Seksueel misbruik door zorgverleners |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden patiënten misbruikt door zorgverlener»?1
Ja.
Zijn de cijfers die RTL heeft opgevraagd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg al langer bekend? Zo ja, bij wie, en was ook u daarvan op de hoogte? Hoe komt het dan dat die cijfers niet eerder openbaar zijn geworden? Zo nee, waarom is onderzoek van RTL daarvoor nodig geweest?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) publiceert jaarlijks over het totaal aantal ontvangen meldingen in het «Jaarbeeld». De IGZ differentieert in het jaarbeeld niet naar de aard van de melding vanwege de diversiteit van de ontvangen meldingen. De jaarbeelden worden gepubliceerd op de website van de IGZ.
Houdt de Inspectie alleen individuele meldingen van seksueel misbruik bij? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat van het geaggregeerd bijhouden van soorten van klachten en daarover rapporteren een belangrijke signaalfunctie kan uitgaan? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Zorgaanbieders zijn verplicht om seksueel misbruik te melden bij de IGZ. De IGZ registreert alle meldingen van (vermeend) seksueel misbruik op individueel niveau, maar rapporteert alleen over het totaal van ontvangen meldingen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel en welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie gebruikt tegen zorgverleners waarvan in de genoemde periode 2007 tot en met 2012 meldingen van seksueel misbruik zijn binnengekomen?
RTL hanteert in het betreffende nieuwsbericht cijfers van meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners in de eerstelijnsgezondheidszorg, specialistisch somatische zorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg in de periode januari 2007 tot mei 2012. Dit is breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Zo bevat dit overzicht ook meldingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners.
In geval van meldingen betreffende vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag hanteert de IGZ een beoordelingsschema aan de hand waarvan besloten wordt welke stappen worden gezet. Deze stappen zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de melding, in het bijzonder de ernst en aard van het seksueel grensoverschrijdende gedrag. De meldingen van vermeend seksueel misbruik zoals gepresenteerd door RTL hebben betrekking op alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, variërend van seksueel getinte opmerkingen tot seksuele contact(en)2.
Bij 11% van de meldingen volgde een strafrechtelijk traject.
In 15% van de gevallen volgde een tuchtrechtelijk traject (11% van de tuchtklachten werd door de IGZ zelf ingediend, 4% van de tuchtklachten werd door derden ingediend).
Bij 18% van de meldingen bleek na onderzoek van de IGZ dat er geen sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag, of werd de melding ingetrokken.
In 23% van de gevallen trof de instelling zelf – na intern – onderzoek voldoende maatregelen om de kans op herhaling te voorkomen (waaronder ontslag van betreffende hulpverlener).
In 34% van de gevallen heeft de betrokken hulpverlener op eigen initiatief afdoende maatregelen getroffen, veelal als gevolg van eigen onderzoek door de IGZ en/of een gesprek tussen de IGZ en de hulpverlener.
Tot slot is in 1% van de gevallen naar de klachtencommissie van de instelling verwezen, bijvoorbeeld wanneer de melder anoniem wil blijven en ook de naam van de betrokken hulpverlener niet wil geven.
In hoeveel van de in het bericht genoemde meldingen van seksueel misbruik heeft de Inspectie een opsporingsonderzoek uitgevoerd, en hoe vaak is er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie? Hoe vaak heeft dit tot een strafrechtelijke vervolging, respectievelijk veroordeling geleid? Waarom hebben de overige meldingen niet tot aangifte respectievelijk vervolging geleid?
Zie het antwoord bij vraag 4. De overige meldingen hebben niet tot aangifte geleid vanwege de aard van het seksueel overschrijdend gedrag of omdat het Openbaar Ministerie op voorhand aangaf niet tot vervolging over te zullen gaan.
Deelt u de mening dat meldingen van seksueel misbruik door zorgverleners zelden een zaak mogen zijn van alleen de Inspectie, en dat seksueel misbruik vrijwel altijd onder de aandacht van de justitiële autoriteiten moet worden gebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is het overzicht van RTL breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het seksueel grensoverschrijdend gedrag is hier al dan niet een rol voor justitiële autoriteiten. Vaak zullen dergelijke gevallen inderdaad onder de aandacht van justitiële autoriteiten moeten worden gebracht. Dit kan de IGZ zelf doen. Ook de instelling of het slachtoffer kan zelf aangifte doen bij de politie en/of tot een civielrechtelijk traject overgaan.
Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor het probleem van seksueel misbruik tijdens de opleiding voor zorgpersoneel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de opleiding wordt reeds stilgestaan bij de professionalisering van beroepsbeoefenaren. IJkpunt voor het handelen van professionals is hun beroepscode met als onderdeel de ongelijke relatie tussen cliënt en professional waarvan geen misbruik mag worden gemaakt. Wordt de code overtreden dan kan de professional door de tuchtrechter uit het beroepsregister worden geschrapt.
In het rapport van de Commissie Samson naar seksueel misbruik waarover uw Kamer op 8 oktober jongstleden is geïnformeerd (TK, 2012–2013, 33 435, nr. 1) worden een aantal aanbevelingen gedaan op het gebied van opleidingen en permanente educatie. Onze reactie hierop ontvangt uw Kamer voor het kerstreces.
Hoeveel zorgverleners tegen wie een melding van seksueel misbruik is gedaan, beschikten over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Het al dan niet kunnen overleggen van een VOG door een instelling heeft op dit moment geen wettelijke basis waardoor de IGZ hierop niet kan handhaven. De IGZ heeft deze gegevens dan ook niet geregistreerd. Dit neemt niet weg dat zorginstellingen zelf aan risicomanagement kunnen doen door structureel om een VOG te vragen.
Zou het verplicht stellen van de VOG voor werknemers in de zorg kunnen helpen bij het terugdringen van seksueel misbruik? Zo ja, in welke mate, en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers in de zorg te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Bij de afgifte van de VOG kan echter alleen gekeken worden naar de justitiële gegevens die op dat moment geregistreerd staan in de justitiële documentatie. Zodoende geeft de VOG alleen het justitiële verleden weer en niet het gehele levenspad van de betrokkene. Tevens zegt de VOG niets over toekomstig gedrag of de psychische gesteldheid van de aanvrager. Hoewel een VOG dus geen garanties biedt dat er geen incidenten meer zullen plaatsvinden is het wel een belangrijk hulpmiddel dat de kans op seksueel misbruik terugdringt.
Ik ben dan ook een warm voorstander van de praktijk van veel zorgverleners om systematisch te vragen naar een VOG bij het in dienst nemen van een zorgverlener en wil dat ook wettelijk regelen. Zoals hiervoor gezegd is er op dit moment nog geen wettelijke basis om de VOG verplicht te stellen voor werknemers in de zorg. Een voorstel om de VOG in de jeugdzorg te verplichten is 8 oktober jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2012–2013, 33 062, nr. 8). Ik zal mij beraden over het opnemen van een verplichte VOG voor overige werknemers in de zorg.
Het buitenspel zetten van makelaars bij tijdelijke verhuur |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Liesbeth Spies (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «het buitenspel zetten van makelaars bij tijdelijke verhuur»?1
Ja.
Is het waar dat woningbezitters die hun huis tijdelijk willen verhuren door de grote banken, waaronder staatsbank ABN-AMRO, worden verplicht, dan wel zeer streng worden aangeraden om zich te wenden tot slechts drie door hen geselecteerde partijen en hierdoor alle andere partijen op de (tijdelijke) verhuurmarkt worden uitgesloten door de banken? Zo ja, welke partijen? Zo nee, wat klopt er dan wel van deze berichtgeving?
In hypotheekvoorwaarden wordt verhuur van de woning veelal verboden. Banken moeten daarom toestemming geven voor tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet. Omdat bij verhuur op grond van de Leegstandwet de huur bij verkoop van de woning eenvoudig kan worden opgezegd staan banken, zoals ook is gemeld in de brief van 17 januari 2012 over ondermeer tijdelijk huren en de Leegstandwet (Kamerstukken II 2011–2012, 27 926 nr. 178) hier in het algemeen positief tegenover. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft dit deze zomer nogmaals bevestigd, naar aanleiding van een rondvraag bij diverse banken.
In bovengenoemd Telegraaf-artikel worden ABN AMRO, ING, SNS Reaal, Van Lanschot en Obvion genoemd als banken die aan het verlenen van toestemming voor tijdelijke verhuur de voorwaarde verbinden dat dit via door hen geselecteerde bemiddelingsbureaus gebeurt.
ABN AMRO geeft aan bij tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet te werken met enkele «preferred suppliers», te weten Overbruggingsverhuur.nl, Stichting Tijdelijk Twee Woningen en Huisover.nl. De bank geeft klanten een dringend advies om bij tijdelijke verhuur met een van deze partijen in zee te gaan. Het gaat niet om een verplichting.
ING werkt samen met dezelfde drie partijen, en verplicht huiseigenaren met deze partijen te werken wanneer zij toestemming willen krijgen voor tijdelijke verhuur. De ING heeft met enkele andere partijen overleg om dit aantal van drie uit te breiden.
Ook Obvion en SNS geven slechts toestemming voor tijdelijke verhuur als dit via twee door hen geselecteerde partijen gaat. Dit zijn Stichting Tijdelijk Twee Woningen en Overbruggingsverhuur.nl.
Van Lanschot bank geeft aan in het geheel niet met bemiddelingsbureaus samen te werken.
Wat vindt u van het feit dat commerciële makelaars hierdoor effectief uitgesloten zijn van de tijdelijke verhuurmarkt voor particuliere woningeigenaren? Komt de keuzevrijheid voor consumenten hiermee niet in het geding? Deelt u de opvatting dat hierdoor sprake kan zijn van een prijsopdrijvend effect, omdat banken geen andere toetreders tot de markt van makelaars bij tijdelijke verhuur toelaten? Vindt u deze situatie wenselijk voor de woningbezitters, in het licht van het feit dat huizen langer te koop staan en tijdelijke verhuur een optie is die door steeds meer woningbezitters wordt toegepast? Zo nee, kunt u aangeven welke waarborgen er zijn dat zowel de keuzevrijheid als het risico van prijsopdrijving wordt voorkomen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om deze situatie te veranderen?
Om woonruimte tijdelijk te kunnen verhuren op grond van de Leegstandwet dient een vergunning aangevraagd te worden bij de gemeente, in de huurovereenkomst te worden verwezen naar die vergunning, toestemming te worden gevraagd aan de bank wanneer de hypotheekvoorwaarden verhuur verbieden en navraag te worden gedaan bij de verzekeraar over de dekking van de opstalverzekering bij verhuur.
Zowel het ministerie voor Wonen en Rijksdienst, Vereniging Eigen Huis als de VNG geven op hun websites uitgebreide informatie over verhuur op grond van de Leegstandwet. Vereniging Eigen Huis heeft op haar website een modelhuurovereenkomst beschikbaar voor verhuur op grond van de Leegstandwet. Deze modelhuurovereenkomst voldoet aan de voor Leegstandwet-verhuur geldende voorwaarden.
Banken geven aan in het verleden geconfronteerd te zijn met ondeugdelijke contracten. Dit is zowel voor de bank als voor de eigenaar een probleem; wanneer in het huurcontract niet aan de voorwaarden van de Leegstandwet wordt voldaan geldt de reguliere huurbescherming en kan de huur bij verkoop niet worden opgezegd. Om die reden hebben bovengenoemde banken er voor gekozen om tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet uitsluitend toe te staan wanneer dit door een bemiddelingsbureau wordt geregeld waarvan zij weten dat dit correcte huurovereenkomsten hanteert.
Onder welke voorwaarden banken hun toestemming voor tijdelijke verhuur geven, kan ik uiteraard niet voorschrijven. Dat valt onder de bevoegdheid van de hypotheekbanken zelf, zo lang zij zich daarbij aan geldende wet- en regelgeving houden. Desalniettemin acht ik een verplichting voor een woningeigenaar om gebruik te maken van bepaalde bemiddelingsbureaus in het algemeen niet wenselijk voor de hypotheekverstrekkers enerzijds en woningeigenaren anderzijds.
Banken zouden erbij gebaat zijn zorg te dragen voor een concurrerend klimaat op de markt voor de bemiddeling bij tijdelijke verhuur in geval van leegstand, waardoor ook op termijn kwalitatief goede bemiddeling is gewaarborgd. Dit kan bijvoorbeeld door objectieve criteria te stellen waaraan de bemiddeling zou moeten voldoen, in plaats van specifieke bemiddelingsbureaus te verplichten of aan te bevelen.
Woningeigenaren kunnen zelf tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet gemakkelijk regelen, aan de hand van de informatie die ondermeer door Vereniging Eigen Huis en het ministerie voor Wonen en Rijksdienst beschikbaar is gesteld. Wanneer eigenaren behoefte hebben aan hulp van een bemiddelingsbureau, makelaar of andere adviseur, zouden ze dat mijns inziens zelf moeten kunnen kiezen. Ik kan me daarbij wel voorstellen dat banken hen bij de keuze van een adviseur ondersteunen.
Ik zal hierover in overleg treden met de betreffende banken.
Wat vindt u ervan dat banken in het artikel aangeven dat de commerciële makelaars niet in staat zijn geweest om deugdelijke contracten af te sluiten, waardoor er extra werkbelasting wordt veroorzaakt en banken meer risico’s lopen omdat woningen onverzekerd kunnen blijken bij schade door slechte afspraken? Vindt u de door de banken getroffen maatregel proportioneel in relatie tot de risico’s die zij mogelijk lopen en de consequentie dat woningbezitters beperkt worden in hun keuzevrijheid? Bent u bereid om met de banken alternatieve mogelijkheden te bespreken om «slechte afspraken» te voorkomen, zoals modelhuurovereenkomsten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat, gelet op het feit dat in het artikel wordt gesproken over malafide praktijken bij tijdelijke verhuur en wordt gesteld dat er een goede screening van de huurder nodig is om eventuele malafide praktijken te voorkomen, malafide praktijken moeten worden aangepakt en dat dit verankerd moet worden in de herziening van de Leegstandswet?
Een woningeigenaar die zijn woning wil verhuren doet er goed aan om zich te verdiepen in wat er allemaal komt kijken bij verhuur. Vereniging Eigen Huis geeft op haar website tips waar op moet worden gelet. Een goede verhuurmakelaar zal in dezelfde geest te werk gaan.
Een goede screening van huurders is bovenal in het belang van de verhuurder, en hoeft niet wettelijk te worden verplicht. Wanneer een huurder illegale praktijken uitoefent in de gehuurde woning, dan kan de verhuurder het huurcontract opzeggen. Eventuele schade kan middels een civielrechtelijke procedure op de huurder worden verhaald. Dat kan eventueel ook bij de verhuurbemiddelaar, indien kan worden aangetoond dat deze weet en/of profijt heeft gehad van de illegale praktijken van de huurder.
Ik heb eerder aangegeven, naar aanleiding van vragen van het lid De Boer (Kamerstukken II 2011–2012, Aanhangsel nr. 1442), dat de aanpak van malafide praktijken door makelaars niet gepaard moet gaan met meer regels. Overigens merk ik op dat illegale praktijken door huurders zich bij alle verhuurde woningen kunnen voordoen, niet alleen bij tijdelijk verhuurde woningen. Een aanpassing van de Leegstandwet ligt om deze redenen dan ook niet voor de hand.
Mogelijk misbruik van het Zorgverzekeringsfonds door zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat brancheorganisatie Zorgverzekeraars Nederland (ZN) opdracht heeft gegeven tot een onderzoek naar mogelijk misbruik door zorgverzekeraars en ziekenhuizen van financiële compensatieregelingen in de zorg? Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als de klachten hout snijden?1
In de evaluatie van het transitiemodel is door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) al eerder een aantal aandachtspunten gesignaleerd ten aanzien van de werking van het transitiemodel en de invloed van dit model op de wijze van contractering door zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Ik heb de Kamer op 19 september 2012 hierover een brief gestuurd met daarbij de evaluatie van de NZa. Mogelijk kan er sprake zijn van oneigenlijke prikkels ten aanzien van de transitieafspraken en het daaruit voortvloeiende gebruik van het zorgverzekeringsfonds of verschuiving van kosten tussen het (voormalige) a- en b-segment. Naar aanleiding daarvan ben ik in overleg getreden met ZN, NVZ en de NFU. Alle partijen hebben aangegeven dat zij een eventueel onjuist gebruik van het transitiemodel verwerpen. ZN heeft in dit verband aangegeven de signalen die zij ontvangt voor te leggen aan een expertgroep met onafhankelijke leden. Deze expertgroep zal alle signalen onderzoeken door met de betrokken ziekenhuizen en verzekeraars in contact te treden.
Heeft u kennis van de «signalen» uit de sector die voor de voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland aanleiding zijn om het onderzoek te gelasten? Zo ja, deelt u de mening van de voorzitter van ZN dat deze dermate ernstig zijn dat een onderzoek noodzakelijk is? Zo nee, op welke wijze heeft de voorzitter van ZN u dan wel geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Van welke regelingen zou, volgens de vermoedens, precies misbruik zijn gemaakt? Hoeveel geld gaat er om in elk van deze regelingen, en voor welke bedragen is er mogelijk gesjoemeld?
De transitiebekostiging biedt de mogelijkheid om financieel voordeel na te streven door een «berekenende» toedeling van DOT-afspraken naar omzetjaren, bekostigingssegmenten en beheers- of transitiemodel, en/of door ophoging van het schaduwbudget en/of door strategische prijsafspraken ten aanzien van de DBC-zorgproducten in het vrije en gereguleerde segment. Het is echter nog te vroeg om over berekende financiële bevoordeling te spreken; dat moet blijken uit de bevindingen van de expertcommissie.
Gelet op het feit dat ik nog geen nader inzicht heb in de situatie kan ik ook nog niets zeggen over het effect hiervan op de werking van het stelsel in het afgelopen jaar. Het betreft hier een transitiemodel dat in het tweede jaar al wordt afgebouwd naar 70% en het derde jaar (2014) vervalt.
Heeft de voorzitter van ZN het onderzoek gelast op basis van «geruchten», zoals de voorzitter van zorgverzekeraar Achmea suggereert, of zijn de aanwijzingen concreter dan dat?
ZN heeft aangegeven dat het onderzoek is ingesteld op basis van signalen vanuit het veld en de NZa.
Deelt u de analyse van de krant dat er drie mogelijkheden zijn, te weten fraude met premiegelden, het door creatief omgaan met de regels benadelen van de premiebetalers door ziekenhuizen en verzekeraars, of het niet begrijpen van de regels in het zorgstelsel door de betrokken partijen? Zo ja, wat zegt dit over het huidige zorgstelsel? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het vertrouwenwekkend dat de voorzitter van ZN zegt dat er geen verandering mag komen in de machtspositie van zorgverzekeraars, en dat ZN tegelijkertijd zelf onderzoek laat doen naar mogelijke fraude? Kunt u garanderen dat dit onderzoek werkelijk onafhankelijk is?
Zoals ik al eerder heb aangegeven verwerpen alle betrokken partijen (inclusief ZN) eventueel oneigenlijk gebruik van het transitiemodel . ZN heeft als belangenbehartiger van alle verzekeraars belang bij een degelijk onderzoek, aangezien het hier gaat over de suggestie van het benadelen/bevoordelen van zorgverzekeraars onderling. Het voordeel voor de ene verzekeraar kan leiden tot een nadeel voor een andere verzekeraar. Daarnaast hebben ook de instellingen belang bij een juiste afhandeling. Mijns inziens zijn er voldoende checks and balances in het systeem om de onafhankelijkheid van het onderzoek te waarborgen. Ook de samenstelling van de expertcommissie sterkt mij in die opvatting. Mocht er naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek aanleiding zijn voor de NZa om hierin op te treden, dan zal zij dat niet nalaten.
Hoe verklaart u het gegeven dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet aan de bel heeft getrokken over deze mogelijkheden tot fraude? Is daar een capaciteitsprobleem om dit soort analyses te maken? Zo ja, is dat probleem inhoudelijk of organisatorisch van aard?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom, denkt u, heeft ZN niet aan de NZa gevraagd onderzoek te doen naar deze mogelijke fraude, daar de NZa als onafhankelijk toezichthouder toch veel meer de aangewezen partij is voor een onderzoek naar dit soort verdenkingen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat onderzoek dat gedaan wordt in opdracht altijd verschillende conceptfases kent, zodat de opdrachtgever al eerder op de hoogte is van bevindingen en die ook nog kan bijsturen? Erkent u tevens dat deze verdenking dus niet loont voor een onderzoek in opdracht van ZN? Bent u bereid de onderzoeksopdracht over te nemen, en daarmee meer onafhankelijkheid te borgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke onafhankelijke experts gaan het onderzoek uitvoeren, en wanneer worden de resultaten van het onderzoek openbaar gemaakt?
De expertgroep bestaat uit:
De expertcommissie rapporteert naar verwachting in de tweede helft van november over de resultaten.
Ziet u andere mogelijke verklaringen voor de grote verschillen tussen de afspraken van zorgverzekeraars met ziekenhuizen en de gehanteerde tarieven dan het bewust sluiten van te lage contracten? Zo ja, welke?
Het is de taak van zorgverzekeraars om goede kwaliteit zorg in te kopen tegen een scherpe prijs. Dit kan tot gevolg hebben dat de afgesproken prijzen variëren. Verschillen in prijzen zijn een logisch en gewenst gevolg van de zorginkoop door verzekeraars
Wat is uw sanctie voor verzekeraars die zich inderdaad schuldig blijken te hebben gemaakt aan mogelijke zwendel?
Ik vind het nog te vroeg om in te gaan op sancties zolang ik geen exact inzicht heb in de problematiek. Naar aanleiding van de resultaten uit het onderzoek zal ik bezien of er nader actie van mijn kant nodig is.
Heeft u bij het uitbreiden van de marktwerking, het vereenvoudigen van de specificaties voor behandelingen en het beperken van de groei rekening gehouden met het risico van zwendel met premiegeld of creatief omgaan met de regels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft u geprobeerd dit risico te beperken?
Bij de introductie per 2012 van de DBC-zorgproducten en overgang op prestatiebekostiging, was ik me ervan bewust dat dit een overgangsjaar zou opleveren. Maar dit risico vond en vind ik verantwoord vanwege de structurele voordelen die de overgang zou gaan opleveren. Het terugdraaien van stappen op het gebied van prestatiebekostiging zie ik dus ook niet als oplossing voor mogelijke onjuist gebruik van transitiemodellen in de overgangsfase. Het sterkt mij juist in de overtuiging dat we zo spoedig mogelijk moeten beëindigen. Fraude is niet toelaatbaar, maar op dit moment is geenszins de conclusie gerechtvaardigd dat hiervan sprake is.
Is het wel een verstandige beslissing geweest om de marktwerking uit te breiden en dit tempo te versnellen, als kennelijk een ondoorzichtig overgangsregime noodzakelijk is om te voorkomen dat de boel ontspoort door te grote omzetschommelingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat transparantie in de zorg juist wordt vergroot door de introductie van prestatiebekostiging. Prestatiebekostiging zorgt er voor dat beter op prijs en kwaliteit kan worden ingekocht en dat deze doelmatigheid ook een vertaling krijgt in de premie. Wel constateer ik dat we in een overgangssituatie zitten, waarin een aantal maatregelen tegelijk in 2012 zijn ingevoerd. Dit is in de uitvoering complex, omdat zowel elementen uit het oude systeem (budgetten) als het nieuwe systeem tijdelijk naast elkaar bestaan. Dit is niettemin van belang om al te grote systeemrisico’s te dempen. Een dergelijk dubbel systeem zorgt wel voor meer complexiteit in de bekostiging. Dit is ook de reden dat ik transitiemaatregelen zo kort mogelijk (alleen 2012 en 2013) wil laten duren. Het tempo is ingegeven door de noodzaak om op beide terreinen (DBC DOT en vrije prijzen) stappen te zetten.
Deelt u de mening dat uit deze zaak blijkt dat het op afstand zetten van de overheid bij de verdeling van zorggelden zwendel in de hand werkt, of in ieder geval het zicht hierop vertroebelt? Zo nee, op grond waarvan meent u dat het op afstand zetten van de overheid de transparantie van de verdeling van zorggelden heeft bevorderd?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat de transparantie van zorgverzekeraars voor politiek en burgers moet worden vergroot, aangezien zij publieke gelden verdelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat in ieder geval de jaarverslagen van zorgverzekeraars, inclusief de bezoldiging, openbaar moeten worden? Zo nee, waarom niet, gelet op het feit dat zij uit publieke gelden en verplichte premies worden gefinancierd? Zo ja, op welke termijn gaat u dit regelen?
Alle inkomsten en uitgaven van zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn terug te vinden in jaarverslagen. De jaarverslagen inclusief de financiële verantwoording zijn al openbaar. U kunt deze vinden op de websites van de zorgverzekeraars.
In welke mate mogen zorgverzekeraars de boel flessen, voordat u besluit de marktwerking ongedaan te maken? Waar ligt voor u de grens?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw oordeel over het invloedrijke old boys network in de zorg? Hoe verhoudt zich dit tot de democratische controle en de wens van transparantie in de zorg?
Verzekeraars zijn private ondernemingen die zelf bepalen wie ze aanstellen.
Ik zie niet in waarom de democratische controle en transparantie hierdoor in het geding zouden zijn.
Deelt u de mening van de voorzitter van ZN dat het terugdraaien van de marktwerking in de zorg niet mag op grond van Europese richtlijnen? Zo ja, welke richtlijnen zijn dit precies, en bent u niet langer van mening dat de inrichting van onze zorg een nationale in plaats van Brusselse aangelegenheid is?
Met u ben ik van mening dat de inrichting van het zorgstelsel een nationale aangelegenheid is. Dit is ook vastgelegd in Europese regelgeving. De EU heeft slechts beperkte regelgevende bevoegdheden op het terrein van de volksgezondheid. Wel kunnen de Europese regels invloed hebben op de activiteiten van de overheid, de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars, zoals de regels die gelden met betrekking tot vrij verkeer, staatssteun, aanbestedingrecht, mededinging en de richtlijnen inzake het schadeverzekeringsbedrijf. Bij veranderingen in het stelsel zal met deze regels rekening moeten worden gehouden.
Het miljoenentekort bij basisscholen Oost |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Reorganisatie nodig bij basisscholen Oost»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe gaat het tekort van ruim tien miljoen euro, dat de gezamenlijke Amsterdamse basisscholen leden, gedekt worden?
Ik heb mij over dit onderwerp laten informeren door de gemeente Amsterdam. Uit gemeenteraadsstukken van de stad Amsterdam blijkt dat er meer schoolbesturen zijn met tekorten. Uit de jaarcijfers van 2010 blijkt dat het gaat om € 10,8 mln. Uit dezelfde stukken blijkt dat het hier soms bewust beleid betreft om reserves af te bouwen, of omdat er een grote investering is gedaan. De schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiën en financiële beleid. Zij dienen zelf eventuele tekorten te dekken. De meeste besturen hebben hier nog voldoende (algemene) reserves voor. Als dat niet het geval is dienen zij een reorganisatieplan op te stellen en uit te voeren.
Deelt u de mening dat het schoolbestuur én de Raad van Toezicht van STAIJ2 ernstig hebben gefaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit gevolgen moet hebben voor de Raad van Toezicht en daarmee voor (de voorzitter van) het stadsdeelbestuur?
In het geval van STAIJ is de stadsdeelraad toezichthouder en is er niet gekozen voor een Raad van Toezichtmodel. Het stadsdeel geeft STAIJ en zichzelf eerst een serieuze kans om in een verhelderde onderlinge relatie zorg te dragen voor een goede sturing op het openbaar onderwijs in stadsdeel Oost. Die verheldering vereist onder meer een verscherpte inrichting van het toezicht door respectievelijk het stichtingsbestuur en de deelraad Oost.
De gemeente Amsterdam is voornemens om de toezichthoudende rol op het openbaar onderwijs- nu belegd bij de stadsdelen- te herzien. Stad en stadsdelen zijn hierover al in gesprek.
Vindt u het verstandig dat het politieke bestuur, in dit geval het stadsdeelbestuur, fungeert als Raad van Toezicht van een schoolbestuur?
Met het aannemen van de wet Goed onderwijs goed bestuur heeft uw Kamer vanwege de bestuurlijke variëteit en de vrijheid van inrichting besloten om de vormgeving van het interne toezicht vrij te laten. Bijzonder en openbaar onderwijs kunnen zelf bepalen welk bestuurlijk model het best past bij de eigen situatie. De gemeenteraad kan, net als voorheen, zelf als toezichthouder blijven functioneren of zij kan een raad van toezicht instellen. Als de gemeente toezichthouder blijft, oefenen de gemeenteraadsleden het toezicht op het verzelfstandigd openbaar onderwijs uit. Als gekozen wordt voor het raad van toezichtmodel, benoemt de gemeente de leden van de raad van toezicht, behoudens een aantal leden dat wordt benoemd op bindende voordracht van ouders en de medezeggenschapsraad.
Uit de statuten van de stichting blijkt dat de stadsdeelraden van Oost-Watergraafsmeer en Zeeburg als gemeentelijke toezichthouder van de stichting STAIJ fungeren. Dit is dus een figuur die past binnen de wet op het primair onderwijs.
Waarom is de eindverantwoordelijke voorzitter van het stadsdeel /Raad van Toezicht niet eerder in actie gekomen?
Ook voor de beantwoording van deze vraag ben ik te rade gegaan bij het stadsdeelbestuur Oost. In de statuten is opgenomen dat de deelraad mag optreden om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs betreft indien er sprake is van ernstige taakverwaarlozing.
Op het moment dat de financiële problemen bij het stadsdeel bekend waren heeft de verantwoordelijke wethouder Onderwijs de deelraad geïnformeerd en zijn stappen ondernomen (waaronder een financiële analyse van een extern bureau) om te komen tot een verheldering van de situatie en de noodzakelijke maatregelen die genomen dienen te worden, teneinde de continuïteit te kunnen waarborgen.
Het artikel “Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak” en het artikel “Huurder kantoor is lachende derde” |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak» en het artikel «Huurder kantoor is lachende derde»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat onder andere steden als Rotterdam, Den Haag, Eindhoven, Tilburg en Den Bosch zich tegen het fonds voor de sanering van leegstaande kantoren hebben gekeerd?
Het kantorenfonds wordt in het convenant leegstand kantoren genoemd als één van de onderdelen om de kantorenleegstand het hoofd te bieden. Het is een niet-verplicht instrument. Gemeenten kunnen alleen samen met andere partijen kiezen een dergelijk instrument in te zetten.
Bent u van plan om met de betreffende gemeenten in gesprek te gaan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij toch hun goedkeuring gaan verlenen aan het kantorenfonds en het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren?
Ik zal niet met gemeenten in gesprek gaan die (op voorhand) geen goedkeuring verlenen aan het kantorenfonds. Dit fonds is immers niet verplicht en slechts een onderdeel uit een heel pakket aan maatregelen uit het convenant leegstand kantoren. Ik ga wel met die gemeenten in gesprek die op dit moment aan de VNG hebben aangegeven nog met vragen te zitten betreffende het convenant leegstand kantoren om te verkennen waar mogelijke discussiepunten liggen.
Hoe beoordeelt u de vrees van veel grotere gemeenten dat een subsidie op sloop er toe leidt dat leegstaande kantoren hoog geprijsd blijven?
De vrees van veel grotere gemeenten dat een subsidie op sloop ertoe leidt dat leegstaande kantoren hoog geprijsd blijven is naar mijn idee ongegrond. Een eventueel kantorenfonds zal nooit de volledige kosten van sloop of transformatie kunnen dekken, maar zal slechts een zetje in de rug zijn om eigenaren over de streep te trekken om zelf de leegstand aan te pakken.
Hoe voorziet u de toekomst van het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren als de betreffende gemeenten geen goedkeuring verlenen en als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) haar steun moet intrekken? Hoe voorziet u dan de toekomst van de gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand in het algemeen?
Het scenario dat u schetst is nu niet aan de orde. Momenteel is mijn ministerie in gesprek met die gemeenten die aan hebben gegeven nog vragen te hebben bij het convenant leegstand kantoren. Ik heb er vertrouwen in dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Bent u van mening dat een gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand noodzakelijk is? Zo ja, welke maatregelen heeft u in petto om dit toch doorgang te laten vinden?
Ja, een gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand is noodzakelijk. Dat is dan ook de reden waarom het convenant is opgesteld en is ondertekend door alle deelnemende partijen.
De ondertekenaars hebben afgesproken om de hen betreffende onderdelen zelf – en eventueel samen met andere partijen – uit te voeren. Iedere partij heeft bij ondertekening toegezegd om uitvoering van de maatregelen door haar achterban te zullen bevorderen.
Alle partijen bespreken begin 2013 de voortgang van het convenant, zo houden we elkaar scherp.
Kan de beantwoording van de vragen nog vóór het algemeen overleg «Leegstand woningen en kantoren» van 8 november 2012 aan de Kamer worden gestuurd?
Ja.
Het bericht dat ziekenhuizen voor ruim een half miljard euro aan zorggeld hebben opgepot |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen steeds grotere bedragen als reserves apart zetten en dat deze vorig jaar zijn gestegen tot ruim een half miljard euro? Vindt u dit een doelmatige besteding van zorggeld? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het is noodzakelijk dat ziekenhuizen voldoende financiële reserves hebben om eventuele financiële tegenslagen op te vangen. Het is dus zeker wenselijk dat ziekenhuizen sparen voor toekomstige uitgaven, zoals groot onderhoud en vernieuwingen. Indien ziekenhuizen geen reserves hebben kunnen zij bovendien door de minste of geringste tegenslag in de financiële problemen komen. Dit is onwenselijk en leidt tot een instabiele zorgsector. De sector zelf heeft richtlijnen opgesteld over de gewenste financiële buffer bij zorgaanbieders. Op dit moment beschikken de meeste ziekenhuizen nog niet over de door de sector gewenste minimumsolvabiliteit van 20%.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen primair bezig moeten zijn met verlenen van zorg en dat de vele middelen en inspanningen om zich in te dekken tegen risico’s en de eigen marktpositie te versterken hieraan afbreuk doen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard deel ik de mening dat ziekenhuizen primair bezig moeten zijn met zorgverlening. Voor een goede zorgverlening is het noodzakelijk dat ziekenhuizen goede huisvesting, apparatuur en een een gezonde financiële positie hebben. Onderdeel van het verlenen van zorg is ook het vooruit kijken naar zorg verlenen in de (nabije) toekomst. Ziekenhuizen moeten bijvoorbeeld sparen voor grotere voorziene en onvoorziene uitgaven. Een goede financiële positie draagt bij aan een goede zorgverlening door ruimte te bieden voor tegenslagen, investeringen en innovaties.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de reserves van ziekenhuizen sinds de invoering van de marktwerking in 2006?
Ik kan een overzicht geven van de financiële posities van zorgaanbieders door de ontwikkeling in de solvabiliteit van zorgaanbieders te schetsen. Begin dit jaar heeft het CBS een rapport opgeleverd genaamd «Financiële kengetallen zorginstellingen 2010». Hierin heeft het CBS enkele financiële kengetallen geanalyseerd. Een goede indicator voor de financiële weerbaarheid van zorginstellingen is de solvabiliteit. Uit het rapport van het CBS blijkt dat in de curatieve zorg de solvabiliteit is opgelopen van 10,8% (in 2007) tot 15,8% (in 2010).
Wat is uw oordeel over de analyse dat ziekenhuizen voorzieningen gebruiken om winst af te romen? Wilt u hier onderzoek naar doen, gelet op het feit dat het hier gaat over publiek geld?1
Een voorziening is niets anders dan een spaarpotje met een bepaald doel. Zo kan een ziekenhuis bijvoorbeeld een voorziening treffen voor onderhoud aan het gebouw. Indien een ziekenhuis aan het eind van het jaar een positief resultaat heeft, kan dit resultaat worden toegevoegd aan de voorzieningen of reserves en komt aldus ten goede aan de zorg. Momenteel is er, zoals ik hierboven schetste, zeker geen situatie van een te grote solvabiliteit bij de Nederlandse ziekenhuizen. Een onderzoek is dan ook op het moment niet nodig. Wel is het van belang de algemene solvabiliteitspositie van de Nederlandse ziekenhuizen in de gaten te houden, aangezien de gewenste solvabiliteit van ten minimaal 20% nog lang niet overal bereikt is. De cijfers die het CBS jaarlijks uitbrengt zijn daarvoor een goede maatstaf.
Hoe kan de Kamer en de premiebetalende burger nagaan welk deel van de reserves nog noodzakelijk is om risico’s het hoofd te bieden? Welke grens is er aan het eindeloos oppotten van geld?
Zorgaanbieders hebben zelf de verantwoordelijkheid om in te schatten welke risico’s zij lopen. Zoals blijkt uit mijn eerdere antwoorden hebben veel zorginstellingen deze ondergrens van 20% nog niet bereikt. Zij zullen in de toekomst streven naar een betere financiële positie om niet door geringe tegenslagen grote financiële problemen te hoeven ondervinden.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat zorggeld aan zorg wordt besteed en niet in de reservepot verdwijnt?
De voorzieningen die ziekenhuizen treffen komen uiteindelijk ook ten goede aan de zorg. Zoals eerder gezegd is het wenselijk dat zorgaanbieders sparen voor grotere uitgaven en een gezonde financiële buffer hebben om eventuele tegenslagen op te vangen. Ik wil juist stimuleren dat zorgaanbieders een betere financiële positie krijgen zodat we ook op de langere termijn een stabiele zorgsector hebben.
Is het niet beter ziekenhuizen te vrijwaren van markt- en vastgoedrisico’s, zodat zij zich weer kunnen richten op hun primaire taak, in plaats van de kas te spekken met zorggeld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het zorgstelsel waarvoor is gekozen met de Zorgverzekeringswet stelt centraal dat cliënten de vrijheid hebben om zorgaanbieders of zorgverzekeraars te kiezen. De vrijheid om te kiezen stimuleert zorgaanbieders om goede kwaliteit te leveren. Hierbij hoort dat zorgaanbieders de vrijheid hebben om passende apparatuur en huisvesting te kiezen en kunnen inspelen op de wensen van de client. Om dat blijvend te kunnen doen is het nodig dat ziekenhuizen sparen voor toekomstige voorziene en onvoorziene uitgaven, zoals voor reparaties aan het ziekenhuis en voor vernieuwing en verbetering van de zorg. De client kan dan ook in de toekomst profiteren van goede zorgverlening.
Over tekort aan allochtone medisch specialisten |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort aan allochtone medisch specialisten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbeveling verdient dat ook binnen de beroepsgroep van medisch specialisten sprake is van een afspiegeling van de maatschappij?
Ik vind het belangrijk dat Nederland kan beschikken over die medisch specialisten die het beste invulling kunnen geven aan de medisch specialistische zorgvraag; hierbij hoeft niet persé sprake te zijn van een afspiegeling van de maatschappij. Die basisartsen die het meest competent worden bevonden, moeten instromen in de vervolgopleiding.
Hoe verklaart u dat in de grote steden ongeveer een derde van de studenten geneeskunde een niet-westerse achtergrond heeft, terwijl het percentage medisch specialisten blijft steken rond de 5 à 6 procent? Wat is volgens u de oorzaak? Welke mogelijkheden heeft u om deze verhouding te wijzigen?
Daar registratie van etniciteit wettelijk niet is toegestaan, is onbekend of genoemde percentages correct zijn. In het algemeen geldt dat er meer sollicitanten zijn voor de medisch specialistische vervolgopleiding dan opleidingsplekken en dus dat kandidaten teleurgesteld moeten worden.
Denkt u dat artsen met een niet-westerse achtergrond buiten de boot vallen voor de opleidingen tot specialist door vooroordelen? Zo ja, welke en wat gaat u hieraan doen?
Daar registratie van etniciteit wettelijk niet is toegestaan, is het onbekend of artsen met een niet-westerse achtergrond minder kans hebben op toelating tot een medisch specialistische vervolgopleiding dan studenten met een westerse achtergrond.
Is het waar dat de beroepsgroepen tot de opleiding van specialist liever jongere kandidaten selecteren? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
De wetenschappelijke verenigingen zijn degenen die deze selectie van basisartsen uitvoeren. Zij stellen diverse eisen aan kandidaten voor de vervolgopleiding. Of daarbij ook een criterium voor leeftijd is opgenomen, is mij onbekend. Overigens is selectie op basis van leeftijd bij wet verboden (De Algemene wet gelijke behandeling – AWGB, en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid – WGB l), tenzij dit objectief gerechtvaardigd is. Hiervoor zijn drie criteria:
Zoals reeds gemeld bij mijn antwoord op vraag 2, moeten die basisartsen die het meest competent worden bevonden instromen in de vervolgopleiding.
Bent u bereid het gesprek met de Orde van Medisch Specialisten aan te gaan, om te kijken op welke wijze gekomen kan worden tot gelijke kansen voor artsen met en zonder niet- westerse achtergrond?
Zoals reeds gemeld in mijn antwoord op vraag 4 is het onbekend of artsen met een niet-westerse achtergrond daadwerkelijk minder kans hebben op toelating tot een medisch specialistische vervolgopleiding dan studenten met een westerse achtergrond.
De wetenschappelijke verenigingen zijn verantwoordelijk voor het beoordelen van geschiktheid voor de medische vervolgopleiding. Een toenemend aantal wetenschappelijke verenigingen probeert deze beoordeling te objectiveren door middel van gebruik van bijvoorbeeld assessments.
Ik heb er vertrouwen in dat zij hun taak adequaat uitvoeren.
Het veiligheidsrisico van Chinese telecomproducenten |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Mark Verheijen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VS waarschuwt voor Chinese telecomproducenten»?1
Ja.
Heeft u signalen ontvangen dat deze -of andere- Chinese telecombedrijven een veiligheidsrisico vormen voor Nederland en kritische infrastructuur in Nederland? Ziet u risico’s en welke zijn dat?
Uit open en gesloten bronnen blijkt dat bepaalde Chinese- en andere netwerkapparatuur kwetsbaarheden kennen die het mogelijk maken om deze apparatuur op afstand over te nemen. Echter, in hoeverre hier sprake is van ontoereikende beveiliging dan wel van doelbewuste «backdoors» t.b.v. spionage is onderwerp van discussie. Vooralsnog is hier sprake van een voorstelbaar risico, maar zijn er geen directe aanwijzingen dat deze kwetsbaarheden daadwerkelijk worden gebruikt voor spionagedoeleinden. De inlichtingendiensten- en veiligheidsdiensten (AIVD en MIVD) blijven echter alert op alle signalen die veiligheidsrisico’s zouden kunnen vormen voor Nederland en haar vitale infrastructuur.
Reeds in 2010 heeft de AIVD in dit kader in de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) aangegeven dat de AIVD sterke aanwijzingen heeft dat buitenlandse inlichtingendiensten interesse hebben in informatie op het Nederlandse telecomnetwerk. Communicatie en dataverkeer is van essentieel belang voor het ongehinderd functioneren van de Nederlandse maatschappij. De netwerken zijn dragers van grote hoeveelheden gegevens zoals telefonische verkeersgegevens en klantgegevens, maar ook gegevens van andere vitale sectoren zoals de energie- en bancaire sector. In de KWAS is benoemd dat inlichtingendiensten in staat zijn om hard- en software zo te manipuleren dat zij op afstand toegang krijgen tot de systemen. Gezien het belang om zowel de continuïteit van het netwerk als de integriteit van de gegevens op het netwerk te waarborgen, vraagt het bezit dan wel gebruik van onderdelen van telecomproducenten uit het buitenland extra aandacht.
Welke stappen wilt u nemen om de veiligheidsrisico’s van overnames en samenwerkingen door Chinese telecomproducenten in Nederland in kaart te brengen?
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om mogelijke risico’s in de samenwerking met derden (ongeacht land van herkomst) te onderkennen en daarnaar te handelen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten volgen de ontwikkelingen omtrent de beveiligingsrisico’s die voortvloeien uit samenwerking met Chinese telecomproducenten nauwgezet. Indien mocht blijken dat er concrete aanwijzingen zijn dat Chinese telecomproducenten betrokken zijn bij inlichtingactiviteiten, dan zullen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hierop acteren door de verantwoordelijke ministeries, defensie-orderbedrijven en bedrijven in vitale sectoren op de risico’s van deze samenwerking te wijzen.
Is er reden tot zorg en bent u van plan opheldering te vragen aan KPN en andere genoemde bedrijven?
Op grond van de huidige informatie zijn er geen bewijzen dat kwetsbaarheden in Chinese telecomapparatuur daadwerkelijk gebruikt worden voor spionagedoeleinden. Dit neemt niet weg dat met bedrijven wordt gesproken over mogelijke kwetsbaarheden en de hieruit voortvloeiende beveiligingsrisico’s. Deze kwestie zal ook actief onder de aandacht worden gebracht van bedrijven.
Over het bericht IHC Merwede: Boete voor roken buiten pauze |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het bedrijf IHC Merwede: Boete voor roken buiten pauze?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat een werkgever met een beroep op gezondheidsbeleid boetes oplegt indien werknemers buiten pauzes roken?
Deze kwestie moet in de juiste context worden geplaatst. IHC Merwede heeft flink geïnvesteerd in gezondheidsmanagement, waarbij medewerkers hulp kunnen krijgen bij gezonder leven, bewegen en stoppen met roken. Er is een fitnessruimte op het bedrijf, en er is een medisch team aangesteld, inclusief een gezondheidsmanager, die zorgt voor persoonlijke begeleiding. Ik juich deze ontwikkeling toe: om langer gezond, vitaal en productief door te kunnen werken is een actieve inzet van werkgever en werknemer noodzakelijk. IHC Merwede zet hier met zijn arbo- en gezondheidsmanagementbeleid actief op in, binnen de wettelijke kaders. Onlangs heeft het bedrijf zijn rookbeleid verder aangescherpt, met instemming van de ondernemingsraad. Als sluitstuk kan de werkgever een boete opleggen, maar pas nadat de werknemer eerder is gewaarschuwd en hulp bij het stoppen met roken is aangeboden.
Het bedrijf heeft tot dusver overigens geen boete opgelegd. Wel zijn de eerste waarschuwingen gegeven.
Indien de werkgever en de werknemers de ruimte nemen om binnen de wettelijke kaders afspraken te maken is het niet aan mij om daarover te oordelen.
Kent u de bepaling in de Tabakswet dat werkgevers verplicht zijn zodanige maatregelen te treffen dat werknemers in staat worden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden?
Ja.
Wat is in dat kader uw oordeel over een boete zoals ingezet door IHC Merwede?
IHC Merwede heeft, in lijn met het wettelijke kader dat de Tabakswet geeft en in overleg met werknemers, afspraken gemaakt over het te voeren rookbeleid in de onderneming. De ondernemingsraad van IHC Merwede heeft ingestemd met dit beleid en met de mogelijkheid van de werkgever om werknemers te beboeten wanneer ze buiten de pauze op de werkplek roken. Deze afspraken zijn vastgelegd in de eigen «Health and Safety Rules». In de arbeidsovereenkomst wordt naar deze regels verwezen, waardoor ze bindend zijn voor de werknemer. De overheid is hier geen partij in. Ik vind het van groot belang dat er binnen bedrijven stappen worden gezet om langer doorwerken te bevorderen. Het is immers in ieders belang om in het licht van de arbeidsmarktontwikkelingen en de pensioenleeftijdverhoging, werknemers duurzaam aan het werk te houden. Ze kunnen langer gezond, vitaal en op een productieve manier werkzaam blijven. De werkgever heeft minder ziekteverzuimkosten en het bedrijf kan productiever worden.
Aan welke vereisten moet voldaan zijn bij het opleggen van een boete door de werkgever aan de werknemer?
Als een werkgever een boete wil opleggen dient hij zich te houden aan de voorschriften uit het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van de arbeidsovereenkomst, art. 7:650 BW. Daarin is geregeld dat een werkgever slechts een boete kan stellen op overtreding van voorschriften van de arbeidsovereenkomst, als schriftelijk van tevoren in de cao of de arbeidsovereenkomst is geregeld op welke overtreding een boete is gesteld en wat het bedrag van de boete is. Het Burgerlijk Wetboek stelt voorwaarden aan het opleggen van zo’n boete en stelt ook grenzen aan de hoogte daarvan. Zo is geregeld dat de boete of de totale boetes per week, het loon van die werknemer voor een halve dag in beginsel niet mag overschrijden, tenzij een afwijking van dit artikel schriftelijk is vastgelegd. In dat laatste geval kan de rechter de boete alsnog matigen.
Wordt naar uw oordeel deze arbeidsrechtelijke bescherming van de werknemers in acht genomen in deze casus? Hoe komt u tot dat oordeel?
In het Burgerlijk Wetboek is in artikel 7:660 geregeld dat de werkgever voorschriften kan geven omtrent het verrichten van de arbeid en instructies met betrekking tot de goede orde in de onderneming, mits hij daarmee blijft binnen algemeen verbindende voorschriften of (arbeids)overeenkomst. Ook een rookverbod binnen de onderneming kan onder deze voorschriften vallen.
IHC heeft in elke arbeidsovereenkomst de bepaling opgenomen dat de voorschriften van de werkgevervan toepassing zijn. Hier vallen ook de afspraken over roken onder, zoals vastgelegd in de eigen «Health and Safety Rules». Ik ben van mening dat IHC daarmee voldoet aan de regelgeving.
Vindt u een maximale boete van 10% van het jaarinkomen in verhouding staan tot het betreffende gezondheidsbeleid of kwalificeert u het als extreem?
Hier wordt waarschijnlijk de winstdeling bedoeld bovenop het salaris die maximaal 10% van 12 maandsalarissen kan bedragen.
Ten aanzien van boetes is in het Burgerlijk Wetboek geregeld dat de boete of de totale boetes per week, het loon van die werknemer voor een halve dag in beginsel niet mag overschrijden. Uitsluitend ten aanzien van werknemers die meer verdienen dan het minimumloon, kan van dit voorschrift bij schriftelijke overeenkomst worden afgeweken. Als dat laatste gebeurd is, heeft de rechter altijd de bevoegdheid om de boete lager vast te stellen als de opgelegde boete hem bovenmatig voorkomt.
Het is niet aan mij om te oordelen over de redelijkheid van de hoogte van het boetebedrag en/of het te derven winstaandeel. Dit is ter beoordeling aan de rechter. Hij zal zich daarbij ondermeer baseren op een redelijke verhouding tussen de ernst van de overtreding, het loon dat de werknemer verdiende en de hoogte van de boete en/of het te derven winstaandeel.
Wat is de rol van de inspectie SZW? Hoe wordt er op toegezien dat arbeidsomstandigheden, -beleid en gehanteerde disciplinaire maatregelen tot elkaar in verhouding staan?
Het toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de Tabakswet ligt bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en niet bij Inspectie SZW.
Op basis van de Arbowet- en regelgeving treedt de Inspectie SZW handhavend op in werksituaties waar sprake is van gevaar voor de gezondheid en/of veiligheid van werknemers. De aard van de overtreding en/of ernst van de situatie bepalen het in te zetten handhavingsinstrument. Het beboeten van werknemers is daarbij een mogelijkheid. De Inspectie SZW kan ingeval een werknemer rookt, hier melding van maken bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Hoe is in de informatievoorziening vanuit de overheid over deze regelgeving voorzien? Is de informatievoorziening naar uw oordeel op orde?
De desbetreffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en de Tabakswet zijn niet nieuw. Alle wettelijke voorschriften kunnen worden geraadpleegd op www.rijksoverheid.nl. Het gegeven dat werkgevers en werknemers binnen de wettelijke kaders nadere maatwerkafspraken kunnen maken in cao-verband of op het niveau van de individuele arbeidsovereenkomst is staande praktijk.
De NODO-procedure in de praktijk |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke plannen voor de NODO-procedure (Nader Onderzoek DoodsOorzaak minderjarigen) die nu eindelijk van start is gegaan?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Waarom is de zogeheten Child Death Review (CDR) achterwege gelaten? Op basis van welke overwegingen is deze beslissing tot stand gekomen? Wat zijn de kosten van CDR? Wat zijn de (voorlopige) resultaten van het project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert inzake CDR en de preventie van kindersterfte, waarbij de haalbaarheid wordt onderzocht van het installeren van speciale teams die een multidisciplinaire evaluatie uitvoeren in alle gevallen van het overlijden van een kind?
Het voornemen bestond om na iedere NODO-procedure een zogeheten Child Death Review (CDR) te laten plaatsvinden. De CDR heeft als doel een brede audit uit te voeren voor alle gevallen van sterfte bij minderjarigen, waarbij het overlijdensgeval van de minderjarige wordt beoordeeld. Gekeken wordt of er factoren zijn rond het overlijden, die aanwijzingen geven voor preventie van overlijden en verbetering van zorg. De CDR zou plaatsvinden nadat de NODO-procedure was afgerond en de doodsoorzaak bekend is, aan de hand van het dossier van de overleden minderjarige én bij een aantal overige overlijdensgevallen van minderjarigen.
De CDR is geen onderdeel van de NODO-procedure, maar een aanvulling hierop. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer d.d. 4 september 20122 is het niet haalbaar gebleken de CDR op dit moment in te voeren, dit gezien de noodzakelijk te maken financiële afspraken over de kosten van de twee NODO-centra, de kosten van de GGD en de beperkte beschikbare middelen.
Het beschikbare budget is ingezet om de NODO-procedure in te voeren.
Wat betreft uw vraag over het project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert, ga ik er vanuit dat u het SERRAFIM project bedoelt, dat ondermeer gefinancierd wordt door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het doel van dit project is de afname van zuigelingensterfte. Onderdeel hiervan is het uitvoeren van de CDR bij overleden kinderen onder de twee jaar in Oost-Nederland.
Er zijn nog geen formele resultaten bekend van het project waar u op doelt. Er loopt een proefimplementatietraject waarin tot op heden te weinig gevallen zijn behandeld om algemene conclusies te kunnen trekken.
Bent u ervan op de hoogte dat door CDR preventieadviezen ten aanzien van wiegendood tot stand zijn gekomen en daarmee een enorme daling in het aantal gevallen van wiegendood? Bent u van mening dat door CDR sterfgevallen voorkomen kunnen worden en dat CDR een rol kan spelen in de preventie van kindersterfte? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de bijdrage van de CDR methodiek aan het verkrijgen van inzicht in de risicofactoren van wiegendood. De CDR richt zich op preventie van overlijden en verbetering van zorg. Dit is vanuit medisch inhoudelijk perspectief zeker van belang. De CDR methodiek is echter één van de vele onderzoeksmethoden die meer inzicht kunnen geven in de risicofactoren die een rol spelen rond het overlijden van kinderen. Gezamenlijk zal dit inzicht leiden tot mogelijkheden voor beïnvloeding van de risicofactoren. Dat zal vervolgens naar verwachting resulteren in het terugdringen van het aantal sterfgevallen bij kinderen.
Waarom is besloten dat er twee NODO-centra komen in plaats van vijf? Bent u zich bewust van de gevolgen hiervan voor de ouders van het overleden kind? Wat zijn de kosten van de drie extra NODO-centra die zijn geschrapt? Vindt u dat deze besparing opweegt tegen de gevolgen voor de ouders?
Het voornemen bestond inderdaad om vijf NODO-centra in te richten. Op basis van inhoudelijke en financiële overwegingen is dit, in overleg met de betrokken medische instellingen, teruggebracht naar twee NODO-centra.
Per jaar wordt uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. Om de expertise te waarborgen en de NODO-procedure op zorgvuldige wijze uit te voeren bleek het aantal van vijf NODO-centra te groot voor het aantal geschatte gevallen. Bij een gemiddeld aantal van slechts tien NODO-gevallen per centrum per jaar, is het niet mogelijk de noodzakelijke expertise op te bouwen.
Tevens bleek, gezien de noodzakelijk te maken financiële afspraken over de kosten van de NODO-centra en de beperkte beschikbare middelen, het inrichten van vijf NODO-centra niet haalbaar. Uit onderzoek naar de kosten van de NODO-procedure is gebleken dat bij de uitvoering van de NODO-procedure de bereikbaarheidsdiensten van kinderartsen, radiologen en pathologen de grootste kostenposten zijn. Door de NODO-procedure in twee in plaats van vijf centra uit te voeren liggen deze kosten aanzienlijk lager.
Het inrichten van twee in plaats van vijf NODO-centra kan voor ouders betekenen dat zij met hun overleden kind langer moeten reizen naar het NODO-centrum. De reis en het verblijf van ouders en hun overleden kind zijn meegenomen in de subsidiëring van de NODO-centra en worden dan ook vanuit deze centra georganiseerd en bekostigd.
Ik acht het van groot belang dat de NODO-procedure op zorgvuldige en efficiënte wijze wordt uitgevoerd.
Op deze wijze wordt in de twee NODO-centra expertise opgebouwd en kan de procedure, ondanks de beperkte beschikbare middelen, toch worden ingevoerd. Goede communicatie met ouders is hierbij erg belangrijk en daar wordt dan ook de nodige aandacht aan besteed.
Gezien de gevoeligheid en complexiteit van het onderwerp wordt aangevangen met een startfase die op 1 oktober j.l. is begonnen. De startfase heeft een looptijd tot 1 oktober 2013 en wordt begeleid door een evaluatieonderzoek. Daarna zal op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek een beslissing worden genomen over het vervolg.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er een kennisachterstand is bij artsen ten aanzien van het begrip «niet-natuurlijke dood»en dat het Openbaar Ministerie (OM) deze kennisachterstand zal dichten?2 Op welke wijze wordt dit aangepakt door het OM en wat is de stand van zaken nu? Zijn er inmiddels voldoende forensisch artsen en zijn deze voldoende gekwalificeerd? Betekent dit dat in de toekomst, wanneer de kennisachterstand is weggewerkt, méér kinderen die overlijden naar een NODO-centrum zullen worden vervoerd en voor meer ouders de gevolgen van het schrappen van drie centra voelbaar zullen zijn? Wat is hierover uw mening?
Ja, de antwoorden waar u op doelt herinner ik mij. De Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, het Forensisch Medisch Genootschap en het Openbaar Ministerie zijn doende samen een informatiebrochure te ontwikkelen ter voorlichting van artsen.
Per 1 januari 2013 zullen alle gemeentelijk lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts moeten hebben gevolgd, willen zij hun functie mogen (blijven) uitvoeren. De invoering van de wettelijke regeling heeft geleid tot een bewustzijn dat forensisch artsen goed gekwalificeerd moeten zijn. Navraag bij Forensisch Medisch Genootschap levert op dat een groot aantal lijkschouwers nu is opgeleid tot en is geregistreerd als forensisch arts, waardoor voldoende gekwalificeerde forensisch artsen beschikbaar zijn.
Het wegwerken van kennisachterstand heeft tot op heden geen zichtbare invloed op het aantal onverklaarde en onverwachte gevallen van overleden minderjarigen waarbij geen vermoeden bestaat van een niet-natuurlijke dood en heeft dus geen effect op het aantal NODO-gevallen.
Het bericht dat het woonrecht van krakers zwaarder weegt dan het belang van ontruimen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Nederland: Krakers winnen rechtszaak, ontruiming van de baan»?1
Ja.
Is het waar het dat in dit geval het woonrecht van de krakers zwaarder weegt dan het belang van ontruiming?
In deze specifieke zaak heeft de rechter geoordeeld dat het woonrecht van de kraker zwaarder weegt dan het belang van de Staat bij ontruiming van de woning. De Staat is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. De uitkomst daarvan is nog niet bekend.
Deelt u de mening dat krakers helemaal niet gezellig ergens willen gaan wonen, maar gewoon criminelen zijn die zich onrechtmatig de toegang tot een pand verschaffen en de boel daar negen van de tien keer gewoon slopen door bijvoorbeeld overal hun behoeften te doen? Zo nee, waarom niet?
Dat kraken kan inhouden dat wordt voorgedrongen op de woningmarkt en eigenaren ook met vernielingen worden geconfronteerd is inderdaad in de wetsgeschiedenis van het kraakverbod als argument naar voren gebracht.
Deelt u de mening dat woonrecht betekent dat men zich kan laten inschrijven voor een huurwoning of een huis kan kopen? Zo nee, waarom niet?
Het woonrecht als zodanig is niet gedefinieerd in de in Nederland geldende wetgeving. In zaken die betrekking hebben op kraken wordt de term woonrecht doorgaans gebruikt in de context van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin het recht op respect voor een woning is vastgelegd. In de Grondwet is dit uitgewerkt in artikel 12, over de voorwaarden waaronder een woning kan worden binnengetreden. In deze betekenis heeft het woonrecht dus geen betrekking op het verkrijgen van een huur- of koopwoning, maar op de situatie waarin iemand reeds een woning bewoont.
Deelt u de mening dat eigendom het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de zogenaamde belangenafweging het nieuwe artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) doorkruist? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 2011 geoordeeld dat naast de wederrechtelijkheid tevens dient te worden getoetst of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang van het belang van de openbare orde en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval, proportioneel is. Daarbij dient de kraker feiten en omstandigheden aan te voeren en aannemelijk te maken dat in het concrete geval een andere dan door de wetgever gemaakte afweging moet worden gemaakt. De praktijk wijst uit dat de rechter de strafrechtelijke ontruiming vrijwel altijd toestaat.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de spoedcassatie die u hiertegen heeft ingesteld?
Indien u doelt op de reactie van de Staat op de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 oktober 2012, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Indien u doelt op de cassatie die de Staat heeft ingesteld tegen het arrest van het Hof Den Haag van 8 november 2010, waar eerdere Kamervragen over zijn gesteld2, kan ik u mededelen dat de Hoge Raad hierover op 28 oktober 2011 uitspraak heeft gedaan (LJN: BQ9880). In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een ontruiming van een kraakpand in beginsel van tevoren bij de krakers moet worden aangekondigd, en dat de uitspraak van de rechter in beginsel moet worden afgewacht, indien de krakers hiertegen een kort geding aanspannen. Een eventueel hoger beroep hoeft niet te worden afgewacht. Daarnaast kan in een aantal in dit vonnis omschreven gevallen meteen worden ontruimd, zonder dat de ontruiming hoeft te worden aangekondigd, en zonder dat een kort geding hoeft te worden afgewacht.
Bent u bereid de wet aan te passen, zodat het doel van het eerdere initiatiefwetsvoorstel, dat heeft geleid tot het huidige artikel 138a Sr, wordt bereikt en krakers altijd strafrechtelijk vervolgd worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding tot een wetswijziging. Met een consequent ontruimingsbeleid kan het kraken sterk worden ontmoedigd en het aantal gekraakte panden sterk teruggedrongen. In Amsterdam is daar positieve ervaring mee opgedaan.
Het artikel ‘Overleg over regeling interlandelijk verkeer blijkt nooit te zijn begonnen’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Overleg over regeling interlandelijk verkeer blijkt nooit te zijn begonnen»?1
Ja.
Is het waar dat de werkgroep die had moeten gevormd naar aanleiding van afspraken die zijn gemaakt op het eerste Koninkrijksoverleg en die zich had moeten buigen over het interlandelijk verkeer binnen het Koninkrijk, nog nooit heeft vergaderd?
Op de Koninkrijksconferentie in 2011 is afgesproken een werkgroep in te stellen die de problematiek van het interlandelijke verkeer van goederen en personen in kaart zou brengen. Nederland is voorzitter van deze werkgroep en heeft herhaaldelijk de andere landen uitgenodigd om de problematiek van het interlandelijke verkeer van goederen en personen in kaart te brengen. Tot nu toe heeft alleen Aruba op de uitnodigingen gereageerd. Mijn collega Spies en ik hebben de landen diverse malen aangesproken op het gebrek aan medewerking. Begin september heb ik nog een brief aan de betrokken ministers gezonden met het dringende verzoek om hun medewerking te verlenen. Ook op een daarop volgende uitnodiging heeft alleen Aruba gereageerd.
Curaçao en Sint Maarten hebben niet laten weten waarom zij geen gehoor geven aan de uitnodigingen. Ik vind het een onwenselijke situatie dat de werkgroep nog niet bijeen is gekomen en acht het van groot belang dat de afspraken die tijdens de Koninkrijksconferentie zijn gemaakt ook worden nagekomen. Het is echter niet meer aan het demissionaire kabinet een andere lijn te kiezen. Dat wordt overgelaten aan het nieuwe kabinet.
Is het voorts waar dat Curaçao en Sint Maarten niet bereid zijn om deel te nemen aan een werkgroep over het interlandelijk verkeer binnen het Koninkrijk? Kunt u aangeven wat voor reden zij hiervoor aangeven? Zo nee, wat is dan de reden dat de werkgroep nog niet heeft vergaderd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor gevolgen heeft volgens u het nu al breken van de tijdens het eerste Koninkrijksoverleg gemaakte afspraken door Curaçao en Sint Maarten? Heeft het overleg toekomst wanneer afspraken niet worden nagekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer tijdens het Koninkrijksoverleg gemaakte afspraken niet na worden gekomen, Nederland voortaan alleen bilateraal afspraken maakt met landen die zich wel aan afspraken houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer Curaçao en Sint Maarten weigeren mee te werken om tot een regeling voor interlandelijk verkeer in het Koninkrijk te komen, Nederland zelf een dergelijke regeling moet maken zoals voorgesteld in de initiatiefwet regulering vestiging van Nederlanders uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland2? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Financieel misbruik bij zorgverzekeraars |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek naar misbruik regelingen door zorgverzekeraars»?1
Ja.
Is het waar dat u door Zorgverzekeraars Nederland op de hoogte bent gesteld van het lopende onderzoek naar het financieel misbruik? Zo ja, kunt u de details geven van dit onderzoek?
Ja. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft een expertcommissie ingesteld om onderzoek te doen naar de geruchten over de mogelijke systeemrisico’s bij de toepassing van het oude en nieuwe systeem van bekostiging van instellingen voor medisch specialistische zorg. Deze expertgroep zal alle signalen onderzoeken door met de betrokken ziekenhuizen en verzekeraars in contact te treden.
Gaat u een onderzoek instellen naar het financieel misbruik, waardoor onterechte inkomsten verkregen zijn uit het Zorgverzekeringsfonds? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment nog geen inkomsten verkregen uit het Zvf. Eventuele uitkeringen uit het Zvf worden in de loop van 2013 uitgekeerd. De signalen over oneigenlijk gebruik (dat leidt tot mogelijk onterechte uitkeringen uit het Zvf) zullen worden onderzocht door een expertcommissie ingesteld door ZN. Ik wacht dit onderzoek af.
Als blijkt dat er financieel misbruik is gepleegd door zorgverzekeraars, welke sancties kunt u dan treffen en kunnen de betreffende bedragen teruggevorderd worden?
Voordat ik een uitspraak doe over te nemen maatregelen wil ik eerst inzicht in de feitelijke gang van zaken en bezien of er noodzaak is om in te grijpen. ZN voert daartoe onderzoek uit, waarvan de eerste bevindingen binnenkort beschikbaar zijn. Op basis daarvan zullen verzekeraars en aanbieders nagaan of correcties nodig zijn. Omdat nu het benodigde inzicht ontbreekt kan ik hier nog niet op vooruit lopen, alsmede niet over de maatregelen die ik kan treffen. Dit zegt weinig over ons zorgstelsel. De ruimte van systeemrisico’s komt in dit geval geheel op conto van het transitiemodel. Dit model geldt voor 2 jaar waarvan alleen in het eerste jaar het verschil tussen de DOT-omzet en het schaduw-FB voor 95% wordt gecompenseerd. Het percentage wordt in het 2e jaar (2013) afgebouwd naar 70% en vervalt in 2014.
Wat zegt dit financieel misbruik over de werking van ons zorgstelsel? Welke maatregelen gaat u nemen om misbruik te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Amerikaanse waarschuwing voor Chinese telecombedrijven |
|
Harry van Bommel (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VS waarschuwt voor Chinese telecomproducenten»?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusies in het rapport van de Amerikaanse overheidscommissie dat twee Chinese telecombedrijven niet te vertrouwen zijn vanwege de banden met de Chinese overheid en het Chinese leger en dat het beide bedrijven daarom verboden zou moeten worden Amerikaanse bedrijven over te nemen of samenwerkingen in de Verenigde Staten aan te gaan? Hoe beoordeelt u deze conclusies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De berichtgeving hierover nemen wij serieus. Het rapport bestaat uit een openbaar en een niet-openbaar gedeelte. Het openbare deel vormt op zich geen aanleiding onze houding tegenover deze twee Chinese telecombedrijven bij te stellen. Er zijn hierin geen bewijzen gevonden dat de nationale veiligheid in het geding is en die om ingrijpen vragen. Wij hebben op dit moment nog niet de beschikking over het niet-openbare gedeelte van het rapport en kunnen de conclusies daaruit – en de onderbouwing daarvan – dus nog niet beoordelen. Mochten nieuwe gegevens daartoe aanleiding geven, dan zal een nadere afweging plaatsvinden.
Welke gevolgen hebben deze bevindingen in het rapport voor de situatie in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland inzicht in de achtergrond van de Amerikaanse beschuldiging dat door Chinese telecombedrijven informatie wordt doorgesluisd aan China?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Chinese telecombedrijven die zijn beschuldigd van het doorsluizen van informatie aan China, ook in Nederland actief zijn? Indien ja, kunt u aangeven waar en hoe deze bedrijven precies actief zijn?
De bedrijven Huawei en ZTE zijn in Nederland actief. Sinds 2005 heeft Huawei kantoren in Nederland. In Amsterdam staat het Benelux hoofdkantoor en daar zijn ook het EU Supply Chain Center, EU Enterprise Business divisie, EU Spare Part Center, EU Software Center, en EU Account Service Center gevestigd. Verder is één van haar global holding bedrijven in Nederland geregistreerd. In 2011 heeft Huawei Benelux haar staf uitgebreid tot 350 man en heeft Huawei haar European Treasury Center in Nederland gevestigd.
Het bedrijf ZTE heeft in Nederland twee vestigingen, beide in Den Haag, te weten ZTE Netherlands B.V., een marketing en sales organisatie, en ZTE Coöperatief U.A., een holdingmaatschappij.
Wat doet Nederland in het algemeen om het doorsluizen van informatie aan andere landen te voorkomen? Wat doet Nederland specifiek in het geval van de in het artikel genoemde Chinese telecombedrijven om het doorsluizen van informatie aan China te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AIVD en de MIVD verrichten permanent onderzoek naar mogelijke inlichtingenactiviteiten van andere landen in Nederland. Het is bekend dat buitenlandse inlichtingendiensten proberen gevoelige politieke, militaire, technisch-wetenschappelijke en economische informatie te verkrijgen. Deze activiteiten kunnen de nationale veiligheid schade toebrengen. Reeds in het jaarverslag 2011 van de AIVD en MIVD is vermeld dat spionage zich in toenemende mate ook in het digitale domein afspeelt. De diensten spannen zich om die redenen in deze activiteiten tijdig te onderkennen, tegen te gaan en/of te voorkomen. Bovendien verhogen de AIVD en de MIVD het bewustzijn over spionagerisico’s door voorlichting te geven, waarbij wordt samengewerkt met het ministerie van Veiligheid en Justitie. Tot nu toe is niet vastgesteld dat netwerkapparatuur van de Chinese telecombedrijven daadwerkelijk wordt gebruikt voor Chinese inlichtingenactiviteiten in Nederland dan wel in andere landen.
Bent u bereid de Verenigde Staten om medewerking te vragen bij het voorkomen dat Chinese telecombedrijven informatie doorsluizen aan China? Indien neen, waarom niet?
Tot nu toe is, zoals hiervoor reeds gesteld, niet vastgesteld dat netwerkapparatuur van de Chinese telecombedrijven daadwerkelijk wordt gebruikt voor Chinese inlichtingenactiviteiten in Nederland dan wel in andere landen. De Verenigde Staten zijn verzocht om het niet-openbare deel van het rapport met Nederland te delen. Op dit moment is er geen aanleiding om verdere medewerking te vragen. Mochten nieuwe gegevens daartoe aanleiding geven, dan zal een nadere afweging plaatsvinden.
Het weigeren van de toegang tot India van twee begeleiders van het Dendron college uit Horst |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het weigeren van de toegang tot India van twee begeleiders van het Dendron college uit Horst (en daarmee indirect ook vier leerlingen), hoewel zij wel beschikten over een geldig visum voor toegang tot India?1
Ja.
Bent u bereid om aan de ambassadeur van India in Nederland opheldering te vragen waarom de visa, die door haar ambassade zijn afgegeven, niet erkend werden door de autoriteiten van India?
Desgevraagd meldt de Indiase ambassade bereid te zijn de begeleiders van het Dendron college uitleg te geven waarom zij, ondanks eerder in het bezit te zijn gesteld van een visum, niet zijn toegelaten tot India.
Vindt u dat de reden die de ambassadeur en regering van India geven om deze mensen de toegang te weigeren, een geldige reden is?
Volgens internationaal recht hebben landen het soevereine recht vreemdelingen al dan niet toegang tot hun grondgebied te verschaffen.
Bent u bereid de ambassadeur te vragen op welke manier de Indiase autoriteiten hun fout willen rechtzetten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Over identiteitsfraude door slecht bewaarde paspoortkopieën |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Maxime Verhagen (CDA), Liesbeth Spies (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de praktijk dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) aan elk van hun opdrachtgevers een kopie van hun paspoort moeten verstrekken en dat de digitale kopieën permanent worden bewaard door de opdrachtgever?
Ja, het is mij bekend dat opdrachtgevers (administratieplichtige ondernemers) die een zzp'er om een Verklaring arbeidsrelatie- winst uit onderneming (VAR-wuo) en een identiteitsbewijs vragen, van beide een kopie in de administratie bewaren opdat zij daarmee op grond van de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR een vrijwaring van mogelijke inhoudingsplicht voor de loonheffing en premies werknemersverzekeringen hebben. Overigens is dit niet anders dan de verplichting voor werkgevers om de identiteit van hun werknemers vast te stellen omwille van de heffing van loonbelasting. Het betreft een verplichting op grond van de Wet op de loonbelasting.
Hoe lang en waarom moeten kopieën van paspoorten worden bewaard door de opdrachtgever?
De opdrachtgever heeft een wettelijke plicht om de kopie gedurende zeven jaren te bewaren. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat op deze manier een potentieel gemakkelijke weg voor identiteitsfraude openstaat, welke, zoals blijkt uit onderzoek1, al regelmatig voorkomt? Zo nee, waarom niet?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in haar brief van 16 maart jl.2 gewezen op het misbruik van kopieën van identiteitsbewijzen. Identiteitsfraude komt regelmatig voor, zo blijkt uit het door u aangehaald onderzoek waarin ruim vijf procent van de Nederlanders aangeeft ooit slachtoffer te zijn geweest van een vorm van identiteitsfraude. Op dit moment kan geen eenduidig beeld van identiteitsfraude worden verkregen. Er is ook geen informatie voorhanden in hoeverre opdrachtgevers van zzp’ers, al dan niet bewust, betrokken zijn bij mogelijke fraude met kopieën van identiteitsbewijzen. Om fraude met kopieën van identiteitsdocumenten te voorkomen en de regels te verduidelijken heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) richtsnoeren opgesteld voor het overnemen van persoonsgegevens en het kopiëren en scannen van identiteitsdocumenten. Een kopie maken van een paspoort, rijbewijs of identiteitskaart is -op enkele uitzonderingen na, bijvoorbeeld ten behoeve van wettelijke verplichtingen in arbeidsrelaties- niet toegestaan.
Welke minder fraudegevoelige alternatieven zijn mogelijk en wilt u in overweging nemen?
Mensen kunnen fraude met een kopie van hun paspoort of ander identiteitsbewijs verminderen door doel en datum op deze kopie te schrijven. Daarmee kan misbruik bij een andere organisatie of op een andere datum al worden voorkomen. Zzp’ers wordt aangeraden om dit te doen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties start eind dit jaar een campagne om mensen op deze mogelijkheid te wijzen.
Bent u van plan, op grond van de fraudegevoeligheid van de huidige identificatiepraktijk, bij de invoering van de webmodule ten behoeve van de verstrekking van de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) de identificatie-eis te veranderen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, het doel en de achtergrond van de bewaarplicht van een identiteitsbewijs zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, wijzigen niet door de invoering van de webmodule.
Mogelijke capaciteitsheffing energieleveranciers |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Extra energieheffing dreigt»1 en het artikel «Energieheffing voor groene stroom «onzin»?2
Ja, deze artikelen zijn mij bekend.
Bent u het eens met de uitspraak van de bestuursvoorzitters van GDF Suez Nederland en EON Benelux dat de huidige «stroomprijzen laag zijn en waarschijnlijk laag zullen blijven door de subsidie op groene stroom»?
De huidige stroomprijzen op de groothandelsmarkt zijn regelmatig laag. Een belangrijke oorzaak van deze lage stroomprijzen is het groeiende aandeel wind en zonne-energie in de energiemix, met name in Duitsland. Een andere belangrijke factor is de achterblijvende vraag naar elektriciteit vanwege de huidige economische situatie, dit zorgt voor overcapaciteit en drukt derhalve de prijzen. Prijsvorming op de groothandelsmarkt vindt plaats op basis van marginale kosten. Windmolens en zonnepanelen kennen zeer lage marginale kosten. Zij vormen daarmee indien beschikbaar een goedkoper alternatief dan elektriciteit opgewekt uit conventionele bronnen. Gelet op de investeringskosten is duurzame elektriciteit echter per saldo nog niet zondermeer concurrerend. Behalve de marginale kosten moeten ook deze investeringskosten gedurende de levensduur terugverdiend worden. Op dit moment zorgen de verschillende subsidiemechanismen in EU-lidstaten ervoor dat steeds meer geïnvesteerd wordt in duurzame elektriciteit. De stimuleringsmethode die Duitsland daarbij hanteert zorgt ervoor dat de productie van duurzame elektriciteit volledig buiten de markt wordt gehouden. De innameplicht van de Duitse TSO’s (zonder programmaverantwoordelijkheid) tegen een wettelijk vastgesteld «feed-in tarief» zorgt er immers voor dat duurzame elektriciteit niet hoeft te concurreren met andere vormen van elektriciteit. Dit werkt marktverstorend en kan op momenten van lage vraag resulteren in niet alleen lage maar zelfs negatieve elektriciteitsprijzen. Dit fenomeen heeft zich in 2012 al diverse keren voorgedaan. Hoe de elektriciteitsprijzen zich in de toekomst ontwikkelen is moeilijk te voorspellen. Het lijkt echter waarschijnlijk dat er steeds meer momenten zullen voorkomen dat duurzame elektriciteit de prijs bepaalt en aangezien de marginale kosten daarvan nihil zijn, zouden op die momenten ook de groothandelsprijzen erg laag kunnen zijn.
Deelt u de zorg van de bestuursvoorzitters voor een toekomstig tekort aan elektriciteit als energiebedrijven geen voldoende buffercapaciteit aanhouden? Op welke termijn gaat dit probleem spelen?
Ik deel deze zorg niet. Er is momenteel ruim voldoende capaciteit beschikbaar en ook op middellange termijn voorzie ik geen capaciteitsprobleem op de Nederlandse stroommarkt. Energiebedrijven hebben de afgelopen jaren in Nederland veel geïnvesteerd in productiecapaciteit, onder meer door de aanleg van nieuwe gascentrales en kolencentrales. Nederland is daardoor minder afhankelijk geworden van de import van stroom uit het buitenland. Ook in de komende jaren wordt nog aanvullende capaciteit gerealiseerd. Per lidstaat bestaat er evenwel een specifieke situatie waar het gaat om leveringszekerheid. Zo is er in Duitsland als gevolg van de Energiewende sprake van een opgevoerde druk om de leveringszekerheid op korte en lange termijn te borgen. Ook in België bestaat er extra aandacht voor het waarborgen van de leveringszekerheid op korte termijn vanwege de (tijdelijke) uitval van twee kerncentrales.
Op dit moment is er in Noordwest Europa sprake van een sterk geïntegreerde markt. De Nederlandse markt is gekoppeld aan die in omliggende landen. Mijn inzet is daarom dat wij als lidstaten zoveel mogelijk gezamenlijk naar oplossingen zoeken voor de verschillende vraagstukken en wij de in Nederland beschikbare capaciteit ook kunnen inzetten ten behoeve van de vraag in omliggende landen. Dit is echter geen eenvoudige zaak. Het vraagt nauwe samenwerking met onze buurlanden en verdergaande marktkoppeling.
Daarnaast zullen investeringen in versterking van de Europese elektriciteitsnetten bijdragen aan de leveringszekerheid. Dit is één van de doelstellingen van het Europese infrastructuurpakket waarover momenteel in Brussel wordt onderhandeld. Tot slot speelt het vraagstuk van de transitie naar een CO2 arme energiehuishouding in Europa en de rol die conventionele centrales hierin spelen. Ook hier heeft het mijn sterke voorkeur dat wij als lidstaten gezamenlijk optrekken en als Europa inzetten op een CO2-doel na 2020 en gecoördineerde instrumenten gericht op de stimulering van duurzame energie. Daarbij moet duurzaam opgewekte energie zoveel mogelijk deel uitmaken van een reguliere markt. Een dergelijke EU brede aanpak draagt bij aan een helder investeringsklimaat voor marktpartijen in Europa.
Is de aanleg van extra buffercapaciteit nu, in de nabije toekomst of in de verre toekomst in Nederland en/of in Europa noodzakelijk om uitval van de elektriciteitsvoorziening te voorkomen? Bent u het eens met de suggestie dat energiebedrijven over «drie of vier jaar al moeten gaan nadenken over investeringen in nieuwe conventionele centrales om op tijd klaar te zijn»? Zijn nieuwe kolen- en/of gascentrales nodig om zogenaamde «black-outs» te voorkomen? Of is er sprake van ruim voldoende capaciteit, zoals Clingendael stelt?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk een capaciteitsvergoeding in te voeren om zo te verzekeren dat er voldoende back-up van elektriciteitsproductie aanwezig is? Of is een dergelijke vergoeding niet nodig, zoals Clingendael stelt? Klopt het dat andere lidstaten met dezelfde gedachte spelen? Acht u Europese afstemming wenselijk, zeker omdat de elektriciteitsvoorziening in toenemende mate Europees geïntegreerd is?
Ik acht een capaciteitsvergoeding om te verzekeren dat er voldoende back-up capaciteit van elektriciteitsproductie aanwezig is in Nederland onnodig en niet wenselijk. Onnodig omdat Nederland beschikt over ruim voldoende capaciteit en er de komende jaren nog meer centrales beschikbaar komen. Ongewenst omdat de invoering van dit soort vergoedingen marktverstorend werkt en buitengewoon complex is. Het is inderdaad zo dat sommige lidstaten verschillende opties bezien om zowel op korte als op lange termijn de leveringszekerheid te borgen middels de inzet van capaciteitsmechanismen. Hoewel ik goed begrijp dat lidstaten er zorg voor moet dragen dat de leveringszekerheid goed op orde is, ben ik er voorstander van dit vraagstuk binnen Europa gemeenschappelijk op te pakken en te voorkomen dat de geïntegreerde elektriciteitsmarkt versnipperd raakt. Nationale maatregelen en subsidies om investeringen in productiecapaciteit te stimuleren of bestaande onrendabele capaciteit in de markt te houden dragen noch bij aan een efficiënte markt, noch aan de betaalbaarheid van de transitie naar een CO2-arme energiehuishouding. Ik volg daarom de ontwikkelingen in andere EU-landen op de voet en ben in gesprek met de lidstaten om ons heen. In de discussie hierover trek ik samen op met de Europese Commissie die heeft gewezen op het belang van coördinatie binnen de EU bij het vinden van oplossingen voor dit capaciteitsvraagstuk. In november 2012 zal de Europese Commissie een Mededeling over de Interne Energiemarkt uitbrengen. Uit recent overleg in Brussel is gebleken dat daarin bijzondere aandacht zal uitgaan naar het onderwerp capaciteitsmechanismen. De Commissie is voornemens hierover consultaties te starten met de EU-lidstaten en alle belanghebbende partijen. Nederland heeft zijn steun uitgesproken voor dit initiatief.
Welke alternatieven zijn er voor het garanderen van voldoende capaciteit als achtervang voor de energievoorziening waarin het aandeel hernieuwbare energie groeit? Wat vindt u van de suggestie dat de landelijke netbeheerder, Tennet, zelf centrales moet gaan bouwen? Welke duurzame alternatieven kunnen nu of in de toekomst een rol spelen als buffercapaciteit?
De marktordening van de energiemarkt in Nederland is zo ingericht dat er een scheiding bestaat tussen enerzijds het netbeheer en anderzijds productie, levering en handel. De suggestie dat TenneT zelf centrales zou moeten gaan bouwen druist daar tegenin en vind ik onverstandig. De productie van elektriciteit is een marktactiviteit. Wel spelen de netbeheerders een belangrijke rol bij het verdelen van de beschikbare elektriciteit over de netten en het beheren van interconnectoren. Vanuit deze verantwoordelijkheid werkt TenneT tevens intensief samen met transmissiesysteembeheerders (TSO’s) uit andere landen. Daarnaast noem ik in dit verband nog artikel 9a in de Elektriciteitswet 1998 dat dient ter nadere borging van de leveringszekerheid. Deze bepaling biedt onder nader te bepalen voorwaarden, de mogelijkheid om de transmissiesysteembeheerder te verzoeken een bepaalde hoeveelheid capaciteit te contracteren op basis waarvan een investeringsprikkel ontstaat voor nieuwe productiecapaciteit. Deze zogenaamde «vangnet»- voorziening is overigens tot op heden nooit ingeroepen, en ook in de huidige situatie is er geen aanleiding dat te doen.
Er zijn verschillende mogelijkheden om de werking van de Europese markt te verbeteren waardoor er meer investeringsprikkels ontstaan voor de realisatie van zowel fluctuerende duurzame elektriciteit als flexibele thermische productiecapaciteit die ondermeer kan dienen als back-up. Van groot belang is daarbij de verdere integratie van de elektriciteitsmarkten, de versterking van interconnecties, de verdere ontwikkeling van grensoverschrijdende intraday-markten en de harmonisatie in EU-verband van balanceringsmarkten. Daarmee kan bewerkstelligd worden dat overcapaciteit en tekorten met elkaar kunnen worden uitgewisseld. Daarnaast kunnen ook investeringen in Europa in elektriciteitsopslag en de verdere flexibilisering van de vraag (zogenoemde demand-side response) bijdragen aan een grotere flexibiliteit van de Europese elektriciteitsmarkt waardoor de kans op capaciteitsproblemen in de toekomst wordt verkleind.
Tot slot, wat betreft de mogelijke rol van duurzame alternatieven, is het staand Nederlands beleid dat alle vormen van duurzame elektriciteitsproductie een rol kunnen spelen bij het zekerstellen van de toekomstige Nederlands elektriciteitsvoorziening. Voor duurzame elektriciteitsproductie geldt – net als voor conventionele elektriciteitsproductie in Nederland -programmaverantwoordelijkheid, hetgeen van groot belang is voor een level-playing field op de energiemarkt en een daadwerkelijke integratie van duurzame energie in de energiemarkt met de juiste waardering van flexibiliteit.
In welke mate is er nu al sprake van fluctuerend aanbod van hernieuwbare energiebronnen? Hoe gaat zich dat in de toekomst ontwikkelen? In welke mate zorgt verdere integratie van de Europese elektriciteitsvoorziening voor een bufferende werking?
Op de Noordwest Europese elektriciteitsmarkt is al in aanzienlijke mate sprake van een fluctuerend aanbod van hernieuwbare energiebronnen. Dit wordt op dit moment met name veroorzaakt door het groeiende aandeel wind -en zonne-energie in Duitsland. Dit fluctuerende aanbod zal in de toekomst alleen maar groter worden. Verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt is een belangrijke voorwaarde om ook in de toekomst met dit fluctuerende aanbod om te kunnen gaan. Zoals ik aangaf in bovenstaande antwoorden zou het creëren van meer flexibiliteit daarbij centraal moeten staan.
In hoeverre zijn de uitspraken van deze bestuursvoorzitters een reactie op de invoering van de kolenbelasting?
Ik heb kennis genomen van de uitspraken van de bestuursvoorzitters zoals genoemd in de artikelen, daarin wordt echter geen verband gelegd met de invoering van de kolenbelasting. In hoeverre hier sprake is van een reactie is mij onbekend.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zodat deze antwoorden gebruikt kunnen worden bij de begrotingsbehandeling?
Ja.
Particuliere pensioenproducten en de bijstand |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Acht de regering het wenselijk dat er in Nederland rechtsongelijkheid bestaat doordat personen die particulier pensioenproducten opbouwen, omdat de werkgever niet voorziet in een collectieve pensioenregeling (tweede pijler), de opgebouwde pensioenrechten moeten «opeten» voordat zij aanspraak kunnen maken op een bijstandsuitkering, terwijl personen die via de werkgever meedoen aan een collectieve pensioenregeling deze pensioenrechten niet hoeven aan te spreken op het moment dat zij aanspraak moeten maken op een bijstandsuitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Zoals ook al in de kabinetsreactie op het SER-advies «Zzp’ers in beeld» is aangegeven, is er geen sprake van rechtsongelijkheid. In de Wet werk en bijstand (WWB) wordt iedereen gelijk behandeld. De bijstandsregeling is opgezet als uiterste vangnetregeling. Dit betekent dat men een beroep kan doen op de bijstand wanneer men niet meer over voldoende eigen middelen beschikt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat houdt in dat men eerst alle middelen waarover men redelijkerwijs kan beschikken moet aanwenden, alvorens een beroep op bijstand kan worden gedaan.
Bij deze vermogenstoets wordt het vermogen dat in de tweede pijler is gespaard niet meegenomen, aangezien via de Pensioenwet is geregeld dat dit vermogen pas bij pensionering beschikbaar komt. In tegenstelling tot pensioen in de tweede pijler bestaan er geen dwingendrechtelijke verboden om over de derde pijler te beschikken. Dit is de reden dat de vermogenstoets in de WWB in de praktijk vaak anders uitpakt voor pensioen dat is opgebouwd in de tweede pijler dan dat in de derde pijler. Overigens biedt de WWB de gemeenten de ruimte om op grond van het individualiseringsbeginsel te besluiten de aanwending van het derdepijlerpensioenvermogen af te stemmen op de individuele omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
In bovengenoemde kabinetsreactie is aangegeven dat er vooralsnog geen aanleiding is voor aanpassing van de Bijstandswetgeving. Wel doet het kabinet momenteel onderzoek naar pensioenopbouw van zelfstandigen. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan worden overwogen om nader te onderzoeken of het wenselijk is, en zo ja, hoe (zoals via welke wettelijke regeling) en onder welke voorwaarden derdepijlerpensioenvermogen buiten de vermogenstoets van de bijstand kan blijven. Dit kan ook van betekenis zijn voor werknemers die alleen particulier pensioen opbouwen.
Kan de regering weergeven hoeveel mensen geen collectieve pensioenrechten via een werkgever opbouwen, maar dit zelf regelen via particuliere pensioenproducten, zoals banksparen, kapitaalverzekeringen, levensverzekeringen, pensioenverzekeringen, lijfrentes, koopsompolissen, beleggingsspaarplannen etc.? Kunt u dit onderverdelen in personen in loondienst en zelfstandigen zonder personeel?1
Uit het CBS onderzoek «Witte vlek op pensioengebied 2010»2 is gebleken dat in 2010 circa 9% van de werknemers (personen in loondienst) geen tweedepijlerpensioen opbouwen. Dit komt enerzijds doordat hun werkgever geen pensioenregeling aanbiedt, anderzijds omdat bepaalde werknemers niet deelnemen aan de door hun werkgever aangeboden pensioenregeling. Onbekend is hoeveel van hen in de derde pijler sparen voor een pensioen.
Cijfers over hoeveel zelfstandigen zonder personeel via particuliere pensioenproducten pensioen opbouwen, volgen uit de resultaten van het onderzoek over pensioenopbouw van zelfstandigen. Dit onderzoeksrapport wordt binnenkort aan uw Kamer gestuurd.
Is de regering alsnog – zoals ook de Sociaal Economische Raad (SER) adviseert – bereid om particuliere pensioenproducten niet aan te merken als vermogen bij de toekenning van een uitkering op grond van het Besluit Bijstand Zelfstandigen (BBZ), de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW) en een wetsvoorstel met deze strekking bij de Kamer in te dienen?2
Zie het antwoord op vraag 1. Voor de goede orde vermeld ik nog dat de IOW geen vermogenstoets kent.
Kan de regering weergeven wat de financiële consequenties zijn van een aanpassing van de vermogenstoets in het Besluit Bijstand Zelfstandigen (BBZ), de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW)?
De regering kan de gevraagde financiële consequenties niet weergeven. Die consequenties hangen namelijk af van meerdere modaliteiten, die afhankelijk zijn van de gekozen opzet van de aanpassing.
Fiscale bevoordeling van overuren door buitenlandse seizoenwerkers |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de afspraken die Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland heeft gemaakt met de Belastingdienst over het voor werkgevers en werknemers fiscaal gunstig verrekenen van overuren met huisvestingskosten en reiskosten van buitenlandse seizoenwerkers?1
De Belastingdienst heeft LTO Nederland op verzoek bij brief van 26 september 2012 uitleg gegeven over de bestaande regeling voor extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst, toegesneden op de land- en tuinbouwsector. Het gaat hier om een uitleg die past binnen de huidige wettelijke kaders en het huidige beleid van de Belastingdienst.
Wat is de noodzaak voor het maken van afspraken die leiden tot minder belasting- en premie-inkomsten? Hoeveel derft de overheid aan belasting en premies?
In het algemeen geldt dat werkgevers hun werknemers een belastingvrije vergoeding mogen geven voor de kosten die de werknemer maakt in het kader van zijn dienstbetrekking. Als de werkgever geen kostenvergoeding betaalt, kan de werknemer – met instemming van de werkgever – belast loon omruilen voor een onbelaste vergoeding om deze kosten op te vangen. Het moet dan gaan om kosten waarvan de vergoeding wettelijk is vrijgesteld van de loonbelasting, zoals bijvoorbeeld vergoedingen voor extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst. De Belastingdienst toetst vervolgens of de afspraken tussen de werknemer en werkgever passen binnen het wettelijke kader.
Met de gegeven uitleg kunnen werknemers in de land- en tuinbouwsector het loon dat zij voor overwerk ontvangen met medewerking van hun werkgever omzetten in onbelaste vergoedingen ter compensatie van de extra kosten die zij maken, omdat zij niet in Nederland wonen. Dit loon mag nooit meer zijn dan de aantoonbaar daadwerkelijk gemaakte kosten. De Belastingdienst heeft met de brief van 26 september 2012 bevestigd dat deze handelwijze van partijen binnen de wettelijke kaders past.
Omdat het hier gaat om het gebruik van een wettelijk voorziene vrijstelling derft de overheid geen belasting- en premie-inkomsten.
Waarom geldt de regeling alleen voor leden van een aantal organisaties van landbouwwerkgevers? Zijn niet leden uitgesloten? Zo ja, waarom en wat is de rechtvaardigheidsgrond daarvoor?
De Belastingdienst heeft in de brief aangegeven dat ook andere organisaties soortgelijke afspraken kunnen maken.
Wat betekent de afspraak voor de concurrentieverhoudingen tussen buitenlandse en buitenlandse seizoenswerkers?
Werknemers die in het buitenland wonen en tijdelijk hier werken, maken extra kosten in verband met reizen van hun woonplaats naar hun verblijfplaats in Nederland en hebben extra verblijfskosten in Nederland. In de Wet op de loonbelasting 1964 is een vrijstelling opgenomen voor vergoedingen van die extra kosten. Werknemers die in Nederland wonen hebben niet die extra kosten. Wel kunnen ook voor hen vrijstellingen van toepassing zijn voor vergoedingen van voor de dienstbetrekking noodzakelijke kosten.
Het is daarom niet aannemelijk dat de concurrentieverhoudingen tussen verschillende groepen werknemers op de arbeidsmarkt hierdoor beïnvloed wordt.
Stimuleert de afspraak overwerk? Zo ja, wordt dat gewenst geacht?
De keuze van een werknemer om over te werken zal veelal zijn gebaseerd op het werkaanbod bij de werkgever en de beloning die de werkgever betaalt voor overwerk. Het is niet aannemelijk dat de afspraak betrokkenen stimuleert om extra over te werken. Het aantal uren dat mag worden gewerkt is overigens begrensd in de Arbeidstijdenwet.
Is er overleg geweest met de vakbonden? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor het uitleg geven en toepassen van een bestaande wettelijke vrijstelling voor kostenvergoedingen is overleg met vakbonden niet nodig.
De TV-serie Barbie’s baby en het bericht ‘Holleeder-geknuffel moet stoppen’? |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de TV-serie Barbie’s baby1 en het bericht «Holleeder-geknuffel moet stoppen»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de oud-hoofdinspecteur – betrokken bij de zaak Heineken – dat het voornemen van de publieke omroep om Holleeder een podium te bieden kwalijk is en een zekere mate van verheerlijking van criminaliteit in de hand werkt? Bent u bereid met de omroep in overleg te treden over de mogelijkheid om af te zien van de uitzending?
De verantwoordelijkheid voor een televisie-uitzending ligt bij de omroep. De overheid heeft geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisie-uitzending (art. 7 van de Grondwet).Of er sprake is van verheerlijking of juist niet, is uiteindelijk aan de kijker om te bepalen.
Vindt u het acceptabel dat baby’s gebruikt worden om de kijkcijfers van commerciële omroepen op te stuwen? Bent u van mening dat kinderen bescherming verdienen tegen deze invloeden? Zijn hun belangen adequaat geborgd?
Het spreekt voor zich dat kinderen te allen tijde recht hebben op bescherming tegen zaken die schadelijk kunnen zijn voor hun ontwikkeling.
Er bestaat een verbod op kinderarbeid (artikel 3:2 van de Arbeidstijdenwet). Hieronder valt onder meer het deelnemen aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard, aan modeshows, radio-opnamen, visuele of audiovisuele opnamen. De Inspectie SZW ziet hierop toe. Er kan een ontheffing onder voorwaarden worden verleend door de Inspectie SZW. Zie ook het antwoord op vraag 4.
De omroepen zijn zelf verantwoordelijk voor hetgeen zij uitzenden. Zie hiervoor ook antwoord op vraag 2.
Is voorafgaand aan het uitzenden van de serie Barbie’s baby onderzocht of deze handelwijze, met het oog op de belangen van het kind en gelet op de relevante wettelijke bepalingen (art. 1:247 BW en 3:2 Arbeidstijdenwet), acceptabel is? Is er contact geweest met de Raad voor de Kinderbescherming en waarom heeft de Arbeidsinspectie aan de producent ontheffing verleend?
De verantwoordelijkheid om kinderen geen enkel risico te laten lopen wanneer zij een rol hebben in een programma ligt primair bij de ouders. In eerste instantie zijn ouders verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. De programmamaker zal moeten zorgen dat ouders voldoende worden geïnformeerd over het programma en de impact op het kind en eventuele professionele begeleiding in en na het gehele traject.
Kinderen hebben het recht om bij hun ouders op te groeien, zonder dat hun recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling wordt bedreigd. Als er sprake is van signalen van ernstige bedreiging van de ontwikkeling van een kind en de benodigde hulp op vrijwillige basis ontoereikend is, kan Bureau Jeugdzorg de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek vragen naar de noodzaak van een maatregel van kinderbescherming. De Raad heeft geen melding ontvangen omtrent zorgelijke signalen over betreffende baby en/of over de opvoeding. Het programma als zodanig zal geen onderwerp van onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming zijn, zolang er geen strijdigheid met de wet (burgerlijk wetboek 1, personen en familierecht, titel 14) wordt geconstateerd.
De Inspectie SZW heeft de producent geen ontheffing verleend, zoals bedoeld in artikel 3:3 van de Arbeidstijdenwet, omdat deze geen ontheffingsverzoek heeft ingediend. De producent is van mening dat er geen sprake is van kinderarbeid zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Arbeidstijdenwet omdat het programma om de ouders draait en niet om het kind.
Op basis van de Arbeidstijdenwet is er sprake van kinderarbeid. Er is namelijk ook sprake van kinderarbeid indien een kind als onderwerp wordt betrokken bij arbeid die door ouders wordt verricht op basis van een overeenkomst. De Inspectie SZW heeft een boeterapport opgemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de moeder dat zij aan de serie, waarin haar kind geboren is, heeft deelgenomen om een lekkere boterham te verdienen en dat zij zonder betaling hiertoe niet zou zijn overgegaan?3 In hoeverre is het ouders toegestaan hun baby’s en kinderen te gebruiken voor broodwinning? Hoe zwaar weegt het feit dat de baby in dit geval de belangrijkste bron van inkomsten is?
Deze uitlatingen en inkomensoverwegingen legitimeren niet op voorhand direct overheidsingrijpen. Aan ingrijpen vanuit jeugdbeschermingoptiek ligt een weging van een breder samenstel van factoren ten grondslag. Zie hiervoor ook het antwoord bij vraag 4.