Het televisieprogramma ‘The Biohack Project’ |
|
Pim van Strien (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de eerste uitzending van het programma «The Biohack Project» op de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en de daaropvolgende kritiek in diverse media?1 2 3
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van dit programma bestaat uit pseudo-wetenschappelijk gepresenteerde maar niet-wetenschappelijk bewezen uitingen en beloftes en daarmee misleidend is voor kijkers als het gaat om gezondheid? Zo ja, in hoeverre vindt u dat voor kijkers duidelijk is dat het hier gaat om niet-wetenschappelijk bewezen uitingen en beloftes?
Programma’s van de publieke omroep dienen conform de publieke mediaopdracht in de Mediawet altijd te voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen. De omroepen zijn zelf verantwoordelijk voor de vorm en inhoud van de programma’s. Zij moeten zelf zorgen dat de programma’s voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) is belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet.
Het programma «The Biohack Project» is daarbij in de basis een amusementsprogramma, ook wel adventure-reality genoemd door de betrokken publieke omroep KRO-NCRV. KRO-NCRV wil met dit programma aandacht besteden aan lifestylefenomenen zoals biohacking. Het gaat volgens KRO-NCRV in dit programma om de persoonlijke ervaring van de deelnemers. Tegelijk heeft KRO-NCRV aangegeven open te staan voor de reacties die dit programma heeft opgeroepen. Daarom heeft de KRO-NCRV een disclaimer toegevoegd waarin aangegeven wordt dat biohacking geen wetenschap is en dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de biohacks. Naast het toevoegen van deze disclaimer heeft de KRO-NCRV een verdere aanscherping van het programma doorgevoerd door hermontage van bepaalde onderdelen.
Bent u bereid de content van dit programma te benoemen als «kwakzalverij»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is bij u bekend dat de presentator van het programma geen relevante wetenschappelijke achtergrond heeft, maar wel een bedrijf dat supplementen en gezondheidsclaims op de markt aanbiedt?
Ja, dat is mij bekend. In de disclaimer is opgenomen dat hij geen wetenschapper is, maar een ervaringsdeskundige waarbij hij wordt bijgestaan door experts. Volgens KRO-NCRV worden er in het programma verder geen adviezen voor voedingssupplementen gegeven.
Deelt u de verwachting van dat kijkers door dit programma verkeerde verwachtingen hebben van hun gezondheid en tot verkeerde keuzes worden verleid? Verwacht u, net als een aantal huisartsen, dat dit programma kan leiden tot een verhoging van onnodig huisartsbezoek en bloed- of urineonderzoek? Zo ja, deelt u de mening dat dit absoluut ongewenst is?
De huisartsenzorg staat, net als de rest van de zorg, al onder grote druk. Om de zorg toegankelijk te houden, moeten we voorkomen dat mensen onnodig een beroep op zorg doen. Onnodige (verzoeken tot) diagnostiek moeten dus vermeden worden. Goede en betrouwbare informatievoorziening aan burgers kan hieraan bijdragen. Of dit programma daadwerkelijk zal leiden tot extra druk op de huisartsenzorg kan ik niet beoordelen. Het advies aan mensen is om zich waar mogelijk via een website als Thuisarts.nl te informeren over de noodzaak van een bezoek aan de huisarts. De informatie op deze website is gebaseerd op de wetenschappelijke richtlijnen van huisartsen en medisch specialisten. Aan de lopende afleveringen is door omroep KRO-NCRV een disclaimer toegevoegd waarin staat dat er in het programma geen medische adviezen worden gegeven en dat het gaat om de persoonlijke ervaring van de deelnemers.
Deelt u de mening dat de NPO en omroep KRO-NCRV verantwoordelijk zijn voor de misleidende informatie in dit programma? Bent u bereid om stappen te ondernemen om dit tegen te gaan? Zo ja, welke en op welke termijn? Schendt KRO-NCRV met dit programma de journalistieke code van de NPO? Zijn er reeds klachten binnengekomen bij de ombudsman? Zo ja, is de ombudsman voornemens een onderzoek in te stellen?
Conform artikel 2.88 van de Mediawet zijn de omroepen verantwoordelijk voor de inhoud van de programma’s van de publieke omroep. De journalistieke code van de NPO geldt voor journalistiek handelen verricht voor de landelijke publieke omroepen bij het verzorgen van producties voor de diverse kanalen van de NPO op het gebied van nieuws, informatie en educatie. Formeel geldt deze code dus niet voor amusement, waar dit programma onder is gecategoriseerd. Het is mij niet bekend of er klachten binnen zijn gekomen bij de NPO Ombudsman.
Maar ook los hiervan dienen programma’s van de publieke omroep te voldoen aan hoge kwaliteitsstandaarden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 al heb aangegeven heeft de KRO-NCRV diverse maatregelen genomen om voor dit programma beter te borgen dat deze voldoet aan deze standaarden. Daarnaast is recent besloten dat dit programma vanwege achterblijvende bereikscijfers ten opzichte van de doelstellingen op maandag 23 oktober zijn laatste uitzending had.
Deelt u de mening dat de manier waarop The Biohack Project gezondheidsclaims doet die passen bij het productassortiment van de presentator, strijdig zijn met de Mediawet? Zo ja, wat gaat u doen om te handhaven?
De Mediawet stelt, naast de eerder genoemde hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen, ook strenge eisen die zien op het non-commerciële karakter van de publieke omroep. De deugdelijke naleving van deze wettelijke eisen heeft de bijzondere aandacht van het Commissariaat. Als het Commissariaat signalen ontvangt dat deze naleving mogelijk tekortschiet, kan het besluiten onderzoek te doen. Over de afhandeling van signalen en over (mogelijke) onderzoeken naar specifieke programma’s doet het Commissariaat geen mededelingen.
Het item van EenVandaag over de peiling van de LHV over administratieve lasten en verplichtingen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u de peiling van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de uitzending van EenVandaag daarover? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ik ben bekend met de peiling van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de uitzending van EenVandaag daarover. De ervaren regeldruk onder huisartsen en zorgprofessionals in het algemeen is nog steeds te hoog. De effecten van het programma [Ont]Regel de Zorg zijn op grote schaal nog onvoldoende merkbaar gebleken. Daarom zal de Minister voor Langdurige Zorg en Sport de Kamer voor het einde van het jaar informeren over intensiveringen van het huidige programma [Ont]Regel de Zorg. De Minister wil hierbij samen optrekken met alle veldpartijen, want VWS kan dit niet alleen. Onder andere met het vervolgadvies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) in de hand zullen er vervolgafspraken worden gemaakt over radicalere maatregelen die sneller, meer en op grotere schaal impact maken in de dagelijkse praktijk.
Kunt u specifiek reageren op de stapeling van administratieve lasten zoals de huisartsen die ervaren?
Regeldruk ontstaat uit verschillende hoeken. Bijvoorbeeld vanuit richtlijnen van de beroepsgroep, indicatoren die bijgehouden moeten worden voor toezichthouders, informatie die aangeleverd moet worden aan zorgverzekeraars en regeldruk die voortvloeit uit wet- en regelgeving. Dat maakt het ook zo complex. Op zichzelf kan het invullen van één formulier niet veel tijd kosten, maar de regeldruk zit in de stapeling van alle die formulieren en registraties die voor verschillende partijen vastgelegd moet worden.
Vast staat dat enige vorm van administratie altijd nodig zal zijn, bijvoorbeeld voor een goede overdracht, onderzoek en verantwoording van publiek geld. Maar dat laat niet onverlet dat de huidige administratielast doorgeschoten is. Daarom gaat de Minister voor Langdurige Zorg en Sport samen met de partijen van het Integraal Zorg Akkoord, zoals de LHV, op zoek naar radicalere maatregelen die meer impact maken in de dagelijkse praktijk van zorgverleners. Daarbij is ook aandacht voor de keten van zorg, en hoe de verschillende regels juist zorgen voor een stapeling op het bureau van de huisarts.
Een belangrijk thema in de eerstelijnszorg is momenteel de jaarverantwoording. Uit een petitie die Minister Helder recent in ontvangst nam blijkt dat het draagvlak onder de huisartsen ontbreekt, ondanks de bestuurlijke afspraken met de eerstelijnscoalitie. De initiatiefnemer van de petitie sprak zijn vrees uit dat maatregelen als de jaarverantwoording ertoe zullen leiden dat in de toekomst nog minder huisartsen een praktijk willen overnemen. Of een huisarts praktijkhouder wil worden hangt niet alleen af van de jaarverantwoording, maar het is wel nodig het perspectief over langere termijn beter te schetsen. Dit perspectief wordt nader uitgewerkt in de ontwikkeling van de visie op de organisatie van de eerste lijn die uit het IZA-traject komt. Ik vind het belangrijk dat deze visie meegenomen kan worden bij het inregelen van de jaarverantwoording.
Over de visie op de eerste lijn zal ik u voor het einde van het jaar informeren. Verder stuurt Minister Helder zoals eerder gezegd voor het einde van het jaar een brief met intensiveringen op het huidige programma [Ont]Regel de Zorg.
Herkent u het punt van de stapeling van administratieve lasten en het feit dat huisartsen meer dan één dag in de week (20%) hiermee bezig zijn?
Ja, dit is in lijn met eerdere monitoringsinformatie, zoals de Merkbaarheidsscan of de monitoringsinformatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Wat kunt u eraan doen om deze stapeling van administratieve lasten terug te dringen?
Regeldruk is een veelkoppig monster en ontstaat op verschillende plekken, daarom is samenwerking essentieel. Alle betrokken partijen moeten zich inzetten om écht een verschil te maken in de dagelijkse praktijk van de zorgprofessional en de patiënt. In het IZA-verband wil de Minister voor Langdurige Zorg en Sport afspraken maken over radicalere maatregelen die meer impact maken en waarvan de effecten merkbaarder zijn in de praktijk. Daarbij is focus, toewijding en prioriteit van alle betrokken partijen belangrijk.
Welke projecten en/of voorstellen lopen er om de administratieve lasten terug te dringen?
In de vervolgaanpak [Ont]Regel de Zorg 2022 – 2025, die Minister Helder uw Kamer in juni 2022 heeft gestuurd, zijn vier actielijnen in gang gezet die regeldruk op alle niveaus aanpakt:
Daarnaast zijn er specifiek voor de huisartsenzorg acties ingezet. Onduidelijkheid over verwijzingen levert huisartsen bijvoorbeeld veel onnodige regeldruk op. Daarom is er de afgelopen tijd samen met Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Federatie Medisch Specialisten (FMS), Nederlandse Federatie van Universitair Medisch Centra (NFU), de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en Vereniging van Praktijkhoudend Huisartsen (VPH) gewerkt aan het verhelderen van de bestaande verwijsafspraken.
Op 18 september 2023 zijn de landelijke verwijsafspraken medisch-specialistische zorg gepubliceerd. Dit document is bedoeld om bestaande afspraken te verhelderen en landelijk duidelijkheid te creëren, zodat onnodige verwijzingen worden voorkomen. Het kan gebruikt worden door verwijzers zoals huisartsen, medisch specialisten en andere professionals die betrokken zijn bij verwijzingen.
Bent u het ermee eens dat het zeer zorgelijk is dat huisartsen willen stoppen dan wel geen praktijk willen beginnen vanwege de administratieve lasten? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik vind het belangrijk dat het zowel voor beginnende als bestaande praktijkhouders aantrekkelijk is om praktijkhouder te zijn of worden. Ik zet daar op in met de afspraken gemaakt in het IZA, zoals de landelijke opschaling en financiering van «meer tijd voor de patiënt», een andere organisatie van de avond-, nacht- en weekend- (ANW-)zorg en afspraken over de huisvestingsproblematiek van huisartsen. Desondanks zien we dat in sommige gevallen de drempel naar het praktijkhouderschap te hoog is of dat praktijkhouders (overwegen te) stoppen, bijvoorbeeld door huisvestingsproblematiek of administratieve lasten.
Ik ben daarom in gesprek met onder andere de LHV, InEen, ZN, en andere huisartsenorganisaties zoals de Landelijke Organisatie van Aspirant Huisartsen (LOVAH), huisartsenopleiders en de Vereniging van Praktijkhoudend Huisartsen (VPH), over het aantrekkelijk houden van het praktijkhouderschap. Samen met hen ga ik onderzoeken welke beleidsopties er zijn om de drempel naar het praktijkhouderschap te verlagen. Daarin worden ook de mogelijkheden om de administratieve lasten rondom het praktijkhouderschap te verminderen meegenomen. Voor het einde van het jaar zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van deze gesprekken.
Welke resultaten zijn er tot dusverre behaald om de administratieve lasten te laten dalen?
Er zijn verschillende mooie resultaten geboekt om de administratieve lasten te verminderen. Zo zijn er tussen 2018 en 2022 naar aanleiding van schrapsessies met zorgverleners ruim 130 actiepunten afgerond. Denk bijvoorbeeld aan het schrappen van formulieren bij recepten op medische noodzaak, bij recepten voor voedingspreparaten en speciale voeding en stoppen met roken medicatie. Ook is een terminaliteitsverklaring meestal niet meer nodig, hoeft een uitvoeringsverzoek alleen bij risicovolle handelingen gedaan te worden en kan dit ook mondeling of telefonisch en is de praktijkaccreditatie versimpeld en drie jaar geldig in plaats van één jaar. Meer recent zijn op 18 september de landelijke verwijsafspraken medisch-specialistische zorg gepubliceerd. Dit document is bedoeld om bestaande afspraken te verhelderen en landelijk duidelijkheid te creëren, zodat onnodige verwijzingen worden voorkomen.
Hoe kan de aangenomen motie Van den Berg/Agema2 om te komen tot één portaal voor aanlevering (waardoor administratieve lasten worden beperkt) bijdragen aan een oplossing? Of zijn daarvoor nog extra stappen nodig zoals meer eenduidigheid in de administratie tussen zorgverzekeraars? Als dat laatste het geval is, welke stappen gaat u hiertoe nemen?
Om te illustreren wat voor zorgaanbieders nodig is, haal ik een passage aan uit het rapport van Berenschot (Inventarisatie data-uitvragen bij Zorgaanbieders, 28 februari 2022). Geïnterviewde zorgaanbieders geven aan dat vooral het verschil in definities in de uitvragen ervoor zorgt dat telkens vergelijkbare informatie op andere manieren uit de systemen moet worden gehaald. Dit vraagt om afstemming van definities in de uitvraag met alle partijen op alle informatie categorieën (bedrijfsvoering, financiële gegevens, governance, personeel, patiënten en capaciteit).
Voor de gegevens die betrekking hebben op de openbare jaarverantwoording heeft die afstemming plaatsgevonden, zijn definities vastgesteld en is er één portaal. Vervolgens is het zaak dat afspraken gemaakt worden dat eenmaal aangeleverde en openbaar beschikbare gegevens niet opnieuw uitgevraagd worden. Dat was de aanleiding destijds voor de NZa om de genoemde inventarisatie van data-uitvragen te doen en over het eenmalig uitvragen afspraken te maken met zorgverzekeraars.
Daarnaast zijn er naar aanleiding van een onderzoek dat is uitgevoerd om mogelijkheden in kaart te brengen om inkoop- en verantwoordingseisen te uniformeren afspraken gemaakt, onder andere om niet-concurrentiële onderdelen van zorginkoopcontracten tussen zorgverzekeraars te uniformeren. In het najaar staat er een consultatieronde gepland waarbij Minister Helder de meest recente stand van zaken omtrent de uitvoering van deze acties in kaart zal brengen. Uw kamer wordt hierover in de eerstvolgende voortgangsbrief van [Ont]Regel de Zorg geïnformeerd.
Daarnaast wordt onder andere gekeken naar het uniformeren van hulpmiddelenreglementen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in uniformeren op drie niveaus: taal, vorm en inhoud. Er is hiervoor bij de zorgverzekeraars een speciale gemandateerde werkgroep opgericht. Het doel is om voor het einde van dit jaar definitieve afspraken te hebben voor het uniformeren van de hulpmiddelenreglementen op taal en vorm. Deze afspraken worden vervolgens per zorgverzekeraar doorgevoerd voor hun hulpmiddelenreglementen 2025.
Nog dit jaar starten ook de gesprekken om te komen tot uniformering op inhoud. Wanneer deze afspraken verwerkt kunnen worden in de hulpmiddelenreglementen is nu nog niet duidelijk. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport houdt vinger aan de pols op de voortgang en blijft hierover met zorgverzekeraars in gesprek.
Hoe staat het met de uitwerking van de in vraag 8 genoemde motie Van den Berg/Agema?
Uit het eerdere traject rond de jaarverantwoording werd duidelijk dat één portaal alleen mogelijk is als aan de randvoorwaarden van eenduidige definities en voldoende waarborgen en grondslagen voor gegevensdeling voldaan is. Dat zal niet voor alle soorten van gegevens (zoals verantwoording, declaratie en kwaliteitsgegevens) en typen uitvragers (zoals zorgkantoren, gemeenten en toezichthouders) gelijk zijn en vraagt daarom een gefaseerde aanpak en zal veel tijd vergen. In mijn reactie op de motie kom ik daarop terug.
Kan de LHV/NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap) de praktijk/accreditatie en visitatie zelf invullen of gelden er ook wettelijke normen, aangezien deze tot veel ongewenste administratieve lasten leiden? Kunt u in het geval van wettelijke bepalingen aangeven wat het proces dan wel de procedure is? Is dit proces en/of procedure voor alle BIG-beroepen gelijk of zijn er verschillen? Kunt u dit toelichten?
In de wet BIG is een herregistratie-eis opgenomen die inhoudt dat zorgverleners die ingeschreven staan in het BIG register zich elke 5 jaar moeten herregistreren. Aan deze herregistratie-eis kan worden voldaan door een minimaal aantal uren per jaar te werken en/of door scholing te volgen. Deze eisen gelden voor (basis)artsen, maar ook voor de andere artikel 3 BIG-beroepen.
Op grond van artikel 14 Wet BIG gelden voor geneeskundig specialisten, zoals huisartsen, aanvullende (her)registratie eisen en worden ze geregistreerd in een specialistenregister. Ook geldt er een plicht om elke vijf jaar te herregistreren. Zolang een zorgverlener in het specialistenregister geregistreerd staat, blijft de registratie voor het basisberoep geldig. In het geval van geneeskundig specialisten, zoals huisartsen, worden de (her)registratie eisen vastgesteld door het College Geneeskundige Specialismen (CGS).
Voor huisartsen is externe kwaliteitsevaluatie een verplicht onderdeel van die herregistratie-eisen. Huisartsen kunnen (door inzet LHV/NHG) kiezen op welke manier ze aan deze eis voldoen, via een visitatieprogramma of via de praktijkaccreditatie. Veel huisartsen deden al mee aan praktijkaccreditatie voordat externe kwaliteitsevaluatie een verplicht onderdeel werd. Voor huisartsen betekent het daarom geen extra lastenverzwaring dat ze met de praktijkaccreditatie aan dit onderdeel kunnen voldoen en er niet iets extra’s nodig is zoals een aparte visitatie.
Het bericht dat de steunmaatregelen om amateurverenigingen voor de hoge energieprijzen te compenseren in 2024 komen te vervallen |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom laat u de steunmaatregelen om amateurverenigingen voor de hoge energieprijzen te compenseren in 2024 vervallen?1
Afgelopen winter heb ik openbare zwembaden en amateursportverenigingen door middel van niet-structurele specifieke uitkeringen aan gemeenten ondersteund. Destijds is al aangegeven dat deze ondersteunende regelingen niet structureel waren, maar slechts van toepassing zijn voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2023.
Denkt u daadwerkelijk dat volgend jaar opeens geen steunmaatregelen meer nodig zijn voor verenigingen, waardoor zij van de ene op de andere dag met € 226 miljoen minder kunnen?
Voor de specifieke uitkering ter tegemoetkoming van de gestegen energiekosten van amateursportverenigingen in verband met de energiecrisis (SPUK NEAS) geldt dat er voor € 8,3 miljoen is aangevraagd door 188 verschillende gemeenten ter ondersteuning van de amateursportverenigingen. Aanvragen van gemeenten worden op dit moment beoordeeld. Het streven is om voor het einde van de jaarafsluiting het beschikbare bedrag van € 6 miljoen, naar rato, te verdelen over de gemeenten die een aanvraag hebben ingediend.
Hoewel de SPUK NEAS op basis van de aanvragen door gemeenten is uitgeput zijn er momenteel geen signalen vanuit NOC*NSF, Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS), Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) en het Mulier Instituut dat de ondersteuning aan amateursportverenigingen voor gestegen energieprijzen in 2022 en 2023 als zodanig onvoldoende is gebleken. Ook zijn er vanuit NOC*NSF, POS, VSG en het Mulier Instituut op dit moment geen signalen binnengekomen dat sportverenigingen deze winterperiode in de problemen zullen komen. Wel heeft het Register voor Verenigingsbestuurders (RVVB) laten weten dat circa de helft van de 365 verenigingen die gereageerd hadden op een uitvraag van de RVVB zorgen hebben over de financiële situatie van de vereniging voor komende winter. Ook komend jaar houd ik daarom de vinger aan de pols door onder andere een onderzoek van het Mulier Instituut naar de financiële weerbaarheid van amateursportverenigingen, waarmee meer inzicht verkregen kan worden in de financiële mogelijkheden van amateursportverenigingen om te verduurzamen. Ik vind het belangrijk om zowel oog te hebben voor de verduurzamingsopgave van de sportsector als voor de andere (financiële) opgaven waar amateursportverenigingen voor staan.
Voor de specifieke uitkering ter tegemoetkoming van de gestegen energiekosten van openbare zwembaden in verband met de energiecrisis (SPUK MEOZ) geldt dat 280 gemeenten hiervoor een aanvraag hebben ingediend, waarbij 603 zwembaden gemoeid zijn. Er is voor € 156,5 miljoen verleend van de € 205,5 miljoen die hiervoor ter beschikking is gesteld. Deze regeling is hiermee niet uitgeput.
Op 13 oktober ontving ik bericht van de VSG waarin wordt gesteld dat de zwembaden het financieel zwaar hebben. Ik ben met de VSG in gesprek gegaan over de verwachte problemen bij energiekosten in 2024 maar zie op dit moment helaas geen mogelijkheden om aanvullende financiële ondersteuning te bieden aan de zwembaden. De maatregelen die het kabinet heeft genomen om tegemoet te komen aan de gestegen energiekosten waren tijdelijk van aard. Dit geldt ook voor de SPUK MEOZ. Eind 2024 zullen de aanvragen vanuit de SPUK MEOZ worden verantwoord en vastgesteld, dan zal ook duidelijk worden in hoeverre er sprake is van het terugbetalen van uitgekeerde voorschotten. Een besluit over eventuele aanvullende energiesteun is gezien de demissionaire status aan een volgend kabinet. Het bericht van de VSG onderstreept voor mij het belang van de verduurzaming van zwembaden.
Bent u ervan op de hoogte dat de helft van alle sportverenigingen zich momenteel zorgen maakt over de financiële situatie van aankomende winter?
Deze cijfers komen niet overeen met het recente verdiepende onderzoek van het Mulier Instituut van maart 2023.2 Uit deze publicatie blijkt dat destijds (peilmoment februari/maart 2023) 4 procent van de responderende verenigingen dusdanige problemen ervaren dat ze op het punt van omvallen staan. Van de respondenten gaf 16 procent aan de toekomst (erg) somber in te zien, en 12 procent gaf aan onvoldoende veerkrachtig te zijn om de stijgende energielasten op te vangen. Zoals al aangegeven zijn er vanuit NOC*NSF, POS, VSG en het Mulier Instituut op dit moment geen signalen binnengekomen dat sportverenigingen deze winterperiode in de problemen zullen komen. Wel heeft het Register voor Verenigingsbestuurders (RVVB) laten weten dat circa de helft van de 365 verenigingen die gereageerd hadden op een uitvraag van de RVVB zorgen hebben over de financiële situatie van de vereniging voor komende winter.
Waarom heeft u geen alternatief plan gepresenteerd om te voorkomen dat meer verenigingen omvallen door de energiekosten?
Zoals al aangegeven zijn er vanuit NOC*NSF, POS, VSG en het Mulier Instituut op dit moment geen signalen binnengekomen dat sportverenigingen deze winterperiode in de problemen zullen komen. Wel heeft het Register voor Verenigingsbestuurders (RVVB) laten weten dat circa de helft van de 365 verenigingen die gereageerd hadden op een uitvraag van de RVVB zorgen hebben over de financiële situatie van de vereniging voor komende winter. Ook komend jaar houd ik daarom de vinger aan de pols door gesprekken met de sector en contact met het Mulier Instituut, dat de monitoring in de sportsector uitvoert.
Een alternatief plan is niet aan de orde. Dat laat onverlet dat ik mij inzet om tot een snelle verduurzaming van de sportsector te komen om zo sportverenigingen financieel weerbaarder te maken. In mijn brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de energiekosten-ondersteuning en verduurzaming van de sportsector en de mogelijkheden tot het versnellen hiervan die gelijktijdig naar uw Kamer zal worden verzonden, ga ik verder in op deze inzet. Tevens biedt het bestaande instrumentarium, waaronder het sportakkoord, middelen om sportverenigingen hierin te ondersteunen. Dat gaat bijvoorbeeld om de ondersteuners lokale sport, sportparkmanagers en clubkadercoaches.
Wat gebeurt er als het bedrag voor 2023 niet volledig uitgeput wordt? Blijft dat dan in ieder geval beschikbaar voor sportverenigingen in 2024?
De ondersteunende regelingen zijn van toepassing voor de periode 2022 tot en met 2023. Wanneer deze middelen niet tot besteding gekomen zijn, vloeien deze conform de begrotingsregels terug naar het generale beeld.
Wanneer verwacht u dat alle sportverenigingen voldoende verduurzaamd zijn om minder kwetsbaar te zijn voor de energieprijzen?
De doelstellingen voor wat betreft de verduurzaming van sportverenigingen zijn opgenomen in de Routekaart Verduurzaming Sport. Binnen de routekaart zijn er in samenspraak met de partners vanuit de sector ambitieuze doelen voor de reductie van Co2-emissie gesteld voor 2030 en 2050. Deze doelen zijn niet alleen voor verenigingen gesteld, maar voor de gehele sportsector. Het belang hiervan wordt gelukkig ook breed gedeeld binnen de sector. Om deze doelen te behalen, werken we nauw samen met andere ministeries en betrokken partijen uit de sector. In mijn brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de energiekosten- ondersteuning en verduurzaming van de sportsector en de mogelijkheden tot het versnellen hiervan die gelijktijdig naar uw Kamer zal worden verzonden, ga ik verder in op dit vraagstuk en deze inzet.
Wat gaat u doen als blijkt dat meer sportclubs in de problemen komen en dreigen om te vallen als gevolg van het vervallen van deze steunmaatregelen? Bent u bereid om dan alsnog in te grijpen om dit te voorkomen?
Om op de hoogte te blijven van de actuele stand van zaken voer ik gesprekken met de sector en heb ik veelvuldig contact met het Mulier Instituut, dat de monitoring in de sportsector uitvoert. Door de gesprekken met de sector en de monitoring van het Mulier Instituut heb ik inzicht in de stand van zaken van sportverenigingen en de (financiële) uitdagingen waar zij voor staan. Om vinger aan de pols te houden – onder meer met het oog op een eventuele stijging van de energieprijzen aankomende winter – continueer ik de gesprekken met de sector om op tijd te kunnen handelen wanneer dit in de toekomst noodzakelijk, opportuun en mogelijk is.
Vindt u het ook niet tegenstrijdig overkomen om eerst in de troonrede het belang van sportverenigingen te benadrukken, om vlak daarna aan te kondigen dat de steunmaatregelen voor hen zonder alternatief vervallen?
Met de tijdelijke ondersteunende regelingen heb ik het belang van sportverenigingen onderstreept. Dat staat los van het gegeven dat de ondersteunende regelingen bestaan uit niet-structurele gelden voor 2022 en 2023.
Dit is ook vanaf het begin van de regelingen zo gecommuniceerd. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, biedt het bestaande instrumentarium, waaronder het sportakkoord, tevens middelen om sportverenigingen breed te ondersteunen. Dat gaat bijvoorbeeld om de ondersteuners lokale sport, sportparkmanagers en clubkadercoaches. Ik deel daarom de suggestie in de vraagstelling niet.
Het artikel 'EU-Burgers zonder (t)huis: De Aanpak van Dakloosheid en de Staat van EU-burgerschap in Nederland' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «EU-Burgers zonder (t)huis: De Aanpak van Dakloosheid en de Staat van EU-burgerschap in Nederland1» van een universitair docent in het Nederlands tijdschrift voor Europees recht (NtEr), van 1 september 2023?
Ja.
Bent u het eens met deze auteur dat het «Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers» onterecht systematisch spreekt van een cumulatief vereiste voor rechtmatig verblijf, namelijk dat de EU-burger werk heeft én voorziet in het levensonderhoud? Zo nee, waarom niet?
In het «Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers» (hierna: Plan van Aanpak) wordt niet beoogd om werk en levensonderhoud als cumulatief vereiste neer te leggen voor rechtmatig verblijf. Rechtmatig verblijf is afhankelijk van meerdere factoren, de vele variaties hierop zijn toegelicht in de juridische paragraaf van het Plan van Aanpak. Een EU-burger heeft rechtmatig verblijf indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit artikel 7 lid 1 van Richtlijn 2004/38. De voorwaarden over werk en het voorzien in het levensonderhoud zijn niet cumulatief. Indien de EU-burger vanwege werk rechtmatig verblijf heeft, is de voorwaarde over voorzien in het levensonderhoud niet meer van belang, en vice versa.
Onderschrijft u het dat de regel is dat EU-burgers met een arbeidsverleden minimaal een halfjaar de werknemersstatus behouden en dus recht op gelijke behandeling hebben, en dat dit bij burgers die langer dan een jaar aaneengesloten hebben gewerkt zelfs voor onbepaalde tijd het geval is zolang zij ingeschreven zijn bij het UWV en beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit onderschrijf ik. Dit volgt ook uit artikel 8.12, lid 2, onder b en c, Vreemdelingenbesluit 2000. Ook dit staat beschreven in het Plan van Aanpak.
Bij het schrijven van het Plan van Aanpak bleek dat gemeenten en maatschappelijke partners juist op dit punt in de praktijk moeilijkheden ervoeren, door de complexiteit van EU-burgers die moeite hebben om aan te tonen dat zij bijvoorbeeld langer dan een jaar aaneengesloten hebben gewerkt. Het Plan van Aanpak beoogt in die situaties verbetering aan te brengen.
Bent u het, bij nader inzien, ermee eens dat gemeenten, op grond van het uitgangspunt van gelijke behandeling, verplicht zijn om opvang aan te bieden aan EU-burgers die een werknemersstatus hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja, hier ben ik het mee eens, tenzij sprake is van de uitzondering als opgenomen in artikel 24, lid 2, Richtlijn 2004/38. In het Plan van Aanpak wordt ook geconstateerd dat er in de praktijk niet altijd onderscheid werd gemaakt in de groep «dakloze EU-burgers», waardoor sommige EU-burgers niet de hulp krijgen waar ze wel aanspraak op zouden kunnen maken. Het Plan van Aanpak beoogt daarom de misvatting dat dakloze/werkloze EU-burgers per definitie niet-rechthebbend zouden zijn te corrigeren.
Om dit te bewerkstelligen is in overleg met gemeenten besloten om een praktische rechtentool te ontwikkelen waarmee gemeenten beter in staat zouden moeten zijn om rechten op opvang (in het kader van de Wmo 2015) van individuele EU-burgers te kunnen beoordelen.
Ook voorziet het Plan van Aanpak in een aanvullende voorziening in zes pilotgemeenten voor dakloze EU-burgers. Er is in 2023 namelijk een pilot gestart om bovenop de bestaande opvangmogelijkheden, specifieke (kortdurende) opvangplekken in te richten die bedoeld zijn voor EU-burgers met een arbeidsverleden die met gerichte inzet terug te leiden zijn naar werk of naar het land van herkomst. Eind 2023 volgt een tussenevaluatie aan de hand waarvan beoordeeld zal worden of de pilot in 2024 voortgezet wordt.
Uit de praktijk blijkt dat het bepalen van de werknemersstatus soms erg ingewikkeld is, zeker wanneer bijvoorbeeld sprake is van uitbuiting en een belang voor de werkgever om geen duidelijkheid te geven over de werknemersstatus. Juist in deze situatie is het van belang dat een gemeente maatwerk kan bieden, bijvoorbeeld door de persoon in kwestie naar legaal werk te begeleiden.
Onderschrijft u het dat voor EU-burgers de uitzondering van artikel 24, tweede lid, alleen gelding heeft voor de eerste drie maanden van verblijf en als zij werkzoekend zijn, en dus niet voor EU-burgers die hun baan kwijt zijn geraakt en nog wel de werknemersstatus genieten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit onderschrijf ik. Zolang men de werknemersstatus heeft is artikel 24, tweede lid van Richtlijn 2004/38 niet van toepassing.
Bent u het eens met de stelling dat in het Plan van Aanpak wordt miskend dat de IND bij uitsluiting bevoegd is om te beoordelen of EU-burgers verblijfsrecht hebben? Zo nee, waarom niet? Kunt u de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij uw antwoord betrekken? Zo nee, waarom niet?
Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) en de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het primair de verantwoordelijkheid is van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om te beoordelen of een vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft.2 Dit laat onverlet dat verstrekkende instanties, zoals gemeenten, gelet op het beginsel van Unietrouw een eigen verantwoordelijkheid hebben om het rechtstreeks werkende Unierecht toe te passen en in dat verband te onderzoeken of voor een Unieburger een (afgeleid) verblijfsrecht op grond van Richtlijn 2004/38 bestaat. Uit voorgaande concludeer ik dat gemeenten eigenstandig kunnen vaststellen dat een EU-burger rechtmatig verblijf heeft. En derhalve mogelijk recht op voorzieningen, zonder dat hier een besluit van de IND voor nodig is.
Bent u het eens met de auteur van genoemd artikel dat de onderverdeling in drie groepen zoals in het Plan van Aanpak, niet verenigbaar is met de wijze waarop volgens EU-recht rechten worden opgebouwd?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Hoewel er een onderverdeling wordt gemaakt in het Plan van Aanpak, heeft deze op zichzelf geen gevolgen voor beoordeling van het EU-verblijfsrecht en bijbehorende opbouw van EU-rechten.
De onderverdeling in doelgroepen is een poging om binnen de totale groep dakloze EU-burgers die voorheen last had van een stigma en niet goed geholpen werd, specifieke groepen te onderscheiden waar specifieke acties voor worden opgezet. Door een gedifferentieerde aanpak kunnen subgroepen beter geholpen worden, zonder dat dit afbreuk doet aan de rechten die onverkort gelden.
Daarbij worden gemeenten met het Plan van Aanpak juist aangespoord om de groep niet in totaliteit als «niet-rechthebbend» te behandelen. Bestaande rechten mogen niet ontkend worden. Om ervoor te zorgen dat dit in de praktijk niet gebeurt, wordt de rechtentool opgezet. Daarmee krijgen gemeenten meer handvatten om een goede beoordeling te maken van de rechten van de individuele EU-burger.
Indien u het niet eens bent met de auteur van genoemd artikel, bent u dan bereid om een advies te vragen aan een onafhankelijke instantie zoals de Raad van State of deskundigen met expertise op het gebied van Europees sociaal recht?
De auteur van genoemd artikel is ingegaan op een uitnodiging van mijn ministerie om de rechtentool te bespreken. Gedurende het proces van ontwikkeling van de rechtentool is ook advies gevraagd aan verschillende andere experts, zowel uit het veld als inhoudelijk. We gaan ervan uit dat de expertise van meerdere deskundigen het oordeel van onze eigen juristen zal versterken.
Dreigende sluiting ziekenhuis Parkstad |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met feit dat in 2030 het Heerlense ziekenhuis Zuyderland/Parkstad alle bedden voor opnames en de spoedeisende hulp kwijt dreigt te raken?
Ik ben bekend met de verkenning die wordt uitgevoerd naar de herinrichting van zorgvoorzieningen in relatie tot noodzakelijke nieuwbouw en heb daar ook recent contact over gehad met het Zuyderland ziekenhuis. Op dit moment worden nog twee opties gewogen.
Bent u bekend met het feit dat Parkstad de grootste stedelijke regio van Limburg is en met 257.000 inwoners groter is dan Eindhoven en Groningen? Zo ja, wilt u inzetten op behoud van het ziekenhuis Parkstad?
Daar ben ik mee bekend.
Zoals ik eerder heb aangegeven in beantwoording van de Kamervragen van het lid Dijk (SP) en het lid van den Berg (CDA)1 vind ik het belangrijk dat ziekenhuizen nadenken over de wijze waarop toekomstbestendige ziekenhuiszorg geleverd kan worden in de regio, zoals het Zuyderland ziekenhuis nu doet.
Als Minister van VWS vind ik het belangrijk dat alle Nederlanders kunnen rekenen op dezelfde hoge kwaliteit van zorg. Daarbij moet het niet uitmaken waar je woont of verblijft. Helaas is dat nu niet overal het geval. Bijvoorbeeld omdat niet altijd voldoende geschoold personeel aanwezig is. Door de toegenomen levensverwachting en de toename van het aantal mensen met chronische ziekten neemt de vraag naar zorg nog veel verder toe. En het is niet realistisch dat het aantal zorgmedewerkers en mantelzorgers die groei kan bijbenen. Het is dus belangrijk om hier goed en tijdig met elkaar over na te denken.
In bijna alle regio’s is het nodig om de zorg anders te organiseren omdat we met de huidige inrichting op afzienbare termijn niet meer de goede kwaliteit van zorg kunnen behouden zoals we gewend zijn. Bij aanpassingen in het zorglandschap is het uitgangspunt «dichtbij waar het kan, verder weg als het moet». Door goede samenwerking is er gelukkig veel mogelijk. Er zullen soms keuzes gemaakt moeten worden, waarbij ik op veel plekken in het land zie dat er door nieuwe vormen van samenwerking ook weer nieuwe mogelijkheden ontstaan.
Juist daarom is het ook zo belangrijk dat we inzetten op een integrale aanpak van zorg en ondersteuning in de regio, die meer uitgaat van preventie, een aanpak in de wijk en betere ketensamenwerking zodat we kwetsbare situaties zoveel mogelijk kunnen voorkomen. Met het Integraal Zorgakkoord hebben veel zorgpartijen met de zorgverzekeraars, VNG en het Rijk afgesproken samen dit proces op te pakken. De in het Integraal Zorgakkoord (IZA) ontwikkelde regiobeelden en regioplannen kunnen daar goed bij helpen, want daar moeten passende oplossingen voor verschillende vraagstukken in samenhang gevonden worden.
Het is voor mij van groot belang dat alle partijen in de regio goed betrokken worden bij de plannen, zeker als het gaat om (mogelijke) wijzigingen in het aanbod van zorg in de regio. Juist ook voor inwoners, gemeenten en zorgmedewerkers is van grote betekenis om tijdig de plannen te kennen en om mogelijkheden te hebben om daarover in gesprek te gaan. Iedereen kan – vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid – bijdragen om tot de best mogelijke oplossingen te komen. Hiervoor is een zorgvuldige procedure uitgewerkt die is vastgelegd in de AMvB acute zorg. Ook het Zuyderland geeft aan veel belang te hechten aan goed overleg met de betrokken partijen. Ik heb begrepen dat het Zuyderland ziekenhuis met burgemeester en wethouders van gemeenten in overleg is en ik hoop dat over de ontwikkelingen in goede dialoog verder wordt gesproken, zodat dit gesprek kan helpen bij het creëren van de juiste randvoorwaarden voor een zorgvuldige transitie.
Bent u bekend met het feit dat Parkstad een regio is met veel armoede en gezondheidsproblemen? Zo ja, deelt u de mening dat daar een volwaardig ziekenhuis bijhoort?
Ik ben bekend met de sociaaleconomische status en de gezondheidsopgaven van de regio. Deze stevige opgaven vragen om een integrale kijk en aanpak van de organisatie van zorg en ondersteuning, in nauwe samenhang met andere relevante domeinen. Tegen deze achtergrond wordt er vanuit de Rijksoverheid ook ingezet op programma’s als Leefbaarheid en Veiligheid (waarin onder meer specifieke aandacht wordt gegeven aan Heerlen Noord) en de zogenoemde Regiodeals (Parkstad Limburg was onderdeel van tranche 2 van de deals en loopt ook mee in tranche 4).
Tegelijkertijd hebben een groot aantal partijen met het IZA afgesproken om vol in te zetten op de transformatie naar Passende Zorg, nadrukkelijk ook in regio’s als Zuid Limburg. Onder andere met meer aandacht voor gezondheid en welzijn, met meer en betere samenwerking tussen zorgverleners en met meer inzet van innovatieve methoden. Dit moet ook een bijdrage leveren aan het versterken van de regio. Ik zie het belang van passende ziekenhuisvoorzieningen in samenhang met zorgnetwerken voor de regio en haar inwoners. Het is dus van belang om bij deze en vergelijkbare casussen te kijken hoe we de verschillende inspanningen op elkaar af kunnen stemmen en zo negatieve impact kunnen voorkomen.
De aanwezigheid en met name de nabijheid van voorzieningen zoals een ziekenhuis is voor veel burgers van invloed op hun gevoelens bij de leefbaarheid van een regio. Dit is ook een van de lessen uit het advies «Elke regio telt» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) en de Raad voor het Openbaar bestuur (ROB). Het kabinet heeft 7 juli jongstleden een eerste reactie op dit rapport gestuurd aan de Tweede Kamer.
Een van de concrete hoofdaanbevelingen uit het advies «Elke regio telt» is om de reguliere beleids- en investeringslogica te herijken. Het kabinet is voornemens om bij de uitwerking van deze aanbeveling samen met medeoverheden te kijken naar hoe verschillende bekostigingssystematieken lokaal uitpakken, de beleids- en investeringslogica en daarbij ook rekening te houden met regionale verschillen.
Hierbij dient ook aandacht te worden besteed aan de leefbaarheid in een gebied. Gezien de demissionaire status van dit kabinet zal een volgend kabinet hier opvolging aan moeten geven.
Het is van belang dat het brede maatschappelijke perspectief goed wordt meegenomen bij de transformatie van de zorg en ondersteuning in de regio. Met het IZA en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) zijn hier al de eerste stappen in gezet. Tegen de achtergrond van de kabinetsreactie op Elke Regio telt vind ik het belangrijk dat de lessen van het IZA en GALA hier goed bij worden betrokken.
Wat wordt uw inzet om ziekenhuis Parkstad te behouden? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals uitgebreid toegelicht bij de beantwoording van vraag 2 vind ik het belangrijk dat alle Nederlanders en de inwoners van Parkstad kunnen rekenen op dezelfde hoge kwaliteit van zorg. Om dit te borgen heb ik met een groot aantal betrokken partijen in het IZA afgesproken dat er in verband met de transformatie naar Passende Zorg moet worden ingezet op passende zorgvoorzieningen.
Het is nu aan de betrokken partijen in de regio om met elkaar de afspraken uit het IZA vorm te geven en te komen tot een goede inrichting van toekomstbestendige zorg. Partijen zijn nu bezig om, met behulp van regiobeelden, concrete regioplannen op te stellen die hier een bijdrage aan moeten leveren. De zorgverzekeraars hebben daarbij een regierol en zorgplicht. Het is uiteindelijk aan de ziekenhuizen om in afstemming met alle betrokken partijen een keuze te maken over de inrichting van hun specifieke zorgorganisatie binnen het regionale landschap, waarbij altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Een passende inrichting van de door het Zuyderland ziekenhuis geleverde zorg hoort daarbij. Ik blijf de uitwerking van het regioplan en de scenario’s nauw volgen.
Het Universiteit van Amsterdam (UvA)-rapport inzake stikstofdepositie |
|
Caroline van der Plas (BBB), Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek uitgevoerd door de UvA in opdracht van het Mesdagfonds met de titel «Nitrogen deposition around dairy farm: spatial and temporal patterns», van Tietema en andere(n) (e.a.)?
Ja. Op 29 september 2023 heb ik per brief1 mijn reactie op het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, waar ook dit nieuwsartikel over gaat, met de Tweede Kamer gedeeld.
Denkt u, gezien de conclusies van dit onderzoek, dat het zinvol is om in het beleid zo de focus te blijven leggen op de aanpak van zogenaamde piekbelasters, waarvan er veel op kilometers afstand van stikstofgevoelige natuur liggen? Zo ja, waarom?
Zoals aangegeven in de genoemde brief is het onderzoek vooral een bevestiging van bestaande kennis. Er zijn daarom geen directe gevolgen of aanleidingen om de huidige methodiek of het beleid te herzien. De aanpak piekbelasting is bedoeld om een forse vermindering van overbelasting op stikstofgevoelige natuur te realiseren. Bij het bepalen van de doelgroep voor de aanpak piekbelasting is gekozen voor een drempelwaarde. Deze drempelwaarde is gedefinieerd als depositievracht; het totaal aan depositie op overbelaste natuur. Deze keuze zorgt ervoor dat de aanpak zich richt op de bedrijven die in totaal de grootste belasting hebben op de natuur. Het onderzoek bevestigt de bestaande kennis dat deze totale depositie inderdaad niet zo dicht bij de bron kan worden bepaald met metingen. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van modellen, omdat het overgrote deel van de stikstof onderdeel wordt van de zogenaamde stikstofdeken en verder van de bron neerslaat. Hierdoor wordt efficiënt gestuurd op het terugdringen van de depositie.
Bent u bereid om meer onderzoek uit te zetten naar de droge depositie van stikstof op basis van dit onderzoek dat een mogelijke discrepantie laat zien tussen de gemodelleerde droge depositie en de gemeten droge depositie, ook met inachtneming van de verwachte niet gemeten depositie? Zo nee, waarom niet?
Met de methoden die de UvA heeft gebruikt kan een deel van de depositie (tot 500 meter van de bron) goed worden gemeten. In het onderzoek is echter niet expliciet de droge depositie gemeten en daarom is een mogelijke discrepantie tussen modellen en metingen ook niet te bepalen.
In het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) lopen onderzoeksprojecten om bestaande kennisleemtes in de berekeningen van de stikstofdepositie op te vullen. Er worden bijvoorbeeld hoog resolutiemetingen uitgevoerd om de modellen verder te verbeteren. Daarnaast wordt in samenwerking met regionale overheden het aantal meetpunten voor depositie uitgebreid.
Deelt u de mening dat dit onderzoek bevestigt dat we over moeten stappen op emissiebeleid in plaats van depositiebeleid? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bevat dit onderzoek geen nieuwe inzichten en is het daarom geen aanleiding om over te stappen op emissiebeleid. Dit neemt niet weg dat het van belang is om beleidsmatig op stabiele doelen te kunnen sturen. Mede hierom loopt er een onderzoek naar een alternatief voor de KDW als omgevingswaarde in de wet.
Ziet u mogelijkheden om op basis van dit, maar ook al eerdere onderzoeken op dit onderwerp, het vergunningenbeleid aan te passen op basis van een afstandsgrens van 500 meter of ten minste een wetenschappelijk onderbouwde grens die veel minder ver ligt dan 25 kilometer?
Zoals aangegeven in mijn brief blijkt uit dit onderzoek dat in de Nederlandse situatie tot ongeveer 500 meter van een stal de depositie met metingen te herleiden is tot een bron. Met modelberekeningen is de afstand waarop een bijdrage toerekenbaar is aan een individuele bron 25 kilometer, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 9 juli 20212 en recent bevestigd door de Raad van State3.
Het is daarom niet zo dat het huidige beleid geen effect heeft.
Hoe waardeert u de constatering dat de metingen wijzen op een relatief lage uitstoot van ammoniak door bemest grasland? Wordt hier meer onderzoek naar gedaan?
In dit onderzoek is de depositie rond een stal gemeten. Omdat de stal zelf een hoge bijdrage heeft, is het te verwachten dat de bijdrage vanaf bemest grasland laag is. Gemiddeld over Nederland is ongeveer 33% van de ammoniakemissie uit de landbouw afkomstig van mestaanwending.4 Dit is mestaanwending op grasland en bouwland. Binnen het NKS wordt onderzoek gedaan om de emissiefactoren voor bemesting en beweiding te actualiseren.
Deelt u de mening dat de isotopenanalyse in het genoemde onderzoek, waarbij stikstof uit mest en uit verbrandingsprocessen kan worden onderscheiden, opvallende resultaten geeft wat betreft de verhouding tussen deze stikstofbronnen, en derhalve vraagt om verder onderzoek met isotopen naar deze verhouding, mede gelet op internationaal onderzoek dat wijst op onderschatting van de ammoniakemissie uit verbrandingsprocessen? Bent u voornemens verder isotopenonderzoek in eigen land te doen?1
Uit de isotopenanalyse van dit onderzoek van de UvA blijkt dat vrijwel alle stikstof in de biomonitor afkomstig is van ammoniak van dierlijke oorsprong. Aangezien de metingen zijn uitgevoerd nabij stallen, ligt dat in de lijn der verwachting. Ik zie nu dan ook niet direct aanleiding voor nader isotopenonderzoek.
Wordt de ammoniakconcentratie in stedelijk gebied, in industriegebieden en langs waterlopen met veel scheepvaart gemeten? Zo nee, gaat dit nog wel gebeuren?
Er worden vanaf 2021 in vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) ammoniakconcentraties gemeten. Het ammoniak-meetnet is afgezien van die vier plekken met name gericht op het meten in natuurgebieden. Er wordt momenteel nog niet expliciet ammoniak gemeten op industriegebieden of langs drukke vaarroutes. Er worden wel veel andere concentraties van stoffen in de lucht gemeten in stedelijk gebied en langs (vaar)wegen.6
Heeft het Rijksinstituut voor Volksvezondheid en Milieu (RIVM) inmiddels op Europees niveau contact gelegd met andere onderzoeksinstanties met betrekking tot de ammoniakemissie bij verbrandingsprocessen?2
Het onderwerp van ammoniakemissies bij verbrandingsprocessen is met andere onderzoeksinstanties besproken tijdens de bijeenkomst van de Task Force on Emission Inventories and Projections. Naar aanleiding van deze bespreking zijn de emissiefactoren m.b.t. ammoniakemissies uit steenkoolverbranding niet aangepast in de internationale richtlijnen. Vermoedelijk komt dit omdat deze emissiebron een verwaarloosbare bijdrage heeft aan het totaal van ammoniakemissies.
Heeft het RIVM inmiddels meer inzicht gekregen in de ammoniakemissie uit steenkoolverbranding?3
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verklaart u de analyse op basis van korstmossenonderzoek in Overijssel dat de Nitrofiele IndicatieWaarde (een indicator voor de ammoniakconcentratie) in bebouwde gebieden hoger is dan in agrarisch gebieden, terwijl je het andersom zou verwachten?4
De conclusies uit het genoemde korstmossenonderzoek in Overijssel geven aanwijzingen richting mogelijke redenen voor de geconstateerde verhoging van ammoniakconcentraties in het bebouwde gebied: «Vermoedelijk spelen verkeersgerelateerde effecten hierbij een belangrijke rol. Het gaat dan om de toepassing van AdBlue in dieselvoertuigen, en om katalysatoren in benzineauto’s.» Ook staat in het rapport dat klimaat, temperatuur en zuurgraad van de omgeving een belangrijke rol spelen. Mogelijk zijn de omstandigheden voor bepaalde korstmossen net iets gunstiger in de steden. Binnen het NKS zal meer onderzoek gedaan worden naar biomonitoring.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot benutting van satellietdata en meerdere modellen (modelensemble) om de huidige modellering van de stikstofdepositie te verbeteren (Kamerstuk 35 334, nr. 158)?
Op dit moment loopt het onderzoek naar de toepasbaarheid van satellietwaarnemingen en het gebruik van ensemblemodellering binnen het NKS. Naar verwachting komen de eerste resultaten in de loop van 2024 beschikbaar.
Is er al een eerste analyse beschikbaar van de metingen van de droge depositie met het Conditional TimeAveraged Gradient (COTAG)-systeem in onder meer Bargerveen in verhouding tot de berekende depositie?
Nee, die is er nog niet. Een onzekerheidsrapport met een eerste vergelijking wordt binnen enkele maanden verwacht in een RIVM-rapportage, een uitgebreidere analyse volgt later.
Is de uitbreiding van het aantal locaties voor metingen met het COTAG-systeem van drie naar tien al gerealiseerd? Zo ja, waar?
RIVM is bezig met uitbreiding van droge depositiemetingen. Op dit moment wordt op zes locaties (Bargerveen, Veluwe, Oostelijke Vechtplassen, Noord-Hollands Duinreservaat, Veenkampen, Haaksbergerveen) gemeten. De overige vier locaties zijn nog in ontwikkeling. De planning is dat medio 2024 tien meetpunten operationeel zijn.
Hoe waardeert u de recente onderzoeksresultaten van Wageningen Livestock Research waaruit zou blijken dat de ammoniakemissie uit ligboxenstallen neerkomt op 11,1 kilogram per koe per jaar, dus lager dan de huidige emissiefactor, vanwege hogere uitstoot van niet-reactief stikstofgas dan gedacht?5
In tegenstelling tot hetgeen wordt gesuggereerd in de vraag wordt in het rapport niet geconcludeerd dat de ammoniakemissie uit ligboxenstallen neerkomt op
11,1 kg per koe per jaar.11 De strekking van het rapport is dat het in dit onderzoek toegeschreven stikstofverlies in de vorm van N2-gas (9,7% van de N-excretie) hoger is dan de 1% die voor nationale berekening emissie naar lucht uit landbouw wordt gebruikt (berekend met NEMA). De genoemde 11,1 kg NH3 per koe per jaar uit het onderzoek is een eenmalige jaargemiddelde waarneming in de stal waar het betreffende onderzoek is uitgevoerd. Uit een eenmalige waarneming kan geen conclusie over de juistheid van een emissiefactor worden getrokken en dat wordt ook niet gedaan in het betreffende rapport. De Rav-emissiefactor voor deze conventionele stal is 13,0 kg NH3 per dier per jaar en is gebaseerd op het gemiddelde van metingen aan 8 melkveebedrijven (Ogink et al., 2014, WLR rapport 744), daarin wordt ook aangegeven dat de variatie tussen bedrijven ca. 20% bedraagt. Dit emissieniveau is recent nog eens bevestigd in het onderzoek van Schep et al. (2022, WLR-rapport 1388) waarin op 12 melkveebedrijven een gemiddeld niveau van 13,1 ±3,3 kg NH3 per koe per jaar werd gemeten (gemiddelde met standaarddeviatie, gebaseerd op continu-metingen). De in het onderzoek waargenomen emissie valt binnen de genoemde spreiding van dit onderzoek.
Op welke wijze worden de genoemde cijfers meegenomen in de RIVM-berekeningen rond emissies en deposities?
De berekeningen van de ammoniakemissie uit de landbouw worden berekend met het National Emission Model for Agriculture (NEMA). Hiervoor worden voor alle landbouwactiviteiten emissiefactoren bepaald. Deze emissiefactoren worden gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten, zoals het geval kan zijn in het door u genoemde onderzoek naar de ammoniakemissie uit ligboxenstallen. De bepaling van de emissiefactoren worden ook gebaseerd op inzichten over toepassing in de praktijk, zoals de werking van emissiearme vloeren van melkveestallen in de praktijk.
De berichten ‘Op de ambulance raakten Ben en Mariska besmet met covid, maar slechts één van hen lijkt recht te hebben op vergoeding’ en ‘FNV: 'Voorwaarden van long covid-regeling voor zorgmedewerkers zijn beschamend'’ |
|
Nico Drost (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Op de ambulance raakten Ben en Mariska besmet met covid, maar slechts één van hen lijkt recht te hebben op vergoeding» en «FNV: «Voorwaarden van long covid-regeling voor zorgmedewerkers zijn beschamend»»?1 2
Ja.
Wat heeft u in de definitieve regeling gewijzigd om tegemoet te komen aan de schrijnende gevallen die buiten de voorwaarden van de regeling vallen omdat zij na ziekte toch weer aan het werk gingen en daarna alsnog langdurig uitvielen en/of omdat zij door een lange wachttijd voor een keuring deze niet binnen de bedoelde termijn (juli 2022) hebben gekregen?3
De definitieve regeling is op bepaalde punten verbreed en vereenvoudigd ten opzichte van de regeling die online heeft gestaan voor internetconsultatie. Zo is in de regeling rekening gehouden met de berekening van de wachttijd die in de WIA is bepaald. In het geval een werknemer zich volledig beter meldt en vervolgens binnen vier weken zich opnieuw ziekmeldt, dan wordt de wachttijd doorgeteld vanaf de eerste ziekmelding. Bij de beoordeling van de aanvragen wordt rekening gehouden met deze wettelijke vier weken.
Om te beoordelen of iemand ziek is geworden in de eerste golf (maart tot en met juni 2020) wordt gekeken naar de eerste ziektedag op de WIA-beslissing. Aan de hand van de gegevens van het UWV kan objectief en verifieerbaar worden getoetst of is voldaan aan die voorwaarde. Voor zorgmedewerkers waarbij de wachttijd is ingegaan na de eerste golf zie ik helaas nog geen mogelijkheid om te toetsen of dat verband houdt met een eerdere ziekmelding tijdens de eerste golf. Momenteel wordt in de uitvoering bezien of het mogelijk is om dit met aanvullende stukken te beoordelen, bijvoorbeeld aan de hand van nadere gegevens van het UWV of de betrokken arts.
De lange wachttijden voor de keuring bij het UWV zijn mij bekend. Het is inderdaad mogelijk dat iemand ziek is geworden in de eerste golf maar nog wacht op een WIA-beoordeling. Dat kan komen doordat UWV kampt met achterstanden of doordat de periode van loondoorbetaling (vrijwillig of verplicht) is verlengd. In de regeling is hiermee rekening gehouden en samen met het UWV is gezocht naar een oplossing. Ook de zorgmedewerkers die wachten op hun WIA-beoordeling kunnen een aanvraag indienen. Zij dienen andere stukken aan te leveren dan de WIA-beslissing. Het advies is om contact op te nemen met uitvoeringsorganisatie DUS-I, zodat zij kunnen helpen bij het verzamelen van de stukken. Ook het UWV helpt aanvragers die hiermee te maken krijgen en kunnen indien nodig de stukken verzamelen en doorsturen.
Tot slot wil ik benadrukken dat DUS-I ook klaar staat om alle andere zorgmedewerkers te helpen bij het indienen van een aanvraag. Elke aanvraag zal zorgvuldig worden behandeld en indien nodig zal contact worden opgenomen met de zorgmedewerker. De zorgmedewerker zal door DUS-I worden begeleid om bijvoorbeeld de aanvraag compleet te maken. Ook het UWV kan hierin ondersteunen.
Deelt u de opvatting dat het onrechtvaardig is dat mensen door factoren buiten henzelf (wachttijden bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)) of door hun inzet voor de zorg niet in aanmerking zullen komen voor de regeling? Vindt u dat de afbakening en de voorwaarden in de definitieve regeling nu rechtvaardig uitpakken voor alle zorgmedewerkers?
In mijn antwoord op vraag 2 ga ik in op de situatie met de achterstanden bij het UWV en het starten van de wachttijd na de eerste golf bij sommige zorgmedewerkers.
Ik hecht eraan om daarnaast op te merken dat de regeling juist bedoeld is om onrechtvaardigheid te voorkomen. Een grote groep mensen in Nederland ervaart langdurige post-COVID klachten met grote gevolgen voor het werk- en het privéleven. Om een specifieke groep zorgmedewerkers eenmalig financieel te ondersteunen dient de afbakening objectief te worden onderbouwd met het oog op de juridische houdbaarheid. Ook de Afdeling Advisering van de Raad van State wijst nadrukkelijk op het hebben van een objectieve afbakening om te bepalen wie wel en wie niet voor de regeling in aanmerking komt. In de uitvoering dient die objectieve afbakening te worden gehanteerd om onrechtvaardige willekeur tussen aanvragers te voorkomen.
Waarom wordt de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) gevolgd voor het bepalen van de voorwaarden van de regeling, als het kabinet constateert dat er verbeteringen nodig zijn in de WIA vanwege diverse hardheden en er een mismatch is tussen de vraag naar – en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen?4
De regeling is aanvullend op de regelingen binnen de sociale zekerheid, waaronder de WIA. De regeling voor zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten kent haar eigen voorwaarden en systematiek. Wel is het zo dat het redelijk is om bij een aantal van de uitgangspunten van de WIA aan te sluiten. Het kabinet wil zorgmedewerkers eenmalig financieel ondersteunen als zij door langdurige post-COVID klachten opgelopen in de eerste golf hun werk niet meer (volledig) kunnen uitvoeren. De WIA regelt in Nederland de sociale zekerheid voor werknemers die worden geconfronteerd met twee jaar ziekte met het gevolg dat het werk niet meer (volledig) kan worden uitgevoerd.
Waarom wordt vastgehouden aan de voorwaarden zoals die ook in de WIA staan, van 104 dagen ziekte met minder dan vier werkzame weken sinds de eerste ziekmelding, terwijl in de definitieve regeling de eis van minimaal 35% inkomensdelving (ook een voorwaarde voor de WIA) is losgelaten?
In mijn Kamerbrief van 1 februari 20235 heb ik gewezen op het belang van een werkbare en uitvoerbare regeling. In mijn antwoord op vraag 2 is toegelicht dat op basis van de gegevens van het UWV beoordeeld kan worden of iemand daadwerkelijk ziek is geworden in de eerste golf. Voor zorgmedewerkers waarbij de wettelijke wachttijd voor de WIA is ingegaan na de eerste golf, zie ik nog geen mogelijkheid om te toetsen of dat verband houdt met een eerdere ziekmelding tijdens de eerste golf. Zoals gezegd wordt momenteel gekeken in de uitvoering of het mogelijk is om dit met aanvullende stukken te beoordelen, bijvoorbeeld aan de hand van nadere gegevens van het UWV of de betrokken arts.
Vindt u de wettelijke termijn van vier weken, naar analogie van artikel 23 van de WIA, passend voor het post-COVID-syndroom dat zich vaak langzaam lijkt te ontwikkelen en te verergeren bij inspanning?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een andere objectiveerbare grond dan de WIA te bedenken die werkbaar zou zijn om te bepalen wie langdurig ziek en arbeidsongeschikt is?
Nee. Dit is uitgebreid verkend met het oog op het al dan niet includeren van ZZP’ers. Uit die verkenning is gebleken dat het beoordelen zonder vergelijkbaar document met de WIA-beslissing (tezamen met het verzekeringsbericht) als onuitvoerbaar wordt gezien vanwege het ontbreken van objectieve en verifieerbare dossiervorming. Dit komt met name tot uiting bij het beoordelen van de voorwaarde dat iemand sinds de eerste golf ziek is, met het gevolg dat de eigen werkzaamheden als zorgmedewerker niet meer (volledig) uitgevoerd kunnen worden.
Herkent u het signaal dat het aanvragen van de regeling naar verwachting erg complex is, zeker in relatie tot de rol van de werkgever? Welke aanpassingen zijn in de definitieve regeling gedaan om dit te verbeteren? Bent u ervan overtuigd dat er geen enkele vereenvoudiging verder mogelijk is?
Ik ken het signaal, maar ik deel het niet volledig. Bij het maken van de regeling is nadrukkelijk getracht om de administratieve lasten zoveel als mogelijk te beperken. Tegelijkertijd moet met voldoende zekerheid een beoordeling gemaakt kunnen worden van de aanvraag. Die verplichting heb ik ook in het kader van ordentelijk financieel beheer. Dat maakt dat ik geen verdere mogelijkheid zie tot vereenvoudiging. Ik wil er nadrukkelijk op wijzen dat de uitvoeringsorganisatie
DUS-I klaar staat om zorgmedewerkers te helpen bij hun aanvraag. Ook het UWV helpt door te wijzen op welke stukken aangeleverd kunnen worden en indien nodig om deze te verzamelen.
De rol van de werkgever bij de uitvoering van deze regeling is getracht zo beperkt mogelijk te houden. Naar verwachting heeft een klein deel van de zorgmedewerkers een verklaring van hun zorgaanbieder nodig. Dit is alleen noodzakelijk als aan de hand van de arbeidsovereenkomst niet getoetst kan worden of wordt voldaan aan de voorwaarden. Bijvoorbeeld bij een medewerker uit de huishoudelijke ondersteuning die is ingehuurd door een verpleeghuis. Dan is uit het verzekeringsbericht en de arbeidsovereenkomst niet te herleiden dat veelvuldige en intensieve zorg is verleend aan COVID-patiënten bij een zorgaanbieder ten tijde van de eerste golf. Aangezien ik ook deze groep zorgmedewerkers in aanmerking wil laten komen, wordt de mogelijkheid geboden om een verklaring van de zorgaanbieder aan te leveren.
In de definitieve regeling is gewijzigd dat de verklaring van de zorgaanbieder ondertekend mag worden door de (voormalig) leidinggevende waar de betreffende zorgmedewerker ten tijde van de eerste golf werkzaam was of werkzaamheden heeft verricht. In eerste instantie diende de tekenbevoegde bestuurder de verklaring te ondertekenen. Deze wijziging verkleint de stap voor de zorgmedewerker om een beroep te doen op de zorgaanbieder.
Welke financiële ruimte heeft u als het aantal rechtmatige aanvragen het begrote aantal overstijgt en u meer moet uitkeren dan begroot?
In de eerste suppletoire begroting 2023 van het Ministerie van VWS is een bedrag van € 35 miljoen gereserveerd voor de regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten. Daarvan is € 33 miljoen beschikbaar voor het uitkeren van eenmalige financiële ondersteuning en € 2 miljoen voor de uitvoering van de regeling. Op basis van de cijfers van het UWV wordt rekening gehouden met de toekenning van circa 1.000 aanvragen. Met een totaal beschikbaar bedrag van € 33 miljoen is er financiële ruimte om 2.200 aanvragen toe te kennen. Daarmee is de inschatting dat voldoende budget beschikbaar is om alle toegekende aanvragen uit te keren. Indien er veel meer toegekende aanvragen zijn dan verwacht, meer dan het dubbele, dan zal in eerste instantie gekeken worden naar de volgorde van compleet ingediende aanvragen. Daarnaast kan dan opnieuw politieke weging plaatsvinden om aanvullend budget beschikbaar te stellen.
Waarom biedt u geen ruimte om budget dat overblijft in 2023 door te schuiven naar 2024? Zou dit niet de mogelijkheid scheppen om de aanvraagperiode te verlengen, alle aanvragen tot 23 oktober in 2023 uit te keren en de aanvragen erna in 2024?
Het past niet binnen de begrotingssystematiek van de rijksoverheid om financiële middelen door te schuiven naar het volgende boekjaar. Vanuit zowel de Kamer als de maatschappij bestaat tevens de nadrukkelijke wens om zo snel mogelijk wat te betekenen voor deze groep zorgmedewerkers. Daarom heb ik geld gereserveerd in de begroting voor 2023. Het doorschuiven van geld sluit niet aan bij de ambitie om deze mensen zo snel als mogelijk financieel te ondersteunen.
Welke kans hebben zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) om aanspraak te maken op de regeling?
Een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de eenmalige financiële ondersteuning is dat er sprake is van twee jaar ziekte sinds de eerste golf met als gevolg dat iemand zijn of haar werk niet meer (volledig) kan uitvoeren. Werknemers kunnen dit objectief en verifieerbaar aantonen aan de hand van de WIA-beslissing (tezamen met het verzekeringsbericht). Onverzekerde of privaat verzekerde ZZP’ers kunnen geen beroep doen op de WIA, waardoor zij dit bewijsstuk niet kunnen aanleveren. Als een ZZP’er van mening is dat wordt voldaan aan de voorwaarden en als dit objectief en verifieerbaar kan worden aangetoond, dan kan een aanvraag worden ingediend. In specifieke gevallen kan worden afgeweken van de regeling. Het is op voorhand niet te zeggen welke kans een ZZP’er heeft om aanspraak te maken op de regeling. Ik zou ZZP’ers echter wel willen adviseren om te allen tijde een aanvraag in te dienen indien hij of zij van mening is dat wordt voldaan aan de voorwaarden en dat aantoonbaar is met objectief en verifieerbare stukken.
Welke mogelijkheden heeft u om bij uitzonderingen af te wijken van de regels? Bent u van plan deze mogelijkheden ruimhartig in te zetten zodat er geen schrijnende situaties ontstaan?
Het uitgangspunt is dat altijd overeenkomstig de beleidsregel gehandeld moet worden. Bijzondere omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat er in specifieke gevallen afwijking nodig is. Dan gaat het om concrete individuele gevallen en met inachtneming van het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel. Van deze afwijkingsmogelijkheid dient terughoudend gebruik te worden gemaakt wegens het risico tot willekeur.
Het artikel ‘Rekenfout in groengas-subsidie absurd: honderd Overijsselse boeren missen nu smak geld’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Hoe heeft deze fout kunnen ontstaan, waarbij de voorgespiegelde subsidiebedragen voor groengas-projecten in werkelijkheid 20% tot 25% lager uitvallen dan voorgesteld in het PBL-advies;
PBL heeft zijn advies aangepast. In het Erratum dat het daartoe heeft uitgebracht geeft PBL aan dat de elektriciteitskosten voor groengasopwaarderings-installaties verkeerd zijn verwerkt, waardoor er een significante afwijking zit in de basisbedragen bij 4 categorieën monomestvergisting. De basisbedragen zijn wel hoger dan voorgaande jaren, ook na de aanpassing.
Met hoeveel aanvragen hield u aanvankelijk rekening en hoeveel aanvragen en projecten gaan hierdoor mogelijk niet door?
De SDE++ is een generieke regeling voor de reductie van CO2 waar ook andere technieken onder vallen. Ik heb hierbij geen specifieke verwachting voor de jaarlijkse groen gas aanvragen. Het kabinet heeft uiteraard een groen gas ambitie in 2030, maar daar zit niet een verwachting aan SDE++-aanvragen per jaar aan gekoppeld.
Hoeveel kubieke meter groen gas beoogde u hiermee op te wekken en hoeveel kubieke meter groengas-opbrengst dreigt hierdoor verloren te gaan?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen ter zake van de jaarlijkse groen gas aanvragen en daarmee het aantal kuub groen gas per jaar dat met de SDE++ wordt gestimuleerd.
Hoeveel CO2-reductie beoogde u hiermee te behalen en hoeveel reductieresultaat valt hier nu mee weg?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen voor het jaarlijkse groen gas aanvragen en verwachte bijbehorende CO2-reductie per jaar.
Hoeveel kubieke meter mest beoogde u hiermee te verwerken en hoeveel kubieke meter dreigt hierdoor nu niet te kunnen worden omgezet in groen gas, waardoor boeren geconfronteerd worden met extra kosten voor mestafzet?
In het verlengde van de antwoorden op vraag 3 en 5 is er geen specifieke hoeveelheid mest die beoogd wordt om te verwerken met SDE++-projecten. Het vergisten van mest wijzigt niet de nutriëntengehaltes en leidt daarmee niet tot andere mestafzetkosten.
Deelt u de mening dat dit extra zuur is, aangezien boeren ook al worden geconfronteerd met extra kosten door de afbouw van de derogatie?
Over de (afbouw) van de derogatie en de gevolgen hiervan voor de landbouwsector bent u door de Minister van LNV geïnformeerd. Ik ben me er zeer van bewust dat de derogatiebeschikking grote impact heeft voor individuele bedrijven en de agrarische sector. De wijziging van de SDE++-basisbedragen op het laatste moment is vervelend voor de ondernemers die het betreft. Zij kunnen echter nog steeds intekenen met hun project, en ik hoop dat zij dat ook doen.
Hoeveel mol ammoniakvermindering beoogde u met deze groengas-projecten te behalen en hoeveel mol stikstofdaling dreigt hierdoor nu niet te worden gehaald?
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik geen specifieke verwachtingen voor het aantal kuub groen gas aanvragen per jaar in de SDE++ en hiermee ook niet met betrekking tot de mogelijke bijbehorende ammoniakvermindering.
Wat betekent dit voor het halen van de wettelijke doelen voor bijmengverplichting groen gas die u recent naar de Kamer heeft gestuurd?
Het kabinet beziet doorlopend of er markt- en/of beleidsontwikkelingen zijn, die aanpassing van het wetsvoorstel jaarverplichting groen gas nodig maken. Het kabinet verwacht dat een deel van de groengas-projecten die mogelijk nu niet tot realisatie kunnen komen op basis van de aangepaste SDE++-bedragen, later alsnog tot ontwikkeling kunnen komen. Het kabinet zal PBL voor de SDE++ 2024 vragen te kijken naar kleinschalige monomestvergisting. Ook de bijmengverplichting groen gas biedt vanaf 2025 kansen voor ontwikkeling. De aangepaste bedragen geven daarom geen directe aanleiding tot het aanpassen van de hoogte van de bijmengverplichting.
Deelt u de mening dat dit onuitlegbare verschil tussen planvorming en realiteit onwenselijk is voor het halen van klimaatdoelen enerzijds én draagvlak bij ondernemers anderzijds om de doelen te halen?
Ik deel uw mening dat het draagvlak onder ondernemers belangrijk is en betreur daarom ook dat ik de basisbedragen voor monomestvergisting in zo’n laat stadium nog aan heb moeten passen.
Bent u bereid om de subsidiebedragen voor groengas-projecten weer in lijn te brengen met de bedragen waarmee ondernemers gerekend hebben, indien ja per wanneer?
Nee, dit kan ik niet doen, mede vanwege overstimulering en staatssteunafspraken in Europa. Het hanteren van te hoge basisbedragen kan leiden tot terugvordering. Bovendien staat de SDE++ 2023-ronde al open. De regeling nu nog aanpassen heeft grote consequenties voor alle partijen (in eerdere jaren enkele duizenden) die in deze ronde in aanmerking willen komen voor SDE++-subsidie. Ik heb wel PBL gevraagd om advies uit te brengen voor kleinschalige vergisters, zodat ze in de SDE++ 2024 passend gestimuleerd kunnen worden. Dit met de verwachting dat een positief advies van PBL en vervolgens een eventuele openstelling van deze categorie perspectief biedt voor de groengas-projecten.
Indien nee, bent u bereid om ondernemers te compenseren voor de reeds gemaakte projectkosten aangezien zij de hele aanvraag al voorbereid hebben en nu mogelijk helemaal opnieuw moeten doen?
Nee, ik vind het niet passend om voorbereidingskosten te vergoeden. Ook als projecten afgewezen worden (bijvoorbeeld door budgetoverschrijding) worden voorbereidingskosten niet vergoed. Daarnaast kunnen projecten ook in de komende jaren mogelijk nog gebruik maken van de SDE++ of de bijmengverplichting.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden, voor 27 september aanstaande – aangezien de brieven over de SDE++ geagendeerd zijn bij het commissiedebat klimaat en energie?
Dit is zoals toegelicht in het Commissiedebat helaas niet gelukt. Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord. Hierbij heb ik de uitspraak van het relevante kort geding afgewacht.
Het uitnodigingsbeleid voor COVID-19-vaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op enigerlei wijze betrokken bij de inhoud van uitnodigingen waarin door zorginstellingen geïnformeerde toestemming (informed consent) wordt gevraagd aan cliënten, zoals bijvoorbeeld middels wetgeving, het opstellen van richtlijnen, het aanwijzen van of deelnemen aan adviesorganen van wie het advies als grondslag dient voor het uitnodigingsbeleid en de informatie in de uitnodigingen, etc.?
Het format van de uitnodiging wordt door het RIVM gemaakt. De informatie die in de uitnodiging wordt opgenomen wordt door het RIVM afgestemd met GGD GHOR Nederland en de koepels van de zorginstellingen. Het ministerie voert regelmatig overleg met het RIVM waarbij de uitvoering van de vaccinatieronde bij zorginstellingen ook wordt besproken.
Welke andere organisaties zijn betrokken bij het vormgeven van het uitnodigingsbeleid voor vaccinatie tegen COVID-19? Kunt u een volledig overzicht geven van de organisaties en personen/functies die hier op enige manier bij betrokken zijn? Zo nee, waarom kunt u dit niet inzichtelijk maken?
Het uitnodigingsbeleid is gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad d.d. 28 juni 2023, waarin wordt aangegeven welke doelgroepen in aanmerking komen voor een herhaalvaccinatie. De doelgroepen die een persoonlijke uitnodiging ontvangen, worden door het RIVM uitgenodigd.
Aan welke wettelijke eisen moet een uitnodiging voor een vaccinatie, of andere medische ingreep wettelijk voldoen? Hoe is in die eisen het principe van geïnformeerde toestemming geregeld? Voorziet wet- en regelgeving bijvoorbeeld in een informatiebrochure met alle ins- en outs van vaccinatie tegen COVID-19 en in welke fase moet die informatiebrochure aan cliënt worden verstrekt? Wat zijn de minimale eisen waaraan zo'n informatiebrochure moet voldoen?
Er zijn geen wettelijke kaders voor het uitsturen van een uitnodiging voor vaccinatie. Vanuit de Rijksoverheid worden verschillende vaccinaties aangeboden, zoals het Rijksvaccinatieprogramma voor 0–18 jaar, de COVID-19-vaccinatie en de griep- en pneumokokkenvaccinatie. Voor een deel van deze vaccinaties verstuurt het RIVM de uitnodigingen, voor bijvoorbeeld de griep- en pneumokokkenvaccinatie doen de huisartsen en zorginstellingen dit zelf. Voor de uitnodigingssets die het RIVM zelf verstuurt, is het RIVM verantwoordelijk voor het ontwikkelen, toetsen en vernieuwen van deze materialen. Daarnaast stelt het RIVM in afstemming met betrokken partijen een format op voor de uitnodigingen voor bijvoorbeeld de griepvaccinatie en stelt het RIVM aanvullende informatie beschikbaar. De afzender is in dat geval echter verantwoordelijk voor de inhoud en tekst van de uitnodiging. Voorop staat dat de burger op basis van duidelijke informatie in de uitnodigingsbrief een goed geïnformeerde en afgewogen keuze kan maken om zich wel of niet te laten vaccineren. De uitnodiging wordt daarom in duidelijke en begrijpelijke taal opgesteld. Brede toegankelijkheid van de communicatiematerialen staat voorop en er is oog voor het bereik van laaggeletterden. Uitgangspunten zijn heldere taal op B1-niveau, visuele en duidelijke boodschappen. Hiervoor werkt het RIVM samen met een netwerk van communicatiedeskundigen.
Indien hiervoor geen richtlijnen en/of wet en regelgeving is, door wie en op basis waarvan wordt dan bepaald wat de inhoud van een uitnodiging voor een vaccinatie moet zijn en aan welke voorwaarden/criteria deze moet voldoen en zijn deze voor alle uitnodigingen voor alle vaccinaties en andere gezondheidsgerelateerde uitnodigingen vanuit de Rijksoverheid hetzelfde?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zijn Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde artsen betrokken bij het proces van het verkrijgen van geïnformeerde toestemming van zorgbehoevende cliënten van zorginstellingen? Mag een zorginstelling ook zonder een BIG-geregistreerde arts toestemming verwerven bij cliënten?
De zorginstelling is verantwoordelijk voor de zorg voor de cliënten. Zij vraagt bij de cliënten en/of wettelijk vertegenwoordiger toestemming voor vaccinatie. Degene die dit vraagt hoeft niet een BIG-geregistreerde arts te zijn.
Weet u of bij elke afzonderlijke cliënt en/of zijn/haar wettelijke vertegenwoordiger geïnformeerde toestemming voor een COVID-19-vaccinatie wordt gevraagd door een medewerker van de zorginstelling? Hoe wordt hierop toegezien? Zijn er hiervoor rapportageverplichtingen?
Voordat een cliënt wordt gevaccineerd, dient er toestemming gegeven te worden door de cliënt zelf en als deze dat niet kan door de wettelijk vertegenwoordiger. In het elektronisch patiëntendossier wordt vastgelegd dat er toestemming is gegeven. De medische dienst of de GGD-medewerker die de vaccinaties zet, controleert dit.
Wie ziet erop toe of de uitnodigingen van zorginstellingen aan de wettelijke eisen voldoen en of cliënten, of hun wettelijke vertegenwoordigers, daarin inderdaad naar behoren worden geïnformeerd over de voordelen en risico's van vaccinatie tegen COVID-19 alvorens hun toestemming is verkregen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 en 4 heb vermeld, zijn er geen wettelijke eisen voor uitnodigingen. Cliënten in zorginstellingen krijgen uitnodigingen die zijn opgesteld zoals beschreven in vraag 1, 3 en 4.
Wie is volgens u verantwoordelijk voor eventuele ernstige bijwerkingen van COVID-19-vaccinatie en op welke wijze is dat wettelijk geregeld? Is het de arts of zorgmedewerker die het vaccin toedient, de zorginstelling die de uitnodigingen verzorgt, de overheid die wet-, en regelgeving vaststelt, of de fabrikant? Indien het de arts of zorgmedewerker is die verantwoordelijk is, zoals de landsadvocaat betoogt, is het verkrijgen van de geïnformeerde toestemming dan niet ook een zaak tussen arts en patiënt, of diens wettelijk vertegenwoordiger? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom niet?
Voor het antwoord betreffende aansprakelijkheid verwijs ik u naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 25 augustus 20221.
Zijn artsen en zorgmedewerkers van zorginstellingen en de zorginstellingen zelf op de hoogte van de meest actuele wetenschappelijke kennis over noodzaak, voordelen en risico's van vaccinatie tegen COVID-19 en wanneer en op welke manier is daarover voor het laatst met hen door uw ministerie – of de daartoe aangewezen partijen – gecommuniceerd, al of niet in detail, of in algemene termen?
Er zijn geen richtlijnen met betrekking tot het verstrekken van de meest actuele wetenschappelijke kennis aan artsen. Voor zorgwerkgevers zijn specifieke informatiematerialen beschikbaar die zij kunnen gebruiken om te informeren over de COVID-19-vaccinaties. Ook het RIVM voorziet zorgprofessionals van relevante informatie over deze vaccinatie. Bij de communicatie over vaccins wordt altijd gebruik gemaakt van betrouwbare en wetenschappelijk onderbouwde informatie.
Zijn er richtlijnen met betrekking tot het verstrekken van de meest actuele wetenschappelijke kennis op het gebied van medische interventies, zoals COVID-19-vaccinatie, aan artsen en/of/van zorginstellingen? Zo ja, door wie/wat zijn deze richtlijnen opgesteld, door wie worden deze richtlijnen uitgevoerd en hoe wordt erop toegezien dat deze richtlijnen worden nageleefd?
Zie antwoord vraag 9.
De brandbrief van de provincie Overijssel inzake de onverwachtse bijstelling van SDE++-basistarieven voor monomestvergisting |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van de provincie Overijssel en betrokken gemeenten over de gevolgen van neerwaartse bijstelling van de SDE++-tarieven voor monomestvergistingsprojecten?1
Ja.
Klopt het dat door een rekenfout de basistarieven voor monomestvergisting in de SDE++-regeling onverwachts met 20 tot 25% naar beneden zijn bijgesteld? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Ja, dit is gebeurd naar aanleiding van een Erratum dat PBL heeft uitgebracht over de basisbedragen in de SDE++ 2023 voor deze categorieën. In het Erratum geeft PBL aan dat de elektriciteitskosten voor groengasopwaarderings-installaties verkeerd zijn verwerkt, waardoor er een significante afwijking zit in de basisbedragen bij 4 categorieën monomestvergisting.
Hoe waardeert u deze bijstelling in het licht van het risico dat ondernemers afhaken, omdat hun businesscase niet meer klopt, terwijl monomestvergistingsprojecten juist nodig zijn met het oog op de beoogde verplichte bijmenging van groen gas en de bijdrage aan reductie van methaan- en ammoniakemissies?
Ik was genoodzaakt om in een laat stadium de basisbedragen in de SDE++-regeling aan te passen. Ik begrijp volledig de teleurstelling en zorgen die binnen de sector zijn ontstaan.
De aanpassing was onvermijdelijk, mede vanwege de staatssteunafspraken in Europa, die bedoeld zijn om overstimulering te voorkomen. Het hanteren van te hoge basisbedragen kan leiden tot terugvordering. Ik kan dan ook niet meegaan in het voorstel om de te hoge bedragen te hanteren. De basisbedragen zijn wel hoger dan voorgaande jaren, ook na de aanpassing.
Bovendien staat de SDE++ 2023-ronde al open. De regeling nu nog aanpassen of zelfs stilleggen heeft grote consequenties voor alle partijen (in eerdere jaren enkele duizenden) die in deze ronde in aanmerking willen komen voor SDE++-subsidie.
Ik heb het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) specifiek advies gevraagd met betrekking tot kleinschalige monomestvergisters voor de SDE++ van 2024. Hierdoor kan ik volgend jaar hopelijk een passende stimulering bieden aan dit type projecten. Ik zal begin 2024 een besluit nemen op basis van dit advies.
In mijn reactie richting de provincie Overijssel heb ik laten weten dat ik graag in nauw contact blijf met de sector om te bespreken hoe de overheid de juiste financiële prikkels voor groen gas kan blijven bieden. Daarbij heb ik de provincie uitgenodigd om met ons in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat deze onverwachtse bijstelling van basistarieven in de SDE++ ongewenst is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens op kortst mogelijke termijn de door de provincie genoemde oplossingsrichtingen in overweging te nemen en de regeling hierop aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
De UNESCO brief over de voorgenomen gaswinning bij Ternaard |
|
Tjeerd de Groot (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de Waddenzee een uniek natuurgebied is, het enige natuurlijke Werelderfgoed in Nederland, dat we zo veel mogelijk moeten behouden en beschermen?1
Die mening delen wij.
Deelt u de mening dat er zwaarwegende natuurbelangen zijn binnen het Waddengebied?
Die mening delen wij.
Deelt u de mening van United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) en diverse wetenschappers dat er op zijn minst gerede twijfel bestaat over de schadelijkheid van de voorgenomen gaswinning bij Ternaard voor de natuurwaarde van de Waddenzee?
De Minister voor Natuur en Stikstof kan nu niet vooruit lopen op een formeel besluit op de vergunningaanvraag. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat dit juridisch gezien voldoende grond biedt om het afgeven van een natuurvergunning voor de voorgenomen gaswinning bij Ternaard te weigeren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat valt onder het juridische begrip «mijnbouwwerk»?
Een mijnbouwwerk is, zoals vastgelegd in artikel 1 van de Mijnbouwwet:
Artikel 2 van het Mijnbouwbesluit geeft een nadere invulling van wat een mijnbouwwerk is.
Erkent u dat de verplichtingen van het UNESCO Werelderfgoed ook van toepassing zijn op besluitvorming rondom gaswinning bij Ternaard omdat de mijnbouwwerken grotendeels onder de Waddenzee zouden komen te liggen?
De verplichting tot toetsing op effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) is indirect van toepassing. Werelderfgoed (World Heritage) is cultureel of natuurlijk erfgoed dat wordt beschouwd als onvervangbaar, uniek en eigendom van de hele wereld. Het zijn monumenten, natuurgebieden, gebouwen en landschappen van uitzonderlijke en universele waarde (de Outstanding Universal Value of OUV). De waarden van het Werelderfgoedgebied Waddenzee overlappen voor een groot deel met de beschermde waarden van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
De voorgenomen gaswinning vindt plaats vanaf land. Omdat het gasveld Ternaard grotendeels onder Natura 2000-gebied de Waddenzee ligt, kan dit effecten hebben op de natuurwaarden van de Waddenzee. Als een plan of project mogelijk significant negatieve effecten heeft op de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, geldt hiervoor een vergunningplicht op grond van de Wnb. Er kan alleen een Wnb-vergunning worden verleend als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Dat is zo ook uitgelegd aan UNESCO bij de aanvraag tot de status van Werelderfgoed.
Deelt u de mening dat u, als beheerder van het Werelderfgoed Waddenzee, daarom ook de verplichtingen uit het UNESCO Werelderfgoedverdrag moet betrekken bij het besluit over een natuurvergunning voor Ternaard?
Het UNESCO Werelderfgoedverdrag stelt verschillende voorwaarden voor de siteholder, waaronder een goede bescherming van de Outstanding Universal Value. Als siteholder van het Werelderfgoed Waddenzee is de Minister voor Natuur en Stikstof verantwoordelijk voor het invullen van de verplichtingen uit het UNESCO Werelderfgoedverdrag. Naast beheerder van deze status, is de Minister voor Natuur en Stikstof ook het bevoegd gezag voor het beoordelen van vergunningaanvragen in het kader van de Wnb. Als bevoegd gezag toetst de Minister vergunningaanvragen aan de vereisten die in de wet zijn opgenomen.
Er is sprake van overlap tussen beide rollen omdat de Outstanding Universal Value wordt beschermd via de voorwaarden zoals opgenomen in Wnb. De waarden van het Werelderfgoedgebied Waddenzee overlappen daarnaast grotendeels met de beschermde waarden van het Natura 2000-gebied Waddenzee. Eén van de criteria voor het ontvangen van de status van Werelderfgoed is het goed beschermen van de kernwaarden van het Werelderfgoedgebied. In het nominatiedossier, waarin de Waddenzee bij UNESCO is voorgedragen als Werelderfgoed, is hier uitgebreid op ingegaan. De Waddenzee is voorgedragen met alle activiteiten die op moment van nominatie (2009) al plaatsvonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. Voor die activiteiten is ook toestemming verleend.
In het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is aangegeven dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan. Daarbuiten, zoals in het geval van de voorgenomen gaswinning Ternaard, zijn nieuwe boringen wél toegestaan, mits dit het UNESCO Werelderfgoed niet aantast en significante gevolgen op de betrokken Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Ook is in het nominatiedossier beschreven dat juridische toetsing van nieuwe activiteiten zou plaatsvinden op basis van de Mijnbouwwet en de Wnb.
Kunt u reflecteren op de ontstane situatie, waarbij andere UNESCO-landen zich genoodzaakt hebben gevoeld om zich uit te spreken tegen de mijnbouwactiviteiten op de Waddenzee, omdat Nederland zelf onvoldoende oog lijkt te hebben voor de natuurwaarden daar?
Werelderfgoed is uniek en onvervangbaar in de wereld. Waarom de Waddenzee zo bijzonder is, is vastgelegd in de OUV of uitzonderlijke universele waarde van de Waddenzee. Die status betekent ook dat Nederland verantwoording moet afleggen aan de internationale gemeenschap over het behoud van die uitzonderlijke universele waarde. Wij waarderen het dat UNESCO meekijkt en ons stimuleert om nog beter op de Waddenzee te passen.
Zoals gemeld kan alleen toestemming worden verleend voor mijnbouwactiviteiten als wordt voldaan aan vereisten uit de Mijnbouwwet en de Wnb. Als een plan of project mogelijk significant negatieve effecten heeft op de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, geldt hiervoor een vergunningplicht op grond van de Wnb. Er kan alleen een Wnb-vergunning worden afgegeven als op basis van een passende beoordeling geconcludeerd kan worden dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet worden aangetast. Vanuit de Mijnbouwwet wordt beoordeeld wat de effecten op natuur en milieu zijn van de gaswinning in de diepe ondergrond. Instemming met de gaswinning kan worden geweigerd in verband met nadelige gevolgen voor natuur of milieu.
UNESCO verzoekt om uiterlijk 1 februari 2024 met een reactie te komen in de vorm van een zogenaamde State of Conservation. Nederland wordt samen met Duitsland en Denemarken aangesproken aangezien de drie landen de status van Werelderfgoed delen. Overleg vindt nu plaats met beide landen. De Minister voor Natuur en Stikstof zal voor 1 februari 2024 met een reactie komen op de verschillende verzoeken van UNESCO.
Op welke manier worden de verplichtingen uit het Werelderfgoedverdrag en het recente besluit van de UNESCO, dat een besluit om gaswinning bij Ternaard toe te staan van invloed is op de werelderfgoedstatus, meegewogen bij het besluiten over een natuurvergunning? Hoe zal deze belangenafweging inzichtelijk worden gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid een analyse te maken van de Outstanding Universal Value, waarom het Unesco-rapport duidelijk vraagt?
Ja. De Minister voor Natuur en Stikstof is bereid om de kwaliteit van de Outstanding Universal Value in beeld te brengen. Dat doet de Minister bij voorkeur samen met Duitsland en Denemarken omdat we de status van Unesco werelderfgoed delen met hen. Dit wordt meegenomen in de lopende gesprekken.
Deelt u de mening van de UNESCO dat een samenhangend beeld nodig is van de cumulatieve effecten voor de natuur van de verschillende mijnbouwactiviteiten die plaatsvinden op de Waddenzee? Zo ja, bent u bereid alle cumulatieve effecten in kaart te brengen alvorens een conclusie te trekken over de aangevraagde vergunning?
De Minister voor Natuur en Stikstof is bereid om alle cumulatieve effecten in kaart te brengen. Overleg vindt nu plaats met Denemarken en Duitsland over de vervolgstappen. Daarnaast zal conform de afspraken in het Waddengebied ook het Omgevingsberaad Waddengebied en de Beheerautoriteit Waddenzee worden gevraagd om te reageren op voorgenomen reactie aan Unesco. Als onderdeel van de Agenda voor het Waddengebied 2050 werkt de Minister voor Natuur en Stikstof ook aan het beleidskader natuur Waddenzee om de (cumulatieve) impact van het gebruik op de natuur van de Waddenzee terug te brengen en zo de balans tussen ecologie en economie te herstellen.
De Minister voor Natuur en Stikstof kan dat proces niet afwachten alvorens een conclusie te trekken over de aangevraagde Wnb-vergunning. Daarbij komt dat eventueel nog te ontwikkelen beleid en/of regelgeving niet van toepassing is op de afhandeling van lopende vergunningaanvragen. Overigens vindt in het kader van natuurvergunningverlening ook een toetsing op cumulatieve effecten plaats; zie het antwoord op vraag 6. Een dergelijke toets heeft ook plaatsgevonden voor de voorgenomen gaswinning Ternaard. De Minister voor Natuur en Stikstof kan op dit moment niet vooruitlopen op de formele besluitvorming.
Hoe beoordeelt u het recente in gebreke stellen van de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) vanwege het uitblijven van een beslissing over het vergunnen van de mogelijke gaswinning bij Ternaard? Deelt u de mening dat deze stap van de NAM getuigt van weinig omgevingssensitiviteit en weinig hoop biedt voor de zorgvuldigheid waarmee de NAM zou moeten omgaan met de natuur en het lokale draagvlak?
Wij betreuren het dat de NAM zich genoodzaakt voelt om deze stap te zetten. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat deelt de mening over het gebrek aan omgevingssensitiviteit bij de NAM en zorgvuldig omgaan met lokaal draagvlak.
De aanvraag voor een natuurvergunning voor de voorgenomen gaswinning Ternaard wordt getoetst aan de vereisten uit de Wnb en kan dus alleen plaatsvinden als er zorgvuldig met de natuur wordt omgegaan. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat boren in een UNESCO-werelderfgoedgebied op zijn minst vereist dat een bedrijf een grote mate van maatschappelijke verantwoordelijkheidszin toont?
Ja.
Deelt u de mening dat de NAM in het Groningen-dossier niet haar maatschappelijke verantwoordelijkheidszin heeft genomen?
Het kabinet deelt deze mening. Dat wordt ook bevestigd door de parlementaire enquête «Groningers boven gas».
Deelt u de mening dat de NAM in reactie op de parlementaire enquête nog niets heeft gedaan en daarmee geen maatschappelijke verantwoordelijkheidszin toont?
Het kabinet deelt deze mening. Tot op heden heeft NAM nog geen opvolging gegeven aan de conclusies van de parlementaire enquête.
Deelt u de mening dat, zoals in de Mijnbouwwet (Mbw) wordt genoemd, een gebrek aan verantwoordelijkheidszin (waaronder ook maatschappelijke verantwoordelijkheidszin), waarvan de aanvrager blijk heeft gegeven bij activiteiten onder een eerdere vergunning een grond is om een vergunning te weigeren?
Artikel 9 van de Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid een vergunning voor het opsporen en of winnen van delfstoffen te weigeren op grond van een gebrek aan (maatschappelijke) verantwoordelijkheidszin. De NAM vraagt voor de voorgenomen gaswinning bij Ternaard nu instemming op een winningsplan. Het winningsplan waarvoor nu instemming wordt gevraagd, is gebaseerd op artikel 34 van de Mijnbouwwet en heeft andere weigeringsgronden dan de in artikel 9 van de Mijnbouwwet genoemde winningsvergunning. Deze weigeringsgrond is dus niet van toepassing wanneer het instemming op een winningsplan betreft, maar op instemming met een winningsvergunning. De winningsvergunning voor het gebied (Winningsvergunning Noord Friesland) – waarin het gasveld Ternaard ligt – is al eerder verleend. NAM heeft sinds 1969 de winningsvergunning Noord-Friesland, op basis waarvan zij gas kan winnen en opsporen in het gebied waarvoor de winningsvergunning geldt, waaronder het gasvoorkomen Ternaard.
Deelt u de mening dat, alle hiervoor genoemde bezwaren in overweging nemende, de vergunning voor Ternaard moet worden geweigerd? Zo niet, op basis waarvan bent u overtuigd van de maatschappelijke verantwoordelijkheidszin van de NAM?
Wij kunnen niet vooruit lopen op de nog te nemen besluiten die nodig zijn om gas te kunnen winnen bij Ternaard.
Kunt u garanderen dat zowel de impact van de voorgenomen gaswinning bij Ternaard als de cumulatieve effecten van de winning op de Waddenzee geen negatieve effecten zullen hebben op de natuurwaarde van de Waddenzee
Er kan alleen een Wnb-vergunning worden verleend als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit geldt dus ook voor Natura 2000-gebied de Waddenzee. De nadelige gevolgen voor natuur en milieu worden ook afgewogen binnen de kaders van de Mijnbouwwet bij de beoordeling van het ingediende winningsplan.
Kunt u volledig garanderen, zonder enige vorm van twijfel, dat er nooit of te nimmer een lekkage zal plaatsvinden van de buizen die worden geboord onder de Waddenzee?
De garantie dat er nooit of te nimmer een lekkage zal plaatsvinden in een van de buizen onder de Waddenzee, kunnen wij niet geven. De wet- en regelgeving is erop gericht om een lekkage te voorkomen en, indien deze toch plaatsvindt, de effecten zo sterk mogelijk te beperken. Het is de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat om binnen het kader van de wet mijnbouwvergunningen te verlenen. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ziet er op toe dat de mijnbouwbedrijven de wet- en regelgeving naleven.
Een van de veiligheidsmaatregelen bij gasputten is het gebruiken van een dubbele verbuizing. Met deze dubbele barrière wordt het gas in de put gescheiden gehouden van de omliggende bodemlagen. Dichter naar het oppervlakte neemt het aantal verbuizingen toe. Vanaf 500 meter tot vlak onder het oppervlakte bestaat de put uit vijf buizen. Om de buitenste buis zit cement. Op deze wijze wordt er voor gezorgd dat er meerdere barrières zijn die lekkages naar de omliggende lagen kunnen voorkomen.
Het is de verantwoordelijkheid van het mijnbouwbedrijf om installaties en putten op een veilige wijze te exploiteren. Hiertoe behoort tevens het vergaren van voldoende informatie ten behoeve van onderhoud, reparaties en in dit geval ook het voorkomen en eventueel opvolgen van incidenten. Iedere mijnbouwonderneming in Nederland moet daarom een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem hebben. Gasputten worden middels dit zorgsysteem gemonitord en onderhouden. Bij afwijkingen van de normen kan tijdig en, indien nodig, direct worden ingegrepen om te voorkomen dat er een lekkage bij de put optreedt. SodM houdt ook toezicht op het putintegriteit zorgsysteem.
Op welke manier neemt u de zwaarwegende natuurbelangen mee in het te nemen besluit? Bent u bereid om alle juridische mogelijkheden aan te grijpen om het afgeven van de natuurvergunning voor de voorgenomen gaswinning bij Ternaard te voorkomen?
Er kan alleen een Wnb-vergunning worden verleend als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit geldt dus ook voor Natura 2000-gebied de Waddenzee.
Deelt u de mening dat, zelfs al zou het zo zijn dat natuurlijke kenmerken niet worden aangetast door eventueel gaswinning bij Ternaard, een natuurvergunning kan worden geweigerd vanwege zwaarwegende natuurbelangen?
Een weigering van een vergunning zonder dat er sprake is van significante gevolgen, vergt een bijzondere motivering aan de hand van vastgesteld (natuur)beleid op basis van artikel 1.10 van de Wnb. Deze zwaarwegende natuurbelangen moeten wel vastliggen in beleid of regelgeving. Het huidige beleid zoals vastgelegd in de structuurvisie Waddenzee en Agenda voor het Waddengebied 2050, voorziet niet in de mogelijkheid voor de Minister voor Natuur en Stikstof om een strenger toetsingskader te hanteren. Zowel in de structuurvisie Waddenzee als in de Agenda voor Waddengebied 2050 is opgenomen dat gaswinning vanuit kleine velden onder de Waddenzee vanaf een locatie op het land mogelijk is met toepassing van het «hand-aan-de-kraan»-principe. In het coalitieakkoord van 15 december 2021 is bepaald dat geen nieuwe vergunningen meer worden verleend voor gaswinning onder de Waddenzee, maar dat de procedure ten aanzien van de voorgenomen gaswinning Ternaard nog wordt afgerond.
Deelt u de mening van het juridische advies van de Waddenacademie dat wanneer door aanvullend onderzoek het wegnemen van de tekortkomingen van de hand-aan-de-kraan-aanpak en andere maatregelen het oordeel zou ontstaan dat redelijke wetenschappelijke twijfel over significante gevolgen kan worden uitgesloten, dan, gelet op de formulering van artikel 2.7, derde lid van de Wet natuurbescherming, moet worden aangenomen dat de Minister van LNV alsnog de mogelijkheid heeft om een vergunning te weigeren?
Wij kunnen nu niet vooruit lopen op een formeel besluit op de vergunningaanvraag. Wij delen de mening dat – als de Minister voor Natuur en Stikstof constateert dat significante gevolgen kunnen worden uitgesloten – het mogelijk is om te regelen dat nieuwe gaswinning onder de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone wordt verboden. Een dergelijke weigering staat op grond van toepassing van nieuw – tijdens de besluitvormingsprocedure – tot stand gekomen beleid op gespannen voet met de rechtszekerheid. De consequentie van toepassing van gewijzigd beleid kan dan volgens de landsadvocaat2 zijn dat door de Staat moet worden voorzien in nadeelcompensatie of schadevergoeding voor de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM).
Deelt u de mening dat normaliter ontwerp-vergunningen ter inzage worden gelegd nadat de Commissie voor de milieu-effectrapportage de gelegenheid heeft gehad om over het Milieueffectrapportage (m.e.r.) advies uit te brengen?
Nee, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat deelt die mening niet.
Met de Rijkscoördinatieregeling wordt beoogd besluitvormingsprocessen te stroomlijnen en één periode te creëren waarin de ontwerpbesluiten en het MER ter inzage liggen en er zienswijzen kunnen worden ingediend. Artikel 7 32 lid 1 Wet milieubeheer schrijft voor dat zienswijzen over het milieueffectrapport gelijktijdig met de ontwerpbesluiten naar voren kunnen worden gebracht. De Commissie m.e.r. betrekt de zienswijzen die betrekking hebben op het MER vervolgens bij haar advies3. Wetgeving en staande praktijk zijn dus zo ingericht dat de zienswijzenprocedure vooraf gaat aan het advies van de Commissie m.e.r., zodat de Commissie de zienswijzen die zijn ingediend over het MER kan betrekken bij de advisering. De werkwijze in het geval van Ternaard is niet alleen bij deze procedure gevolgd maar is de staande werkwijze voor alle besluiten waarbij een MER wordt opgesteld.
Klopt het dat dit niet het geval is geweest bij de terinzagelegging voor de vergunning voor Ternaard? Zo ja, deelt u de mening dat hierdoor de ontwerpen opnieuw ter inzage moeten worden gelegd?
Zie het antwoord op vraag 23.
Op welke manier zullen omwonenden worden meegenomen in de recente ontwikkelingen en op welke manier zullen zij een stem krijgen in het vervolgproces?
Omwonenden worden geïnformeerd over recente ontwikkelingen via de regionale overheden en via het netwerk van het omgevingsproces. De besluitvorming over Ternaard wordt nu eerst afgerond. Het hangt van het besluit af hoe omwonenden vervolgens hun stem kunnen laten horen.
Wanneer zal de nieuwe Mijnbouwwet aan de Kamer worden voorgelegd, waarin wordt vastgelegd dat er geen nieuwe vergunningen zullen worden afgegeven voor mijnbouw op/onder de Waddenzee, met uitzondering van vergunningen voor onderhoud en verwijdering)?
Op 15 juni 2023 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer geïnformeerd over de planning rondom de uitwerking van de contourennota voor aanpassing van de Mijnbouwwet (Kamerstuk 32 849, nr. 229). De daarin aangekondigde internetconsultatie over de AmvB uitsluiten nieuwe winning van delfstoffen onder het Waddengebied is gestart op 14 juli jl. en is op 25 augustus jl. geëindigd. Op dit moment is de Staatssecretaris alle reacties aan het verwerken en de benodigde toetsen in het kader van nieuwe regelgeving aan het uitvoeren voordat de wijziging verder in procedure kan worden gebracht.
Kunt u, uitgaande van de uitgangspunten van de contourennota mijnbouw, aangeven wanneer er een einde komt aan de bestaande winning op de Waddenzee? Kunt u dit specificeren per winningslocatie?
De winningsplannen voor bestaande gaswinning onder de Waddenzee vanaf land lopen in 2035 af. De zoutwinning (vanuit Harlingen) die momenteel plaatsvindt onder de Waddenzee kent een einddatum in 2052. In het eerder gepubliceerde ontwerpbesluit Ternaard werd uitgegaan van een einddatum van 31 december 2037.
Zoals in de contourennota aangegeven, is het voornemen van dit kabinet om de winningen na afloop van de bestaande winningsplannen te beëindigen en ook geen nieuwe winningen meer toe te staan. Met de hiervoor genoemde AMvB wordt beoogd dit te bereiken. Deze AMvB is afgelopen zomer in consultatie gegaan. In deze consultatieversie is aangegeven dat het waarschijnlijk is dat de delfstoffenwinning in de Waddenzee rond 2035 moet stoppen vanwege de versnelde zeespiegelstijging. Hiervoor zal dan het instrument Hand aan de Kraan worden benut.
Het bericht ‘Bagagemedewerkers mogen maximaal 216 koffers per dag tillen op Schiphol, maar zitten vaak aan de 200 per uur’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bagagemedewerkers mogen maximaal 216 koffers per dag tillen op Schiphol, maar zitten vaak aan de 200 per uur»?1 Kent u het onderliggende rapport van de Arbeidsinspectie?
Ja, ik ken het bericht en het onderliggende rapport dat, in opdracht van de Arbeidsinspectie, is opgesteld door Ergos Human Factors Engineering.
Onderschrijft u de stelling van de Arbeidsinspectie dat dit vooroorlogs is?
Ik vind het allereerst van belang te benadrukken dat de Arbeidsinspectie niet stelt dat dit vooroorlogs is. In het rapport van Ergos Human Factors Engineering wordt aangegeven dat het op grote schaal inzetten van menskracht voor het tillen en verplaatsen van lasten na de Tweede Wereldoorlog geleidelijk uit het Nederlandse arbeidsbeeld is verdwenen en vervangen is door mechanisering en automatisering. Bij de bagageafhandeling op Schiphol komt dit werk echter nog veel voor. Sommige werkzaamheden zullen daarnaast waarschijnlijk door hun specifieke eigenschappen vrijwel altijd door menskracht moeten worden uitgevoerd.
Dat neemt niet weg dat ik de uitkomsten van het onderzoek zeer zorgelijk vind. In het geval van de bagage afhandeling op de luchthaven Schiphol is er ook sprake van mechanisering en automatisering, maar de inzet hierop is onvoldoende gebleken. Dat vind ik kwalijk. Mensen moeten gezond en veilig hun werk kunnen uitvoeren. Daarvoor is hedendaagse techniek beschikbaar die de arbeidsomstandigheden bevordert. De werkgever is hiervoor primair verantwoordelijk. Het verbeteren van de arbeidsomstandigheden door innovatie, mechanisering en automatisering moet echt beter.
Klopt het dat de lage prioriteit voor het welzijn van werknemers vooral is ingegeven door het feit dat uitzendkrachten met fysieke klachten eenvoudig worden vervangen door een ander? In hoeverre is Schiphol of de door Schiphol ingehuurde bagageafhandelingsbedrijven verantwoordelijk voor de langetermijngezondheidsgevolgen en het welzijn van (ex-)werknemers?
Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen. Zonder af te doen aan deze verantwoordelijkheid, zijn de grondafhandelingsbedrijven als werkgevers op grond van de wet primair verantwoordelijk om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
Wat de afwegingen van de individuele bedrijven zijn, kan ik niet beoordelen. Of het nu om een werknemer of uitzendkracht gaat, fysieke klachten mogen niet door werk ontstaan. Ik vind het onaanvaardbaar als werkgevers die hun personeel onder ongezonde en onveilige omstandigheden laten werken, hen ongeacht de motieven eenvoudig zouden vervangen bij een arbeidsongeval of fysieke klachten. De werkgever behoort altijd maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor zijn personeel te voorkomen. Ook dient hij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers.
Kunt u ingaan op de mogelijke aansprakelijkheid van de verschillende ketenpartners voor mogelijke gezondheidsschade?
Als het gaat om verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid geldt primair dat de werkgever vanuit de Arbowet verantwoordelijk is voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Voor de situatie op Schiphol betekent dit dat de verschillende werkgevers op Schiphol primair verantwoordelijk zijn voor de arbeidsomstandigheden waaronder hun werknemers werken.
Schiphol speelt wel een rol bij het bevorderen van gezond en veilig werken in de keten. In het kader van verantwoord opdrachtgeverschap is het van belang dat het bij de aanbesteding, uitvoering en evaluatie van een opdracht rekening houdt met gezond en veilig werken en hierover afspraken maakt. Concreet voor Schiphol betekent dit dat partijen gedurende de uitvoering van de werkzaamheden met elkaar in gesprek blijven om toe te zien op de uitvoering van de afspraken die gemaakt zijn, zoals dat in goed contractbeheer gebeurt.
De werknemer kan bij gezondheidsschade zijn (ex-)werkgever aansprakelijk stellen als deze is veroorzaakt door het werk of de arbeidsomstandigheden. In incidentele gevallen kan ook de opdrachtgever op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 7: 658, lid 4) door een benadeelde werknemer privaatrechtelijk worden aangesproken.
Acht u het redelijk dat werknemers en voormalige werknemers die zwaarder werk moesten verrichten dan de regels toestaan en hierdoor klachten hebben ontwikkeld, financieel gecompenseerd worden? Zo ja, ben u bereid om werknemers hierin bij te staan?
In het geval dat iemand nog steeds werkzaam is bij het bedrijf, kan de bedrijfsarts een rol spelen om te beoordelen of gezondheidsklachten zijn ontstaan door werk. Indien werkgever en werknemer er niet uit komen met elkaar, kan de werknemer een civiele procedure starten bij de rechter. Het is niet aan mij om daar een positie over in te nemen.
Kunt u ingaan op de stelling van de onderzoekers dat het nog acht tot tien jaar gaat duren, voordat de ergste problemen voorbij zijn?
De onderzoekers van Ergos stellen dat het 8–10 jaar zal duren voordat afdoende structurele technische maatregelen geïmplementeerd zijn om het afhandelen van bagage te mechaniseren en te automatiseren. De mechanisering van de bagageafhandeling is nodig om het risico op klachten door fysieke belasting te voorkomen. Dit is op de lange termijn de gewenste eindsituatie. Op korte termijn moeten werkgevers technische en organisatorische maatregelen nemen om het risico op klachten door fysieke belasting te beperken. Momenteel is er bij de bagageafhandelaren op Schiphol sprake van een sterk verhoogd risico voor de gezondheid van werknemers door fysieke belasting. Werkgevers moeten dit risico per direct verlagen, bijvoorbeeld door het gebruik van de wel beschikbare (til)hulpmiddelen, door andere technische maatregelen in combinatie met taakroulatie of andere organisatorische maatregelen.
Deze aanpak sluit aan bij de arbeidshygiënische strategie, art 3, lid 1b van de Arbowet. Dit geeft de volgorde aan waarin naar oplossingen gezocht moet worden om het risico op klachten door fysieke belasting te voorkomen. Maatregelen die de bron van het risico wegnemen hebben de voorkeur, in het geval van de bagageafhandeling betekent dat de automatisering/mechanisering van de bagageverwerking. Als dit (nog) niet mogelijk is of ontoereikend komen collectieve technische en organisatorische maatregelen in beeld, die het risico reduceren. Dit is het type maatregelen waar de bagageafhandelaren per direct mee aan de slag moeten. Om te vermijden dat in de toekomst, wederom, de fysieke belasting bij het afhandelen van bagage te hoog wordt, is van de betrokken bedrijven geëist dat het werk gemechaniseerd of geautomatiseerd wordt. Hiermee wordt voorkomen dat werknemers nog structureel bagage handmatig moeten tillen.
Welke extra maatregelen zijn nodig, nu de maatregelen die Schiphol vanaf april wil nemen (inclusief nieuwe machines), onvoldoende zijn om aan de regels te voldoen en werknemers te beschermen tegen lichamelijke klachten?
In de huidige situatie is er bij de bagageafhandeling op Schiphol sprake van een sterk verhoogd risico voor de gezondheid van werknemers door fysieke belasting. Werkgevers moeten dit risico per direct verlagen, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 6. Met de lasten onder dwangsom die zijn opgelegd aan de bagageafhandelaren dwingt de Arbeidsinspectie de werkgevers technische en organisatorische maatregelen te nemen om de fysieke belasting zoveel mogelijk te beperken. De Arbeidsinspectie inspecteert regelmatig of de vereiste maatregelen genomen worden.
Wat gebeurt er, nadat de maximale dwangsom is betaald, maar het probleem nog niet is verholpen? Grijpt u dan zelf in met zwaardere middelen?
De vastgestelde lasten onder dwangsom die zijn opgelegd aan bagageafhandelaren gelden per maand, met een maximum dwangsom die bij onveranderde omstandigheden na zes maanden bereikt wordt. In het geval de maximale dwangsom is verbeurd, maar de problemen nog onvoldoende zijn verholpen zal op dat moment door de Arbeidsinspectie bekeken moeten worden wat een passend vervolg is. Ook blijf ik vanuit ketenverantwoordelijkheid in gesprek met Schiphol als exploitant van onze nationale luchthaven over de noodzakelijke verbetering van de arbeidsomstandigheden.
Op welke wijze wordt er geïnspecteerd, hoe vaak gebeurt dat en hoe vaak wordt er melding gemaakt of worden er overtredingen aangetroffen? Hoe is hier de afgelopen jaren opvolging aan gegeven?
Een inspectie van de Arbeidsinspectie bestaat doorgaans uit een rondgang door het bedrijf, over de arbeidsplaats, gesprekken met de bedrijfsleiding en ondernemingsraad en bestuderen van opgevraagde documenten, zoals de RI&E en het bijbehorende Plan van Aanpak.
De Tweede Kamer is het afgelopen jaar via verschillende (tussen)rapportages2 geïnformeerd over de inzet van de Arbeidsinspectie op Schiphol. Daaruit blijkt dat de Arbeidsinspectie de afgelopen 10 jaar ruim 400 inspecties heeft uitgevoerd vanuit risicogericht toezicht en op basis van 500 meldingen ruim 1100 overtredingen heeft vastgesteld. Zoals vermeld in de Rapportage Schiphol die in januari 2023 aan de Kamer is aangeboden, zijn er de afgelopen jaren een handvol meldingen gedaan in relatie tot fysieke belasting. Op dit moment lopen verschillende handhavingstrajecten van de Arbeidsinspectie, waarover uw Kamer op 5 september jl.3 is geïnformeerd.
Wat zegt dit allemaal over Schiphol als werkgever, nu zelfs de nieuwste terminals zijn ontwikkeld zonder naar de gezondheid van werknemers te kijken?
De nieuwste terminals waarnaar in het artikel wordt gerefereerd, zijn ontwikkeld in 2020. Of deze zijn ontwikkeld zonder naar de gezondheid van werknemers te kijken, kan ik niet beoordelen.
De Minister van IenW en ik zitten de afgelopen twee jaar met enige regelmaat met het huidige bestuur van Schiphol en FNV om tafel. In deze overleggen spreken wij Schiphol aan op de voorbeeldfunctie die het heeft als exploitant van de nationale luchthaven. Wij zien dat Schiphol dit serieus neemt en de afgelopen periode verschillende stappen heeft gezet. Daarbij is het overigens van belang, zoals ook in antwoord 3 toegelicht, dat de grondafhandelingsbedrijven als werkgevers op grond van de wet primair verantwoordelijk zijn om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
Schiphol en de grondafhandelingsbedrijven hebben recentelijk een plan van aanpak4 gepubliceerd om het werk in de bagagehallen lichter te maken. Ook in het, in april gepubliceerde, achtpuntenplan kondigt Schiphol betere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden aan. Daarnaast is er een License to operate (LTO) waarin minimum standaarden gedefinieerd wordenvoor veiligheid, kwaliteit en operatie voor de bedrijven die werkzaam zijn op Schiphol.
De Minister van IenW en ik zullen ook in de toekomst in gesprek blijven met Schiphol en de ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen.
Openbare pachtveilingen van het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen bij omwonenden over openbare pachtveiling Rijksvastgoedbedrijf»?1
Ja. En laat ik die zorgen gelijk wegnemen: Deze percelen zijn inmiddels gegund aan een agrariër die hierop biologisch zal gaan telen.
Klopt het dat een landbouwperceel aan de Kievietsweg in Almere, waar al ruim dertig jaar biologisch wordt geboerd, zonder enkele beperking aan agrarisch gebruik wordt geveild? Waarom wordt er zelfs vermeld dat de grond beschikbaar is voor bollenteelt?
Voor het landbouwperceel aan de Kievitsweg is een bouwplan voorgeschreven. Het klopt dus niet dat er geen beperkingen aan het agrarisch gebruik worden gesteld. Binnen zo’n bouwplan kan er biologisch of gangbaar geteeld worden. Het was bij het Rijksvastgoedbedrijf niet bekend dat er op dit perceel al ruim dertig jaar biologisch wordt geboerd. Het Rijksvastgoedbedrijf gaat uit van informatie die wordt aangeleverd door de (afgaande) pachter.
Voor dit perceel heeft het Rijksvastgoedbedrijf geen informatie gekregen van de (afgaande) pachter gekregen waaruit dit blijkt.
Daarbij is het goed te weten dat ook voor bloembollen en lelies geldt dat deze biologisch geteeld kunnen worden.
Waarom wordt er niet standaard door het Rijksvastgoedbedrijf vermeld dat het gaat om pachtgrond waarop biologisch is geteeld?
Als het bij het Rijksvastgoedbedrijf bekend is dat het gaat om pachtgrond waarop biologisch geteeld is, dan wordt dit bij de omschrijving van het object vermeld in het Biedboek van de openbare inschrijving. Bij een ander perceel is dat dan ook gebeurd. Voordat een perceel via een openbare inschrijving wordt aangeboden wordt gekeken of er sprake is van een biologisch perceel. Hierbij gaat het Rijksvastgoedbedrijf uit van informatie die wordt aangeleverd door de (afgaande) pachter, dit is hier door de afgaande pachter niet gebeurd. En als een perceel door de afgaand pachter biologisch gebruikt is, dan zal dat perceel gegund worden aan een inschrijver die het perceel binnen de biologische landbouw zal aanwenden.
Hoe past deze gang van zaken bij het Rijksvastgoedbedrijf bij de doelstelling van de overheid om 15 procent biologische landbouw te hebben in 2030? Deelt u de mening dat werkwijze juist leidt tot mínder biologische landbouw?
Deelt u de zienswijze dat adequaat pachtbeleid juist een uitgelezen middel is om meer biologische landbouw te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat biologische pachtgrond bescherming verdient en alleen beschikbaar zou moeten zijn voor biologische landbouw? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar de zorgen van omwonenden dat er mogelijks bestrijdingsmiddelen naast hun huis zullen worden toegepast? In hoeverre voldoet dat aan de eisen voor een spuitvrije zone van 50 meter tot woon- en verblijflocaties? Wordt deze regel wel in acht genomen en gehandhaafd?
Wij kunnen de zorg van de omwonenden die hieruit spreekt goed voorstellen. Het Rijksvastgoedbedrijf kijkt bij de uitgifte van de gronden naar bestaande wet- en regelgeving. Voor spuitvrije zones is echter geen algemeen verbindende regeling op basis waarvan er een verplichte spuitvrije zone gehanteerd moet worden. Daarmee ontbreekt ook een grondslag voor het Rijksvastgoedbedrijf om hier een bepaling over op te nemen in de pachtovereenkomst en is handhaving door het Rijksvastgoedbedrijf ook niet aan de orde.
Het Woo-verzoek 2022.217, betreffende o.a. de overeenkomsten met laboratoria tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met Wet open overheid (Woo)-dossier 2022.217, waarin de verzoekende partij om de getekende overeenkomsten vraagt waarin overheidsinstanties met commerciële laboratoria afspraken hebben gemaakt over het testen van samples tijdens de epidemiologische surveillance voor COVID-19?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Bent u ervan op de hoogte dat dit Woo-verzoek al meer dan een jaar loopt?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat verzoekster door een jurist van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport enige tijd geleden is medegedeeld dat de contracten na lang zoeken eindelijk zijn verzameld?
Ja.
Kunt u aangeven waarom die contracten vervolgens niet worden verstrekt, dan wel geopenbaard, met daar waar nodig het gebruikelijke weglakken van informatie? Wat is de precieze reden dat de contacten (nog) niet publiek zijn?
De verzamelde documenten worden beoordeeld op grond van de Woo, om te beoordelen of er uitzonderingsgronden van toepassing zijn, waardoor informatie niet openbaar kan worden gemaakt. Dat beoordelen heeft meer tijd gekost dan voorzien.
Waarom heeft uw ministerie de administratie niet zodanig op orde dat dergelijke contracten desgevraagd verstrekt kunnen worden?
Het verstrekken van de contracten kost tijd. Dit heeft te maken met de enorme hoeveelheid Woo-verzoeken die het Ministerie van VWS heeft ontvangen.
Wilt u zorg dragen dat de gevraagde contracten zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd zodat onnodige juridische procedures kunnen worden voorkomen en kunt concreet aangeven binnen welke termijn u van plan bent dit te doen? Zo nee, waarom kunt u niet toezeggen hiervoor zo spoedig mogelijk te gaan zorgen?
Op 17 oktober jl. is er een (deel) besluit genomen over het Woo-verzoek. Binnenkort zal er een geanonimiseerde versie van dit besluit te vinden zijn dat voor iedereen toegankelijk is op open.minvws.nl. In het (deel) besluit hebben wij aangegeven dat het deel van het verzoek dat ziet op de gevraagde contracten dusdanig groot is dat wij genoodzaakt zijn dit via onze gefaseerde werkwijze voor corona Woo-verzoeken te behandelen. Zodra er (een deel van de) contracten die onder het Woo-verzoek vallen beoordeeld zijn, en deze voor publicatie in aanmerking komen, wordt de indiener van het Woo-verzoek hierover geïnformeerd aan de hand van een deelbesluit.
Het onderzoek ‘COVID-19 Infection Rates in Vaccinated and Unvaccinated Inmates: A Retrospective Cohort Study’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek «COVID-19 Infection Rates in Vaccinated and Unvaccinated Inmates: A Retrospective Cohort Study»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de bevindingen uit dit onderzoek, die laten zien dat personen die bivalente coronavaccin-boosters hebben ontvangen een grotere kans hebben om alsnog/weer geïnfecteerd te raken met het SARS-COV-2-virus, dan personen die geen coronavaccinatie hebben gekregen? Bent u op de hoogte van de verschillende andere onderzoeken, zoals onder andere die van de Cleveland Clinic, die laten zien dat mensen die zogeheten «up to date» zijn wat betreft coronavaccins een grotere kans hebben om alsnog geïnfecteerd te raken met SARS-COV-2 dan mensen die niet «up to date» zijn?
De studie waarnaar verwezen wordt kent meerdere beperkingen. Zo is er bijvoorbeeld niet gecorrigeerd voor eerder doorgemaakte corona-infecties. Ook het onderzoek van Cleveland Clinic waar vermoedelijk aan wordt gerefereerd2 toont niet aan dat er een causaal verband is tussen (herhaal)vaccinaties en een groter risico op een corona-infectie3. Bovendien is het doel van vaccinatie niet om infectie, maar om ernstige ziekte en sterfte door COVID-19 te voorkomen. De coronavaccins zijn hierin erg effectief.
Aangezien deze studie aangeeft dat er weliswaar meer gevaccineerde dan ongevaccineerde respondenten waren, maar de statistische infectieratio onder de gevaccineerde respondenten nog altijd significant hoger was dan onder de niet-gevaccineerde respondenten, kunt u een analyse geven met betrekking tot de effectiviteit van de bivalente coronavaccin-boosters, indien u nog altijd van mening bent dat deze vaccins ervoor zorgen dat personen minder snel geïnfecteerd raken met SARS-COV-2?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn Nederlandse cijfers beschikbaar met betrekking tot de infectieratio van personen die een bivalente coronavaccin-booster hebben ontvangen ten opzichte van personen die niet zijn gevaccineerd tegen het coronavirus? Zo nee, gaat een dusdanig onderzoek worden gedaan?
Het RIVM doet onderzoek naar de vaccineffectiviteit tegen infectie binnen de Vaccinatiestudie Corona (VASCO). Op 16 februari jl. is een wetenschappelijk artikel verschenen over de effectiviteit van boostervaccinatie met bivalent vaccin tegen infectie met de omikronvariant van het virus4.
Kunt u analyseren hoe het mogelijk is dat eerdere studies de vermeende effectiviteit van coronavaccins tegen infectie en transmissie vaststelden, maar er nu steeds meer wetenschappelijke onderzoeken naar buiten komen die het tegendeel concluderen? Waar komt deze discrepantie in uw optiek vandaan?
De mate waarin een vaccinatie helpt infectie te voorkomen en transmissie van het virus te beperken kan na verloop van tijd afnemen. Dit is onder meer ook afhankelijk van de eigenschappen van de circulerende virusvarianten en de immune escape door veranderingen in het virus. Dit betekent niet dat vaccinatie helemaal geen bescherming biedt tegen infectie en/of transmissie.
Nu de coronabesmettingen volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) weer oplopen, wordt in Nederland actief gemonitord wat de verhouding van besmettingen/positieve testen is tussen gevaccineerde en niet-gevaccineerde personen en hoeveel en welke vaccins door personen zijn ontvangen? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken welk beeld daaruit naar voren komt? Zo nee, waarom wordt dit niet in kaart gebracht?
Nee, ik zie hier geen reden toe.
Bent u op de hoogte van de onderzoeken die laten zien dat het «stapelen» van coronavaccins en/of het mRNA spike-eiwit mogelijk leiden tot verslechtering van het innate immuunsysteem van mensen? Zo ja, blijft u dan nog altijd bij uw standpunt dat er geen aanwijzingen zijn dat (herhaaldelijke) coronavaccinatie zou kunnen leiden tot een (tijdelijk) verzwakte gezondheid waardoor juist een grotere bevattelijkheid voor infectie met het SARS-COV-2-virus optreedt?
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 26 juli 20225 en 21 november 20226.
Gaat u de mensen die binnenkort worden uitgenodigd voor de najaars-coronavaccinatieronde, die begin oktober van start gaat, actief monitoren om te kijken of de bevindingen en cijfers van de hierboven genoemde studie representatief zijn?
Nee, ik zie hier geen reden toe.
Indien ook in Nederland blijkt dat meer gevaccineerde dan ongevaccineerde mensen geïnfecteerd raken met het SARS-COV-2-virus, welke gevolgen heeft dat dan voor het coronavaccinatieprogramma?
Dit zou geen gevolgen hebben voor het coronavaccinatieprogramma. Het doel van vaccinatie is het voorkomen van ernstige ziekte en sterfte door COVID-19.
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het openbaar worden van de contracten van bepaalde landen met vaccinproducenten, waaruit onder andere blijkt dat de producenten geen informatie hadden over de mogelijke bijwerkingen, lange termijneffecten en effectiviteit van de coronavaccins? Stond soortgelijke informatie ook in de contracten die de Nederlandse overheid heeft gesloten met vaccinproducenten? Zo ja, wie hebben deze overeenkomsten gezien, wanneer en is deze informatie gedeeld en met wie? Indien de Nederlandse overheid op de hoogte was van deze informatie in de contracten, waarom is de Kamer en de Nederlandse burger daarover dan niet geïnformeerd?2
Zie de antwoorden van de toenmalige Minister van VWS op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) van 30 juli 20218.
Aangezien van de primaire coronavaccins niet bekend was wat de effectiviteit en de mogelijke (schadelijke) lange termijneffecten waren, is het toch niet meer dan aannemelijk dat dit ook geldt voor de bivalente boosters en de mogelijke andere nieuwe varianten van de coronavaccins die nog ontwikkeld/ingezet gaan worden? Waarom bent u bereid een risico te lopen met de gezondheid van mensen als de epidemiologische situatie niet meer dusdanig is dat sprake is van een acute handelingsnoodzaak die rechtvaardigt dat dergelijke risico’s worden genomen?
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 2 september 20229.
Hoe wordt de effectiviteit van de bivalente coronavaccin-boosters gemeten en hoe/waar/wanneer wordt deze data openbaar gemaakt en beschikbaar gesteld voor onderzoekers?
Het RIVM rapporteert periodiek over de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname10. Ook wordt met de VASCO-studie onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de coronavaccins op de lange termijn. De resultaten van VASCO worden in wetenschappelijke publicaties beschreven11.
De Nederlandse man die al twee maanden om onduidelijke redenen vast zit in een Spaanse cel, in aanvulling op de vragen het lid Van Baarle |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rel rond «onschuldig» opgepakte Nederlander in Spanje escaleert: Nederland aangeklaagd om nalatigheid»?1, 2
Ja.
Hoe kan het dat een Nederlandse man die door de politie en het Openbaar Ministerie nergens van verdacht wordt, al twee maanden in het buitenland wordt vastgehouden op basis van vermeende activiteiten in Nederland?
De zaak van betrokkene is op dit moment onder de rechter. Bovendien zijn wij gebonden aan onder andere de AVG rondom individuele casuïstiek. Wij moeten daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording over de concrete casus.
In algemene zin heeft Nederland geen toegang tot de Spaanse informatie die ten grondslag ligt aan de Spaanse beslissingen en kunnen we ons niet mengen in de Spaanse rechtsgang. Wij kunnen u wel mededelen dat het Openbaar Ministerie het Ministerie van Justitie heeft geïnformeerd dat betrokkene, zoals reeds bekend, niet wordt of werd verdacht van enig strafbaar feit gepleegd in Nederland en niet strafrechtelijk gesignaleerd staat of heeft gestaan. Het Openbaar Ministerie heeft deze informatie eerder al gedeeld met de advocaat van betrokkene. Betrokkene is ook niet gesignaleerd door andere Nederlandse overheidsinstanties. Voorts heeft de Nederlandse Politie van de Spaanse autoriteiten vernomen dat betrokkene niet is aangehouden op grond van informatie van de Nederlandse politie.
Kunt u uitsluiten dat Nederlanders die nergens van verdacht worden, in het buitenland worden vastgehouden op basis van door Nederland gedeelde informatie?
Nee dat kan de Minister van Justitie en Veiligheid niet. We doen er wel alles aan om te voorkomen dat Nederlanders die nergens van verdacht worden, in het buitenland worden vastgehouden op basis van door Nederland gedeelde informatie. Als Minister van Justitie en Veiligheid vind ik het wel belangrijk om te benadrukken dat de aanzienlijke dreiging die uitgaat van terrorisme en ernstige criminaliteit niet stopt bij de landsgrenzen. Het is daarom cruciaal, en ik waardeer ook de steun van uw Kamer, om gezamenlijk met Europese en internationale partners op te treden en binnen de daarvoor geldende afspraken en wettelijke kaders, informatie te delen. Met als belangrijk onderdeel hiervan het kunnen signaleren van personen, voor zowel opsporing als vervolging. Er vindt doorlopend toetsing plaats in de signaleringssystemen op onjuiste of verouderde informatie. Als daar aanleiding toe is, worden signaleringen verwijderd. Voor een uitgebreidere toelichting hierover verwijzen wij u naar de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: – Een onzichtbare muur – en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907) en de Kamerbrief met kenmerk 29 754, nr. 679.
Welke inspanningen heeft u gepleegd om hier opheldering over te krijgen?
De Nederlandse Politie en het Openbaar Ministerie hebben zich ertoe ingespannen om de situatie opgehelderd te krijgen. Zo is er informatie gedeeld met de advocaat van de betrokkene en heeft de Nederlandse politie meermaals contact opgenomen met de Spaanse politie om erop te wijzen dat betrokkene in Nederland niet wordt verdacht van enig strafbaar feit en niet gesignaleerd staat of heeft gestaan. In het kader van de consulaire bijstand aan betrokkene heeft de Nederlandse ambassade in Madrid meermaals contact gehad met de Spaanse autoriteiten. De ambassade heeft betrokkene en familie gewezen op de mogelijkheid een Nederlandse advocaat in Spanje in te schakelen. Daarnaast is betrokkene door twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid en de Honorair Consul van Valencia bezocht. Er is regelmatig contact geweest met betrokkene, diens familie en advocaten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken hebben nauw samengewerkt om duidelijkheid te krijgen over de situatie van betrokkene.
Heeft u, net als de burgemeesters van Arnhem en Tilburg vandaag hebben gedaan, het Openbaar Ministerie in Spanje gevraagd om de man vrij te laten, omdat hij in Nederland nergens van verdacht wordt noch op een opsporingslijst staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze en eerdere vragen van het lid Van Baarle zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen een week te beantwoorden?
Ja, we proberen de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Zorgmedewerkers die ziek worden na coronavaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek waaruit blijkt dat zorgmedewerkers in toenemende mate ziek worden en uitvallen door gezondheidsklachten naarmate zij meer coronavaccinaties ontvangen?1
Ja.
Weet u of de cijfers van dit onderzoek representatief zijn voor de situatie onder gevaccineerde zorgmedewerkers in Nederland? Zo ja, kunt u deze data en een bijbehorende analyse delen? Zo nee, bent u bereid/voornemens om vergelijkbaar onderzoek te laten doen, om te kijken of er in Nederland sprake is van een vergelijkbare situatie?
Er zijn geen specifieke cijfers bekend over gezondheidsklachten na vaccinatie bij zorgmedewerkers in Nederland. Het is derhalve niet mogelijk uitspraken te doen over de representativiteit van de cijfers uit het onderzoek of hier duiding aan te geven. Ik ben niet voornemens een vergelijkbaar onderzoek te laten uitvoeren in Nederland. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga)2 3, zijn de meeste gezondheidsklachten na vaccinatie die worden gemeld niet ernstig en gaat het om bekende bijwerkingen die op kunnen treden na vaccinatie.
Weet u hoe de cijfers met betrekking tot zorgmedewerkers uit deze studie zich verhouden tot de non-gespecificeerde cijfers over personen die na coronavaccinatie(s) gezondheidsklachten ontwikkelen? Zo ja, zijn daarin verschillen te zien en welke verschillen zijn dit? Kunt u hiervan een analyse geven?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u cijfers over hoeveel zorgmedewerkers in Nederland lijden aan symptomen en klachten die in verband worden gebracht met het Post-COVID-syndroom? Is dit percentage hoger dan het percentage niet-zorgmedewerkers die hieraan lijden en klopt het dat zorgmedewerkers gemiddeld vaker/meer zijn gevaccineerd dan personen die niet in de zorg werkzaam zijn?
Nee, er is geen nationale registratie van het aantal mensen met post-COVID klachten. Het is dus niet te achterhalen of zorgmedewerkers vaker post-COVID klachten hebben dan niet-zorgmedewerkers. Uit een onderzoek uit 20224 van het RIVM in samenwerking met het CBS bleek dat de vaccinatieopkomst tot 2 maart 2022 voor de gehele zorgsector 83% was, waarvan 61% een booster heeft ontvangen. Dat is iets hoger dan voor werknemers in andere bedrijfstakken (vaccinatieopkomst 77%, boostergraad 52%). Vaccinatieopkomst is in dit onderzoek gedefinieerd als het ontvangen van ten minste één COVID-19 vaccinatie, omdat voor het rapporteren over een afgeronde basisserie ook gegevens nodig zijn over een eventueel doorgemaakte infectie. Deze informatie is niet beschikbaar in CIMS. Voor een afgeronde basisvaccinatie volstaat namelijk één vaccinatie wanneer iemand voor deze vaccinatie COVID-19 heeft doorgemaakt.
Is het wat u betreft mogelijk dat deze zorgmedewerkers mogelijk te kampen hebben met «Long Vax», als gevolg van bijvoorbeeld onderdrukking van het immuunsysteem door IgG4, in plaats van met Post-COVID? Zo nee, waarom niet en waar baseert u die overtuiging op?
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 5 juli jl.5
Waarom blijft u voornemens om vanaf 2 oktober aanstaande, als de najaarscampagne voor coronavaccinatie van start gaat voor hoogrisicogroepen, ook zorgmedewerkers mee te nemen, terwijl deze groep mensen doorgaans relatief jong en gezond is, dus niet tot een hoogrisicogroep behoort en bovendien waarschijnlijk al veelvuldig is blootgesteld aan natuurlijke infectie, waardoor inmiddels robuuste natuurlijke immuniteit voor het SARS-COV-2-virus is opgebouwd, waarvan bekend is dat dat betere bescherming biedt dan vaccinatie en dat middels vaccinatie transmissie niet wordt voorkomen en kwetsbare patiënten dus niet worden beschermd?
De Gezondheidsraad geeft in zijn advies van 28 juni jl. aan dat zorgmedewerkers baat kunnen hebben bij revaccinatie omdat zij door hun werk een verhoogd risico hebben op besmetting met het coronavirus. Door de coronaprik is de kans kleiner dat zorgmedewerkers besmet raken en daarmee de kans kleiner dat ze het virus doorgeven aan de patiënten en cliënten voor wie zij zorgen. Daarmee draagt vaccinatie van zorgmedewerkers bij aan het doel om ziekenhuisopnames en sterfte door COVID-19 zo veel mogelijk te beperken. Volgens de Gezondheidsraad wegen de gezondheidsvoordelen van het vaccineren van zorgpersoneel op tegen de kans op veelal milde bijwerkingen.
Waarom laat u zorgmedewerkers hierdoor onnodig gezondheidsrisico lopen, wat bovendien een nadelige invloed heeft op de toch al grote personeelstekorten in de zorg door uitval en de toch al grote druk op de zorg en de oplopende zorgkosten? Denkt u niet dat het nemen van dit risico contraproductief werkt voor het waarborgen en toekomstbestendig maken/houden van onze zorg?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van plan om zorgmedewerkers actief te (gaan) informeren dat zij mogelijk een verhoogd risico lopen op gezondheidsklachten na coronavaccinatie en/of in ieder geval hierover met werkgevers in de zorg in gesprek te gaan, zodat zij kunnen overwegen om hun personeel hierover te informeren en/of een voorlichtingscampagne te starten? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga van onder andere 25 juli 20226, 25 augustus 20227 en 8 september 20228 ben ik uitgebreid ingegaan op de communicatie over (mogelijke) bijwerkingen. Ik heb hier niets aan toe te voegen.
Heeft u cijfers over uitval van zorgmedewerkers na coronavaccinatie in Nederland en de duur van deze uitval en het re-integratieproces? Hoeveel arbeidskrachten zijn voor het zorgstelsel inmiddels verloren gegaan en welk percentage daarvan komt naar verwachting weer (volledig) terug? Is er door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een strategie gemaakt om hierop te anticiperen?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe verhoudt zich het aantal zorgmedewerkers dat (deels) uitvalt na coronavaccinatie als mogelijk gevolg van die coronavaccinatie, tot het aantal zorgmedewerkers dat juist, in ieder geval volgens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport / Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), juist behouden blijft voor de zorg door de coronavaccinatie? Hoe ontwikkelt deze verhouding/balans zich naarmate het aantal coronavaccinaties per zorgmedewerker toeneemt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 vindt geen specifieke registratie plaats van gezondheidsklachten na vaccinatie onder zorgmedewerkers. Deze cijfers zijn dus niet bekend. Wel is er brede wetenschappelijke consensus over de gezondheidsvoordelen van vaccinatie. Deze voordelen wegen op tegen het risico op veelal milde bijwerkingen.
De hoogte van het collegegeld voor Oekraïense studenten |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het videogesprek tussen president Zelensky en studenten in Nederland, waaronder veel studenten uit Oekraïne?1
Ja.
Bent u van mening dat studenten die uit Oekraïne zijn gevlucht in Nederland moeten kunnen studeren tegen het wettelijk collegegeld? En staat u achter uw oproep aanalle onderwijsinstellingen om ook dit collegejaar het instellingscollegegeld te verlagen voor nieuwe Oekraïense studenten?2 Bent u bereid om voor deze studenten bekostiging of een andersoortige financiële regeling beschikbaar te stellen?
Het Nederlandse stelsel kent verschillende soorten collegegeld, waaronder het instellingcollegegeld en het wettelijk collegegeld. Het wettelijk collegegeld is voorbehouden aan studenten uit de Europees Economische Ruimte (EER-studenten), en wel voor zover het gaat om één bachelor en één masterstudie. Voor studenten van buiten de EER geldt het instellingscollegegeld. Dit betekent concreet dat de groep studenten van buiten de EER niet wordt bekostigd. Het instellingscollegegeld-tarief wordt bepaald door de instelling. De huidige wet biedt de instellingen ruimte om het instellingscollegegeld-tarief te verlagen ter hoogte van het wettelijk collegegeld.
Ik heb op 13 juni jl. in mijn beantwoording van de Kamervragen,3 maar ook in het commissiedebat op 15 juni en via X (voorheen Twitter), waar het lid Westerveld aan refereert, oproepen gedaan om het instellingscollegegeld-tarief te verlagen voor Oekraïense studenten. Ik sta nog steeds achter deze oproep. Waarbij ik opmerk dat dit tot de bevoegdheid van de instellingen behoort en zij daarin een eigenstandige afweging te maken hebben.
Op 1 februari jl. tijdens het tweeminutendebat hebben de leden Westerveld en Van Meenen een motie ingediend waarin het kabinet werd verzocht om voor het studiejaar 2023–2024 een regeling te treffen waardoor asielzoekers (met een lopende asielaanvraag) standaard het wettelijk collegegeld moeten gaan betalen.4 In juni jl. werd deze motie in stemming gebracht en is verworpen. Ik ben niet voornemens een financiële regeling voor deze groep op te zetten omdat het hier de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de instelling betreft.
Welke hogescholen en universiteiten hebben dit jaar opnieuw het instellingscollegegeld voor studenten uit Oekraïne verlaagd? Wat was hiervoor de overweging? En wat waren voor de andere instellingsbesturen de overwegingen om niet tot verlaging te besluiten?
Alle instellingen hebben maatregelen getroffen voor de zittende Oekraïense studenten om tegen een lager instellingscollegegeld-tarief hun studie voort te zetten. Besluiten over het omgaan met de nieuwe instroom is een individuele afweging van iedere instelling. De instelling behoudt namelijk de bevoegdheid om eigenstandig een groep of groepen studenten aan te wijzen die in aanmerking kom(t)(en) voor een lager instellingscollegegeld-tarief. Daarbij kunnen bij elke individuele instelling meerdere overwegingen een rol spelen, waaronder de omvang van deze groep studenten.
Het bepalen van het instellingscollegegeld is een zorgvuldig proces waarbij de betrokkenheid van de medezeggenschap van belang is. In het kader van transparantie zijn de instellingen verplicht om de informatie inzake het instellingscollegegeld, meer in het bijzonder de tarieven tijdig richting de aankomende studenten te communiceren.5 De overwegingen die bijvoorbeeld tot een lager dan wel hoger tarief hebben geleid kunnen echter van vertrouwelijke aard zijn.
Kunt u uiteenzetten of en zo ja hoe u in de afgelopen maanden met (vertegenwoordigers van) onderwijsinstellingen hebt overlegd over de hoogte van het collegegeld voor Oekraïense studenten? En wat vindt u ervan dat een aantal onderwijsinstellingen dit jaar toch het volledige instellingscollegegeld aan Oekraïense studenten in rekening brengt?
Ik verwijs naar mijn eerdere antwoord op vraag 2. Ik heb meerdere oproepen richting de instellingen gedaan om het instellingscollegegeld-tarief te verlagen. Ik ben blij dat de instellingen de maatregel hebben getroffen voor dit studiejaar voor de zittende Oekraïense studenten om tegen een lager instellingscollegegeld-tarief hun studie voort te kunnen zetten. Ik had het mooi gevonden als de instellingen gezamenlijk overeengekomen waren dat de nieuwe instroom Oekraïense studenten ook tegen een lager tarief zou kunnen studeren, maar zoals gezegd is die uiteindelijke keuze aan de individuele instelling.
Hoeveel studenten uit Oekraïne studeren momenteel in Nederland en hoe is de verdeling over de onderwijsinstellingen?
De voorlopige aantallen studenten uit Oekraïne in het huidige studiejaar zijn 1.247. Voor verdeling per instelling zie bijlage 1.
Wat zijn de financiële gevolgen van uw oproep om landelijk het verlaagde collegegeldtarief te hanteren? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de overige steun die Nederland geeft aan Oekraïne? Deelt u de mening dat van u een financiële regeling, bijvoorbeeld conform rijksbijdrage per student, mag worden verwacht om landelijk uitvoering te kunnen geven aan uw oproep op X? Zo nee, waarom niet?
Uitgaande van de voorlopige aantallen studenten (1247 studenten) zou dit bedrag op circa € 11 miljoen uitkomen. De bekostiging per student op jaarbasis is circa € 8.800.
De eventuele aanpassingen in de bekostiging, en de rijksbijdrage per student, betreft een beleidswijziging met vergaande gevolgen voor de financiering van het stelsel, de onderwijscapaciteit en vereist bovendien een wetswijziging. Daarnaast raakt dit eveneens andere beleidsterreinen waaronder asiel en migratie. Financiering van deze groepen studenten, i.e. ontheemden, asielzoekers, vraagt om een eenduidig (migratie-, asiel)beleid van het kabinet. Ik laat dit over aan een nieuw kabinet.
Bent u bereid om met onderwijsinstellingen te overleggen hoe in goede onderlinge samenwerking kan worden gezorgd dat ook dit jaar alsnog het verlaagde collegegeldtarief voor Oekraïense studenten in rekening zal worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten van dit overleg informeren?
Ik verwijs naar mijn eerdere beantwoording op vragen 2 en 4. Alle instellingen hebben het instellingscollegegeld-tarief voor de zittende studenten verlaagd. Voor wat betreft de nieuwe instroom heeft elke instelling, eigenstandig, reeds een afweging gemaakt.
Ik zou de studenten willen oproepen om zich tot de instellingen te wenden, zodat gekeken kan worden naar de individuele student en diens persoonlijke omstandigheden. Daarnaast kan de student ook aankloppen bij de Stichting voor Vluchteling-Studenten (UAF), die de studenten, waar mogelijk, financieel kan ondersteunen. Ik ben nu in gesprek met UAF om te bespreken hoe we deze groep het best kunnen ondersteunen.
Verwacht u dat de oorlog in Oekraïne voor 1 september 2024 zal zijn beëindigd? Zo nee, bent u bereid om te kijken naar een meer structurele oplossing om het onderwijs voor deze studenten toegankelijk te houden?
Het is helaas lastig, zo niet onmogelijk om termijnen te verbinden of voorspellingen te doen over het einde van de oorlog in Oekraïne. Terwijl deze oorlog voortduurt vind ik het van belang dat het Nederlandse onderwijs voor deze studenten toegankelijk blijft. Zoals ik reeds bij vraag 7 heb aangegeven ben ik nu in gesprek met UAF om te kijken hoe we deze groep studenten het best kunnen ondersteunen.
Het bericht ‘Tot hoever kan XR gaan met snelwegblokkades?’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Tot hoever kan XR gaan met snelwegblokkades?»1 van het Reformatorisch Dagblad van 13 september en «Klimaatactivisten moeten vrezen voor vervolging: politie en OM willen arrestanten weer registreren»2 van het AD van 14 september?
Ja.
Deelt u de mening dat illegale acties zoals het blokkeren van de snelweg (hetgeen door de burgemeester uitdrukkelijk verboden is) als overtreding van de Wet openbare manifestaties (Wom) gelden?
Ja, die mening deel ik. De burgemeester van Den Haag heeft vanaf 9 september beperkingen opgelegd aan de demonstratie van Extinction Rebellion (hierna: XR) op de Utrechtsebaan/A12 en als alternatieve locatie de Laan van Reagan en Gorbatsjov aangewezen. Het blokkeren van de Utrechtsebaan/A12 is daarom in strijd met de beperking zoals opgelegd door de burgemeester en geldt als overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties. Op 10 oktober heeft XR laten weten voorlopig te stoppen met het blokkeren van de A12.
Kunt u aangeven hoeveel aanhoudingen er per dag zijn verricht en in hoeveel gevallen dit heeft geresulteerd in een bestuurlijke boete of strafrechtelijke vervolging?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft laten weten dat het blokkeren van een snelweg op zichzelf gevaarlijk en verboden is. Het blokkeren van de A12 was in dit geval niet toegestaan onder het recht op demonstratie; de burgemeester heeft demonstraties op de Utrechtsebaan/A12 steeds verboden. Als mensen in strijd met de opgelegde beperking toch de Utrechtsebaan/A12 op gaan om actie te voeren, plegen zij een strafbaar feit in de zin van de Wet openbare manifestaties. Voor dit strafbare feit zijn mensen aangehouden.
Het OM heeft een zelfstandige bevoegdheid om te bepalen in welke zaken vervolgens vervolging wordt ingesteld. In zaken die voor de rechter komen is het aan de rechter om te bepalen of iemand wordt veroordeeld, en zo ja tot welke straf. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in die beslissingen te treden.
Het OM heeft besloten om geen strafvervolging in te stellen tegen personen die zijn aangehouden voor overtreding van de Wet openbare manifestaties gelet op eerdere rechterlijke uitspraken waaruit het OM opmaakt dat vervolging voor de Wet openbare manifestaties snel disproportioneel zal zijn.
Dat betekent niet dat er een vrijbrief is gegeven. Er zijn diverse aanhoudingen verricht voor andere feiten, zoals wederspannigheid, mishandeling en belediging. In die gevallen wordt door het OM per geval beoordeeld of wordt overgegaan tot strafvervolging.
In dit kader wens ik ook nog mee te geven dat de lokale driehoek constant moet afwegen waar de inzet van politie en OM het hardste nodig is. De capaciteit is – altijd – beperkt en kan maar één keer ingezet worden. De afgelopen tijd hebben we gezien dat de politie ook haar andere taken moet kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld bij de ongeregeldheden bij Ajax – Feyenoord. Acties waarbij actievoerders zich niet aan de afspraken met de lokale driehoek houden drukken zwaar op die capaciteit, en dat betreur ik ten zeerste. Demonstreren is in ons land een groot goed, maar men moet zich daarbij wel aan de regels en afspraken houden. De lokale driehoek bepaalt de wijze waarop eventueel wordt ingegrepen tijdens demonstraties waarbij de afspraken en regels niet worden gerespecteerd.
De tabel hieronder geeft weer hoeveel aanhoudingen er dagelijks zijn verricht in de periode van 9 tot en met 21 september jl.
Datum
Aantal aanhoudingen
9 september 2023
2.433
10 september 2023
522
11 september 2023
271
12 september 2023
198
13 september 2023
308
14 september 2023
179
15 september 2023
380
16 september 2023
668
17 september 2023
429
18 september 2023
142
19 september 2023
226
20 september 2023
138
21 september
94
Vindt u ook dat het welbewust demonstreren op een door de burgemeester verboden locatie, in dit geval op de snelweg, als zodanig al voldoende grond is voor het opleggen van een boete? Zijn om deze reden boetes opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van het Openbaar Ministerie (OM) dat «een aanhouding op zich al genoeg straf is.» Bent u het met de stelling eens dat een aanhouding bedoeld is om iemand te verhoren, maar dat dit geen straf is?
In het vragenuur van 12 september jl. heb ik uitgelegd dat het OM heeft aangegeven op basis van eerdere rechterlijke uitspraken geen kans te zien voor strafvervolging van actievoerders die destijds enkel waren aangehouden voor overtreding van de Wet openbare manifestaties. De reden hiervoor is dat dit gelet op eerdere rechterlijke uitspraken snel disproportioneel zal zijn.
Het is aan het OM om te bepalen in welke zaken vervolging wordt ingesteld. In zaken die voor de rechter komen is het aan de rechter om te bepalen of iemand wordt veroordeeld en zo ja, tot welke straf. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar een oordeel over te vellen.
Hoe verhoudt uw uitspraak in het vragenuur van 12 september jongstleden dat «er onder bepaalde omstandigheden op grond van overtreding van de Wet openbare manifestaties vaak geen reden is om een straf op te leggen als de verdachten al zijn aangehouden door de politie» zich tot artikel 7 sub b en artikel 11 lid 1 van de Wet openbare manifestaties dat het negeren van het verbod van de burgemeester wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat alle gedragingen die door de formele wetgever strafbaar zijn gesteld, ook strafbaar zijn tijdens een betoging, zoals ook volgt uit artikel 9 lid 1 Grondwet, waarin staat dat het recht tot betoging wordt erkend, behoudens iedere verantwoordelijkheid volgens de wet?
Ja, die mening deel ik. Demonstranten moeten zich net als iedereen houden aan de wet. Het is aan de lokale driehoek om demonstraties in goede banen te leiden en vervolgens aan het OM om al dan niet strafrechtelijk op te treden.
Deelt u de mening dat artikel 11 lid 1 en artikel 7 sub b en de leden 1 en 2c van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties het OM de mogelijkheid biedt om overtreders strafrechtelijk te vervolgen op grond van deze geprivilegieerde strafbaarstelling?
Als demonstranten zich niet houden aan voorschriften of beperkingen die door de burgemeester zijn gesteld, is dat een overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties. Dit betekent dat daartegen strafrechtelijk kan worden opgetreden. Maar aanhouden, vervolgen en veroordelen houden ook een inmenging in op het recht om te demonstreren. Daarom moet elke vorm van optreden wel noodzakelijk en proportioneel zijn. Zoals uit het antwoord op vragen 3 en 4 blijkt, kan in sommige gevallen aanhouding gerechtvaardigd zijn, maar kan een strafvervolging desondanks niet opportuun worden geacht door het OM.
Deelt u de mening dat het niet in een rechtsstaat thuis hoort dat activisten die moedwillig en zelfs herhaaldelijk de wet overtreden straffeloos worden weggestuurd?
Ik ben ten stelligste van mening dat in een rechtstaat iedereen zich aan de wet moet houden, en dat niemand boven die wet staat.
Het OM is belast met de vervolging van strafbare feiten en maakt bij de beslissing tot het al dan niet voortzetten van een vervolging afwegingen die mede zijn gebaseerd op eerdere uitspraken van rechterlijke instanties. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in deze beoordeling te treden.
Wat denkt u dat het met het moreel van de politieagenten doet dat zij iedere dag activisten van de weg staan te plukken die soms na een uur terugkeren op de snelweg?
Allereerst wil ik laten weten dat ik grote waardering heb voor het ordelijke verloop van de handhaving door de politie. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt bepaald binnen de lokale driehoek. Het handhaven van de openbare orde en dus ook het faciliteren en zo nodig begrenzen van demonstraties is onderdeel van de reguliere politietaak. Ik kan mij voorstellen dat het frustrerend kan zijn voor politieagenten omdat zij niet elders in het land kunnen worden ingezet waar het in hun ogen ook nodig is.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de hoofdofficier van Justitie van Den Haag «als mensen strafbare feiten plegen, zoals het blokkeren van de A12, dan wil je daar een vervolg aan geven» en «als de politie gaat registreren of een proces verbaal uitdeelt, kunnen de deelnemers mogelijk wel worden vervolgd als ze strafbare feiten begaan»? Kunt u aangeven of het klopt dat er tot nu toe geen personalia werden opgeschreven of geregistreerd worden bij een aanhouding van een snelweg-activist?
Zoals ik reeds heb aangegeven, heeft het OM een eigenstandige bevoegdheid om te bepalen in welke zaken vervolging wordt ingesteld. Het OM heeft aangegeven in beginsel geen strafvervolging in te stellen voor overtreding van bepalingen van de Wet openbare manifestaties (artikel 11 van de Wet openbare manifestaties). Vervolging voor een dergelijk feit zal snel disproportioneel zijn. Uiteraard zal deze beoordeling altijd afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval.
De politie en het Openbaar Ministerie hebben de mogelijkheden onderzocht tot registratie van XR-demonstraten die, nadat zij zijn aangehouden en weer in vrijheid zijn gesteld, terugkeren naar de blokkade van de A12. Het OM heeft daarbij eveneens gekeken of het in die gevallen kan overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Er zijn enkele tientallen personen geregistreerd, maar daarbij is geen herhaling van het plegen van overtredingen geconstateerd. Gebleken is dat het registreren van personen een extra, en naar het oordeel van het OM onevenredige, druk legt op de capaciteit van de politie. Om die reden is na verloop van tijd niet meer geregistreerd. Deze afweging moet worden bezien in het licht van het dilemma dat reeds in het antwoord op de vragen 3 en 4 is geschetst, namelijk dat capaciteit altijd beperkt is en maar één keer kan worden ingezet, terwijl de politie ook haar andere taken moet kunnen uitvoeren.
Welke inschattingen zijn gemaakt als het gaat om de beschikbaarheid van voldoende capaciteit voor registratie registratie van activisten met het oog op eventuele vervolging, wetende dat Extinction Rebellion (XR) vooraf aangaf dat de acties voorlopig niet zouden stoppen? Hoe is het mogelijk om bij recidive vervolging in te stellen als niet bekend is of er sprake is van recidive?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u de inschatting van het OM dat na 5 dagen demonstreren er wel geregistreerd en vervolgd wordt in verband met het structurele karakter van de snelwegdemonstraties terwijl XR zelf bekend gemaakt heeft dat de demonstraties een structureel karakter zullen hebben?
Zoals ik eerder aangaf, hebben de politie en het Openbaar Ministerie de mogelijkheid onderzocht om XR-demonstraten die meermaals de Wet openbare manifestaties overtreden, te registreren en eventueel te vervolgen. Dit heeft niet geleid tot vervolgbare zaken.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat de huidige vorm van demonstreren door XR een onevenredig grote inzet van de politie vergt waardoor zaken zoals huiselijk geweld blijven liggen?
Het is zeer frustrerend dat politiecapaciteit niet elders kan worden ingezet door demonstraties. Ondanks dat dit onderdeel is van de reguliere politietaak wringt het daarmee wel op andere terreinen. We zien dat op het moment zelf, maar zullen dit ook daarna merken als bijvoorbeeld overuren gecompenseerd gaan worden. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt bepaald binnen de lokale driehoek. Hierbij wordt dus ook bepaald hoeveel inzet er nodig is van de politie. De aanhoudende inzet bij deze demonstraties betekent dat er scherpe keuzes moeten worden gemaakt door het gezag waarvan de consequenties het lokale niveau kunnen overstijgen. Door de langdurige en grote inzet is bijstand nodig van politiemedewerkers buiten de eenheid Den Haag. Hiermee reikt de impact van een lokale demonstratie – met daarbij een lokale afweging – tot buiten de eenheid Den Haag. De afwegingen vinden plaats op lokaal niveau en binnen de eenheden onderling. Ik heb er al het vertrouwen in dat dit op een juiste wijze verloopt.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Kudrevičius e.a./Litouwen3 waarin het Hof oordeelt dat met een beroep op de subsidiariteits-en proportionaliteitstoets het gerechtvaardigd is om bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties te treffen vanwege het blokkeren van snelwegen?
In deze zaak uit 2015 schaart het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het met tractoren blokkeren van drie belangrijke Litouwse snelwegen gedurende twee aaneengesloten dagen onder het recht om vreedzaam te demonstreren. Wel volgde er een veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraffen van de boeren. In algemene zin geldt dat optreden tegen demonstranten dient te voldoen aan de eisen die het EVRM stelt aan een beperking van de demonstratievrijheid. Bij de beoordeling of aan deze eisen is voldaan, zijn de aard en de ernst van de (strafbare) gedraging en de aard en de ernst van het optreden relevante factoren. Als demonstranten zich schuldig maken aan gewelddadigheden of hiertoe aanzetten of als zij het dagelijks leven en de activiteiten die door anderen rechtmatig worden uitgevoerd opzettelijk ernstig verstoren, verdergaand dan dat je mag verwachten bij een «normale» demonstratie, dan is strafrechtelijk optreden – tot aan een gevangenisstraf aan toe – eerder gerechtvaardigd. Bij de beoordeling van de proportionaliteit van strafrechtelijk optreden wordt ook het «chilling effect» ervan meegewogen.
Bent u bereid om met de driehoek in gesprek te gaan en hen te wijzen op de mogelijkheden die de Wom biedt om strafrechtelijke vervolging in te stellen of bestuursrechtelijke boetes of last onder dwangsommen op te leggen aan (recidiverende) blokkade-activisten zoals ook in een zaak van februari 2023 door de rechter werd toegestaan?4
De driehoek is conform de scheiding der machten een eigenstandige gezag dat over de inzet van de politie gaat. Regelmatig spreek ik met lokale gezagsdragers over handelingsperspectieven bij demonstraties. Echter, het is van belang te benadrukken dat demonstraties worden beoordeeld door het lokale gezag en het uiteindelijk – in zaken die voor de rechter komen – aan de rechter is om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het handelen.
De eenmalige specifieke uitkeringen lokale bibliotheekvoorzieningen 2023 – 2024 (SPUK Bieb) |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn gedaan voor de eerste ronde van de SPUK Bieb? Hoeveel van de aanvragen zijn ook daadwerkelijk toegekend?
In de eerste ronde zijn er 210 aanvragen gedaan door 148 gemeenten. Hiervan zijn er 79 daadwerkelijk toegekend aan 53 gemeenten.
Kunt u uitsplitsen hoe de € 17,6 miljoen is verdeeld tussen de verschillende aanvragen? Is het beschikbare budget overvraagd? Zo ja, kunt u de rangschikking publiceren op basis waarvan de toekenning van het budget heeft plaatsgevonden?
Van de € 17,6 miljoen is in totaal € 17,492 miljoen beschikt. Het volledige budget is niet opgemaakt, doordat de eerstvolgende aanvraag die in aanmerking kwam de limiet van € 17,6 miljoen oversteeg. Van de € 17,492 miljoen die is beschikt gaat € 5,563 miljoen naar het openen van een nieuwe vestiging, € 4,892 miljoen naar doorontwikkeling van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging en € 7,036 miljoen naar het verruimen van de openingstijden van bibliotheekvoorzieningen. U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» vinden aan welke gemeenten welk bedrag is toegekend en voor welke activiteit. Ook kunt in «Bijlage 2 – Samenvattend overzicht» een samenvattend overzicht vinden van deze gegevens.
Het budget is met € 21,690 miljoen overvraagd.
U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» de rangschikking vinden op basis waarvan de toekenning van het budget heeft plaatsgevonden. In kolom D van deze bijlage staan de scores die per gemeente zijn toegekend. Ook kunt u in «Bijlage 3 – Overzicht puntenaantallen» zien welke gemeente hoeveel punten heeft gekregen per kenmerk. Hier staan de gemeenten die nog geen voorziening hebben in de zin van de WSOB niet bij, aangezien deze automatisch het maximaal punten hebben gekregen. Dat betreft Zaanstad en Rozendaal.
Kunt u per aanvraag aangeven voor welke activiteit deze is bedoeld, te weten: 1) het oprichten van een nieuwe bibliotheekvoorziening, 2) het doorontwikkelen van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging, 3) verruiming van de bemande openingstijden van een bibliotheekvestiging met minimaal 10 uren per week of 4) de verruiming van bemande sta-uren van de bibliobus met minimaal 10 uren per week in gemeenten waar geen andere bibliotheekvoorzieningen zijn?
U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» per gemeente in kolom F vinden voor welke activiteit de gemeente een aanvraag heeft ingediend.
Is het beeld dat er op dit moment twaalf gemeenten zijn zonder volwaardige bibliotheekvoorziening gewijzigd sinds de beantwoording van de Staatssecretaris op 4 april 2023?1 Kunt u aangeven welke van de twaalf gemeenten waar nog geen sprake is van een volwaardige bibliotheekvoorziening een aanvraag hebben gedaan voor de SPUK Bieb?
Kunnen wij het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke zorgplicht voor gemeenten voor een bibliotheekvoorziening nog steeds medio 2024 verwachten, gezien dit onderwerp niet controversieel is verklaard en gezien de motie Mohandis c.s.2?
Dit beeld is sinds 4 april 2023 niet gewijzigd. Wel hebben twee van deze twaalf gemeentes een aanvraag gedaan, te weten: Zaanstad en Rozendaal. De gemeenten zonder bibliotheek die geen aanvraag in de eerste ronde hebben ingediend, zullen in de aanloop naar de tweede ronde individueel worden benaderd. Zonder bibliotheek zullen zij waarschijnlijk niet aan de komende zorgplicht kunnen voldoen. Indien nodig is voor deze gemeenten ondersteuning bij de planontwikkeling en aanvraag beschikbaar.