De nieuwe zeesluis bij IJmuiden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom u het financieel opportuun acht de geplande vervanging van de bestaande sluis in 2029 tien jaar naar voren te halen? Kunt u aangeven welke projecten in het MIRT tot 2020 geen doorgang kunnen vinden, omdat het budget nu wordt besteed aan een project dat pas in 2029 opgeleverd moest worden?
De Noordersluis zal eind 2029 vervangen moeten zijn om het risico op een instabiele zeewering te ondervangen. Naast het op orde houden van de toegankelijkheid van het Noordzeekanaal is dit een primaire reden voor deze investering door het Rijk. Het Rijksbudget voor vervanging van de Noordersluis staat daarom gepland in de periode 2025 – 2028. De provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam vinden het echter belangrijk dat de geplande Rijksinvestering in het kader van een verbeterde toegankelijkheid naar voren wordt gehaald. De bij die grotere en eerdere toegankelijkheid betrokken kosten komen voor rekening van de regio. Het bestuurlijk convenant uit 2009 en de bij het voorkeursbesluit gemaakte additionele afspraken zijn hier helder over. De ratio achter deze versnelde investering is gelegen in het feit dat de Amsterdamse haven ondanks de recessie groeit en deze voortzettende groei naar verwachting in 2019 kan leiden tot congestie in het sluizencomplex daar dan de maximale capaciteit van ca. 95 mln ton dan bereikt zal worden. Gezien de overeengekomen kostenverdeling ondervinden de MIRT-projecten tot 2020 dus geen enkele hinder van de eerdere aanleg van een nieuwe zeesluis in IJmuiden.
Kunt u toelichten welke economische afweging u heeft gemaakt en welke economische motieven spelen bij de keuze voor vervroegde vervanging en welke onderbouwing u daarvoor heeft?
Gegeven de met de regio gemaakte afspraken dat het Rijk investeert in het op orde houden van het sluizencomplex en de regio voor een grotere sluis die eerder wordt gerealiseerd is de Maatschappelijke Kosten/Baten Analyse (MKBA) specifiek ingegaan op de kosten die zijn gemoeid met deze regionale wensen. Deze wensen vloeien voort uit het feit dat bij voortgaande groei op termijn knelpunten in de capaciteit van de huidige grote zeesluis, de Noordersluis, kunnen ontstaan. De wachttijden kunnen zodanig oplopen dat dit de concurrentiepositie van de haven van Amsterdam negatief kan beïnvloeden. Voorts worden de schepen door voortzettende schaalvergroting steeds groter, waarbij vooral de toenemende breedte de beperkende factor voor de Noordersluis is. De nieuwe, grotere Panamasluizen zullen in 2014 gereed zijn, dit heeft gevolgen voor de maatvoering in de scheepvaart. De toegang tot het Noordzeekanaal moet in die maatvoering meegroeien wil de haven van Amsterdam toegang blijven bieden aan de internationale handel. Ook de aanleg van een tweede 68 meter brede zeesluis in Antwerpen is van invloed op de concurrentiepositie van Amsterdam. Door het eerder aanleggen van een nieuwe grotere zeesluis in IJmuiden wordt de bereikbaarheid van de Amsterdamse havenregio op kortere termijn vergroot waardoor het Noordzeekanaalgebied meer gelijkwaardig blijft met andere havens achter sluizen. Deze grotere en eerder gerealiseerde toegangspoort tot het Noordzeekanaalgebied levert zo een belangrijke bijdrage aan verwerking van het groeiend zeevervoer door de regio en de afwikkeling naar het Europese achterland. De MKBA laat zien dat eerdere aanleg en grotere maatvoering maatschappelijk rendabel is bij twee van de drie groeiscenario’s.
Hoe beoordeelt u de mislukking van de ACT terminal in de Amsterdamse haven, die sinds 2001 nauwelijks gebruikt wordt, nu grotendeels is ontmanteld en alleen nog dienst doet als overslagpunt voor binnenvaartschepen?
Op de eerste plaats is dit een aangelegenheid voor de eigenaar van de ACT terminal zelf. Hoewel de terminal in deze economisch zware tijden minder wordt gebruikt heeft er tot 2009 een overslag plaatsgehad tot 480 000 TEU per jaar. De toestand van de ACT-Terminal kan niet los worden gezien van de algehele economische ontwikkelingen en schaalvergroting, waarbij de eigenaar van de terminal op grond van bedrijfseconomische overwegingen een keuze heeft gemaakt voor een voorlopige concentratie van containeractiviteiten in de haven van Rotterdam. ACT is overigens niet de enige terminal in de Amsterdamse havenregio die containers afhandelt. De container vrachtafhandeling is in Amsterdam het afgelopen half jaar gestegen met ca. 40%.
Deelt u de ambitie van de gemeente Amsterdam om voor de tweede keer de markt van intercontinentale containeroverslag te betreden? Kunt u dit toelichten en hierbij ook aangeven hoe de internationale containeroverslagbedrijven denken over een containerterminal in Amsterdam, waar ook de allergrootste containerschepen ter wereld kunnen aanmeren?
De strategische positionering en marktoriëntatie van de haven van Amsterdam is primair de verantwoordelijkheid van het havenbedrijf van Amsterdam. De ambitie van de Amsterdamse haven is duurzame groei en die ambitie past prima in het zeehavenbeleid van het kabinet. De goederenvervoerprognoses laten voor de komende 30 jaar een sterke groei in containertransport naar Noordwest Europa zien, zodat een onderdeel van deze duurzame groei een groei in het containersegment zal zijn. Om deze groei in het containersegment te kunnen realiseren zet Amsterdam in op nichemarkten, waarbij vooral aandacht is voor het marktsegment met «short sea» routes en routes op de Noord-Zuid Atlantic (Afrika, Zuid-Amerika), en later mogelijk ook een deel van de Europa – Azië handel.
Gegeven de doorzettende schaalvergroting in de zeescheepvaart zullen de huidige grootste containerschepen evolueren naar een nieuw middensegment. Het is dit toekomstige middensegment waar Amsterdam zich met name op richt. Met deze insteek is de Amsterdamse haven complementair aan Rotterdam, zoals deze dat ook is voor droge en natte bulkvaart. Externe deskundigen hebben aangegeven dat de verwachtingen van Amsterdam over het aantrekken van fors toenemende additionele containerstromen reëel is, mits duidelijkheid over de toekomstige toegankelijkheid van het Noordzeekanaalgebied wordt geboden. De toekomstige ontwikkeling van de containermarkt -in de periode tot 2 040 wordt voor het containersegment een verdrievoudiging verwacht waarvan Amsterdam een bescheiden ambitie van 2,5% marktaandeel heeft- in Amsterdam blijft echter altijd een keuze van de markt.
Welke ambitie heeft u met de Amsterdamse haven op langere termijn? Past containeroverslag daarin volgens u, dit mede in het licht van de groeiambitie van de Rotterdamse haven op dit vlak?
Doelstelling op grond van het zeehavenbeleid van het kabinet is dat de Nederlandse zeehavens het huidige marktaandeel van ca. 45% in de Hamburg – Le Havre range ten minste behouden of zo mogelijk uitbreiden. Daar is de volle potentie van de Amsterdamse haven, de vierde haven van Europa na Rotterdam, Antwerpen en Hamburg, bij nodig.
Het beleid van het kabinet, dat is gericht op samenwerking tussen zeehavens, kan dit ondersteunen en kan leiden tot een grotere efficiency voor de afwikkeling van goederenstromen via Nederland Europa in. Amsterdam is in het TEN-T beleid van de EU één van de belangrijke core network havens, mede gezien de goede ontsluiting naar het achterland. De Amsterdamse haven ligt samen met de havens van Rotterdam en Antwerpen op een viertal belangrijke internationale corridors in het TEN-T-netwerk. Amsterdam vervult daarbij een complementaire en versterkende rol ten opzichte van Rotterdam. Samenwerking tussen beide havens heeft de afgelopen jaren goede vormen aangenomen en zal verder worden uitgebouwd. Het havencomplex van Amsterdam en Rotterdam draagt daardoor bij aan de versterking van de rol van Nederland als logistieke hub in Europa.
Overigens dient hierbij te worden aangeven dat de haven van Amsterdam meer is dan containers. Zo is Amsterdam nu al de grootste cacao- en benzinehaven ter wereld en met een overslag van 75 miljoen ton in 2011 achter de sluis.
Kunt u toelichten op welke economische prognose de toekomstige groei van de Amsterdamse haven is gebaseerd en in hoeverre eventuele containeroverslag in Amsterdam de capaciteit van de Rotterdamse haven kan kannibaliseren, waar dan twee Maasvlaktes liggen die ideaal geschikt zijn voor de allergrootste containerschepen en ideaal zijn ontsloten voor het Europese achterland?
In de MKBA zijn als vertrekpunt voor de prognoses de WLO scenario’s van het CPB uit 2006 gebruikt. Deze zijn uitgewerkt voor de specifieke regionale karakteristieken en bijgesteld voor de meeste recente economische ontwikkelingen voor de groei van het zeevervoer en zijn afgestemd met het CPB. Het betreft de scenario’s Global Economy (GE»), High Oil Prices (HOP) en Regional Communities (RC» )
Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven is de verwachting dat containeroverslag in Amsterdam complementair zal zijn aan de Rotterdamse containeroverslag. De transportcapaciteit van het gehele sluizencomplex waarin de Noordersluis is vervangen door een de nieuwe zeesluis, is geprognosticeerd op 125 miljoen ton aan goederen. Gezien de verwachte groei van de containeroverslag in combinatie met de containerstrategie van Haven Amsterdam is het niet aannemelijk dat er verdringing zal optreden van de goederenstromen naar Rotterdam. Beide havens richten zich op andere marktsegmenten en daardoor andere scheepssegmenten. Rotterdam richt zich met de komst van de Maasvlakte 2 op de allergrootste schepen; Amsterdam richt zich met de nieuwe sluis op het toekomstig middensegment. Door spreiding van de groei over twee havens kan ook beter gebruik worden gemaakt van de beschikbare capaciteit van de achterlandverbindingen. De geprognosticeerde groei van de containeroverslag in de Hamburg – Le Havre range is bovendien van voldoende omvang om beide havens te laten groeien.
Kunt u schetsen welke overige infrastructurele aanpassingen benodigd zijn om een intercontinentale containerterminal in de Amsterdamse haven, vergelijkbaar met de terminals op de Maasvlaktes (gemiddeld 2,5 miljoen teu jaarlijks) en toegankelijk voor containerschepen die qua maatvoering net nog in de geplande nieuwe sluis en Noordzeekanaal passen, zodanig te ontsluiten dat deze kan wedijveren met concurrerende terminals in Noordwest Europa? Is daar naar uw weten al informatie over beschikbaar, waaronder ook informatie over de te verwachten extra vervoersbewegingen op het spoor- en wegennet rond Amsterdam? Zo ja, zou u dergelijke verkenningen c.q. rapportages aan de Kamer willen toezenden?
Zowel ten behoeve van de MKBA als de Milieutoets is onderzoek gedaan naar de effecten op de achterlandverbindingen rond Amsterdam van een groei van de ladingstromen naar 125 miljoen ton (gerelateerd aan de toekomstige maximale doorvoercapaciteit van het sluiscomplex). Hierbij is uitgegaan van het hoogste groeiscenario GE» om het maximale effect op de ontsluitende infrastructuur in kaart te brengen. Hiervoor zijn per type ladingstroom de belangrijkste bestemmingen en modal split in beeld gebracht. Dit is afgezet tegen de beschikbare infrastructuurcapaciteit in 2030, waarbij rekening is gehouden met projecten die de komende jaren gerealiseerd worden. De gevolgen voor de achterlandverbindingen zijn voor de totale ladingstroom bekeken, dus niet specifiek voor containerstromen. Deze analyse laat zien dat de groei van ladingstromen geen significant effect zal hebben op de mate van congestie op de achterlandverbindingen. Dit geldt dus ook voor het effect van extra vervoersbewegingen in verband met groei van het aantal containers. Hierbij zij opgemerkt dat het containervolume in vergelijking met Rotterdam bescheiden is; in het maximale scenario is dit in 2040 nog geen 10% van het volume in Rotterdam.
De capaciteit van de achterlandverbindingen wordt in de autonome ontwikkeling verruimd. Voor de binnenvaart wordt op de binnenvaartverbindingen al een infrastructurele aanpassing gedaan op het Amsterdam-Rijnkanaal, waarbij de bruggen over het kanaal worden verhoogd om duurzame vierlaags containervaart met binnenvaartschepen mogelijk te maken. Ook de uitbreiding van de Beatrixsluizen in het Lekkanaal en het Programma Hoogfrequent Spoor kunnen hierbij worden genoemd.Deze investeringen zijn niet alleen nodig vanwege de groei van de Amsterdamse haven, maar bijvoorbeeld ook voor die van Rotterdam.
De rapportages van de MKBA en de Milieutoets stuur ik u bijgaand1.
Kunt u aangeven welke categorieën schepen de Amsterdamse haven nu kunnen aandoen, gebaseerd op de maatvoering van de huidige Noordersluis, en welke in dat in de toekomst zouden kunnen, gebaseerd op de nieuwe maatvoering van de nieuwe sluis en de huidige maatvoering van het Noordzeekanaal?
De huidige grootste sluis de Noordersluis is 400m lang, 50m breed en 15m diep en is geschikt om schepen uit alle categorieën tot maximaal 45 meter breed schutten. Met name in de containervaart, maar ook in de bulkvaart en in toenemende mate in de cruisevaart staat deze breedtegrens onder druk. Alle schepen op het Noordzeekanaal mogen vanwege de drempel van de tunnels onder het kanaal een maximale diepgang van 13,75 meter hebben. Dieper stekende bulkschepen, de IJ-geul laat een diepgang van maximaal 17.80 meter toe, worden voor de sluis gedeeltelijk gelost (gelichterd) om op de gewenste diepgang verder naar de haven van Amsterdam te varen. Cruiseschepen steken uit de aard van hun vaart niet zo diep en containerschepen kunnen door het vervoer van lege containers worden afgeregeld op de gewenste diepgang. Dit is vergelijkbaar met bijvoorbeeld de vaart van grote containerschepen op de Westerschelde.
De nieuwe zeesluis in IJmuiden wordt in de voorkeursvariant van 65 meter breed toch 18 meter diep om een snellere waterverplaatsing te creëren als een groot schip de sluis invaart. Een veilige en vlotte vaart is hiermee gegarandeerd. Met deze diepte van de sluis hoeft de scheepvaart bovendien geen rekening meer te houden met laag water in IJmuiden en kunnen de schepen het Noordzeekanaal 24 uur per dag bereiken. De in de planstudie Zeetoegang IJmond uitgevoerde modelsimulaties laten zien dat de huidige generatie grote containerschepen (het toekomstig middensegment) veilig door de nieuwe sluis kan en met afdoende verkeersmanagementmaatregelen via het huidige Noordzeekanaal de Amsterdamse haven veilig en vlot kan bereiken.
Leeftijdsgrens voor esthetische ingrepen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de discussie over leeftijdsgrenzen voor borstvergroting of andere esthetische ingrepen?1
Ja. Ik ga in mijn verdere antwoorden uitsluitend in op ingrepen zonder medische indicatie.
Wat vindt u van de uitspraak van Diana Gabriëls, directeur van een kliniek voor plastische chirurgie, die pleit voor ingrepen bij minderjarigen: «Het zijn vaak mooie meisjes, maar zíj zijn niet blij met iets aan zichzelf en daar gaat het om. Met een kleine correctie staan ze krachtiger in het leven»?
Deze uitspraak komt rekening van mevrouw Gabriëls en zij is in elk geval strijdig met de richtlijnen voor plastisch chirurgen, zie ook het antwoord op de vragen 4 en 5.
Is het waar dat uit onderzoeken blijkt dat een op de tien Nederlandse jongeren plastische chirurgie overweegt? Zo ja, vindt u dit verontrustend?
Ik kan deze onderzoeksgegevens niet bevestigen. Het is bekend dat jongeren tijdens de adolescentieperiode zoeken naar hun identiteit. De bevindingen kunnen daarmee in lijn zijn. Het feit dat 10% van de jongeren de vraag beantwoord een correctie te overwegen wil nog niet zeggen dat zij hiertoe zullen overgaan. Er is een groot verschil tussen iets overwegen indien er naar gevraagd wordt en daadwerkelijk de stap naar een kliniek maken.
Hoeveel jongeren onder de 18 jaar ondergaan met toestemming van de ouders een plastisch chirurgische ingreep uit esthetische overwegingen? Is bekend in hoeveel gevallen er uitzonderingen worden gemaakt op de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) vanwege medische noodzaak? Is er enige controle op de toepassing van het begrip «medische noodzaak»?
Het antwoord op beide vragen is mij niet bekend. Ook de NVPC heeft aangegeven niet over deze gegevens te beschikken. Voor zover het om esthetische behandelingen van plastisch chirurgen gaat, moet het dan inderdaad gaan om uitzonderingssituaties. Plastisch chirurgische correctie van afstaande oren is een voorbeeld van een ingreep die onder de leeftijd van 18 jaar plaatsvindt. De leidraad van de NVPC2 benoemt deze uitzondering als zodanig, zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u garanderen dat de kliniek van Diana Gabriels zich aan de richtlijnen van de NVPC houdt? Zo nee, welke mogelijkheden heeft u om dit te controleren en in te grijpen?
In de Leidraad plastische chirurgie en esthetische behandelingen in particuliere klinieken2 van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) staat expliciet dat alleen jongeren ouder dan 18 jaar in aanmerking komen voor cosmetische ingrepen. Alle leden van de NVPC dienen zich te houden aan deze richtlijnen van de vereniging. Ook de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG) stelt duidelijk dat haar leden zich conformeren aan het standpunt van de NVPC.
In uitzonderlijke situaties, namelijk wanneer de lichamelijke en psychische gevolgen van het kind dermate groot zijn, kan hiervan worden afgeweken. Dat is niet het geval in de situaties waarover mevrouw Daniëls spreekt.
Plastisch chirurgen in alle Nederlandse klinieken zijn gebonden aan dit standpunt van hun beroepsgroep. In het toezicht op de verleende zorg kan het naleven van richtlijnen van de beroepsgroepen een belangrijke rol vervullen. Als zorgverleners niet conform deze richtlijnen handelen, kan dit aanleiding vormen voor interventie door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
De standpuntbepaling van de NVPC gaat overigens verder dan het stellen van een leeftijdsgrens voor cosmetische ingrepen alleen. De NVPC distantieert zich ook van (groeps)aanbiedingen tegen een gereduceerd tarief waarbij onvoldoende bedenktijd wordt gegeven.
Herinnert u zich uw pleidooi in april voor het verhogen van de minimumleeftijd voor cosmetische ingrepen die niet medisch noodzakelijk zijn? Deelt u de mening dat de minimumleeftijd voor cosmetische ingrepen verhoogd moet worden naar 18 jaar, en dat dit wettelijk moet worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Ja dat herinner ik mij.
Op dit moment kent de Wet op de Geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) aan 16- en 17 jarigen een rechtspositie toe die hen in staat stelt geheel zelfstandig een geneeskundige behandelingsovereenkomst aan te gaan en ook zelf de patiëntenrechten van de WGBO uit te oefenen. Geen toestemming van ouders of voogd is vereist. Alleen bij wilsonbekwaamheid worden zij vertegenwoordigd door hun ouders of voogd.
Voor de 12- tot 16 jarigen geldt dat voor geneeskundige behandeling in beginsel dubbele toestemming vereist is, van zowel de minderjarigen zelf als van hun ouders of voogd als deze minderjarigen volgens de hulpverlener wilsbekwaam zijn. Zo niet, dan worden zij vertegenwoordigd door hun ouders of voogd.
Het is duidelijk dat de WGBO in beginsel dus ruimte biedt voor het uitvoeren van esthetische ingrepen onder de 18 jaar, maar deze ruimte wordt voor plastisch chirurgen in de praktijk ongedaan gemaakt door de richtlijnen die deze beroepsgroep voor zichzelf geformuleerd heeft. Ik onderzoek momenteel de schoonheidsbranche om eventueel bestaande hiaten te dichten. Ik zal de leeftijdsgrens daarbij betrekken.
De Rotterdamsebaan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom de geplande capaciteit van de Rotterdamsebaan is verkleind van grofweg 70 000 autobewegingen naar 38 000 autobewegingen per etmaal?
De Rotterdamsebaan zal worden uitgevoerd met 2x2 rijstroken. Dit was ook het plan in 2008.
In 2008 was de verwachting, dat circa 70 000 auto’s per etmaal gebruik zouden maken van de Rotterdamsebaan. Bij de verkeersberekeningen is destijds uitgegaan van een directe aansluiting van de Rotterdamsebaan op het Hoofdwegennet (A4 en A13) en een deels ongelijkvloerse aansluiting op het stedelijke wegennet. Gebleken is echter, dat deze verkeersintensiteit niet adequaat kan worden verwerkt op het aansluitende stedelijke wegennet dan wel daar zou leiden tot milieuknelpunten.
Door de nu voorgenomen wijze waarop de Rotterdamsebaan wordt aangesloten op het Hoofdwegennet (op de kruising met verkeerslichten binnen Knooppunt Ypenburg) en op het stedelijke wegennet (met onder meer T-splitsing) wordt het verkeersaanbod van de Rotterdamsebaan op beide wegennetwerken in voldoende mate beperkt. Naar huidig inzicht zullen in 2020 circa 38 000 auto’s per etmaal gebruik maken van de Rotterdamsebaan.
Wat dit betekent voor de (maatschappelijke) kosten en de baten van het project zal blijken uit de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) van het project, waaraan de gemeente nu werkt.
Komt dit voort uit de hoge verkeersintensiteiten op de A4 (hoofdbaan en parallelbaan) als gevolg van de toenemende drukte op de desbetreffende weggedeelten vanwege de overige geplande projecten in de Zuidvleugel? Of door te kleine capaciteit van de wegvakken die aan weerszijden aansluiten op de Rotterdamsebaan? Kunt u dat toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is hier een relatie met de afmetingen van de weefvakken waarop de Rotterdamsebaan uitkomt bij de A4?
Nee. De Rotterdamsebaan zal worden aangesloten op de kruising binnen Knooppunt Ypenburg. Na het passeren van de verkeerslichten kan het verkeer de A13 en de A4 op.
Kunt u aangeven of er fysiek voldoende ruimte is voor de geplande weefvakken bij de aansluitingen Rotterdamsebaan en toelichten of dit technisch haalbaar is?
Ja. Er is voldoende ruimte en het is technisch haalbaar.
Kunt u garanderen dat alle weefvakken, die benodigd zijn voor een veilige en goede inpassing, daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden binnen het gestelde budget?
Ja. De Rotterdamsebaan is een regionaal/lokaal project. Ik verleen een subsidie voor dit project, mits wordt voldaan aan de gestelde eisen daarbij, die zijn verwoord in de subsidievoorwaardenbrief van december 2008.
Een verkeersveilig ontwerp is vanzelfsprekend een eis van zowel de gemeente Den Haag en het stadsgewest Haaglanden zelf als van mij.
Op welke drie plaatsen moet het verkeer worden gereduceerd, om te voorkomen dat de verkeersintensiteit in en buiten de Rotterdamsebaan te hoog wordt, zoals in de studie is aangegeven? Wat is het verkeerskundige effect daarvan op die plaatsen en elders?
De verkeerscapaciteit van de Rotterdamsebaan wordt vooral bepaald door de capaciteit van het aansluitende stedelijke wegennet en de tunnel. Om een te grote verkeersstroom op het aansluitende stedelijke wegennet en/of in de tunnel te voorkomen is de vormgeving van de aansluitingen (binnen Knooppunt Ypenburg en op de Centrumring) geoptimaliseerd. De aansluitingen fungeren daarbij als de «doseerpunten» voor de tunnel en de Centrumring.
Bent u bereid de kosten-batenanalyse openbaar te maken?
De Rotterdamsebaan is een regionaal/lokaal project. Het is aan de gemeente Den Haag en het Stadsgewest Haaglanden om deze al dan niet te publiceren.
Acute verloskunde in Meppel |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraken van een bestuurder van het Diaconessenhuis in Meppel over de toekomst van de acute verloskundige zorg en kindergeneeskunde in Meppel?1
Ja.
Is u bekend wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot het overleg tussen de betrokken partijen over de toekomst van de acute verloskundige zorg in Meppel?
Middels interventies van de Commissaris van de Koningin de heer Tichelaar, de burgemeester van Meppel en het College Perinatale Zorg zijn de partijen de afgelopen periode weer om de tafel gebracht. Er heeft onder leiding van Professor Blijham een verkenning plaats gevonden naar de knel- en aanknopingspunten voor samenwerking in de keten van geboortezorg in de regio Meppel. De verloskundigen hebben de derde sessie van deze verkenning afgezegd in verband met de uitspraken van de betreffende bestuurder, zij hebben echter nog wel de kans om te reageren op het rapport van de heer Blijham. Het bestuur geeft aan het eindrapport van de heer Blijham mee te wegen in hun komende besluitvorming. Het bestuur wijst er op dat de bereikbaarheid van de acute verloskundige zorg binnen 45 minuten in de regio niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie en de samenwerking met de verloskundigen in de regio goed georganiseerd moet zijn.
Ik verwacht dat, zoals afgesproken in deze overleggen tussen alle partijen, op 1 november 2012 de contouren van het zorglandschap en de inrichting van de keten van geboortezorg in de regio Meppel bekend zijn.
Klopt het dat naar aanleiding van het overleg tussen de betrokken partijen rond 1 november 2012 een definitief besluit genomen zal worden over de toekomst van verloskundige zorg in Meppel? Hoe beoordeelt u in dat licht de uitspraken van de ziekenhuisbestuurder van het Diaconessenhuis? Bent u van mening dat weer wordt voorgesorteerd op verplaatsen van acute verloskundige zorg naar Zwolle, in plaats van het zorgvuldig afwegen van alle mogelijke alternatieven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de taak van het College Perinatale Zorg (CPZ) om voor het einde van dit jaar tot een landelijk dekkend netwerk van goed functionerende samenwerkingsverbanden te komen? Kunt u de Kamer berichten over de uitkomst of de voortgang van het gesprek van het CPZ met alle betrokken partijen om te komen tot een degelijk samenwerkingsverband met een ingevulde regionale zorgstandaard?2 Deelt u de mening dat met betrekking tot mogelijke centralisatie van acute verloskundige zorg naar Zwolle, de punctualiteit van ambulances in Drenthe in het geding zal komen?3 Bent u bereid de beschikbaarheid en bereikbaarheid en daarmee de haalbaarheid van de landelijke norm voor spoedritten voor deze regio goed te laten onderzoek voor het definitieve besluit over eventuele decentralisatie genomen wordt?
In mijn brief van 21 mei 2012 heb ik u de voortgang geschetst van de motie van mevrouw Arib en mevrouw Smilde betreffende een landelijk dekkend netwerk van regionale zorgstandaarden voor geboortezorg. Het CPZ werkt momenteel aan een checklist die beschrijft waar de regionale samenwerkingsverbanden aan moeten voldoen. De checklist is een startdocument en is opgesteld aan de hand van de conclusies van het Stuurgroepadvies en wordt nu al gebruikt om regionale samenwerkingsverbanden te ondersteunen en te toetsen. Van belang is dat in de regionale samenwerkingsverbanden de acute verloskundige zorg georganiseerd dient te zijn als onderdeel van de regionale keten van zorg bij zwangerschap en geboorte. Het CPZ geeft op dit moment advies bij de planvorming in onder andere Meppel en zal beoordelen in hoeverre deze plannen in overeenstemming zijn met de huidige concept checklist.
In gezamenlijke opdracht van Achmea en de RAV'en IJsselland en Drenthe doet het RIVM momenteel onafhankelijk onderzoek naar de ambulance rijtijden. De gevolgen voor de bereikbaarheid bij een eventuele concentratie van de bevallingen in Zwolle worden getoetst aan de 45 minuten norm. De lokale partijen zullen dit onderzoek meenemen in de uiteindelijke besluitvorming.
Wat is uw reactie op geruchten over het mogelijk verdwijnen van kindergeneeskunde in Meppel?
Ik verwacht dat, zoals afgesproken in de overleggen tussen alle partijen, op 1 november 2012 de contouren van het zorglandschap en de inrichting van de keten van geboortezorg in de regio Meppel bekend zijn. Ik ga ervan uit dat de kindergeneeskunde daarbij wordt meegenomen.
Het hijsen van de Europese vlag door de gemeente Amsterdam |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Amsterdam hijst Europese vlag»1?
Deelt u de mening dat het volslagen absurd is dat, nota bene in onze hoofdstad, aan de vlag van een ondemocratisch instituut als de Europese Unie voorrang wordt gegeven boven onze nationale driekleur?
Deelt u de mening dat de VVD-vertegenwoordigers in het Amsterdamse gemeentebestuur hiermee duidelijk maken inmiddels volledig eurofiel te zijn?
Bent u, aIs minister-president, bereid uw Amsterdamse partijgenoten hierop aan te spreken?
Bent u bereid er voor te zorgen dat de Europese vlag wordt verwijderd van alle openbare gebouwen?
De status van de MIRT-projecten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wilt u voor alle infrastructuurprojecten, die zijn opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport c.q. die worden gefinancierd vanuit het Infrastructuurfonds, en die zich momenteel via het Rijk of decentrale overheden in de uitvoeringsfase, de planfase of de verkenningsfase bevinden, de onderstaande aspecten schematisch weergeven en daarbij 1 september 2012 als peildatum hanteren?
Zoals ik in reactie op de lijst met vragen – MIRT (33 000-A-3), d.d. 29 juni 2012 – van uw commissie voor Infrastructuur en Milieu heb aangegeven, treft u het door u gevraagde actuele overzicht voor de MIRT projecten aan in het MIRT projectenboek 2013. Het MIRT projectenboek 2013 ontvangt u als bijstuk bij de begroting IenM op Prinsjesdag.
Zoals toegezegd biedt de begroting 2013 meer inzicht en transparantie dan voorheen. Deze begroting biedt per modaliteit op programma/projectniveau inzicht in de fase waarin een project of programma zich bevindt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de realisatiefase aan de ene kant en de planuitwerking/verkenning aan de andere kant. Er wordt tevens ingegaan op de mate van verplichtheid (budgetflexibiliteit) tot en met 2028. Dit conform mijn toezegging aan Uw Kamer naar aanleiding van de Voorjaarsnota 2012.
De prioritering conform de systematiek van het eerder verstrekte prioriteringsoverzicht heeft u reeds ontvangen (Kamerstuk 33 000-A, nr. 71).
Kunt deze vragen vóór 16 augustus 2012 beantwoorden?
U ontvangt de door u gevraagde informatie in en bij de begroting 2013. Ik wil hier nu geen voorschot op nemen.
De hoge administratievelastendruk bij Fysiotherapeuten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de tv-uitzending waarin fysiotherapeuten alarm slaan over de hoge administratieve lasten waarmee zij worden geconfronteerd?1
Ja.
Herkent u zich in de stelling dat er van de tien behandelingen twee opgaan aan administratieve handelingen? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen?
Zorgverzekeraars moeten vooraf helder zijn over de criteria op basis waarvan ze contracten met fysiotherapeuten afsluiten, zodat iedereen goed weet waar hij aan toe is. Zorgverzekeraars hebben een wettelijke plicht om zorg in te kopen en daarbij aandacht te besteden aan de kwaliteit van de zorg die zij inkopen. Het systeem zoals we dat nu hebben, nodigt de fysiotherapeut uit om de beste kwaliteit te leveren, en de zorgverzekeraar om de beste zorg te contracteren. En dat is in het voordeel van de patiënt.
Ik vind het van groot belang dat een zorgverlener voldoende tijd kan besteden aan datgene waarvoor hij is opgeleid: het leveren van zorg. Ik begrijp dat het registreren van kwaliteitsgegevens ervaren wordt als een administratieve belasting voor fysiotherapeuten die ze graag zo laag mogelijk houden. Ook zorgverzekeraars geven aan administratieve lasten tot het noodzakelijke te willen beperken. Maar ze hebben wel gegevens nodig, niet alleen met het oog op de zorginkoop, maar ook om ingediende rekeningen te kunnen beoordelen.
In de praktijk blijkt dat een deel van de problematiek van de administratieve druk goed is op te lossen door automatisering. Veel indicatoren kunnen bijvoorbeeld direct uit elektronische patiëntendossiers van de fysiotherapeuten worden gehaald. Dit systeem bestaat echter nog niet heel lang. Ik kan me dan ook voorstellen dat het voor therapeuten nog geen gewoonte is om gegevens digitaal in te voeren in plaats van een papieren dossier te schrijven. Daardoor kan het zijn dat er nu meer tijd nodig is voor documenteren van behandelingen dan wanneer men eenmaal gewend is aan deze vorm van registreren.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat verzekeraars en fysiotherapeuten in hun contracten afspraken maken over het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten.
Overigens wil ik benadrukken dat er op dit gebied al veel wordt gedaan door zowel fysiotherapeuten als verzekeraars. Een aantal voorbeelden zijn onder andere te vinden in het standpunt van het KNGF2 naar aanleiding van de door u genoemde uitzending van EénVandaag.
Hebt u kennisgenomen van het manifest «Alarmfase rood, fysiotherapie in nood»?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van fysiotherapeuten dat zorgverzekeraars veel informatie opeisen en dat de vertrouwelijkheid tussen patiënt en fysiotherapeut geweld wordt aangedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling van fysiotherapeuten dat zorgverzekeraars ongebreideld met patiëntgegevens mogen doen wat hen goeddunkt? Is het uitvragen van deze gegevens noodzakelijk voor de zorginkoop en de kwaliteit? Zo nee, welke rol ziet u voor uzelf bij het beschermen van de privacy van de patiënten?
Zorgverzekeraars zijn, net als iedereen in Nederland, gehouden aan wettelijke bepalingen voor privacy vanuit de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Daarop houdt het CBP toezicht.
Voor het verdere antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de leden van Gerven en Leijten (beiden SP) over de handelwijze van zorgverzekeraar Achmea om het aanleveren van patiëntengegevens door fysiotherapeuten aan derden te verplichten (ingezonden 3 april 2012).
Het bericht dat ACTA terug is als CETA |
|
André Elissen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Angst voor tweede ACTA is «ongegrond»»1 en «Hey, ACTA is terug, maar heet nu CETA»2?
Ja.
Is het inderdaad zo dat een gedeelte van de tekst van de Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) tevens in de nieuwe Canada-EU Trade Agreement (CETA) staat? Hoe komt het dat de ACTA steeds maar terug blijft komen?
Met CETA wordt een breed en ambitieus vrijhandelsakkoord tussen Canada en de Europese Unie beoogd, waarin partijen afspreken om vrijwel alle douanetarieven af te schaffen en daarnaast afspraken maken over o.a. de handel in diensten, de toegang van investeringen, overheidsaanbestedingen, mededinging en geschillenbeslechting. Vrijhandelsakkoorden zijn van groot belang voor economisch herstel en welvaartsgroei, in de EU en met name in Nederland. De jaarlijkse reële inkomstwinsten binnen 7 jaar na de invoering van CETA, worden geschat op circa € 8,2 miljard voor Canada en € 11,6 miljard voor de EU. Nederland verwacht als handelsland in relatief een groot deel van deze winst te kunnen meedelen.
Aangezien de bescherming en handhaving van intellectuele eigendomsrechten in landen buiten de EU ook van groot belang is voor de innovatiekracht van bedrijven, de creatieve industrie en onderzoekers in de EU, vormen bepalingen over de handhaving van intellectuele eigendomsrechten een klein, maar belangrijk onderdeel van een vrijhandelsakkoord.
Het is juist dat een deel van de in ACTA gebruikte teksten in de CETA onderhandelingstekst van februari jl. voorkwam. Deze zijn echter van vóór de stemming door het Europees Parlement. De Europese Commissie heeft inmiddels – in de ogen van het kabinet terecht – aangegeven deze stemming van het Europees Parlement volledig te respecteren en deze in acht te nemen ten aanzien van CETA3. De artikelen 27 lid 3 en 27 lid 4 van ACTA over de aansprakelijkheid van Internet Service Providers maakten al geen deel meer uit van de huidige CETA tekst. De overige bepalingen op het gebied van handhaving van intellectuele eigendomsrechten worden nu in het licht van voornoemde stemming bestudeerd. Indien bepalingen hiermee niet stroken dan worden ze herzien of verwijderd. De huidige bepalingen in het ontwerpvrijhandelsakkoord met betrekking tot de handhaving van intellectuele eigendomsrechten zijn in overeenstemming met de EU-richtlijnen en de nationale wetgeving van de lidstaten. Gezien de uitspraak van uw Kamer in motie nr 2884 zal dit kabinet – in welk akkoord dan ook – niet akkoord gaan met bepalingen uit ACTA waar de Kamer zich tegen heeft uitgesproken, zoals bepalingen over strikte handhaving van intellectueel eigendom op internet en bepalingen die toekomstige hervormingen van het auteursrecht in de weg staan.
Ziet u het als uw plicht om de Tweede Kamer expliciet voor te lichten wanneer passages uit de weggestemde ACTA in een andere vorm op (dreigen te) duiken? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de informatievoorziening aan uw Kamer is het gebruikelijk dat internationale onderhandelingen ten behoeve van een handelsovereenkomst vertrouwelijk zijn: dergelijke onderhandelingen hebben tot doel om een gedeeld resultaat te bereiken en vereisen enige mate van vertrouwelijkheid opdat iedere partij zich vrij voelt om toezeggingen te doen en/of opties uit te proberen alvorens definitief met een overeenkomst in te stemmen.
Bij dit proces wordt de Kamer op gebruikelijke wijze betrokken. Dit houdt in dat voorafgaand aan een Europese handelsraad, de Kamer een bewindspersoon kan spreken over de lopende onderhandelingen. Het kabinet informeert vanzelfsprekend de Kamer ook, bijvoorbeeld door middel van de geannoteerde agenda van de handelsraad. Na afronding van de onderhandeling krijgt het nationale parlement in geval van akkoorden waar sprake is van gemengde competentie (deels nationaal, deels Europees) de gelegenheid zich uit te spreken over het verdrag in de ratificatieprocedure.
Zijn er momenteel andere verdragen (in voorbereiding) waarin passages zijn opgenomen die (qua betekenis of impact) met de ACTA overeenkomen? Kunt u dit antwoord toelichten?
Er zijn op dit moment geen met ACTA vergelijkbare verdragen in onderhandeling.
Vanzelfsprekend wordt wel onderhandeld met verschillende (groepen van) landen over een vrijhandelsakkoord waar intellectuele eigendom één van de onderwerpen is. De onderhandelingen met Singapore worden naar verwachting dit jaar afgerond en volgend jaar waarschijnlijk die met Maleisië en India. Voor een volledig overzicht van de vrijhandelsakkoorden en de stand van zaken verwijzen wij naar de website van de Europese Commissie – DG Trade5. De bepalingen over handhaving van intellectuele eigendomsrechten zijn niet nieuw, maar in lijn met eerder overeengekomen regelgeving binnen de Europese unie en internationale verdragen, zoals de TRIPS-overeenkomst6 en diverse auteursrechtverdragen van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom7. De Nederlandse wetgeving is daar uiteraard ook mee in overeenstemming.
Welke stappen gaat u nemen om te voorkomen dat er ACTA-achtige verdragen worden ontwikkeld? Gaat u deze ontwikkelingen de pas afsnijden door aan te geven dat Nederland dit niet wil of door bijvoorbeeld te werken aan het dusdanig bestendigen van internetvrijheid zodat initiatieven als de ACTA bij voorbaat kansloos zijn?
Zoals wij uw Kamer eerder hebben aangegeven, hebben wij de wens van uw Kamer ten aanzien van ACTA meegegeven aan de Europese Commissie. Nu het Europees Parlement tegen ACTA heeft gestemd en ook diverse parlementen van andere lidstaten hebben aangegeven geen goedkeuring aan ACTA te willen geven, verwachten wij geen nieuwe ACTA-achtige verdragen die ook op Nederland van toepassing zouden zijn.
Mocht er een nieuw initiatief met betrekking tot de handhaving van intellectuele eigendomsrechten komen, dan zal dat voorstel door de alsdan zittende regering op zijn inhoud worden beoordeeld en zal uw Kamer bij dit proces op de gebruikelijke wijze worden betrokken. Ten aanzien van de ontwikkelingen en initiatieven van de regering op het gebied van internetvrijheid verwijzen wij naar brieven aan uw Kamer van 10 april 2012 en 10 juli 20128.
De geplande aanleg van het agrologistieke bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard bij Ridderkerk |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Is bij u bekend waarom de provincie Zuid-Holland in haar MER-beoordeling de score op luchtkwaliteit achterwege laat? Kunt u dit toelichten?
Het bedrijventerrein Nieuw-Reijerwaard is een aan de provincie Zuid-Holland gedecentraliseerd Nota Ruimte budget project. De provincie Zuid-Holland is daarmee ook het bevoegde gezag voor het vaststellen van de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER. Het Rijk is hierbij niet betrokken. Het project maakt echter wel deel uit van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Voor luchtkwaliteit geldt dat de monitoringstool van het NSL alle informatie biedt met betrekking tot luchtkwaliteit waarmee een apart onderzoek niet nodig is.
Deelt u de mening dat in een MER (milieu-effectrapportage) de gevolgen voor luchtkwaliteit altijd beoordeeld dienen te worden?
In het algemeen geldt dat in een milieueffectrapportage (MER) informatie moet worden gegeven over de kans op aanzienlijke milieugevolgen van een project. Dit betekent dat per project in de fase van het vaststellen van de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER door het bevoegd gezag beoordeeld en gemotiveerd moet worden welke milieuaspecten wel of niet moeten worden onderzocht. Daarmee is het geen vanzelfsprekendheid dat altijd alle milieuaspecten in een MER moeten worden onderzocht.
Is bij u bekend wat de relatie is tussen de aanleg van Nieuw-Reijerwaard en de extra € 12 miljoen die de provincie Zuid-Holland uittrekt voor de verbetering van de luchtkwaliteit in de regio Rotterdam?
De provincie Zuid-Holland heeft haar Actieprogramma Luchtkwaliteit geïntensiveerd. Deze intensivering is gericht op het verbeteren van de luchtkwaliteit in heel Zuid-Holland en specifiek gericht op de luchtkwaliteit rond de (potentiële) knelpunten. De door u genoemde locatie is niet aangemerkt als specifiek knelpunt, maar zal volgens de provincie echter wel enig voordeel ondervinden van de extra inzet.
Kunt u aangeven hoe groot de leegstand is op bestaande agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland?
Nee. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aangegeven dat provincies en gemeenten verantwoordelijk zijn voor de programmering van verstedelijking (inclusief bedrijventerreinen). Daarbij hoort ook het bijhouden van de leegstand. Regionale partijen betrokken bij drie agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland (Honderdland in Maasdijk, ABC Westland in Poeldijk en de Klappolder in Bleiswijk) geven aan dat de leegstand daar minder dan 5 procent is. Zij nemen tot op heden geen significante toename van de leegstand waar.
Kunt u aangeven hoe groot momenteel de vraag is naar dergelijke nieuwe agrologistieke bedrijventerreinen in Zuid-Holland, dit mede in het licht van de huidige economische situatie?
Nee. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aangegeven dat provincies en gemeenten verantwoordelijk zijn voor de programmering van verstedelijking (inclusief bedrijventerreinen). Daarmee is het ramen van bedrijventerreinen ook een taak van de provincies. Het ramen van bedrijventerreinen voor specifieke doelgroepen is ongebruikelijk, omdat bedrijventerreinen vaker door meerdere sectoren/doelgroepen worden gebruikt.
Deelt u de mening dat deze locatie voor een agrologistiek bedrijventerrein erg ongelukkig is omdat 1) de glastuinbouw in de directe omgeving voor een groot deel is verhuisd, 2) het bedrijventerrein dichtbij bewoning is gepland, 3) goede ontsluiting via goederenspoor ontbreekt, 4) de ontsluiting via water alleen mogelijk is als er vrachtverkeer op en neer van het terrein naar de haven van Ridderkerk moet rijden waarbij het verkeer door Ridderkerk toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Met de realisatie van Nieuw Reijerwaard wordt uitvoering gegeven aan vastgesteld (Rijks-)beleid. Oorspronkelijk was in de Noordrand van de Hoeksche Waard een bovenregionaal, havengerelateerd bedrijventerrein gepland van 120 ha. Nadat een meerderheid van de Tweede Kamer tegen deze ontwikkeling bleek, is door het RPB in samenwerking met het CPB in 2007 uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar mogelijke alternatieve locaties. Daarin zijn aspecten van ontsluiting en omgeving als genoemd in de vraag meegenomen. Op basis daarvan heeft het Kabinet na intensief overleg met de Provincie Zuid-Holland en de Stadsregio Rotterdam gekozen voor de ontwikkeling van de «alternatieve locaties Hoeksche Waard» Nieuw Reijerwaard te Ridderkerk en Westelijke Dordtse Oever (WDO) te Dordrecht. Hierover is uw Kamer destijds ook over geïnformeerd. Vanuit het Rijk is aangedrongen op voorspoedige realisatie en zijn daartoe ook instrumenten ingezet. Het project is benoemd als Nota Ruimte-project. Tenslotte is het project ook opgenomen in de Crisis- en Herstelwet. In 2009 is een bestuursovereenkomst gesloten tussen alle betrokken partijen gericht op de uitvoering van het project. Deze is ook ondertekend door de coördinerend minister van (destijds) EZ, mede namens de ministers van (destijds) V&W en VROM. Het Rijk draagt € 17,75 miljoen bij aan de realisatie van het project.
Kunt u aangeven in welke fase van besluitvorming dit project zich bevindt en toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet totdat de Kamer terug is van reces?
Zoals al aangegeven is het project Nieuw-Reijerwaard een aan de Provincie Zuid-Holland gedecentraliseerd Nota Ruimte budget project. De Provincie Zuid-Holland is daarmee ook verantwoordelijk voor de besluitvorming van dit project. Op dit moment werkt de Provincie Zuid-Holland aan een provinciaal inpassingsplan. Dit zal dit najaar ter inzage worden gelegd en wordt naar verwachting in het voorjaar van 2013 vastgesteld.
Trage teruggave van gestolen goederen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van bijgaande mailwisseling tussen een slachtoffer van diefstal en het Openbaar Ministerie (OM)?1
Ja.
Deelt u de mening dat politie en OM gestolen goederen zo snel mogelijk aan de rechtmatige eigenaar terug moeten geven, zonder dat hier druk op uitgeoefend moet worden?
Ja. Zodra er geen strafvorderlijk belang meer is dat zich hiertegen verzet, dienen de goederen te worden teruggegeven.
Wat is er in de afhandeling van deze inbeslagname misgegaan, waardoor het slachtoffer ruim een half jaar op haar gestolen en teruggevonden spullen heeft moeten wachten, terwijl vanaf het begin de rechtmatige eigenaar duidelijk was? Schrikt u ook dat uiteindelijk de druk van openbaarmaking nodig was om een snelle beslissing af te dwingen?
Het OM heeft mij bericht dat de betreffende goederen werden aangetroffen bij een persoon die verklaarde dat het om zijn eigen goederen ging. Er was onderzoek voor nodig om vast te stellen dat de goederen gekoppeld konden worden aan een tweetal inbraken. Vervolgens vormde nader onderzoek naar deze inbraken, en de weigering van de verdachte om afstand van de goederen te doen, een belemmering voor de onmiddellijke teruggave van de goederen aan de slachtoffers. Na het afronden van het onderzoek heeft het helaas nog een maand geduurd voordat de goederen zijn teruggegeven, terwijl deze onmiddellijk na het beëindigen van het onderzoek geretourneerd hadden kunnen worden. Ik betreur deze gang van zaken. Overigens is de uiteindelijke beslissing tot teruggave van de goederen niet genomen onder druk van openbaarmaking.
Is deze afhandeling symptomatisch voor een gebrek aan aandacht voor het slachtoffer bij OM en politie? Zo nee, waaruit blijkt dat deze organisaties wel voldoende aandacht besteden aan de belangen van slachtoffers?
Aandacht voor slachtoffers is een speerpunt voor het OM. Dit blijkt onder meer uit de Aanwijzing slachtofferzorg en de OM-visie op slachtofferzorg. Het belang van een snelle afhandeling van beslag, waaronder de mogelijkheden van artikel 116 Sv., zal binnen het OM worden benadrukt.
Een algemene termijn waarbinnen slachtoffers hun goederen kunnen ontvangen valt niet te geven, omdat dit mede afhangt van het verloop van het strafrechtelijk onderzoek. In dit kader is het wetsvoorstel conservatoir beslag ten behoeve van slachtoffers van belang, dat bij uw Kamer aanhangig is (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 295, nr. 2. Dit omvat onder andere een wijziging van artikel 552a, eerste lid, Sv., waarmee voor slachtoffers de mogelijkheid ontstaat om beklag te doen als het OM besluit om geen gebruik te maken van de mogelijkheid van artikel 116, vierde lid, Sv. om het goed in bewaring te geven bij het slachtoffer.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat het OM alle mogelijkheden van artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) benut om gestolen goederen zo snel mogelijk aan de eigenaar terug te geven, zodat slachtoffers van diefstal niet ook nog eens slachtoffer worden van een falende overheid?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welke termijn mogen slachtoffers vanaf nu rekenen op duidelijkheid van het OM over de teruggave van hun gevonden goederen? Hoe gaat u de Kamer informeren over de behaalde resultaten?
Zie antwoord vraag 4.
De langstudeerboete |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechter: langstudeerboete mag opgelegd worden»?1
Ja
Deelt u de mening dat, hoewel de rechter terughoudend is in zijn uitspraak, de langstudeerdersboete op politiek wankele grond staat? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de mening dat de langstudeerdersmaatregel op politiek wankele grond staat, niet. Het kan zijn dat sommige partijen in hun verkiezingsprogramma hebben opgenomen dat zij de langstudeerdersmaatregel willen terugdraaien. Dit zijn echter verkiezingsprogramma’s en pas nadat er een nieuw kabinet is gevormd, zal duidelijk worden wat de politiek van plan is met de langstudeerdersmaatregel. Bovendien zal er een gat in de begroting ontstaan als de langstudeerdersmaatregel wordt afgeschaft of uitgesteld. Het verhoogd collegegeld gaat immers materieel in per september 2012. Zolang er geen alternatief is én de wet niet is gewijzigd, blijft de langstudeerdersmaatregel van kracht. Bovendien genereert het mogelijk genoemde alternatief van het invoeren van een sociaal leenstelsel in de bachelor- en in de masterfase pas op langere termijn opbrengsten.
De rechter was terughoudend in zijn uitspraak vanwege de bevoegdheidsverdeling tussen de staatsorganen, de trias politica. De rechter zit niet op de stoel van de wetgever. Bovendien mag de rechter niet toetsen aan de Grondwet of algemene rechtsbeginselen
Deelt u de mening dat de kans dat de langstudeerdersboete het collegejaar 2013–2014 haalt buitengewoon gering lijkt, gezien de politieke meerderheid die zich vormt voor afschaffing?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat kunnen studenten die per 1 september 2012 een langstudeerdersboete krijgen, van u verwachten? Deelt u de mening dat kwijtschelding gezien de politieke verhoudingen de enige logische oplossing is? Zo nee, waarom niet?
De studenten die per 1 september 2012 het verhoogd collegegeld verschuldigd zijn – rekening houdend met de uitspraak van de rechter – zullen dit ook dan moeten betalen. Ik ben niet van mening dat kwijtschelding gezien de politieke verhoudingen de enige logische oplossing is, afgezien nog van het feit dat ik daar de bevoegdheid niet voor heb. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Bent u op zijn minst bereid om in de geest van behoorlijk bestuur de inning van de boetes zolang uit te stellen totdat duidelijk is of een nieuw kabinet de maatregel zal handhaven? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben hiertoe niet bereid. Door de invoering van de langstudeerdersmaatregel bestaat het wettelijke collegegeld uit twee tarieven. Het basistarief en het verhoogd tarief. Het verhoogde tarief -indien verschuldigd-zal gewoon betaald moeten worden door studenten. De langstudeermaatregel is door de rechter met uitzondering voor een kleine groep deeltijdstudenten rechtmatig verklaard en de tarievenstructuur binnen het wettelijk collegegeld zal dan ook materieel per september 2012 ingaan.
Welke actie gaat u ondernemen op het punt van de deeltijdstudenten, waarbij de rechter uitsprak dat de wet aanpassing behoeft?
Ik zal bevorderen dat zo spoedig mogelijk een algemene maatregel van bestuur (amvb) wordt gepubliceerd waarin gehoor wordt gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Studenten aan een deeltijdse opleiding die zich uiterlijk op 1 februari 2011 hebben ingeschreven voor die opleiding zijn pas het verhoogde wettelijke collegegeld verschuldigd indien zij meer dan één jaar langer staan ingeschreven dan de minimumduur van die opleiding die bepaald is door het instellingsbestuur. Deze duur kan bijvoorbeeld vastgelegde zijn in de Onderwijs- en Examenregeling (OER), de studiegids en het studentenstatuut. Bepalend is de duur van de opleiding op 1 februari 2011.
De amvb zal op 1 september 2012 in werking treden.
De dreigende sluiting van twee Groningse ziekenhuizen en riante vertrekregeling van een directeur |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Lucas Ziekenhuis in Winschoten en het Delfzicht Ziekenhuis in Delfzijl gesloten dreigen te worden op basis van de uitkomsten van een geheim onderzoeksrapport?1
Ik kan niet vaststellen of de eventuele sluiting van de locaties Winschoten en Delfzijl op basis van de uitkomsten van een geheim onderzoeksrapport is. Mij is bekend dat OZG en Menzis onderzoek hebben gedaan naar een voor de toekomst verantwoorde tweedelijns zorgfunctie voor de regio. De resultaten van dit onderzoek is verwoord in een onderzoeksrapport dat in eigendom is van de opdrachtgevers.
Deelt u de mening dat het vanuit democratisch oogpunt onacceptabel is als vitale voorzieningen van publiek belang op basis van een geheim rapport dreigen te worden ontmanteld? Zo nee, waarom niet?
Uit de berichtgeving van de OZG, UMCG en Menzis blijkt dat er een tweedelijns zorgfunctie te realiseren is vanuit een nieuw te bouwen locatie in het hart van de regio met sluiten van de locaties in Delfzijl en Winschoten. De herinrichting van de zorg leidt niet tot ontmanteling.
Deelt u de mening dat de betrokken gemeenteraden, Provinciale Staten van Groningen en de Tweede Kamer inzage moeten hebben in het rapport van KPMG/Plexus? Zo nee, waarom niet?
De betrokken partijen hebben aangegeven dat er na de zomer een openbare versie van het rapport beschikbaar komt. In deze openbare versie van het rapport is de bedrijfsgevoelige informatie over de OZG weggelaten.
Hoeveel verdient Wouter Bos aan deze klus van KPMG/Plexus en vindt u dit een doelmatige besteding van zorggeld?
Zorginstellingen leggen rekening en verantwoording af over hun exploitatie in hun jaarverslagen. De daarin opgenomen informatie gaat niet zover dat daaruit af te leiden valt wat afzonderlijke opdrachten aan ingehuurde derden hebben gekost, laat staan wat de opbrengst ervan is voor door die derden ingeschakelde personen. Dus ook nadat het jaarverslag over 2012 wordt gepubliceerd, kan ik uw vraag niet beantwoorden.
Deelt u de mening dat de artsen en verpleegkundigen van het Lucas Ziekenhuis en het Delfzicht Ziekenhuis het rapport op basis waarvan hun ziekenhuizen dreigen te worden gesloten, zouden moeten kunnen bestuderen? Zo nee, waarom niet?
De OZG, in 2008 ontstaan uit een fusie van het Delfzicht Ziekenhuis en het st. Lucas ziekenhuis, is één ziekenhuisorganisatie met twee locaties.
De Raad van Bestuur van de OZG heeft de artsen en medewerkers geïnformeerd over de resultaten.
Vindt u het verstandig dat een ziekenhuis, dat verlies draait, zich gaat bezighouden met nieuwbouwplannen? Is het niet beter eerst de financiën op orde te brengen alvorens zich in vastgoedavonturen te storten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het feit dat nieuwbouwplannen een risico kunnen zijn, betekent niet dat ze daarom maar niet meer moeten worden overwogen. Het besluit tot nieuwbouw moet tegelijkertijd niet lichtvaardig worden genomen. Nieuwbouw vergt meestal een forse investering waarvoor bij de bank geleend moet worden. De bank beoordeelt de kwaliteit en toekomstbestendigheid van de investering alvorens de financiering beschikbaar te stellen, dat beperkt het risico. Overigens valt te verwachten dat nieuwbouw in de gesprekken met stakeholders een belangrijke rol zal spelen. Verbetering van kwaliteit, bereikbaarheid, veiligheid en efficiency zijn in een dergelijk geval voor de hand liggende onderwerpen van gesprek die door de partners onderbouwd dienen te worden.
Hoe verhoudt het plan om de ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl te sluiten zich tot de continuïteit van zorg in Noordoost Groningen? Bevreemdt het u niet dat eerst wordt besloten dat de ziekenhuizen dicht moeten en dat zorgverzekeraar Menzis vervolgens gaat onderzoeken hoe de zorg gewaarborgd kan worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Continuïteit van zorg wordt niet bepaald door continuïteit van de instelling of van een locatie. Het gaat, vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de publieke belangen, om de continuïteit van cruciale zorg. In dit geval betekent dit dat in eerste instantie door zorgverzekeraars en zorgaanbieders moet worden bezien of de sluiting tot gevolg heeft dat de normen ten aanzien van de acute zorg (binnen 45 minuten bereikbaar per ambulance) of de aanrijtijden per ambulance (binnen 15 minuten) in gevaar komen.
Het bevreemdt mij dan ook niet dat Menzis onderzoek doet. De verzekerden van Menzis moeten kunnen rekenen op continuïteit van zorg ook in geval de ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl gesloten (zouden) worden.
Wat gaat u doen om de ziekenhuizen in Winschoten en Delfzijl van de ondergang te redden?
Het beleid dat ik met de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»4, die met instemming van de Tweede Kamer is ingezet, heb geïntroduceerd, gaat uit van de primaire verantwoordelijkheid van aanbieders en verzekeraars voor de continuïteit van zorg. Aanbieders hebben belang bij de continuïteit van de eigen instelling. De verzekeraar moet op grond van zijn wettelijke zorgplicht ervoor zorgen dat er voldoende zorg wordt ingekocht (of vergoed) voor de verzekerden.
Op dit moment is het wetsvoorstel waarmee de regels ten aanzien van signalering van risico’s voor de continuïteit van cruciale zorg worden aangescherpt in behandeling bij de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzekeraars en aanbieders kan verplichten afspraken te maken over het tijdig uitwisselen van continuïteitsinformatie voor cruciale zorg. Cruciale zorg is zorg waarvoor geldt dat wanneer zij (tijdelijk) niet (voldoende dichtbij) beschikbaar is, cliënten ernstige gezondheidsschade kunnen oplopen. In de curatieve zorg is cruciale zorg beperkt tot ambulance zorg, spoedeisende hulp en acute verloskunde. De overheid is daarin alleen aan zet als sprake is van overmacht bij de zorgverzekeraar. Van overmacht is sprake als een zorgaanbieder toekomstige cruciale zorg niet meer kan leveren en de verzekeraar niet in staat is op een andere manier aan zijn zorgplicht te voldoen. De verzekeraar doet vervolgens een beroep op overmacht bij de NZa. Als de NZa oordeelt dat sprake is van overmacht, dan kan de overheid overgaan tot het oprichten van een tijdelijke vangnetstichting zodat de continuïteit van cruciale zorg is gewaarborgd.
Hoe beoordeelt u de deal die gesloten is tussen de Raad van Toezicht en de voormalige bestuurder van de Ommelander Ziekenhuisgroep bij het vrijwillige vertrek van de voormalig directeur C.?2
Ik heb geen mogelijkheden om hierop in te grijpen. Dit is een verantwoordelijkheid van de Raad van Toezicht. Overigens wil ik er op wijzen dat de vertrekregelingen voor bestuurders in de komende Wet normering topinkomens (WNT) worden genormeerd. Het voorstel voor die wet ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer.
Is het niet een gotspe dat de Raad van Toezicht een vrijwillig vertrek van de heer C. beloont met een garantstelling van drie jaarsalarissen, terwijl de Ommelander Ziekenhuis Groep al twee jaar een miljoenenverlies lijdt? Om hoeveel gaat het in het meest negatieve scenario als de heer C. geen werk heeft? Klopt het dat dit zou kunnen oplopen tot € 4 ton of meer? Acht u dit een doelmatige besteding van premiegelden?
Zie antwoord vraag 9.
Ziet u mogelijkheden dit geld terug te vorderen? Zo neen, wilt u een beroep doen op het geweten van de heer C. dat hij vanwege het publieke belang afziet van de garantstelling door de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG)?
Zie antwoord vraag 9.
Welke consequenties dient dit volgens u te hebben voor de Raad van Toezicht die dergelijke riante regeling heeft geaccordeerd? Kunnen zij niet aansprakelijk worden gesteld voor deze verspilling van premiegelden?
De raad van toezicht is verantwoordelijk voor het vaststellen van de beloning van de bestuurder. Ik heb hier geen rol bij en kan niet ingrijpen in de afspraken die zij hebben gemaakt. Zoals u weet zal het wetsvoorstel normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (WNT) beloningen en vertrekpremies aan banden leggen, deze wet is echter nog niet in werking getreden. Toezichthouders kunnen aansprakelijk gesteld worden voor onbehoorlijke taakuitoefening. De rechter beslist of de toezichthouder daadwerkelijk aansprakelijk is. Ik heb hierin geen rol. Over de mogelijkheden voor het (hoofdelijk) aansprakelijk stellen van bestuurders en toezichthouders zal ik u op korte termijn informeren door middel van een brief over goed bestuur en toezicht in de zorg.
Is er een regeling overeen gekomen bij het vertrek van directeur van der Wijk? Zo ja, welke en wat is uw oordeel hierover?
Uit het jaarverslag over 2009 blijkt er destijds geen sprake te zijn geweest van een ontslagvergoeding.
Hypotheekverstrekking aan mensen met een studieschuld |
|
Jacques Monasch (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website met een uiteenzetting over de wijze waarop banken omgaan met het meewegen van een studieschuld bij een hypotheekaanvraag?1
Ja, ik ben bekend met de website.
In hoeverre klopt naar uw mening de beschreven berekenwijze van banken vanuit hun gedragscode, waarbij men niet naar de werkelijke financiële maandlasten van een oud-student kijkt, maar waarbij men een norm van 2% over het totale schuldbedrag per maand hanteert?
Hoe verhoudt deze omschrijving zich ten opzichte van uw eerdere beantwoording van eerdere vragen, waarin u onder andere aangaf dat de lasten van de studieschuld worden meegenomen bij hypotheekaanvraag?2
Deelt u de mening dat deze op de website beschreven benadering, de gehanteerde maandlast van de terugbetaling van de studieschuld, in relatie tot de aangevraagde hypotheek, opdrijft?
Hoe beoordeelt u de oproep, dat banken de werkelijke maandlasten van een oud-student moeten meewegen bij de vaststelling van het maximale hypotheekbedrag en niet een normpercentage van 2% per maand over de gehele studieschuld?
Bent u bereid om dit aspect onder de aandacht te brengen bij financiële instellingen, zodat de maandlasten van een studieschuld binnen redelijkheid worden meegewogen voor oud-studenten die voor het eerst een woning willen kopen?
Het bericht ‘In de zorg is fraude oké’ |
|
Sabine Uitslag (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het bericht «In de zorg is fraude oké»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de twee zorgbureaus in de Randstad die voor 1 miljoen euro zouden hebben gefraudeerd? Deelt u de mening dat dit een criminele daad is die bestraft zou moeten worden?
De in het artikel opgenomen beschrijving van de zorgbureaus bevat geen kenmerken op basis waarvan in de systemen met volledige zekerheid kan worden achterhaald op welke zorgbureaus het artikel betrekking heeft. Onder dit voorbehoud heeft het Openbaar Ministerie aangiften geïdentificeerd waaraan in het artikel zeer waarschijnlijk wordt gerefereerd. De betreffende aangiften zijn bij het Openbaar Ministerie in behandeling. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of in dit geval strafrechtelijk optreden geïndiceerd is.
Hoe kan het dat, zo blijkt uit dit artikel, vervolging van zorgfraude geen prioriteit heeft? Deelt u de mening dat alle fraudezaken prioriteit zouden moeten krijgen van het Openbaar Ministerie?
De stelling dat de vervolging van zorgfraude geen prioriteit heeft is onjuist. Voor een nadere onderbouwing verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere vragen over zorgfraude (Kamerstukken II, 2011–2012, nr. 1912, Aanhangsel en Kamerstukken II, 2011–2012, nr. 2763, Aanhangsel).
Bent u bekend met het feit dat het Openbaar Ministerie niet wil ingaan op deze fraudezaken, en dat de Nederlandse Zorgautoriteit alleen een bestuurlijke boete kan opleggen, en er dus geen strafzaak volgt? Zou dat niet anders moeten? Zo ja, op welke manier?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is een beslissing over welke actie naar aanleiding van de aangiften dient te worden genomen aan het Openbaar Ministerie. In de beantwoording van eerdergenoemde kamervragen is reeds aangegeven welke maatregelen worden genomen ter bestrijding van fraude in de zorg.
Vindt u dat zorgkantoren die hun werk doen (verantwoording controleren) door fraude op te sporen erop mogen vertrouwen dat dit een vervolg krijgt door het Openbaar Ministerie?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Op welke manieren wordt er op dit moment ingezet op de opsporing van fraude, zowel in de langdurige zorg als in ziekenhuizen? Heeft u het idee dat een groot deel van de fraude hiermee opgespoord wordt, of denkt u dat sprake is van «het topje van de ijsberg»?
Fraude in de zorg kent zeer veel verschijningsvormen. Daarom wordt door verschillende organisaties ingezet op controle en toezicht op de zorg en op de opsporing van fraude. Hierbij kan in de eerste plaats gewezen worden op de zorgverzekeraars/zorgkantoren. Zij voeren formele en materiële controles uit en doen fraudeonderzoek zowel in de langdurige zorg als in de curatieve zorg. Daarnaast kan gedacht worden aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Politie, de Nederlandsche Bank, de Inspectie SZW, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst, en het Verbond van Verzekeraars. Deze partijen werken samen in een regiegroep onder leiding van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Elk jaar levert Zorgverzekeraars Nederland een overzicht aan van de door de zorgverzekeraars/zorgkantoren opgespoorde fraude, in 2011 was dit € 7,7 miljoen. De opgespoorde fraude is uitgesplitst over Zorgverzekeringswet (65%), AWBZ (30%) en aanvullende verzekeringen (5%) en als volgt verdeeld over de verschillende plegers: zorgaanbieders 77%; (aspirant)verzekerden 13 %; derden, bijvoorbeeld bemiddelingsbureaus, 7 %; en intern (eigen medewerkers) 3 %. Naast de besparingen die deze opgespoorde fraude opleverde is er via materiële controles2 € 167 miljoen teruggevorderd en via formele controles3 hebben de zorgverzekeraars ongeveer € 800 miljoen bespaard.
Het is uiteraard onbekend hoe groot het percentage werkelijk gepleegde fraude in de zorg is. Daarom hechten wij, zoals uiteengezet in de beantwoording van de eerder genoemde Kamervragen, zeer aan de bestrijding van zorgfraude op zowel qua preventie, detectie en repressie.
Op welke manier bent u van plan de extra uitgetrokken middelen in het Lente-akkoord voor fraudebestrijding met persoonsgebonden budgetten in te zetten?
In het Begrotingsakkoord is voor de jaren 2013 en 2014 € 15 miljoen extra vrijgemaakt voor onder andere de intensivering van de aanpak van fraude met pgb’s. Zoals in de tweede voortgangsrapportage hervorming langdurige zorg van 24 juni 2012 aangegeven (kenmerk: Tweede Kamer, vergaderjaar 2011- 2012, nr. 30 597, nr. 255), zal ik in de komende maanden een voorstel doen voor die intensiveringen dat vervolgens in het najaar aan de Kamer zal worden aangeboden.
Op welke andere manieren denkt u de fraudebestrijding in de zorg te kunnen intensiveren? Hoe kan het zijn dat er enerzijds criteria worden ontwikkeld voor verantwoorde zorgverlening, maar als deze worden overschreden er niet kordaat wordt opgetreden door het Openbaar Ministerie?
In de beantwoording van eerdere Kamervragen (Kamerstukken II, 2011–2012, nr. 1912, Aanhangsel en Kamerstukken II, 2011–2012, nr. 2763, Aanhangsel) is reeds aangegeven welke maatregelen worden genomen ter intensivering van bestrijding van fraude in de zorg.
Het oordeel dat het openbaar Ministerie niet kordaat zou optreden tegen zorgfraude deel ik niet.
Het toegezegde maar nog steeds niet gerealiseerde ANBI-register |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Omtzigt-Van Vliet (33033, nr. 52) waarin de regering verzocht wordt met een voorstel te komen voor een ANBI-register, waarin de volgende zaken openbaar gemaakt worden en gratis toegankelijk zijn:
Herinnert u zich nog uw antwoord dat u ernaar streeft samen met de minister van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel van deze strekking in te dienen bij de Tweede Kamer voor de zomer van 2012?1
Herinnert u zich dat u samen met o.a. de minister-president en de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) het convenant «Ruimte voor Geven» getekend heeft, waarin o.a. de afspraken staan dat:
Kunt u het plan van aanpak van de SBF over de representativiteit en doelstellingen aan de Kamer doen toekomen, samen met een appreciatie uwerzijds over de huidige en nagestreefde representativiteit?
Het plan van aanpak over de verhoging van de representativiteit is primair de verantwoordelijkheid van de SBF zelf. Mijn collega van Veiligheid en Justitie hecht net als ik aan een vergroting van de representativiteit. Het is dan ook een onderwerp dat regelmatig terugkeert in het overleg over de gezamenlijke visie op toezicht en transparantie, waarbij wij zoeken naar elkaar op dit punt versterkende maatregelen . Mij is voorts bekend dat de SBF streeft naar verhoging van het aantal brancheorganisaties dat deelneemt in de SBF. Daartoe zijn door de SBF verkennende besprekingen gevoerd met ondermeer de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV). Naar verwachting wordt hierover nog dit jaar een besluit genomen door de betrokken organisaties. Ook de bjj de SBF aangesloten brancheorganisaties verrichten initiatieven om hun ledental te vergroten.
Kunt u het gezamenlijke document over de visie op toezicht en verantwoording aan de Kamer doen toekomen samen met de planning voor de realisatie van de plannen?
Vindt u niet vreemd dat u op 4 juli 2012 aan de Kamer meedeelt dat u nog met de SBF gaat overleggen, terwijl u eigenlijk al lang het wetsvoorstel en het plan van aanpak klaar had moeten hebben?
Wilt u het wetsvoorstel, dat voortvloeit uit de motie Omtzigt-Van Vliet per ommegaande indienen?
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden, of wilt u het signaal geven dat de regering openheid in de goede doelensector niet langer nastreeft?
Ik wil geenszins het signaal afgeven dat het kabinet openheid in de goede doelensector niet langer nastreeft.
Verloskundige zorg in Meppel en omstreken |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Verloskundige Kring Meppel en omstreken stopt met verder overleg met de Raden van Bestuur van Noorderboog en de Isalaklinieken over de toekomst van de afdeling acute verloskunde in Meppel ?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de reden dat de verloskundigen niet langer overleggen is, dat een bestuurder van Noorderboog bij RTV Drenthe, tegen de afspraken in, heeft benadrukt dat sluiting van acute verloskunde onvermijdelijk is, terwijl het overleg hierover nog gaande is? Wat vindt u van deze uitlatingen? Vindt u dat dit soort uitlatingen passen bij goed bestuur?
Het bestuur van de Noorderboog heeft laten weten dat de betreffende bestuurder zich in een interview op enig moment heeft uitgesproken over verloskunde. De betreffende bestuurder heeft gesproken over de oude situatie voordat diverse interventies hebben plaatsgevonden. Deze interventies van de Commissaris van de Koningin de heer Tichelaar, de burgemeester van Meppel en het College Perinatale Zorg hebben geleid tot gesprekken onder leiding van Professor Dr. G. Blijham. De verloskundigen hebben de derde sessie van deze verkenning afgezegd in verband met de uitspraken van de betreffende bestuurder, zij hebben echter nog wel de kans om te reageren op het rapport van de heer Blijham. Het bestuur geeft aan het eindrapport van de heer Blijham mee te wegen in hun komende besluitvorming. Het bestuur wijst er op dat de bereikbaarheid van de acute verloskundige zorg binnen 45 minuten in de regio niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie en dat de samenwerking met de verloskundigen in de regio goed georganiseerd moet zijn.
Kunt u zich de reactie van de verloskundigen voorstellen?
Ik vind het jammer. Uiteindelijk bereik je meer met praten dan met wegblijven. Niemand is gebaat bij het stilleggen van de gesprekken over de inrichting van de geboortezorg in de regio Meppel.
Wat is de afspraak met de Commissaris van de Koningin van Drenthe waard dat door alle partijen in de verloskundige keten opnieuw zou worden overlegd over mogelijke alternatieven en consequenties van de voorgenomen sluiting en dat daarmee het eerder genomen besluit om acute verloskunde in Meppel per 1 juli a.s. te sluiten voorlopig van tafel was?
Het bestuur van de Noorderboog geeft aan, zoals afgesproken met de heer Tichelaar, het rapport van de heer Blijham, gebaseerd op gesprekken met alle partijen, serieus mee te wegen. Ik verwacht dat, zoals afgesproken tussen alle partijen, op 1 november 2012 de contouren van het zorglandschap en de inrichting van de keten van geboortezorg in de regio Meppel bekend zal zijn.
Deelt u de mening dat verder overleg over mogelijke alternatieven en consequenties van de voorgenomen sluiting nog zin heeft als de bestuurder van de Noorderboog al publiekelijk aangeeft dat de beslissing eigenlijk al is genomen? In hoeverre is er sprake van dat alleen voor de vorm opnieuw is overlegd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kan geconcludeerd worden dat het besluit tot sluiting van de acute verloskunde in Meppel nu definitief is genomen, zonder dat met alle betrokkenen naar de alternatieven en de meest optimale organisatie is gekeken? Zo ja, wat is uw mening over de gang van zaken?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Door middel van interventies van de Commissaris van de Koningin de heer Tichelaar, burgemeester van Meppel en het College Perinatale Zorg zijn de partijen de afgelopen periode weer om de tafel gebracht en heeft er een verkenning plaats gevonden naar de knel- en aanknopingspunten voor samenwerking in de keten van geboortezorg in de regio Meppel. Ik verwacht dat, zoals afgesproken in deze overleggen tussen alle partijen, op 1 november 2012 de contouren van het zorglandschap en de inrichting van de keten van geboortezorg in de regio Meppel bekend zijn.
Welke rol heeft het College Perinatale Zorg (CPZ) precies gespeeld ten aanzien van het overleg over verloskundige zorg in de regio Meppel? Welke rol zou het CPZ in dergelijke situaties naar uw mening kunnen c.q. moeten spelen?
Het CPZ heeft een faciliterende rol gespeeld om alle partijen te horen en aan tafel te brengen. Mijns inziens heeft het CPZ de rol gespeeld die zij zou moeten spelen in een zaak zoals deze.
Het recht op onderwijs voor asielzoekers van 18 jaar en ouder. |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers , Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in Nederland ongeveer 10 000 asielzoekers van 18 jaar en ouder in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verblijven met nauwelijks toegang tot onderwijs?
Er verblijven inderdaad ongeveer 10 000 asielzoekers van achttien jaar en ouder in de COA-opvang. Over de mogelijkheden tot onderwijs wordt u in de hierna volgende beantwoording nader geïnformeerd.
Bent u bekend met het feit dat asielzoekers van 18 jaar en ouder geen Nederlandse les krijgen waardoor toegang tot het Nederlandse onderwijsstelsel feitelijk onmogelijk is omdat op Nederlandse scholen in het Nederlands les gegeven wordt? Indien ja, wat vindt u van deze belemmering in ontplooiingsmogelijkheden voor vreemdelingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ook met het oog op de ontwikkelingsmogelijkheden van asielzoekers is het van belang dat de procedures snel en zorgvuldig worden afgehandeld. Zodra er duidelijkheid is over het al dan niet verkrijgen van een vergunning kan de asielzoeker ofwel zo snel mogelijk met inburgering starten, desgewenst door al in de opvang met een pre-inburgeringstraject aan te vangen, ofwel zich op zijn toekomst in het land van herkomst richten, waarbij de overheid behulpzaam kan zijn. Overigens hebben asielzoekers evenals Nederlandse ingezetenen recht op onderwijs. Voor minderjarigen geldt de leer- en kwalificatieplicht. De plicht om onderwijs te volgen eindigt met het bereiken van de leeftijd van achttien jaar. Hiermee voldoet Nederland aan de verplichtingen uit de EU-Richtlijn minimumnormen opvang asielzoekers, waarin het recht op onderwijs beperkt wordt tot minderjarige asielzoekers.
Voor volwassen asielzoekers geldt de regel dat zij die hier rechtmatig verblijven zich kunnen inschrijven voor bekostigd onderwijs. Degenen die hier niet rechtmatig verblijven mogen de opleiding waarmee zij al voor hun achttiende jaar waren gestart afronden, tenzij terugkeer gerealiseerd kan worden voordat de opleiding is afgerond. Beroepsonderwijs en hoger onderwijs worden, anders dan het funderend onderwijs, niet volledig vanuit de overheid bekostigd, noch voor Nederlandse volwassenen, noch voor volwassen asielzoekers. Voor beroepsonderwijs en hoger onderwijs is dus les- of cursusgeld dan wel collegegeld verschuldigd.
Bent u ervan op de hoogte dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen die aan een Internationale Schakel Klas (ISK) opleiding begonnen zijn, na het bereiken van de 18 jarige leeftijd overgeplaatst worden naar een regulier asielzoekerscentrum en vervolgens niet bij een andere ISK school geaccepteerd worden om de begonnen opleiding af te maken? Indien ja, wat vindt u van deze belemmering?
Niet alle scholen voor voortgezet onderwijs hebben een Internationale Schakelklas (ISK). In het voortgezet onderwijs wordt er door sommige scholen voor gekozen om voor groepen nieuwkomers een ISK in te richten. Het doel van deze schakelklas is de instroom van nieuwkomers in het reguliere onderwijs te vergemakkelijken. Een ISK is géén speciale opleiding; in de praktijk gaat het om een klas met nieuwkomers die extra Nederlandse les krijgen en op enkele vakken bijgespijkerd worden, zodat ze zo snel mogelijk in een reguliere klas op dezelfde school kunnen instromen. Er is overigens aanvullende bekostiging beschikbaar voor de eerste opvang van vreemdelingen en nieuwkomers. Alle scholen die voortgezet onderwijs geven aan nieuwkomers kunnen een beroep doen op deze regeling, of er nu een ISK is of niet.
Dat het in zijn algemeenheid zo is dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen die in een zogenaamde Internationale Schakel Klas (ISK) zijn begonnen, na eventuele overplaatsing naar een regulier asielzoekerscentrum, bij een andere school met ISK niet geaccepteerd worden, is ons niet bekend. Wel is het ons bekend dat het aantal gevallen waarin asielzoekers van achttien jaar en ouder geen toegang krijgen tot onderwijs toeneemt. Wij zijn voornemens te onderzoeken wat de omvang van het probleem is en te bezien welke oplossing kan worden gevonden.
Het recht op onderwijs, zoals neergelegd in internationale verdragen en Europese regelgeving, vindt zijn neerslag in het kosteloze funderende onderwijs voor alle leer- en kwalificatieplichtigen. Dit is voor iedereen in Nederland hetzelfde. Er is dan ook geen sprake van discriminatie.
Formeel gezien zijn er dus geen belemmeringen voor deelname aan het onderwijs door asielzoekers. Zoals aangegeven gaan wij de eventuele praktische belemmeringen bezien en mogelijke oplossingsrichtingen verkennen. Daarbij wordt ook steeds de wisselwerking met het vraagstuk van de eigen verantwoordelijkheid om terug te keren indien men hier niet rechtmatig verblijft, betrokken. Uw Kamer zal over de uitkomst van deze verkenning te gelegener tijd worden geïnformeerd.
Hoe verhoudt deze belemmering zich tot de constatering dat de Nederlandse wetgeving erop gebaseerd is iedere mogelijkheid van discriminatie uit te sluiten, door de formele en materiële voorwaarden te scheppen, waaruit een ieder het onderwijs kan genieten dat hij verlangt, zoals benoemd in de Memorie van Toelichting bij het Verdrag ter bestrijding van discriminatie in het onderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze belemmering voor individuele ontplooiing zich tot de verplichtingen van de overheid die voortvloeien uit het fundamentele mensenrecht van een ieder op onderwijs zoals onder meer vastgelegd in artikel 26 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 2 bij het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 13 lid 2 van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, World Declaration on Education for All en het Verdrag ter bestrijding van discriminatie in het onderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat toepassing van het recht op onderwijs voorwaardelijk is om asielzoekers van 18 jaar en ouder zich te laten ontwikkelen en zo hun kansen te vergroten op het verkrijgen van een leefbaar inkomen, in Nederland dan wel in het land van herkomst? Indien ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontplooiingsmogelijkheden van asielzoekers die in opvang van het COA verblijven, te vergroten? Indien nee, waarom niet?
Asielzoekers hebben dezelfde rechten en plichten als Nederlandse ingezetenen waar het de toegang tot onderwijs betreft. Naast de mogelijkheden tot terugkeeractiviteiten en tot pre-inburgering voor vergunninghouders die in de opvang verblijven zijn aanvullende mogelijkheden voor asielzoekers niet wenselijk. Naast hoge kosten zou dit ook leiden tot een, vaak onterecht, signaal dat hun toekomst in Nederland ligt.
Zoals al aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2, kan de vreemdeling, zodra hij een vergunning heeft, in de opvang al starten met een pre-inburgeringstraject. In geval er een negatieve beslissing is genomen op zijn asielverzoek staan er diverse terugkeeractiviteiten tot zijn beschikking. Ook in dit verband benadrukt de regering het belang van een snelle procedure.
Op 15 december 2011 zijn de nieuwe beleidsregels gepubliceerd met betrekking tot zelfstandige terugkeer en (duurzame) herintegratie van uitgeprocedeerde asielzoekers. Binnen deze beleidsregels kunnen organisaties uit het maatschappelijk middenveld, maar ook lokale overheden, projecten indienen om uitgeprocedeerde asielzoekers, die willen terugkeren naar het land van herkomst, te ondersteunen. Het bestaande instrumentarium is daarbij uitgebreid.
Ook op deze wijze kunnen asielzoekers activiteiten ontplooien die aansluiten bij hun toekomstperspectief.
Kent u de initiatieven van de Stichting Robin Hood College te Den Helder? Bent u bereid om de mogelijkheden van Internationale Schakel Klassen voor asielzoekers en nieuwkomers van 18 jaar en ouder te onderzoeken waardoor hen ontplooiingsmogelijkheden ten gunste van verblijf dan wel terugkeer kan worden geboden, en de Kamer daarover in het najaar te informeren?
Wij hebben kennis genomen van de initiatieven van de Stichting Robin Hood College. Het staat onderwijsinstellingen vrij om, mits binnen de kaders van de wet, het onderwijs zodanig vorm te geven dat het aansluit op de behoeften van volwassen asielzoekers en nieuwkomers. In het voortgezet onderwijs wordt dat in sommige gevallen gedaan door Internationale Schakel Klassen in te richten, in andere gevallen vinden de leerlingen individueel hun plaats in het reguliere onderwijs, al dan niet met extra ondersteuning, zoals in dit geval van de Stichting Robin Hood. De regering ziet geen noodzaak om deze mogelijkheden nader te onderzoeken. Wel zal, zoals in het antwoord op vraag 3, 4 en 5 aangegeven, in breder perspectief worden gekeken naar de toegang tot onderwijs van asielzoekers van achttien jaar en ouder.
Het rapport van de Israëlische nederzettingencommissie. |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten over het rapport van de Israëlische nederzettingencommissie?1
Ja.
Hoe verhouden de bevindingen uit het rapport dat Israëliërs «het wettelijke recht (hebben) om zich te vestigen in Judea en Samaria» en dat «het bouwen van nederzettingen niet illegaal» is zich tot de bepaling van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag in 2004 dat alle Joodse nederzettingen in de Palestijnse gebieden illegaal zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
VN-resolutie 242 uit 1967 en het advies van het Internationaal Gerechtshof van 9 juli 2004 over de bouw van een muur op bezet Palestijns gebied concluderen dat de nederzettingen in strijd zijn met het internationaal recht.
Hoe verhoudt de conclusie in het rapport dat de Westoever geen bezet gebied is zich tot VN-resolutie 242 uit 1967, die stelt dat Israël zich terug moet trekken uit recent bezet gebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie uit het rapport dat de Israëlische overheid ook de bouw van de voor de Israëlische wet illegale nederzettingen de facto impliciet heeft goedgekeurd? Indien nee, waarom niet?
Deze zogenoemde «buitenposten» zijn opgericht zonder dat er een politiek besluit van de Israëlische regering aan ten grondslag lag en zijn ook naar Israëlisch recht illegaal. Dit laat onverlet dat overheidsinstanties vaak een faciliterende rol spelen ten aanzien van buitenposten. Israël heeft zich niettemin met de aanvaarding van de «Roadmap» gecommitteerd aan de ontmanteling van alle buitenposten die na februari 2001 zijn gebouwd
Bent u bekend met de reactie van de Israëlische minister van Milieu die de regering zal vragen om de conclusies uit het rapport over te nemen? Bent u ermee bekend dat de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken hoopt dat het kabinet het rapport goedkeurt? Bent u er tenslotte mee bekend dat de Israëlische minister van Wetenschap en Technologie wil dat het rapport snel wordt aangenomen? Bent u bereid met spoed bij uw Israëlische collega’s er op aan te dringen dat de regering de bevindingen in het rapport ten stelligste verwerpt? Indien neen, waarom niet
Ik ben bekend met de reacties van de door u genoemde ministers. Ik wil niet vooruit lopen op een mogelijk besluit van het Israëlische kabinet. De Israëlische regering moet zich nog uitspreken over het rapport. Het kabinet heeft het Nederlandse standpunt ten aanzien van nederzettingen in contacten met de Israëlische regering meermalen consequent uitgedragen.
Bent u verder bereid deze kwestie tijdens de zevenenzestigste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan te kaarten? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De subsidiëring van de ontwikkeling van een gigastal in Horst aan de Maas |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Waar baseert u precies uw stelling op, in de uitzending van Nieuwsuur d.d. 09-07-2012 over de subsidiëring van de ontwikkeling van een gigastal in Horst aan de Maas, dat u de Kamer hierover heeft geïnformeerd?
Ik heb in de uitzending aangegeven dat de Tweede Kamer in algemene zin via de begroting en het jaarverslag van het ministerie van EL&I wordt geïnformeerd over subsidieregelingen, onder meer bij beleidsartikel 21 Duurzaam Ondernemen. EL&I publiceert jaarlijks een overzicht van individuele bedrijven, die subsidies hebben ontvangen met (co)financiering uit Europese middelen, dat te zien is via de website van het DR-loket ( www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/gemeenschappelijk-landbouwbeleid/dossiers/dossier/publicatie-subsidiegegevens-landbouw-en-visserij ). Van de drie innovatiesubsidies die ten behoeve van het Nieuw Gemengd Bedrijf zijn verleend zijn er twee gepubliceerd via de website van het DR-loket (2007 en 2009). De derde aanvraag is niet gepubliceerd omdat er geen cofinanciering uit EU-middelen bij betrokken was.
Op welk moment heeft u of uw voorganger de Kamer geïnformeerd over de subsidie aan deze «innovatie»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer informeren over de vraag in welk specifiek document en met welke datum u of uw voorganger de Kamer hierover heeft geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de vraag hoeveel «innovatiesubsidies» verstrekt zijn door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor de ontwikkeling van mega- en gigastallen en om welke provincies dit gaat?
Het ministerie van EL&I heeft in deze kabinetsperiode (oktober 2010 t/m juli 2011) 118 innovatiesubsidies verleend. Daarvan zijn negen innovatiesubsidies verleend voor een totaalbedrag van € 1 694 000 aan bedrijven die groter zijn dan 300 NGE. Het betreft twee verleningen in Flevoland, twee in Gelderland, twee in Limburg en elk één in Groningen, Overijssel en Noord-Brabant.
Kunt u de Kamer alsnog een overzicht doen toekomen over het aantal subsidies, verstrekt voor de ontwikkeling van mega- en gigastallen in het buitenland?
De regering heeft geen stimuleringsbeleid voor de ontwikkeling van megastallen in het buitenland. Het kabinet stimuleert, door middel van subsidies en vooral door leningen, investeringen van Nederlandse bedrijven die willen ondernemen en die bijdragen aan de ontwikkeling van de agrarische sector in landen in Oost-Europa, Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Binnen deze generieke regelingen worden ook projecten uitgevoerd bij veehouderijbedrijven met meer dan 300 NGE. Deze projecten leiden tot een verbetering van de locale veehouderijproductie vanuit een oogpunt van efficiëntie (profit), milieu, dierenwelzijn en arbeidsbelasting en leveren een bijdrage aan de voedselzekerheid in de betreffende landen. Als voorwaarde geldt dat voldaan moet worden aan de Europese eisen op deze gebieden. In totaal gaat het om 9 projecten met een omvang van meer dan 300 NGE en een totale subsidie van circa € 20 miljoen en om 7 projecten waarvoor leningen zijn afgegeven voor circa € 15 miljoen.
Het bericht dat Nederland relatief veel asielaanvragen inwilligt |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Leers |
|
![]() |
Hoe kan het dat Nederland (relatief) veel meer asielzoekers toelaat dan andere Europese landen?1
Om precies na te gaan wat de reden is dat Nederland een relatief hoog inwilligingspercentage heeft ten opzichte van de meeste andere Europese lidstaten, zou een uitgebreide dossiervergelijking nodig zijn tussen een groot aantal individuele dossiers van elk van die lidstaten. Daarbij zou niet alleen de precieze aard van de (beleids)beslissingen moeten worden onderzocht, maar zou tevens een vergelijking moeten worden gemaakt van het profiel van de asielzoekers en hun asielrelaas, zoals die deel uitmaken van de instroom van de lidstaten. Deze onderliggende gegevens bij de inwillingingspercentages zijn voor Nederland niet beschikbaar en reeds daarom is het niet mogelijk deze analyse te maken.
Mogelijk is het verschil in inwilligingspercentage mede toe te schrijven aan de aard van de Nederlandse asielprocedure en de aandacht voor het snel afdoen van kansloze aanvragen in de korte aanmeldcentrumprocedure. Nederland is met de introductie van de aanmeldcentra en de toenmalige 24-uursprocedure koploper geweest binnen Europa in het neerzetten van een korte procedure waarin kansloze aanvragen werden afgedaan. Dit stelsel is sindsdien met een aantal belangrijke verbeteringen steeds verder uitgebouwd. Het is zeer wel mogelijk dat daarmee Nederland weinig aantrekkelijk is voor vreemdelingen die geen bescherming tegen terugkeer behoeven, maar toch door middel van een asielprocedure toegang tot Europa zoeken. Vanuit dat perspectief is een lage instroom van asielzoekers met kansloze aanvragen wenselijk en kan een relatief hoog inwilligingspercentage (mede) worden verklaard.
Dat neemt evenwel niet weg dat het van belang is dat een vergelijkbaar asielverzoek in verschillende lidstaten tot een zelfde uitkomst dient te leiden. Dit heeft, naast de individuele waarborgen voor de asielzoeker, tevens als doel om asielshoppen maximaal tegen te gaan.
De totstandkoming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) heeft dit als uitgangspunt. Daar waar verschillen in beoordeling bestaan heeft de Europese Commissie de taak om te waarborgen dat lidstaten voldoen aan de Europese regelgeving en heeft het Europees Asielbureau (EASO) een ondersteunende rol in het harmoniseren van het beleid. In de daartoe geëigende Europese gremia vraagt Nederland hier ook steeds aandacht voor. Ik zal daarnaast de Europese Commissie vragen onderzoek te doen naar de onderliggende redenen van de verschillen tussen de inwilligingspercentages van de lidstaten.
Kunt u toelichten in welke zin Nederland ruimere toelatingsgronden hanteert dan andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per belangrijk land van herkomst de inwilligingspercentages weergeven en uitleggen hoe verschillen daarin verklaard kunnen worden?
De belangrijkste herkomstlanden voor asielaanvragen in Nederland waren de afgelopen jaren Irak, Afghanistan en Somalië. De inwilligingspercentages voor deze aanvragen in 2011 waren respectievelijk 52%, 44% en 65%.
Verschillen in inwilligingspercentages zijn erg moeilijk te verklaren. In de eerste plaats is de beoordeling van een asielaanvraag afhankelijk van de vraag in hoeverre de individuele aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Daarbij speelt de situatie in een herkomstland een grote rol.
Deelt u de mening dat het absurd is dat juist Nederland zoveel asielzoekers toelaat, terwijl ons land al zoveel problemen heeft met allochtonen die zijn oververtegenwoordigd op het gebied van bijvoorbeeld uitkeringsafhankelijkheid en criminaliteit? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het kabinet heeft als belangrijk uitgangspunt neergelegd dat Nederland bescherming biedt aan personen die in het land van herkomst vervolging of onmenselijke behandeling vrezen conform de daartoe geldende internationale verdragen en internationaal recht. Het is evident dat het kabinet dit geen absurd uitgangspunt acht. Het instellen van een quotum of het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag verdraagt zich niet met dit uitgangspunt en is daarom niet aan de orde.
Bent u bereid om de toelating van asielzoekers stevig in te dammen en het PVV- voorstel over te nemen om dit te maximeren op 1000? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, indien nodig om dit te bereiken, bereid om het Vluchtelingenverdrag aan te passen dan wel op te zeggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.