Diplomatieke betrekkingen met Iran |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Canada sluit ambassade in Iran en zet Iraanse diplomaten uit»?1
Ja.
Hoe kwalificeert u Canada’s besluit om Iran aan te merken als staatssponsor van terreur en grootste bedreiger van de wereldvrede op basis van de volgende feiten:
De zorgen van Canada over diverse aspecten van het Iraans buitenlands beleid, worden door het kabinet gedeeld.
Deelt u de mening dat het diplomatieke spoor met betrekking tot Iran een doodlopend spoor is gebleken en het nu meer dan ooit noodzakelijk is Iran te isoleren, daar zij het gewelddadige Syrische regime steunt, zelfs in VN-verband antisemitische toespraken houdt en haar nucleaire activiteiten ondanks alle diplomatieke druk een exorbitante vlucht hebben genomen?
Nederland maakt zich zorgen over Irans nucleaire programma, de mensenrechtensituatie en de negatieve rol van het land in de regio. Zo heb ik tijdens de AVVN in New York nog de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Salehi aangesproken op de steun die het land verleent aan het regime van Assad in Syrië en Hezbollah.
Het kabinet acht het belangrijk om een communicatiekanaal met de Iraanse regering open te houden. Via diplomatie en sancties oefent Nederland, bilateraal en als lid van de EU, maximale druk uit op het Iraanse regime om het beleid op bovenstaande gebieden te wijzigen. Het is nu niet het moment om te speculeren over andere opties, noch deze uit te sluiten. Diplomatieke betrekkingen stellen ons daarenboven in staat om de belangen van Nederlanders in Iran te behartigen.
Bent u bereid in navolging van Canada de diplomatieke betrekkingen met Iran op te schorten en hier ook in EU-verband voor te pleiten? Zo nee, hoe kunt u dit rijmen met uw pleidooi in de EU om Hezbollah, de proxy van Iran, als terroristische groepering aan te merken als u Iran zelf niet als staatssponsor van terreur beschouwt en daar naar handelt?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht u onverhoopt niet bereid zijn tot het opschorten van de diplomatieke betrekkingen met Iran, bent u dan wel bereid de diplomatieke betrekkingen met Iran tot een absoluut minimum te reduceren? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Wilt u deze vragen voor 23 oktober 2012 12.00 uur beantwoorden?
Ja.
Het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Leers |
|
![]() |
Is het waar dat de aangifte wegens corruptie van advocaat de heer mr. F.L.M. van Haren tegen de Dienst Terugkeer & Vertrek niet in behandeling is genomen, omdat slechts tot vervolging van ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen van (voormalige) bewindspersonen kan worden overgegaan indien daartoe opdracht is gegeven bij Koninklijk Besluit of bij besluit van de Tweede Kamer?
Het Openbaar Ministerie heeft mij op 6 juli jl. per brief laten weten de aangifte niet in behandeling te nemen. Daarbij heeft het Arrondissementsparket Den Haag overwogen dat, voor zover de aangifte strafrechtelijk van aard is, strafvervolging van een (voormalige) bewindspersoon alleen mogelijk is op grond van een Koninklijk Besluit dan wel een besluit van de Tweede Kamer en dus niet tot de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie behoort. Voor zover de aangifte bestuursrechtelijk van aard is, behoort deze eveneens niet tot de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie.
Is het waar dat naar aanleiding van de aangifte geen onderzoek is gestart door het Openbaar Ministerie, omdat het een zaak van bestuursrechtelijke en niet van strafrechtelijke aard betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak tijdens het mondelinge vragenuur van 9 oktober jl, waarin u letterlijk stelt dat de genoemde zaak is onderzocht?
In het mondeling vragenuur heb ik gemeld dat de zaak door het Openbaar Ministerie is onderzocht. De conclusie van dit onderzoek was dat de aangifte niet in behandeling werd genomen, zoals ik uw Kamer in het vragenuur meldde. Inhoudelijke conclusies zijn er derhalve door het Openbaar Ministerie niet getrokken.
Daarnaast heb ik u in het mondelinge vragenuur aangegeven dat ik de genoemde individuele zaak zal bekijken.
Bent u bereid om deze vragen voor 30 oktober 2012 te beantwoorden?
Door bovenstaande beantwoording heb ik voldaan aan uw verzoek.
Het bericht “Apothekers kunnen zorgkosten drukken” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van adviesbureau Booz & Company dat apothekers zorgkosten kunnen drukken?1
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) heeft het adviesbureau Booz & Company opdracht gegeven voor het maken van dit rapport. Dit rapport is (nog) niet openbaar beschikbaar. De presentatie van Booz & Company die tijdens het KNMP-congres is getoond kan worden beschouwd als een samenvatting van het rapport.
Wat vindt u van de maatregelen die in dit rapport worden voorgesteld?
Naar mijn informatie stelt Booz & Company drie maatregelen voor:
Ik vind dit drie zinnige aanbevelingen. Deze drie maatregelen zijn van belang voor het zinnig en zuinig gebruik van geneesmiddelen. De voorgestelde maatregelen zijn echter niet nieuw: ze staan al enige tijd op de agenda bij beroepsgroepen (artsen en apothekers), bij patiënten en, zij het in mindere mate, bij zorgverzekeraars. Vanuit VWS zijn stimulerende en activerende maatregelen ingezet om beroepsgroepen en patiënten te ondersteunen bij het geven van invulling aan deze onderwerpen.
De eerste maatregel die wordt voorgesteld gaat over het houden van een medicatiereview. Zorgverzekeraars kunnen de prestatie «medicatiereview» inkopen bij apothekers en bij andere farmaceutische zorgverleners zoals huisartsen. Ik constateer dat apothekers en zorgverzekeraars elkaar in dit overgangsjaar na de introductie van vrij onderhandelbare tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen, nog niet voldoende kunnen vinden op deze nieuwe zorgprestaties zoals de medicatiereview. Deze prestaties worden weinig gecontracteerd.
Maatregel twee betreft de communicatie bij de overdracht van medicatie. Vanuit mijn ministerie en vanuit de inspectie is de ontwikkeling en de implementatie van de ketenbrede richtlijn medicatieoverdracht bevorderd. Deze richtlijn is eind 2010 vastgesteld door beroepsgroepen. De inspectie ziet toe op het naleven van deze richtlijn. Punt van aandacht hierbij is of iedere afzonderlijke partij aanspreekbaar/verantwoordelijk is in geval van niet goed functioneren van één of enkele spelers bij de medicatieoverdracht.
Tenslotte de derde maatregel: het verbeteren van therapietrouw. Dit is een complexe zaak. Bij sommige ziektebeelden zijn patiënten therapietrouwer dan bij andere. Monitoring van therapietrouw vindt plaats door de in mijn opdracht ontwikkelde therapietrouwmonitor (www.therapietrouwmonitor.nl). Tevens wordt via het ZonMw-programma Goed Gebruik Geneesmiddelen aandacht besteed aan het beantwoorden van in de praktijk spelende vragen inzake het verbeteren van therapietrouw. Daarmee is de therapieontrouw nog niet verdwenen. Om de therapietrouw fors te verbeteren zullen artsen en apotheekhoudenden beter in gesprek met de patiënt moeten gaan over de verstrekte medicatie en waarom die medicatie is voorgeschreven. Ook patiënten kunnen een bijdrage leveren door de medicatie te gebruiken zoals voorgeschreven. Tot slot kunnen nieuwe herinneringshulpmiddelen worden ingezet.
Bent u het met de conclusies uit het rapport eens dat het invoeren van deze maatregelen tot een besparing van € 515 tot 755 miljoen kan leiden?
Het zou mooi zijn als dergelijke concrete besparingen makkelijk zichtbaar zouden worden. Helaas werkt dat niet zo simpel en blijkt de praktijk altijd weerbarstiger. Booz & Company waarschuwt daar in de presentatie ook voor. Er is bij dit onderzoek gewerkt met aannames, bijvoorbeeld dat goed uitgevoerde medicatiereviews zullen leiden tot een vermindering van de medicijnkosten (doordat mogelijke dubbelingen eruit zullen worden gehaald) en tot een vermindering van complicaties als gevolg van onjuist gebruik. Vermindering van complicaties en vermindering van ziekenhuisopnames wordt ook voorzien bij een verbetering van de informatieoverdracht bij ziekenhuisopname en ontslag uit een ziekenhuis evenals bij het verbeteren van de therapietrouw. Als zorgverleners de door vermindering van complicaties gewonnen tijd niet opvullen met het leveren van andere zorg kan er een besparing worden gerealiseerd.
Op welke wijze kan het potentieel aan apothekers om tot kostenbesparing te komen in de totale zorgketen beter worden benut?
Apothekers vervullen een belangrijke rol in de farmaceutische zorg. Zij zijn evenwel niet de enige spelers. Artsen en patiënten hebben een minstens even grote rol om te komen tot zinnige en zuinige farmaceutische zorg en mogelijke verspilling terug te dringen. Apothekers kunnen hun meerwaarde bij deze onderwerpen goed naar voren laten komen in de dagelijkse patiëntenzorg maar ook in farmacotherapeutische overleggen (FTO) met (huis)artsen. Daarvoor zullen apothekers hun meerwaarde wel moeten kunnen meten en daar transparant over zijn.
Campylobacterbesmettingen in slachthuizen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Risico op Campylobacter verschilt per slachthuis»?1
Ja
Acht u het acceptabel dat de werkwijze in slachthuizen kennelijk niet zodanig volgens vaststaande normen is, dat deze verschillen zich kunnen voordoen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze en termijn bent u bereid hieraan een einde te maken, bijvoorbeeld via verplichte ISO normering?
Campylobacter is een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Voor slachthuizen gelden HACCP eisen. Hieronder valt het uitvoeren van een gevarenanalyse, het instellen van beheersmaatregelen en het benoemen van kritische controlepunten. De producent voert deze analyse uit en zal ten aanzien van de kritische punten in het slachtproces extra goed moet opletten. Om HACCP goed toe te passen moet eerst duidelijk zijn waar in het slachtproces deze kritische punten voor de Campylobacter besmetting van kippenvlees liggen. Vervolgens moet worden bepaald hoe besmetting op deze punten te voorkomen is. Voor Campylobacter is dit nog onvoldoende bekend. Het tussen VWS en de sector afgesloten Convenant Campylobacter heeft tot doel hier meer inzicht in te krijgen. Op basis hiervan zullen slachthuizen gerichter maatregelen kunnen treffen om Campylobacter besmetting te voorkomen.
Hoe verklaart u de aangetroffen misstanden in relatie tot de kabinetstoezeggingen uit 1997 om de besmetting structureel terug te dringen?2
Er is hier geen sprake van misstanden. Campylobacter is zoals gezegd een zeer moeilijk te bestrijden bacterie. Uit de resultaten van het Convenant blijkt dat pluimveevlees afkomstig uit Nederlandse slachthuizen over het algemeen minder met Campylobacter is besmet dan pluimveevlees afkomstig uit slachthuizen buiten Nederland. Ik wil u hier ook verwijzen naar mijn antwoord op de vraag 5 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar. De resultaten van het Convenant zullen bijdragen aan een verdere verbetering van de huidige situatie.
Deelt u de mening dat 15 jaar een onacceptabel lange termijn is om een regeringsbelofte op het gebied van een ernstig volksgezondheidsprobleem in te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u de aanwezigheid van pathogenen in kippenvlees volledig verbieden?
Ik wil u verwijzen naar mijn antwoorden op de vragen 2,3,4 en 9 van uw fractiegenoot mevrouw Hazekamp (2012Z17383) van 14 maart van dit jaar.
Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde ziektegevallen van besmetting met pathogenen geregistreerd zijn in 2011 en 2012 , die te herleiden zijn tot slachtproducten en kunt dit uitsplitsen naar de verschillende pathogenen? Acht u dit een representatieve weergave? Zo nee, waarom niet?
De incidentie en ziektelast van 14 darminfecties worden jaarlijks door het RIVM gerapporteerd3.
In deze rapportage wordt de totale ziektelast opgesplitst naar verschillende bronnen (voedsel, milieu, direct contact met dieren, direct contact tussen mensen en reizen). Deze opsplitsing wordt niet toegepast op de geregistreerde gevallen maar op een schatting van het werkelijk aantal ziektegevallen, waarvan de geregistreerde gevallen slechts een klein deel zijn. Van de 1,99 miljoen ziektegevallen door deze 14 darminfecties in 2010 werden er naar schatting 725 000 door voedsel overgedragen. Daarbinnen werden 217 000 gevallen toegeschreven aan vlees van runderen, schapen, varkens en kippen. Een uitsplitsing naar pathogenen is ook in de betreffende rapportage gegeven. De belangrijkste ziekteverwekkers die via genoemde soorten vlees worden overgedragen zijn Clostridium perfringens (97 000 gevallen), Staphylococcus aureus (61 000 gevallen) en Campylobacter spp. (28 000 gevallen). Ziektegevallen door Campylobacter zijn over het algemeen ernstiger. Er zijn nog geen rapportages over 2011 en 2012.
Kunt u aangeven bij welke vleesproducten de kans op besmetting het grootst is, met een exacte uitsplitsing naar de verschillende pathogenen en de verschillende productsoorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De kans op Campylobacter besmetting is het grootst bij rauw kippenvlees zoals uit onderstaande tabel blijkt.
Levensmiddel
Locatie
Cam
pylo
bacter
Salmonella
E. coli O157
STEC
Lis
teria
Vers vlees
slachthuis/
uitsnijderij
Kip
34,4%
Vers vlees
import (diep
gevroren)
kip
0,7%
6,6%
Vers vlees
retail
kip
22,8%
3,4%
Vers vlees
retail
kalkoen
9,7%
1,9%
Vers vlees
retail
varken
0,3%
1,4%
Vers vlees
retail
rund
0,2%
0,2%
0,3%
Vers vlees
retail
kalf
0,9%
0,0%
0,0%
Vers vlees
retail
lam
2,2%
0,0%
0,0%
gehakt/bereiding
retail
kip
4,3%
3,3%
gehakt/bereiding
retail
rund
0,7%
0,2%
3,5%
gehakt/bereiding
retail
varken
1,9%
rauw te consumeren vleesbereidingen
retail
rund
0,6%
0,0%
3,0%
vleesproducten
retail
geferm. worst
0,9%
0,0%
vleesproducten
retail
vleeswaar
0,0%
0,0%
0,0%
vleesproducten
retail
pate
1,3%
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van pathogenen in voedsel, dat aan consumenten wordt aangeboden, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u zorgen dat aangeboden slachtproducten 100% vrij zijn van pathogenen?
Voedsel moet veilig zijn. De producent is daarvoor verantwoordelijk. Het geheel pathogeen vrij krijgen van alle voedingsmiddelen is, zonder gebruik te maken van decontaminerende methoden, een onhaalbaar doel en ook niet nodig. Lage gehaltes pathogenen zullen veelal niet tot ziekte leiden en spelen wellicht een positieve rol bij de opbouw van weerstand.
Bent u bereid strengere sancties op te leggen voor slachthuizen, die langdurig en stelselmatig de volksgezondheid in gevaar brengen via het hanteren van een werkwijze die de aanwezigheid van pathogenen bevordert of in elk geval niet uitsluit? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Tegen bedrijven die de volksgezondheid in gevaar brengen wordt door de NVWA handhavend opgetreden. Indien deze overtreding langdurig en stelselmatig is zal proportioneel zwaarder worden ingegrepen.
Kunt u aangeven waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) niet openbaar maakt welke slachterijen een duidelijk verhoogd risico voor de volksgezondheid vormen en acht u het acceptabel dat slachterijen, die een duidelijk verhoogd risico vormen, daarmee gewoon door kunnen gaan en niet bekend worden of gestraft? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke termijn en wijze gaat u deze risico’s wegnemen?
Het RIVM beschikt niet over deze gegevens. De gegevens over Campylobacter besmettingen van pluimveevlees worden verzameld door alle Nederlandse slachterijen onder coördinatie van de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (Nepluvi). Nepluvi rapporteert zelfstandig over de bevindingen4. In het convenant tussen VWS en Nepluvi is afgesproken dat alle resultaten door Nepluvi geanonimiseerd inzichtelijk worden gemaakt voor betrokken vleeskuikenslachterijen en VWS. Het RIVM heeft deze geanonimiseerde gegevens aan een nadere analyse onderworpen, en kan dus geen individuele bedrijven identificeren. Ik wil u verder ook verwijzen naar mijn antwoord op de tweede vraag.
Meldingen van misstanden |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Zijn de binnengekomen meldingen van een vermoeden van een misstand beoordeeld op strafwaardige handelingen volgens het protocol van het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS), zoals dat is toegezegd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in oktober 2007 in antwoord op eerdere vragen van het lid Van Raak (SP) aan hem over de klokkenluidersregelingen bij de verschillende overheden (Ingezonden 18 september 2007)?1
Beoordeling heeft plaatsgevonden in lijn met het protocol van BIOS. Het protocol van BIOS is een richtlijn. Het ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert een eigen onderzoeksprotocol dat daarvan is afgeleid. De procedure van het onderzoeksprotocol van BZ voorziet bij alle meldingen van integriteitschendingen in de beoordeling of er sprake is van strafwaardige handelingen.
Onderzoeken van Buitenlandse Zaken in dit kader, gebaseerd op het eigen protocol, zijn tot op heden in bezwaar- en beroepsprocedures altijd als zorgvuldig en proportioneel aangemerkt.
Zo nee, hoe heeft u dan de feiten vastgesteld die leiden tot de conclusie dat de inhoud van de door u genoemde meldingen geen aanleiding gaf tot het bestempelen van het vermoeden van een misstand?
Zie antwoord op vraag 1.
Onnodig en te duur ‘rood staan’ op betaalrekeningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat rood staan op een rekening en tegelijkertijd over spaargeld beschikken vanuit financieel oogpunt onverstandig is?
Ja. Als de debetrente hoger is dan de rente op een tegoed op een spaarrekening, wat meestal het geval is, kan dit inderdaad onverstandig zijn.
Welke initiatieven heeft u genomen om onnodig rood staan tegen te gaan? Wat is het resultaat van deze initiatieven?
Ik deel uw mening dat onnodig rood staan zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Hiertoe zijn diverse wettelijke en toezichtsmaatregelen genomen. Wettelijke maatregelen hebben betrekking op de informatieverstrekking en de maximum kredietvergoeding. Kredieten met een looptijd korter dan drie maanden zijn op 25 mei 2011 onder de Wet op het financieel toezicht (Wft) gebracht (bij implementatie van de
Richtlijn Consumentenkrediet (2008/48/EG)). Dit betekent dat ook bij roodstand regels van toepassing zijn met betrekking tot de informatieverstrekking, kredietregistratie en het voorkomen overkreditering. De maximum kredietvergoeding is ook op roodstanden van toepassing. Door deze maatregelen wordt de consument beter geïnformeerd over de kosten van rood staan en beschermd tegen overkreditering.
Op het terrein van consumentenbescherming treedt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op. Aangezien langdurige roodstand niet in het belang van de klant is, heeft de AFM in 2011 en 2012 aandacht besteed aan langdurige roodstand bij banken. De AFM heeft navraag gedaan naar hoe banken omgaan met langdurige roodstand van hun klanten. De AFM heeft daarbij aan de banken laten weten dat rood staan bedoeld is voor tijdelijke overbrugging. De AFM heeft de resultaten in 2011 aan de banken teruggekoppeld en in 2012 is dezelfde exercitie herhaald. De resultaten van de voortgang worden nu geanalyseerd en binnenkort teruggekoppeld aan de banken. De AFM gaat hierbij na of in het belang van de klant wordt gehandeld.
Als het tarief voor een geoorloofde debetstand (aanmerkelijk) hoger ligt dan een vergelijkbaar doorlopend krediet, is het in het belang van die klant dat de bank hem persoonlijk en actief wijst op dit prijsverschil en dat de bank een concreet aanbod doet om de roodstand om te zetten in een voordeliger doorlopend krediet (of bij voorkeur een aflopend krediet). Een relatief groot verschil in tarieven tussen de geoorloofde debetstand en het doorlopend krediet is niet in het belang van de klant.
In aanvulling op deze maatregelen zal ik een onderzoek starten naar de effecten van de maximum kredietvergoeding op roodstanden, naar de mogelijkheden om naar een lager plafond te gaan en naar de onderbouwing van dit plafond. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Naast het opleggen van eisen aan de aanbieders van krediet, onderneem ik acties om de vragers van krediet, de consument, financieel bewuster te maken zodat de consument zijn eigen verantwoordelijkheid kan waarmaken. Vanuit Wijzer in geldzaken wordt aandacht besteed aan verantwoord lenen en het op orde hebben van de financiële administratie. Aangemoedigd wordt dat consumenten om (onverwachte) aankopen te bekostigen sparen en niet lenen. Ook besteedt Wijzer in geldzaken veel aandacht aan jongeren. De Week van het geld is bijvoorbeeld een initiatief van Wijzer in geldzaken dat er op is gericht om kinderen in het basisonderwijs te leren omgaan met geld. Jong geleerd is immers oud gedaan.
Bent u bereid om met de sector te kijken hoe onnodig rood staan, bijvoorbeeld door tegelijkertijd geld op een spaarrekening te hebben, tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien ik het van belang vind dat consumenten niet onnodig rood staan, wil ik graag met de sector kijken welke maatregelen kunnen worden genomen om onnodig rood staan tegen te gaan. Overigens hebben banken daar inmiddels al initiatieven toe genomen. Zo bieden veel banken mogelijkheden tot «automatisch saldo aanvullen» en «saldo-waarschuwingen». Met de eerste functionaliteit kan de consument zelf instellen dat indien het saldo op zijn betaalrekening beneden een bepaald bedrag komt, het saldo automatisch wordt aangevuld vanaf zijn spaarrekening. In het tweede geval wordt de consument gewaarschuwd indien hij een negatief saldo heeft, zodat hij hier zelf op kan reageren. Het uitgangspunt bij deze initiatieven is dat de consument zelf grip op zijn eigen geld houdt en zelf kan bepalen of hij de beschikbare tools wil gebruiken of niet en in welke mate. Tevens hebben enkele banken onlangs een mobiel bankieren app geïntroduceerd waardoor consumenten beter grip op hun financiële positie hebben gekregen. Uit een recent onderzoek van ING blijkt dat 28% van de ondervraagde gebruikers van een mobiele app voor bankzaken minder vaak rood staan sinds zij bankzaken via hun mobiele telefoon kunnen regelen. Daarnaast worden rekeningen vaker op tijd betaald en zegt 20% van de gebruikers meer te sparen dan voor de introductie van de mobiel bankieren app.
Is het waar dat sommige banken een hoger percentage vragen dan het wettelijk toegestane «jaarlijkse kostenpercentage» van ongeveer 15%? Zo ja, bent u bereid om met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in contact te treden om hiertegen op te treden?
De AFM heeft niet geconstateerd dat aanbieders van krediet een hoger percentage dan de maximum toegestane kredietvergoeding van 15% berekenen.
De berekening van de maximum toegestane kredietvergoeding moet in beginsel conform de berekening van het jaarlijks kostenpercentage geschieden omdat daarmee zoveel mogelijk aangesloten wordt bij de Europese transparantie-eis. Als het jaarlijks kostenpercentage boven de maximumkredietvergoeding (gedefinieerd als de wettelijke rente plus 12%, op dit moment 15%) uitkomt vanwege bijkomende kosten van de bankrekening, mogen aanbieders echter uitgaan van een alternatieve berekeningswijze, de zogeheten effectieve kredietvergoeding. Bij de berekening van de effectieve kredietvergoeding hoeven deze bijkomende kosten (zoals de kosten van een betaalrekening of betaalpakket) niet te worden meegenomen. Er staan immers andere diensten tegenover deze kosten dan (uitsluitend) rood staan. Voor de goede orde, de effectieve kredietvergoeding dient te allen tijde binnen het maximum van 15% te blijven.
Bent u van mening dat noodzakelijke kosten voor het verkrijgen van een krediet op de betaalrekening (zoals pakketvergoedingen) als kosten mee moeten worden genomen in het maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage?
Voor het berekenen van de maximum kredietvergoeding wil ik zoveel mogelijk de methodiek van het jaarlijks kostenpercentage hanteren omdat daarmee aangesloten wordt bij de Europese norm en er eenduidigheid is in de communicatie richting de klant. Ik vind het echter niet wenselijk om de kosten van een betaalrekening en van betaaldiensten daarin door te laten werken en deze dus ook te maximeren. Deze vaste kosten leiden vooral bij een geringe kredietomvang tot hoge kostenpercentages maar bieden de consument geen goed inzicht in de kosten van «rood staan» zelf. Bovendien staan tegenover deze kosten primair andere diensten dan krediet, namelijk het mogelijk maken van het betalingsverkeer.
Heeft u (via de AFM) zicht op de kredietverstrekking via postorderkredieten? Voldoen dergelijke kredieten aan de wettelijke eisen van kostentransparantie en toegestane kostenpercentages?
De AFM houdt toezicht op alle aanbieders van consumptief krediet. Hieronder valt ook de kredietverstrekking door de thuiswinkelorganisaties. Deze partijen zijn ook gehouden aan de regels over de maximale kredietvergoeding. Bij de continue monitoring van risico’s en het mogelijk niet voldoen aan wet- en regelgeving heeft de AFM geen bijzonderheden geconstateerd bij de kredietverstrekking door thuiswinkelbedrijven.
Hoe vaak trad de AFM in de afgelopen jaren op tegen instellingen die de wet overtraden ten aanzien van de maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage?
Kredieten met een looptijd van minder dan drie maanden vallen sinds 25 mei 2011 onder de Wft. Ondernemingen die kredieten aanbieden met een looptijd van minder dan drie maanden moeten daar een vergunning voor hebben. Deze kredieten werden voornamelijk aangeboden door partijen die hiervoor hoge kosten in rekening brachten, zogenaamde flitskredietaanbieders.
Vanaf 25 mei 2011 heeft de AFM 17 aanbieders van flitskrediet onderzocht. De AFM constateerde dat nog niet alle aanbieders van deze kortlopende kredieten zich aan de nieuwe regelgeving hielden. Een aantal aanbieders handelde zonder vergunning en rekende hele hoge tarieven. Deze kosten lagen boven de maximum toegestane kredietvergoeding of waren niet onbetekenend. Twaalf aanbieders van flitskrediet (van de 17 aanbieders) overtraden de Wft en zijn gestopt of hebben hun activiteiten aangepast. Van deze partijen hebben negen een waarschuwing van de AFM gekregen. Bij drie ondernemingen bekijkt de AFM nog welke maatregel passend is. In drie andere gevallen is geen overtreding geconstateerd. De AFM doet nog onderzoek naar twee aanbieders en zit hier dus ook in zijn algemeenheid bovenop.
Hoe beoordeelt u het huidige maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van de historisch lage financieringskosten?
Het huidige toegestane jaarlijkse kostenpercentage is op het eerste gezicht hoog in het licht van de historisch lage financieringskosten.
De Euribor tarieven zijn momenteel inderdaad laag. Dit is echter een basistarief dat tot stand komt wanneer banken aan elkaar geld uitlenen; in dit bedrag zijn geen risico-opslagen opgenomen die banken aan klanten doorberekenen als ze hen geld uitlenen. In deze economisch onzekere tijden zijn deze risico-opslagen flink toegenomen omdat ook de risico’s zijn toegenomen. In het Overzicht Financiële Stabiliteit (najaar 2012) wijst DNB bovendien op de nog altijd bestaande spanning op de financieringsmarkten: banken wantrouwen elkaar nog altijd en lenen daardoor niet veel aan elkaar uit. Hierdoor kunnen (Nederlandse) banken slechts in beperkte mate geld inlenen tegen de lage Euribor rente. Voor Nederlandse banken is dus geen sprake van historisch lage financieringskosten.
Hoe beoordeelt u het huidige maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van het onderzoek van het Zentrum für EuropäischeWirtschaftsforschung waaruit blijkt dat banken nog steeds profijtelijk kredietruimte kunnen bieden tegen een kredietvergoeding van 10%? Bent u bereid een vergelijkbare studie voor de Nederlandse situatie te laten uitvoeren?
De maximum kredietvergoeding is sinds 25 mei 2011 op roodstanden van toepassing. Aangezien ik het belangrijk vind dat onnodige roodstanden zoveel mogelijk worden voorkomen, wil ik in 2013 een onderzoek starten naar de effecten van de maximum kredietvergoeding op roodstanden, naar de mogelijkheden om naar een lager maximum te gaan en naar een goede onderbouwing van het meest geschikte plafond, rekening houdend met de kosten die voor banken gemoeid zijn met roodstand. Indien de uitkomsten van het onderzoek daar aanleiding toe geven, zal ik besluiten de maximum kredietvergoeding voor roodstanden te verlagen.
Hoe is het verschil te verklaren tussen de jaarlijkse kosten van ander consumptief krediet, zoals een persoonlijke lening en rood staan? Acht u een verschil van 7-procentpunt tussen beide vormen van consumptief krediet verklaarbaar en redelijk? Zo nee, bent u bereid de AFM onderzoek te laten doen naar het verschil in tariefstelling?
De mogelijkheid voor consumenten om rood te staan is een niet onbelangrijk smeermiddel in het betalingsverkeer en daarmee in de economie. Het verschil in debetrente voor roodstand, doorlopend krediet en een persoonlijke lening is onder meer te verklaren door de bedrijfskosten van deze producten en de acceptatiecriteria. Doordat het bij roodstanden om gemiddeld veel lagere debetstanden gaat dan bij een doorlopend krediet of een persoonlijke lening moeten de bedrijfskosten over een veel lager debetsaldo worden terugverdiend. Voor een doorlopend krediet en een persoonlijke lening gelden bovendien strengere acceptatievoorwaarden waardoor de kredietkosten significant lager zijn. Ik zal onderzoeken of dat voldoende het renteverschil rechtvaardigt.
De banken geven overigens aan de consument te adviseren om in het geval van een behoefte aan langdurige extra financiële ruimte te kiezen voor een doorlopend krediet of een persoonlijke lening.
Hoe beoordeelt u het huidig maximaal toegestane jaarlijkse kostenpercentage voor rood staan in het licht van de bankierseed en de zorgplicht, waarin is vastgelegd dat banken moeten handelen in het belang van de klant? Acht u rentes van ongeveer 15% voor rood staan in het belang van de klant?
Afgaande op de inhoud van de eed of belofte zullen werknemers van een bank een zorgvuldige afweging dienen te maken tussen alle belangen die bij de onderneming betrokken zijn, te weten die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving waarin de onderneming opereert. Bij die afweging dient een werknemer de klant centraal te stellen.
Langdurige roodstanden zijn naar mijn mening niet in het belang van de klant. Ik ben blij dat de AFM de banken nauwlettend volgt in de stappen die ze hierin zetten om het belang van de klant centraal te stellen. Verder zal ik ook in overleg met de sector bekijken hoe langdurige roodstanden verder kunnen worden voorkomen. Ik kom daar in 2013 bij de rapportage over het onderzoek naar roodstanden op terug.
Hoe beoordeelt u de maximum kredietruimte voor doorlopend krediet die soms oploopt tot enkele maandinkomens? Is dat nog in het klantbelang?
Een aanbieder van doorlopend krediet dient voor de totstandkoming van de overeenkomst te beoordelen of de kredietruimte verantwoord is voor de consument. Een aanbieder zal alleen een kredietruimte van enkele maandinkomens aanbieden indien dat verantwoord is. De aanbieder wint daartoe bij de consument informatie in over de financiële positie. Bovendien dient de aanbieder tevens bij het stelsel van kredietregistratie waaraan hij deelneemt geregistreerde gegevens over reeds aan die consument verleende kredieten te raadplegen. Op grond van artikel 4:34 van de Wft mag een aanbieder van krediet geen overeenkomst aangaan met een consument indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
Deelt u de mening, gezien het bovenstaande, dat het maximaal toegestane kostenpercentage op rood staan moet worden verlaagd met enkele procentpunten? Bent u bereid hiertoe over te gaan?
Aan de hand van het onderzoek dat ik in 2013 wil uitvoeren zal ik bekijken of de maximum kredietvergoeding voor rood staan dient te worden verlaagd. Als daar aanleiding toe is zal ik dat doen.
Een intensieve mediacampagne via de Stichting Ether Reclame (STER) gericht tegen Nederlanders die kritisch staan tegenover de massa-immigratie en de islam. |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «SIRE-campagne over tolerantie»1 en «SIRE houdt ons een spiegel voor»?2
Ja.
Heeft u in het bericht »SIRE-campagne over tolerantie» kennisgenomen van de meningen welke volgens SIRE «intolerant» zouden zijn, namelijk kritisch staan tegenover toestroom van asielzoekers, hoofddoekjes en bouw van moskeeën?
Ja.
Is het de taak van de STER en de publieke omroep Nederlanders die kritisch staan tegenover een middeleeuwse woestijnideologie weg te zetten als «intolerant»?
Het is de wettelijke taak van de STER om voor de landelijke publieke omroep media-aanbod te verzorgen dat bestaat uit reclame- en telewinkelboodschappen die zijn aangeboden door derden. Het staat in beginsel een ieder vrij om als derde zijn reclameboodschap voor uitzending aan te bieden aan de STER. Daarvoor is geen overheidsstimulans nodig.
Wel verplicht de Mediawet de STER tot aansluiting bij de Reclame Code Commissie. Reclameboodschappen die via de STER worden uitgezonden, dienen dan ook te voldoen aan de regels die gehanteerd worden door deze Commissie. Indien iemand van mening is dat de reclameboodschappen daar niet aan voldoen, dan kan hij of zij zich wenden tot deze instantie.
Acht u het in het kader van de Mediawet (in het bijzonder artikel 2.1, lid 2 b die regelt dat de publieke omroep «op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt;») juist als er «equal time» ontstaat tussen islamfans en islamcritici in de zendtijd van de publieke omroep? Zo ja, bent u bereid via uw vertegenwoordigers in het bestuur van de STER te stimuleren dat de STER beide zijden in staat stelt spotjes uit te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het raadzaam STER-zendtijd af te staan aan een politiek-correcte club als SIRE met in hun Raad van Toezicht de D66»er Paul Schnabel en Astrid Joosten van de socialistische VARA, en waarvan de directeur politieke uitspraken doet waarin hij stelt dat de vorige coalitie verantwoordelijk is voor het verminderen van tolerantie?
Acht u het geloofwaardig van de tolerante reclame-bobo’s dat zij Jorgen Rayman als tolerante beschermheer van hun tolerante reclame-actie hebben ingehuurd, een linkse grappenmaker die in 2008 partij was in het tolerante politieke proces tegen Geert Wilders in een tolerante poging hem het zwijgen op te leggen?
Ouderbetrokkenheid bij passend onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat ouders betrokken moeten zijn bij het onderwijs en vooral bij het passend onderwijs van hun kinderen en dat ouders als een volwaardige gesprekspartner moeten kunnen meedenken over de zorg en ondersteuning van hun kinderen op school?
Ja.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders vooraf betrokken worden bij het opstellen van een handelingsplan voor hun kind en dat ouders niet geconfronteerd worden met een opgesteld plan waar zij slechts hun instemming voor moeten geven?
Het handelingsplan wordt nu nog jaarlijks voor elke geïndiceerde leerling vastgesteld in overeenstemming met de ouders. Ook wordt het handelingsplan jaarlijks samen met de ouders geëvalueerd.
Vanaf 1 augustus 2013 wordt het handelingsplan in het (voortgezet) speciaal onderwijs vervangen door het ontwikkelingsperspectief. Voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben in het regulier onderwijs wordt in passend onderwijs ook een ontwikkelingsperspectief vastgesteld, met ingang van 1 augustus 2014. Het ontwikkelingsperspectief wordt door het bevoegd gezag van de school vastgesteld na op overeenstemming gericht overleg met de ouders. Tenminste één keer per jaar evalueren school en ouders het perspectief.
Een goede afstemming tussen school en ouders is van belang om eventuele problemen te voorkomen of vroegtijdig op te lossen. Zijn ouders het desondanks niet eens met het vastgestelde ontwikkelingsperspectief, dan kunnen zij hierover een oordeel vragen aan de landelijke geschillencommissie passend onderwijs.
Heeft u er zicht op in hoeverre ouders vanaf het eerste begin worden betrokken bij de inrichting, het beleid en de budgetverdeling binnen de samenwerkingsverbanden? Houdt de onderwijsinspectie toezicht op de invloed die ouders hierbij vroegtijdig wordt gegund?
De invoering van de wet passend onderwijs heeft een extra voorbereidingsjaar gekregen. De extra tijd biedt meer ruimte aan samenwerkingsverbanden in oprichting om passend onderwijs inhoudelijk verder vorm te geven. Eén van de aandachtspunten daarbij is de (tijdige) inrichting van de ondersteuningsplanraad. Ouders worden via deze medezeggenschap betrokken bij de invoering van passend onderwijs.
Ik heb daarom de VOO verzocht om in samenwerking met de denominatieve ouderorganisaties, Balans, CG-Raad, het LAKS en de vakbonden een plan op te stellen voor de invulling en uitvoering van de inspraak door ouders, leerlingen en leraren op het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan. Afgesproken is dat deze organisaties onder andere gezamenlijk een centraal steunpunt medezeggenschap gaan vormgeven om samenwerkingsverbanden en medezeggenschapsraden bij de invoering te ondersteunen. Ik heb toegezegd de inrichting van dit steunpunt te ondersteunen.
De rol van de inspectie krijgt invulling bij de beoordeling van de ondersteuningsplannen die uiterlijk 1 mei 2014 bij de inspectie moeten worden ingediend. Zij gaat daarbij onder andere na of ouders, leerlingen en personeel via de ondersteuningsplanraad met dit plan hebben ingestemd.
Graag verwijs ik u ook naar de antwoorden op de Kamervragen van het lid Dijsselbloem (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 290).
Bent u bekend met de wens van veel ouders om onderwijsconsulenten ook voor kinderen zonder indicatie in te zetten, zodat ouders goed geïnformeerd worden over hun rechten en mogelijkheden binnen passend onderwijs? Welke maatregelen gaat u treffen om tegemoet te komen aan deze wens?
Ik vind het belangrijk om ouders, óók in passend onderwijs, goed te informeren over hun rechten en mogelijkheden. Deze taak is echter niet bij de onderwijsconsulenten belegd, maar is op andere manieren geborgd. Scholen informeren ouders via de schoolgids (en het schoolondersteuningsprofiel), via hun website en in persoonlijke gesprekken. Ouders kunnen met hun vragen ook terecht bij het ouderinformatiepunt 5 010 en op www.passendonderwijs.nl. Ook het Centrum voor jeugd en Gezin, en organisaties als bijvoorbeeld MEE, kunnen informatie en advies geven, vooral daar waar het de situatie betreft dat passend onderwijs gecombineerd wordt met ondersteuning in het gezin. In de wet passend onderwijs is verder geregeld dat elk samenwerkingsverband in het ondersteuningsplan moet aangeven op welke wijze ouders kunnen worden ondersteund en hoe ouders over die mogelijkheden worden geïnformeerd.
Als er desondanks een probleem ontstaat tussen ouders en school en betrokken partijen er samen niet uitkomen, dan kunnen ouders, school en/of leerling een beroep doen op ondersteuning door een onderwijsconsulent. Onderwijsconsulenten zijn onafhankelijke deskundigen waar ouders en scholen een beroep op kunnen doen als zij het niet eens worden over de plaatsing van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft of over de ondersteuning die door de school wordt geboden. Op 8 maart 2012 heb ik in het debat met uw Kamer over het wetsvoorstel passend onderwijs toegezegd om bij de invoering van het nieuwe stelsel extra middelen beschikbaar te stellen voor ondersteuning aan ouders door de onderwijsconsulenten. De consulenten blijven dus bestaan in passend onderwijs, ook als de landelijke indicatiestelling vervalt.
Wat gaat u doen om de negatieve benadering van ouderbetrokkenheid binnen pabo’s, zoals het vak «hoe om te gaan met lastige ouders», te veranderen in een positieve benadering?
Juist omdat betrokken ouders de leerprestaties van kinderen verhogen en zij een nadrukkelijke rol spelen bij het voorkomen van schoolverzuim- en uitval, vind ik het zeer belangrijk dat (aankomende en zittende) leerkrachten weten hoe zij ouders op de juiste manier bij de ontwikkeling en het onderwijs van hun kind kunnen betrekken. En dat zij ouders met een open en positieve houding tegemoet treden.
Lerarenopleidingen en pabo’s moeten opleiden tot bekwaamheidseisen, die hiervoor een richtinggevend kader bieden. Zo moeten leraren bekwaam zijn om de omgeving bij het onderwijs te betrekken, in het belang van de leerlingen. Dat houdt in dat leraren goede contacten moeten kunnen onderhouden met de ouders en verzorgers in het belang van de leerlingen. Binnen het kader hebben lerarenopleidingen de ruimte om zelf invulling te geven aan dit thema dat van belang is voor de voorbereiding van leraren op hun beroep.
In een door pabo’s en lerarenopleidingen georganiseerde conferentie op mijn ministerie hebben lerarenopleiders, met input van hun studenten, van gedachten gewisseld over dit thema. Verschillende lerarenopleidingen maken zich hard voor een opleiding aan studenten waarin op een positieve manier aandacht wordt besteed aan het partnerschap met ouders. Zij organiseren hierover komend jaar een vervolgbijeenkomst, die voor alle lerarenopleidingen en pabo’s toegankelijk is.
Ik zal dit initiatief van harte ondersteunen door het belang van positief partnerschap met ouders te blijven benadrukken en geef hier een impuls aan door betrokken partijen te stimuleren, activeren en ondersteunen en hen met elkaar te verbinden opdat zij elkaar kunnen versterken.
Het bericht dat prijzen van Nederlandse verblijfsvergunningen te hoog zijn |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Leers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat Nederland te hoge leges vraagt voor verblijfsvergunningen ten behoeve van gezinshereniging?1
Welke consequenties verbindt u aan deze rechterlijke uitspraak? Gaat u de leges verlagen van € 1250,00 naar de voorgestelde € 130,00?
Bent u bereid uw antwoord op deze vragen voor 30 oktober 2012 naar de Kamer te sturen?
Het bericht “Woning oudere steeds vaker overvallen” |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woning oudere steeds vaker overvallen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zwakste groep in de samenleving, de ouderen, juist extra beschermd zou moeten worden door politie en Openbaar Ministerie (OM)? Zo nee, waarom niet?
De kans om in het algemeen slachtoffer te worden van een misdrijf is voor ouderen veel lager dan voor anderen. Dat vergt geen specifiek op ouderen gericht opsporingsbeleid. In de opsporing moeten alle criminelen die misdrijven plegen met een hoge impact op het slachtoffer en diens omgeving met prioriteit worden aangepakt. Het OM houdt in haar strafeis of bij het opleggen van een strafbeschikking rekening met de bijzondere omstandigheden van het slachtoffer. Dit zal ook het geval zijn als er sprake is van een ouder, kwetsbaarder slachtoffer. Op grond van de Richtlijn voor strafvordering overvallen op woningen en bedrijven geldt voor kwetsbare slachtoffers een verzwaringsgrond op basis van maatwerk. Ook rechters houden bij de straftoemeting rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer. In verschillende landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor gewelds- en zedendelicten is de kwetsbaarheid van het slachtoffer als strafbeïnvloedende factor expliciet benoemd. Hoewel geen wettelijke strafverhogingsgrond, zal de rechter met die factor rekening houden en de strafverzwarende omstandigheid in voorkomende gevallen ook in de motivering van de oplegging van straf tot uitdrukking brengen.
Waarom is het aantal overvallen op ouderen toegenomen, terwijl het aantal overvallen over de hele linie juist terugloopt? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals aangegeven is de kans om in het algemeen slachtoffer te worden van een misdrijf voor ouderen veel lager dan voor anderen. De kwetsbaarheid van ouderen zit dan ook niet zozeer in de kans op slachtofferschap, maar in de impact indien zij slachtoffer worden. Juist vanwege die grote impact is de aanpak van overvallen een landelijke prioriteit voor politie en Openbaar Ministerie. Daarnaast tref ik samen met relevante partijen preventieve maatregelen die zich in het bijzonder richten op kwetsbare groepen, zoals ouderen, maar ook ondernemers in risicogebieden. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op concrete preventieve maatregelen die ik neem om woningovervallen op senioren tegen te gaan.
In de Taskforce Overvallen werken verschillende publieke en private partijen met succes samen om het aantal overvallen in Nederland terug te dringen.
Deelt u de mening dat de politie en het OM er alles aan moeten doen om gewelddadige berovers van ouderen op te sporen en keihard te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid alles op alles te zetten om ouderen in eigen hun eigen woning en op straat zoveel mogelijk te beschermen tegen overvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de concrete preventieve maatregelen die u gaat nemen?
Binnen de brede aanpak van overvallen tref ik specifieke maatregelen om woningovervallen op senioren terug te dringen. Voor senioren organiseer ik samen met ouderenbonden en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) door het hele land bijeenkomsten waar voorlichting over preventie van woningovervallen, woninginbraken en babbeltrucs wordt gegeven. Tijdens deze bijeenkomsten worden ook kierstandhouders uitgereikt. Op een aantal plaatsen (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam) worden acties uitgevoerd waarbij in de woningen van bewoners die zijn overvallen een video-deurspion wordt bevestigd, met een harde schijf waarop de videobeelden worden bewaard. Tijdens de Week van de Veiligheid is ook het Verbond van Verzekeraars bij deze initiatieven aangehaakt. Slachtoffers van woningovervallen worden voorts (door Slachtofferhulp Nederland en door veiligheidscoördinatoren in veel gemeenten) gewezen op de subsidieregeling overvallen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Daarmee kunnen zij (evt. op basis van een scan van de woning door een expert) preventieve maatregelen treffen.
Criminaliteit tegen ouderen kan slechts worden teruggedrongen als alle betrokken partijen zich daarvoor inzetten. Ook van huiseigenaren, verhuurders en bewoners zelf verwacht ik daarin een bijdrage. Voor gemeenten en woningbouwcorporaties heb ik een Toolkit Voorlichting Veilig Wonen laten ontwikkelen. Veel gemeenten en particuliere organisaties hebben deze Toolkit inmiddels bij het CCV opgevraagd. Ik zal een en ander bij de woningbouwcorporaties onder de aandacht blijven brengen. Daarnaast wijs ik gemeenten op de mogelijkheden om samen met politie en andere relevante partners het toezicht in risicogebieden te verbeteren via het regiemodel «Slim Samen Toezien», dat ik heb ontwikkeld en via de website van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten aan hen beschikbaar heb gesteld.
De aanvallen vanuit Syrië op Turkije |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkije zinkt weg in Syrische moeras»?1
Kunt u bevestigen dat de gebruikte munitie bij de dodelijke aanval vanuit Syrië op Turkije van NAVO-makelij was? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Kunt u bevestigen dat het Syrische leger vrijwel uitsluitend Russisch oorlogsmateriaal gebruikt? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Bent u ervan overtuigd dat de dodelijke aanval vanuit Syrië op Turkije afkomstig was van het Syrische regime? Indien ja, waarop is deze overtuiging precies gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u ervan overtuigd dat alle andere aanvallen vanuit Syrië op Turkije, zowel vóór als na het dodelijke incident, afkomstig waren van het Syrische regime? Indien ja, waarop is deze overtuiging precies gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de opvatting dat het van het allergrootste belang is dat er geen enkele onduidelijkheid bestaat over de afkomst van de aanvallen vanuit Syrië op Turkije voordat er een verdergaande militaire reactie op volgt, bijvoorbeeld in NAVO-verband? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bekend met de uitlating van Bassam Imadi, lid van de Syrische Nationale Raad, dat de Turkse reactie op de aanvallen vanuit Syrië heeft geleid tot een «de-facto buffer zone»?2 Kunt u bevestigen dat er de facto een bufferzone is ontstaan aan de Turks-Syrische grens? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Indien ja, acht u het creëren van een bufferzone door Turkije als een gevaarlijke, escalerende ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een Amerikaans rapport inzake gedragingen van Chinese telecombedrijven |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het rapport van de inlichtingencommissie van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, waarin de Chinese telecombedrijven Huawei en ZTE worden beschuldigd van «cyberoorlogvoering» en «online spionage»?
Zo ja, hoe beoordeelt u de inhoud van het rapport en welk oordeel hecht u aan de alarmerende conclusie dat de genoemde Chinese bedrijven een bedreiging vormen voor de Amerikaanse nationale veiligheid?
Deelt u de mening dat in het rapport geen hard bewijs wordt geleverd voor de spionagepraktijken en dat alleen verwezen wordt naar niet nader gespecificeerde «merkwaardige of alarmerende incidenten» met apparatuur van Huawei en ZTE?
Hebben zich ook in Nederland en in andere Europese landen waar genoemde bedrijven actief zijn, «merkwaardige of alarmerende incidenten» met die apparatuur voorgedaan? Zo ja, kunt u deze melden?
Hoe beoordeelt u de Chinese reacties, die erop neerkomen dat het Amerikaanse rapport een onderdeel is van een politiek spel in de verkiezingscampagne voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen of een poging is om de markt af te schermen voor concurrentie?
Zou dit rapport naar uw oordeel gevolgen moeten hebben voor de samenwerking van KPN (of andere Nederlandse bedrijven) met Huawei en ZTE? Zo ja, welke gevolgen zouden hieraan verbonden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid deze kwestie voor te leggen aan de Cyber Security Raad, ten einde van deze raad een oordeel te ontvangen over eventuele bedreigingen voor de nationale veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het buitenspel zetten van makelaars bij tijdelijke verhuur |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Liesbeth Spies (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «het buitenspel zetten van makelaars bij tijdelijke verhuur»?1
Ja.
Is het waar dat woningbezitters die hun huis tijdelijk willen verhuren door de grote banken, waaronder staatsbank ABN-AMRO, worden verplicht, dan wel zeer streng worden aangeraden om zich te wenden tot slechts drie door hen geselecteerde partijen en hierdoor alle andere partijen op de (tijdelijke) verhuurmarkt worden uitgesloten door de banken? Zo ja, welke partijen? Zo nee, wat klopt er dan wel van deze berichtgeving?
In hypotheekvoorwaarden wordt verhuur van de woning veelal verboden. Banken moeten daarom toestemming geven voor tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet. Omdat bij verhuur op grond van de Leegstandwet de huur bij verkoop van de woning eenvoudig kan worden opgezegd staan banken, zoals ook is gemeld in de brief van 17 januari 2012 over ondermeer tijdelijk huren en de Leegstandwet (Kamerstukken II 2011–2012, 27 926 nr. 178) hier in het algemeen positief tegenover. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft dit deze zomer nogmaals bevestigd, naar aanleiding van een rondvraag bij diverse banken.
In bovengenoemd Telegraaf-artikel worden ABN AMRO, ING, SNS Reaal, Van Lanschot en Obvion genoemd als banken die aan het verlenen van toestemming voor tijdelijke verhuur de voorwaarde verbinden dat dit via door hen geselecteerde bemiddelingsbureaus gebeurt.
ABN AMRO geeft aan bij tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet te werken met enkele «preferred suppliers», te weten Overbruggingsverhuur.nl, Stichting Tijdelijk Twee Woningen en Huisover.nl. De bank geeft klanten een dringend advies om bij tijdelijke verhuur met een van deze partijen in zee te gaan. Het gaat niet om een verplichting.
ING werkt samen met dezelfde drie partijen, en verplicht huiseigenaren met deze partijen te werken wanneer zij toestemming willen krijgen voor tijdelijke verhuur. De ING heeft met enkele andere partijen overleg om dit aantal van drie uit te breiden.
Ook Obvion en SNS geven slechts toestemming voor tijdelijke verhuur als dit via twee door hen geselecteerde partijen gaat. Dit zijn Stichting Tijdelijk Twee Woningen en Overbruggingsverhuur.nl.
Van Lanschot bank geeft aan in het geheel niet met bemiddelingsbureaus samen te werken.
Wat vindt u van het feit dat commerciële makelaars hierdoor effectief uitgesloten zijn van de tijdelijke verhuurmarkt voor particuliere woningeigenaren? Komt de keuzevrijheid voor consumenten hiermee niet in het geding? Deelt u de opvatting dat hierdoor sprake kan zijn van een prijsopdrijvend effect, omdat banken geen andere toetreders tot de markt van makelaars bij tijdelijke verhuur toelaten? Vindt u deze situatie wenselijk voor de woningbezitters, in het licht van het feit dat huizen langer te koop staan en tijdelijke verhuur een optie is die door steeds meer woningbezitters wordt toegepast? Zo nee, kunt u aangeven welke waarborgen er zijn dat zowel de keuzevrijheid als het risico van prijsopdrijving wordt voorkomen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om deze situatie te veranderen?
Om woonruimte tijdelijk te kunnen verhuren op grond van de Leegstandwet dient een vergunning aangevraagd te worden bij de gemeente, in de huurovereenkomst te worden verwezen naar die vergunning, toestemming te worden gevraagd aan de bank wanneer de hypotheekvoorwaarden verhuur verbieden en navraag te worden gedaan bij de verzekeraar over de dekking van de opstalverzekering bij verhuur.
Zowel het ministerie voor Wonen en Rijksdienst, Vereniging Eigen Huis als de VNG geven op hun websites uitgebreide informatie over verhuur op grond van de Leegstandwet. Vereniging Eigen Huis heeft op haar website een modelhuurovereenkomst beschikbaar voor verhuur op grond van de Leegstandwet. Deze modelhuurovereenkomst voldoet aan de voor Leegstandwet-verhuur geldende voorwaarden.
Banken geven aan in het verleden geconfronteerd te zijn met ondeugdelijke contracten. Dit is zowel voor de bank als voor de eigenaar een probleem; wanneer in het huurcontract niet aan de voorwaarden van de Leegstandwet wordt voldaan geldt de reguliere huurbescherming en kan de huur bij verkoop niet worden opgezegd. Om die reden hebben bovengenoemde banken er voor gekozen om tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet uitsluitend toe te staan wanneer dit door een bemiddelingsbureau wordt geregeld waarvan zij weten dat dit correcte huurovereenkomsten hanteert.
Onder welke voorwaarden banken hun toestemming voor tijdelijke verhuur geven, kan ik uiteraard niet voorschrijven. Dat valt onder de bevoegdheid van de hypotheekbanken zelf, zo lang zij zich daarbij aan geldende wet- en regelgeving houden. Desalniettemin acht ik een verplichting voor een woningeigenaar om gebruik te maken van bepaalde bemiddelingsbureaus in het algemeen niet wenselijk voor de hypotheekverstrekkers enerzijds en woningeigenaren anderzijds.
Banken zouden erbij gebaat zijn zorg te dragen voor een concurrerend klimaat op de markt voor de bemiddeling bij tijdelijke verhuur in geval van leegstand, waardoor ook op termijn kwalitatief goede bemiddeling is gewaarborgd. Dit kan bijvoorbeeld door objectieve criteria te stellen waaraan de bemiddeling zou moeten voldoen, in plaats van specifieke bemiddelingsbureaus te verplichten of aan te bevelen.
Woningeigenaren kunnen zelf tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet gemakkelijk regelen, aan de hand van de informatie die ondermeer door Vereniging Eigen Huis en het ministerie voor Wonen en Rijksdienst beschikbaar is gesteld. Wanneer eigenaren behoefte hebben aan hulp van een bemiddelingsbureau, makelaar of andere adviseur, zouden ze dat mijns inziens zelf moeten kunnen kiezen. Ik kan me daarbij wel voorstellen dat banken hen bij de keuze van een adviseur ondersteunen.
Ik zal hierover in overleg treden met de betreffende banken.
Wat vindt u ervan dat banken in het artikel aangeven dat de commerciële makelaars niet in staat zijn geweest om deugdelijke contracten af te sluiten, waardoor er extra werkbelasting wordt veroorzaakt en banken meer risico’s lopen omdat woningen onverzekerd kunnen blijken bij schade door slechte afspraken? Vindt u de door de banken getroffen maatregel proportioneel in relatie tot de risico’s die zij mogelijk lopen en de consequentie dat woningbezitters beperkt worden in hun keuzevrijheid? Bent u bereid om met de banken alternatieve mogelijkheden te bespreken om «slechte afspraken» te voorkomen, zoals modelhuurovereenkomsten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat, gelet op het feit dat in het artikel wordt gesproken over malafide praktijken bij tijdelijke verhuur en wordt gesteld dat er een goede screening van de huurder nodig is om eventuele malafide praktijken te voorkomen, malafide praktijken moeten worden aangepakt en dat dit verankerd moet worden in de herziening van de Leegstandswet?
Een woningeigenaar die zijn woning wil verhuren doet er goed aan om zich te verdiepen in wat er allemaal komt kijken bij verhuur. Vereniging Eigen Huis geeft op haar website tips waar op moet worden gelet. Een goede verhuurmakelaar zal in dezelfde geest te werk gaan.
Een goede screening van huurders is bovenal in het belang van de verhuurder, en hoeft niet wettelijk te worden verplicht. Wanneer een huurder illegale praktijken uitoefent in de gehuurde woning, dan kan de verhuurder het huurcontract opzeggen. Eventuele schade kan middels een civielrechtelijke procedure op de huurder worden verhaald. Dat kan eventueel ook bij de verhuurbemiddelaar, indien kan worden aangetoond dat deze weet en/of profijt heeft gehad van de illegale praktijken van de huurder.
Ik heb eerder aangegeven, naar aanleiding van vragen van het lid De Boer (Kamerstukken II 2011–2012, Aanhangsel nr. 1442), dat de aanpak van malafide praktijken door makelaars niet gepaard moet gaan met meer regels. Overigens merk ik op dat illegale praktijken door huurders zich bij alle verhuurde woningen kunnen voordoen, niet alleen bij tijdelijk verhuurde woningen. Een aanpassing van de Leegstandwet ligt om deze redenen dan ook niet voor de hand.
Mogelijk misbruik van het Zorgverzekeringsfonds door zorgverzekeraars |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat brancheorganisatie Zorgverzekeraars Nederland (ZN) opdracht heeft gegeven tot een onderzoek naar mogelijk misbruik door zorgverzekeraars en ziekenhuizen van financiële compensatieregelingen in de zorg? Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als de klachten hout snijden?1
In de evaluatie van het transitiemodel is door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) al eerder een aantal aandachtspunten gesignaleerd ten aanzien van de werking van het transitiemodel en de invloed van dit model op de wijze van contractering door zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Ik heb de Kamer op 19 september 2012 hierover een brief gestuurd met daarbij de evaluatie van de NZa. Mogelijk kan er sprake zijn van oneigenlijke prikkels ten aanzien van de transitieafspraken en het daaruit voortvloeiende gebruik van het zorgverzekeringsfonds of verschuiving van kosten tussen het (voormalige) a- en b-segment. Naar aanleiding daarvan ben ik in overleg getreden met ZN, NVZ en de NFU. Alle partijen hebben aangegeven dat zij een eventueel onjuist gebruik van het transitiemodel verwerpen. ZN heeft in dit verband aangegeven de signalen die zij ontvangt voor te leggen aan een expertgroep met onafhankelijke leden. Deze expertgroep zal alle signalen onderzoeken door met de betrokken ziekenhuizen en verzekeraars in contact te treden.
Heeft u kennis van de «signalen» uit de sector die voor de voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland aanleiding zijn om het onderzoek te gelasten? Zo ja, deelt u de mening van de voorzitter van ZN dat deze dermate ernstig zijn dat een onderzoek noodzakelijk is? Zo nee, op welke wijze heeft de voorzitter van ZN u dan wel geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Van welke regelingen zou, volgens de vermoedens, precies misbruik zijn gemaakt? Hoeveel geld gaat er om in elk van deze regelingen, en voor welke bedragen is er mogelijk gesjoemeld?
De transitiebekostiging biedt de mogelijkheid om financieel voordeel na te streven door een «berekenende» toedeling van DOT-afspraken naar omzetjaren, bekostigingssegmenten en beheers- of transitiemodel, en/of door ophoging van het schaduwbudget en/of door strategische prijsafspraken ten aanzien van de DBC-zorgproducten in het vrije en gereguleerde segment. Het is echter nog te vroeg om over berekende financiële bevoordeling te spreken; dat moet blijken uit de bevindingen van de expertcommissie.
Gelet op het feit dat ik nog geen nader inzicht heb in de situatie kan ik ook nog niets zeggen over het effect hiervan op de werking van het stelsel in het afgelopen jaar. Het betreft hier een transitiemodel dat in het tweede jaar al wordt afgebouwd naar 70% en het derde jaar (2014) vervalt.
Heeft de voorzitter van ZN het onderzoek gelast op basis van «geruchten», zoals de voorzitter van zorgverzekeraar Achmea suggereert, of zijn de aanwijzingen concreter dan dat?
ZN heeft aangegeven dat het onderzoek is ingesteld op basis van signalen vanuit het veld en de NZa.
Deelt u de analyse van de krant dat er drie mogelijkheden zijn, te weten fraude met premiegelden, het door creatief omgaan met de regels benadelen van de premiebetalers door ziekenhuizen en verzekeraars, of het niet begrijpen van de regels in het zorgstelsel door de betrokken partijen? Zo ja, wat zegt dit over het huidige zorgstelsel? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het vertrouwenwekkend dat de voorzitter van ZN zegt dat er geen verandering mag komen in de machtspositie van zorgverzekeraars, en dat ZN tegelijkertijd zelf onderzoek laat doen naar mogelijke fraude? Kunt u garanderen dat dit onderzoek werkelijk onafhankelijk is?
Zoals ik al eerder heb aangegeven verwerpen alle betrokken partijen (inclusief ZN) eventueel oneigenlijk gebruik van het transitiemodel . ZN heeft als belangenbehartiger van alle verzekeraars belang bij een degelijk onderzoek, aangezien het hier gaat over de suggestie van het benadelen/bevoordelen van zorgverzekeraars onderling. Het voordeel voor de ene verzekeraar kan leiden tot een nadeel voor een andere verzekeraar. Daarnaast hebben ook de instellingen belang bij een juiste afhandeling. Mijns inziens zijn er voldoende checks and balances in het systeem om de onafhankelijkheid van het onderzoek te waarborgen. Ook de samenstelling van de expertcommissie sterkt mij in die opvatting. Mocht er naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek aanleiding zijn voor de NZa om hierin op te treden, dan zal zij dat niet nalaten.
Hoe verklaart u het gegeven dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet aan de bel heeft getrokken over deze mogelijkheden tot fraude? Is daar een capaciteitsprobleem om dit soort analyses te maken? Zo ja, is dat probleem inhoudelijk of organisatorisch van aard?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom, denkt u, heeft ZN niet aan de NZa gevraagd onderzoek te doen naar deze mogelijke fraude, daar de NZa als onafhankelijk toezichthouder toch veel meer de aangewezen partij is voor een onderzoek naar dit soort verdenkingen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat onderzoek dat gedaan wordt in opdracht altijd verschillende conceptfases kent, zodat de opdrachtgever al eerder op de hoogte is van bevindingen en die ook nog kan bijsturen? Erkent u tevens dat deze verdenking dus niet loont voor een onderzoek in opdracht van ZN? Bent u bereid de onderzoeksopdracht over te nemen, en daarmee meer onafhankelijkheid te borgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Welke onafhankelijke experts gaan het onderzoek uitvoeren, en wanneer worden de resultaten van het onderzoek openbaar gemaakt?
De expertgroep bestaat uit:
De expertcommissie rapporteert naar verwachting in de tweede helft van november over de resultaten.
Ziet u andere mogelijke verklaringen voor de grote verschillen tussen de afspraken van zorgverzekeraars met ziekenhuizen en de gehanteerde tarieven dan het bewust sluiten van te lage contracten? Zo ja, welke?
Het is de taak van zorgverzekeraars om goede kwaliteit zorg in te kopen tegen een scherpe prijs. Dit kan tot gevolg hebben dat de afgesproken prijzen variëren. Verschillen in prijzen zijn een logisch en gewenst gevolg van de zorginkoop door verzekeraars
Wat is uw sanctie voor verzekeraars die zich inderdaad schuldig blijken te hebben gemaakt aan mogelijke zwendel?
Ik vind het nog te vroeg om in te gaan op sancties zolang ik geen exact inzicht heb in de problematiek. Naar aanleiding van de resultaten uit het onderzoek zal ik bezien of er nader actie van mijn kant nodig is.
Heeft u bij het uitbreiden van de marktwerking, het vereenvoudigen van de specificaties voor behandelingen en het beperken van de groei rekening gehouden met het risico van zwendel met premiegeld of creatief omgaan met de regels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft u geprobeerd dit risico te beperken?
Bij de introductie per 2012 van de DBC-zorgproducten en overgang op prestatiebekostiging, was ik me ervan bewust dat dit een overgangsjaar zou opleveren. Maar dit risico vond en vind ik verantwoord vanwege de structurele voordelen die de overgang zou gaan opleveren. Het terugdraaien van stappen op het gebied van prestatiebekostiging zie ik dus ook niet als oplossing voor mogelijke onjuist gebruik van transitiemodellen in de overgangsfase. Het sterkt mij juist in de overtuiging dat we zo spoedig mogelijk moeten beëindigen. Fraude is niet toelaatbaar, maar op dit moment is geenszins de conclusie gerechtvaardigd dat hiervan sprake is.
Is het wel een verstandige beslissing geweest om de marktwerking uit te breiden en dit tempo te versnellen, als kennelijk een ondoorzichtig overgangsregime noodzakelijk is om te voorkomen dat de boel ontspoort door te grote omzetschommelingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat transparantie in de zorg juist wordt vergroot door de introductie van prestatiebekostiging. Prestatiebekostiging zorgt er voor dat beter op prijs en kwaliteit kan worden ingekocht en dat deze doelmatigheid ook een vertaling krijgt in de premie. Wel constateer ik dat we in een overgangssituatie zitten, waarin een aantal maatregelen tegelijk in 2012 zijn ingevoerd. Dit is in de uitvoering complex, omdat zowel elementen uit het oude systeem (budgetten) als het nieuwe systeem tijdelijk naast elkaar bestaan. Dit is niettemin van belang om al te grote systeemrisico’s te dempen. Een dergelijk dubbel systeem zorgt wel voor meer complexiteit in de bekostiging. Dit is ook de reden dat ik transitiemaatregelen zo kort mogelijk (alleen 2012 en 2013) wil laten duren. Het tempo is ingegeven door de noodzaak om op beide terreinen (DBC DOT en vrije prijzen) stappen te zetten.
Deelt u de mening dat uit deze zaak blijkt dat het op afstand zetten van de overheid bij de verdeling van zorggelden zwendel in de hand werkt, of in ieder geval het zicht hierop vertroebelt? Zo nee, op grond waarvan meent u dat het op afstand zetten van de overheid de transparantie van de verdeling van zorggelden heeft bevorderd?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat de transparantie van zorgverzekeraars voor politiek en burgers moet worden vergroot, aangezien zij publieke gelden verdelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat in ieder geval de jaarverslagen van zorgverzekeraars, inclusief de bezoldiging, openbaar moeten worden? Zo nee, waarom niet, gelet op het feit dat zij uit publieke gelden en verplichte premies worden gefinancierd? Zo ja, op welke termijn gaat u dit regelen?
Alle inkomsten en uitgaven van zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn terug te vinden in jaarverslagen. De jaarverslagen inclusief de financiële verantwoording zijn al openbaar. U kunt deze vinden op de websites van de zorgverzekeraars.
In welke mate mogen zorgverzekeraars de boel flessen, voordat u besluit de marktwerking ongedaan te maken? Waar ligt voor u de grens?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw oordeel over het invloedrijke old boys network in de zorg? Hoe verhoudt zich dit tot de democratische controle en de wens van transparantie in de zorg?
Verzekeraars zijn private ondernemingen die zelf bepalen wie ze aanstellen.
Ik zie niet in waarom de democratische controle en transparantie hierdoor in het geding zouden zijn.
Deelt u de mening van de voorzitter van ZN dat het terugdraaien van de marktwerking in de zorg niet mag op grond van Europese richtlijnen? Zo ja, welke richtlijnen zijn dit precies, en bent u niet langer van mening dat de inrichting van onze zorg een nationale in plaats van Brusselse aangelegenheid is?
Met u ben ik van mening dat de inrichting van het zorgstelsel een nationale aangelegenheid is. Dit is ook vastgelegd in Europese regelgeving. De EU heeft slechts beperkte regelgevende bevoegdheden op het terrein van de volksgezondheid. Wel kunnen de Europese regels invloed hebben op de activiteiten van de overheid, de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars, zoals de regels die gelden met betrekking tot vrij verkeer, staatssteun, aanbestedingrecht, mededinging en de richtlijnen inzake het schadeverzekeringsbedrijf. Bij veranderingen in het stelsel zal met deze regels rekening moeten worden gehouden.
Het miljoenentekort bij basisscholen Oost |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Reorganisatie nodig bij basisscholen Oost»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe gaat het tekort van ruim tien miljoen euro, dat de gezamenlijke Amsterdamse basisscholen leden, gedekt worden?
Ik heb mij over dit onderwerp laten informeren door de gemeente Amsterdam. Uit gemeenteraadsstukken van de stad Amsterdam blijkt dat er meer schoolbesturen zijn met tekorten. Uit de jaarcijfers van 2010 blijkt dat het gaat om € 10,8 mln. Uit dezelfde stukken blijkt dat het hier soms bewust beleid betreft om reserves af te bouwen, of omdat er een grote investering is gedaan. De schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiën en financiële beleid. Zij dienen zelf eventuele tekorten te dekken. De meeste besturen hebben hier nog voldoende (algemene) reserves voor. Als dat niet het geval is dienen zij een reorganisatieplan op te stellen en uit te voeren.
Deelt u de mening dat het schoolbestuur én de Raad van Toezicht van STAIJ2 ernstig hebben gefaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit gevolgen moet hebben voor de Raad van Toezicht en daarmee voor (de voorzitter van) het stadsdeelbestuur?
In het geval van STAIJ is de stadsdeelraad toezichthouder en is er niet gekozen voor een Raad van Toezichtmodel. Het stadsdeel geeft STAIJ en zichzelf eerst een serieuze kans om in een verhelderde onderlinge relatie zorg te dragen voor een goede sturing op het openbaar onderwijs in stadsdeel Oost. Die verheldering vereist onder meer een verscherpte inrichting van het toezicht door respectievelijk het stichtingsbestuur en de deelraad Oost.
De gemeente Amsterdam is voornemens om de toezichthoudende rol op het openbaar onderwijs- nu belegd bij de stadsdelen- te herzien. Stad en stadsdelen zijn hierover al in gesprek.
Vindt u het verstandig dat het politieke bestuur, in dit geval het stadsdeelbestuur, fungeert als Raad van Toezicht van een schoolbestuur?
Met het aannemen van de wet Goed onderwijs goed bestuur heeft uw Kamer vanwege de bestuurlijke variëteit en de vrijheid van inrichting besloten om de vormgeving van het interne toezicht vrij te laten. Bijzonder en openbaar onderwijs kunnen zelf bepalen welk bestuurlijk model het best past bij de eigen situatie. De gemeenteraad kan, net als voorheen, zelf als toezichthouder blijven functioneren of zij kan een raad van toezicht instellen. Als de gemeente toezichthouder blijft, oefenen de gemeenteraadsleden het toezicht op het verzelfstandigd openbaar onderwijs uit. Als gekozen wordt voor het raad van toezichtmodel, benoemt de gemeente de leden van de raad van toezicht, behoudens een aantal leden dat wordt benoemd op bindende voordracht van ouders en de medezeggenschapsraad.
Uit de statuten van de stichting blijkt dat de stadsdeelraden van Oost-Watergraafsmeer en Zeeburg als gemeentelijke toezichthouder van de stichting STAIJ fungeren. Dit is dus een figuur die past binnen de wet op het primair onderwijs.
Waarom is de eindverantwoordelijke voorzitter van het stadsdeel /Raad van Toezicht niet eerder in actie gekomen?
Ook voor de beantwoording van deze vraag ben ik te rade gegaan bij het stadsdeelbestuur Oost. In de statuten is opgenomen dat de deelraad mag optreden om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs betreft indien er sprake is van ernstige taakverwaarlozing.
Op het moment dat de financiële problemen bij het stadsdeel bekend waren heeft de verantwoordelijke wethouder Onderwijs de deelraad geïnformeerd en zijn stappen ondernomen (waaronder een financiële analyse van een extern bureau) om te komen tot een verheldering van de situatie en de noodzakelijke maatregelen die genomen dienen te worden, teneinde de continuïteit te kunnen waarborgen.
Het artikel 'Eigen zorgcentrum Marokkanen absurd' |
|
Joram van Klaveren (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Leers , van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Eigen zorgcentrum Marokkanen absurd»?1
Ja.
Hoeveel belastinggeld (direct en indirect) ontvangt zorgcentrum Julianastaete per jaar?
Uit de resultatenrekening in het Jaarverslag 2011 (dat Zorgpartners Midden-Holland – waar zorgcentrum Julianastaete onderdeel van is – op de eigen website heeft gepubliceerd) blijkt dat Zorgpartners Midden-Holland in 2011 € 108 529 061,-- aan premie-middelen heeft ontvangen voor AWBZ- en Zvw-zorg in natura. Voorts heeft Zorgpartners Midden-Holland € 203 181,-- ontvangen (deze zijn tevens in het genoemde verslagjaar opgenomen) in de vorm van persoonsgebonden en -volgende budgetten. Daarnaast ontving Zorgpartners € 6 158 730,-- aan Wmo-middelen en subsidies. Aangezien het hier een geconsolideerde resultatenrekening betreft, is niet bekend hoeveel van bovengenoemde middelen zijn ontvangen in verband met de dienstverlening op de locatie Julianastaete.
Op welke wijze denkt u dat specifiek Marokkaans-islamitische zorgcentra de mislukte integratie van Marokkanen in Nederland gaat wijzigen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat algemene voorzieningen voor iedereen toegankelijk moeten zijn. De Kwaliteitswet zorginstellingen stelt dat zorginstellingen verantwoorde zorg moeten leveren. Verantwoord betekent onder meer dat de zorg moet zijn afgestemd op de specifieke behoeften van de cliënt. Ook als het gaat om zaken zoals omgeving, privacy, voeding. Bovendien geldt dat als een zorginstelling zich op andere doelgroepen wil gaan richten, dat niet kan zonder de bestaande cliënten en hun (collectieve) inspraakmogelijkheden te passeren. Op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen geldt namelijk dat cliëntenraden een verzwaard adviesrecht hebben als het bijvoorbeeld gaat over voedingsaangelegenheden of de vormgeving van de geestelijke verzorging binnen de instelling. Ook geldt er een adviesrecht voor de cliëntenraad als de instelling haar grondslag wil wijzigen.
Daar waar de prognose in een lokale situatie is dat vooral één doelgroep in de toekomst in grote getale aanwezig zal zijn, in dit geval Marokkaanse ouderen, ligt het voor de hand dat hun specifieke behoeften worden meegenomen in het zorgaanbod ter plaatse voor die groep. Uiteraard mag dit er niet toe leiden dat autochtone ouderen zich uitgesloten voelen. Het gaat om maatwerk binnen het generieke zorgaanbod van de instelling dat voor iedereen toegankelijk moet zijn. Er zijn ook instellingen die zich specifiek richten op bijv. Molukse of Joodse Nederlanders of op ouderen met een bepaalde levensbeschouwing.
In aanvulling op het bovenstaande zij opgemerkt dat het op grond van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) verboden is om toegang tot een instelling of bepaalde afdelingen te weigeren op grond van een andere geloofsovertuiging of een andere etnische- of culturele achtergrond.
In de parlementaire geschiedenis van de AWGB staat hierover dat instellingen desgevraagd gastvrijheid moeten bieden aan anderen dan de eigen geloofsgenoten. De instellingen mogen op grond van de huisregels wel respect voor grondslag en doel van de instelling vragen. Deze huisregels mogen nooit zover gaan dat zij neerkomen op het door de AWGB verboden onderscheid. De conclusie is dan ook dat een zorginstelling zich mag richten op specifieke doelgroepen en ook gericht mag werven onder deze groepen. De instelling mag in haar toelatingsbeleid echter niemand uitsluiten op de gronden die de AWGB beschermt. Zo wordt gewaarborgd dat alle bevolkingsgroepen in Nederland gebruik kunnen en mogen maken van voorzieningen op het gebied van welzijn, zorg en volkshuisvesting.
De wijze waarop het zorgaanbod door Julianastaete wordt opgezet staat al met al niet haaks op het integratiebeleid.
Wat is de reden dat de voorzitter van de raad van bestuur bewust toewerkt naar een situatie waarvan hij verwacht dat Nederlandse ouderen geen kamer meer wensen in het zorgcentrum?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre deelt u de visie dat gebedsruimtes, het serveren van halalvoedsel en het langzaam toewerken naar andere Marokkaans-islamitische culturele eigenaardigheden, de huidige bewoners (opnieuw) een multiculturele leefomgeving opdringt? Wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid om die Marokkaanse ouderen, die na al die jaren in Nederland nog steeds moeite hebben met onze taal, onze cultuur en onze gewoonten, te adviseren terug te keren naar het land van herkomst?
Hiertoe ben ik niet bereid. Het terugkeren naar het land van herkomst is een individuele vrije keuze.
De falende postbezorging van Post.nl |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nog altijd grote problemen bij postbezorging PostNL»1 waarin de voortdurende problemen bij de postbezorging door PostNL worden belicht?
Deelt u de mening dat, gezien de grote hoeveelheid meldingen in slechts twee maanden, het hier om grote problemen gaat waar spoedig een oplossing voor gevonden moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om PostNL ertoe te bewegen serieus werk te maken van de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voldoet PostNL nog altijd aan de gestelde eisen van de universele postdienst (UPD) nu blijkt dat de problemen van de postbezorging nog altijd niet zijn opgelost? Is de OPTA met de huidige onderzoekssystematiek is staat dit naar behoren te monitoren?
Bent u de mening toegedaan dat door een gebrek aan gekwalificeerd personeel de kwaliteit van de postbezorging met grote passen achteruit gaat? Is het gevoerde personeelsbeleid van PostNL hiervan mede de oorzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over het convenant leegstand kantoren |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak»?1
Ja.
Klopt de veronderstelling in dit artikel dat, nu een aantal gemeenten heeft aangegeven zich te verzetten tegen een sloopfonds waarin publieke middelen zouden worden opgenomen, de steun van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het Convenant aanpak leegstand kantoren is ingetrokken?
De steun van de VNG voor het convenant aanpak leegstand kantoren is niet ingetrokken.
Momenteel is mijn ministerie in gesprek met die gemeenten die op dit moment aan de VNG hebben aangegeven nog met vragen te zitten betreffende het convenant leegstand kantoren om te verkennen waar mogelijke discussiepunten liggen. Ik heb er vertrouwen in dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Deelt u de mening dat – aangezien in het convenant (art 5.1) is opgenomen dat het mogelijk is een regionaal kantorenfonds op te richten en het derhalve geen verplichting is voor de provincies en gemeenten – er daarom ook geen reden voor paniek hoeft te zijn?
Ik deel uw mening dat er geen reden is voor paniek. Marktpartijen en overheden hebben de mogelijkheid een fonds op te zetten. Hierbij is geen sprake van een verplichting. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de wens om te komen tot een kantorenfonds «van onderop komt» en er in een regio voldoende draagvlak bij de betrokken eigenaren is om een heffing aan een eventueel kantorenfonds te betalen.
Is er al één of zijn er al enkele voorstellen van regionale fondsen, zoals bedoeld in artikel 5.2 van het convenant, waar gesproken wordt van één of enkele voorstellen voor een sloopfonds?
In het convenant is afgesproken «dat één of enkele voorstellen uitgewerkt zullen worden, waarna een keuze en/of verdere detaillering regionaal nader kan worden ingevuld». Momenteel hebben mij nog geen voorstellen bereikt. Overigens worden in enkele gemeenten (Amsterdam, Nieuwegein) wel voorstellen in die richting ontwikkeld.
Wat is uw reactie op de vrees van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat sprake kan zijn van prijsopdrijving door de sloop van kantoren? Denkt u met de NMA dat bij onttrekking van 1% of minder van de kantorenmarkt er verstoring of prijsopdrijving plaats zou vinden?
Het uit de markt nemen van kantoren met behulp van een eventueel kantorenfonds heeft tot doel de structurele overcapaciteit die de markt niet zelf kan herstellen uit de markt te nemen, dit valt onder het zogenaamde «crisiskartel». Prijsopdrijving of marktverstoring zijn daarom niet te verwachten.
Welke mogelijkheden ziet u voor vastgoedeigenaren en andere belanghebbenden om sloopfondsen op te richten zónder publieke middelen van gemeenten?
De mogelijkheid tot het oprichten van kantorenfondsen is «van en voor de markt». Het initiatief is afkomstig van de markt zelf. Het oprichten van een kantorenfonds betekent niet per definitie dat er publiek geld in gestopt wordt.
Op welke wijze ziet u toe op de beperking van de nieuwbouw van nieuwe kantoren?
In de SVIR heb ik de sturingsfilosofie uitgedragen dat de besluitvorming zo dicht mogelijk plaatsvindt op het niveau dat het betreft. Gemeenten moeten de ladder voor duurzame verstedelijking gebruiken om al hun ruimtelijke besluiten te motiveren. Voorts is in het convenant vastgelegd dat – conform deze ladder voor duurzame verstedelijking – op regionaal niveau de afstemming van vraag en aanbod zal plaatsvinden.
Hoe staat het met de opdrachten voor het Rijk die zijn opgenomen in het convenant leegstand kantoren (art1, waaronder het oprichten van een expertteam dat gemeenten bijstaat bij kantoortransformatie?
Het Expertteam Kantoortransformatie is inmiddels aan het werk in een aantal gemeenten met grote kantorenleegstand. De overige acties waaraan het rijk zich heeft gecommitteerd in het convenant zijn in gang gezet.
Over het falen van het Hongaarse asielbeleid |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Leers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hongaars asielbeleid zwaar onder vuur»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het de opmerkingen van Vluchtelingenwerk Nederland, dat het Hongaarse asielbeleid «een farce» is?2
Ja.
Is het waar dat zeventig Europese vluchtelingenorganisaties de overige EU-lidstaten hebben opgeroepen om te stoppen met het automatisch terugsturen van asielzoekers die via Hongarije de Europese Unie zijn binnengekomen? Wat is uw reactie op deze oproep?
Op 25 september 2012 heeft de koepelorganisatie European Council on Refugees and Exiles (ECRE) een openbare brief gestuurd aan het voorzitterschap van de EU met het verzoek om vanuit de lidstaten geen asielzoekers meer onder toepassing van de Dublin-verordening (343/2003/EU) terug te sturen naar Hongarije. Ter verklaring van dit verzoek verwijst ECRE onder meer naar eerder door de UNHCR opgestelde rapporten over het asielbeleid en asielstelsel in Hongarije. Kern van de door UNHCR en ECRE geuite kritiek en zorg is dat asielzoekers het risico zouden lopen vanuit Hongarije te worden teruggestuurd naar Servië zonder dat er voorafgaand een inhoudelijke behandeling van het asielverzoek heeft plaatsgevonden. Dit omdat de Hongaarse autoriteiten Servië beleidsmatig zouden beschouwen als een veilig derde land. Daarnaast zouden, volgens de genoemde rapporten, de onder de Dublin-verordening terugkerende asielzoekers in Hongarije het risico lopen dat hun asielaanvraag als een herhaalde aanvraag wordt behandeld. Ook zou voor hen het risico op willekeurige detentie bestaan.
In een brief van 11 oktober 2012 heeft de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken zijn reactie op deze kritieken gegeven. Deze brief is gepubliceerd op de website van de Hongaarse overheid3. In de brief beklemtoont de Hongaarse minister dat het naleven van de internationale verplichtingen jegens asielzoekers in het Hongaarse stelsel is gewaarborgd. De minister geeft aan dat ieder asielverzoek van een vreemdeling, die in het kader van de Dublin-verordening terugkeert, individueel wordt bezien. Ook benadrukt de minister dat asielzoekers gedurende de eerste beoordelingsprocedure worden ondergebracht in een open opvanglocatie. Tot slot wijst de minister erop dat de Hongaarse regering een aantal wetswijzigingen op het terrein van asiel en migratie heeft voorgelegd aan het nationale parlement.
Gelet op deze reactie van de Hongaarse regering ga ik ten opzichte van Hongarije uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat de kern vormt van het Dublinsysteem. Ik zie derhalve geen aanleiding om de uitvoering van de Dublin-verordening ten opzichte van Hongarije op te zeggen.
Deelt u de mening van de organisaties dat Hongarije een puinhoop maakt van haar vluchtelingenbeleid? Voldoet Hongarije naar uw mening nog aan het Europese asiel acquis, waarin de randvoorwaarden voor fatsoenlijke asielregels, opvang en detentieomstandigheden zijn opgenomen? Wat zijn de objectieve feiten over de omstandigheden voor en de in- en uitstroom van asielzoekers in/naar Hongarije?
Zoals geantwoord op vraag 2 zie ik geen aanleiding om het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Hongarije ten aanzien van het naleven van de internationale asielrechtelijke verplichtingen op te zeggen.
Blijkens de database van Eurostat4 betrof het totaal aantal asielaanvragen in 2011 1695 aanvragen. In 2011 heeft Hongarije 895 beslissingen op asielaanvragen genomen.
Is het waar dat Hongarije asielzoekers standaard in detentie houdt, in afwachting van de uitslag van de procedure? Komt het voor dat ze daarna naar Servië worden teruggestuurd, waar ze opnieuw worden opgesloten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de Hongaarse minister van Binnenlandse Zaken laten weten dat asielzoekers niet standaard in bewaring worden gehouden. Ook heeft hij laten weten dat de asielverzoeken van personen die in het kader van de Dublin-verordening terugkeren individueel worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat Europa maximale druk op Hongarije moet uitoefenen om te waarborgen dat het asielzoekers fatsoenlijk behandelt en zich houdt aan de afspraken? Welke stappen hieromtrent zijn in Europa reeds gezet? Is Nederland bereid om hier bij de komende toppen en JBZ-Raad een stevig punt van te maken? Zouden sancties tegen Hongarije uiteindelijk een effectief middel kunnen zijn?
In de genoemde brief van 11 oktober 2012 heeft de Hongaarse regering gereageerd op de geuite kritieken op haar asielstelsel. In deze reactie zie ik geen reden om de Hongaarse regering in de JBZ-Raad aan te spreken op het nakomen van haar verantwoordelijkheden.
Deelt u de mening dat landen als Hongarije, die hun asielsysteem niet op orde hebben, hun verantwoordelijkheid ontlopen als het gaat om het opnemen en fatsoenlijk behandelen van asielzoekers, en die verantwoordelijkheid, ook qua instroom,3 daardoor meer bij de Noordelijke en Westelijke lidstaten komt te liggen? Hoe kan de EU komen tot een eerlijke deling van verantwoordelijken op dit punt?
Gelet op wat in de genoemde brief van 11 oktober 2012 door de Hongaarse regering wordt aangegeven, deel ik de mening dat Hongarije zijn verantwoordelijkheid ontloopt niet. Dit laat onverlet dat het aantal asielverzoeken in de lidstaten van de EU sterk verschilt. Mijn inzet is er daarom op gericht dat zo snel als mogelijk met het Europees Parlement overeenstemming wordt bereikt over de onder het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) vallende wetgeving. De dan volgende uitdaging ligt in een vlotte implementatie van deze wetgeving in de EU lidstaten. Pas hierna is het aan de lidstaten gezamenlijk te bezien of er (nieuwe) verdeelsleutels ten aanzien van asielaanvragen kunnen worden vastgesteld.
Zijn er meer Oost Europese lidstaten waar de omstandigheden voor en de instroomcijfers van asielzoekers relatief slechter, respectievelijk lager zijn in vergelijking met de noordelijke en westelijke lidstaten? Wat is hiervan de oorzaak?
In de huidige situatie bestaan er verschillen in onder andere de opvangvoorzieningen en het gevoerde landgebonden asielbeleid tussen de 27 lidstaten. Deze verschillen dragen sterk bij aan de secundaire migratiestromen binnen de EU. Vandaar dat de inzet van Nederland is gericht op een voortvarende totstandkoming van een GEAS.
Is het waar dat Hongarije, net als vele andere lidstaten, geen vluchtelingen opneemt op basis van hervestiging? Wat is uw mening hierover? Zouden niet alle lidstaten, net als onder meer Nederland, Zweden, Groot-Brittannië en Denemarken, verplicht moeten zijn om een bepaald aantal uitgenodigde vluchtelingen op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Hervestiging vindt plaats op vrijwillige basis. Lidstaten bepalen derhalve zelf of zij deelnemen en hoeveel personen zij willen hervestigen. Hongarije neemt in 2012 deel aan hervestiging voor een beperkt aantal personen. Ik acht het wenselijk dat zo veel mogelijk EU-lidstaten deelnemen aan het hervestigingsprogramma van de UNHCR.
Worden de grenzen van Hongarije afdoende bewaakt? Is het land een doorreishaven van veel vreemdelingen en asielzoekers naar de rest van Europa? Hoeveel asielzoekers zijn er de laatste jaren op grond van het Dublinverdrag teruggestuurd naar Hongarije?
Migranten die de buitengrenzen van het Schengen-gebied illegaal oversteken, proberen in veel gevallen door te reizen naar andere lidstaten. De Hongaarse autoriteiten worden door Frontex ondersteund om het grenstoezicht aan de EU-buitengrens verder te verbeteren. Aan de Frontex-operaties in Hongarije heeft Nederland bijgedragen.
In de periode 2008–2011 zijn circa 70 personen op grond van de Dublin- verordening overgedragen aan Hongarije.
Seksueel misbruik door zorgverleners |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden patiënten misbruikt door zorgverlener»?1
Ja.
Zijn de cijfers die RTL heeft opgevraagd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg al langer bekend? Zo ja, bij wie, en was ook u daarvan op de hoogte? Hoe komt het dan dat die cijfers niet eerder openbaar zijn geworden? Zo nee, waarom is onderzoek van RTL daarvoor nodig geweest?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) publiceert jaarlijks over het totaal aantal ontvangen meldingen in het «Jaarbeeld». De IGZ differentieert in het jaarbeeld niet naar de aard van de melding vanwege de diversiteit van de ontvangen meldingen. De jaarbeelden worden gepubliceerd op de website van de IGZ.
Houdt de Inspectie alleen individuele meldingen van seksueel misbruik bij? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat van het geaggregeerd bijhouden van soorten van klachten en daarover rapporteren een belangrijke signaalfunctie kan uitgaan? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Zorgaanbieders zijn verplicht om seksueel misbruik te melden bij de IGZ. De IGZ registreert alle meldingen van (vermeend) seksueel misbruik op individueel niveau, maar rapporteert alleen over het totaal van ontvangen meldingen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel en welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie gebruikt tegen zorgverleners waarvan in de genoemde periode 2007 tot en met 2012 meldingen van seksueel misbruik zijn binnengekomen?
RTL hanteert in het betreffende nieuwsbericht cijfers van meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners in de eerstelijnsgezondheidszorg, specialistisch somatische zorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg in de periode januari 2007 tot mei 2012. Dit is breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Zo bevat dit overzicht ook meldingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners.
In geval van meldingen betreffende vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag hanteert de IGZ een beoordelingsschema aan de hand waarvan besloten wordt welke stappen worden gezet. Deze stappen zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de melding, in het bijzonder de ernst en aard van het seksueel grensoverschrijdende gedrag. De meldingen van vermeend seksueel misbruik zoals gepresenteerd door RTL hebben betrekking op alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, variërend van seksueel getinte opmerkingen tot seksuele contact(en)2.
Bij 11% van de meldingen volgde een strafrechtelijk traject.
In 15% van de gevallen volgde een tuchtrechtelijk traject (11% van de tuchtklachten werd door de IGZ zelf ingediend, 4% van de tuchtklachten werd door derden ingediend).
Bij 18% van de meldingen bleek na onderzoek van de IGZ dat er geen sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag, of werd de melding ingetrokken.
In 23% van de gevallen trof de instelling zelf – na intern – onderzoek voldoende maatregelen om de kans op herhaling te voorkomen (waaronder ontslag van betreffende hulpverlener).
In 34% van de gevallen heeft de betrokken hulpverlener op eigen initiatief afdoende maatregelen getroffen, veelal als gevolg van eigen onderzoek door de IGZ en/of een gesprek tussen de IGZ en de hulpverlener.
Tot slot is in 1% van de gevallen naar de klachtencommissie van de instelling verwezen, bijvoorbeeld wanneer de melder anoniem wil blijven en ook de naam van de betrokken hulpverlener niet wil geven.
In hoeveel van de in het bericht genoemde meldingen van seksueel misbruik heeft de Inspectie een opsporingsonderzoek uitgevoerd, en hoe vaak is er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie? Hoe vaak heeft dit tot een strafrechtelijke vervolging, respectievelijk veroordeling geleid? Waarom hebben de overige meldingen niet tot aangifte respectievelijk vervolging geleid?
Zie het antwoord bij vraag 4. De overige meldingen hebben niet tot aangifte geleid vanwege de aard van het seksueel overschrijdend gedrag of omdat het Openbaar Ministerie op voorhand aangaf niet tot vervolging over te zullen gaan.
Deelt u de mening dat meldingen van seksueel misbruik door zorgverleners zelden een zaak mogen zijn van alleen de Inspectie, en dat seksueel misbruik vrijwel altijd onder de aandacht van de justitiële autoriteiten moet worden gebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is het overzicht van RTL breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het seksueel grensoverschrijdend gedrag is hier al dan niet een rol voor justitiële autoriteiten. Vaak zullen dergelijke gevallen inderdaad onder de aandacht van justitiële autoriteiten moeten worden gebracht. Dit kan de IGZ zelf doen. Ook de instelling of het slachtoffer kan zelf aangifte doen bij de politie en/of tot een civielrechtelijk traject overgaan.
Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor het probleem van seksueel misbruik tijdens de opleiding voor zorgpersoneel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de opleiding wordt reeds stilgestaan bij de professionalisering van beroepsbeoefenaren. IJkpunt voor het handelen van professionals is hun beroepscode met als onderdeel de ongelijke relatie tussen cliënt en professional waarvan geen misbruik mag worden gemaakt. Wordt de code overtreden dan kan de professional door de tuchtrechter uit het beroepsregister worden geschrapt.
In het rapport van de Commissie Samson naar seksueel misbruik waarover uw Kamer op 8 oktober jongstleden is geïnformeerd (TK, 2012–2013, 33 435, nr. 1) worden een aantal aanbevelingen gedaan op het gebied van opleidingen en permanente educatie. Onze reactie hierop ontvangt uw Kamer voor het kerstreces.
Hoeveel zorgverleners tegen wie een melding van seksueel misbruik is gedaan, beschikten over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Het al dan niet kunnen overleggen van een VOG door een instelling heeft op dit moment geen wettelijke basis waardoor de IGZ hierop niet kan handhaven. De IGZ heeft deze gegevens dan ook niet geregistreerd. Dit neemt niet weg dat zorginstellingen zelf aan risicomanagement kunnen doen door structureel om een VOG te vragen.
Zou het verplicht stellen van de VOG voor werknemers in de zorg kunnen helpen bij het terugdringen van seksueel misbruik? Zo ja, in welke mate, en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers in de zorg te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Bij de afgifte van de VOG kan echter alleen gekeken worden naar de justitiële gegevens die op dat moment geregistreerd staan in de justitiële documentatie. Zodoende geeft de VOG alleen het justitiële verleden weer en niet het gehele levenspad van de betrokkene. Tevens zegt de VOG niets over toekomstig gedrag of de psychische gesteldheid van de aanvrager. Hoewel een VOG dus geen garanties biedt dat er geen incidenten meer zullen plaatsvinden is het wel een belangrijk hulpmiddel dat de kans op seksueel misbruik terugdringt.
Ik ben dan ook een warm voorstander van de praktijk van veel zorgverleners om systematisch te vragen naar een VOG bij het in dienst nemen van een zorgverlener en wil dat ook wettelijk regelen. Zoals hiervoor gezegd is er op dit moment nog geen wettelijke basis om de VOG verplicht te stellen voor werknemers in de zorg. Een voorstel om de VOG in de jeugdzorg te verplichten is 8 oktober jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2012–2013, 33 062, nr. 8). Ik zal mij beraden over het opnemen van een verplichte VOG voor overige werknemers in de zorg.