Bureau Forum Standaardisatie.
In aanvulling op deze activiteiten zal ik een rondetafelgesprek organiseren met de betrokken partijen om de problematiek met betrekking tot o.a. Magister nader te bespreken.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen heeft aangegen dat Magister via alle relevante internetbrowsers te benaderen is?2 Klopt het dat gebruikers van Linux, Android, Google Chromebook, iOS en QNX geen toegang hebben tot Magister? Is het waar dat gebruikers van Android en iOS alleen tegen betaling toegang hebben tot hun gegevens in Magister? Deelt u de mening dat hiermee sprake is van een afgedwongen gebruik van een alternatief besturingssysteem? Zo neen, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. Volgens Schoolmaster zelf (de producent van Magister), is Magister via diverse besturingssystemen en browsers toegankelijk.5 Linux- en Opera-gebruikers hebben in de meest recente release echter geen toegang tot de gratis webtoepassing van Magister.
Naast Magister biedt Schoolmaster een smartphone-applicatie genaamd Meta aan voor Android of iOS-gebruikers (iPhone). De volledige versie is tegen betaling van € 1,59 te downloaden, de meest relevante informatie – zoals agenda en rooster – is gratis beschikbaar. In geval van Meta is het dus de gebruiker die een afweging maakt tussen een «betaalde» oplossing via een smartphone of de «gratis» oplossing via de webtoepassing.
Daarbij wil ik nogmaals aangeven dat onderwijsinstellingen primair zelf verantwoordelijk zijn voor de inkoop van software. Welke afwegingen daarbij gemaakt worden is aan de onderwijsinstelling zelf, dit komt ook terug in het principe «pas-toe-of-leg-uit».
Is het waar dat onderwijsinstellingen die «third party»-toepassingen willen gebruiken in combinatie met Magister, waaronder alternatieve electronische leeromgevingen, apart moeten betalen voor het gebruik van de database met hun eigen gegevens? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Dit is mij niet bekend. Daarbij is het aan ondernemingen zelf om prijzen voor hun dienstverlening te vragen en zijn onderwijsinstellingen zoals gezegd zelf verantwoordelijk voor het maken van een afgewogen keuze met betrekking tot de inkoop van software.
Volgens Schoolmaster hebben onderwijsinstellingen via webservices toegang tot alle gegevens uit de Magisterdatabase. Deze faciliteit wordt gratis aangeboden om onderwijsinstellingen de mogelijkheid te bieden om te koppelen met «third party»-toepassingen. Daarnaast biedt Magister onder andere exportmogelijkheden voor diverse toepassingen via Excel-, CSV- en HTML-documentformaten.
Bent u bekend met het gegeven dat Kennisnet geen ondersteuning of advies meer geeft aan scholen en dat het programmabureau NOiV per eind 2011 is beeindigd? Op welke wijze stimuleert u het gebruik van open standaarden bij het inkoopbeleid van onderwijsinstellingen, dit mede in relatie tot uw antwoord op eerder gestelde vragen waarin verwezen wordt naar de adviserende rol die Kennisnet en het NOiV hierbij vervullen?2 Kunt u dit toelichten?
Nee, Kennisnet ondersteunt wel degelijk onderwijsinstellingen op het terrein van open standaarden. Het programmabureau NOiV is inderdaad per eind 2011 beëindigd. De resultaten van NOiV en de website van NOiV zijn nog steeds beschikbaar6.
Kennisnet betrekt het bestuur en de managementlaag uit de sectoren PO, VO en MBO bij het maken van de afspraken en het beheer rondom open standaarden. Via de website, brochures, presentaties en workshops die Kennisnet aanbiedt wordt het bewustzijn vergroot binnen het onderwijs ten aanzien van open standaarden. Naast de onderwijsinstellingen worden ook de leveranciers betrokken en ondersteund bij het implementeren van afspraken en het aansluiten op gemeenschappelijke voorzieningen.
Kennisnet ondersteunt en stimuleert het gebruik van standaarden door nationale toepassingsprofielen en afspraken te ontwikkelen die het gebruik van internationale standaarden beschrijven. Edustandaard is daarbij de beheerstructuur van SURF, Kennisnet en direct belanghebbenden bij de (door)ontwikkeling en het beheer van standaarden. Een van de taken van Edustandaard is het bevorderen van de adoptie van standaarden en het verwerven van een breed draagvlak. Buiten dit proces biedt Kennisnet online veel informatie aan onderwijsinstellingen over het gebruik van open standaarden en de te bereiken voordelen. Kennisnet organiseert verschillende workshops en presentaties tijdens congressen en tijdens advies en ondersteuningstrajecten op maat. Enkele voorbeelden zijn;
Kunt u toelichten op welke wijze bij aanbesteding en inkoop van ICT-middelen door onderwijsinstellingen sinds 1 januari 2008 open standaarden daadwerkelijk zijn meegenomen, met inachtneming van het pas-toe-leg-uit-principe?
Nee. Het pas-toe-leg-uit-principe is gebaseerd op «high trust». Onderwijsinstellingen zijn zelf dus verantwoordelijk voor het toepassen van dit principe bij de aanbesteding en inkoop van ICT-middelen. Daarbij zijn mij weinig signalen bekend vanuit het onderwijs waarbij het met de aanbesteding en inkoop van ICT-middelen is misgegaan. Zoals ik bij vraag 5 heb geantwoord, betroffen de klachten die wel zijn binnengekomen bij het NOiV-meldpunt vooral het softwareproduct Magister. Ik heb bij vraag 5 reeds aangegeven wat ik daar aan gedaan heb.
Kunt u bevestigen dat In 2010 digitale toegankelijkheid is opgenomen in het accreditatiestelsel voor het hoger onderwijs?3 Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar de digitale toegankelijkheid van alle onderwijsinstellingen in Nederland, inclusief een toets op het gebruik van open standaarden en platform-onafhankelijke toegang? Zo neen, waarom niet?
In de aanpassing van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van 22 juli 2010 (Staatsblad 293) is bij de beoordelingscriteria voor accreditatie onder andere opgenomen dat gekeken moet worden naar voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen. In deze wettekst is de digitale toegankelijkheid dus niet expliciet opgenomen, maar kan wel als een onderdeel van de toegankelijkheid worden beschouwd in dit verband.
De stichting Accessibility heeft in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar de digitale toegankelijkheid van websites, digitale leeromgevingen en studie-informatiesystemen van hogescholen en universiteiten. Mede naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Stichting SURF een brochure uitgebracht voor alle hogescholen en universiteiten met aanknopingspunten voor het beleidsmatig aanpakken van de verbetering van digitale toegankelijkheid.8 SURF heeft over de inhoud van de brochure overleg gevoerd met de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De NVAO kan zich vinden in de tekst van deze brochure.
Aanvullend onderzoek naar digitale toegankelijkheid en open standaarden voor de overige onderwijssectoren acht ik niet zinvol. In de beantwoording van eerdere vragen heb ik al aangegeven wat er gedaan is en wordt aan het voorlichten en adviseren van onderwijsinstellingen met betrekking tot open standaarden.
Het bij hem thuis ontvangen van jachtlobbyisten |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u twee vertegenwoordigers van Vereniging Het Reewild (VHR) bij u thuis ontvangen heeft op 3 december 2011 om te spreken over de afschotplannen in het kader van de reeënjacht zoals die in de nieuwe wet Natuur geregeld zal worden?1 Zo nee, in welk opzicht klopt deze informatie zoals gegeven in het tijdschrift van VHR niet?
Acht u het thuis ontvangen van jachtlobbyisten een privéaangelegenheid, of ontvangt u lobbyisten aan huis in uw verantwoordelijkheid als staatssecretaris?
Kunt u uiteenzetten of er ambtenaren aanwezig zijn bij deze lobbygesprekken op uw privéadres en of er verslag gemaakt wordt van dergelijke gesprekken?
Kunt u uiteenzetten of u vaker lobbyisten of vertegenwoordigers van belangenorganisaties thuis ontvangt?
Deelt u de mening dat het thuis ontvangen van lobbyisten of vertegenwoordigers van belangenorganisaties tot een ongewenste vermenging van privéaangelegenheden en beleid leidt? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Valt uit de aard van de organisaties waarvan u vertegenwoordigers thuis ontvangt iets af te leiden over uw voorkeur ten aanzien van beleidskeuzes? Ontvangt u ook tegenstanders van uw jacht- en natuurbeleid thuis? Zo ja, welke vertegenwoordigers zijn dat geweest en waarom?
Is het waar dat Vereniging Het Reewild u bij brief d.d. 17-11-2011 heeft aangeboden de ambtenaren op uw departement te ondersteunen bij het formuleren van de wetsvoorstellen in het kader van de Wet natuur? Zo ja, vormde dit aanbod voor u een reden de vertegenwoordigers van Vereniging Het Reewild op uw privéadres te ontvangen? Zo nee, kunt u aangeven in welk opzicht deze informatie niet klopt?
Is er sprake van ondersteuning van ambtenaren door lobbyorganisaties bij het schrijven van de nieuwe Wet natuur? Zo ja, welke organisaties zijn dit geweest? Betekent dit dat u oordeelt dat uw ambtenaren daartoe zelf onvoldoende geëquipeerd zijn? Zo nee, heeft u het aanbod van Vereniging Het Reewild van de hand gewezen?
Deelt u de mening dat het thuis ontvangen van (jacht)lobbyisten de schijn van belangenverstrengeling zou kunnen oproepen en dat die schijn beter vermeden zou kunnen worden in het belang van het aanzien van het openbaar bestuur? Zo nee, waarom niet en hoe beoordeelt u het thuis ontvangen van lobbyisten in het kader van de transparantie van beleid? Zo ja, kunt u toezeggen geen lobbyisten meer op uw privéadres te ontvangen?
De bevalling van een koe op Schiphol |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kalf overleden na «bevalling» met heftruck»?1
Ja.
Was hier sprake van een vroeggeboorte? Zo ja, waardoor is deze vroeggeboorte veroorzaakt? Hoe lang was de koe drachtig?
De verwachte draagtijd bij koeien is 280 dagen. Op grond van de aangeleverde inseminatielijst was de koe 247 dagen drachtig en was er sprake van een vroeggeboorte. Volgens schatting tijdens het sectieonderzoek was de koe ongeveer 259 dagen drachtig.
Hoeveel dagen mag een rund drachtig zijn om nog per vliegtuig getransporteerd te mogen worden? Welke sanctie staat op overtreding van de voorschriften terzake?
De Transportverordening stelt een limiet bij 90% van de verwachte draagtijd. De verwachte draagtijd bij koeien is 280 dagen. Dat betekent dat de grens bij 250 dagen ligt.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is om drachtige runderen te exporteren, terwijl in vrijwel heel Noordwest-Europa runderen besmet zijn met het Schmallenbergvirus? Zo nee, waarop baseert u dit? Zo ja, bent u bereid om met onmiddellijke ingang een exportverbod af te kondigen voor transport van drachtige runderen, schapen en geiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
In Noordwest-Europa en ook in Italië zijn bedrijven positief getest op het Schmallenbergvirus. Op basis van de tot nu toe beperkte economische impact van de ziekte en het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat het Schmallenbergvirus ziekte bij de mens veroorzaakt, heeft de Europese Commissie, samen met de EU-lidstaten, geoordeeld dat er op dit moment geen redenen zijn voor het introduceren van handelsbeperkingen. Ik onderschrijf deze beoordeling van de Europese Commissie en ben van mening dat een exportverbod voor drachtig vee een disproportionele maatregel zou zijn. Tevens is het risico dat het virus zich via deze drachtige dieren of hun kalf verder verspreid zeer gering.
Hoe vaak komt het voor dat dieren tijdens een internationaal transport van of via Nederland bevallen? Wat er met eventuele nakomelingen gebeurt?
Gelet op het aantal meldingen uit het buitenland ga ik ervan uit dat dit een incident is geweest.
Hoeveel dieren zijn in de afgelopen drie jaren in beslag genomen op Nederlandse luchthavens in gevallen waarin niet aan de transportrichtlijnen werd voldaan? Kunt u specificeren naar diersoort? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen drie jaar zijn er geen overtredingen van de Transportverordening geconstateerd die inbeslagname rechtvaardigden. Op basis van de Transportverordening zijn in deze periode dan ook geen dieren in beslag genomen op Nederlandse luchthavens.
Is bekend wat er met deze koe is gebeurd nadat ze door een dierenarts was behandeld?
De koe is door een praktiserende dierenarts onderzocht en behandeld. De dierenarts heeft een mondelinge diergeneeskundige verklaring afgegeven aan de NVWA dat de koe vervoerd mocht worden. Het dier is getransporteerd naar een Nederlands bedrijf om te herstellen. Helaas is de koe nadien onvoldoende hersteld gebleken en op 14 februari overleden.
Is het waar dat dit dier uit Duitsland afkomstig was en via Schiphol naar Qatar vervoerd zou worden? Werd er aan alle wettelijke voorwaarden met betrekking tot dierenwelzijn en het transport van dieren voldaan? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat het dier deel uitmaakte van een zending fokvaarzen? Wat is er met de andere dieren gebeurd? Zijn deze dieren nog gecontroleerd door een dierenarts voorafgaand aan het transport? Zijn ze op transport gegaan?
Voldeed de transporteur aan de voorwaarden? Zo ja, waarom was er geen dierenarts ter plaatse en waarom was er geen gekwalificeerde begeleiding?
Is bij het onderhavige transport op Schiphol gecontroleerd of aan alle voorwaarden voor diertransport en dierenwelzijn is voldaan? Zo ja op welke wijze en waarom is niet opgemerkt dat het dier hoogdrachtig was? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel fok- en slachtdieren zijn er de afgelopen tien jaar vanuit of via Nederland geëxporteerd worden? Kunt u specifiek zijn in de beantwoording: welke soort, welk doel, welke aantallen, land van herkomst, land van bestemming, via weg, water of lucht?
Alle internationale transporten van landbouwdieren vanuit Nederland worden gekeurd en gecertificeerd door de NVWA. In 2010 waren dit ruim 58 000 transporten (exclusief pluimvee), waaronder 48 000 voor varkens en 5 000 voor runderen (cijfers 2011 zijn nog niet beschikbaar). Daarnaast zijn in 2011 332 wegcontroles in Nederland uitgevoerd bij internationale diertransporten. Bij 36 controles werden tekortkomingen geconstateerd. 66% van de afwijkingen betrof het niet in orde zijn van de transportdocumenten. Bij 10% van de afwijkingen was het dierenwelzijn direct in het geding en in de overige gevallen betrof het afwijkingen aan het voertuig die niet in overeenstemming waren met de Transportverordening. Voor 36% van de geconstateerde overtredingen is een boeterapport opgemaakt en 20% van gevallen is een proces verbaal opgemaakt.
Over de bestemmingen van de exporten zijn geen gegevens verzameld.
Is de handhaving en controle op de Transportverordening naar uw oordeel voldoende om het dierenwelzijn te waarborgen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, welke maatregelen wilt u treffen om dit te verbeteren?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de doeltreffendheid van het toezicht op de naleving van de Transportverordening. Ik baseer mijn standpunt mede op de bevindingen en generale van het Food and Veterinary Office (FVO) die in 2010 een audit heeft uitgevoerd van het Nederlandse toezicht op de naleving van de Transportverordening.
Hoeveel controles heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het afgelopen jaar uitgevoerd bij internationale diertransporten? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd? Welke overtredingen waren dat en welke straffen zijn hiervoor opgelegd? Hoeveel procent van de transporten wordt gecontroleerd? Kunt u uw antwoord specificeren naar diersoort?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft het exportbedrijf of de eigenaar van deze runderen vaker dieren via Schiphol geexporteerd? Zo ja, zijn bij zendingen van deze afzender al eerder overtredingen geconstateerd? Zo ja, welke maatregelen zijn tegen dit bedrijf genomen en welke boetes zijn opgelegd?
Het exportbedrijf heeft vaker runderen via Schiphol geëxporteerd. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek dat de NVWA heeft ingesteld naar dit voorval zodra deze bekend zijn?
Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek leidt tot strafrechtelijke stappen zal ik de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek.
Het ontbreken van een deugdelijk rampenplan bij TWO Chemical Logistics |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rampenplan Nijmeegse chemiereus deugt niet»? Bent u bekend met de situatie bij het bedrijf TWO Chemical Logistics?
Ja.
Wat is de uitslag van de laatste inspecties die plaats hebben gevonden bij TWO Chemcal Logistics? Welke tekortkomingen en overtredingen zijn gesignaleerd en hoe is hier in opgetreden?
Inspectie op basis van het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo)
Op 11 november 2011 is een Brzo-inspectie uitgevoerd bij TWO Chemical Logistics te Nijmegen. Het inspectierapport is 22 december 2011 aangeboden aan het bedrijf.
Op 4 januari 2012 zijn de geconstateerde overtredingen (3) schriftelijk bevestigd en is verzocht om acties te ondernemen om de overtredingen vóór 1 juli 2012 te beëindigen. TWO Chemicals moet bij de hercontrole op of kort na 1 juli 2012 aantonen dat de maatregelen om de tekortkomingen op te heffen zijn getroffen. Het betreft de volgende overtredingen en maatregelen:
Inspectie op basis van de Wet milieubeheer (Wm)
Op 4 april 2011 is door de gemeente een milieucontrole uitgevoerd bij TWO Chemicals te Nijmegen. Daarbij werden de volgende overtredingen geconstateerd:
(4 meter i.p.v. 1.80 meter).
Op 8 augustus 2011 heeft een hercontrole plaatsgevonden en is geconstateerd dat deze overtredingen waren beëindigd.
Inmiddels is de gemeente een traject gestart om te komen tot een nieuwe milieuvergunning (de huidige milieuvergunning werd verleend op 22 september 2004).
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15)
In 2010 is de situatie bij het bedrijf door de Inspectie Leefomgeving en Transport beoordeeld voor wat betreft de regelgeving in het kader van PGS15 en in orde bevonden.
Is het waar dat TWO Chemical Logistics geen deugdelijk rampenplan heeft, zoals de burgemeester van Beuningen stelt? Zo nee, wanneer is dit rampenplan vastgesteld en hoe is de gemeente Beuningen hierbij betrokken? Zo ja, hoe wordt er voor gezorgd dat het risico voor de bevolking onmiddellijk weggenomen wordt? Welke rol speelt u daarin?
Het betreft hier een rampbestrijdingsplan dat op grond van artikel 17 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) en artikel 6.1.1 van het Besluit veiligheidsregio’s, door het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid moet worden opgesteld (voor het van kracht worden van de Wvr op 1 oktober 2010, was dit een verantwoordelijkheid van de burgemeester op grond van de Wet rampen en zware ongevallen).
Het rampbestrijdingsplan voor TWO Chemical Logistics dateert van 1 mei 2006. Een concept van een geactualiseerd rampbestrijdingsplan, opgesteld door de gemeente Nijmegen, was gereed op 17 mei 2011 en is voor commentaar voorgelegd aan de gemeente Beuningen. Het concept is namens de gemeente Beuningen beoordeeld door een expertgroep. Deze expertgroep heeft commentaarpunten ingediend. Op basis van dit commentaar is een eindconcept opgesteld. Het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid streeft naar vaststelling van het nieuwe rampbestrijdingsplan op 10 mei 2012.
De risico’s van het bedrijf TWO Chemical Logistics worden allereerst beheerst door het veiligheidsmanagement van het bedrijf zelf, ten tweede door het toezicht daarop door de overheid (zie het antwoord op vraag 2) en ten derde door een adequate voorbereiding op de rampenbestrijding door het bedrijf, de veiligheidsregio en het gemeentelijk bestuur.
Bij mijn rol als minister van Veiligheid en Justitie wordt nadrukkelijk stil gestaan in de reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de brand op
5 januari 2011 bij Chemie Pack in Moerdijk. Ik verwijs u naar deze reactie en de daarin genoemde acties ter verduidelijking en versterking van de rol van de nationale overheid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 26 956, nr. 116).
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde hoogleraar veiligheid en rampenbestrijding dat het oppervlak dat met de automatische brandblusinstallatie gedekt kan worden erg klein is en de rampenscenario’s die bedrijven gebruiken niet van de slechtst denkbare situatie uitgaan? Zo ja, wat gaat u met deze kennis doen? Zo nee, waarom niet?
De uitgangspunten van de brandbeveiligingsinstallatie zijn vastgelegd in zogeheten uitgangspuntendocumenten (UPD's) en programma's van eisen (PvE's). Deze documenten beschrijven binnen welk maximaal sproeioppervlak de brandblusinstallatie een beginnende brand moet kunnen beheersen. Feitelijk houdt dit in dat alle opslaghallen over het volledige oppervlak zijn voorzien van sprinklers. Op basis van de UPD's en PvE's is vervolgens vastgesteld over welk maximale oppervlak de sprinklers een beginnende brand beheersbaar moeten kunnen houden. Breidt de brand zich buiten dat oppervlak uit, dan neemt de effectiviteit van de brandblusinstallatie af. Om die reden worden de UPD's en PvE's op de specifieke opslag (zowel opgeslagen stoffen als wijze van opslag) geschreven. Tijdens de Brzo-inspectie van 2011 kon door TWO Chemical Logistics niet worden aangetoond dat deze voldoen aan de stand der techniek. Hierop is door de gemeente Nijmegen handhaving opgestart. TWO Chemical Logistics moet uiterlijk 1 juli 2012 aantonen dat de PvE's voldoen aan de stand der techniek.
In haar veiligheidsrapport heeft TWO Chemical Logistics als rampscenario een brand in één opslaghal beschreven. Daarbij is uitgegaan van de hal waar bij een brand de effectafstanden het grootst zullen zijn. Het scenario «complexbrand» (waarbij meerdere of alle opslaghallen uitbranden) is door TWO Chemical Logistics niet beschreven. Dit scenario is wel opgenomen in het concept-rampbestrijdingsplan dat naar verwachting 10 mei 2012 zal worden vastgesteld door het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid.
Op grond van de bovenstaande informatie ga ik ervan uit dat de gemeente Nijmegen en de veiligheidsregio Gelderland Zuid hun verantwoordelijkheden nemen op het gebied van de vergunningverlening, toezicht en handhaving respectievelijk de voorbereiding van de rampenbestrijding.
De inkomensgrenzen in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzendingen van Kassa en de ledenbrief van de VNG?
Ja.
Wat gebeurt er als gemeenten zich niet aan de wettelijke bepaling houden dat algemene inkomensgrenzen niet mogen? Welke handhavingmogelijkheden heeft u? Zijn deze toegepast of gaat zij deze toepassen?
Uit de reacties op de ledenbrief, die de VNG over inkomensgrenzen in de Wmo heeft ontvangen, komt als beeld naar voren, dat alle gemeenten zich aan de uitleg van deze wettelijke bepaling zullen gaan houden. Het is ook onwaarschijnlijk, dat een gemeente zich in de toekomst niet aan deze bepaling zal houden. Een aanvrager van Wmo-ondersteuning heeft immers de mogelijkheid tegen een dergelijk besluit bezwaar en eventueel beroep aan te tekenen en de rechter heeft zich in duidelijke termen uitgelaten over de grenzen aan de gemeentelijke bevoegdheid op dit punt. Nadere handhaving, voor zover passend in deze gedecentraliseerde wet, is dan ook niet aan de orde.
Kunt u inzicht verschaffen om hoeveel gemeenten het gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik verwacht, dat alle gemeenten zich aan de wet houden.
Wat zijn de mogelijkheden en verplichtingen voor gemeenten om met terugwerkende kracht alsnog voorzieningen te verstrekken wanneer mensen deze op grond van een algemeen gestelde inkomensgrens niet hebben ontvangen? Wat zijn de mogelijkheden en verplichtingen van gemeenten als mensen hierdoor zelf voorzieningen hebben aangeschaft?
Voor mensen, die op grond van een door hun gemeente gestelde inkomensgrens geen ondersteuning hebben ontvangen, kan gedurende zes weken na het door hun gemeente genomen besluit bezwaar worden aangetekend. Mensen die dit niet hebben gedaan, kunnen zich opnieuw tot hun gemeente wenden met een aanvraag om ondersteuning. De gemeente zal, met inachtneming van alle feiten en omstandigheden van dat moment, de aanvraag opnieuw moeten beoordelen.
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf, hoe zij invulling geven aan verzoeken van aanvragers om terugwerkende kracht in hun Wmo-beleid.
Waar kunnen individuele burgers terecht als hun gemeente zich niet aan de wet houdt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Zou de capaciteit van gemeenten niet beter gericht kunnen worden op het ontwikkelen van inhoudelijk beleid, waartoe de Wmo ook grote mogelijkheden biedt? Wat is de stand van zaken rondom eigen bijdragen, een vermogenstoets, een besparingsbijdrage en individuele inkomensgrenzen?
Naar mijn overtuiging zijn gemeenten juist volop bezig met het ontwikkelen (en uitvoeren) van «inhoudelijk» Wmo-beleid.
Met de VNG ga ik in overleg over de uitwerking van de afspraak betreffende het onderzoeken van de eigen bijdragen en een vermogenstoets uit de Bestuurlijke Afspraken 2011–2015.
Kunt u in het eerste kwartaal van 2012 rapporteren aan de Kamer over de gesprekken die u gaat voeren met de gemeenten, zoals toegezegd tijdens het mondelinge vragenuur van 31 januari jl?
In het mondelinge vragenuur op 31 januari jl. heb ik u toegezegd het punt van duidelijke informatie over inkomensgrenzen in de Wmo in mijn overleg met de VNG, als de geëigende organisatie, in te brengen. Met de ledenbrief aan alle gemeenten heeft de VNG hieraan ook goed gehoor gegeven.
Het bericht dat Zuid-Sudan afstevent op een hongersnood |
|
Frans Timmermans (PvdA), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapportage van het World Food Program (WFP) en de Food and Agriculture Organization (FAO) waarin beschreven staat dat Zuid-Sudan afstevent op een hongersnood?1
Ja.
Kunt u aangeven of er specifieke verzoeken zijn geplaatst bij Nederland om actief bij te dragen aan voedselhulp in Zuid-Sudan? Indien ja, op welke wijze gaat Nederland hier concreet aan bijdragen? Indien nee, overweegt u dit te doen?
In december 2011 is het gezamenlijke hulpverzoek van VN-organisaties en ngo’s voor Zuid-Sudan gepresenteerd. Hierin wordt verzocht om USD 763 miljoen ter uitvoering van het humanitaire actieplan in Zuid-Sudan in 2012. Van dit totaalbedrag wordt USD 193,8 miljoen gereserveerd voor voedselhulp en middelen van bestaan voor de getroffen bevolking. Deze activiteiten worden gecoördineerd door FAO en WFP en vormen het belangrijkste onderdeel van het humanitaire actieplan.
Nederland is van plan EUR 4 miljoen bij te dragen aan dit humanitaire actieplan. Deze bijdrage wordt naar verwachting grotendeels ingezet via het gemeenschappelijke humanitaire fonds van de Verenigde Naties waar zowel VN-organisaties als ngo’s uit gefinancierd worden. Middelen uit dit fonds komen ten goede aan het gezamenlijke humanitaire actieplan voor Zuid-Sudan en dragen mede bij aan de programma’s van WFP en FAO.
Verder draagt Nederland bij aan een het Centrale Noodhulpfonds van de VN (CERF) € 40 miljoen; Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) € 25 miljoen; VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) € 38 miljoen en Wereldvoedselprogramma (WFP) € 36 miljoen. Uit het CERF is in 2011 USD 22,8 miljoen bijgedragen aan noodhulp in Zuid-Sudan. Voor 2012 staat een voorlopig bedrag van USD 20 miljoen gereserveerd vanuit het CERF voor Zuid-Sudan.
Bent u bereid het verzoek van de Zuid-Sudanese overheid aan het FAO te steunen waarmee het mogelijk wordt gezinnen te voorzien van contant geld zodat zij lokaal inkopen kunnen doen? Indien nee, waarom niet?
De FAO zal begin maart een identificatiemissie uitvoeren om te kijken naar mogelijkheden voor een «cash transfer programma» in Zuid Sudan. Nederland laat de besluitvorming over de wenselijkheid en haalbaarheid hiervan aan de inschatting van de FAO over. Via het gemeenschappelijke humanitaire fonds van de VN kan hier door Nederland aan bijgedragen worden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van VN Secretaris-Generaal Ban Ki-moon die de internationale gemeenschap dringend verzoekt helikopters en ander vliegtransport in te zetten om de voedselhulp in Zuid-Sudan in goede banen te leiden? Kunt u toelichten of een verzoek u al heeft bereikt?
De oproep van de VN Secretaris-Generaal refereert niet aan de voedselcrisis in Zuid-Sudan maar aan de recente uitbraak van interetnisch conflict in de deelstaat Jonglei en het mandaat van UNMISS ten bescherming van burgers. De VN kampt vaker met een tekort aan militair luchttransport voor verschillende VN-vredesmissies, waaronder UNMISS. Nederland heeft geen formeel verzoek ontvangen voor het bijdragen van helikopters. Het kabinet heeft op 30 september 2011 besloten om een in omvang en samenstelling bescheiden, maar relevante personele en financiële bijdrage aan UNMISS te leveren.
Voor het vervoer van hulpgoederen is momenteel voldoende transportcapaciteit aanwezig. Dit blijkt ook uit navraag van de ambassade bij hulporganisaties ter plaatse.
Deelt u de mening dat een hongersnood en interne ongeregeldheden de vrede niet dichterbij zullen brengen en dat de internationale gemeenschap juist nu een faciliterende rol moet spelen om een hongersnood te voorkomen? Indien ja, op welke wijze gaat u deze inzet tonen? Indien nee, waarom niet?
Voedselcrisis en interetnisch conflict vormen een risico voor het bevorderen van vrede en veiligheid in Zuid-Sudan. VN humanitair coördinator in Zuid-Sudan, Lise Grande, heeft in overleg met de Zuid-Sudanese autoriteiten en met steun van UNMISS en donoren, waaronder Nederland, een grootschalige humanitaire hulpoperatie op gang gebracht. Nederland steunt deze inzet o.a. door financiële bijdrage aan het gemeenschappelijk humanitair fonds en waar nodig diplomatieke inzet.
Dat de helft van de artsen en vepleegkundigen niet in de ouderenzorg willen werken |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Hoe verklaart u het artikel «Ouderenzorg niet in trek»?1
Vanuit mijn achtergrond zult u begrijpen dat ik dit artikel heb opgemerkt. Er is niets nieuws onder de zon. Het werken met ouderen vraagt om speciale toewijding en specifieke kennis en vaardigheden. Juist omdat het werk erg interessant en uitdagend is, o.a. door de multiproblematiek waarvan het artikel ook melding maakt.
Het is overigens niet meer dan begrijpelijk dat (leerling-)verpleegkundigen en artsen verschillende interesses hebben. Ik vind dat juist goed. We hebben ze namelijk niet alleen in de ouderenzorg nodig maar ook in o.a. de ziekenhuiszorg, gehandicaptenzorg, GGZ en de eerstelijnszorg. Op dit moment werkt circa 20% van de verpleegkundigen in de VVT-sector. Het aandeel van de VVT onder de recent afgestudeerden ligt daar nog boven. Dit wijst er dus geenszins op dat de belangstelling van leerling-verpleegkundigen voor de ouderenzorg te laag is.
Ik wil erop wijzen dat het aantal ouderen in de huisartsenzorg en in alle ziekenhuisspecialismen toeneemt en dat daardoor de hele sector met meer ouderen zal werken. Daarom ben ik het eens met de onderzoekers dat meer kennis over en aandacht voor het werk in de ouderenzorg belangrijk is. Gelukkig is er veel beweging gaande. Zowel de beroepsgroepen als de opleidingen initiëren diverse acties om verbeteringen op dit vlak door te voeren. Binnen de verpleegkunde besteedt o.a. ActiZ en het Platform Ouderenzorg veel aandacht aan de ouderenzorg. Onderzoek van laatstgenoemde meldt dat studenten hbo-verpleegkunde Gerontologie en Geriatrie enthousiast zijn over hun studie. Dit enthousiasme kan anderen stimuleren om deze richting te kiezen. Verenso heeft in haar invitational van najaar 2011 met stakeholders afspraken gemaakt over noodzakelijke wijzigingen in de initiële opleiding geneeskunde en de vervolgopleidingen tot specialist, waardoor het werken met ouderen de juiste aandacht krijgt. Tevens is het werken met rolmodellen besproken, bijvoorbeeld in de vorm van het aanstellen van een hoogleraar ouderengeneeskunde aan alle medische faculteiten.
Hoe oordeelt u over de ontstane situatie dat gebrek aan kennis over en kunde van ouderenzorg de reden is dat er weinig motivatie bij zowel verpleegkundigen als artsen is om in de zorg voor oudere mensen te gaan werken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de bewering van de deskundigen dat door onvoldoende kennis, kunde en motivatie ouderen een hogere kans hebben op sterfte en geen optimale zorg krijgen? Vindt u dit een plausibele bewering? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen kan ik zeggen dat de kwaliteit van de zorg minder zal zijn als de zorgverlener onvoldoende kennis, kunde en motivatie heeft. Of dit het geval is in de ouderenzorg kan naar aanleiding van de gegeven onderzoeken niet gesteld worden. Signalen hierover zijn mij niet bekend. Het is dus te kort door de bocht.
Hoe oordeelt u over onderwijsinstellingen die geen ouderenzorgmodules meer ter beschikking stellen aan verpleegkundigen of artsen in opleiding? Hoeveel instellingen bieden die wel aan? Neemt dit aantal toe of af?
Onderwijsinstellingen die geen ouderenzorgmodules meer ter beschikking stellen passen niet in de huidige en toekomstige situatie waarin ouderenzorg steeds belangrijker wordt. Uit het genoemde onderzoek van prof. dr. Marieke J. Schuurmans komt naar voren dat de MBO en HBO instellingen vrijwel alle onderwerpen die met ouderenzorg te maken hebben binnen de opleiding geven als verplichte vakken. Tevens heeft een toenemend aantal medische faculteiten het thema ouderenzorg geïntegreerd in alle jaren van de initiële opleiding geneeskunde en heeft men hierin ook gereguleerde coschappen. Daarnaast hebben de huisartsen hebben een kaderopleiding ouderen.
Op het gebied van aandacht aan ouderenzorg in de opleiding zijn veel bewegingen gaande. Zo stellen Slaets en Levi (2011) kwetsbaarheid en aandacht van ouderen aan de orde, vraagt het KNMG (2010) aandacht voor sterke zorg voor kwetsbare ouderen, zal het Kwaliteitsinstituut aandacht besteden aan ouderenzorg en geeft het College van Geneeskundig Specialisten aan dat ouderenzorg een belangrijk speerpunt voor hen is. Ze dragen uit dat «ouderenzorg in ieders handelen moet zitten, want het is in elk vak relevant.» Aldus lijkt het me overbodig om te onderzoeken waarom er geen aandacht aan ouderenzorg in de opleiding wordt gegeven. Wel zal ik in overleg treden met de HBO-raad, Actiz en V&VN over de opleiding verpleegkunde en de ouderenzorg inclusief de «dementie»-competenties.
Wat is de reden waarom er geen aandacht aan ouderenzorg in de opleiding wordt gegeven? Bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de uitkomst van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist in een vergrijzende samenleving ouderenzorg en ouderengeneeskunde een integraal onderdeel moeten zijn van de zorgopleiding van welk niveau dan ook? Zo ja, wat gaat u doen om het zorgonderwijs te veranderen, zodat zorg voor ouderen een wezenlijk en substantieel onderdeel van de basisopleiding gaat vormen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat ouderenzorg niet aantrekkelijk is als er in stageperiodes geen goede begeleiding plaatsvindt van de stagiairs, van welk niveau dan ook? Zo ja, gaat u er voor zorgen dat stagiairs niet meer volledig ingeroosterd mogen worden, maar altijd onder supervisie moeten werken, ook aan het einde van de stageperiode?
Ik deel uw mening niet. Affiniteit met ouderen heb je van binnen uit. Een stagebegeleider kan dat hoogstens begeleiden maar niet maken of breken. Er is mijn inziens geen goed verband. Maar goede begeleiding is wel essentieel bij een stage, van welk niveau dan ook. Dat ik hieraan belang hecht blijkt ook uit de € 99 miljoen die ik structureel investeer in het stagefonds. Met de bijdrage uit het stagefonds is de kwaliteit van de stages flink verbeterd. Uit de evaluatie blijkt dat zorginstellingen hun stagefondsmiddelen goed inzetten voor de begeleiding van o.a. verpleegkundige stagiaires. Daarnaast heb ik vorig jaar mei een brief naar alle zorginstellingen gestuurd dat stagiaires geen handelingen mogen verrichten waar ze niet voor zijn opgeleid en dat ze goed begeleid moeten worden. Tevens heeft Regioplan in opdracht van de Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsbeleid Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (A+O VVT) voorbeelden beschreven van kwalitatief hoogwaardige stages voor studenten geneeskunde. De beschrijvingen per stageplaats biedt organisaties in de ouderenzorg handvatten om een stage zo in te richten dat studenten geneeskunde gemotiveerd raken voor het werken met ouderen en specifiek voor de vervolgopleiding tot Specialist Ouderengeneeskunde.
Ook heeft Verenso in haar invitational van najaar 2011 met stakeholders afgesproken dat de verpleeghuisstage zoals dat van oudsher in de initiële opleiding geneeskunde aan bod komt, dusdanig wordt gewijzigd dat er meer aandacht komt voor de rol van Specialist Ouderengeneeskunde. Universiteiten werken inmiddels met praktijkopdrachten waardoor de stage gerichter wordt. Overigens is het bieden van de juiste begeleiding tijdens de stage onderdeel van het kwaliteitssysteem en specifiek van het erkenningsysteem voor stageplaatsen.
Bent u bereid te onderzoeken of de arbeidsomstandigheden voor een slecht imago van de ouderenzorg zorgen? Bent u van mening dat er sprake is van goede arbeidsvoorwaarden, scholing, doorgroeimogelijkheden, fulltimebanen en voldoende bezetting? Zo neen, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo ja, kunt u dit uitleggen?
De arbeidsinspectie besteedt aandacht aan de arbeidsomstandigheden in de ouderenzorg. Ik zie naar aanleiding van dit onderzoek geen reden om nog een onderzoek hiernaar te starten. Overigens is mijn hele beleid erop gericht om de zorg voor kwetsbare mensen waaronder ouderen te verbeteren. Hierbij zet ik onder andere in op 6 projecten om werken in de ouderenzorg aantrekkelijker te maken voor verpleegkundigen zoals ik onlangs aan de Tweede Kamer heb gemeld.
Het rapport Kosovo and Serbia: A Little Goodwill could Go a Long Way |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport Kosovo and Serbia: A Little Goodwill Could Go a Long Way van de International Crisis Group (ICG)?
Ja.
Welke uitwerking is gegeven aan de aanvullende voorwaarden voor Servië om het kandidaat-lidmaatschap van de Europese Unie te verkrijgen?
Er zijn geen aanvullende voorwaarden aan Servië gesteld om het kandidaat-lidmaatschap te verkrijgen. De Europese Raad van december 2011 heeft de Raad Algemene Zaken gevraagd in februari een oordeel te vellen over de vraag of Servië een geloofwaardige inzet is blijven tonen en verdere vooruitgang heeft geboekt bij het te goeder trouw uitvoeren van afspraken die gemaakt zijn in de dialoog over onder meer het geïntegreerd grensbeheer, een akkoord heeft bereikt over inclusieve regionale samenwerking, en actief heeft meegewerkt zodat EULEX en KFOR hun mandaten konden uitvoeren. Ik bespreek de stand van zaken hiervan op 16 februari a.s. met uw Kamer tijdens het algemeen overleg over de Raad Algemene Zaken van 28 februari 2012.
Welke positie heeft Nederland ingenomen in de discussie over het kandidaat-lidmaatschap van Servië in de vergadering van het Political and Security Committee eind januari?
Het eventuele kandidaat-lidmaatschap van Servië is niet aan de orde geweest.
Bent u bereid de aan Nederland gerichte aanbeveling1 uit het rapport op te volgen en dus het kandidaat-lidmaatschap aan Servië toe te kennen op voorwaarde dat Servië toestaat dat Kosovo zonder begeleiding van de VN bij regionale overleggen aanschuift, dat het akkoord over grensverkeer technisch wordt uitgewerkt en dat de wegen richting Kosovo vrij zijn van barrières?2 Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland kan instemmen met het verlenen van de status van kandidaat-lidstaat aan Servië als aan de conclusies van de Europese Raad van 9 december 2011 is voldaan. Ik verwijs u naar de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken d.d. 28 februari 2012, kenmerk DIE-185/12.
Hoe beoordeelt u de overige aanbevelingen van het rapport?
Het is niet aan mij om te reageren op aanbevelingen die aan derden zijn gericht. De regering ziet de door de EU gefaciliteerde «Belgrado-Pristina dialoog» als de enige weg naar normalisatie van de betrekkingen tussen beide landen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg op 16 februari a.s. over de Raad Algemene Zaken van 28 februari in verband met het besluitvormingsproces over het toekennen van het kandidaat-lidmaatschap aan Servië? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Nieuwe ophef rond het Nederlands Opvangcentrum Papagaaien (N.O.P.) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat een medewerker van het Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) mogelijk betrokken is bij de illegale invoer van exotische vogels uit Suriname en daarbij vogels zou hebben mishandeld?1
De illegale invoer van beschermde exotische vogels uit Suriname is strafbaar. Voor dit specifieke geval verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 t/m 5.
Is het waar dat bij huiszoekingen bij de medewerker vogels, wapens en geld in beslag zijn genomen? Zo ja, hoeveel vogels van welke soort zijn in beslag genomen en waar zijn deze vogels vervolgens ondergebracht?
Op 1 februari 2012 heeft het Interregionaal Milieuteam Zuid West, met bijstand van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit, in opdracht van het openbaar ministerie twee verdachten uit Rotterdam respectievelijk Spijkenisse aangehouden. Diezelfde dag zijn doorzoekingen verricht in woningen in Rotterdam en Spijkenisse. Ook werd een doorzoeking verricht in het Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) in Veldhoven, waar één van de verdachten als vrijwilliger werkzaam was. Bij de doorzoekingen zijn naast een aantal vogels (zeven twa twa’s en één kolibrie) geldbedragen en een vuurwapen in beslag genomen. In het belang van het strafrechtelijk onderzoek kunnen op dit moment geen verdere mededelingen worden gedaan.
Is u bekend of het N.O.P. een rol heeft gespeeld bij de illegale handel in exotische dieren? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan in termen van strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de nieuwe ophef over het N.O.P. in het licht van het eerdere oordeel van uw ambtsvoorganger dat nader onderzoek naar mogelijke betrokkenheid van het N.O.P. bij de illegale handel in dieren niet nodig was? Deelt u de mening dat dat oordeel moet worden herzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u alsnog bereid een nader (strafrechtelijk) onderzoek in te stellen naar de praktijken van het N.O.P.? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u een trend ontstaan nu de berichten over misstanden bij het N.O.P. zich opstapelen en er voldoende redenen zijn om te twijfelen aan de naleving van de wet- en regelgeving (welzijn en de Convention on International Trade in Endangered Species (CITES)) bij het N.O.P.? Zo ja, kunt u nauwkeurig aangeven waarom het toezicht op het N.O.P. heeft gefaald? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar de vrijwilliger in dienst van de N.O.P is op dit moment nog niet afgerond. Wanneer de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn zal ik, wanneer hier aanleiding toe is, de overeenkomsten met de N.O.P. opnieuw bekijken.
Is het N.O.P. nog steeds een contractpartner van u, wat betekent dat in beslag genomen dieren tegen betaling door u door hen worden opgevangen? Zo ja, vindt u het acceptabel dat u een contract heeft met een opvangcentrum waar eerder ophef is ontstaan over mogelijke betrokkenheid bij de illegale handel in dieren en laatst nog over de slechte verzorging van duizenden in beslag genomen knaagdieren?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke afspraken is het contract tussen Dienst Regelingen en N.O.P. precies gebaseerd en welke afspraken zijn er gemaakt voor de opzegging van het contract? Hoe wordt de naleving van de afspraken uit het contract gecontroleerd en welke sancties staan er op schending van de afspraken?
Vanwege de behoefte aan opslagcapaciteit is deze overheidsopdracht aanbesteed.
Jaarlijks wordt de N.O.P. gecontroleerd door zowel de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit als door Dienst Regelingen (DR). Indien blijkt dat de N.O.P. niet aan de eisen in de overeenkomst voldoet, zal een termijn worden gegeven om de tekortkomingen te herstellen. Door middel van een controlebezoek kan worden vastgesteld of de opvanglocatie weer aan de eisen voldoet. Indien blijkt dat niet aan de eisen wordt voldaan, kan de overeenkomst eenzijdig worden ontbonden.
Kunt u uiteenzetten welke vergoeding het N.O.P. van Dienst Regelingen ontvangt voor de opvang van in beslag genomen dieren en dit specificeren naar diersoort? Hoeveel heeft het N.O.P. de afgelopen vijf jaar op deze manier ontvangen van uw ministerie?
In de overeenkomst met de N.O.P. staan de bedragen die per dier per dag zijn afgesproken. Vanwege het feit dat bij aanbesteding steeds een aantal organisaties concurrerende aanbiedingen doen, zijn de overeengekomen bedragen aan te merken als commercieel gevoelige informatie. Gezien het voorgaande kan ik deze informatie niet openbaar maken.
Deelt u de mening dat het N.O.P. nauwelijks een betrouwbare partner genoemd kan worden voor de opvang van in beslag genomen dieren voor Dienst Regelingen? Zo nee, waarop baseert u de mening dat het N.O.P. het toonbeeld van betrouwbaarheid zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Is de samenwerking tussen Dienst Regelingen en het N.O.P. inmiddels tot nader order opgeschort? Zo nee, bent u bereid het contract met het N.O.P. zo spoedig mogelijk te verbreken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten met welke opvangcentra u contracten heeft voor de opvang van in beslag genomen dieren en welke voorwaarden in die contracten zijn gesteld? Vindt u dat er voldoende betrouwbare opvangcentra beschikbaar zijn voor het opvangen van in beslag genomen dieren? Zo nee, hoe gaat u de capaciteit en/of de kwaliteit van opvangcentra vergroten?
De DR heeft overeenkomsten met zeven opvangadressen voor gezelschapsdieren. Deze adressen bestaan uit zowel asielen als dierenpensions. Daarnaast heeft DR met drie opvangadressen overeenkomsten afgesloten voor landbouwhuisdieren en paarden. Het gaat hierbij om particulieren en bedrijven. Er zijn met acht opvangadressen overeenkomsten afgesloten voor in- en uitheemse (beschermde) diersoorten. Het gaat hierbij om dierentuinen, vogelopvangcentra, reptielenopvangcentra en opvangcentra voor inheemse fauna.
In het bestek voor de aanbesteding voor de opvang zijn eisen neergelegd. Tijdens het aanbestedingstraject moet de schrijver zijn financiële en economische draagkracht aantonen en zijn technische bekwaamheid. Daarnaast worden specifieke eisen gesteld ten aanzien van dierenwelzijn, zoals het respecteren van de vijf vrijheden van Brambell, diervriendelijke omgang, kwaliteitseisen met betrekking tot verzorging en huisvesting van de dieren, veterinaire zorg en ziektepreventie.
De geselecteerde opvangadressen voldoen aan de gestelde eisen in de overeenkomst.
Er zijn op dit moment voldoende opvangadressen om alle in beslag/bewaring genomen dieren op te vangen. Mocht het, in verband met een hoger aantal inbeslagnames, nodig zijn, dan worden extra opvangadressen gezocht.
Het ILO rapport 'Buried in Bricks' en de betrokkenheid van NAVO/ISAF bij dwangarbeid in steenbakkerijen |
|
Jeroen de Lange (PvdA), Harry van Bommel , Mariko Peters (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onlangs gepubliceerde rapport van de International Labour Organization (ILO) «Buried in Bricks over slavenarbeid, van volwassenen en kinderen, in Afghaanse steenbakkerijen, waaruit blijkt dat bakstenen in Afghanistan bijna uitsluitend door slaven worden gemaakt, die in meerderheid bestaat uit kinderen?
Ja.
Deelt u het uitgangspunt van de campagne «Stop Kinderarbeid – School is de beste werkplaats» dat al het mogelijke in het werk moet worden gesteld om de vicieuze cirkel van armoede en dwangarbeid van kinderen en volwassenen te doorbreken en dat Nederland daar een zeer actieve rol in moet spelen?
Wij delen dit uitgangspunt. Nederland speelt in internationaal verband een actieve rol in de strijd tegen kinderarbeid. Zo wordt onder andere vanuit het Mensenrechtenfonds een tweejarig project (2011–2012) van de campagne «Stop Kinderarbeid» gefinancierd. Naar aanleiding van uw verzoek is op 29 februari jl. uw Kamer hierover per brief geïnformeerd.
Heeft International Security Assistance Force NAVO/(ISAF), gezien de constatering in het rapport dat de NAVO gebruik maakt van gedwongen (kinder)arbeid, inmiddels haar eigen aanvoerlijnen van onderaannemers in kaart gebracht, zoals is toegezegd in beantwoording van vragen?1
Heeft NAVO/ISAF inmiddels actie ondernomen om gedwongen (kinder)arbeid bij de producenten van hun bakstenen te stoppen, zoals is toegezegd in eerdere beantwoording?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in de antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp van 16 juni 2011 (Vergaderjaar 2010–2011, nr. 2886) houdt de NAVO/ISAF zo goed mogelijk zicht op de aanvoerlijnen van onderaannemers. Hierbij zoekt de NAVO/ISAF actief de steun van internationale en VN organisaties zoals ILO, UNDP en UNHCR.
De NAVO doet haar uiterste best om zich ervan te verzekeren dat geen gebruik gemaakt wordt van kinderarbeid in steenbakkerijen. De controle hierop is echter moeilijk, omdat bakstenen gewoonlijk veelvuldig van eigenaar verwisselen voordat ze bij projecten aankomen, wat overigens ook in het ILO rapport wordt onderkend. Daarnaast zijn controlemogelijkheden beperkt vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan. Hierdoor is het vrijwel onmogelijk om met 100% zekerheid de aanvoerlijnen van bakstenen in kaart te brengen.
De belangrijkste conclusie van het rapport is dat door schulden, kwetsbaarheid, afhankelijkheid en armoede het onrealistisch is te verwachten dat «child bonded labour» bij Afghaanse steenbakkerijen binnen afzienbare tijd en zonder internationale coördinatie af te schaffen is. Nederland spant zich daarom in voor een gecoördineerde aanpak van dit probleem van de NAVO met organisaties als ILO en UNICEF.
Wat hebt u, zoals door u is toegezegd, samen met andere lidstaten gedaan om de strijd tegen kinder- en slavenarbeid, in het bijzonder in het onderhavige geval, bij de NAVO aan te kaarten? Welke resultaten heeft dit opgeleverd?
Nederland heeft recent samen met een aantal gelijkgestemde landen het initiatief genomen tot een overleg tussen de Noord Atlantische Raad en VN speciaal vertegenwoordiger voor kinderen en gewapend conflict Radhika Coomaraswamy. In de Noord Atlantische Raad heeft Nederland in het bijzonder aandacht gevraagd voor de bevindingen van het ILO rapport «Buried in Bricks» en ervoor gepleit dat de NAVO actief aandacht blijft besteden aan deze problematiek.
Uit de bespreking in de Noord Atlantische Raad volgen vier concrete afspraken. Ten eerste worden er door de militaire autoriteiten concrete richtlijnen opgesteld over kinderen in gewapend conflict, die moeten worden geïntegreerd in de bestaande militaire doctrine. Ten tweede worden binnen ISAF focal points voor kinderen in gewapend conflict aangewezen. Ten derde zal het sub-contractor-beleid van ISAF opnieuw worden bekeken en volledig in lijn worden gebracht met ILO standaarden. Als vierde is afgesproken dat de kwartaalrapportages aan de VN over ISAF voortaan expliciet aandacht besteden aan kinderen in gewapend conflict.
Hoe gaat u conform uw toezegging2, ervoor zorg dragen dat «de studie (van de ILO) zal dienen als basis voor het identificeren van beleidsinterventies om deze praktijk te stoppen»? Welke concrete maatregelen heeft u voor ogen?
Hoe gaat u uitvoering geven aan het verzoek, conform de motie Voordewind3, om «er voor te zorgen dat, indien er sprake is van kinder- en/of dwangarbeid, een tijdgebonden plan wordt gemaakt om dit snel beëindigen en te zorgen dat de kinderen naar school kunnen en de slaven worden bevrijd en als normale werknemers worden behandeld»?
In eerste instantie is het aan de Afghaanse regering om maatregelen te nemen tegen kinder- en slavenarbeid. Afghanistan heeft verschillende internationale conventies op dit terrein ondertekend, maar deze worden nog onvoldoende geïmplementeerd, gemonitord en gehandhaafd.4 Samen met partners spreekt Nederland de Afghaanse overheid geregeld aan op haar verantwoordelijkheid op dit gebied. Daarnaast biedt Nederland, evenals partners, ondersteuning op het gebied van ontwikkeling en armoedebestrijding, met OS-projecten.
Zoals wordt benadrukt in het ILO rapport is het van groot belang om alle maatregelen gericht op bestrijding van kinder- en slavenarbeid te coördineren met andere partijen.
Welke activiteiten zijn tot nu toe ondernomen, conform de motie Voordewind, om er voor te zorgen dat bij de Kunduz-missie geen producten gebruikt worden die door kinderen of slaven worden gemaakt? Hoe wordt dit gemonitord? Wat zijn daarvan tot nu toe de resultaten? Zijn er voor de Kunduz-missie bakstenen ingekocht die zonder kinder- en slavenarbeid zijn gemaakt?
Het ministerie van Defensie houdt zich aan het rijksbeleid op het gebied van sociale criteria, ook in crisisgebieden. De sociale criteria, waaronder fundamentele arbeidsnormen zoals het verbod op kinderarbeid en dwangarbeid, zijn opgenomen in de regelgeving en procedures voor duurzaam inkopen.
Wat betreft de geïntegreerde politietrainingsmissie zijn de verwervingsfunctionarissen in Kunduz geïnstrueerd om in alle verwervingscontracten een bepaling op te nemen waarmee de inzet van kinderen bij de realisatie van infraprojecten wordt uitgesloten. Daarnaast wordt er bij levering van diensten op locaties waar zich Nederlands personeel bevindt actief op toegezien dat hier geen kinderen bij betrokken zijn. Monitoring van de (deel)productie van goederen is daarbij niet altijd mogelijk.
Ten aanzien van de gebouwen die momenteel in Kunduz worden gebouwd is in de aannemingsovereenkomst opgenomen dat de aannemer, zijn leveranciers en onderaannemers de fundamentele normen van de ILO zullen respecteren. Voor de nieuwbouw in Kunduz wordt overigens niet gebruik gemaakt van bakstenen.
) Antwoord van minister Rosenthal en staatssecretaris Knapen op vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Dikkers (PvdA), Van Bommel (SP) en Peters (GroenLinks) over de bewering dat in Afghanistan producten met kinder- en slavenarbeid worden gebruikt in NAVO-projecten, 16 mei 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2886).
De storingen bij ING |
|
Jhim van Bemmel (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de storingen bij de bank ING (en de reactie van ING op de vele storingen van afgelopen tijd), waardoor internetbankieren bij ING veelvuldig onmogelijk was?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ING te allen tijde bereikbaar moet zijn voor klanten die willen internetbankieren en dat een continue toegankelijkheid goed is voor de omloopsnelheid van geld en daarmee voor de economie? Zo nee, waarom niet?
Met de leden Van Bemmel en Van Dijck ben ik eens dat een goed functionerend betalingsverkeer essentieel is. In Nederland verkeren wij in de gelukkige omstandigheid dat in het algemeen ons betalingsverkeer goed functioneert en efficiënt is ingericht, waardoor ook de kosten van betalingstransacties relatief laag zijn. Van ING heb ik begrepen dat zij, omdat zij er belang aan hechten dat hun klanten vertrouwen hebben en houden in het betalingsverkeer van ING, met regelmaat hun systeem evalueren. ING heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de oorzaken van de storingen en dit ook besproken met de Nederlandsche Bank. De recente storingen waren het gevolg van een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden met betrekking tot menselijk falen en techniek. ING heeft een aantal verbeterpunten in techniek, processen en communicatie onderkend en is direct begonnen om deze maatregelen te implementeren.
In reactie op de vragen van de leden Van Bemmel en Van Dijck, merk ik op dat ik van ING heb begrepen dat ING reeds jaren een volledige achtervang van het internetbankieren- en betaalsysteem bezit. Dit betreft een uitwijkomgeving waarin permanent schaduwdraaiende systemen zijn geïnstalleerd. Systemen die dus een 100% kopie zijn van de primaire productiesystemen en die in noodsituaties ingezet kunnen worden. Overschakelen naar dit reservesysteem kost enige uren. Als er een incident is, heeft inzetten van het reservesysteem daarom pas zin als het probleem niet binnen enige uren verholpen kan zijn.
Het belang dat ING heeft bij het behoud van het vertrouwen van klanten is in mijn ogen verder dusdanig, dat dit op zichzelf al voldoende stimuleert tot het optimaliseren van de internetbankier-omgeving. Gelet op vorenstaande zie ik geen redenen om hier met de directie van ING verder nog over van gedachten te wisselen.
Bent u bereid een gesprek aan te gaan met de directie van ING, om duidelijk te maken dat er een back-upsysteem voor internetbankieren gerealiseerd moet worden binnen afzienbare tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Defensie de eerste islamitische gebedsruimte heeft geopend |
|
Joram van Klaveren (PVV), Marcial Hernandez (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Is het bericht waar dat Defensie de eerste islamitische gebedsruimte in Nederland op de Bernardkazerne in Amersfoort heeft geopend?1
Ja.
Hoeveel kosten heeft Defensie gemaakt met het creëren van deze islamitische gebedsruimte die het interieur heeft van een moskee en compleet is uitgerust met preekgestoelte en de juiste gebedsrichting?
Defensie heeft voor een bedrag van € 18 247,57 – uit de begroting van de Diensten Geestelijke Verzorging – een bestaande ruimte ingericht voor islamitische gebedsdiensten. De ruimte kan ook worden gebruikt voor lessen, bijvoorbeeld aan militairen die op uitzending gaan naar landen met een islamitische bevolking.
Kunt u aangeven waarom geïnvesteerd wordt in islamitische gebedsruimtes, terwijl er door de grootschalige bezuinigingen 12 000 banen worden geschrapt bij Defensie?
Op defensielocaties zijn in totaal 25 kapel-, gebeds- en stilteruimtes beschikbaar. Voor islamitische gebedsdiensten bestond een dergelijke ruimte nog niet. In mijn brief van 11 mei 2011 (Handelingen TK 2010–2011, aanhangsel nr. 2475) heb ik uiteengezet dat de Islam met hetzelfde respect wordt bejegend en dezelfde regels wordt omgeven als andere religies. De inrichting van een eigen gebedsruimte maakt daarvan deel uit.
Deelt u de mening dat Defensie na de stelselmatige pro-islam wervingsadvertenties in de media, het organiseren van symposia over islam en krijgsmacht, het aanstellen van een radicale legerimam die vindt dat er geen broederschap kan zijn tussen christenen en moslims, regelingen voor de Ramadan, halalmaaltijden en nu het openen van de eerste islamitische gebedsruimte in Amersfoort in een rap tempo aan het islamiseren is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onder islamisering wordt verstaan dat de maatschappij of maatschappelijke organisaties volgens islamitische principes worden georganiseerd. Hiervan is bij de krijgsmacht geen sprake. Voorts spreek ik mijn vertrouwen uit in de geestelijk verzorger als bedoeld in vraag 4. Zijn functioneren is op geen enkele wijze te duiden als radicaal en ik neem dan ook afstand van de kwalificaties die in vraag 4 zijn gebruikt.
De rol van wijlen prins Bernhard bij de Lockheed-affaire en de toegankelijkheid van verschillende archieven |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe verhoudt uw stelling «Er is geen wettelijke uitzonderingspositie voor archiefstukken met betrekking tot het koninklijk huis.»1 zich tot berichten dat in de praktijk toch een uitzonderingspositie blijkt te bestaan?2
De verhouding is zodanig dat deze geen betekenis heeft voor het antwoord van 23 januari jl. op de eerder gestelde vragen.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingsmogelijkheden worden de interne aantekeningen van de commissie-Donner betreffende C.F.C. Meuser niet vrijgegeven voor 2050?3 Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
De beperkingen berusten op de drie gronden die zijn opgenomen in artikel 15, eerste lid, van de Archiefwet. Hieraan liggen overwegingen ten grondslag met betrekking tot vertrouwelijk verkregen informatie, de persoonlijke levenssfeer van personen en het intern beraad van de commissie. Deze overwegingen sluiten aan bij de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden wordt het «verslag Meuser» (inventaris-nummer 12522) niet vrijgegeven voor 2050? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden wordt het deelrapport «De Meuser-Weisbrodconnectie in de Northrop-zaak» niet vrijgegeven voor 2025? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden worden het dagboek van E.F. Hauser en de Amerikaanse onderzoeksrapporten naar Hauser tot 2025 niet vrijgegeven? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in Artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden worden de «Stukken betreffende de finalisering van het rapport en de voorbereiding van daaraan te verbinden gevolgen» (inventarisnummer 12529) pas in 2 050 vrijgegeven? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de in artikel 15, lid 1, sub a Archiefwet genoemde beperking op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer vervalt bij overlijden, zoals bijvoorbeeld vastgesteld in het zogenaamde «King-Kong-arrest»?4
Nee, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzitter van de rechtbank Dordrecht van 4 december 2007.
Is het waar dat inventarissen staatsgeheim zijn tot ze beschikbaar komen in het Nationaal Archief?5 Zo ja, deelt u de mening dat dit merkwaardig is omdat – vanuit het perspectief van geheimhouding – een wezenlijk verschil bestaat tussen de inhoud van documenten en een lijst waarop deze slechts worden aangeduid? Is het mogelijk de inventarislijsten (deels) dusdanig aan te passen, dat deze openbaar kunnen worden gemaakt zonder dat het belang van de staat zou worden geschaad? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
De inventaris met betrekking tot het archief van de commissie van drie is gederubriceerd.
Derubricering is mogelijk indien de inventaris geen informatie bevat die noopt tot handhaving van de rubricering.
Wat is – naar aanleiding van de conclusies van de heer Aalders4 – de conclusie van het húidige kabinet met betrekking tot de vraag of de Tweede Kamer in 1976 beschikte over volledige informatie m.b.t. de handel en wandel van Prins Bernhard?
De Tweede Kamer beschikte in 1976 over het rapport van de commissie van drie en de kabinetsreactie daarop. Er is, gelet op de grondigheid waarmee de commissie haar werkzaamheden heeft verricht en op de zorgvuldig voorbereiding van de kabinetsreactie, geen reden aan te nemen dat de Tweede Kamer over andere stukken diende te beschikken.
Acht het huidige kabinet het mogelijk dat zich in het Nationaal Archief en/of het Koninklijk Huis Archief stukken bevinden, waarover de Tweede Kamer in 1976, gelet op de vragen die toen aan de orde waren, had moeten beschikken? Zo ja, ligt het dan in de rede dat met het openbaar maken van deze stukken niet wordt gewacht tot zij voor openbaarmaking ingevolge de Archiefwet «aan de beurt zijn», maar dat zij alsnog, zo spoedig mogelijk, met toepassing van artikel 68 Grondwet aan de Kamer worden verschaft?
Zie antwoord vraag 9.
Welke concrete afspraken bestaan er tussen directeuren van het Koninklijk Huis Archief, het Nationaal Archief en het Kabinet van de Koningin? Hoe wordt deze ingevuld? Welke afspraken hebben de directeuren in het bijzonder gemaakt over stukken die zich in het Koninklijk Huis Archief bevinden, maar het belang van de staat raken, en derhalve eigenlijk thuis horen in het Nationaal Archief?
De afspraken tussen de directeuren zijn nader omschreven in de beantwoording van vragen van de commissie door de minister-president in 2005 (Kamerstukken II 2004/5, 29 800 III, nr. 29), met name onder de punten 3, 4 en 7.
Is het waar dat stukken in het Koninklijk Huis Archief zonder toestemming van een van de leden van het kabinet vernietigd kunnen worden? Kunt u een overzicht verschaffen van personen wier toestemming voldoende is om stukken uit dit archief te vernietigen?
Ja. Het Koninklijk Huisarchief bevat een particulier archief waarop de Archiefwet niet van toepassing is.
Is het waar dat het Koninklijk Huis Archief rechtstreeks valt onder de privaatrechtelijke rechtspersoon Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje?
Nee. De archieven in het Koninklijk Huisarchief zijn sinds 1968 ondergebracht in de stichting Archief van het Huis Oranje-Nassau.
Is het waar dat kosten van het Koninklijk Huisarchief – direct of indirect – ten laste komen van de Rijksbegroting?
De kosten komen ten laste van de Koningin en de functionele uitgaven op Hoofdstuk I van de rijksbegroting.
Is het waar dat de Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje conform haar statutaire bepaling in artikel 2, lid 1, een algemeen doel dient, te weten «het verkrijgen en beheren van roerende en onroerende zaken met betrekking tot of verband houdende met het Huis van Oranje-Nassau [...] teneinde die zaken [...] te doen dienen ten algemene nutte»? Is het waar dat in de statuten van de Stichting is geregeld dat het bestuur bepaalt wie toegang krijgt tot het archief middels een daartoe opgesteld reglement? Bent u het eens met de conclusie dat het bestuur aldus een bevoegdheid uitoefent die verbonden is met een openbaar belang: het historisch inzicht in het functioneren van de Koning als Nederlandse staatsinstelling? Zo nee, waarom niet?
De genoemde statuten kunnen volgens wettelijk voorschrift door een ieder worden geraadpleegd bij de Kamer van Koophandel. Deze bevatten het genoemde algemene doel maar geen bepalingen over een rol van het bestuur bij de toegang tot de archieven en evenmin een toelichting op de betekenis en de wijze van totstandkoming van afzonderlijke bepalingen. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Waarom is, terwijl het Koninklijk Huisarchief door u als een particulier archief is aangeduid, in de statuten van de Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een substantiële en beslissende stem toegekend in de besluitvorming van de Stichting met betrekking tot, onder andere, de benoeming van bestuursleden (twee van de drie bestuursfuncties)?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de Stichting met een dergelijke rechtstreekse ministeriële invloed, mede gelet op de mate waarin de kosten van het Koninklijk Huisarchief ten laste van de Rijksbegroting komen alsmede het feit dat de Stichting een openbaar gezag uitoefent, aangemerkt dient te worden als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de archiefbescheiden onder de reikwijdte van de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet komen te vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 13 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2006.
Deelt u de mening dat deze casus aanleiding is voor een herijking van het beleid voor het Koninklijk Huis Archief waarbij het publieke karakter daarvan nadrukkelijker – zoals reeds uitgesproken in o.a. de motie-Kalsbeek6 – in beschouwing wordt genomen? Bent u bereid een aanzet te doen voor deze herijking middels een schriftelijk voorstel aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De regeling in de Archiefwet 1995 biedt geen grond voor een herijking van beleid.
Een anti-homoseksualiteitswet in Oeganda |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving dat een omstreden wetsvoorstel, waarin de doodstraf voor homoseksuelen wordt bepleit, deze week opnieuw is voorgelegd aan het parlement van Oeganda?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze wetgeving in strijd is met de fundamentele rechten van de mens?
Ja. Een dergelijke wet is in strijd met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein.
Gezien uw eerdere antwoorden op vragen waarin u aangaf herhaaldelijk op politiek niveau uw zorgen te hebben geuit over deze wetgeving, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van uw recente inspanningen?2
Nederland heeft herhaaldelijk in zowel bi- als multilateraal verband de Oegandese autoriteiten erop gewezen dat een dergelijke wet in strijd is met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein. De Oegandese premier heeft met een schriftelijke verklaring laten weten dat dit voorstel geen onderdeel vormt van zijn legislatieve programma en neemt hij hiervan afstand.
Op welke wijze gaat u de druk opvoeren om de Oegandese regering duidelijk te maken dat het aannemen van deze wet bijdraagt aan een klimaat van de onderdrukking tegen homo's?
Zie antwoord vraag 3.
Natuurcompensatie in de Westerschelde |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat naar aanleiding van de uitspraak1 van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2011 – waarin de Raad onder andere stelde dat het besluit ten aanzien van de begrenzing van het gebied ter hoogte van het Rammekensschor «niet berust op een deugdelijke motivering» – geconcludeerd moet worden dat bij het inrichten van het Rammekensschor als zanddepot vorig jaar minstens 30 hectare estuariene natuur van hoge kwaliteit in de Westerschelde, in strijd met de verplichtingen onder Europees recht, verloren gegaan is?
Uit de passende beoordeling die voor de vergunning voor het zanddepot is gemaakt, blijkt welke habitattypen en vogels in dit gebied voorkwamen. Door de aanleg van het zanddepot is een deel van die waarden verloren gegaan. Omdat de locatie buiten de begrenzing viel, was er echter geen sprake van een significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe, zodat de vergunning voor het zanddepot kon worden verleend. De afd. Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de grens van het Natura 2000-gebied niet zonder een adequate ecologische onderbouwing gebaseerd had mogen worden op eerder getrokken grenzen (bestemmingsplan, EHS, Vogelrichtlijngebied). De gegevens uit onder andere de passende beoordeling geven aanleiding om te concluderen dat een ecologisch gemotiveerde grens ook de oostelijke helft van het Rammekensschor had moeten omvatten.
Is het mogelijk om de natuurwaarden die aanwezig waren op het betreffende deel van het Rammekensschor op die locatie te herstellen? Zo ja, hoe en wanneer bent u van plan dat te doen?
Een deel van het Rammekensschor-oost is onaangetast gebleven. Het gedeelte dat nu onder het tijdelijke zanddepot ligt, kan weer worden hersteld als het zanddepot wordt opgeheven (de door de provincie Zeeland verleende vergunning voor het zanddepot is geldig tot 31 december 2015). Momenteel wordt zorgvuldig onderzocht hoe de grens van het Natura 2000-gebied precies moet komen te liggen. Pas daarna kan worden bepaald welke rechtsgevolgen dat moet hebben en wat dat concreet betekent voor de inrichting van deze locatie (inclusief de verantwoordelijksverdeling).
Kunt u kwantificeren hoeveel hectare van de in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe aanwezige estuariene habitats sinds 2006 is verdwenen of significant in kwaliteit is achteruit gegaan onder invloed van de autonome neergaande trend en door ruimtelijke ingrepen buitendijks – zoals de dijkverbeteringen die door Rijkswaterstaat en het Waterschap Scheldestromen sindsdien zijn uitgevoerd en de aanleg van het zanddepot Rammekensschor?
Kwantificering is nu nog niet goed mogelijk, maar zal in het kader van het beheerplan wel moeten gebeuren.
De aanleg van het zanddepot heeft geen invloed gehad op oppervlak of kwaliteit van habitats in het Natura 2000-gebied, met name omdat het buiten het gebied ligt.
Kunt u per habitattype aangeven hoe, waar en wanneer u of de provincie Zeeland het hierbij verloren gegane natuurareaal en de verminderde kwaliteit van de beïnvloedde natuur in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe zowel kwalitatief als kwantitatief gaat compenseren?
Nee, dat kan ik nog niet, omdat dit afhankelijk is van de uitkomst van het onderzoek dat is genoemd in antwoord 2.
Houdt u in uw beleid nu al rekening met projecten, zoals de ontwikkeling van de World Class Terminal (WCT), die de komende jaren zouden kunnen leiden tot een verdere achteruitgang van de in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe beschermde natuurwaarden?
Met de ontwikkeling van de Westerschelde Container Terminal hoeft op dit moment nog niet specifiek rekening te worden gehouden. Als er plannen zijn die zouden kunnen leiden tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied, dan zullen die in een vergunningprocedure moeten worden beoordeeld. De maatregelen die nu worden genomen en voorbereid in het gebied zijn gericht op de instandhoudingsdoelstellingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de derde termijn van het algemeen overleg Natura 2000/Programmatische aanpak stikstof?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Kindontvoering |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving van de Koninklijke Marechaussee?1
Ja.
Erkent u dat er jaarlijks zo’n 150 minderjarige kinderen, door onttrekking aan het ouderlijk gezag naar het buitenland verdwijnen?
Bij de Centrale autoriteit zijn in 2011 83 verzoeken om tussenkomst binnengekomen met betrekking tot internationale kinderontvoering naar het buitenland. Het betrof 72 gevallen van ongeoorloofde meename door een ouder naar een land dat is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag. In 11 gevallen was sprake van ongeoorloofde meename door een ouder naar een niet-verdragsland.
Is het waar dat de Nederlandse wetgeving geen bescherming biedt aan kinderen in geval van een concrete dreiging van ontvoering? Zo nee, waarom niet?
De relevante strafbepaling als het gaat om het optreden van politie of de Koninklijke Marechaussee is artikel 279 Sr. Deze bepaling wordt zodanig uitgelegd dat zowel het onttrekken als onttrokken houden van een minderjarige aan het wettig gezag strafbaar is. In artikel 279 Sr zijn poging tot en voorbereiding van kinderontvoering niet expliciet strafbaar gesteld. Dat is niet nodig, omdat de artikelen 45 en 46 Sr poging tot en voorbereiding van misdrijven in het algemeen strafbaar stellen (vgl. ook Kamerstukken II, 2004/05, 30 072, nr. 7, p. 7; Kamerstukken II, 2005/06, 30 491, nr. 3, p. 6). Los daarvan, wanneer een ouder in strijd met het wettelijke gezagsrecht met zijn kind naar bijvoorbeeld Schiphol reist met het doel om met het kind per vliegtuig naar het buitenland te reizen, is al snel sprake van onttrekking aan het wettelijk gezag. Aangekomen op Schiphol kan de Koninklijke Marechaussee de desbetreffende ouder aanhouden, hetgeen ook daadwerkelijk gebeurt, zoals uit de berichtgeving bedoeld in vraag 1 blijkt.
Naar mijn oordeel beschikken politie en de Koninklijke Marechaussee over voldoende juridische handvatten om bij een voorgenomen internationale kinderontvoering op te treden tegen de ontvoerende ouder.
Is het waar dat geen van de Arabische landen, met uitzondering van Egypte, het Haags kinderontvoeringsverdrag erkent?
Uit de lijst van landen die zijn aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag die staat op de website van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (www.hcch.net), blijkt dat de Arabische landen daar niet op staan met uitzondering van Marokko. Egypte is niet aangesloten bij het verdrag.
Erkent u dat de praktijk aantoont dat verdragslanden te vaak dankbaar misbruik lijken te maken van de diverse betwistbare regeltjes, waardoor er alsnog geen sprake kan zijn van een teruggeleiding volgens het Haags kinderontvoeringsverdrag?
Nee. De ervaring van de Centrale autoriteit bij internationale kinderontvoering naar verdragslanden is dat het Haags Kinderontvoeringsverdrag over het algemeen goed wordt nageleefd.
Is het waar dat, ondanks de verhoogde strafmaat ingevolge 279 tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) waarbij een aanhouding bij een poging van onttrekking kan plaatsvinden, de directe poging tot ontvoering niet strafbaar blijft?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er in feite pas kan worden opgetreden als desbetreffend misdrijf voltrokken is en het onderhavig kind zich al in het buitenland bevindt (waardoor men dus achter de feiten aanloopt)?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Nederlandse ingezetenen (met of zonder dubbel paspoort) nog altijd hun kind op de ambassade van herkomst van desbetreffende ouder, zonder enige moeite in het niet-NL paspoort kunnen bijschrijven (en waarbij dus géén toestemming van de andere ouder vereist is)?
Het komt voor dat ouders met een buitenlands paspoort naar de ambassade of het consulaat van hun land van herkomst gaan om een paspoort van dat land voor hun kind te krijgen of bij te laten schrijven in het eigen, niet-Nederlandse, paspoort. Dit is mogelijk als het recht van het land van herkomst dat toestaat. Ik heb daar geen invloed op.
Beschikken politie en Openbaar Ministerie (OM) over een checklist met elementen die wijzen op een mogelijk komende kindontvoering, waardoor zij aan de hand van het stapelen van verkregen informatie eventuele voorbereidende handelingen aantoonbaar kunnen maken?
Ja. Reeds in 2006 is in overleg met het OM, het KLPD en het Centrum Internationale Kinderontvoering een zogeheten Baliekaart opgesteld voor politie, OM en Koninklijke Marechaussee. Hierin wordt onder meer aangegeven wat te doen in geval van een melding dat een kind mogelijk (acuut) naar het buitenland zal verdwijnen (dreiging van internationale kinderontvoering). Deze Baliekaart wordt momenteel geactualiseerd.
In het najaar van 2011 heeft het Centrum Internationale Kinderontvoering voorlichting gegeven aan de Koninklijke Marechaussee. Het Centrum Internationale Kinderontvoering en de Koninklijke Marechaussee hebben daarna gezamenlijk een «Beschrijving proces melden verdachte situatie» opgesteld. Hierin wordt onder meer aangegeven op welke wijze de medewerker van de Koninklijke Marechaussee kan handelen bij een controle bij de grensovergang van een minderjarige.
Bent u van mening dat door het direct toepassen van de artikelen 45 t/m 47 Sr. op de artikelen 279 en verder, met een daarbij duidelijk gestelde strafmaat, de opsporingsinstanties over meer concrete handvatten beschikken om bij iedere poging tot internationale kindontvoering tot aanhouding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Een bij strenge vorst buiten vastgeketende hond in Breskens |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er recentelijk verschillende meldingen bij de meldkamer van 144 zijn binnengekomen over een labrador die al langdurig, maar ook bij de strenge vorst van de afgelopen week, in een buitenren aan de ketting wordt gehouden in Breskens?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een hond al zijn hele leven (1,5 jaar) continu (24 uur per dag) aangelijnd en/of in een buitenren op een erf verblijft, er sprake is van een waak- of heemhond, zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond? Zo nee, waarom niet?
In het geval een hond al 1,5 jaar 24 uur per dag buiten verblijft kan er sprake zijn van een waak- en heemhond zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond. Het in een buitenren aangelijnd houden van een hond, zonder deugdelijk hok of drinkwater, kan een overtreding betekenen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond of het verbod op dierenmishandeling.
In de casus van de hond in Breskens meld ik u dat de gedane meldingen over deze hond op geen enkele wijze stroken met de daadwerkelijke aangetroffen situatie. De politie heeft geen strafbaar feit met betrekking tot de hond in deze casus kunnen aantonen.
Kunt u bevestigen dat het volgens het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond niet is toegestaan om een hond te houden die is ingesloten in een buitenren en daarbinnen via een ketting of touw is vastgelegd? Zo ja, kunt u uitleggen waarom niet handhavend is opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bij strenge vorst in een buitenren houden van een aangelijnde hond, terwijl er geen deugdelijk hok of drinkwater beschikbaar is een overtreding is van artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is niet opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de huidige en de toekomstige regelgeving voldoende handvatten bieden om op te treden tegen dergelijke overtredingen? Zo ja, waarop baseert u dat? Waarom is er in dit geval dan niet opgetreden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren en op welke termijn?
De huidige en de toekomstige regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen de handelingen die u schetst. Het kabinet is voornemens in het Besluit houders van dieren, dat momenteel wordt voorbereid, enkele algemene verzorgingsnormen op te nemen. Het ontwerpbesluit bevat tevens, in tegenstelling tot de huidige regelgeving, een aantal concrete gedragingen die als dierenmishandeling kunnen worden aangemerkt. Daarmee wordt het verbod op dierenmishandeling verduidelijkt ten behoeve van de handhaving en de vervolging.
De bepalingen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond worden opgenomen in het Besluit houders van dieren. Het verbod op het anders dan incidenteel vastleggen van een hond in een ren blijft dus bestaan, indien niet wordt voldaan aan de bepalingen.
Is het waar dat een agent van de dierenpolitie ter plaatse aan een bezorgde hondenliefhebber heeft verteld dat het geen probleem is wanneer een hond aangelijnd in een buitenren verblijft, ook wanneer een deugdelijk hok, mand of deken en zelfs water ontbreken, aangezien «de hond sneeuw kan eten als hij dorst krijgt»? Zo nee, waar baseert u uw antwoord op? Hoe u dan wel met de melding(en) over deze hond omgegaan? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De dierenpolitie is meermaals ter plaatse geweest en heeft geconstateerd dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Uit navraag bij het korps is vast komen te staan dat woorden van deze strekking niet door de dierenpolitie zijn geuit.
Indien er klachten zijn met betrekking tot het optreden van de dierenpolitie dan kan hierover een klacht worden ingediend bij het desbetreffende korps ingevolge de klachtenregeling van de politie.
Bent u bereid om binnen zeven dagen ervoor te zorgen dat alle medewerkers van de meldkamer van 144 en alle agenten van de dierenpolitie volledig op de hoogte zijn van de geldende wet- en regelgeving, zodat in de toekomst wél snel en adequaat kan worden opgetreden wanneer overtredingen worden gemeld bij 144?
Alle medewerkers van het meldnummer 144 en alle politieambtenaren dierenpolitie zijn volledig op de hoogte van de geldende wet – en regelgeving. De medewerkers van het meldpunt 144 worden periodiek bijgeschoold en de politieambtenaren van de dierenpolitie hebben een aanvullende opleiding gevolgd bij de Politieacademie.
Naar aanleiding van deze casus is aanvullende informatie over waak- en heemhonden op het Politie kennisnet geplaatst en is tijdens de bijscholing van centralisten nog extra aandacht besteed aan het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond.
Hoeveel honden worden in Nederland nog 24 uur per dag aan de ketting gehouden en/of worden 24 uur per dag in een buitenren worden gehouden? Zo nee, bent u bereid om dit nog in 2012 in kaart te brengen?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar en ik zie geen aanleiding dit in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de open normen in het nieuwe Besluit houders van dieren nauwelijks handvatten bieden voor controle en optreden tegen situaties van verwaarlozing en mishandeling, zoals bij gevallen waarbij honden langdurig en continu aan de ketting en/of in een buitenren wordt gehouden? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, op welke wijze en termijn gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.