Het bericht wij willen met geleidehond in taxi kunnen |
|
Joram van Klaveren (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wij willen mét geleidehond de taxi in kunnen!»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Deelt u de mening dat het weigeren van blinden en slechtzienden in taxi’s, op grond van het niet willen meenemen van een geleidehond, onaanvaardbaar is? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het zeer ongewenst en ongepast dat een taxichauffeur weigert een (blinden)geleidehond mee te nemen. Het vervoeren van een blindengeleidehond is immers onderdeel van de dienstverlening door de taxichauffeur resp. het taxibedrijf.
Vooraf een rit bij een taxibedrijf bestellen voorkomt dat de klant voor onaangename verrassingen komt te staan. Wordt een klant met een blindengeleidehond dan toch geweigerd, dan kan hij een klacht indienen bij het taxibedrijf of bij het Landelijk Klachtenmeldpunt Taxivervoer.
Uit het artikel in het Algemeen Dagblad blijkt dat 80% van de weigeraars dit doet op basis van het feit dat de hond volgens de islamitische regels een onrein dier is; waarom buigt u voor deze vorm van islamitische discriminatie?
De Taxiwet geeft gemeenten de bevoegdheid aanvullende kwaliteitseisen te stellen aan het locale straattaxivervoer. In de taxiverordening van de gemeente Amsterdam is vastgelegd dat taxichauffeurs geen ritten mogen weigeren, ook geen ritten met blindengeleidehonden. Ook de gemeente Den Haag heeft een dergelijke bepaling opgenomen in de concept taxiverordening. Op deze wijze kunnen gemeenten dus eisen dat klanten met blindengeleidehonden niet worden geweigerd, op straffe van sancties.
Bent u alsnog bereid te gaan handhaven of anders met een wetsvoorstel te komen waarin wordt geregeld dat blindengeleidehonden niet in taxi’s mogen worden geweigerd? Zo neen, waarom niet?
Een wettelijke verplichting acht ik niet nodig. Zoals ik in mijn antwoord van 22 januari 2013 (Kamerstuk II 31 521, nr. 67) op eerdere vragen van de Tweede Kamer heb aangegeven ben ik van mening dat de nationale regelgeving samen met de aanvullende eisen die gemeenten kunnen stellen voldoende zijn.
Wel zal ik de gemeenten nadrukkelijk wijzen op de mogelijkheid die de Taxiwet biedt aanvullende eisen aan het taxivervoer te stellen. Zo kan elke gemeente in ons land eisen dat blindengeleidehonden in taxi’s worden meegenomen. Ik zal een krachtig beroep op de gemeenten doen en hen sterk aanmoedigen van die mogelijkheid gebruik te maken.
Het bericht dat de minister geen lijst kan presenteren van artsen waarmee de IGZ een deal heeft gesloten om te stoppen met werken |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom wilt u geen gedetailleerd overzicht samenstellen van alle beroepsbeperkende afspraken die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) sinds 2000 met artsen heeft gemaakt?
Omdat de beroepsbeperkende afspraken in het verleden door de IGZ niet structureel zijn bijgehouden – ook niet door haar regiokantoren – is het niet mogelijk om hiervan een (gedetailleerd) overzicht te geven.
Bent u ervan op de hoogte dat er voor het rapport van dhr. Legemaate uit 2009 (Verantwoordelijkheid nemen voor kwaliteit) onderzoek is gedaan naar de beroepsbeperkende afspraken en het aantal van 10–20 per jaar wordt genoemd?
Ja.
Om hoeveel beroepsbeperkende afspraken gaat het sinds 2000?
Wat het algemene IGZ-beleid inzake beroepsbeperkende afspraken betreft, heeft de IGZ in haar eigen onderzoeksrapport van februari 2009 (dat mijn voorganger uw Kamer bij brief van 19 februari 20091 heeft toegezonden), aangegeven dat het naar schatting om 10 tot 20 gevallen per jaar ging.
Is de IGZ op enig moment wel begonnen om beroepsbeperkende afspraken te registeren, bijvoorbeeld na de zeer indringende aanbevelingen van dhr. Legemaate in 2009?
Nee, de IGZ heeft dit niet structureel gedaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om de verschillende regionale kantoren van de IGZ te vragen een dergelijk overzicht van beroepsbeperkende afspraken sinds 2000 samen te stellen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het in de lijn der verwachting ligt dat beroepsbeperkende afspraken tot uitschrijven uit het register toch minstens door de IGZ regionaal geregistreerd/bijgehouden zijn?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zaken die in het verleden niet structureel zijn geregistreerd zijn ook voor mij niet meer te traceren. Naar aanleiding van de adviezen van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager zal fors worden geïnvesteerd in registratie en ICT-systemen.
Welke mogelijke gevolgen ziet u van het feit dat de IGZ en het kabinet klaarblijkelijk geen overzicht hebben van artsen die zich vanaf 2000 op verzoek van de IGZ uit het BIG-register hebben uitgeschreven?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Nu er geen lijst is van artsen waarmee de IGZ in het verleden beroepsbeperkende afspraken heeft gemaakt, valt niet volledig uit te sluiten dat disfunctionerende beroepsbeoefenaren zich niet aan de beroepsbeperkende afspraken hebben gehouden. In die gevallen waar de IGZ een schriftelijke melding bij het BIG-register heeft gedaan over beroepsbeperkende afspraken, is het aan het BIG-register om de IGZ op de hoogte te stellen wanneer een dergelijke beroepsbeoefenaar zich opnieuw in het BIG-register wenst in te schrijven. Zie voorts mijn antwoord op de eerder door u gestelde vragen 4 en 5 over dit onderwerp (ingezonden 15 januari 2013, kenmerk 2013Z00442).
Deelt u de mening dat dit zou kunnen betekenen dat disfunctionerende artsen nu toch als arts aan het werk kunnen zijn, omdat hun afspraak niet is bijgehouden en zij zich gewoon weer hebben ingeschreven in het register? Zo nee, op welke wijze wordt het tijdig ontdekt als een arts, die beloofd heeft zich uit te schrijven, zich weer inschrijft?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u om een lijst van artsen te maken waar de IGZ sinds 2000 om heeft verzocht om zich uit het BIG-register te schrijven? Kunt u de Kamer die lijst toesturen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de afspraken tussen de IGZ en artsen (uitschrijven en dan geen vervolging) rechtsgeldig? Zo ja, aan welk artikel in welke wet ontleent de IGZ dan de mogelijkheid om een beroepsbeperkende deal te maken?
Het oordeel daarover is aan de rechter. Het maken van afspraken door de IGZ is slechts toegestaan als dat het publiekrecht (het gebruiken van publiekrechtelijke handhavingsinstrumenten) niet onaanvaardbaar doorkruist.
Klopt het dat tuchtrechtszaken na 10 jaar verjaren, en dat het dus niet mogelijk is om na 1 januari 2014 nog een spoedtuchtzaak te beginnen tegen dhr. Jansen Steur, er vanuit gaande dat hij na zijn non-actiefstelling in Nederland in 2003 geen medische handelingen meer verricht heeft?
Zoals vermeld in de eerder genoemde brief van 22 januari 2013 die ik uw Kamer over dit onderwerp heb gestuurd, vervalt de bevoegdheid tot indiening van een tuchtklacht door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Het is dus niet zo dat alle zaken die betrekking hebben op het handelen van de heer Jansen Steur in Nederland op 1 januari 2014 verjaren. Tot 22 oktober 2009 was de heer Jansen Steur ingeschreven in het BIG-register.
Indien dhr. Jansen Steur zich inschrijft in het BIG-register op 1 januari 2014, kan dat dan gewoon als basisarts en krijgt hij dan ook onmiddellijk een verklaring waarmee hij in Duitsland aan de slag kan?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er alsnog een tuchtzaak gestart wordt tegen dhr. Jansen Steur, zodat hij niet weer aan de slag kan?
Het BIG-register zal zowel de inschrijving in het BIG-register als de afgifte van een verklaring (van geen bezwaar) weigeren, indien de heer Jansen Steur daartoe een aanvraag indient.
Boetes voor buitenlandse studenten wegen vermeend ontbreken ziektekostenverzekering |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht «Zorgverzekering is mobiliteitsobstakel nr. 1 geworden», waaruit blijkt dat buitenlandse studenten massaal boetes krijgen van het College Voor Zorgverzekeringen (CVZ), omdat ze niet voor ziektekosten verzekerd zouden zijn?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Het gaat erom dat mensen die in Nederland wonen of werken verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet (Zvw). Uitzonderingen daarop vormen de buitenlandse studenten jonger dan dertig jaar die uitsluitend vanwege studieredenen tijdelijk in Nederland wonen. Elke diplomastudent wordt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ingeschreven. Zij vallen daardoor automatisch buiten de opsporing van onverzekerde verzekeringsplichtigen. In twee situaties blijken studenten wel een aanschrijving te krijgen van het College voor zorgverzekeringen (CVZ).
Ten eerste, studenten jonger dan dertig jaar die zijn gaan werken naast hun studie. Zij zijn daardoor verzekeringsplichtig geworden en hebben nagelaten een zorgverzekering te sluiten. Zij ontvangen een terechte aanschrijving dat zij verzekeringsplichtig zijn. Op het moment dat iemand activiteiten verricht die worden gezien als economische activiteit worden zij niet langer uitgezonderd.
Dat vloeit voort uit het internationale sociale zekerheidsrecht; het leidend beginsel is dat werken ertoe leidt dat iemand onderworpen is aan het socialezekerheidsstelsel van het werkland en daarmee verzekeringsplichtig is.
Ten tweede, uitwisselingsstudenten en de studenten die aan een niet door OCW bekostigde instelling studeren (zoals Nijenrode). Deze studenten zijn niet verzekeringsplichtig. Zij worden bij de opsporing aangeschreven doordat zij niet staan geregistreerd bij DUO.
Het is met de huidige administratiesystemen niet mogelijk om te voorkomen dat deze groep internationale studenten wordt aangeschreven. Wel kunnen studenten voorkomen dat zij onterecht worden beboet door tijdig, dat wil zeggen binnen drie maanden na de aanschrijving, contact op te nemen met de SVB.
Dit staat toegelicht in de brief die zij van het CVZ ontvangen. De SVB neemt dit dan op in de verzekerdenregistratie.
Op dit moment vindt overleg plaats tussen VWS, CVZ, SVB en Nuffic hoe de communicatie aan studenten verbeterd kan worden. Het CVZ, de SVB, Nuffic en de onderwijsinstellingen hebben hierover ook al eerder overleg gevoerd. Zo wordt in de aanschrijving een passage opgenomen in het Engels en zal via de website van Nuffic aanvullende informatie worden geboden. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om de groep internationale studenten die nu onterecht worden aangeschreven nog verder te beperken.
Hoe kan worden voorkomen dat studenten die vanuit het buitenland een ziektekosten verzekering hebben, onterecht worden aangeschreven en beboet door het CVZ, wegens vermeende afwezigheid van een ziektekostenverzekering?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier kunnen buitenlandse studenten die wel een ziektekostenverzekering nodig hebben worden benaderd, zonder de hele groep lastig te vallen met een inschrijfplicht en boete?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Seventeenth Bi-annual Report: Developments in European Union Procedures en Practices Relevant to Parliamentary Scrutiny» van COSAC, waarnaar u overigens ook verwijst in uw recente brief aan de Kamer?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel documenten van de Europese Raad en de Raad van de Europese Unie in 2009, 2010, 2011 en 2012 de classificaties limité, EU restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret gekregen hebben?1
Voor de Raad gaat het om de volgende aantallen documenten:
Limité
Restricted
Confidential
Secret
2009
10.596
2.716
549
21
2010
10.667
2.193
368
31
2011
11.432
2.271
351
32
2012
11.038
2.168
353
33
Voor wat betreft de Europese Raad gaat het in de genoemde categorieën uitsluitend om Limité-documenten. Daarvan waren er in 2009 geen, in 2010 10, in 2011 15 en in 2012 12. De Europese Raad heeft tot dusverre geen documenten met een hogere classificatie.
Is het waar dat het Nederlandse parlement geen inzage heeft in die documenten met die classificaties en dat alle leden van het Parlement van Oostenrijk inzage hebben in al die documenten?2
Het Nederlandse parlement heeft geen standaard-inzage in de betreffende documenten. Wel heb ik uw Kamer per brief d.d. 18 januari jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 1548) aangekondigd dat beide Kamers rechtstreekse inzage zullen krijgen in alle Limité-documenten. Bovendien krijgt het parlement in voorkomende gevallen reeds inzage in documenten van alle mogelijke Europese en nationale rubriceringen, waarvoor dan specifieke afspraken worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld zaken betreffen als koersgevoelige informatie of gerubriceerde informatie met betrekking tot militaire operaties, zoals de zogenaamde Rules of Engagement.
Het Oostenrijkse parlement krijgt volgens het COSAC-rapport via een database en via toezending door de regering toegang tot publieke documenten en Limité-documenten. Daarnaast heeft het Oostenrijkse parlement volgens dit rapport via toezending door de regering inzage in EU Restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret-documenten. Uiteraard zijn op de wijze waarop het Oostenrijkse parlement omgaat met deze documenten de door de Raad opgestelde geldende beveiligingsvoorschriften en vertrouwelijkheidsregels van toepassing, zoals deze ook voor het Nederlandse parlement gelden.
Is het waar dat in 2001 slechts 3 niveaus van classificatie leidden tot beperkte toegang, namelijk EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret?3
Hier lijkt sprake van een misverstand. De richtlijn uit 2001 waarnaar in vraag 4 wordt verwezen betreft de EU-regels voor openbaarheid van bestuur. Die hebben dus betrekking op de criteria voor het openbaar maken van EU-documenten naar aanleiding van een daartoe ingediend verzoek. Voor de genoemde drie rubriceringscategorieën gelden daarbij krachtens artikel 9 van de richtlijn strengere criteria dan voor andere documenten. Dat impliceert op geen enkele wijze, zoals de vragenstellers lijken te veronderstellen, dat voor andere categorieën geen vertrouwelijkheidsregels van toepassing zouden zijn.
Die vertrouwelijkheidsregels zijn voor gerubriceerde documenten vastgelegd in het Raadsbesluit van 31 maart 2011, waarnaar in vraag 5 wordt verwezen. Dit is de laatste herziene versie van de beveiligingsvoorschriften van de Raad voor de bescherming van gerubriceerde informatie. Deze hebben betrekking op alle vier de rubriceringscategorieën: EU Restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top secret. Ook voor de herziening van 2011 viel de categorie EU Restricted onder soortgelijke beveiligingsregels. Deze categorie documenten is dus nooit toegankelijk geweest voor het publiek.
De categorie Limité-documenten valt niet onder de genoemde beveiligingsvoorschriften. Limité is namelijk geen rubriceringsniveau maar een verspreidingscode. Het gaat om documenten die intern worden verspreid omwille van het goed en effectief functioneren van de besluitvormingsprocedures van de Raad. Het interne, en dus vertrouwelijke, karakter van deze documenten bestaat ook al sinds het begin van de samenwerking tussen de lidstaten in EU-Raadskader, en het is in opeenvolgende regelingen vastgelegd. De richtsnoeren van 9 juni 2011 (Document 1136/11) zijn de laatste bijgewerkte versie daarvan. De beperkte verspreiding van deze documenten betekent niet dat Limité-documenten altijd intern blijven. Het Secretariaat-Generaal van de Raad kan op basis van het Reglement van Orde van de Raad besluiten deze documenten na verloop van tijd openbaar te maken. Dit gebeurt in de praktijk ook met veel documenten.
Overigens valt veruit het grootste gedeelte van de documenten van de Raad onder de categorie publieke documenten, die open toegankelijk zijn voor iedereen. Ook deze categorie wordt genoemd in het COSAC-rapport. In 2010 viel 75,5% van alle Raadsdocumenten onder deze categorie.
Is het waar dat in 2011 de classificatie «EU restricted» ook ineens vertrouwelijk behandeld moest worden, zodat duizenden documenten aan het publieke oog onttrokken worden?4
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke van de 21 Lidstaten die op dit moment aan hun nationale parlementen inzage geven in de documenten die geclassificeerd zijn als «limité», waaruit in Nederland niet geciteerd mag worden, citeren en openbaarmaking door leden van het parlement wel toestaan?
In geen enkele EU-lidstaat is dat toegestaan.
Kunt u voor elk van de 27 Lidstaten aangeven welke straffen parlementariërs kunnen krijgen voor het openbaar maken van elk van de vijf niveaus van vertrouwelijkheid indien zij daar toegang toe hebben?
Op het niet naleven van de beveiligingsvoorschriften van de Raad, zijn conform art. 13 van het besluit van 31 maart 2011 (2011/292/EU) in de hele Unie de staande wetten en regels inzake informatiebeveiliging van kracht. Die kunnen ook disciplinaire maatregelen en strafrechtelijke vervolging omvatten.
Voor het naleven van de Richtsnoeren voor de behandeling van interne Raadsdocumenten (Document 1136/11) zijn de lidstaten zelf verantwoordelijk. Indien een lidstaat structureel in strijd handelt met deze richtsnoeren (of binnen die lidstaat structureel in strijd daarmee wordt gehandeld), kan de Europese Commissie een infractieprocedure starten tegen die lidstaat. Uiteindelijk kan de lidstaat veroordeeld worden door het Hof van Justitie.
Welk parlement heeft ooit toestemming gegeven voor de richtsnoeren uit 2011 van de Raad die bepalen dat nu ook de vijfde categorie van documenten (limité) niet openbaar is voor het publiek?5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5, is de categorie van interne documenten van de Raad (Limité-documenten) nooit openbaar voor het publiek geweest. Dat lag ook al vast voordat de richtsnoeren uit 2011 werden opgesteld. Zoals bij ieder bestuursniveau, is het ook bij de Europese Unie wenselijk en noodzakelijk dat een deel van de interne communicatie niet onmiddellijk integraal met het brede publiek wordt gedeeld. Als dat wel zou gebeuren, zou dat de besluitvormingsprocedures van dat bestuursniveau nadelig kunnen beïnvloeden. Voor wat betreft interne documenten voor het bestuursniveau van de Europese Unie, ligt het interne karakter van deze documenten derhalve besloten in de aard van de Europese samenwerking zelf. Bij de totstandkoming daarvan zijn alle parlementen van de EU intensief betrokken. Ik wijs er in dit verband nogmaals op dat het uitgangspunt is, ook in EU-verband, dat zoveel mogelijk informatie zo snel mogelijk toegankelijk wordt gemaakt voor het brede publiek.
In dit verband wijs ik er nog op dat er tal van parlementen zijn binnen de EU, zoals bijvoorbeeld de Duitse Bondsdag, waar ervoor is gekozen ook over interne Raadsaangelegenheden intensief te debatteren tussen parlement en regering. Dat gebeurt dan echter, conform de in de vraag genoemde richtsnoeren en de gedachte die daar achter ligt, altijd achter gesloten deuren. Het bredere publiek kan dan van die debatten in het geheel geen kennis nemen. In het in ons land gekozen model zijn dergelijke debatten achter gesloten deuren veel minder gebruikelijk. De regering weegt in ons model, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels, veel meer zelf welke elementen van het EU-beleid publiekelijk met het parlement gedeeld moeten en kunnen worden en daarover wordt altijd publiek met de Kamer gedebatteerd. Met de nu geboden mogelijkheid voor beide Kamers om alle interne EU-Raadsdocumenten in te zien, beschikt het parlement over een extra instrument om te controleren of het kabinet die weging ook volgens het parlement correct maakt.
Wie heeft namens de Nederlandse regering ingestemd met deze laatstgenoemde richtsnoeren die ook het hele Nederlandse overheidsapparaat binden en op welke wijze is aan die goedkeuring van geheimhouding mededeling gedaan in Nederland?
Zoals in de voorgaande antwoorden wordt gemeld, gold het interne karakter van de betreffende documenten al lang voordat de genoemde richtsnoeren in de Raad werden goedgekeurd. Dat laatste is formeel gebeurd in de ECOFIN-Raad van 20 juni 2011, waarvan mededeling is gedaan via het persbericht http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/122936.pdf
Heeft u kennisgenomen van het recente akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Raad, waardoor leden van het parlement onder voorwaarden toegang krijgen tot alle geclassificeerde documenten en waarin de limité – documenten niet eens gezien worden als een vertrouwelijk document?6
De bepalingen van dit inter-institutioneel akkoord (IIA) hebben uitsluitend betrekking op gerubriceerde documenten. Zoals al is aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5, vallen Limité-documenten daar niet onder, omdat Limité een verspreidingscode is en geen rubriceringsniveau. Voor de toegang van Europarlementariërs tot gerubriceerde documenten worden in dit IIA inderdaad voorwaarden vastgelegd. Dit zijn strenge voorwaarden waaraan strak de hand wordt gehouden. Materieel zijn deze afspraken vergelijkbaar met de wijze waarop het Nederlandse parlement vertrouwelijke toegang kan krijgen tot gerubriceerde documenten, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Ten aanzien van de toegang van Europarlementariërs tot Limité-documenten geldt op basis van art. 18 van de Richtsnoeren voor de behandeling van interne Raadsdocumenten (Document 11336/11) dat deze aanmerkelijk beperkter is dan de vertrouwelijke toegang van de Eerste en Tweede Kamer tot alle Limité-documenten, waartoe het kabinet recentelijk heeft besloten (zie mijn brief van 18 januari jl., Kamerstuk 22 112, nr. 1548).
Deelt u de mening dat het Nederlandse parlement ten minste net zo goed geïnformeerd moet zijn als het Oostenrijkse Parlement en het Europees Parlement?
Ja.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat Nederlandse parlement ten minste net zo goed geïnformeerd is als het Oostenrijkse Parlement en het Europees Parlement?
Zoals uit de antwoorden op deze vragen blijkt, ben ik van mening dat dat reeds het geval is. Voor wat betreft het Europees Parlement verwijs ik ter onderbouwing daarvan met name naar het antwoord op vraag 10. Voor wat betreft het Oostenrijkse parlement verwijs ik bovendien graag nogmaals op het overzicht in de brief van 28 september 2012 (Kamerstuk 22 112, nr. 1474), waaruit bijvoorbeeld naar voren komt dat het Oostenrijkse parlement voorafgaand aan bijeenkomsten van de Raad nooit schriftelijke informatie ontvangt over de inzet van de Oostenrijkse regering tijdens die bijeenkomsten. Dat steekt in mijn ogen schril af tegen de uitvoerige schriftelijke informatie over met name de Nederlandse positie, die de Eerste en Tweede Kamer standaard voorafgaand aan alle Raden en Europese Raden ontvangen in de vorm van een zogenaamde geannoteerde agenda, en waarover altijd voorafgaand aan de betreffende Raad of Europese Raad een debat met de Tweede Kamer plaatsvindt.
Bent u bereid deze vragen voor 6 februari te beantwoorden, in verband met de voorbereiding van het Algemeen Overleg Informatievoorziening?
Ja.
Het bericht dat moskee internaten vaak niet veilig zijn en toezicht van de overheid ontbreekt |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het stadsbestuur van Rotterdam al sinds 2003 gewaarschuwd is over brandonveilige situaties bij de moskee-internaten maar er desondanks niet is gehandhaafd?1
In zijn brief aan de gemeenteraad van 15 januari 2013 (kenmerk 1108629) geeft het college van de gemeente Rotterdam het volgende aan: «Uit het onderzoek dat na 15 november 2012 is uitgevoerd, is gebleken dat bij ieder internaat toezicht is gehouden op de brandveiligheid. (...) In het algemeen worden bij controles (verschillende soorten) gebreken geconstateerd. Bij de onderzochte locaties is zodanig geacteerd dat er geen aanleiding was om tot sluiting over te gaan. De internaten waren en zijn dus voldoende brandveilig.» Ik heb geen reden om aan deze conclusie van de gemeente Rotterdam te twijfelen.
Bent u bereid om de Inspectie Leefomgeving en Transport een onderzoek te laten doen naar het handelen van de overheid bij verlening en handhaving van bouw- en bestemmingsvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de herziening van het interbestuurlijk toezicht, berust het toezicht op het fysieke domein (of domein leefomgeving) bij de provincie. Het toezicht is met de herziening verschoven van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar de provincies. Ik kan daarom het ILT niet opdragen een onderzoek uit te voeren.
Deelt u de mening dat het beschikbare instrumentarium om de veiligheid en het welzijn te waarborgen op dit moment blijkbaar niet toereikend is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Op 26 februari 2013 heb ik, zoals in mijn eerdere antwoord d.d. 18 december 2012 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nrs. 927, en 918) op Kamervragen van de leden Karabulut (SP), Bergkamp (D66) en Wilders en Van Klaveren (beiden PVV) aangekondigd, overleg gehad met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ten aanzien van brandveiligheid en vergunningen hebben de aanwezige gemeenten aangegeven dat deze op orde zijn en dat ze over voldoende instrumenten beschikken om de fysieke veiligheid van kinderen te garanderen. Tijdens het overleg is verder geconstateerd dat er geen waarborgen bestaan ten aanzien van het pedagogische klimaat in de privaat gefinancierde internaten -zoals Turkse internaten- waar kinderen wonen en waarvoor geen toezicht is geregeld. Dat baart ons zorgen. Daarom is afgesproken dat rijk en gemeenten in afstemming met de betrokken internaten en eventuele andere partijen zullen komen tot een kwaliteitskader met aandacht voor onder andere het pedagogisch beleid, de veiligheid en het welzijn van kinderen op deze internaten. Daarbij zullen ook andere gemeenten betrokken worden waarin zich privaat gefinancierde internaten bevinden. Kortheidshalve verwijs ik u ook naar mijn brief van 26 februari 2013 (Kamerstuk II 33 400-XV, nr. 92).
Deelt u de mening dat onveilige en illegale moskee-internaten per direct gesloten moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, sluiting van een rechtspersoon is overigens alleen mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. De toetsing van de brand- en veiligheidsvoorschriften is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid. In dit geval is er geen sprake van illegale of brandonveilige internaten.
Bent u nu wel bereid om aan moskee-internaten kwaliteitseisen te stellen en deze onder toezicht van de rijksoverheid te plaatsen in plaats van u te verschuilen achter non-argumenten zoals dat ze geen rijkssubsidie zouden ontvangen en het geen onderwijsinstellingen zijn? Zo nee, acht u het dan verantwoord dat er kinderen buiten de samenleving worden gehouden volgens de Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD)? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstellen hiertoe verwachten?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u zo snel mogelijk inzichtelijk maken hoeveel illegale en legale moskee- internaten, die de integratie belemmeren, er gevestigd zijn in Nederland? Zo nee, vindt u dat als minister van integratie niet belangrijk om te weten?
De voorlopige telling van het aantal privaat gefinancierde internaten in Nederland komt op 25, waarvan 16 met een Turkse achtergrond. Het overleg met gemeenten met private internaten wordt uitgebreid; dat zou kunnen leiden tot een bijstelling van het aantal internaten.
Zoals ik in de integratieagenda (Kamerstuk II 32 824, nr. 7) heb aangegeven mag Nederland geen land zijn van parallelle gemeenschappen, waarin de noodzaak lijkt te vervallen om elkaar te ontmoeten en elkaar te verstaan. Om een plek te vinden in Nederland is het van belang dat migranten in aanraking komen met mensen met andere denkbeelden of een andere levensstijl. Dat geldt zeker voor kinderen. Het is niet wenselijk wanneer zij opgroeien in afzondering van de rest van samenleving. Enkele gemeente hebben aangegeven dat het voor hen niet inzichtelijk is hoe het er in de internaten aan toe gaat en voelen zich daarbij ongemakkelijk. Ik heb thans overigens geen aanwijzingen dat er sprake is van uitsluiting van deze kinderen van de rest van onze samenleving. De kinderen die in dit type internaten verblijven, gaan naar reguliere scholen.
Diefstal uit schuren in Oost-Nederland |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat in Oost-Nederland relatief veel diefstal uit schuren plaatsvindt?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat, in aanvulling op de eigen verantwoordelijkheid die mensen hebben, met stevige hand opgetreden moet worden tegen deze vorm van diefstal?
Net als overvallen, geweld en straatroven vallen (woning)inbraken onder de High Impact Crimes met een grote impact op het slachtoffer. Dit heeft de prioriteit van mijn Ministerie alsmede de Politie en het OM. In het kader van de landelijke prioriteiten voor de politie heb ik bij de aanpak van high impact criminaliteit met bestuur, politie en OM afgesproken dat de pakkans voor deze delicten in 2014 met 25% moet stijgen t.o.v. van 2009. Hierbij worden zowel maatregelen genomen ter voorkoming van deze delicten als ter vergroting van de pakkans. Per eenheid wordt specifiek naar de veiligheidssituatie gekeken om hierbij, in overleg met het gezag, passende maatregelen te nemen.
De politie zit goed op koers om dit resultaat te behalen.
Om die pakkans te vergroten en verdere delicten te voorkomen is het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen. De politie stimuleert slachtoffers dan ook om dat te doen. Eventuele aangetroffen trends bij die aangiften worden onderzocht en geanalyseerd. Op basis van deze informatie wordt een passende aanpak opgesteld om zo de heterdaadkracht te vergroten. Tevens besteedt de politie aandacht aan preventie waarmee voorkomen kan worden dat een delict plaatsvindt of de slagingskans van een eventueel onderzoek kan worden vergroot.
Blijkt uit de politiecijfers inderdaad dat er sprake is van een toename van het aantal diefstallen uit schuren?
Het aantal aangiften of incidenten waarbij het een inbraak of diefstal uit specifiek een schuur betreft wordt niet door de politie geregistreerd. Wel wordt het totaal aantal aangiften van een diefstal of inbraak uit ofwel een box, ofwel een garage, ofwel een schuur ofwel een tuinhuis geregistreerd. In de regionale eenheid Oost lag dit aantal in 2012 4% hoger dan in 2011. Aangezien binnen dit totaal aantal aangiftes van inbraken of diefstal niet gedifferentieerd wordt, is het daarbij niet aan te geven bij welk deel van deze aangiftes het specifiek een schuur betrof.
Is u bekend welk aandeel van de gestolen goederen, zoals zitmaaiers en bladblazers, naar Oost-Europa verdwijnt? Welke acties onderneemt de politie om hier zicht op te krijgen? Vindt er overleg plaats met politie en justitie van Oost-Europese landen om in het bijzonder alert te zijn op invoer van gebruikte (landbouw)werktuigen?
Inbraken, waaronder ook schuurinbraken, hebben de aandacht van de politie in de regionale eenheid Oost. Op basis van politie-informatie is niet aan te geven waar goederen die bij schuurinbraken worden gestolen uiteindelijk naar toe gaan. Bij politieonderzoeken naar dergelijke inbraken komen verdachten van verschillende nationaliteiten, waaronder Nederlandse maar ook Oost-Europese, in beeld. Er zijn daarbij de afgelopen twee jaar verschillende onderzoeken geweest naar (reeksen van) dergelijke inbraken. Daarbij is onder andere samengewerkt met de Litouwse politie en zijn in 2012 integrale controle acties uitgevoerd waarbij de Eenheid Oost-Nederland samenwerkte met Poolse agenten.
Tot slot heeft de politie, als in het kader van een onderzoek naar schuurinbraken concrete aanwijzingen zijn dat een vreemdeling daarbij betrokken is, de mogelijkheid om een internationaal rechtshulpverzoek in te dienen bij de autoriteiten van het land van herkomst van de verdachte. Deze contacten zijn er, net als bij andere landen, ook met Oost-Europese autoriteiten.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waarborgt u binnen de Nationale Politie dat ook in landelijke gebieden in Oost-Nederland ’s nachts en in de weekenden voldoende politie beschikbaar is om deze trend te keren?
De operationele sterkte van de politie en de verdeelsystematiek over de regionale eenheden is door mij in overleg met uw Kamer vastgesteld. De verdeling van de capaciteit binnen de eenheid is een verantwoordelijkheid van de burgemeesters en de Hoofdofficier van Justitie. Het is daarbij dus aan het gezag waar zij de prioriteiten willen leggen. Het Regionaal Beleidsplan, waarin de landelijke en lokale prioriteiten voor de eenheid worden vastgelegd, vormt hiervoor de basis. Op basis van actuele ontwikkelingen kunnen burgemeesters en Hoofdofficier van Justitie vervolgens eventueel besluiten tot (tijdelijke) verschuiving van capaciteitsinzet binnen de eenheid.
Het bericht ‘Meer Marokkaanse drop-outs’ |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer Marokkaanse drop-outs»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Uit het onderzoek blijkt dat het aantal jongeren van Marokkaanse komaf dat voortijdig de school verlaat stijgt; heeft u een nadere verklaring voor deze vastgestelde stijging?
Het onderzoek van RISBO gaat enkel over de 22 gemeenten die een driejarige subsidie ontvingen van BZK, V&J en VWS in het kader van de «Aanpak Marokkaans-Nederlandse Risicojongeren»2. Uit dit onderzoek bleek dat het uitvalpercentage onder deze groep jongeren in die 22 gemeenten was gestegen van 5,8% in schooljaar 2008/2009 naar 6,2% in schooljaar 2010/2011.
Ook op landelijk niveau was het resultaat in schooljaar 2010/2011 minder goed: de daling onder Marokkaans-Nederlandse jongeren bleef steken op 5,6%. Er was echter geen sprake van een toename van de uitval in deze groep.
Inmiddels heeft de daling van de uitval weer doorgezet, zowel op landelijk niveau als in de 22 gemeenten. Uit de meest recente cijfers (over schooljaar 2011/2012) blijkt dat de uitval onder Marokkaans-Nederlandse jongeren vorig jaar flink is gedaald. Op landelijk niveau is de uitval gedaald van 5,6% naar 4,9% en in de genoemde 22 gemeenten is de uitval onder deze jongeren gedaald van 6,2% naar 5,6%.
Kunt u inzichtelijk maken waarom de € 30 miljoen die is geïnvesteerd in onder andere het voorkomen van voortijdig schoolverlaten onder Marokkaanse jongeren niet heeft geleid tot een daadwerkelijke daling van het aantal Marokkaanse voortijdig schoolverlaters?
De subsidie die 22 gemeenten gedurende drie jaar hebben ontvangen in het kader van de «Aanpak Marokkaans-Nederlandse Risicojongeren», is afkomstig van de ministeries van BZK, VWS en V&J. Eind 2012 is deze subsidie geëindigd. De middelen zijn door de gemeenten op vele terreinen ingezet, afhankelijk van de plaatselijke situatie, zoals de aanpak van werkloosheid, criminaliteit en overlast. Maar ook zorg of gezinsbegeleiding.
De conclusie dat de € 30 miljoen niet heeft geleid tot een daling van het aantal vsv’ers van Marokkaans-Nederlandse afkomst, acht ik niet juist. Ten eerste omdat de recente resultaten op het gebied van schooluitval in deze 22 gemeenten positief blijken, zie het antwoord op vraag 2. Ten tweede omdat de «Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren» en de daarbij horende investering een veel breder doel heeft dan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Ten derde duurt het bij de extra inzet op specifieke problematiek altijd enige tijd voordat de effecten ook in de cijfers te zien zijn.
Bent u bekend met het onderzoek «De effecten van intensieve coaching op voortijdig schoolverlaten» van het Centraal Plan Bureau?2 Zo ja, deelt u de opvatting dat, op basis van de bevindingen in dit CPB-onderzoek, er moet worden ingezet op betere begeleiding van jongeren, om zo voortijdig schoolverlaten terug te dringen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Op verzoek van uw Kamer heb ik op 9 januari een schriftelijke reactie gegeven op het rapport (Kamerstukken 26 695 nr. 88, vergaderjaar 2012–2013).
Ik ben van mening dat begeleiding van jongeren tijdens hun schoolloopbaan en bij studie- en loopbaankeuzes bijdraagt aan het voorkomen van schooluitval. Ik zie dit als een belangrijke taak van de school. Extra coaching kan voor een specifieke groep jongeren de kans op uitval aanzienlijk verminderen. De uit het onderzoek gebleken positieve effecten van extra coaching breng ik onder de aandacht van de roc’s. De regionale vsv-programmagelden kunnen worden ingezet om eventueel benodigde extra begeleiding te organiseren.
Kunt u verduidelijken hoe u denkt het percentage voortijdig schoolverlaters onder zwakke groepen, zoals de groep Marokkaanse jongeren, verder terug te dringen? Zo ja, kunt u de Kamer vóór 1 april per brief informeren over uw plannen?
In de brief aan de Tweede Kamer van 12 februari (Kamerstuk II 26 695-89) over de aanpak van het voortijdig schoolverlaten zet ik uiteen wat de komende jaren mijn beleid zal zijn. Speerpunt daarbij is dat ik doorga met de huidige aanpak. Deze is effectief gebleken. De middelen worden regionaal ingezet, waardoor de regionale partners maatregelen treffen die gericht zijn op de specifieke regionale of lokale problematiek.
Het toepassen van opjaagbonussen bij Albert Heijn |
|
Pieter Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van een rapport van FNV-bondgenoten, waarin wordt gesteld dat Albert Heijn in zijn distributiecentra ongelukken in de hand werkt door het personeel zogenaamde «opjaagbonussen» voor te spiegelen?1
Ja.
Is het waar dat er bij Albert Heijn gebruik gemaakt wordt van constructies, waardoor werknemers zich opgejaagd voelen om geen fouten te maken, omdat zij anders geen bonus krijgen? Wat is uw oordeel daarover?
Navraag bij Albert Heijn leert dat de uitzendkrachten van Albert Heijn een bonus van ongeveer 10 procent kunnen verdienen boven op het basissalaris wanneer zij voldoen aan een aantal normen. Deze bonus wordt op weekbasis vastgesteld. Het beloningsbeleid is een interne aangelegenheid van een bedrijf. De overheid hanteert normen met betrekking tot het wettelijke minimumloon en handhaaft hierop.
Is het bekend of ook andere bedrijven in de supermarktbranche dit soort praktijken toepassen en of het alleen oproepkrachten betreft?
Het is mij niet bekend of werknemers in distributiecentra van andere supermarkten de mogelijkheid hebben om een bonus te verdienen bovenop het basissalaris. De bonus bij de distributiecentra van Albert Heijn is alleen van toepassing op uitzendkrachten.
Vallen onder deze oproepkrachten ook jongeren die als hulpkracht werken, zoals vakkenvullers?
In de distributiecentra zijn voor zover mij bekend geen oproepkrachten werkzaam.
Hoe staat het met de rechtspositie van deze oproepkrachten in de supermarktbranche, worden extra gewerkte uren uitbetaald?
Zie vraag 4.
Wilt u in het door u toegezegde rapport over de arbeidsomstandigheden in supermarkten ook de opjaagbonussen en de rechtspositie van oproepkrachten en hulpkrachten betrekken?
Nee, omdat het beloningsbeleid en de contractvorming een interne aangelegenheid van bedrijven is.
Kunt u aangeven binnen welke termijn u dit rapport naar de Kamer stuurt?
Zoals ik eerder heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg Arbeidsomstandigheden op 28 november en de begrotingsbehandeling van SZW op 13 december jl., kunt u het onderzoek over de verzamelde klachten van de vakbond CNV over een discountsupermarkt in de loop van 2013 verwachten.
Het bericht ‘Ironies of (In)justice in Ukraine and Strasbourg’ |
|
Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de blogspot «Ironies of (In)justice in Ukraine and Strasbourg» op 16 januari 2013 van dr. Antoine Buyse, Associate Professor bij de Universiteit Utrecht (Netherlands Institute of Human Rights, SIM) betreffende de uitspraak van het EHRM in de zaak «Volkov vs. Ukraine», waarin gewag wordt gemaakt van directe betrokkenheid van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa (PACE)-rapporteur voor structurele problemen op het gebied van mensenrechtenschendingen, dhr. Serhii Kivalov, bij de schending van het recht op een eerlijk proces in Oekraïne?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteur dat een persoon die betrokken is bij de schending van mensenrechten in eigen land geen mensenrechtenrapporteur kan zijn van een belangrijke organisatie als de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa? Zo nee, waarom niet?
De Parlementaire Assemblee wijst haar eigen rapporteurs aan volgens eigen interne regels. Naar mijn mening dient het de geloofwaardigheid, als een rapporteur van onbesproken gedrag is.
Bent u bereid met de voorzitter van de Parlementaire Assemblee in gesprek te treden over de benoemingsprocedure voor rapporteurs? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het, gegeven de gescheiden verantwoordelijkheden van regeringen en Parlementaire Assemblee binnen de Raad van Europa, geen goede zaak als regeringen zich mengen in de interne procedures van de Assemblee.
Bent u bereid de structurele problemen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Oekraïne, als beschreven in de EVRM-uitspraak in de zaak «Volkov vs. Ukraine», op te brengen in uw gesprekken met de regering van Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Oekraïne is op grond van artikel 46 lid 1 van het EVRM en ter nakoming van genoemde uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verplicht om de geconstateerde structurele problemen op het gebied van onafhankelijkheid van de rechtspraak aan te pakken. De naleving van Hofuitspraken staat op grond van artikel 46 lid 2 EVRM onder toezicht van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Nederland zal in het Comité van Ministers Oekraïne bij niet-nakoming zeker daarop aanspreken. Ook in bilaterale gesprekken met Oekraïne benadruk ik het belang van mensenrechten en de rechtsstaat.
Bent u tevens bereid om in die gesprekken te pleiten voor herstel van dhr. Volkov in zijn functie als rechter bij het Hooggerechtshof in Kiev, conform de uitspraak van het EVRM?
De Volkov-uitspraak dateert van 9 januari jl. en wordt in beginsel (art 44 EVRM) drie maanden daarna definitief. Zodra de uitspraak definitief is, is het herstel van de heer Volkov in zijn functie van rechter bij het Hooggerechtshof in Kiev een plicht die op Oekraïne rust. Voor deze kant van de naleving van de Hofuitspraak geldt overigens hetzelfde als gesteld in mijn antwoord op vraag 4.
Bent u daarnaast bereid met uw EU-collega’s in overleg te treden over de structurele problemen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Oekraïne en daarbij specifiek aandacht te vragen voor de Volkov-casus? Zo nee, waarom niet?
Voortzetting van de hervormingsagenda en het beëindigen van de selectieve rechtspraak zijn belangrijke criteria van de EU voor het ondertekenen van het Associatieakkoord en het Vrijhandelsakkoord (DCFTA) tussen de EU en Oekraïne. De voortgang van Oekraïne op deze criteria wordt in EU verband regelmatig besproken.
Horizontaal Toezicht |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u van mening dat drs. H.A.A.M. Rutten1 gelijk heeft, wanneer deze aangeeft dat horizontaal toezicht een welkome aanvulling is op het bestaande toezichtpalet zonder het bestaande toezicht te vervangen? Zo ja, hoe verhoudt het voorgaande zich tot het feit dat het verticale toezicht is teruggelopen?
Ik ben inderdaad ook van mening dat horizontaal toezicht en verticaal toezicht elkaar aanvullen. De Belastingdienst kiest bewust welke instrumenten worden ingezet om in een bepaalde situatie verbetering in het nalevingsgedrag te bereiken dan wel goed gedrag te ondersteunen. Dit veronderstelt continue aandacht voor en investering in de verschillende instrumenten. In het regeerakkoord zijn middelen vrijgemaakt om het toezicht en de invordering te versterken. In de brief van 10 december 2012 is de Kamer hierover geïnformeerd2.
Gaan de bezuinigingen binnen de Belastingdienst ten koste van het verticaal toezicht? Zo nee, ten koste waarvan gaan deze bezuinigingen wel en wat is het effect ervan?
De bezuinigingen gaan niet ten koste van het toezicht. Voor een nadere toelichting
verwijs ik naar de komende beantwoording door de minister van Financiën van de vragen van de Tweede Kamer, gesteld op 8 februari 2013, over het rapport «Bezuinigingen op uitvoeringsorganisaties» van de Algemene Rekenkamer3.
Bent u het met drs. H.A.A.M. Rutten eens dat een verantwoorde controledichtheid, door een zeer grote stijging van het aantal ondernemingen, niet meer haalbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat een verantwoorde controledichtheid in de toekomst wel weer haalbaar is?
Nee. Verticale controles maken onderdeel uit van het totale handhavingspalet van de Belastingdienst, naast instrumenten als dienstverlening, startersbezoeken, vooroverleg (horizontaal toezicht), thematische acties en fraudeonderzoeken. Zoals in de hiervoor genoemde brief van 10 december 2012 aangegeven, wordt er de komende jaren een impuls gegeven aan versterking van de verticale toezichtstaak van de Belastingdienst.
Volgens de Vereniging van Hogere ambtenaren bij het Ministerie van Financiën (VHMF) is horizontaal toezicht niet de juiste weg bij het midden- en kleinbedrijf; bent u het met de VHMF eens? Zo nee, waarom is horizontaal toezicht wel de juiste weg bij het midden- en kleinbedrijf?
Nee. Horizontaal toezicht is eveneens in het MKB van waarde. Ook de Commissie Stevens is deze mening toegedaan. Wel moet worden bedacht dat de uitgangspunten voor horizontaal toezicht in het MKB anders zijn dan die voor grote ondernemingen. De vertrouwensrelatie wordt in het MKB-segment niet rechtstreeks opgebouwd met de belastingplichtige, maar met zijn fiscaal dienstverlener. Via metatoezicht op het systeem van kwaliteitsborging van de dienstverlener beoordeelt de Belastingdienst de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiftes. Het aantal ondernemingen in het MKB, dat deelneemt aan een horizontaal toezichtconvenant, is inmiddels toegenomen van bijna 35.000 in 2011 tot ruim 90.000 op dit moment. Het betreft hier de ondernemingen met personeel die voor hun aangifte gebruik maken van een fiscaal dienstverlener. Door aandacht te besteden aan de kwaliteit van de aangiften vooraf (horizontaal toezicht) en een effectieve aanpak van geconstateerde nalevingstekorten achteraf (verticaal toezicht) houdt de Belastingdienst efficiënt en effectief toezicht op het MKB.
Wat zijn uw vorderingen wat het versterken van verticaal toezicht betreft?
In eerdergenoemde brief van 10 december 2012 zijn de plannen tot intensivering van het toezicht en de invordering toegelicht. Op dit moment is de werving van extra medewerkers in volle gang. Deze worden vervolgens binnen de Belastingdienst opgeleid. Op de korte termijn richt de Belastingdienst zich op het versnellen en intensiveren van de aanslagregeling. Hiermee kunnen meer aangiften worden behandeld en de afronding van de massale heffingsprocessen flink worden vervroegd. Ook wordt ingezet op het automatisch corrigeren van aangiften op basis van contra-informatie. Voor dit jaar wordt een extra belastingopbrengst voorzien van € 265 mln. De totale meeropbrengsten lopen op naar € 623 mln in 2016 (structureel € 663 mln). Over de vorderingen zal ik de Kamer informeren via de halfjaarsrapportages.
Wat vindt u van het feit dat er tegengestelde visies lijken te zijn bij het management van de Belastingdienst en het VHMF? Wat is volgens u de oorzaak van deze tegengestelde visies en gaat u maatregelen treffen zodat het management meer gebruik gaat maken van kennis en expertise van het VHMF?
Naar mijn mening is er geen echt verschil van inzicht. Zoals uit het onderhavige artikel blijkt, ziet de VMHF horizontaal toezicht als een welkome aanvulling op het toezichtspalet. De Belastingdienst is in permanente dialoog met vakorganisaties, koepels, brancheorganisaties, wetenschappers en andere stakeholders.
Het aantal gereden kilometers met een oldtimer |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op de kritiek1 van de Federatie Historische Automobiel- en Motorfiets Clubs (FEHAC) dat de opstellers van het Planbureau voor de Leefomgeving verkeerde cijfers hebben gebruikt, waardoor het aantal gereden kilometers met oldtimers een half miljard kilometer te hoog is ingeschat?
Op 22 januari heeft het PBL op zijn internetsite2 een reactie gegeven op de kritiek van de FEHAC. Aan de hand van een puntsgewijze notitie laat het PBL zien dat de conclusies van de PBL-studie nog stevig overeind staan. De conclusie dat oldtimers in 2011 ongeveer 1,5 miljard kilometers aflegden is gebaseerd op cijfers van het CBS3. Het CBS heeft dit becijferd op basis van gegevens van de RDW over het oldtimerpark in Nederland en kilometerstanden van de Stichting Nationale Auto Pas (NAP). In de bijgevoegde tabel worden de gegevens van deze CBS-publicatie voor zover het oldtimers betreft weergegeven.
Acht u het noodzakelijk dat het Planbureau voor de Leefomgeving haar rapport verbetert, zodat er een goed en reëel beeld is van de invloed van oldtimers op het milieu?
Nee. De cijfers zijn gebaseerd op de meest nauwkeurige, beschikbare CBS informatie en geven daarmee een reëel beeld van de invloed van oldtimers op het milieu.
Wat is de belangrijkste reden achter het voorstel uit het regeerakkoord om dagelijks gebruik van oldtimers te gaan belasten? Is dit om het gebruik te ontmoedigen om zo de luchtkwaliteit te verbeteren of gaat het voornamelijk om meer belastinggeld binnen te halen?
In het regeerakkoord is opgenomen dat de vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting voor oldtimers vanuit milieuoverwegingen en budgettaire overwegingen wordt afgeschaft. Het aantal oldtimers is de afgelopen jaren substantieel toegenomen. Op 1 januari 2008 waren er nog 215.000 oldtimer-personenauto’s, begin 2012 waren er bijna 90.000 meer. Dat is een groei van 40% in vier jaar. Ook worden – vooral jonge – oldtimers voor het dagelijks vervoer gebruikt, mede ingegeven door de vrijstelling. Het budgettaire beslag van de vrijstelling bedroeg in 2011 nog € 158 mln, maar was in 2013 al opgelopen naar € 222 mln. Zonder aanpassing van de regeling zou het budgettaire beslag € 243 mln in 2014 bedragen. Dit ondanks het feit dat op 1 januari 2012 de leeftijdsgrens is verhoogd van 25 jaar naar 30 jaar en ouder, waarbij de voertuigen die op 31 december 2011 al 25 jaar of ouder waren, de vrijstelling konden behouden. Een inperking van de vrijstelling levert daarmee in financieel moeilijke tijden een substantiële bijdrage aan het verminderen van de financiële problematiek.
Is bij de opbrengst van € 156 miljoen door het schrappen van de van de MRB-vrijstelling voor oldtimers rekening gehouden met het logische gevolg dat veel bezitters van een oldtimer als gevolg van deze maatregel de auto voor een groot deel van het jaar zullen schorsen? Kunt u de opbrengst nader onderbouwen?
Ja, bij het ramen van de budgettaire opbrengst is rekening gehouden met een toename van het aantal geschorste voertuigen. Er is van uitgegaan dat gemiddeld ongeveer 30% van de oldtimers die nu niet geschorst zijn, straks wel geschorst zullen worden.
Deelt u de mening dat de uitvoering van de moties, waaronder de motie Bashir2 die vraagt om de MRB-vrijstelling voor mensen die de oldtimer hobbymatig gebruiken in stand te houden, niet mag leiden tot een algemene verhoging van de MRB? Zo nee, waarom niet?
De motie Bashir, ingediend bij de behandeling van het Belastingplan 2013, verzoekt de regering om de Tweede Kamer in het voorjaar van 2013 een aantal voorstellen te doen, waardoor dagelijks gebruik van de oldtimer wordt ontmoedigd, maar de mrb-vrijstelling voor mensen die de oldtimer hobbymatig gebruiken, in stand kan worden gehouden. De intentie is om de budgettaire derving beperkt te houden. Op basis van onder andere deze motie is een aantal alternatieven besproken in overleg met de oldtimerbranche (FEHAC, KNAC, FOCWA, ANWB, RAI en BOVAG). Zoals meegedeeld in de brief van 24 april 2013 aan de Tweede Kamer is overeenstemming bereikt over een alternatief voor de in het regeerakkoord aangekondigde volledige afschaffing van de vrijstelling MRB voor oldtimers.5 Dit alternatief zal worden meegenomen in het Belastingplan 2014 en zal binnen het totaalpakket aan maatregelen worden gedekt.
Opsporingsberichtgeving en eventuele afspraken tussen het Openbaar Ministerie en de media |
|
Nine Kooiman , Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie laat met filmpje. Regels belemmeren snelle publicatie van beelden»?1
De Aanwijzing opsporingsberichtgeving bepaalt het kader voor de inzet van opsporingsberichtgeving. Wanneer berichtgeving door de officier van justitie als urgent wordt aangemerkt, kan op zeer korte termijn tot berichtgeving worden overgegaan. De in de Aanwijzing neergelegde uitgangspunten en voorwaarden werpen hiervoor geen belemmeringen op.
Met een aantal mediapartners bestaat een vaste samenwerking, maar er is geen sprake van exclusiviteit. Van geval tot geval wordt bekeken van welke media gebruik wordt gemaakt. Commerciële belangen spelen hierbij geen rol. Omdat het om een opsporingsmiddel gaat is het van belang dat de regie bij OM en politie ligt en is het nodig dat vooraf met de betrokken mediapartner afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de werkwijze, omgang met vertrouwelijke informatie en verwijdering van gegevens.
Wat is uw reactie specifiek op de opmerking van de woordvoerster van het Openbaar Ministerie (OM) in Arnhem die zegt dat men wegens een wachtlijst bij «Opsporing verzocht» de beelden aan diverse andere media aan had willen bieden, maar dat dit niet mocht in verband met afspraken over opsporingsberichtgeving?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke afspraken zijn dit precies? Met wie zijn die afspraken precies gemaakt? Zijn dit slechts afspraken over de wijze waarop de beelden zullen worden gepresenteerd en bepaalde voorwaarden van het OM zullen worden gerespecteerd of betreft het ook afspraken over exclusiviteit waarbij zelfs commerciële belangen een rol spelen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over contracten tussen het OM en de media?3 Hoe verhoudt de beperking van de afspraken die kennelijk bestaan tussen het OM en de media zich tot het antwoord dat het OM weliswaar gebaat is bij een goede relatie met de media en bij continuïteit in die relatie, maar het opsporingsbelang altijd het zwaarst weegt?4
De afspraken die het OM met mediapartners heeft gemaakt vormen geen beperking, maar bieden juist de mogelijkheid om snel tot opsporingsberichtgeving over te gaan. In geval van urgentie kan het OM ervoor kiezen om zo nodig ook via media waarmee geen vaste samenwerking is snel berichtgeving te laten plaatsvinden.
Kunt u toelichten hoe de afweging in dit geval is uitgevallen? Waarom konden de beelden niet eerder naar buiten worden gebracht? Op welke wijze heft het opsporingsbelang hierbij het zwaarst gewogen?
Ik kan geen details geven over afwegingen van het OM in een individuele lopende zaak waarover de rechter nog moet oordelen.
Wat is er in de praktijk verbeterd sinds 2008, toen de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving is aangepast, zoals toegezegd in antwoord op betreffende vragen?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke Kamervragen in 2010 heb aangegeven5 is op 16 maart 2009 (Stcr. 2009, 51) de Aanwijzing opsporingsberichtgeving voor het laatst vastgesteld. Bij de laatste vaststelling is rekening gehouden met de enorme vlucht die het aantal beschikbare mediavormen (waaronder internet) in de jaren daarvoor heeft genomen, om zo de mogelijkheden voor opsporingsberichtgeving te vergroten. Zoals gebruikelijk bij Aanwijzingen van het Openbaar Ministerie, wordt de Aanwijzing op dit moment, vier jaar na de laatste vaststelling, wederom herzien. De nieuwe Aanwijzing opsporingsberichtgeving zal naar verwachting nog dit jaar worden vastgesteld. In de evaluatie zal ook weer gekeken worden naar de ontwikkelingen op het gebied van het aantal beschikbare mediavormen, waaronder social media en andere relevante ontwikkelingen.
Diarreebacteriën die van varkens overgaan op mensen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontdekking dat resistente bacteriën uit diarree van varkens over kunnen springen naar mensen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de ontdekkingen die zijn gedaan over de overdracht naar mensen, de aanwezigheid van de bacterie in lucht en rondom stallen en de aanwezigheid van de bacterie op vlees in supermarkten?
De overdracht van Clostridium difficile(kortweg Cdiff) van varkens op mensen was al bekend uit wetenschappelijk onderzoek dat een overeenkomst aantoonde tussen isolaten van Cdiff ribotype 078 afkomstig van varkens (met name biggen met diarree) en Cdiff 078-isolaten van Cdiff-infecties bij mensen. Om de consequenties te kunnen duiden van het feit dat de bacterie is aangetoond in de lucht tot maximaal 20 meter afstand van de stal, zijn meer gegevens nodig zoals de hoeveelheid bacteriën in de lucht en het aantal bacteriën dat nodig is om een mens te kunnen infecteren. Het voorkomen van Cdiff in de lucht kan overigens niet los worden gezien van het feit dat de bacterie ook overal in het milieu voorkomt. Daarin verschilt Cdiff van bacteriën die normaal gesproken slechts sporadisch voorkomen in het milieu. Het onderzoek waarop het bericht is gebaseerd, bevat aanwijzingen dat de bacterie op de mens wordt overgedragen via direct contact met levende varkens. In dit onderzoek is geen vlees in supermarkten onderzocht op de aanwezigheid van Cdiff.
Kunt u aangeven op welke schaal de aanwezigheid van de bacterie voorkomt en welke risico’s voor de volksgezondheid dit met zich meebrengt?
Zoals reeds opgemerkt komt Cdiff wijd verspreid voor in het milieu. Het voorkomen van de bacterie bij varkens was ook al langer bekend. In het onderzoek is gekeken hoe vaak dat het geval is. Cdiff werd bij 10% van slachtvarkens in de ontlasting aangetroffen. Het ging daarbij om 61% van de toeleverende varkenshouderijen. Ook bij gezonde mensen, en vooral bij baby’s, kan de bacterie worden aangetroffen. Hetzelfde geldt voor honden en katten. Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat de bacterie ook op vlees kan voorkomen. De gegevens daarover laten een wisselend beeld zien. De NVWA heeft in 2010 gekeken naar het voorkomen van de bacterie op vlees in de Nederlandse detailhandel. De bacterie werd niet gevonden bij rund-, kalfs- en varkensvlees en in minder dan 2% van de monsters lams- en kippenvlees. Het type dat ziekte bij de mens veroorzaakt werd in dit onderzoek niet aangetroffen. Het RIVM geeft daarnaast aan dat er geen uitbraken van Cdiff bekend zijn die in verband kunnen worden gebracht met besmet voedsel.
Kunt u aangeven hoe de aanwezigheid en ontwikkeling van deze resistente bacterie zich verhouden tot het hoge antibioticagebruik in de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat antibioticumgebruik leidt tot toename van de resistentie, dat geldt ook voor Cdiff. Het beleid om het antibioticumgebruik in de veehouderij te verminderen zal dan ook naar verwachting leiden tot een geleidelijke teruggang van de resistentie van de bacterie bij varkens. De huidige reductiemaatregelen hebben daarnaast ook een stimulerend effect op het uitvoeren van preventieve maatregelen om infectie in de veehouderij te voorkomen.
Bent u bereid om de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) te laten onderzoeken hoeveel van het verkochte vlees besmet is met deze bacterie en de Kamer hier over te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf heeft de NVWA dat gedaan in 2010. De conclusie was toen dat Cdiff op vlees in Nederland geen risico vormt. De NVWA heeft voor 2014 een vervolgonderzoek gepland naar het voorkomen van de bacterie op vlees. Het doel van dat onderzoek is om na te gaan of het aantal monsters waarin Cdiff aanwezig is, toeneemt en of er eventueel ziekteverwekkende typen opduiken. De resultaten van deze onderzoekingen worden openbaar gemaakt.
Bent u bereid deze ontdekkingen mee te nemen in de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, kan er geen conclusie worden verbonden aan het feit dat de bacterie tot maximaal 20 meter rond varkensstallen werd aangetroffen. De aangetoonde besmettingen van mensen werden zo goed als zeker veroorzaakt door direct contact met varkens. Het is niet aannemelijk dat Cdiff in de lucht of anderszins in de omgeving daaraan heeft bijgedragen. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om bedoeld onderzoek bij de kabinetsreactie te betrekken.
Kunt u aangeven of de ontdekkingen voor u extra reden geven om kritisch te kijken naar schaalgrootte in de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
Bedoeld onderzoek bevatte geen aanwijzingen dat schaalgrootte van invloed is op het vóórkomen van Cdiff in de veehouderij. Het onderzoek geeft daarom geen extra reden om daar kritisch naar te kijken.
Kunt u aangeven hoe u de risico’s voor de volksgezondheid gaat beperken? Zo nee, waarom niet?
De huidige gegevens over het voorkomen van de verschillende typen Cdiff bij varkens, varkenshouders en hun gezinsleden duiden niet op een groot extra risico voor de volksgezondheid. De bacterie komt overal voor in het milieu en wordt ook vaak aangetroffen als normale darmbewoner bij pasgeborenen. Ook bij gezonde volwassenen leidt dragerschap zelden of nooit tot ziekteverschijnselen. Om aanvullende zekerheid te krijgen, loopt op dit moment een onderzoek van het RIVM bij varkens en varkenshouders om de nog bestaande leemten in de kennis op te vullen. Onderzoek naar het eventuele risico voor omwonenden zal worden meegenomen in een breed onderzoek naar risico’s van de veehouderij voor omwonenden. In 2010 is door de NVWA al vastgesteld dat ziekteverwekkende typen Cdiff niet op vlees werden aangetroffen.
Wat betreft de ontwikkeling van resistentie van Cdiff en andere bacteriën zet de regering het beleid dat gericht is op de vermindering van het antibioticumgebruik in de agrarische sector onverminderd voort.
Bent u bereid extra onderzoek te laten uitvoeren naar de risico’s voor de volksgezondheid die de aanwezigheid en overdracht van deze bacterie met zich meebrengt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 8.
Ondertoezichtstellingen die vele jaren worden verlengd |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Ontvangt u ook signalen over het te vaak (soms wel 10 jaar achter elkaar) verlengen van ondertoezichtstellingen (OTS'en)?
Ik vind het van groot belang dat bij een ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel zoals de ondertoezichtstelling steeds zorgvuldig wordt afgewogen of de noodzaak voor de maatregel en eventueel een verlenging hiervan nog steeds aanwezig is. Een wettelijke grens met een maximum aantal jaren voor de duur of het aantal verlengingen van de ots is daarbij niet gegeven, maar acht ik ook niet noodzakelijk. Uiteindelijk gaat het om maatwerk waar per individueel geval steeds moet worden bezien wat de (on)mogelijkheden zijn. Uiteindelijk is het de kinderrechter die na zorgvuldige afweging van alle belangen een oordeel geeft over de noodzaak om de maatregel al dan niet te laten voortduren.
Zoals aangegeven in een brief aan uw Kamer van 7 januari 20131 wijzen de cijfers uit dat er nog altijd sprake is van een daling van het aantal ots-en evenals het aantal uithuisplaatsingen.
In deze brief ben ik ook ingegaan op de vliegwielpilots die beogen het aantal ondertoezichtstellingen verder te verminderen en de duur van de ondertoezichtstelling te verkorten door de inzet van onder andere familienetwerkberaden, eigen kracht centrales, Signs of Safety.
Daarnaast heb ik met provincies en stadsregio’s op 9 december 20112 afspraken gemaakt die eveneens zien op een verdere bekorting van de duur van de ondertoezichtstellling.
Juist omdat het voor een kind en het gezin van groot belang is om te weten waar het aan toe is, maakt het toekomstperspectief onderdeel uit van het toetsingskader van het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen. Dit wetsvoorstel is door uw Kamer aanvaard en nu aanhangig in de Eerste Kamer. In artikel 260 van het wetsvoorstel is opgenomen dat bij de afweging over de verlenging van de ots door de kinderrechter wordt gewogen of ouders in staat zijn «binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen». Hiermee is expliciet niet gekozen voor een maximum aantal verlengingen maar wel voor een procedure die voldoende waarborgen omvat om duidelijkheid te kunnen bieden over het toekomstperspectief van het kind en het gezin. Daarnaast is in artikel 265j van het wetsvoorstel bepaald dat als een ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing langer dan twee jaar geduurd heeft en er een verlengingsverzoek komt, de Raad voor de Kinderbescherming een advies uitbrengt met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling. Op basis hiervan kan de kinderrechter beoordelen of de ondertoezichtstelling nog aan de orde is dan wel dat de maatregel kan vervallen omdat de ouders de noodzakelijke zorg aanvaarden of dat een gezagsbeëindigende maatregel meer voor de hand ligt. In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming wordt expliciet ingegaan op de vraag of de ondertoezichtstelling niet onnodig wordt verlengd3.
Pleegoudervoogdij kan een goed alternatief zijn als terugkeer naar het ouderlijk gezin niet verantwoord is. Ik wijs in dit verband ook op de implementatie van de nieuwe methode voogdij, die medio 2012 van start is gegaan en waarbij op basis van een perspectiefbijeenkomst in een vroeg stadium van een voogdij met alle betrokkenen wordt gekeken naar (o.a.) de mogelijkheid voor de pleegouders om het gezag over te nemen van het bureau jeugdzorg (pleegoudervoogdij) en daarmee het belang dat het kind heeft bij continuïteit in de opvoeding centraal te stellen.
Deelt u de mening dat er een grens getrokken moet worden oftewel dat het maximumaantal OTS’en wettelijk vastgelegd dient te worden? Zo niet, heeft u andere mogelijkheden of alternatieven om de OTS’en die vele jaren achter elkaar worden verlengd te voorkomen? Zo ja, op welk termijn gaat u dit regelen en wat zou volgens u het maximumaantal moeten zijn? Is drie keer OTS volgens u een redelijk maximum?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de praktijk dat een OTS telkens wordt verlengd door een organisatie die belast is met jeugdbescherming/pleegzorg, terwijl pleegoudervoogdij (in het belang van het kind) een beter alternatief is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de praktijk dat pleegoudervoogdij niet wordt ingezet vanwege de financiële voordelen van het verlengen van OTS’en voor de organisatie die belast is met jeugdbescherming/pleegzorg, waardoor pleegouders en kinderen jaarlijks geconfronteerd worden met onzekerheid?
Een dergelijke praktijk is mij niet bekend en een teruglopende gemiddelde OTS-duur duidt ook niet op een dergelijke praktijk. Daarnaast worden alle verlengingen getoetst door de kinderrechter. Dit is ook een waarborg om onnodige verlengingen te voorkomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze negatieve financiële prikkel weg te nemen voor organisaties die belast zijn met jeugdbescherming/pleegzorg, waardoor het belang van pleegkinderen prevaleert?
Zie antwoord vraag 4.
De stijgende kosten van een aansluitovereenkomst brandbeveiligingsinstallaties |
|
Nine Kooiman , Paulus Jansen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de forse prijsstijgingen van 377 euro naar 624,43 euro voor de aansluitovereenkomst voor brandbeveiligingsinstallaties in de regio Noord-Holland Noord?1
Als gevolg van keuzes door het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord, dat het bevoegd gezag is in Noord-Holland Noord, in combinatie met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012, is het aantal verplichte doormeldingen teruggebracht tot die gevallen waarin de brandweer – indien de beveiliging van het gebouw of de hulpverlening falen – een rol heeft bij de ontruiming van het gebouw. Dientengevolge is de veiligheidsregio Noord-Holland Noord geconfronteerd met een daling van het aantal aangesloten abonnees op het Openbaar Meldsysteem (OMS). Het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft op 23 maart 2012 besloten om de financiële consequenties die uit de daling van het aantal aangesloten abonnees voortvloeien, te compenseren door het OMS-tarief te verhogen.
Deelt u de mening dat ondernemingen die aangesloten moeten blijven bij de Regionale Alarm Centrale (RAC) worden geconfronteerd met een onevenredig hoge kostenstijging, nu de veiligheidsregio de inkomsten die zij misloopt, doordat minder ondernemingen verplicht zijn zich aan te sluiten, volledig wil compenseren? Zo ja, op welke wijze gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om het tekort door de daling in de aantallen OMS-abonnees te compenseren door een verhoging van het OMS-tarief per 1 januari 2013 is genomen door het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio. Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het Openbaar Meldsysteem. Het betreft dan ook een door het lokaal bevoegd gezag gemaakte keuze.
Bent u bekend met het probleem dat bedrijven die sinds april 2012 niet meer aangesloten mogen zijn bij de RAC, nog wel voor langere tijd vastzitten aan een gebruikerscontract, zonder dat hier een dienst tegenover staat? Bent u bereid spoedig naar een oplossing te zoeken?2
Voor deze aansluiting zijn in de regel twee contracten relevant, namelijk het gebruikerscontract met de leverancier van de OMS apparatuur en de aansluitovereenkomst voor de meldkamer met de veiligheidsregio. Na wijziging van de wettelijke eisen in het Bouwbesluit of na toestemming van de gemeente is het mogelijk dat een bedrijf niet langer verplicht is gebruik te maken van een OMS-aansluiting. De aansluitovereenkomsten tussen de meldkamer en de ondernemer kunnen verschillen per veiligheidsregio, maar het is niet ongebruikelijk dat een ondernemer tussentijds deze overeenkomst kan opzeggen. Inzicht in de voorwaarden voor het gebruikerscontracten tussen OMS-leveranciers en bedrijven heb ik niet.
Het betreft een overeenkomst tussen ondernemers en ik zie geen aanleiding om mij te mengen in hetgeen deze partijen onderling overeen zijn gekomen.
Hoe groot zijn de financiële tekorten bij de veiligheidsregio’s, aangezien zij zich genoodzaakt zien bovenstaande kosten door te berekenen?
Gemeenten stellen gezamenlijk in regionaal verband de begroting van de veiligheidsregio vast. De begroting van de veiligheidsregio wordt voor het overgrote deel (macro gezien circa 90%) bepaald door de gezamenlijke bijdragen van de deelnemende gemeenten, die dit betalen uit hun algemene uitkering. De verdeling van inkomsten en uitgaven van veiligheidsregio’s is een lokale verantwoordelijkheid die voortvloeit uit het stelsel van verlengd lokaal bestuur voor veiligheidsregio’s. Het uitgangspunt van verlengd lokaal bestuur brengt met zich mee dat het voeren van de financiële huishouding van de veiligheidsregio een verantwoordelijkheid is van het bestuur van de veiligheidsregio en daarmee dus van de gezamenlijke gemeenten. Keuzes over de financiële consequenties van een daling in het aantal OMS-aansluitingen worden dan ook door datzelfde bestuur genomen.
Hoelang gaat een RAC mee, voordat opnieuw moet worden aanbesteed?
In de context van kosten van aansluiting op het OMS is niet de afschrijvingsperiode van een RAC relevant, maar de afschrijvingstermijn van de OMS-apparatuur (meldapparatuur bij de ondernemer). De afschrijvingstermijn wordt bepaald op grond van een beoordeling over de periode waarin de OMS-apparatuur met zekerheid betrouwbaar functioneert. De praktijk laat zien dat in de regel wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van ongeveer 10 jaar.
Welke invloed hebben ondernemers op de aanbesteding van een RAC door de veiligheidsregio, aangezien zij na een nieuwe aanbesteding worden geconfronteerd met forse kosten wanneer is gekozen voor een nieuwe aanbieder?3
Veiligheidsregio’s spannen zich in om het optimale OMS-systeem voor de in de regio gelegen ondernemers uit te onderhandelen met de aanbieders van de OMS-apparatuur. Bij een dergelijke aanbesteding gaat het om enkele honderden OMS-abonnees per veiligheidsregio. Gezien het grote aantal OMS-abonnees (ondernemers, zorginstellingen, etc.) is het voor veiligheidsregio’s niet haalbaar al deze abonnees te betrekken bij de aanbesteding van een OMS.
Hoe gaat u de prikkels bij de veiligheidsregio versterken om de gebruikerskosten laag te houden?
Volgens de Wet veiligheidsregio’s is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk voor de voorbereiding op het bestrijden van branden en daarmee dus ook voor de OMS-aansluitingen. Gezien de bestuur- en financieringsstructuur van veiligheidsregio’s is het dan ook met name een verantwoordelijkheid van de in de veiligheidsregio liggende gemeenten om desgewenst het bestuur van de veiligheidsregio aan te spreken op het laag houden van OMS-gebruikerskosten.
Kunt u aangeven of deze problemen alleen spelen in Noord-Holland en Friesland of ook daarbuiten?
Mij is bekend dat de jaarbedragen voor een OMS-aansluiting verschillen per veiligheidsregio. Ook is mij bekend dat er door de diverse besturen van de veiligheidsregio’s verschillende keuzes worden gemaakt met betrekking tot de financiële consequenties van een daling in het aantal aangesloten abonnees. Maar voor beide zaken geldt dat dergelijke keuzes worden gemaakt door het bestuur van de veiligheidsregio.
Het bericht dat zorgverzekeraars verpleegkundig specialisten niet als hoofdbehandelaar erkennen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u de blog gelezen op SKIPR?1
Ja, ik heb de blog gelezen.
Is het waar dat er zorgverzekeraars zijn die verpleegkundig specialisten niet erkennen als hoofdbehandelaar?
Zoals ik u reeds gemeld heb in mijn reactie van 9 oktober 2012 op het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit naar taakherschikking (TK 29 689, 418), beperken zorgverzekeraars inderdaad de groep behandelaars die DBC’s kunnen openen, de zogenaamde «hoofdbehandelaars». Die beperking geldt ook voor verpleegkundig specialisten.
Een jaar geleden (februari 2012) speelde deze kwestie ook, kunt u zeggen wat er in het achterliggend jaar is gebeurd om deze patstelling vlot te trekken?
Zoals ik in mijn brief van 9 oktober 2012 heb aangegeven, is in het bestuurlijk akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 afgesproken dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit kwaliteitsoverwegingen landelijke criteria afspreken waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt en wat de rol van de hoofdbehandelaar is. De IGZ heeft in dat kader het initiatief genomen om veldpartijen te consulteren over het hoofdbehandelaarschap. Op 15 november 2012 heeft de IGZ een document over hoofdbehandelaarschap in de tweedelijns curatieve GGZ ter consultatie voorgelegd aan veldpartijen. Het doel van de consultatie is om te komen tot een veldnorm voor hoofdbehandelaarschap. Partijen hebben tot 7 januari 2013 de gelegenheid gehad om op het document te reageren. De IGZ verwerkt deze reacties en zal mij nog in dit kwartaal adviseren. Vóór de zomer zal ik u nader informeren over de consequenties van het advies van de IGZ. Ik verwacht dat met het tot stand komen van een veldnorm voor hoofdbehandelaarschap meer duidelijkheid zal komen over welke beroepsgroep wat mag doen in de tweedelijns curatieve GGZ, en daarmee ook wat een verpleegkundig specialist mag doen. Mijns inziens is het van belang dat ook verzekeraars rekening houden met de veldnorm bij het vormgeven van hun beleid.
Hoe hoog is de onkostenpost aan teveel betaalde salariskosten, door het onnodig inzetten van duurdere mensen, waar de verpleegkundig specialisten het werk ook uitstekend kunnen doen?
Voor zover mij bekend is geen onderzoek gedaan naar het financiële effect van de beperkingen die zorgverzekeraars in de polisvoorwaarden stellen voor wat betreft het openen van DBC’s. Aangezien de beperking alleen het «hoofdbehandelaarschap» betreft, blijft er veel ruimte voor het inzetten van onder andere verpleegkundig specialisten op andere onderdelen van de behandeling. Ik verwacht daarom dat het financiële effect beperkt zal zijn. Overigens is niet gezegd dat een uitbreiding van de bevoegdheden en inzet van een bepaalde beroepsgroep altijd leidt tot een afname van de inzet van andere (duurdere) beroepsgroepen, en daarmee altijd per saldo tot lagere kosten leidt.
Zorgverzekeraars willen geen budget verspillen, wat beweegt de zorgverzekeraars deze mogelijkheid van goedkopere inkoop met behoud van kwaliteit niet te benutten?
Zorgverzekeraars maken hun eigen afweging over de kwaliteit en doelmatigheid, daar kan ik niet in treden. Wel ben ik in het kader van het bestuurlijk akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 met zorgverzekeraars en zorgaanbieders in gesprek over taakherschikking. In het bestuurlijk akkoord is afgesproken om vanuit kwaliteitsoverwegingen landelijke criteria afspreken waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt.
Zou het kunnen dat er in de praktijk behoefte is aan generalisten, in plaats van nog meer specialisten, en dat daardoor de inzet achterblijft?
Ik heb geen signalen dat dat het geval is.
Bent u niet bang dat deze ontwikkeling erg demotiverend werkt voor de beroepsgroep van verpleegkundigen die zich willen specialiseren?
Ik kan mij voorstellen dat terughoudendheid van zorgverzekeraars ontmoedigend werkt voor verpleegkundig specialisten en andere verpleegkundigen die zich verder willen ontwikkelen.
Worden verpleegkundig specialisten gezien als een aanwinst of misschien als een bedreiging voor een andere beroepsgroep? Als ze worden gezien als een aanwinst, hoe komt het dat ze in de uitoefening van hun vak niet volledig worden ingezet, ook voor het openen van nieuwe diagnosebehandelingcombinaties (DBC’s)?
Verpleegkundig specialisten worden zoals u weet door mij gezien als een aanwinst.
Bent u bereid na te gaan hoe het kan dat een jaar nadat de erkenning van deze beroepsgroep de zorgverzekeraars de volledige inzet tegenwerken?
De IGZ heeft ook Zorgverzekeraars Nederland geconsulteerd over het hoofdbehandelaarschap. Ik verwacht daarom dat het advies van de IGZ meer inzicht zal geven in de overwegingen van de zorgverzekeraars op het gebied van het hoofdbehandelaarschap.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rest van de experimenteerperiode de mogelijkheden van de specialistische verpleegkundigen beter worden benut?
Ik ga ervan uit dat een veldnorm voor het hoofdbehandelaarschap meer duidelijkheid biedt voor de rol die verpleegkundig specialisten kunnen vervullen in de tweedelijns GGZ. Daarnaast is in het bestuurlijk akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 afgesproken dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit kwaliteitsoverwegingen landelijke criteria afspreken waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt.
De effecten van de vermogensinkomensbijtelling voor het bepalen van de eigen bijdrage voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u op basis van de verstuurde beschikkingen van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) inzicht verschaffen in de (voorlopige) opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling in 2013? Komt die opbrengst overeen met de vooraf geschatte opbrengst, uitgesplitst naar AWBZ-zorg met verblijf (€ 146 miljoen), AWBZ-zorg zonder verblijf (€ 12 miljoen) en de Wmo (€ 32 miljoen)?1 Zo nee, hoeveel wijkt de opbrengst af?
Voor de vermogensinkomensbijtelling (VIB) is in het Begrotingsakkoord 2013 uitgegaan van een opbrengst van ongeveer € 150 miljoen op jaarbasis voor cliënten die in een intramurale instelling verblijven en ongeveer € 50 miljoen op jaarbasis voor cliënten die extramurale zorg of een voorziening uit de WMO ontvangen. Op basis van de eerste beschikkingen die het CAK heeft gestuurd, geeft het CAK aan dat de opbrengst voor intramurale AWBZ in dezelfde orde van grootte ligt. Er zijn nog geen beschikkingen uitgegaan voor de WMO of extramurale AWBZ. Het is nu te vroeg om met zekerheid aan te geven wat de opbrengst zal worden. Mede gezien het feit dat de eigen bijdragen voor cliënten die gebruik maken van extramurale AWBZ en/of een voorziening uit de WMO dit jaar nog niet zijn opgelegd. Ook kan de hoogte van de eigen bijdrage per cliënt gedurende het jaar variëren door verandering in inkomen, vermogen of vraag naar zorg/voorziening. Dit zal uiteindelijk ook invloed hebben op de macro-opbrengst. Als laatste kunnen de beschikkingen die in januari uit zijn gegaan nog veranderen door bijvoorbeeld een aanvraag tot peiljaarverlegging.
Kunt u op basis van de beschikkingen van het CAK aangeven of de vooraf ingeschatte gemiddelde verhoging van de eigen bijdrage overeenkomt met de daadwerkelijke gemiddelde verhoging, uitgesplitst naar de hoge eigen bijdrage voor zorg met verblijf (€ 235 per maand), de lage eigen bijdrage voor zorg met verblijf (€ 12 per maand), de eigen bijdrage voor de Wmo (€ 37 per maand) en de eigen bijdrage voor zorg zonder verblijf (€ 22 per maand)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u op basis van de beschikkingen van het CAK inzicht geven in het aantal mensen per box III vermogenscategorie, met een interval van € 10.000, dat te maken krijgt met de vermogensinkomensbijtelling (dus: € 0–€ 10.000, € 10.000–€ 20.000, (...) tot > € 200.000)?
Op grond van de in januari gestuurde beschikkingen heeft het CAK onderstaande tabel gemaakt voor de cliënten die gebruik maken van intramurale zorg.
€ 0,– tot € 10.000,–
10.963
€ 10.000,– tot € 20.000,–
10.197
€ 20.000,– tot € 30.000,–
7.792
€ 30.000,– tot € 40.000,–
5.372
€ 40.000,– tot € 50.000,–
3.768
€ 50.000,– tot € 60.000,–
2.784
€ 60.000,– tot € 70.000,–
2.278
€ 70.000,– tot € 80.000,–
1.929
€ 80.000,– tot € 90.000,–
1.590
€ 90.000,– tot € 100.000,–
1.398
€ 100.000,– tot € 150.000,–
5.022
€ 150.000,– tot € 200.000,–
3.051
€ 200.000,– en hoger
7.388
Totaal
63.532
Dit betreft het aantal cliënten op 1 januari 2013.
Kunt u ingaan op de vraag of de gemiddelde verhoging van de eigen bijdrage voor het zevende (€ 264 per maand), achtste (€ 463 per maand) en negende deciel (€ 635 per maand) van tabel 4.3.1 uit de bijlage bij de brief van uw voorganger van 22 juni 2012 overeenkomt met de signalen die van mensen zijn ontvangen dat de hoge eigen bijdrage voor verblijf bij een box III vermogen van € 150.000 soms stijgt met bijna € 1000 per maand?2 Kunt u aangeven welke box III vermogens horen bij elk van de vermogensdecielen uit tabel 4.3.1?
In de CBS tabel is aangegeven hoeveel cliënten per type eigen bijdrage effect ondervinden van de vermogensinkomensbijtelling. Ook de totale opbrengsten per categorie zijn vermeld en de gemiddelde stijging van de eigen bijdrage per jaar per type eigen bijdrage. Daarnaast heeft het CBS een verdeling naar inkomensdeciel gemaakt.
Uit de tabel valt af te leiden dat mensen in een laag inkomensdeciel gemiddeld een lagere stijging van de eigen bijdrage op grond van de VIB ondervinden en mensen in een hoger inkomensdeciel een gemiddelde hogere stijging kennen. Omdat het gaat om gemiddelden kan in elk inkomensdeciel een variatie in hoogte van de eigen bijdrage stijging op treden. Hierdoor is het dan ook niet mogelijk om te zeggen dat de hoge eigen bijdrage stijgingen zich beperken tot enkele inkomensdecielen.
Kunt u op basis van de beschikkingen van het CAK inzicht geven in het aantal mensen onder de 65 jaar en het aantal mensen boven de 65 jaar dat te maken krijgt met een vermogensinkomensbijtelling?
65 min
21.394
65 plus
42.138
Totaal
63.532
Voor de volledigheid, dit betreft het aantal cliënten op 1 januari 2013. Voor cliënten met een pensioengerechtigde leeftijd geldt een extra fiscale inkomensafhankelijke vrijstelling (afhankelijk van inkomen maximaal € 49.123 per persoon) die ook geldt voor de VIB.
Wilt u alsnog de mogelijkheid onderzoeken om een voor iedereen gelijke box III vrijstelling te hanteren voor het bepalen van de vermogensinkomensbijtelling, of een specifieke compensatie te geven voor benadeelde groepen? Met hoeveel procent zou het percentage van de vermogensinkomensbijtelling hiermee naar beneden kunnen om dezelfde opbrengst van € 200 miljoen te genereren?
Zoals in antwoord 1 al aangegeven zijn de verwachte meeropbrengsten vooralsnog deels onzeker. Ik ben op dit moment aan het inventariseren hoe de maatregel heeft uitgepakt. Ik zal ook hierbij kijken hoe de maatregel uit heeft gepakt voor de verschillende groepen.
Kunt u aangeven hoe u mensen tegemoet komt als zij geconfronteerd worden met een eigen bijdrage die hoger is dan hun inkomen, terwijl het box III vermogen niet liquide is, bijvoorbeeld als vermogen vastzit in een vooralsnog onverkoopbaar huis dat niet geldt als eigen woning in box I of in langjarig vastgezette beleggingen?
De Kamer heeft destijds naar aanleiding van het Begrotingsakkoord bewust voor de onderhavige regeling gekozen. Veel fracties stellen nu vragen naar aanleiding van de consequenties van de uitvoering van deze regeling.
Ik acht het zuiver eerst met de Kamer in overleg te treden over de vraag welke gevolgen kennelijk door de Kamer ongewenst worden geacht.
Is het mogelijk deze vragen voor dinsdag 29 januari 2013, 12.00 uur, te beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van persoonsgebonden budget in het buitenland |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat PGB-houders nog maar voor 13 kalenderweken AWBZ-zorg kunnen inkopen in het buitenland, ook wanneer deze binnen de Europese Unie (EU) wordt geleverd?
Ja, dat is per 1 januari 2013 geregeld in de Regeling subsidies AWBZ. Een uitzondering is hierbij, net als bij zorg in natura, gemaakt voor palliatieve terminale zorg. Deze cliënten kunnen maximaal één jaar hun pgb in het buitenland gebruiken, zodat zij in staat worden gesteld om afscheid te nemen van hun familie in het land van herkomst.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn om de inkoop van AWBZ-zorg in het buitenland met een persoonsgebonden budget ook binnen de EU te beperken tot 13 kalenderweken per jaar?
Op 1 januari 2013 zijn de Wet AWBZ-zorg buitenland en een wijziging van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) in werking getreden, met als doel een beperking aan te brengen in de mogelijkheden om in het buitenland AWBZ-zorg te ontvangen. In de Memorie van Toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2009/10, 32 154, nr. 3) is aangekondigd dat de Regeling subsidies AWBZ (waarin de pgb-regeling is opgenomen) in lijn met deze nieuwe wetgeving zou worden aangescherpt tot maximaal dertien weken bij tijdelijk verblijf van de budgethouder in het buitenland (bijvoorbeeld vanwege een vakantie). Deze termijn van dertien weken sluit aan bij de in het Bza opgenomen restitutieregeling voor niet-gecontracteerde zorg in het buitenland (zowel binnen als buiten de EU/EER). Bij de keuze van de termijn van dertien weken in het Bza is aangesloten bij de wetgeving betreffende uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid (dertien weken). Deze uitwerking van de restitutieregeling is in lijn met hetgeen tussen mijn ambtsvoorganger en uw Kamer is gewisseld tijdens de parlementaire behandeling van het genoemde wetsvoorstel, en overeenkomstig de aanpassing in het BZa, zoals die op 15 juni 2012 is voorgehangen.
Is het waar dat AWBZ-zorg, wanneer het gaat om zorg in natura en deze binnen Europa wordt geleverd, niet beperkt is tot een aantal weken per jaar? Zo ja, wat zijn de redenen voor het verschil in lengte van vergoeding van zorg in het buitenland voor mensen met een persoonsgebonden budget en zorg in natura?
In de AWBZ (artikel 10), zoals die per 1 januari 2013 geldt, is geregeld dat de verzekerde recht heeft op zorg in natura die wordt geboden door een zorgaanbieder die door de zorgverzekeraar binnen Nederland of de EU en de EER is gecontracteerd. Dit kan zowel gecontracteerde intramurale als extramurale zorg zijn. Daarnaast is geregeld dat de verzekerde recht heeft op niet-gecontracteerde extramurale zorg in natura binnen Nederland of de EU en de EER. Bij deze genoemde vormen van zorg binnen de EU/EER heeft de AWBZ-verzekerde derhalve een aanspraak zolang de persoon als Nederlands ingezetene kan worden aangemerkt. Alleen dan blijft de persoon immers verzekerd voor de AWBZ. Zolang de persoon verzekerd blijft, is er dus inderdaad een verschil met het pgb, waarvan de duur wel begrensd is.
De reden voor dit verschil vloeit voort uit het Europese recht. Het uitgangspunt van de AWBZ is dat zorg in natura wordt ontvangen van een gecontracteerde zorgaanbieder in Nederland, omdat dat de plaats is waar de AWBZ-verzekerde zich doorgaans bevindt. Het Europese Hof van Justitie heeft echter bepaald dat, in verband met het vrije verkeer van diensten, ook gecontracteerde intra- en extramurale zorg en niet-gecontracteerde extramurale zorg zonder beperking bij een zorgaanbieder in een andere EU-lidstaat moet kunnen worden ingeroepen. Bij het pgb bestaat er geen Europees rechtelijke verplichting om toe te laten dat deze buiten Nederland wordt geëxporteerd. Het Europese Hof van Justitie heeft namelijk uitgesproken dat betalingen in geld die het karakter van een verstrekking hebben niet hoeven te worden uitbetaald buiten het land van verzekering. De Centrale Raad van Beroep heeft uitgesproken dat het pgb een zodanige betaling is. Er kan dus, in tegenstelling tot zorg in natura, worden vastgehouden aan het uitgangspunt dat het pgb in principe alleen in Nederland wordt ingezet.
Niettemin is er voor gekozen om budgethouders die voor een korte periode naar het buitenland gaan de mogelijkheid te geven om tijdens dat verblijf gebruik te kunnen blijven maken van het pgb, zodat zij hun zorginkoop – vaak vanuit hun informele netwerk – kunnen voortzetten. Voor verzekerden die in het buitenland een nieuwe aanspraak te gelde willen maken of budgethouders die voor langere tijd naar het buitenland gaan, staan de mogelijkheden van de Wet AWBZ-zorg buitenland open.
Deelt u de mening dat er geen verschil dient te bestaan in de behandeling van mensen die zorg in natura krijgen en mensen die voor AWBZ-zorg gebruik maken van een persoonsgebonden budget? Zo ja, waarom bestaat dan toch een onderscheid in lengte van de vergoeding van AWBZ zorg in het buitenland? Zo nee, wat rechtvaardigt een onderscheid in behandeling van mensen die ervoor kiezen AWBZ-zorg in natura af te nemen en mensen die dit via een persoonsgebonden budget doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de regelgeving rondom AWBZ-zorg in het buitenland voor mensen met een persoonsgebonden budget in lijn te brengen met de regelingen zoals deze gelden voor mensen die deze zorg in natura in het buitenland ontvangen?
Ik zie geen reden om de periode van 13 weken waarin het toegekende pgb in het buitenland kan doorlopen te verruimen. De «13-weken-regeling» is al ruim en is in lijn met de restitutiemogelijkheid bij niet-gecontracteerde zorg. Het oprekken van deze termijn gaat in tegen het uitgangspunt van de AWBZ en vergroot risico’s op fraude met AWBZ-geld.
Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van zorg in natura in het buitenland? Hoeveel van deze zorg wordt binnen Europa geleverd?
Mij zijn de totale kosten van de AWBZ-zorg in het buitenland bekend (niet nader gespecifieerd naar het aantal gebruikers en / of het land waar deze zorg wordt genoten). Volgens opgave van het College voor Zorgverzekeringen gaat het om een bedrag van circa € 1,8 mln.
Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van een persoonsgebonden budget in het buitenland? Hoeveel van deze zorg wordt binnen Europa geleverd?
Hierover is geen landelijke informatie beschikbaar. Uit een peiling onder verschillende zorgkantoren komt naar voren dat naar schatting minder dan 1% van het aantal budgethouders in het buitenland verblijft. Als in het buitenland zorg wordt ingekocht gaat het vooral om zorg van een Nederlandse zorgverlener of een familielid.
Het arbeidsmarktbeleid in Albert Heijn distributiecentra |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH». Het artikel gaat in op een geschil tussen FNV Bondgenoten en Albert Heijn over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Zolang er voor mij geen aanleiding is te veronderstellen dat wet- en regelgeving wordt overtreden, wil ik mij niet mengen in dit geschil.
Wat is uw mening over het gebruik van «opjaagbonussen» door uitzendbureaus?
Navraag bij Albert Heijn leert dat de uitzendkrachten van Albert Heijn een bonus van ongeveer 10 procent kunnen verdienen boven op het basissalaris wanneer zij voldoen aan een aantal normen. Deze bonus wordt op weekbasis vastgesteld. Het beloningsbeleid is een interne aangelegenheid van een bedrijf. De overheid formuleert normen met betrekking tot het wettelijke minimumloon en handhaaft hierop.
Deelt u de mening dat goed functionerende uitzendkrachten in de distributiecentra van Albert Heijn na een jaar een vaste arbeidsovereenkomst horen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is de keuze van Albert Heijn om uitzendkrachten in te zetten in het distributieproces. Dit kan ook voor een langere termijn dan één jaar. Wel moeten de uitzendkrachten na een bepaalde tijd in vaste dienst worden genomen door het uitzendbureau.
Wordt er misbruik van de wet gemaakt door de uitzendkrachten na een jaar weg te sturen, dan drie maanden bij een subcontractor in dienst te laten gaan en dan weer aan te nemen als uitzendkracht? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mij is niet bekend wat hiervan de achtergrond is en ik kan dus ook niet oordelen over de vraag of hier sprake is van misbruik.
Acht u het wenselijk dat mechanisatie in de distributiecentra wordt teruggedraaid, omdat (Poolse) uitzendkrachten goedkoper zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou u voorstaan?
De vormgeving van het productie- en distributieproces is een interne aangelegenheid van het bedrijf.
Wat is uw reactie op de berichten over intimidatie op de werkvloer in de distributiecentra van Albert Heijn? En bent u bereid actie te ondernemen om intimidatie van werknemers tegen te gaan?
Intimidatie op de werkvloer is uiteraard ongewenst. In de Arbowet staat dat de werkgever beleid dient te voeren op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting waaronder ook intimidatie valt. Het is de verantwoordelijkheid van de uitzendondernemingen die personeel uitlenen aan Albert Heijn om hier op toe te zien.
Het bericht “Hardenberg woest om taakstraf na geweld.” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Hardenberg woest om taakstraf na geweld»?1
Ja.
Is het waar dat ene J.S. (25 jaar) van de rechter een taakstraf kreeg opgelegd omdat hij een jongeman uit Hardenberg ernstig toetakelde in het uitgaansleven, waarbij het slachtoffer een gebroken kaak en een scheur in zijn schedel opliep en wekenlang alleen vloeibaar voedsel kon eten?
Door de rechter is in deze zaak een taakstraf van 120 uur opgelegd, waarvan 40 uur voorwaardelijk. Tevens is de vordering benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van € 1293,89. Uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de klap zijn onderkaak op twee plaatsen heeft gebroken, een botbreuk aan de zijkant/achterkant van de schedel en een (lichte) hersenschudding heeft opgelopen.
Deelt u de mening dat het terecht is dat deze straf tot woede heeft geleid bij de burgers en dat voor een dergelijk misdrijf geen taakstraf moet kunnen worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet om mij uit te laten over het oordeel van de rechter. Wel kan ik uw Kamer melden dat het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak omdat het van mening is dat de rechter in dit geval de wetgeving inzake het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven, die begin 2012 in werking is getreden, onjuist heeft toegepast.
Deelt u de mening dat de wettelijke beperking tot het opleggen van (enkel) een taakstraf (een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk is op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad) bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven ontoereikend is, aangezien het bovenbedoelde misdrijf er blijkbaar niet onder viel? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een taakstraf niet altijd een geschikte sanctie is. Ik vind dat voor bepaalde type delicten een taakstraf in het geheel niet moet worden opgelegd. Hierbij valt te denken aan plegers van ernstige zeden- en geweldsdelicten en aan recidivisten. Daarom is begin 2012 voornoemde wetgeving in werking getreden waarmee een taakstraf bij dergelijke delicten wordt uitgesloten.
Deelt u de mening dat niet valt in te zien waarom onderscheid gemaakt wordt tussen «gewone» zeden- en geweldsmisdrijven en ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en dat zeden- en geweldsmisdrijven altijd ernstig zijn? Bent u daarom bereid deze misdrijven altijd uit te sluiten van de mogelijkheid deze te bestraffen met enkel een taakstraf? Zo nee, waarom niet?
In het Wetboek van Strafrecht is wat betreft de sanctietoepassing een balans gezocht tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter. De wetgever moet in algemene zin duidelijkheid bieden voor welke misdrijven de taakstraf een passende straf is. Tegelijkertijd moet de rechter voldoende ruimte worden gelaten om in het concrete geval een passende straf te bepalen, gelet op de aard en de ernst van het feit, de persoon van de dader én rekening houdend met de mogelijk verschillende strafdoelen (vergelding en de speciale en generale preventie). Verdere begrenzing van de straftoemetingsvrijheid van de rechter acht ik onnodig en onwenselijk.
Bent u bereid om eindelijk de taakstraf te schrappen als hoofdstraf nu wederom blijkt dat er onvoldoende draagvlak is in de samenleving voor de taakstraf? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Brinkman, Helder en Van Klaveren van uw Kamer, in het bijzonder naar mijn antwoord op vraag 3.2