De door FMO gefinancierde Barro Blanco dam in Panama |
|
Jasper van Dijk |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending «Barro Blanco» van Holland Doc?1
De reportage schetst naar mijn mening een eenzijdig beeld van de situatie. De reportage is vooral gebaseerd op de mening van enkele activisten en er lijkt geen wederhoor te zijn toegepast bij het bedrijf (Genisa) of de democratisch gekozen vertegenwoordiging van de Ngäbe-Buglé gemeenschap. Voorwaarde voor het verstrekken van een financiering door FMO aan dit soort projecten is dat onderzoek door onafhankelijke experts vaststelt dat de milieu- en sociale effecten, inclusief de belangen van de lokale gemeenschap, goed zijn onderzocht, beheersbaar zijn en goed worden gemanaged.
Bent u op de hoogte van de protesten tegen de bouw van deze dam vanwege de gevolgen voor de bevolking, het gebrek aan inspraak en de schade aan het milieu?
Ik ben op de hoogte van algemene protesten tegen mijnbouw en waterkrachtenergie projecten in Panama, die zich ten dele ook tegen het onderhavige project richten.
Was u op de hoogte van het feit dat de European Investment Bank (EIB) afzag van dit project omdat zij geen toestemming kreeg voor onderzoek ter plaatse? Zo ja, waarom was dit voor de FMO geen reden om deelname aan het project te staken?
Nee, de Staat wordt als aandeelhouder niet betrokken bij individuele investeringsbeslissingen. Dit is een zaak van FMO zelf.
Komt de FMO-financiering van de Barro Blanco dam tot stand met Nederlands ontwikkelingsgeld? Zo ja, om welk bedrag gaat het? Zo nee, hoe is de financiering wel geregeld?
FMO is een ontwikkelingsbank met publieke en private aandeelhouders. Naast de staat (51% van de aandelen) zijn er verschillende private aandeelhouders: Nederlandse banken (35% van de aandelen) en meer dan honderd kleinere partijen (14% van de aandelen). FMO moet als bank (onder toezicht van DNB) financieel op eigen benen staan. Sinds 2006 hebben aandeelhouders geen nieuw kapitaal meer ingebracht, zijn de door FMO behaalde financiële resultaten consistent positief en heeft het een solide balans. Voor de financiering van dit soort projecten trekt FMO geld aan op de internationale kapitaalmarkten.
Hoe verklaart u de tegenstrijdige informatie over het project, bijvoorbeeld over het gebied dat wel of niet onder water komt te staan, het draagvlak onder de bevolking en de schade aan het milieu?
Onder een deel van de lokale gemeenschap leeft de indruk dat het project een belangrijke inbreuk op de Ngäbe-Buglé Comarca zal vormen en hun leefomgeving zal aantasten.
Om de dialoog tussen de betrokken partijen en waarheidsvinding te optimaliseren, hecht FMO, samen met de andere financiers, veel waarde aan de zogenaamde Ronde Tafel Dialoog. Het betreft hier een initiatief, waarbij de lokale VN vertegenwoordiger als mediator optreedt en een vertegenwoordiger van de katholieke kerk als waarnemer. Zowel formele als informele vertegenwoordigers van de Ngäbe-Buglé bevolking, Genisa en de overheid nemen deel. Ten behoeve van waarheidsvinding zijn verschillende veldmissies uitgevoerd, inclusief metingen en observaties. De uitkomsten van deze Ronde Tafel Dialoog worden op korte termijn verwacht.
Bent u bereid de informatie uit de reportage te onderzoeken? Bent u tevens bereid onafhankelijk onderzoek naar de problemen en klachten van lokale stakeholders te steunen? Zo neen, waarom niet?
FMO heeft bij de acceptatie van dit project een onderzoek laten uitvoeren naar de milieu- en sociale aspecten van dit project door een onafhankelijke, internationale partij. Na de goedkeuring van dit project monitort FMO of de voortgang voldoet aan de afspraken die gemaakt zijn. Hierbij wordt ook gekeken naar klachten vanuit de omgeving en informatie die over het project circuleert. Het in het antwoord op vraag 5 omschreven bemiddelingsproces zal een bepalende bijdrage kunnen leveren aan een onafhankelijk oordeel. Alle deelnemers hebben toegezegd geen mededelingen te doen alvorens dit proces is afgerond en dit heeft geresulteerd in een gezamenlijke verklaring. Ik ben daarom van mening dat de uitkomsten van dit proces moeten worden afgewacht.
Deelt u de mening dat (de financiering van) dit project moet worden stilgelegd, in afwachting van onderzoek? Deelt u de mening dat hierbij ook de uitkomst van de Ronde Tafel Dialoog betrokken moet worden? Zo neen, waarom niet?
Alle werkzaamheden voor dit project blijven buiten het leefgebied van de Ngäbe-Buglé gemeenschap. Het bedrijf heeft aangegeven te willen handelen naar de uitkomsten van de Ronde Tafel Dialoog. FMO zal de uitkomsten meenemen in de monitoring van het project; deze kunnen aanleiding zijn voor aanvullende afspraken en zo nodig sancties.
Hoe oordeelt u over het feit dat sprake is van «greenwashing», met andere woorden dat het project veel minder groen is dan wordt voorgesteld? Wat voor gevolgen heeft dit voor het Nederlandse beleid met betrekking tot emissierechten?
Bij de afweging die FMO heeft gemaakt om te investeren in dit bedrijf, speelde het al dan niet uitgeven van certificaten door het bedrijf geen rol. De investering is gedaan na onderzoek (inclusief onderzoek ter plaatse door onafhankelijke experts) aan de hand van alle internationaal geaccepteerde standaarden op milieu- en sociaal gebied. Hierin wordt ook gekeken naar eventuele bijeffecten. FMO blijft daarnaast monitoren op milieu- en sociale aspecten van dit project.
Beschikt de FMO momenteel over een openbaringsbeleid (disclosure policy), zoals ook de Wereldbank hanteert? Zo neen, waarom niet?
FMO beschikt momenteel niet over een openbaringsbeleid zoals de Wereldbank dat hanteert. Wel zal FMO met ingang van januari 2013 gecontracteerde investeringen publiceren op internet, waaronder investeringen van overheidsfondsen die vóór 2013 gecontracteerd zijn. Dit betekent dat klanten hiervan op de hoogte moeten worden gesteld en contracten voor projecten moeten worden aangepast. Op dit moment wordt dit voorbereid.
Deelt u de mening dat openbaringsbeleid van groot belang is, zodat investeringen van de FMO van tevoren en op projectniveau bekend worden gemaakt en daarbij inspraak mogelijk is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit gebeuren?
Ja. FMO gaat onderzoeken hoe haar openbaringsbeleid kan worden ingevuld, rekening houdend met de belangen van haar klanten. FMO werkt met private bedrijven, die concurreren op de markt. Mede vanwege concurrentie- en marktpositie is het voor deze bedrijven niet altijd gewenst om interne bedrijfsoverwegingen publiek te maken. Om effectief het bedrijfsleven te kunnen ondersteunen moet FMO rekening houden met deze belangen.
Hoe functioneert het klachtenmechanisme van de FMO? Deelt u de mening dat klachten onafhankelijk getoetst moeten worden? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit mogelijk te maken?
FMO beschikt over een eigen, goed functionerende klachtenprocedure. Deze staat op de website van FMO. Daarnaast is FMO in Europees verband binnen EDFI (Association of European Development Finance Institutions) het gesprek aangegaan om te kijken wat de mogelijkheden zijn voor een onafhankelijke ombudsman op Europees niveau voor DFI’s gezamenlijk. Het blijkt zeer complex te zijn om dat in Europees verband te realiseren. FMO gaat nu onderzoeken hoe ze op nationaal niveau een onafhankelijk klachtenmechanisme op zou kunnen zetten.
Een zieke Burundese vrouw van 67 jaar die acht maanden in vreemdelingendetentie zit |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Leers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een 67-jarige dementerende vrouw uit Burundi die al acht maanden in vreemdelingenbewaring verblijft?1 Klopt dit bericht?
Ja.
Bent u bereid om vanwege de leeftijd en de medische klachten van deze mevrouw een alternatief te zoeken voor een verblijf in een detentiecentrum? Kan hierbij gedacht worden aan een meldplicht, een verblijf in een vrijheidsbeperkende locatie of in een variant van beschermde opvang?
Ik hanteer het uitgangspunt om terughoudend om te gaan met het verstrekken van informatie over individuele zaken. Ik kan u wel meedelen dat inmiddels de maatregel van bewaring van betrokkene is opgeheven, na uitspraak van de Raad van State in hoger beroep.
Het is daarmee thans aan betrokkene zelf om te kiezen voor het in de vraag genoemde aanbod, dan wel bijvoorbeeld te gaan verblijven bij familie of kennissen. Op haar rust nog immer een vertrekplicht.
Heeft u kennisgenomen van het aanbod van het Leger des Heils, dat een speciaal huis heeft waar dit soort kwetsbare, oudere mensen kunnen verblijven, in deze zaak? Bent u bereid om dat aanbod te aanvaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw algemene beleid ten aanzien van het detineren van mensen van ouder dan 65 jaar die medische klachten hebben? Wanneer is sprake van zulke bijzondere omstandigheden dat wordt bepaald dat iemand niet geschikt is voor vreemdelingenbewaring? Kan deze beoordeling ook door de rechter worden getoetst?
Indien niet met een lichter middel kan worden volstaan, bijvoorbeeld omdat er een concrete reden is te vrezen dat betrokkene zich niet aan een toezichtsmaatregel zal houden, wordt de vreemdeling in beginsel in bewaring gesteld. De Nederlandse overheid voldoet aan de bepaling uit de Europese terugkeerrichtlijn, die stelt dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de situatie van kwetsbare personen. Personen die extra zorg behoeven worden op een afdeling voor extra zorg geplaatst, waar extra zorg, structuur en aandacht worden geboden. Voor alle ingeslotenen is medische zorg naar behoefte beschikbaar, met het activiteitenaanbod wordt ruim aandacht besteed aan het welzijn van ingeslotenen. Aan de bepaling of een ingeslotene niet detentiegeschikt is ligt een individuele beoordeling door een arts ten grondslag. De arts beoordeelt onder andere aan de hand van de mate waarin de ingeslotene voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen afhankelijk is van hulp van anderen.
Deelt u de mening dat met het detineren van oudere, zieke mensen zeer terughoudend moet worden omgegaan, en dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat een alternatieve vorm van bewaring dan de voorkeur verdient? Deelt u tevens de mening dat, als kwetsbare mensen zoals ouderen al in vreemdelingendetentie worden geplaatst, de duur zo kort mogelijk moet zijn? Kan hier in de uitvoering een maximum aan gesteld worden?
Ik acht het van belang dat in alle gevallen een afweging wordt gemaakt of met een lichter middel kan worden volstaan. Dat houdt in dat de individuele situatie van de vreemdeling leidend is voor de toepasselijke toezichtmaatregel. Daarbij bestaat nadrukkelijk aandacht voor kwetsbare groepen als minderjarigen of vreemdelingen met medische problemen. In het kader van het vreemdelingentoezicht wordt door de Hulpofficier van Justitie van de Vreemdelingenpolitie en van de Koninklijke Marechaussee ook altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij ook eerst gekeken wordt naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring.
Als gevolg van de Europese Terugkeerrichtlijn geldt er in beginsel een maximale duur voor vreemdelingenbewaring van 6 maanden. Deze mag worden verlengd tot 18 maanden als betrokkene niet meewerkt aan het vertrek of als de benodigde documentatie uit het land waar naar toe moet worden uitgezet op zich laat wachten. Voor ouderen is in dit kader geen apart maximum gesteld.
Vrijheidsbeperking |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (SP), Bram van Ojik (GL), Marianne Thieme (PvdD), Martijn van Dam (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht van 10 oktober 2012 op de website van Defence for Children: «Rechter voorkomt nodeloze verhuizing. Vrijheidsbeperking asielzoekersgezin mag alleen in uitzonderlijke gevallen»1 over de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 oktober 2012?2
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2012. Naar aanleiding van uw vraag heb ik kennis genomen van het nieuwsbericht op de website van Defence for Children.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat, net zoals bij vrijheidsberoving, ook bij vrijheidsbeperking een individuele belangenafweging nodig is om vast te stellen of er niet met een lichter middel kan worden volstaan? Deelt u de mening dat deze uitspraak het pleidooi onderschrijft om uitgeprocedeerde asielzoekers met kinderen, en in het bijzonder wanneer er geen onderbouwd risico op onttrekking is, vaker en langer de gelegenheid te geven om vanuit een vertrouwde omgeving te werken aan terugkeer naar, indien dat is aangewezen, het land van herkomst?
In deze individuele zaak is door de rechter geconcludeerd dat onvoldoende was gemotiveerd waarom een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. Er is dus sprake van een motiveringsgebrek in een individuele zaak. Hier kunnen dan ook alleen maar conclusies aan worden verbonden voor deze specifieke zaak. De uitspraak bevat geen aanknopingspunten om in algemene zin te concluderen dat uitgeprocedeerde gezinnen met kinderen vaker en langer vanuit een vertrouwde omgeving, bijvoorbeeld het asielzoekerscentrum waar ze verbleven tijdens de asielprocedure, aan terugkeer zouden moeten kunnen werken.
Bent u bereid om met onmiddellijke ingang in ieder geval de verhuizing naar gezinslocaties van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland zijn met onmiddellijke ingang te stoppen omdat het doel van het werken aan uitzetting nu niet aan de orde is?3
Bij brief van 25 september jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 19 637, nr. 1577) heb ik uw Kamer laten weten, dat het kabinet oog heeft voor de gewijzigde politieke verhoudingen, en dat ik in dat licht met de grootst mogelijke zorgvuldigheid, hangende het proces van de formatie, uitvoering geef aan het beleid. Dat geldt ook voor eventuele overplaatsingen van gezinnen, die vallen onder de reikwijdte van de motie.
Heeft u kennisgenomen van de bevestiging van de Hoge Raad van 21 september 2012 van de eerder gedane uitspraak door het Gerechtshof Den Haag over het op straat zetten van uitgeprocedeerde asielzoekergezinnen met minderjarige kinderen?4 Deelt u de mening dat het uitvoeren van een rechterlijke uitspraak die de staat dwingt tot het nemen van verantwoordelijkheid voor dakloze minderjarigen zich niet goed verhoudt tot uw brief aan de Tweede kamer van 18 januari 2011, waarin u aangeeft dat u naar aanleiding van de uitspraak voortaan opvang aan in dit kader opgevangen gezinnen zult verlenen aan de hand van een vrijheidsbeperkende maatregel?5
Ik heb kennisgenomen van het arrest van Hoge Raad van 21 september 2012. De door u gesuggereerde spanning tussen het bieden van onderdak en het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel aan gezinnen met kinderen als gevolg van dit arrest van de Hoge Raad herken ik niet.
Het arrest van de Hoge Raad ziet op een verplichting van de Staat om de belangen van het kind te beschermen en daartoe desnoods maatregelen te nemen, indien de ouders hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nemen. Behoudens de opmerking dat het opvang- en verzorgingsniveau kan worden afgestemd op de tijdelijkheid van het verblijf dat in het teken staat van het daadwerkelijk vertrek uit Nederland, spreekt de Hoge Raad zich niet uit over de wijze waarop deze verplichting moet worden vormgegeven. Daarnaast dient het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel een ander doel. Het doel van de toepassing van deze maatregel is handhaving van de openbare orde en het beschikbaar houden van de vreemdeling met het oog vertrek. De afweging of de openbare orde de toepassing van de maatregel vordert wordt steeds individueel gemaakt. De vrijheidsbeperkende maatregel is dus niet bedoeld om onderdak te bieden, maar in de praktijk zal het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel wel vaak gekoppeld zijn aan onderdak om de maatregel vorm te geven.
Het bericht 'Bouwbedrijven rommelen met faillissementen' |
|
Jacques Monasch (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bouwbedrijven rommelen met faillissementen»?1
Ja.
Bent u, nu dergelijke geluiden steeds meer (bijvoorbeeld ook in de transportbranche) toenemen, voornemens in deze actie te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van eerdere Kamervragen over het onderwerp faillissementsfraude al is aangegeven heeft de overheid geen rol bij het voorkomen en bestrijden van faillissementsfraude2. Het voorkomen van dergelijke frauduleuze praktijken is een aangelegenheid van de werkgever en werknemer.
Voor de overheid is echter wel een rol weggelegd bij de strafrechtelijke aanpak van faillissementsfraude. Slachtoffers kunnen aangifte doen, waarna het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek kan instellen en tot vervolging kan overgaan. Afhankelijk van de aard, omvang, ernst en complexiteit van de fraude kan dit onderzoek worden opgedragen aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst zoals de Inspectie SZW of de Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Ook staan voor slachtoffers van ontslagfraude civielrechtelijke mogelijkheden open als er sprake is van faillissement met het oogmerk om afbreuk te doen aan de arbeidsrechtelijke bescherming.
Bent u bereid om samen met sociale partners in bijvoorbeeld bouw en transport om tafel te gaan om een beeld te vormen van inhoud en omvang van de problematiek rondom «faillissementen met een luchtje» als ook om mogelijke maatregelen te bezien? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag twee is verwoord, heeft de overheid geen actieve rol bij de aanpak van faillissementsfraude. Er staat sociale partners echter niets in de weg om in gezamenlijkheid de problematiek in kaart te brengen en mogelijke maatregelen te bezien.
Bent u bekend met het fenomeen dat bouwvakkers worden ontslagen om vervolgens (veelal door hun voormalige werkgever) te worden ingehuurd als «zelfstandige»? Zo ja, vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Zo nee, wat wilt u daar tegen ondernemen?
In de afgelopen jaren is in diverse onderzoeken in opdracht van SZW aandacht besteed aan dergelijke vormen van gedwongen zelfstandigheid, zoals het onderzoek «Zelfstandigen zonder personeel» (EIM, 2008) en het onderzoek naar het gebruik van de overeenkomst van opdracht op de arbeidsmarkt (Research voor Beleid, 2011). In deze onderzoeken zijn constructies van ontslag gevolgd door gedwongen zelfstandigheid slechts sporadisch aangetroffen.
Als een werkgever bij het UWV ontslagaanvragen indient omdat hij om redenen van een doelmatige bedrijfsvoering werkzaamheden wil uitbesteden, dan worden die ontslagvergunningen in de regel verleend. Een dergelijke beslissing behoort immers tot de beleidsvrijheid van een ondernemer. Als het werk wordt uitbesteed aan zelfstandigen zonder personeel is het echter van belang of het hier een echte zelfstandige of een schijnzelfstandige betreft. Alleen als het werk wordt uitbesteed aan echte zelfstandigen kan een vergunning worden verleend. Onder een echte zelfstandige wordt in dit geval verstaan iemand die in het bezit is van een relevante Verklaring arbeidsrelatie Winst uit onderneming (VAR-Wuo), van wie aannemelijk is dat hij in fiscale zin als ondernemer kan worden aangemerkt en die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
In de enkele gevallen dat een werkgever de arbeidsovereenkomsten van werknemers wil beëindigen en daarvoor in de plaats contracten wil aangaan met diezelfde werknemers, of met anderen, met als uitsluitend doel om werknemerschap te vermijden, dan weigert UWV een ontslagvergunning. Het wel kunnen verlenen van een vergunning zou immers betekenen dat de werknemers in feite vogelvrij zijn.
Bent u van mening dat door het gigantische banenverlies in de bouw het voortbestaan van in de sector overeengekomen collectieve arrangementen omtrent bijvoorbeeld scholing en veilige arbeidsomstandigheden in gevaar komt?
De werking van afspraken uit een cao is gebaseerd op de omvang van het collectief. Bij een groot collectief is er meer financiële ruimte om collectieve arrangementen te kunnen realiseren. Verkleining van het collectief kan gevolgen hebben voor de financiële haalbaarheid van afspraken uit de cao. Op dit moment heb ik geen signalen dat sectorarrangementen in de bouw in gevaar komen. Als het gaat om het draagvlak voor cao’s in sectoren, wil ik wijzen op de recente adviesaanvraag aan de SER over dit onderwerp3. De SER is gevraagd om na te gaan of de draagvlakvergrotende initiatieven van cao-partijen die we nu zien voldoende zijn, of dat er nagedacht moet worden over een herstructurering van het cao- en avv- stelsel. Naar verwachting brengt de SER hierover in februari 2013 een advies uit, waarna het kabinet een standpunt zal innemen.
Het bericht dat emissiearme vloeren van de RAV-lijst verdwijnen |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Joop Atsma (CDA), Henk Bleker (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Emissiearme stalvloeren in de melkveehouderij dreigen van de Regeling Ammoniak en Veehouderij-lijst (RAV-lijst) te verdwijnen»?1
Ja.
Kent u het bericht «Ammoniak slot op melksector» waaruit naar voren komt dat de eerste meetresultaten van proefstallen wel een ammoniakreductie laten zien van 20–40%, maar dat door Mosquera et al. een hogere emissiewaarde per dier per jaar van 13–14 kg ammoniak wordt gemeten dan op de RAV-lijst?2 3
Ja.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de begrotingstaakstelling van 2012–2013 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu om het beheer van de RAV-lijst te privatiseren?
De problematiek van de stalvloeren in de melkveehouderij staat geheel los van het voornemen de beoordeling van stalsystemen in het kader van de Rav te privatiseren.
Deelt u de mening dat de oorzaak met name ligt in het ontbreken van metingen door enerzijds dure ingewikkelde metingen en anderzijds doordat soortgelijke vloeren worden ontwikkeld welke dezelfde systeemaanduiding krijgen op de RAV-lijst, maar waar enkel de eerste ontwikkelaar voor de meetkosten aan de lat staat? Welke acties onderneemt u?
Nee, ik deel deze mening niet. Niet het ontwikkelen van soortgelijke stalsystemen door anderen (hun registratie vervalt immers eveneens) zorgt voor stagnatie, maar juist dat het binnen de huidige systematiek van voorlopige emissiefactoren profijtelijk is om steeds nieuwe iets innovatievere systemen op de markt te brengen in plaats van het uitvoeren van de metingen. Desalniettemin, zal ik bezien of binnen het kader van de (uitvoering van de) Regeling ammoniak en veehouderij (hierna Rav) aanpassingen noodzakelijk zijn in verband met de problematiek rond metingen en de ontwikkeling van soortgelijke vloeren.
Is het waar dat veel emissiearme vloeren op 1 februari 2014 van de RAV-lijst dreigen te verdwijnen? Welke impact heeft dat op bedrijven die te maken hebben met het Actieplan ammoniak en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)?
Indien de emissiearme stalvloeren die in februari 2011 met een voorlopige emissiefactor in de bijlage bij de Rav zijn opgenomen, niet bemeten gaan worden, zullen deze in 2014 uit de bijlage bij de Rav worden verwijderd. Het meten van de proefstallen is immers een voorwaarde om voor een voorlopige emissiefactor in aanmerking te komen. Begin dit jaar zal ik fabrikanten wijzen op de gevolgen van het niet bemeten van hun systeem.
Ik ga er vanuit dat in 2014 in elk geval enkele emissiearme stalvloeren met een definitieve (gemeten) emissiefactor in de bijlage bij de Rav kunnen worden opgenomen (naast reeds bestaande) en dat er de daarop volgende jaren nog een aantal zullen bijkomen. Ik verwacht dat hiermee voldoende stalsystemen beschikbaar blijven voor de melkveehouderij om te voldoen aan de doelen van ammoniakuitstoot die in het kader van de PAS zijn gesteld.
Deze problematiek betreft alleen de melkrundveehouderij en heeft daarom geen gevolgen voor het Actieplan Ammoniak Veehouderij.
Welke activiteiten onderneemt u om voor 1 februari 2013 volop te gaan meten, zodat de systemen wel op de RAV-lijst kunnen blijven?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre denkt u dat het een oplossing kan zijn om de emissiefactor voor melkvee te actualiseren op basis van het rapport van Mosquera e.a.? Welke consequenties heeft dit voor het nationaal emissieplafond (NEC-plafond) en de doelstelling voor reductie van de ammoniakuitstoot van de rundveesector in het kader van de PAS?
De genoemde problematiek van het niet meten van stallen staat los van het al dan niet actualiseren van de emissiefactoren voor melkvee. Overigens ben ik van plan deze actualisatie door te voeren, maar daarvoor moet een geschikt moment worden gezocht omdat ook de maximale emissiewaarde voor melkveestallen in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij moet worden aangepast. De aanpassing van het Besluit is reeds aangekondigd in Kamerstukken II, 2011/12, 30 654, nr. 99 in het kader van de PAS. De beoogde ingangsdatum hiervoor is 1 januari 2014.
Aangezien de emissiefactoren nog niet zijn gewijzigd en de maximale emissiewaarden nog niet zijn vastgesteld, is het nog niet duidelijk wat het effect hiervan is op de berekende uitstoot van ammoniak in Nederland en dus op het al dan niet voldoen aan het nationale emissieplafond voor ammoniak.
Het definitieve PAS kent een monitoringsprogramma. Hierdoor kan tijdig ingespeeld worden op voortschrijdend wetenschappelijk inzicht.
Deelt u de mening dat er een duidelijk contrast is tussen stalemissies en mestaanwending? In hoeverre bent u bereid om ammoniakbeleid voor de melkveehouderij, waarin zowel stal- als aanwendemissies onderdeel uitmaken van een integrale bedrijfsvoering, in beleid te harmoniseren? In hoeverre kunnen ontwikkelingen zoals kringlooplandbouw hierin een rol spelen?
Nee, die mening deel ik niet. Zowel bij de exploitatie van stallen als bij de aanwending van mest is het verplicht emissiereducerende technieken toe te passen, gebaseerd op het principe van «beste beschikbare technieken». Dit is nodig om de doelen voor ammoniakemissiereductie te kunnen realiseren, mede tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Ten algemene ben ik voorstander van ontwikkelingen die de kringlooplandbouw bevorderen. Echter een systematiek die uitgaat van een integrale bedrijfsvoering of kringlooplandbouw zie ik niet als een alternatief maar mogelijk op termijn wel als een aanvulling op de toepassing van emissiereducerende technieken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg tussen u beiden, de sector en de minister van Financiën over de harmonisatie en vereenvoudiging van de (fiscale) regels, zoals aan de Kamer is toegezegd in december 2011?4 Welke ontwikkelingen zijn er op het vlak van het toen voorgestelde meetfonds? Is er wellicht via de PAS in 2013 budget te reserveren voor versnelde metingen van proefstallen en systemen in de tijdelijke RAV?
Wij hebben dit verzoek inmiddels opgepakt en geven er de voorkeur aan om hierbij aan te sluiten bij lopende trajecten. Dit zijn het privatiseren van de beoordeling van stalsystemen door IenM en de toegezegde brief over het subsidie-instrumentarium van EZ.
Het ministerie van EZ zal daarnaast in het kader van de PAS in de jaren 2013 en 2014 het meten van de effecten van het toepassen van (integraal duurzame) stallen en van voer- en managementmaatregelen subsidiëren door het openstellen van een aangepaste versie van de Regeling LNV-subsidies – module «Onderzoek uitstoot integraal duurzame stallen».
De kritiek van de federal Aviation Administration (FAA) op het kennisniveau van de luchtvaartinspectie (ILT) |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Buigen voor de macht van de FAA»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van de FAA?
Naar aanleiding van de brief van FAA heeft de ILT op 4 oktober 2012 overleg gehad met de FAA in aanwezigheid van de European Aviation Safety Agency (EASA). Het belangrijkste zorgpunt dat daar besproken is, betreft de type-rating van de inspecteurvliegers. Er blijkt sprake te zijn van een interpretatieverschil tussen VS en Europa over de doorwerking van de International Civil Aviation Organization (ICAO)-voorschriften in de Europese regelgeving op dit punt. De FAA vindt dat iedere luchtvaartautoriteit voor alle vliegtuigtypen die door de luchtvaartmaatschappijen van het betreffende land worden gebruikt, de beschikking moet hebben over een inspecteur met een geldig type-rating op dat specifieke type. De ILT en EASA vinden dat dat niet nodig is en ook niet zo staat beschreven in de ICAO-regelgeving, omdat vliegtuigtypen op elkaar lijken. Een inspecteur met een bepaalde type-rating kan certificatiewerkzaamheden uitvoeren op een vergelijkbaar vliegtuigtype. ILT en EASA vinden dat daarmee de veiligheid gewaarborgd is.
Naar aanleiding van de discussie werkt EASA aan de verduidelijking van de Europese procedures. Door de ILT zijn, vooruitlopend daarop, acties ingezet zodat ruimschoots aan de Europese voorgeschreven standaarden zal worden voldaan. Het aantal beschikbare type-ratings zal worden uitgebreid door gebruik te maken van andere Europese Civil Aviation Authority’s (CAA’s) en/of gepensioneerde vliegers. De FAA heeft in een brief positief gereageerd op de door ILT genomen maatregelen (zie ook antwoord op vraag 5).
Kunt u een overzicht geven van bezuinigingen en taakstellingen sinds het jaar 2000 op de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en haar voorgangers (Inspectie voor Verkeer en Waterstaat en de VROM-inspectie)?
In de periode 2000 tot en met 2012 zijn verschillende taakstellingen van achtereenvolgende kabinetten op de begrotingen ingeboekt. De belangrijkste voor de inspectie zijn in die periode de taakstellingen van het kabinet Balkenende IV, het aanvullende Beleidsakkoord, het Kabinet Rutte/Verhagen en het Begrotingsakkoord 2012.
Voor de Vrom-Inspectie bedroeg de taakstelling Balkenende IV een reductie van 20% van het totale aantal fte van de Vrom-Inspectie. De taakstelling Balkenende IV van de Inspectie Verkeer en Waterstaat bedroeg € 6,9 mln, waarvan € 2,2 mln. is ingevuld door vergunningverlenende taken over te dragen aan KIWA N.V. Daarnaast is in het kader van het aanvullend Beleidsakkoord een taakstelling van € 1 mln. ingeboekt op de begroting van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
De taakstelling Rutte/Verhagen bedraagt voor de Inspectie Leefomgeving en Transport structureel € 11,4 miljoen vanaf 2018 en – € 0,7 miljoen structureel vanaf 2012 als gevolg van de taakstellingen in het Begrotingsakkoord 2012.
Herkent u de in het artikel geschetste relatie tussen de bezuinigingen en het kennisniveau van de ILT? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de geschetste relatie slechts ten dele. Op het moment dat er sprake is van bezuinigingen heeft dit altijd consequenties voor de organisatie. Bij de invulling van de bezuinigingen zijn de primaire processen volgende uit de wettelijke verplichtingen en de ILT-verantwoordelijkheden zoveel mogelijk ontzien. Het grootste deel van de taakstellingen is ingevuld door te reorganiseren (minder stafdirecties en overhead). Daarnaast wordt er weloverwogen gekeken naar taken en de wijze van uitvoering daarvan. Er is en wordt gefocust op toezicht en certificatie als primaire verantwoordelijkheden. De borging van het kennisniveau is daarbij een uitgangspunt. Daar waar nodig wordt het kennisniveau door samenwerking dan wel inhuur geborgd.
Kunt u de betreffende brief van de FAA aan de ILT zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
De brief is als bijlage bijgevoegd.*) Voor de volledigheid is ook de brief van de FAA na het overleg op 4 oktober bijgevoegd.*) Daarin laat zij weten onder de indruk te zijn van de door Nederland ingezette acties.
Het bericht ‘Treinkaartjes naar België fors duurder’ en de hoge tarieven op de Hanzelijn |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Treinkaartjes naar België fors duurder»1 en met de prijs die gaat gelden op de Hanzelijn?2
Ja.
De prijzen die op 16 oktober 2012 getoond werden in de NS-reisplanner waren voor het traject Zwolle-Lelystad nog via de Veluwelijn berekend, dus via een flinke omweg met veel extra tariefkilometers. Daardoor zijn de weergegeven tarieven niet juist. Per medio november geeft de NS-reisplanner de juiste prijzen op basis van de nieuwe route via de Hanzelijn. Per medio december vermeldt de reisplanner ook de juiste prijzen per januari 2013.
Deelt u de mening dat het hier erg hoge prijzen betreft? Zo neen, waarom niet?
Voor de Hanzelijn deel ik de mening dat de aangehaalde tarieven hoog zijn. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik echter duidelijk gemaakt dat de tarieven voor de Hanzelijn zoals die op dit moment in de NS-reisplanner staan niet kloppen. De prijzen die gaan gelden voor de Hanzelijn zullen worden gebaseerd op het juiste aantal tariefkilometers en dus in lijn liggen met de overige NS-prijzen. De prijzen per tariefkilometer zijn namelijk op het hele net gelijk.
Voor de Fyra deel ik de mening zoals geformuleerd in de vraag niet. Zoals bekend zijn NS Hispeed en NMBS vrij in het bepalen van de tarieven voor deze internationale treindienst. De prijs van internationale tickets varieert, maar gemiddeld zullen tarieven voor de Fyra hoger zijn dan die voor de Beneluxtrein. NS Hispeed heeft mij laten weten dat de precieze prijs die de reiziger betaalt, net als in de luchtvaart, wordt bepaald door het moment van boeken, het reistijdstip en de mate van gewenste flexibiliteit bij omboeken. Ik vind het gerechtvaardigd dat reizigers voor een sneller en beter product een hogere prijs betalen.
Wat is de reden voor het feit dat de prijs op het traject Lelystad–Zwolle zoveel hoger is dan het landelijk trajectgemiddelde?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de reden voor het feit dat de prijs op het traject Amsterdam–Brussel met 35% is verhoogd?
Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 2 zijn de tarieven voor de Fyra niet vast maar variabel. Het is dus niet mogelijk om te stellen dat de prijs met 35% is verhoogd. Maar NS Hispeed heeft de nieuwe Fyra-prijzen inderdaad hoger vastgesteld dan de huidige Benelux-tarieven. De reden hiervoor is het gebruik van de hogesnelheidslijn op deze verbinding, waardoor de reistijd aanzienlijk korter wordt. NS Hispeed en NMBS hebben gezamenlijk bewust gekozen voor marktprijzen voor Fyra. Tegelijk hebben ze de prijzen voor Fyra naar Brussel lager vastgesteld dan de prijzen van Thalys. Met bovendien voldoende beschikbaarheid van het laagste tarief, zo meldt NS Hispeed. Op die manier wil men een deel van de klanten die men indertijd verloren heeft aan Thalys weer terugwinnen.
Denkt u dat de genoemde prijzen reizigers zullen prikkelen om van deze verbindingen gebruik te maken? Zo ja, waar ligt volgens de NS het punt waarop reizigers afhaken in verband met te dure treinkaartjes?
Ik denk dat elke prijs voor sommige reizigers reden zal zijn om niet of op een andere manier te reizen. Er zullen ook reizigers zijn die de huidige tarieven van de Beneluxtrein te hoog vinden. NS Hispeed kan dus niet één punt noemen waarop reizigers afhaken.
NS Hispeed en NMBS hebben uitgebreid onderzoek laten doen naar de prijselasticiteit van de markt waarop de Fyra Amsterdam-Brussel gaat opereren. Dat onderzoek had ook betrekking op tarieven en tariefsoorten. Gebaseerd op het onderzoek is het geheel aan tarieven en tariefsoorten ontstaan dat klaarstaat voor de start van de Fyra Amsterdam-Brussel. Dit is afgestemd op ingroei in de markt en op het behalen van een bepaalde bezetting per trein. NS Hispeed stelt dat het voor het bedrijf financieel aantrekkelijk is om de aangekondigde tarieven te hanteren. Hiermee is er voor ieder klantsegment een breed tarieven- en prijsaanbod en kan de vervoerder beter sturen op de bezetting en daardoor een beter resultaat behalen.
NS Hispeed en NMBS verwachten met de Fyra-tarieven een aantrekkelijk aanbod aan hun klanten te doen. Na de start van de Fyra Amsterdam-Brussel zal daadwerkelijk blijken wat de reactie van de reizigers is. NS Hispeed kan meteen inspringen en bijsturen als de realiteit andere zaken laat zien dan het marktonderzoek.
Tekort aan medicijnen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook geschrokken van de berichten dat medicatie bij behandeling tegen kanker en psychosen niet altijd voorradig zijn?1
Het bericht kwam voor mij niet onverwacht, omdat het al enige tijd bekend is dat zich problemen voordoen met de levering van bepaalde medicijnen. Een voorbeeld hiervan is Semap (Penfluridol).
Wat hebben behandelaren en apothekers in deze gevallen voor hun patiënten gedaan als alternatief?
Behandelaren kunnen alternatieve farmocotherapiën aanbieden. Op de website www.Farmanco.nl worden de niet-beschikbaarheid van geneesmiddelen en de oorzaken daarvan dagelijks bijgehouden. Ook geeft de website informatie over de verwachte datum van beschikbaarheid, de farmaceutische substitutie en de farmacotherapeutische alternatieven.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft ten aanzien van het tekort aan Semap op 4 juni jl. een advies opgenomen op haar website. Ik ga ervan uit dat behandelaars en apotheken dit advies hebben gevolgd.
Is bij u bekend aan welke medicijnen er nog meer tekort is en wat er in die gevallen gedaan is voor patiënten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn de cijfers in het artikel, namelijk 174 onverkrijgbare medicijnen in 2010 tegen 242 onverkrijgbare medicijnen in 2011, een totaal aantal of is dit een topje van de ijsberg?
De in het Volkskrantartikel genoemde cijfers zijn afkomstig uit de databank van Farmanco van de KNMP. Deze databank wordt gevuld aan de hand van meldingen van beschikbaarheidproblemen door apothekers, groothandels en leveranciers. In hoeverre deze meldingen een compleet beeld geven van alle problemen in de beschikbaarheid kan ik niet zeggen. Ik ga ervan uit dat er wellicht meer (tijdelijke) beschikbaarheidproblemen kunnen voorkomen, maar dat die niet een zodanige impact hebben dat zij worden gemeld.
Bent u bereid om samen met uw collegae in de EU een lijst met knelpunten op te stellen en een plan van aanpak om niet leveren van noodzakelijke medicatie te voorkomen en tegen te gaan?
De borging van de continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening heeft volop mijn aandacht. Om die reden heb ik begin dit jaar een projectgroep ingesteld, waarin ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het College ter Beoordeling van de Geneesmiddelen (CBG) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) participeren.
Deze projectgroep besteedt ook aandacht aan Europese aspecten, zowel wat betreft de oorzaken als de oplossingsmogelijkheden van leveringsproblemen met medicijnen. Eind 2012 ontvangt de Tweede Kamer een rapportage over de voorlopige bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de projectgroep. Ik wil daarop niet vooruit lopen.
De uitwisseling van gegevens van veroordeelde artsen tussen Nederland en België |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de opmerking van een inspecteur voor de gezondheidszorg dat er sprake is van enige uitwisseling van strafmaatregelen tegen artsen die door het Tuchtcollege zijn veroordeeld?1
Die uitspraak kan ik onderschrijven. Naast mijn inspanningen om de verbetering van de uitwisseling en transparantie over beroepsbeoefenaren met een bevoegdheidsbeperking op Europees niveau aan te pakken in het kader van de EG richtlijn erkenning beroepskwalificaties, zijn mijn ambtenaren op dit moment over dit onderwerp in gesprek met Zweden, het Verenigd Koninkrijk en de buurlanden België (Vlaanderen) en op Länder niveau met Duitsland. Doel van deze gesprekken is om verdergaande afspraken te maken -dan mogelijk is op Europees niveau- over uitwisseling en transparantie van straf – en tuchtrechtelijke gegevens van onbevoegde beroepsbeoefenaren.
De Belgische autoriteiten ondersteunen mijn wens dat bevoegde autoriteiten informatie uit moeten wisselen over straf- en tuchtrechtmaatregelen ter verifiëring of zorgverleners in België respectievelijk in Nederland aan de slag kunnen. Een stap verder is het wederzijds erkennen van de straf- en tuchtmaatregelen. In Nederland is op grond van de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg een in het buitenland opgelegde bevoegdheidsbeperking een reden voor weigering voor inschrijving in het BIG-register. Een onbevoegde Belgische arts kan in Nederland dan ook niet zijn praktijk voortzetten. Dat is niet in alle landen het geval. Met België wil ik over het overnemen van de tucht – en strafmaatregelen van zorgverleners duidelijke afspraken maken, zodat situaties als beschreven in uw bijgevoegde krantenartikel tot een minimum beperkt blijven.
Welke afspraken heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg gemaakt met de Belgische gezondheidsinspectie met betrekking tot gegevensuitwisseling als het gaat om artsen of andere hulpverleners die ernstige fouten hebben gemaakt?
Op basis van en in overeenstemming met de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde Europese regelgeving, wisselt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toezichtgegevens uit met haar collega inspecties in Europa, zo ook met de Belgische gezondheidsinspectie. Zoals gezegd zou Nederland graag verdere stappen zetten en zijn we daarover in overleg.
Een overzicht van opgelegde maatregelen door een tuchtcollege voor de gezondheidszorg of door het College van Medisch Toezicht, en van doorhalingen op grond van een bevoegdheidsbeperking opgelegd door een rechter in het buitenland is via het BIG-register (www.bigregister.nl) in Nederland openbaar en daarmee voor een ieder inzichtelijk.
Van de door een tuchtcollege voor de gezondheidszorg opgelegde maatregelen wordt (behoudens de waarschuwing) een aantekening gemaakt in het BIG-register en vindt een openbare kennisgeving plaats. Dit geldt ook voor bevelen van de IGZ (op grond van de Wet BIG) die een beroepsbeperkende maatregel inhouden.
Mocht het tot een ernstige maatregel komen in dit concrete geval, kan er dan van worden uitgegaan dat dit gemeld wordt aan de Belgische gezondheidsinspectie, zodat zij zich ten volle van haar toezichtstaak kan kwijten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke informatie van disfunctionerende hulpverleners van België ontvangt de Nederlandse Inspectie van de Belgische gezondheidsinspectie? Welke afspraken bestaan er in dat kader?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebrek aan toezicht op de naleving van EU sancties tegen Iran |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pst! Olie kopen?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat Brussel totaal niet toeziet op naleving door de lidstaten van sancties tegen Iran? Wat wilt u doen om dit te verbeteren?
Uitvoering van sancties, inclusief het verlenen van vergunningen en ontheffingen, handhaving, en de communicatie met derden over het sanctiebeleid, is een nationale aangelegenheid. De Europese Commissie kan lidstaten aanspreken indien zij de verplichtingen die voortvloeien uit EU sanctieregelgeving niet naar behoren uitvoeren. In het uiterste geval kan de Commissie een inbreukprocedure starten tegen een lidstaat die in gebreke blijft. Tot op heden heeft de Commissie nog nooit van deze mogelijkheid gebruik hoeven te maken.
Voor een krachtig en effectief Europees sanctiebeleid is een strikte en uniforme toepassing van de regels noodzakelijk. Om deze reden is Nederland in EU-verband actief betrokken bij verdere versterking van de coördinatie van de uitvoering van sanctiemaatregelen door de lidstaten.
Hoe schat u de effecten in van de nieuwe door de EU aangekondigde sancties als er niet eens effectief toezicht is op de naleving van eerdere sancties?2
Zoals omschreven in het antwoord op vraag 2 en 4 vindt er wel degelijk toezicht plaats op de naleving van sancties. De recent aangenomen EU sancties zullen de druk op het Iraanse regime verder verhogen.
Hoe is het mogelijk dat in Nederland niet duidelijk is welk ministerie erop toeziet dat Nederlandse bedrijven de sancties naleven, terwijl wij één van de sterkste pleiters zijn voor een strikt sanctieregime?
Er is geen sprake van onduidelijkheid over het toezicht op en de handhaving van sanctie regelgeving. De ministeries van Financiën en van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zien toe op de strikte naleving van alle economische en financiële sancties. Dit is een prioriteit voor het kabinet.
In de Regeling toezichthoudende ambtenaren Sanctiewet 1977 zijn voor het toezicht specifieke ambtenaren aangewezen van de douane, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst – Economische controledienst (FIOD-ECD), de Algemene Inspectiedienst, de Erfgoedinspectie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de commandanten van de Nederlandse marineschepen. Voorts houden de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten bestuursrechtelijk toezicht op de naleving van voorschriften met betrekking tot het financieel verkeer. De strafrechtelijke handhaving is in handen van het Openbaar Ministerie, de politie (inclusief de KLPD en de Koninklijke Marechaussee), en de buitengewone opsporingsambtenaren.
Op de website van de Rijksoverheid is een overzicht opgenomen van de bevoegde autoriteiten die vergunningen of ontheffingen kunnen verlenen per onderdeel van ieder sanctieregime. Dit is te vinden op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/internationale-vrede-en-veiligheid/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/09/19/overzicht-bevoegde-autoriteiten.html.
Is het waar dat Egypte op grote schaal Iraanse olie vermengt om zo de herkomst te vermommen en het vervolgens aan Europa verhandelt? Zo ja, bent u bereid hier consequenties aan te verbinden en uw ongenoegen over te brengen aan Egypte tijdens uw bilateraal bezoek op 21 oktober a.s.?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat dat het geval zou zijn. Tijdens mijn bezoek aan Egypte op 21 oktober jl. heb ik de sancties tegen Iran aan de orde gesteld.
In meer algemene zin dring ik er binnen de EU op aan het olie importverbod tegen Iran uit te breiden met maatregelen gericht op het tegengaan van vermenging van olie.
Herinnert u zich opmerkingen tijdens het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 10 oktober 2012 over het feit dat Zwitserland en Turkije het EU-sanctieregime voor Iran feitelijk ondergraven door lucratieve handel met Iran over te nemen van EU-lidstaten?3 Ziet u mogelijkheden om deze landen ertoe te bewegen de sancties niet te ondergraven? Zo ja, wat gaat u doen?
Het kabinet zet zich samen met andere EU lidstaten op verschillende niveaus in om niet-EU lidstaten te overtuigen van de noodzaak de druk op Iran op te voeren en hen ertoe te bewegen zich aan te sluiten bij het sanctieregime. Tijdens mijn bilaterale contacten bij de afgelopen AVVN is dit onderwerp veelvuldig aan de orde gekomen.
Bent u er van op de hoogte dat in Duitsland gevestigde bedrijven een spil blijken in het illegaal exporteren naar Iran van nucleaire materialen?4 Gaat u er voor pleiten dat de sancties ook binnen de landen van de EU veel beter worden gehandhaafd?
Ik heb geen reden aan te nemen dat de Duitse autoriteiten niet effectief zouden optreden tegen in Duitsland gevestigde bedrijven die de sancties tegen Iran ontduiken.
De EU lidstaten gaan zorgvuldig om met hun verantwoordelijkheden op dit terrein. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 2 acht het kabinet een strikte implementatie van sancties binnen de EU van groot belang.
Het medicijntekort |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medicijntekort was nog nooit zo groot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stijging van het medicijntekort, namelijk 174 onverkrijgbare medicijnen in 2010 tegen 242 onverkrijgbare medicijnen in 2011?
Ik volg al geruime tijd met bezorgdheid de toenemende tekorten van geneesmiddelen. Om die reden heb ik begin dit jaar een project gestart «Borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». In dit project wordt samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bekeken wat mogelijke oorzaken van tekorten zijn en welke oplossingen kunnen worden ingezet. In opdracht van VWS werkt het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) aan een studie die de oorzaken in beeld moet brengen en ontwikkelt het RIVM een risicomodel voor de volksgezondheids-aspecten van mogelijke geneesmiddelentekorten. Dit risicomodel heeft tot doel de ernst van de impact van een geneesmiddelentekort in te schatten voor een concreet dreigend tekort. Eind dit jaar worden beide producten opgeleverd, waarna de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd.
Wat is volgens u de oorzaak van het medicijntekort? Is dit een gevolg van de crisis of ligt het aan het preferentiebeleid?
Oorzaken/risicofactoren van (tijdelijke) geneesmiddelentekorten kunnen van velerlei aard zijn. In de bijlage van mijn brief van 10 januari 2012 (TK 2011–2012, 29 477, nr. 181) treft u een overzicht aan van denkbare factoren2 die kunnen leiden tot (tijdelijke) geneesmiddeltekorten. Voor zover nu bekend kunnen tekorten inderdaad ontstaan als gevolg van onder andere het preferentiebeleid. Bij het preferentiebeleid gaat het echter om tekorten van als preferent aangewezen geneesmiddelen. Dat wil zeggen dat er wel geneesmiddelen beschikbaar zijn met dezelfde werkzame stof als de tijdelijk niet voorradige preferente variant. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht en is daarmee de verantwoordelijke partij die voor een oplossing moet zorgen. Of de economische crisis tot medicijntekorten leidt, is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat medicijntekorten voorkomen moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Ja, ik deel de mening dat geneesmiddelentekorten niet wenselijk zijn. Daarom heb ik begin dit jaar een project gestart «borging continuïteit geneesmiddelenvoorziening». Zie ook het antwoord op vraag 2.
Verwacht u een stijging van medicijntekorten in de toekomst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
In hoeverre in de toekomst vaker leveringsproblemen zullen optreden kan ik op dit moment niet voorzien. De volgend jaar te implementeren Europese richtlijn vervalsingen zou wellicht tot tekorten kunnen leiden. Die richtlijn stelt eisen aan de import van actieve werkzame stoffen (API’s) om vervalsingen tegen te gaan. Dit kan er mogelijk toe leiden dat de Europese markt voor fabrikanten uit bijvoorbeeld China en India minder interessant kan worden om te beleveren met mogelijke tekorten als gevolg. Gezocht moet worden naar een stelsel van regelingen en afspraken die recht doen aan beide aspecten: het belang van het tegengaan van vervalsingen en het belang van het toegankelijk houden van de markt van geneesmiddelen om tekorten te voorkomen.
Mijn streven is er in ieder geval op gericht om waarborgen tot stand te brengen tegen risicovolle leveringsproblemen. Om die reden heb ik het hiervoor genoemde project «Borging Continuïteit Geneesmiddelenvoorziening» in het leven geroepen.
Ook zal ik in de EU mijn zorgen uiten ten aanzien van de import van API's uit India en China waardoor mogelijk geneesmiddelentekorten kunnen ontstaan.
Baby Donna |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel over baby Donna en de op handen zijnde uitspraak van de Belgische rechter?1
Is een dergelijk drama, zoals rond baby Donna in 2005, op dit moment nog mogelijk in Nederland? Zo ja, welke beleidsregels zouden een dergelijke zaak tegenwoordig onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dit drama voor baby Donna hopelijk vandaag tot een eind zal komen? Zal de uitspraak van de Belgische rechter consequenties hebben voor baby Donna, ervan uitgaande dat u op de hoogte bent van de uitspraak? Zo ja, welke?
Hoe vaak is er de afgelopen tien jaar gebruik gemaakt van het draagmoederschap? Hoe vaak heeft dat geleid tot problemen vergelijkbaar met het drama rond baby Donna? Hebt u inzicht in hoe draagmoederschap in andere Europese landen is geregeld? Zo ja, is de regelgeving wezenlijk anders met de regelgeving in Nederland?
Is er op Europees niveau de afgelopen jaren gesproken over draagmoederschap? Zo ja, wat is er besproken en afgesproken in Europees verband over draagmoederschap?
Als dit onderwerp niet op de Europese agenda heeft gestaan, bent u van mening dat dit, gezien het grensoverschrijdend karakter, op de Europese of internationale agenda geplaatst moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Het onderwerp draagmoederschap heeft internationaal de aandacht. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 16 december 2011, beraadt de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht zich op de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap. In dit kader heeft het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie in april 2012 het mandaat gekregen om informatie over de aard en omvang van internationaal draagmoederschap en de problemen die hieruit voortkomen te verzamelen.
De eventuele totstandkoming van een verdrag op het terrein van draagmoederschap zal veel tijd in beslag nemen. Ik acht het wenselijk en noodzakelijk om eerder maatregelen te treffen om de praktische knelpunten op het gebied van interlandelijk commercieel draagmoederschap zoveel mogelijk op te lossen. Voor de voorgestelde maatregelen verwijs ik u naar mijn brief van 16 december 2011.
Is (aanvullende) nationale of Europese regelgeving nodig om draagmoederschap beter te stroomlijnen en kinderhandel te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er veranderen en hoe gaat dat ze beslag krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de hypotheekrentes in Nederland in internationaal perspectief zeer hoog zijn |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hollands hoge hypotheekrentes»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de suggestie in het artikel dat de Nederlandse hypotheekmarges vanuit internationaal perspectief (te) hoog lijken?
Deelt u de waarneming dat de Nederlandse hypotheekmarkt weinig concurrerend is?
Deelt u de suggestie van de auteurs dat de genoemde argumenten van de Nederlandsche Bank (DNB) en de grootbanken geen volledige verklaring zijn voor de in internationaal perspectief hoge hypotheekrentes?
Welke rol speelt het prijsleiderschapsverbod in de concurrentiebeperkende werking op de hypotheekmarkt?
Ziet u redenen om naast de al in gang gezette plannen aanvullende actie te ondernemen?
Ziet u redenen, ook gezien de concurrerende markten waar de Europese Commissie zo sterk op toeziet, in overleg te treden met de Europese Commissie om de concurrentiebeperkende maatregelen af te bouwen?
Welke mogelijkheden ziet u om concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt te vergroten? Is er sprake van toetredingsdrempels en zo ja, welke? Zo nee, waarom treden buitenlandse partijen zo beperkt toe als de tarieven vanuit internationaal perspectief zo hoog zijn?
Export elektronica naar China en Afrika |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afval illegaal «gedumpt» door overheid»?1
Ja, dat is mij bekend.
Is het waar dat een tiental gemeenten elektronische apparatuur vanuit het oogpunt van financieel voordeel buiten WeCycle om aan handelaren verkoopt? Zijn gemeenten verplicht al het elektronisch afval door WeCycle te laten verwerken?
Ja, dit is waar.
De producentenstichting Wecycle, die verantwoordelijk is voor het ophalen, sorteren en recyclen van elektronisch afval door gecertificeerde bedrijven, heeft onderzoek laten uitvoeren naar de mate waarin gemeenten hun afspraken met Wecycle nakomen. Deze afspraken houden in dat gemeenten alle elektronica-afval dat zij inzamelen, afgeven aan Wecycle, in ruil voor een kostendekkende vergoeding. Geconstateerd is door Wecycle dat 60 gemeenten een deel van het elektronica-afval met restwaarde verhandelt aan andere partijen, om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren. Dit is, volgens Wecycle, in strijd met hun overeenkomst, wat een privaatrechterlijke zaak is.
Gemeenten zijn niet verplicht om met Wecycle een overeenkomst af te sluiten.
Zij mogen het ingezameld afval ook afgeven aan individuele inzamelaars en verwerkers die een vergunning hebben of op de lijst van inzamelaars (VIHB lijst) staan.
Klopt het dat deze stroom elektronisch afval door deze handelaren op illegale wijze wordt verwerkt op dubieuze sloopplaatsen in China en Afrika? Hoe groot is deze stroom afval? Is dit tien tot twintig procent van al het elektronisch afval?
Indien gemeenten zelf een deel van hun elektronisch afval verhandelen, is er geen zicht op wat er met dit afval gebeurt, omdat het niet geregistreerd wordt. Recent onderzoek van Wecycle (www.wecycle.nl/futureflows) stelt dat ongeveer 3% van het afgedankte afval in de illegale export terecht zou kunnen komen. Dit is veel lager dan de 10–20% die in het artikel wordt genoemd.
Jaarlijks worden in Europa honderden illegale afvaltransporten tegengehouden,
waarvan een deel betrekking heeft op elektronisch afval 2. Hoe groot de stroom illegaal afval is, is niet aan te geven. Het gaat immers om een illegale stroom die zich onttrekt aan het zicht.
Hoe komt het dat deze handelaren een vergunning krijgen voor het exporteren van dit afval?
De export van afvalstoffen is gereguleerd in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Er wordt op grond van de EVOA geen toestemming verleend voor de export van afgedankte apparatuur die als afval is aan te merken, naar derde wereld landen.
Bij de export van tweedehands apparaten gaat het niet om afval, maar om hergebruik van een product. Dan is de EVOA niet van toepassing.
Is dit bericht, in combinatie met de berichten over illegaal afvaltransport naar China en Indonesië en de verontrustende conclusies van het recente rapport van de Algemene Rekenkamer over afvaltransport2, voor u voldoende reden om op korte termijn actie te ondernemen om illegaal transport van afval terug te dringen?
Mijn ministerie spant zich al jaren in om illegaal afvaltransport terug te dringen. De handhaving van de EVOA regelgeving is en blijft een belangrijke taak binnen het afvalveld.
De (voorloper van de) Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft de afgelopen tien jaren een groot aantal acties en interventies uitgevoerd in de inzamel- en verwerkingsketen van afgedankte elektrische en elektronische apparaten. De aanpak en resultaten staan beschreven in het rapport «Evaluatie en vooruitblik ketenproject elektrische en elektronische apparaten 2010 – VROM-Inspectie». Dit rapport geeft een compleet overzicht van alle activiteiten en de resultaten van de afgelopen jaren.
De inspanningen richtten zich op meerdere schakels in de keten, zoals milieustraten, kringloopwinkels, elektronica-winkels, handelaren, locaties waar containers worden geladen en exporteurs. Het evaluatierapport geeft aan «dat het Nederlandse aandeel in de hoeveelheid illegale geëxporteerde elektronica afval sinds 2008 afneemt. Aangezien de intensiteit van de handhaving in de havens in die jaren niet wezenlijk is veranderd, is dit een indicatie dat de handhavings-inspanningen gericht op het indammen van de stroom afgedankte elektronica uit Nederland vruchten beginnen af te werpen».
Elektronisch afval blijft ook de komende jaren een belangrijke prioriteit in het handhavingswerk van de ILT.
Deelt u de conclusie dat de export van afval op papier goed geregeld is, maar in de praktijk veel te wensen over laat? Wat gaat u doen met het rapport van de Algemene Rekenkamer waarin geconcludeerd wordt dat het zicht op de effecten van de handhavingsactiviteiten van de handhavingspartners beperkt is, het zicht op het functioneren van de gehele keten beperkt is en er een onverklaarbaar hoog sepotpercentage van EVOA-zaken optreedt?3
In zijn reactie op de aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer, die in het betreffende Rekenkamer rapport is opgenomen, heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven op welke wijze hij het toezicht op het transport van afval verder verbetert. In het kort komt dat neer op een aantal activiteiten gericht op verbetering van de samenwerking en afstemming tussen verschillende betrokken instanties binnen en buiten Nederland door middel van verdere uitwisseling van informatie. Daarmee wordt bewerkstelligd dat het risicogerichte toezicht steeds effectiever zal zijn.
Voor een compleet overzicht van deze activiteiten verwijs ik graag naar de reactie van mijn voorganger op het rapport en naar de binnenkort door u te ontvangen antwoorden op de feitelijke vragen die naar aanleiding van het rapport door uw kamer aan mij zijn gesteld.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer reeds aangegeven de zorg over het hoge sepotpercentage inzake EVOA te delen. Daarbij wijst hij op een lopend onderzoek van het OM naar de achtergrond hiervan en geeft aan dat de uitkomsten van dat onderzoek zullen worden gebruikt voor het verbeteren van de strafrechtelijke handhaving.
Beschouwt u het probleem van illegale export van afval als supranationaal probleem? Op welke manier zou u dit probleem kunnen aanpakken? Zouden daarvoor op internationaal niveau afspraken moeten worden gemaakt?
Ja, illegale export betreft een supranationaal probleem. Daarom werkt de ILT ook samen met andere toezichthouders wat betreft de handhaving. Daarnaast onderhoudt de ILT contacten met de autoriteiten van de belangrijke bestemmingslanden in Azië en Afrika.
Verder beschik ik, vanuit de Europese regelgeving, over twee manieren om dit probleem aan te pakken.
Samen met stakeholders (gemeenten, producenten,verwerkers en detaillisten) bekijk ik de komende periode hoe de richtlijn zodanig geïmplementeerd kan worden dat de keten verder gesloten kan worden en (illegale) lekken verder teruggedrongen kunnen worden.
Ik verwacht dat over circa een half jaar de ontwerpregelgeving de vaststellingsprocedure in gaat, waarbij is voorzien in een voorhangprocedure voor het Parlement.
De constatering dat hulpclubs overbodig werk verrichten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ontwikkelingshulp kan zonder Cordaid of Novib»?1
Ja.
Wat is uw visie op de constatering van experts als Dambisa Moyo, William Easterly en Simeon Djankov dat ontwikkelingshulp zorgt voor corruptie, het in het zadel houden van ondemocratische regimes en een enorme verspilling van belastinggeld?
De ideeën van bovengenoemde auteurs tonen een grote diversiteit en besteden vooral aandacht aan macro-economische vormen van hulpverlening. Ik verwelkom deze ideeën als bijdrage aan een kritisch debat over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, maar vind ze wel wat eenzijdig. Het door u genoemde artikel betreft vooral gerichte en kleinschalige inspanningen via het particuliere kanaal. Met behulp van o.a. Cordaid, Oxfam Novib en ICCO worden Nederlandse ODA gelden geïnvesteerd in versterking van het maatschappelijk middenveld.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 22 oktober jl (DSO/MO-213/12) geef ik aan dat een sterke en diverse burgersamenleving bijdraagt aan het kritisch volgen en voeden van o.a. het beleid en de budgetbestedingen van overheden en bedrijven. Hierdoor verbetert de samenwerking tussen burgers, overheid en private sector wat leidt tot inclusieve economische groei, betere sociale voorzieningen en een veiliger en stabielere samenleving. IOB verwijst in het rapport Facilitating resourcefulness (IOB rapport nr. 336 van 4 augustus 2011) naar de conclusies van een studie van Gaventa en Barrett daarover.
Hoeveel subsidie van Nederlandse overheden hebben de hulpclubs Cordaid, Oxfam Novib en ICCO de afgelopen 20 jaar ontvangen?
Van de Nederlandse ontwikkelingsfondsen is de afgelopen 20 jaren gemiddeld EUR 245 miljoen per jaar via deze drie organisaties in ontwikkelingslanden besteed.
In hoeverre bent u bereid alles in het werk te stellen om de stroom belastinggeld die richting de bovengenoemde (overigens vaak anti-Israëlische) hulpclubs gaat, zo spoedig mogelijk stop te zetten?
De genoemde gelden worden in ontwikkelingslanden besteed via de genoemde Nederlandse ontwikkelingsorganisaties. Bewijs, zoals bij voorbeeld recent door Charles Kenny van het gerenommeerde Center for Global Development in zijn publicatie «Getting Better» lezenswaard uiteengezet, toont aan dat (ook) fondsen die via het particuliere kanaal geïnvesteerd worden, bewezen bijdragen aan de kwaliteit van leven in ontwikkelingslanden. Uit recente gesprekken die in mijn naam werden gevoerd met vertegenwoordigers van burgerorganisaties in Burundi, Uganda en Bangladesh bleek dat de bijdrage van Nederlandse en internationale NGO’s aan het ontwikkelingsproces in die landen effectieve, toegevoegde waarde heeft.
Daarmee zie ik geen aanleiding het huidige beleid te wijzigen.
Insecten als eiwitbron voor varkens- en kippenvoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wageningen: insecten als eiwitbron in varkens- en kippenvoer»?1
Ja.
Kunt u aangeven met welk bedrag het onderzoek naar de toepasbaarheid van insecten in veevoer gesubsidieerd is? Zo nee, waarom niet?
Het bedrag waarmee dit onderzoek is gesubsidieerd bedraagt € 40 000.
Kunt u aangeven wat de overwegingen waren om een voedingstoepassing, die wettelijk verboden is, te subsidiëren vooruitlopend op mogelijke wetgeving die nog volledig onzeker is? Zo nee, waarom niet?
Voorafgaand aan een pleidooi bij de Europese Commissie voor versoepeling van de bestaande regelgeving om de toepassing van insecteneiwit in diervoeders mogelijk te maken, is het nodig om te weten of insecteneiwit voldoet aan de eiwitbehoefte van landbouwhuisdieren en of schaalvergroting van insectenkweek financieel haalbaar is.
Kunt u aangeven of er een ethisch afwegingskader gevormd is rond het verveelvoudigen van het aantal dieren dat gedood wordt ten behoeve de intensieve veehouderij? Zo nee, waarom niet en waarom meende u zonder een dergelijk ethisch afwegingskader dit onderzoek al te moeten financieren? Zo ja, kunt u dat delen met de Kamer?
In de Kamerstukken inzake de Wet dieren2 zijn alle relevante belangen beschreven die bij een ethische afweging moeten worden betrokken. Het onderzoek strekt er onder meer toe de economische en nutritionele haalbaarheid in beeld te brengen van het kweken van insecten ten behoeve van de productie van diervoedergrondstof. Nu de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, en deze dierhouderij voldoende toekomstperspectieven lijkt te hebben, zullen de vervolgstappen, waaronder het doorlopen van het ethisch afwegingskader, verder worden bezien.
Kunt u aangeven of er onderzoek is gedaan naar het maatschappelijk draagvlak voor het doden van miljarden extra dieren ten behoeve van de veehouderij? Zo nee, waarom niet en waarom meende u zonder inzicht in het maatschappelijk draagvlak dit onderzoek al te moeten financieren? Zo ja, kunt u dat delen met de Kamer?
Dergelijk onderzoek is niet gedaan. Er bestaat, in het licht van dreigende voedseltekorten in de toekomst, een algemene maatschappelijke wens en noodzaak te komen tot voldoende en duurzame voedselproductie. Ook voor dit aspect zullen de vervolgstappen nader worden bezien.
Kunt u aangeven hoe de inspanningen om te komen tot nieuwe dierlijke voedselbronnen zich verhouden tot het voornemen te komen tot een transitie naar een meer plantaardige productie en consumptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u exact aangeven hoeveel subsidie in 2011 en 2012 ten goede is gekomen aan de ontwikkeling van nieuw plantaardig voedsel en hoeveel aan die van nieuw dierlijk voedsel?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de eerdere antwoorden dit jaar op uw Kamervragen over de subsidiëring van onderzoek naar het eten van insecten (vergaderjaar 2011–2012, nr. 1713).
Bent u bereid de wetgeving op het gebied van het gebruik van dierlijke eiwitten in veevoer aan te passen door bijvoorbeeld de positieflijst zoogdieren uit te breiden met een positieflijst voor andere diersoorten, zoals insecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, ik ben niet voornemens de positieflijst van dieren die gehouden mogen worden thans uit te breiden. Het is steeds de bedoeling geweest om met de positieflijst voor zoogdieren ervaring op te doen alvorens de positieflijst uit te breiden met andere dierklassen, zoals vogels.
Daarmee ontken ik niet de intrinsieke waarde van insecten, noch ontken ik het belang van een zorgvuldig houderijsysteem en doding die tegemoet komt aan de welzijnsbeleving van insecten. Het is aannemelijk dat de welzijnseisen van insecten op een lager niveau ligt dan die van zoogdieren, nog afgezien van het feit dat dit moeilijk meetbaar is.
Deelt u de mening van de Wageningse onderzoekers dat er in de Wet dieren, die op 1 januari a.s. in werking zal treden, rekening moet worden gehouden met de kweek van insecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een voorstel tot wijziging van de Wet dieren in te dienen en op welke termijn?
De Wet dieren voorziet – evenals de huidige Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) – in de mogelijkheid om dieren aan te wijzen die voor productie van die dieren afkomstige producten mogen worden gehouden. Een aantal insecten staat op dit moment al op de GWWD-lijst voor het houden van dieren voor productiedoeleinden. Deze lijst zal onder de Wet dieren worden gecontinueerd. Uitbreiding van de lijst kan aan de orde zijn indien het doorlopen van het ethisch afwegingskader dit rechtvaardigt. Daarvoor is geen wetswijziging nodig.
Marokkaanse gevangenen naar eigen land |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Marokkaanse gevangenen naar eigen land»?1
Ja.
Deelt u de mening dat ook in Nederland een (te) groot deel van de gevangenen de Marokkaanse nationaliteit heeft?
Het percentage gedetineerden met de Marokkaanse nationaliteit bedroeg in 2011 en 2012 (tot 30 september jl.) ca. 5% van de totale instroom. Van de groep gedetineerden met de Marokkaanse nationaliteit die in 2012 is ingestroomd heeft 36% eveneens de Nederlandse nationaliteit, beschikt 1% naast de Marokkaanse nationaliteit tevens over een andere nationaliteit en heeft 63% alleen de Marokkaanse nationaliteit. Voor de totale instroom gedetineerden geldt aldus dat 3,15% alleen over de Marokkaanse nationaliteit beschikt.
Deelt u de mening dat gevangeniskosten hoog zijn en dat hierop bezuinigd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een zogeheten Interdepartementaal Beleidsonderzoek bij DJI uitgevoerd waarin de mogelijkheden worden onderzocht voor een hogere efficiency, met name op het gebied van huisvesting en personeel.
Deelt u de mening dat het goedkoper is voor de Nederlandse staat als mensen met een andere nationaliteit hun straf in eigen land uitzitten, zodat de Nederlandse belastingbetaler hier niet voor op hoeft te draaien? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat het overdragen van de tenuitvoerlegging van straffen van gedetineerden met een andere nationaliteit aan een ander land goedkoper is dan tenuitvoerlegging van de straf in Nederland. Voor zover mogelijk gebeurt dit ook, bijvoorbeeld in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) naar landen waarmee Nederland een zogenoemde WOTS-relatie heeft. De betrokken gedetineerde dient dan in te stemmen met de overdracht van de strafuitvoering naar het land van herkomst.
Naast de WOTS is op 1 november jl. de Wet Wederzijdse Erkenning en Tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke Sancties (WETS) in werking getreden. Op grond hiervan kunnen EU-onderdanen verplicht worden overgedragen aan hun land van herkomst.
Deelt u de mening dat gevangenen met de Marokkaanse nationaliteit verplicht zouden moeten worden hun straf in Marokko uit te zitten?
Veroordeelden behoren hun straf in beginsel uit te zitten in het land van veroordeling, ongeacht hun nationaliteit. Daarop zijn twee uitzonderingen gemaakt: binnen de Europese Unie geldt op steeds meer terreinen het principe van wederzijdse erkenning, waarbij de EU als één rechtsruimte wordt beschouwd. Sinds 1 november 2012 is dit ook van toepassing op het uitvoeren van gerechtelijke vonnissen: de veroordeelde dient, op grond van de hierboven genoemde WETS, zijn vonnis onverkort uit te zitten in het EU-land van herkomst. De tweede uitzondering betreft de vrijwillige overbrenging naar het land van herkomst ten behoeve van de resocialisatie, wanneer met dat land een WOTS-relatie bestaat. Een dergelijke overbrenging behoeft niet alleen de instemming van de betrokken gedetineerde, maar ook van het ontvangende land. Dat ontvangende land kan niet gedwongen worden tot overneming.
Nederland en Marokko hebben al een bilateraal WOTS-verdrag gesloten. Op basis daarvan is vrijwillige overbrenging mogelijk voor Marokkaanse gedetineerden die niet tevens de Nederlandse nationaliteit hebben en niet in Nederland geworteld zijn.
Vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie zal worden geïnformeerd of er in hoeverre er mogelijkheden zijn om een bilaterale (aanvullende) overeenkomst te sluiten tussen Nederland en Marokko.
Bent u bereid om net als de Belgische minister van Justitie zo snel mogelijk een overeenkomst te sluiten met de Marokkaanse overheid, waardoor Marokkaanse gevangen hun straf in eigen land kunnen uitzitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de (dubbele) nationaliteit van gevangenen te registreren? Zo nee, waarom niet?
Binnen het gevangeniswezen wordt de nationaliteit (ook de dubbele) van een gedetineerde standaard vastgelegd in het bronsysteem.
Het uithuwelijken van jonge meisjes en vrouwenrechten |
|
Marit Maij (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meisjes moeten jong worden uitgehuwelijkt om verkrachting te voorkomen»?1
Ja.
Bent u bereid uw Indiase ambtsgenoot te vragen de uithuwelijking van jonge meisjes zo veel als mogelijk tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
In mei 2012 heeft Nederland tijdens de Universal Periodic Review van India in de VN mensenrechtenraad de aanbeveling gedaan dat India alle wetsvoorstellen aanneemt die gericht zijn op «empowering women», inclusief de «Women’s reservation Bill and the amendments to Panchayati Raj Act».
Daarnaast staan de onderwerpen vrouwenrechten en de rechten van het kind op de agenda van de jaarlijkse EU-India mensenrechtendialoog. Tijdens dat overleg wordt in dialoog met de Indiase overheid gekeken hoe verbetering kan worden bereikt.
Bent u bereid er bij uw Indiase ambtsgenoot op aan te dringen de rechten van meisjes en vrouwen te beschermen en promoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het uithuwelijken van jonge meisjes indruist tegen de doelstellingen van uw beleid gericht op het versterken van vrouwenrechten en de positie van vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Dit is juist. Uitgangspunt van het beleid gericht op versterking van vrouwenrechten en de positie van vrouwen en meisjes is dat zij gelijke aanspraak kunnen maken op, en toegang hebben tot voorzieningen. Voor meisjes die op jonge leeftijd uitgehuwelijkt worden, wordt de weg naar voorzieningen, zoals onderwijs, afgesneden. Zij raken gevangen in een vicieuze cirkel van vroege en frequente zwangerschappen, hoge kindersterfte, chronische ondervoeding en het onvermogen om zich aan armoede te ontworstelen. Met onderzoek is aangetoond dat meisjes die (voortgezet) onderwijs hebben genoten later trouwen, minder kinderen krijgen en dat deze kinderen gezonder zijn.
Deelt u de constatering dat jong uitgehuwelijkte meisjes vaak korter naar school gaan en vaker jong zwanger worden met alle gezondheidsrisico’s van dien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die constatering (zie ook het antwoord op vraag 4). In grote delen van Zuid-Azië en sub-Sahara Afrika wordt meer dan 40% van de huwelijken gesloten met een minderjarig meisje. Hoewel de ongelijkheid in onderwijsdeelname tussen meisjes en jongens het afgelopen decennium is afgenomen, schatten Unesco en Unicef dat van de ruim 115 miljoen 6–12 jarigen die niet naar school gaan, drie vijfde meisje is.
Uithuwelijking op jonge leeftijd en onthouding van onderwijs aan meisjes zijn maatschappelijke problemen die nauw samenhangen met armoede en genderongelijkheid. Onderwijs kan – als geen andere maatregelen – bijdragen aan de uitbanning van tradities die de onderdrukking en achterstelling van vrouwen van generatie op generatie in stand houden.
Bent u ook van oordeel dat het uithuwelijken van jonge meisjes zeer onwenselijk is? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen en/of gaat u nemen om uithuwelijking van jonge meisjes tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Uithuwelijking van minderjarige meisjes is in strijd met het Vrouwenverdrag en het Verdrag voor de Rechten van het Kind. Het verwezenlijken van het recht op vrije en goed geïnformeerde keuzes over zaken die seksualiteit en voortplanting betreffen is een doelstelling van mijn beleid. Ik voer dit uit door bijvoorbeeld seksuele voorlichting op scholen te steunen en samenwerking te zoeken met lokale organisaties om jongeren die niet naar school gaan te bereiken, bijvoorbeeld via radio, tv, internet of jongerenvertegenwoordigers. Ook steun ik de International Planned Parenthood Federation (IPPF) om jeugdvriendelijke dienstverlening te stimuleren. Verder bevorder ik dat jongerenvertegenwoordigers hun stem kunnen laten klinken op strategische internationale bijeenkomsten over dit onderwerp (zie ook mijn Kamerbrief Beleid voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten, inclusief hiv/aids van 7 mei 2012).
Vindt u het ook van groot belang dat meisjes ook in ontwikkelingslanden en landen als India, gehuwd en ongehuwd, zo lang en goed mogelijk onderwijs ontvangen? Zo ja, op welke wijze draagt u hieraan bij? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is van groot belang dat meisjes in ontwikkelingslanden hun achterstand op het gebied van onderwijs inhalen. Hoe armer meisjes zijn des te groter is het risico van vroege en/of gedwongen huwelijken. Er is vaak een direct verband tussen het wel of niet volgen van goed onderwijs enerzijds en de huwelijksleeftijd, vroege zwangerschappen, risicovolle bevallingen en onveilige abortussen anderzijds. Meisjes die beter zijn opgeleid hebben meer zeggenschap over hun eigen leven, vinden sneller werk en kunnen bewuster kiezen in zaken van huwelijk en zwangerschap.
In alle door Nederland gesteunde onderwijsprogramma’s wordt speciale aandacht besteed aan maatregelen ter bevordering van de deelname van meisjes en vrouwen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de mondiale programma’s van het Global Partnership for Education (GPE), het programma Education and Peacebuilding van UNICEF en ook in de Hoger Onderwijsprogramma’s NICHE (capaciteitsopbouw onderwijsinstellingen) en NFP (beurzen). Meer specifiek wordt samengewerkt met het Forum of African Women Educationalists (FAWE) en het UN Girls» Education Initiative (UNGEI).
Nederland heeft sinds 2003 geen bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsrelatie met India meer. Nederland draagt echter via multilaterale instellingen bij aan programma’s op het gebied van onderwijs in India. Zo steunt Unicef programma’s op het gebied van onderwijs, vooral gericht op de meest kwetsbare, achtergestelde kinderen inclusief meisjes. De Wereldbank financiert in de zeven armste deelstaten van India programma’s ter verhoging van de levensstandaard en het bereik van de Millennium Ontwikkelingsdoelen, inclusief die voor onderwijs en gendergelijkheid.
De ontvoering van de Nederlandse fotojournalist Jeroen Oerlemans |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de arrestatie van twee Britse burgers in verband met mogelijke betrokkenheid bij de ontvoering van de Nederlandse fotojournalist Jeroen Oerlemans?1
Ja.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse en de Britse overheden over deze arrestatie en eventuele vervolgstappen die hieruit voort kunnen vloeien?
De dienst Nationale Recherche heeft na de ontvoering de aangifte en een verklaring van de heer Oerlemans opgenomen en verder onderzoek verricht. Bij de ontvoering was ook een Brits slachtoffer betrokken. De Britse politie is daarom ook een opsporingsonderzoek gestart. In verband hiermee is er contact geweest tussen de Nederlandse en de Britse opsporingsdiensten, waarbij informatie is uitgewisseld en afstemming heeft plaatsgevonden over de te nemen vervolgstappen. In onderling overleg is besloten om de resultaten van het Nederlandse onderzoek ter beschikking te stellen aan de Engelse autoriteiten en de resultaten van het Britse onderzoek af te wachten omdat dit meer aanknopingspunten biedt. De heer Oerlemans is hiervan op de hoogte gesteld.
Wat kunt u zeggen over de betrokkenheid van het gearresteerde tweetal bij de ontvoering van Oerlemans?
Aangezien de aanhoudingen hebben plaatsgevonden op verzoek van de Britse autoriteiten en het onderzoek aldaar nog loopt kan ik hierover geen mededelingen doen.
Is er inmiddels meer duidelijkheid over de betrokkenheid van de Turkse geheime dienst bij de vrijlating?2 Was er een verzoek tot geheimhouding tot de volgende dag, 27 juli, 12:00 van de Turkse geheime dienst? Zo ja, waarom had dit verzoek de Nederlandse overheid niet bereikt? Zo ja, waarom sprak u dan toch op 26 juli in Nieuwsuur over de vrijlating van Oerlemans?
Neen. Een dergelijk verzoek heeft de Nederlandse overheid niet ontvangen.
Is er voor het interview in Nieuwsuur contact geweest tussen Oerlemans en de Nederlandse overheid, zodat de vrijlating met zekerheid kon worden vastgesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment? Wat was de inhoud van dit contact?
Op het moment van de Nieuwsuur-uitzending was betrokkene op Turks grondgebied en niet meer in handen van de gijzelhouders. De uitspraak over zijn vrijlating is gedaan op basis van de op dat moment beschikbare openbare en vertrouwelijke bronnen van onder meer de Nederlandse ambassade in Ankara, alsmede nationale en internationale contacten.
Heeft er inmiddels een evaluatie plaatsgevonden naar aanleiding van de gebeurtenissen rond de vrijlating van Oerlemans? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de belangrijkste lessen en tot welke wijziging van beleid leiden deze?
Er zijn meerdere momenten na de ontvoeringszaak geweest waarop de gang van zaken in deze ontvoeringszaak is besproken. Dit heeft niet geleid tot wijziging in het beleid.
Schutterijen die aanlopen tegen knelpunten in de wapenwet- en regelgeving |
|
Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging1 dat u opnieuw zult kijken naar de Circulaire wapens en munitie 2005 (Cwm) om te bezien of schutterijen een eigen regelgeving zouden moeten krijgen?
Ja.
Is het waar dat aan deze toezegging gevolg is gegeven door middel van het project evaluatie en aanpassing van de Circulaire wapens en munitie 2005 (Cwm 2005)? Klopt het dat een aantal belanghebbende organisaties, waaronder diverse schutterijen, bij deze evaluatie zijn betrokken en dat zij knelpunten uit de praktijk naar voren mochten brengen?
De evaluatie van de Circulaire wapens en munitie 2005 (Cwm 2005) heeft plaatsgevonden voordat ik de betreffende toezegging deed.
In 2010 en 2011 is bezien of de schutterijen eigen regelgeving zouden moeten krijgen. Dit punt is onder andere meegenomen in de evaluatie van de Cwm. Bij deze evaluatie hebben verschillende partijen, waaronder de schutterijen, input geleverd over knelpunten in de Cwm 2005 en over verbeteringen. Tijdens en na de evaluatie hebben gesprekken met vertegenwoordigers van de schutterijen plaatsgevonden.
Is het waar dat hierop in ieder geval door de Oud Limburgse Schuttersfederatie (OLS) is gereageerd? Zo ja, kunt u duidelijk maken wat er met haar inbreng is gedaan?
Het klopt dat ook de Oud Limburgse Schuttersfederatie (OLS) input heeft geleverd. De Cwm 2005 is in januari 2012 vervangen door de Circulaire wapens en munitie 2012. Deze circulaire is vervolgens in oktober 2012 vervangen door de Circulaire Wapens en Munitie 2012 II (Cwm 2012 II). Daarbij is geen wijziging aangebracht ten aanzien van de positie van schutterijen.
Bent u ermee bekend dat de OLS in de praktijk nog steeds tegen problemen aanloopt, waaronder in ieder geval de onder de vragen 5 t/m 9 bedoelde problemen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 5 tot en met 9.
Bent u ermee bekend dat binnen het schutterijwezen het dragen van categorie III- (onklaar gemaakt) en IV-wapens tijdens exercitiewedstrijden en het oefenen hiervoor problematisch is, in die zin dat voor het meevoeren in optochten in artikel 31 van de Regeling wapens en munitie (Rwm) een vrijstelling verleend is, maar dat voor het dragen tijdens de exercitie en het oefenen buiten de optocht geen vrijstelling geldt?
Ja. Ik zal bezien of de wet- en regelgeving op dit punt aanpassing behoeft.
Bent u ermee bekend dat het steeds moeilijker is om historisch verantwoorde wapens te vinden die bij de uniformen van de schutterijen passen? Bent u ermee bekend dat er wel nabootsingen op de markt zijn, maar dat het voorhanden hebben daarvan valt onder artikel 2, eerste lid, cat. I sub 7 van de Wwm (voor be- of afdreiging geschikt), en is verboden in artikel 13 van de Wwm? Klopt het dat voor dit verbod nauwelijks ontheffingen worden verleend?
Ik ben daarmee bekend.
In het afgelopen jaar is 1 ontheffingsverzoek gedaan dat op categorie I, onder 7, Wwm wapens ziet. Dit verzoek is afgewezen.
Bent u ermee bekend dat er onduidelijkheden zijn over het sponsorschieten (waarbij personen die, omdat zij door sponsoring de schutterij mede mogelijk maken, onder toezicht en leiding van een buksmeester een aantal schoten met de schuttersbuksen mogen lossen op traditionele doelen), in die zin dat sponsorschieten ingevolge art. 2.2.5 Cwm mogelijk zou moeten zijn onder de noemer promotieactiviteiten, maar dat niet ieder politiekorps hier op dezelfde manier mee omgaat?
Ik ben bekend met de genoemde gebruiken. Naar aanleiding van deze vragen zal ik de introducéregeling in onderdeel B, 2.2.5. van de Cwm 2012 II bezien. Waar nodig zal dat tot aanpassing van de wet- en regelgeving leiden.
Bent u ermee bekend dat het bij schutterijen traditie is om kinderen onder de achttien jaar bekend te maken met het schuttersgebeuren, ook om jeugdleden te werven, om zo het voortbestaan van de schutterijen te verzekeren? Bent u ermee bekend dat deze kinderen onder directe leiding en toezicht van een buksmeester (wapenbeheerder) met een luchtdrukgeweer op traditionele wijze op de daarvoor aangewezen doelen schieten? Bent u ermee bekend dat volgens uw ministerie het schieten onder onmiddellijk toezicht en onder onmiddellijke leiding van een wapenbeheerder valt onder het begrip «overdragen», als bedoeld in artikel 1, sub 11 van de Wwm, maar dat de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA) daar anders over denkt en dat ook uit de toelichting op de Cwm anders blijkt? Bent u ermee bekend dat, mocht bovenvermelde handeling onder het begrip «overdragen» vallen, het voor schutterijen onmogelijk zou zijn om bedoelde traditie te handhaven en de jeugd te interesseren voor het historisch schieten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ermee bekend dat de buksmeesters (verlofhouders) ingevolge de Cwm in bezit moeten zijn van een KNSAâ€licentie, en dat zij, om deze te krijgen, verplicht lid moeten worden van de KNSA? Bent u ermee bekend dat, mede doordat schutterijen zich actief bezighouden met de wapenveiligheid, en zij zelf controleren of de buksmeester in bezit is van een Verklaring Omtrent het Gedrag, ook zelf licenties zouden kunnen uitschrijven? Deelt u de conclusie dat de verplichting om lid te worden van de KNSA om die reden kan vervallen?
Ik ben ermee bekend dat buksmeesters op grond van de Cwm 2012 II in bezit moeten zijn van een licentie van de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA), dat zij daartoe lid moeten worden van de KNSA en dat schutterijen zich actief bezighouden met wapenveiligheid. De daaraan in de vraag verbonden conclusies dat schutterijen ook zelf licenties zouden kunnen uitschrijven en dan geen lid hoeven te worden van de KNSA, deel ik niet.
Bent u bereid de hierboven genoemde knelpunten zodanig aan te pakken dat zij naar tevredenheid van het schutterijwezen kunnen worden opgelost? Zo nee, kunt u duidelijk maken op welke punten u niet tegemoet kunt komen aan bedoelde wensen en waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen.