Het gedogen van qat-gebruik |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het gedoogbeleid voor drugs ruimer wordt?1
Ja.
Is het bericht juist dat politie en Openbaar Ministerie niet op zullen treden tegen kleine hoeveelheden qat voor eigen gebruik? Zo ja, betreft dit een zelfstandig besluit van politie en Openbaar Ministerie?
Er is en zal geen sprake zijn van het gedogen van strafbare handelingen ten aanzien van qat.
Qat staat sinds begin dit jaar op lijst II van de Opiumwet. Dit betekent dat alle in de Opiumwet verboden handelingen, waaronder in- en uitvoer, het vervoeren, verkopen en het aanwezig hebben van toepassing zijn. Zoals in de Nota van Toelichting bij het in vraag 3 genoemde besluit van 18 december 2012 al werd aangegeven, wordt de strafrechtelijke handhavingscapaciteit vooral ingezet op het tegengaan van de in- en uitvoer, de handel en de distributie van qat. Gebruik als zodanig valt niet onder de door de Opiumwet verboden handelingen. Dat geldt voor cannabis en ook voor qat.
De straffen die op lijst II middelen van toepassing zijn, staan vermeld in artikel 11 van de Opiumwet. Die bepaling maakt een onderscheid in de strafmaat. Uit het zevende lid van deze bepaling vloeit voort dat de strafmaat voor de verboden gedragingen, met uitzondering van in-en uitvoer, lager is als het gaat om een geringe hoeveelheid. De lagere strafmaat voor een beperkte hoeveelheid bepaalt de wijze van opsporing. Deze houdt in dat er geen gerichte opsporing plaatsvindt, maar dat wel bij aantreffen steeds inbeslagneming van het aangetroffen middel zal volgen. Bij deze wijze van optreden is er geen sprake van gedogen.
De term gedogen is in het drugbeleid gereserveerd voor en blijft beperkt tot het niet strafrechtelijk optreden tegen coffeeshops die zich aan de gedoogcriteria houden.
Ten slotte, waar qatgebruik overlast veroorzaakt en deze overlast gepaard gaat met verstoring van de openbare orde, zoals parkeeroverlast, geluidsoverlast en vervuiling van de openbare weg, kunnen deze vormen van overlast worden aangepakt via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van de handhaving van de openbare orde.
Hoe verhoudt zich dit tot het Besluit van 18 december 2012 (Stb. 2013, nr. 1) dat alle in artikel 3 van de Opiumwet genoemde handelingen met qat verboden zijn?
De hiervoor geschetste aanpak ten aanzien van qat is in overeenstemming met dit besluit.
Hoe voorkomt u dat van het toestaan van qat voor eigen gebruik een legitimerende werking uitgaat die lijnrecht ingaat tegen het besluit om qat op lijst van verboden middelen te plaatsen? Werkt een dergelijke beleid niet erg verwarrend?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 5 heb aangegeven, is en zal er geen sprake zijn van het gedogen van strafbare handelingen ten aanzien van qat.
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat het verbod op het gebruik van qat daadkrachtig gehandhaafd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
De opvangomstandigheden voor asielzoekers in Polen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Migration Is Not a Crime. Report on the Monitoring of Guarded Centres for Foreigners» over de opvangomstandigheden voor asielzoekers in Polen?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport. In Polen zijn er open en gesloten opvangcentra voor vreemdelingen. De meeste asielzoekers verblijven tijdens de behandeling van hun procedure in open centra. De bevoegdheid om een vreemdeling onder te brengen in een gesloten centrum is toegekend aan de rechtbank. In reactie op protesten van vreemdelingen tegen de verblijfsomstandigheden in de gesloten centra, heeft de Poolse minister van Binnenlandse Zaken het initiatief genomen om de centra te laten inspecteren door zowel vertegenwoordigers van het ministerie van Binnenlandse Zaken als door vertegenwoordigers van ngo’s (o.a. het Helsinki Comité voor mensenrechten). In november 2012 hebben de inspecties plaatsgehad. Het in uw vraag aangehaalde rapport is het verslag opgesteld door de ngo’s. In het rapport worden in het bijzonder het regime, de penitentiaire uitstraling en de communicatie over onder meer de toegang tot rechtsmiddelen bekritiseerd. Daarnaast zijn de ngo’s van mening dat kinderen en getraumatiseerde vreemdelingen niet in de gesloten centra moeten worden ondergebracht.
In reactie op de kritieken en aanbevelingen heeft de Poolse regering een aantal maatregelen aangekondigd. Deze staan vermeld op de website van het Poolse ministerie van Binnenlandse Zaken (http://www.msw.gov.pl/portal/en/827/information of the Ministry of Interior following inspections in Guarded Centres.html). Om de uitstraling van een gevangenis weg te nemen worden tralies verwijderd en krijgen vreemdelingen binnen het gebouw volledige bewegingsvrijheid. Voor families met kinderen worden specifieke asielprocedures ingericht om het verblijf in de centra zo kort mogelijk te laten duren. Daarbij worden kinderen ondergebracht in de twee centra die zijn afgestemd op hun verblijf. De in de gesloten centra werkende grenspolitieambtenaren worden geschoold in interculturele competenties en talen om het communiceren met de asielzoekers, en het opvangen van signalen, te vergemakkelijken
Het is niet aan mij om een appreciatie te geven van het Poolse stelsel. Dat is aan de Poolse autoriteiten. Voor zover deze materie raakt aan de EU-wet- en regelgeving, is het de taak van de Europese Commissie om over correcte toepassing van het EU-recht te waken. De Commissie kijkt of het EU-recht wordt nageleefd en kan zonodig een EU-lidstaat verzoeken maatregelen te nemen als deze in gebreke blijft.
Heeft u andere signalen dat asielzoekers die in Polen bescherming vragen geconfronteerd worden met een ontoegankelijke aanvraagprocedure en gebrekkige opvangomstandigheden? Zo ja, welke? Zijn er ook signalen van misstanden zoals het standaard detineren en soms zelfs aanranden van asielzoekers?
In de afgelopen jaren zijn er enkele ngo-rapporten gepubliceerd over onder andere de detentiecentra en medische zorg. Hoewel deze rapporten kritisch zijn, kan uit deze rapporten niet worden opgemaakt dat asielzoekers in Polen structureel toegang tot de asielprocedure, opvang of medische zorg wordt onthouden. Dit geldt ook voor het in vraag 1 bedoelde rapport. Overigens staat in dit rapport dat er door de ngo’s geen bewijs is gevonden van het overtreden van de wet door de grenspolitie noch dat er incidenten zouden zijn voorgevallen waarbij vreemdelingen tijdens hun verblijf in gesloten centra werden geslagen of lastiggevallen.
In hoeverre speelt bij de beoordeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of een Dublin-claim wordt gelegd en of een asielzoeker moet worden overgedragen aan Polen, een rol dat de omstandigheden en voorzieningen voor asielzoekers daar mogelijk benedengemiddeld zijn? In hoeverre worden verklaringen van de asielzoeker over eerdere negatieve ervaringen in Polen meegewogen?
Kort gezegd, mag een overdracht naar een lidstaat niet plaatsvinden indien de vreemdeling in die lidstaat onmenselijk of vernederend wordt behandeld in de zin van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de EU. Voorafgaande aan de overdracht van een asielzoeker wordt door de IND, en indien beroep is ingesteld door de rechtbank, getoetst of de overdracht niet in strijd is met deze bepalingen. De verklaringen van de betrokken vreemdeling en de rapporten van ngo’s worden hierbij betrokken. Voor de duidelijkheid merk ik wel op dat een niet-naleving van een afzonderlijke bepaling uit (bijvoorbeeld) de EU-Opvangrichtlijn niet per definitie betekent dat de asielzoeker in die lidstaat daarmee ook onmenselijk of vernederend wordt behandeld in de zin van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daarbij geldt dat indien de vreemdeling van mening is dat een lidstaat bijvoorbeeld de bepalingen uit de Opvangrichtlijn niet ten volle naleeft, dit in beginsel door hem moet worden opgebracht in de desbetreffende lidstaat.
Bent u bereid met uw Poolse collega hierover, bijvoorbeeld tijdens de JBZ-raad, in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zult u met uw collega bespreken? Kunt u de Kamer over de uitkomsten van dat gesprek informeren?
Gelet op de omstandigheid dat door de Poolse regering in reactie op de kritieken al enkele maatregelen zijn aangekondigd en het de bevoegdheid van de Europese Commissie is om te beoordelen of een stelsel in strijd is met het EU-recht, zie ik thans onvoldoende aanleiding om mijn Poolse collega hierover in de JBZ-Raad aan te spreken. Uiteraard ben ik wel bereid om mijn Poolse collega en marge van de Raad te vragen naar relevante ontwikkelingen. Daarnaast merk ik op dat Polen, net als de andere EU-lidstaten, aanvullende maatregelen zal moeten treffen om te voldoen aan de normen van de herschikte Opvangrichtlijn en Asielprocedurerichtlijn, die naar verwachting medio 2013 door de beide EU-wetgevers zullen worden aangenomen. In dat kader worden, onder voorzitterschap van de Europese Commissie, contactgroepen ingericht waar lidstaten met elkaar van gedachten kunnen wisselen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de nieuwe normen.
Financiering Syrische rebellen door drugsgeld |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Syrische huurlingen gefinancierd door drugstrafiek»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de voorzitter van de Russische Federale Drugsmonitor beweert dat «tussen de 15.000 en 20.000 Syrische huurlingen zijn gefinancierd met geld van transnationale criminele groeperingen»? Beschikt de Nederlandse overheid over aanwijzingen die deze bewering staven? Zijn er ook aanwijzingen dat Saoedi-Arabië hier iets mee te maken heeft?
De bewering in het door u genoemde bericht gaat niet vergezeld van argumentatie of bewijsvoering. De inhoud daarvan kan ik zodoende niet beoordelen. Het bericht biedt dus onvoldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek of navraag.
Bent u bereid om bij de regering van Rusland hierover inlichtingen in te winnen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u ook bij het United Nations Office on Drugs and Crime en bij Europol vragen of men beschikt over aanwijzingen die de bewering van de voorzitter van de Russische Federale Drugsmonitor staven?
Zie antwoord vraag 2.
Over vuilstortplaatsen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar Haagse vuilstortplaatsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat met oog op de volksgezondheid het voorval in Den Haag aanleiding is om andere gemeenten te waarschuwen over eventuele risico’s van hun vuilstortplaatsen? Zo ja, hoe gaat u dit concreet ten uitvoer brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Navraag bij de gemeente Den Haag heeft opgeleverd dat op de locatie sanering heeft plaatsgevonden, dat de situatie regelmatig wordt gecontroleerd en dat deze stortlocaties in de huidige situatie geen risico voor mens en milieu vormen. Door het college van B en W is de GGD Den Haag recent om advies gevraagd naar de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van toen jonge kinderen, die in het verleden op de stortplaatsen speelden in de jaren dat de stortplaatsen in gebruik waren. De GGD zal de vragen van de bewoners inventariseren en vervolgens de gezondheids- en milieuaspecten en de mogelijke relatie daartussen in kaart brengen en beoordelen. De GGD zal hierover advies uitbrengen aan de gemeente en daarbij aangeven of verder onderzoek zinvol is. Ik zal het advies van de GGD aan de gemeente afwachten.
Bent u bereid te inventariseren waar in Nederland en in welke gemeenten nog meer verontreinigde vuilstortplaatsen zijn? Kunt u bij deze inventarisatie ook meenemen wat de consequenties hiervan zijn voor de bodem en het grondwater? Zo nee, waarom niet?
In de periode 1999–2003 hebben de provincies in het kader van het project Nazorg Voormalige Stortplaatsen (NAVOS) reeds een inventarisatie uitgevoerd van de meeste bekende voormalige stortplaatsen. Voor potentiële risico’s van verspreiding van verontreiniging naar bodem en grondwater is de Wet bodembescherming (Wbb) het toetsingskader. Uitvoering en handhaving van de Wbb is gedecentraliseerd naar provincies en rechtstreekse gemeenten. Vanwege de decentralisatie zijn bij het ministerie geen gegevens op landelijk niveau beschikbaar over Navos-stortplaatsen. Uit de contacten die mijn ambtenaren hebben met het bevoegd gezag blijkt echter niet dat zich momenteel substantiële problemen voordoen op dit vlak.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om vuilstortplaatsen te verduurzamen? Zo nee waarom, niet?
Eind dit jaar zal ik in het kader van het toenemende belang van het thema circulaire economie en het stimuleren van hergebruik van secundaire grondstoffen een onderzoek laten starten naar de mogelijkheden en de haalbaarheid (in financiële en technische zin) van afvalmining en verduurzaming bij voormalige stortplaatsen.
Kunt u met oog op het verduurzamen van stortplaatsen tevens inzicht geven in de voortgang van de uitvoering van de motie-Van Veldhoven waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken met welke maatregelen, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van een oxidatielaag, extra methaanuitstoot kosteneffectief kan worden teruggebracht?2 Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderzoek naar de maatregelen waarmee de eventuele extra uitstoot van methaangas kan worden teruggebracht is onderdeel van de zorgvuldige voorbereiding van het experiment duurzaam stortbeheer die moet leiden tot de ondertekening van de Green Deal (zie ook antwoord 6). Verwacht wordt dat het rapport rond september gereed zal zijn.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van de Greendeal Duurzaam Stortbeheer, die eind 2012 zou moeten zijn afgesloten?3 Zo nee, waarom niet?
Ja. Het innovatieve karakter van het experiment en de zorgvuldigheid die wordt betracht bij het opzetten daarvan, hebben tot gevolg dat de voorbereiding meer tijd kost dan aanvankelijk was voorzien. De verwachting is dat in het eerste kwartaal van 2014 alle voorbereidingen zijn afgerond. Vervolgens kan onder meer door de provincies Noord-Holland, Noord-Brabant en Flevoland, IPO, Vereniging Afvalbedrijven, Stichting Duurzaam Storten, betrokken afvalbedrijven en mijn ministerie een Green Deal worden afgesloten.
Het bericht dat de helft van bezoekers aan de eerste hulppost van het Medisch Centrum Haaglanden doorverwezen wordt naar de huisarts |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Helft bezoekers eerst hulp door naar de huisarts»?1
Indien patiënten die binnenlopen op de spoedeisende hulp afdeling van een ziekenhuis (SEH) ook geholpen kunnen worden door huisartsen, dan sluit de doorverwijzing zoals in de vraag bedoeld aan op mijn beleid om de noodzakelijke medische zorg door de juiste zorgverlener en niet onnodig duur te laten uitvoeren. Samenwerking tussen Huisartsenpost (HAP) en SEH is daarom belangrijk en gericht op een voor de patiënt heldere toegang tot acute zorg met één loket en één triage, welke tevens doelmatig is ingericht.
Klopt het dat bij de eerste hulppost van het Medisch Centrum Haaglanden de helft van de mensen die zich uit eigen beweging meldt bij de spoedeisende hulppost kan worden doorverwezen naar de huisartsenpost?
Mensen die zich uit eigen beweging melden bij de spoedeisende hulppost worden getrieerd en op basis van de ernst en urgentie van de gepresenteerde klachten worden patiënten verwezen naar de HAP dan wel SEH. De geïntegreerde HAP-SEH heeft in februari 2013 haar deuren geopend. Het MCH verwacht dat 40% van de mensen die zich uit eigen beweging aanmeldt een indicatie voor de HAP krijgt.
Hoeveel ziekenhuizen werken momenteel met een geïntegreerde spoedeisende hulppost (SEH) en huisartsenpost (HAP)? In hoeveel andere ziekenhuizen zijn er initiatieven om een SEH en HAP te integreren?
Er zijn momenteel 76 huisartsenposten en spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen in Nederland, die op één locatie zijn gesitueerd, daarvan werkt 70% samen. Op 31 locaties is sprake van geïntegreerde of seriële samenwerking (HAP vóór SEH). In nog eens 8 gevallen is de samenwerking in 2013 gereed en in 9 gevallen zal die na 2013 zijn gerealiseerd.
Hoe groot is de kostenbesparing binnen het Medisch Centrum Haaglanden en andere ziekenhuizen dankzij de integratie van de SEH en HAP? Wat zijn de te verwachten kostenbesparingen wanneer ook andere ziekenhuizen die van plan zijn hun SEH en HAP te integreren dit uitvoeren?
De kostenbesparing binnen Medisch Centrum Haaglanden is, omdat er per 1 februari 2013 is gestart, nog niet bekend. Vóór de opening van de HAP bij het MCH werd de zorg van binnenlopers afgerekend tegen het ziekenhuistarief. De verwachting is dat er kosten worden bespaard omdat deze zorg nu zowel overdag als in de avond, nacht en weekenden wordt afgerekend tegen het lagere huisartsentarief.
Er zijn diverse studies en onderzoeken gedaan om een inschatting te maken van het besparingspotentieel. Deze studies zijn uitgegaan van verschillende aannames van het percentage zelfverwijzers op de SEH, een schatting van het verschil in kosten op de SEH en huisartsenpost en het percentage van zelfverwijzers dat op de HAP geholpen kan worden. De uitkomsten van deze onderzoeken verschillen, mede veroorzaakt door regionale diversiteit, nogal. Er is dus geen eenduidig beeld te geven van de te verwachten kostenbesparingen bij een integratie van HAP en SEH maar evident is wel dat de uiteindelijke businesscase positief is.
Op welke wijze stimuleert u initiatieven die de SEH en HAP willen integreren?
Samenwerking tussen HAP en SEH is speerpunt van mijn beleid. Op initiatief van het ministerie van VWS en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is eind 2012 een inventarisatie gemaakt van knelpunten die samenwerking tussen HAP en SEH bemoeilijken. Aan het wegnemen van dergelijke knelpunten in de bekostiging wordt momenteel gewerkt.
In het Convenant met Huisartsen (2012) zijn over substitutie van SEH naar HAP specifieke afspraken gemaakt die de verdere implementatie bevorderen en financiële verschuiving van 2e naar 1e lijn niet in de weg staan. Ook in het Regeerakkoord is een passage opgenomen over integratie van HAP en SEH.
Zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt is er al veel in gang gezet door zorgaanbieders en verzekeraars. Verzekeraars nemen in hun rol als contracterende partij hun verantwoordelijkheid om met zorgaanbieders afspraken te maken. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft mij laten weten dat verzekeraars zullen bewerkstelligen dat er in de toekomst geen toegang tot de SEH meer is zonder dat de patiënt fysiek eerst huisartsgeneeskundig wordt getrieerd. Daarbij zal de patiënt zoveel mogelijk huisartsgeneeskundig worden behandeld. Zorgverzekeraars zetten komende tijd in op HAP/SEH met één poort/loket.
In hoeverre wordt voor de integratie van de SEH en HAP gebruik gemaakt van de mogelijkheden om experimenten te starten met integrale bekostiging acute zorg, populatiegebonden bekostiging en nieuwe prestaties?
Voor zover mij bekend zijn er nog geen verzoeken ingediend bij de NZa om te experimenteren met integrale en/of populatiegebonden bekostiging ten behoeve van integratie van HAP en SEH. De mogelijkheid te experimenteren met de bekostiging van kortdurende kleinschalige projecten ligt in de Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG). Dergelijke innovatieve experimenten kunnen alle genoemde vormen van bekostiging betreffen en kunnen verschillen in vorm, inhoud en grootte. Op dit moment is er één specifieke aanvraag ingediend bij de NZa voor een nieuwe prestatie ten behoeve van de acute zorg, geleverd door HAP en SEH. Naast de aanvragen van veldpartijen werkt de NZa ook zelf aan het flexibiliseren van de bekostiging van de HAP en SEH vanwege substitutie van zorg van 2e naar 1e lijn, zoals is aangegeven in mijn antwoord op vraag 5. Het ontwerpen van nieuwe prestaties behoort daarbij tot de mogelijkheden van de NZa.
In hoeverre sluit het huidige bekostigingssysteem van de SEH en de HAP aan bij de opkomst van geïntegreerde spoedeisende hulp en huisartsenposten? Zijn aanpassingen van het bekostigingssysteem nodig om integratie van de SEH en de HAP te stimuleren?
De huidige bekostiging biedt al ruimte om de samenwerking en de opkomst van geïntegreerde spoedeisende hulp en huisartsenposten te faciliteren. In de huidige bekostiging van de huisartsenposten is een plusmodule opgenomen. Daarmee kan het budget van een huisartsenpost worden verhoogd tot maximaal 110%. Dit betekent dat aanvullende structurele kosten, voorvloeiend uit bijvoorbeeld een productietoename als gevolg van substitutie van 2e naar 1e lijn, kunnen worden opgevangen. Onder voorwaarden van een overeenkomst tussen HAP, SEH en zorgverzekeraar en bij berekening van de te verwachten besparing, is het zelfs mogelijk de grens van 110% te boven te gaan. Daarnaast is, zoals ook in antwoord 5 aangegeven, de NZa bezig met het uitwerken van voorstellen om de beleidsregel van de huisartsenposten aan te passen om de knelpunten in de bekostiging van de HAP waar mogelijk op te lossen. Dergelijke aanpassingen maken het mogelijk om, vooruitlopend op mogelijk verdergaande aanpassing van de bekostiging voortvloeiend uit het regeerakkoord, integratie van HAP en SEH op korte termijn verder te stimuleren.
Wat is de stand van zaken bij de uitvoering van het regeerakkoord met betrekking tot de integratie van de SEH en de HAP en de daarbij beoogde systematiek van populatiegebonden bekostiging?
De uitvoering van het regeerakkoord met betrekking tot integratie van SEH en HAP en de daarbij beoogde systematiek van bekostiging vergt de nodige voorbereiding van VWS, NZa en veldpartijen. Temeer daar in het regeerakkoord de verbinding is gelegd met huisartsenbekostiging. Daarom wordt eerst gewerkt aan voorstellen voor een andere wijze van bekostiging van huisartsen en zal van daaruit de verbinding worden gelegd met de bekostiging van HAP/SEH. Vooruitlopend daarop vinden, zoals genoemd in het antwoord op vraag 5, al aanpassingen plaats om knelpunten in deze bekostiging op te lossen.
Het bericht ‘Gemeente mag instellingen geen salarisnorm opleggen’ |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gemeente mag instellingen geen salarisnorm opleggen»?1 Kent u ook de rechterlijke uitspraak die de basis vormt van dit artikel?
Ja. Ik ken het bericht, en ik ken de (tussen)uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant waarover in het bericht wordt geschreven. Het is een uitspraak in een procedure tussen de stichting Novadic-Kentron en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Het college van Eindhoven heeft inmiddels aangekondigd hoger beroep tegen de einduitspraak in te willen stellen.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de Wet Normering Topinkomens (WNT) die sinds 1 januari 2013 van kracht is? Valt de betreffende instelling vanaf januari 2013 onder het regime van de WNT en moet deze aldus voldoen aan een inkomensnorm?
Het geschil vindt zijn oorsprong in de rechtsverhouding tussen de instelling en de gemeente van voor de inwerkingtreding van de WNT. De WNT speelt in de uitspraak geen rol. De betreffende instelling valt sinds de inwerkingtreding van de WNT per 1 januari 2013 onder het regime van de WNT. Het betreft hier een instelling die op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen als zorginstelling is toegelaten.2 Het bezoldigingsmaximum van de WNT is thans op deze instelling van toepassing. Hierbij dient ten aanzien van de individuele topfunctionarissen het overgangsrecht in acht te worden genomen.
Of en in hoeverre kunnen bestuursorganen zoals gemeenten aanvullende en verdergaande beperkingen (t.o.v. de WNT) stellen aan de bezoldiging van medewerkers en bestuurders van instellingen waarmee een subsidierelatie bestaat?
De WNT verzet zich niet tegen het door decentrale bestuursorganen door middel van de subsidievoorwaarden stellen van aanvullende of verdergaande beperkingen aan de bezoldiging van medewerkers en bestuurders van door deze bestuursorganen gesubsidieerde instellingen. De Rechtbank Oost-Brabant oordeelt in deze casus dat de door de gemeente Eindhoven aan de subsidie verbonden verplichtingen in strijd zijn met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zoals gezegd heeft het college van Eindhoven aangekondigd hiertegen hoger beroep in te stellen.
Hoe beoordeelt u de model-subsidieverordening van de VNG waarin zij manieren belicht waardoor gemeenten topsalarissen bij gesubsidieerde instellingen kunnen tegengaan?
In de model-Algemene subsidieverordening van de VNG zijn geen bepalingen opgenomen, die gericht zijn op het tegengaan van topsalarissen bij gesubsidieerde instellingen. Bij de VNG wordt wel gewerkt aan een model-subsidieregeling (een nadere regeling op grond van de model-ASV) waarin aandacht wordt geschonken aan de mogelijkheid om te voorkomen dat subsidiegeld wordt besteed aan (te) hoge topsalarissen bij gesubsidieerde instellingen. Hierbij volgt de VNG ook op de voet het vervolg van de procedure tussen de stichting Novadic-Kentron en de gemeente Eindhoven. In het Algemeen Overleg van 14 februari 2013 met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van Uw Kamer naar aanleiding van de rapportage 2011 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) heb ik ook aangegeven in verband met het topinkomensbeleid met de VNG in overleg te willen treden. Het ligt in de rede, hierbij ook te spreken over het afstemmen van het normeringsbeleid en over het juridisch instrumentarium dat rijk en gemeenten ten dienste staat.
Omvat de WNT ook alle functies waarbij sprake is van (gedeeltelijke) bekostiging uit middelen van decentrale bestuurslichamen, zoals gemeenten? Zo nee, welke niet?
Neen, de WNT richt zich niet op alle functies waarbij sprake is van (gedeeltelijke) bekostiging uit middelen van decentrale bestuursorganen, maar uitsluitend op de topfunctionarissen van instellingen in de publieke en semipublieke sector. Hieronder zijn mede begrepen, instellingen die een of meer overheidssubsidies ontvangen, die tezamen meer bedragen dan 50% van de jaarlijkse inkomsten van die instelling. Dit kan zowel een subsidie van de Rijksoverheid betreffen, als van decentrale bestuursorganen. Overigens heb ik in bovengenoemd Algemeen Overleg van 14 februari 2013 gememoreerd, dat ik de Eerste Kamer heb toegezegd om met een voorstel voor een aanpassingswet te komen, waardoor de WNT alleen van toepassing is wanneer sprake is van een zekere minimumomvang van de instelling.
Het gebruik van onbemande vliegtuigjes |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Snel regels onbemande vluchten»?1
Ja.
Wat zijn de geldende regels met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor met camera’s uitgeruste onbemande vliegtuigjes?
Het aangehaalde bericht omvat het inzetten van onbemande vliegtuigjes met camera’s door de overheid en door bedrijven die dat al dan niet in opdracht van de overheid doen, en het inzetten van modelvliegtuigjes met camera’s door burgers.
Het inzetten van onbemande vliegtuigjes met camera’s door de overheid, of door bedrijven ten behoeve van een overheidstaak, gebeurd in beginsel niet met het oogmerk om personen herkenbaar in beeld te brengen. Ter illustratie verwijs ik naar mijn antwoorden van 8 mei 2013 op de vragen van de leden Schouw en Berndsen-Jansen van uw Kamer2. Daarin heb ik bovendien aangegeven dat de door de politie ingezette Ravens van Defensie op een hoogte van 300 meter vliegen en dat Ravens geen beelden kunnen maken waarop personen herkenbaar zijn.
Voor de gevallen waarin wel de mogelijkheid en het oogmerk bestaat om een persoon herkenbaar in beeld te brengen, en er om die reden van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer sprake kan zijn, heeft de overheid in het Wetboek van Strafrecht (WvSr) de bepalingen 139f en 441b opgenomen. Deze bepalingen richten zich tot een ieder en hebben tot doel het op ongecontroleerde wijze gebruiken van verborgen camera’s in onze samenleving te voorkomen.3
Artikel 139f WvSr stelt strafbaar het door middel van een technisch hulpmiddel heimelijk, opzettelijk en wederrechtelijk maken van een afbeelding van een persoon in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats. Artikel 441b WvSr stelt strafbaar het door middel van een technisch hulpmiddel heimelijk en wederrechtelijk maken van een afbeelding van een persoon op een voor het publiek toegankelijke plaats.
Beide strafbepalingen bieden de mogelijkheid om op te treden tegen het heimelijk inzetten van op een onbemand vliegtuigje gemonteerde camera’s gericht op het herkenbaar in beeld brengen van een persoon. Met het bestanddeel «wederrechtelijk» wordt onder meer beoogd het heimelijk gebruik van camera’s door de overheid in het belang van de opsporing of de nationale veiligheid, met als oogmerk het herkenbaar in beeld brengen van een persoon, uit te sluiten van strafbaarstelling, mits dat gebruik binnen de daarvoor geldende kaders valt.4
Zijn de regels afdoende en handhaafbaar? Zo nee, hoe gaat u hier verbetering in aanbrengen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het wettelijke regime voor de taakuitoefening door de overheid bevat voldoende waarborgen voor het respecteren van de persoonlijke levenssfeer van degenen op wie die taakuitoefening betrekking heeft. Ten aanzien van het inzetten van onbemande vliegtuigjes met camera’s door bedrijven die dat niet in opdracht van de overheid doen en het inzetten van modelvliegtuigjes met camera’s door burgers, hebben mij geen concrete signalen bereikt van een gebrekkige handhaafbaarheid van de regels of van overtredingen van de regels.
Deelt u de mening van het College Bescherming Persoonsgegevens dat de kans groot is dat deze regels door gebruikers van die vliegtuigjes worden overtreden? Zo ja, heeft u een indruk van de aard en hoeveelheid van deze overtredingen? Zo nee, worden deze regels niet overtreden of heeft geen kennis van dergelijke overtredingen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat controle op de verkoop van tabak aan jongeren onder de 16 jaar niks voorstelt |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de controle op de verkoop van tabak aan jongeren onder de 16 jaar niks voorstelt?1
Ik vind naleving en het toezicht op de leeftijdsgrens van groot belang. Het is inderdaad zo dat het aantal inspecties in 2012 aanzienlijk lager is dan in de jaren daarvoor (zie bijlage). De reden hiervoor is dat, zoals de NVWA aangeeft, de controles op het rookverbod in de horeca prioriteit hadden, en dat deze inspecties bemoeilijkt werden door agressie tegen inspecteurs, zodat ze meer capaciteit kostten. Daarnaast heeft de NVWA nieuw personeel moeten opleiden, in verband met uitstel van de overdracht van het toezicht op de Drank en Horecawet naar de gemeente.
De naleving door de jongeren zelf is gelukkig wel hoog: slechts 9% van de jongeren onder de 16 probeert tabak te kopen. Bij regelgeving als deze kan handhaving alleen echter nooit voor volledige naleving zorgen. Met name de verkopers, maar ook de jongeren en hun ouders hebben daarin ook een verantwoordelijkheid. Zoals ik heb aangeven in de brief die ik op 3 mei aan de Kamer heb gestuurd, zal de NVWA het huidige (alcohol)leeftijdgrenzenteam, dat nu nog gemeenten ondersteunt bij het toezicht op de Drank- en Horecawet, ook in 2014 grotendeels in stand houden en omvormen tot een speciaal tabaksteam. Hierdoor komt er toch extra capaciteit voor het toezicht op het rookverbod in de horeca én de leeftijdgrens tabak.
Overigens is het aantal van 60.000 verkooppunten een schatting van de NVWA van enige jaren geleden. De cijfers van het Platform Verkooppunten Tabak, waarin de verschillende brancheorganisaties vertegenwoordigd zijn, komen uit op een aantal van 30.600. Dit betreft de aangesloten supermarkten, tankstations, tabaksspeciaalzaken, automaten e.d. Het verschil kan mogelijk worden verklaard door losse verkooppunten die niet zijn aangesloten bij een brancheorganisatie, zoals bijvoorbeeld horecazaken die ook tabak verkopen achter de bar, sommige cafetaria e.d. Juist van deze losse verkooppunten zijn geen exacte cijfers bekend, dus mogelijk is het aantal van 60.000 een overschatting.
Klopt het bericht dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vorig jaar slechts 900 inspecties uitvoerde onder de 60.000 verkooppunten van tabak in Nederland? Zo ja, acht u dit voldoende voor adequaat toezicht? Zo nee, wanneer is dat volgens u wel het geval?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u vanaf 2003 een overzicht verschaffen van het aantal uitgevoerde inspecties, waarbij het aantal inspecties wordt uitgesplitst naar het type verkooppunt? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u in dat geval de registratie verbeteren?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de bijlage2, opgesteld door de NVWA.
Klopt het bericht dat de controles zich vorig jaar vooral toespitsten op de horeca en dat de controles op supermarkten en benzinepompen achterbleven? Zo ja, is dat vanwege de toegenomen agressie die extra capaciteit vereist?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel overtredingen van het leeftijdsverbod zijn er in 2012 geconstateerd en tot wat voor sancties hebben die geleid?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt de inspectie van de tabaksleeftijd door de NVWA uitgevoerd? Worden er ook «mystery shoppers» ingezet?
Het leeftijdsgrenzenteam betreft een speciaal opgeleid team van ongeveer 45 jongere toezichthouders, die voor de NVWA-inspecteurs kunnen signaleren welke cafés en welke tabaksverkopers in overtreding zijn. Dit jongeren tabaksteam zal bestaan uit 17 fte: 15 fte jongere toezichthouders met een teamleider en een planner.
In 2013 is de capaciteit voor tabakscontroles ongeveer 20 fte. In 2014 komt daar dus 17 fte bij. Juist omdat de jongere toezichthouders niet «opvallen», zijn zij goed in staat overtredingen te signaleren.
Uit hoeveel fulltime krachten bestaat het «leeftijdsgrenzenteam»? Acht u het nodig dit team uit te breiden met het oog op het lage aantal leeftijdsinspecties?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het aantal controles voor 2013 op te voeren? Zo ja, wat is uw streefcijfer?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere controlesystemen wilt u inzetten om de verkoop van tabak aan jongeren onder de 16 jaar te voorkomen? Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze technische hulpmiddelen daarbij kunnen helpen?
Het is aan de verkopers van tabaksproducten om zich te houden aan de eisen rondom leeftijdsgrens en legitimatie en om te bepalen hoe ze dit doen. Als winkeliers daarbij gebruik maken van goede technische hulpmiddelen dan juich ik dat toe. De tabaksdetailhandel is, in navolging van de supermarkten, vorig jaar gestart met een campagne om te voorkomen dat tabaksproducten worden verkocht aan jongeren onder de 16 jaar. Deze campagne loopt drie jaar. Door bewustwording van winkeliers en betere controle van het legitimatiebewijs van personen jonger dan 20 jaar, wil de detailhandel zorgen voor effectievere naleving van de leeftijdsgrens. De georganiseerde tankstations hebben zich hier sinds 1 mei bij aangesloten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe het beperken van het aantal verkooppunten kan bijdragen aan het handhaven van de leeftijdsgrens voor roken?
Ik richt mij binnen de tabakspreventie momenteel op de (handhaving van de) rookvrije horeca, de verhoging van de leeftijdsgrens en de Europese Tabaksproductenrichtlijn. Realisatie van deze thema’s vergt de nodige inzet en betekent een verscherping van het tabaksontmoedigingsbeleid, zeker ook voor jongeren.
Deelt u de mening dat een leeftijdsverhoging van 16 naar 18 jaar bij de verkoop van tabak geen enkele oplossing biedt, als de leeftijdsgrens van 16 jaar niet eens gehandhaafd kan worden?
De verhoging van de leeftijdsgrens voor tabak (en alcohol) heeft zeker zin. In de eerste plaats omdat de meerderheid van de jongeren zelf de wet naleeft. In de tweede plaats omdat ouders, scholen, preventiewerkers, supermarkten en horeca allemaal aangeven dat deze leeftijdsgrensverhoging een duidelijke boodschap afgeeft die deze partijen ondersteunt in hun werk. Voor scholen wordt het bijvoorbeeld vanzelfsprekender om schoolpleinen geheel rookvrij te maken, waardoor de sigaret voor een groot deel van de jongeren echt uit de dagelijkse omgeving verdwijnt. Het verhogen van de leeftijdsgrens voor de verkoop van tabak versterkt de al ingezette verandering in de sociale norm ten aanzien van roken. Niet-roken wordt steeds meer de norm. Dit is echter een lange termijn proces, waarin verschillende maatregelen een bijdrage leveren. Dit is er één van.
De stijging van het aantal meldingen van slachtoffers van mensenhandel |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de stijging van het aantal meldingen van slachtoffers van mensenhandel?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stijging van 40% ten opzichte van 2011 van het aantal meldingen van (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel? Hoe beoordeelt u de stijging van 64% van het aantal meldingen van vrouwen dat mogelijk slachtoffer is van uitbuiting in de prostitutie in het bijzonder?
In de registratiecijfers van CoMensha over 2012 is voor de eerste keer een relatief groot aantal meldingen meegenomen waarbij sprake is van slechts beperkte indicaties van mensenhandel. Vóór 2012 betroffen de cijfers van CoMensha vooral zaken van slachtoffers die aangifte hadden gedaan of waarin een opsporingsonderzoek volgde, en waarin dus met een relatief grote mate van zekerheid kon worden geconcludeerd dat er sprake was van een slachtoffer van mensenhandel. Samen met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) en CoMensha zal vanwege de grotere onzekerheid in de cijfers over 2012 worden bezien op welke wijze de door Comensha gehanteerde registratiewijze aangescherpt kan worden.
Deelt u de mening dat de meldplicht voor het melden van een slachtoffer van mensenhandel dient te worden uitgebreid naar alle (jeugd)zorg- en hulpinstellingen die in aanraking komen met minderjarige slachtoffers van mensenhandel? Zo ja, bent u bereid om deze meldplicht naar genoemde instanties uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De primaire taak van Bureau Jeugdzorg en hulpinstellingen is ervoor te zorgen dat een jeugdige de hulp krijgt die hij of zij nodig heeft. Dit gebeurt ook bij slachtoffers van mensenhandel. Met het belang van het kind voorop wordt hiervoor samenwerking gezocht met ketenpartners, bijvoorbeeld de politie. De politie dient op haar beurt conform de Aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie en Hoofdstuk 9 van de Vreemdelingencirculaire wel melding te maken van slachtoffers van mensenhandel. De meldplicht van de politie van slachtoffers mensenhandel behelst alle (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel.
Daar waar hier misverstanden over mochten blijken te bestaan, zal ik de betrokkenen hierop attenderen.
Wat vindt u ervan dat er veel misverstanden bestaan over het wel of niet moeten melden van Nederlandse slachtoffers en minderjarigen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat de meeste slachtoffers van loverboytechnieken tussen de 18 en 23 jaar zijn en de Nederlandse nationaliteit hebben? Zo ja, welke specifieke maatregelen treft u om deze groep jonge slachtoffers te beschermen?
Ja, uitgaande van de cijfers van Comensha vallen de meeste slachtoffers van loverboytechnieken in de leeftijdscategorie tussen de 18 en 23 jaar. In het kader van de Rijksbrede aanpak van loverboyproblematiek worden vele maatregelen getroffen om deze groep te beschermen. De aanpak van loverboyproblematiek heeft prioriteit bij opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie. Verder is er een handreiking vervaardigd door het Centrum voor Criminaliteit en Veiligheid voor de aanpak van loverboyproblematiek. Deze handreiking is primair opgesteld voor jeugdzorginstellingen, onderwijsinstellingen, gemeenten en politie. Ook is er een voorlichtingsfilm gemaakt voor scholen om jongeren en hun ouders voor te lichten over de risico’s die het gebruik van social media met zich meebrengt met betrekking tot loverboys.
Daarnaast is de We Can Jongerencampagne van start gegaan. In het kader van deze campagne wordt ingezet op het vergroten van de seksuele weerbaarheid van jongeren en het bewaken en het respecteren van grenzen. De succesvolle Internetcampagne «Schijn bedriegt» is herhaald door Stichting M. om de meldingsbereidheid van prostitueebezoekers inzake signalen van mensenhandel, en loverboyproblematiek in het bijzonder, te vergroten. Tevens organiseert Movisie trainingen, advies, consultatie en casusbesprekingen voor jeugdzorginstellingen om de kennis en vaardigheden op het gebied van loverboyproblematiek op peil te houden. Ten slotte heeft CoMensha in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een brochure ontwikkeld waarin de rechten van slachtoffers uiteen worden gezet.
Deelt u de opvatting dat er nadere informatie in verschillende talen beschikbaar gesteld dient te worden over het werken in Nederland aan sekswerkers in de prostitutiesector en aan migranten die werken in de overige sectoren zoals de land- en tuinbouw? Zo ja, op welke wijze gaat u deze nadere informatie beschikbaar stellen? Zo nee, welke initiatieven lopen er momenteel om toekomstige slachtoffers te informeren over hun rechten en plichten opdat uitbuiting voorkomen kan worden?
Ik deel de opvatting dat informatie over mensenhandel in verschillende talen beschikbaar moet zijn voor potentiële toekomstige slachtoffers. Preventie is een belangrijk onderdeel van het beleid gericht op de bestrijding van mensenhandel. De informatiekaarten «Prostitutie» en «Arbeid en uitbuiting» zijn dan ook in verschillende talen beschikbaar. Deze kaarten geven informatie over hoe signalen van uitbuiting kunnen worden herkend en waar een slachtoffer terecht kan voor hulp of om signalen te melden. De in 2012 uitgekomen folder «Nieuw in Nederland» over rechten en plichten is eveneens beschikbaar in verschillende talen en wordt breed verspreid, waaronder in de landen waar veel arbeidsmigranten vandaan komen. Hoewel deze folder niet specifiek gericht is op uitbuiting wordt er wel gewezen op het risico van uitbuiting en wordt geadviseerd om bij uitbuiting contact op te nemen met de Inspectie SZW, Meld Misdaad Anoniem of de NGO Fairwork. De reeds genoemde brochure van CoMensha over de rechten van slachtoffers mensenhandel is tevens in diverse talen vertaald. Ook is de folder «Sex, Work & Health» van Soa Aids Nederland in dertien talen beschikbaar.
Bent u bereid om alle slachtoffers van mensenhandel binnen de asielzoekerscentra in beeld te brengen? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen. Zo nee, waarom niet?
Ja. Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en CoMensha hebben werkafspraken gemaakt over het uitwisselen van gegevens van in de opvang van het COA verblijvende slachtoffers van mensenhandel met een B9-vergunning. Op basis van de informatie van het COA kan CoMensha een overzicht bijhouden van het aantal B9-vergunninghouders in de locaties van het COA. Daarnaast krijgen medewerkers van het COA een training aangeboden van het Expertisecentrum mensenhandel en mensensmokkel (EMM) en CoMensha over het fenomeen mensenhandel, zodat signalen van mensenhandel en mogelijke slachtoffers van mensenhandel tijdig kunnen worden herkend en aan het EMM kunnen worden doorgegeven. Periodiek vindt overleg plaats tussen het COA en het EMM om kennis, ervaring en informatie uit te wisselen.
Wat vindt u van de uitspraak van de voorzitter van het coördinatiecentrum mensenhandel Comensha dat het verbod op prostitutie er moet komen, omdat mensen veel te gemakkelijk en veel te vergoelijkend doen over prostitutie en ze nog steeds hun ogen sluiten voor de duistere kan ervan?
Het Nederlandse prostitutiebeleid is erop gericht de sociale positie van de prostituee te versterken en de prostitutiebranche te reguleren. Een verbod op prostitutie is niet in het belang van de prostituee. Een dergelijk verbod drijft prostituees de illegaliteit in, waardoor zij moeilijker bereikbaar zijn voor hulpverlening.
Het publiceren van een videoschouw op de website van het departement van Infrastructuur en Milieu |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Onder verwijzing naar uw brief van 28 februari 20131, waarin u aangeeft dat de uitgevoerde schouw rondom onduidelijke situaties met snelheden op de A2 tussen Vinkeveen en Abcoude niet naar de Kamer gestuurd kan worden omdat het om een videoschouw gaat, bent u bereid om deze videoschouw zichtbaar voor eenieder op de website van uw ministerie te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid de videoschouw betreffende de bebording van de maximumsnelheid op de A2 openbaar te maken. Deze videoschouw is eind december 2012 uitgevoerd en via onderstaande link voor iedereen zichtbaar.
Bent u bereid dit vóór 1 mei 2013 te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Een belastingaanslag over wateronttrekking ten behoeve van een installatie voor warmte-koudeopslag |
|
Paulus Jansen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Was een installatie voor warmte-koudeopslag (WKO), waarbij ten behoeve van gebouwverwarming en -koeling water aan de ondergrond onttrokken wordt, terwijl tegelijkertijd op korte afstand een gelijke hoeveelheid water geïnjecteerd wordt, belastingplichtig op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm)?
Op grond van de tot 1 januari 2012 geldende tekst van de Wet belastingen op milieugrondslag werd grondwaterbelasting geheven ter zake van het onttrekken van grondwater. Daarbij was het onttrekken ten behoeve van koude- en warmteopslag vrijgesteld, mits voldaan was aan drie voorwaarden. Ten eerste moest voor het onttrekken en terugvoeren van het water een vergunning zijn verleend ingevolge de (Grond)waterwet. Ten tweede moest het water worden onttrokken en teruggevoerd in overeenstemming met de in die vergunning gestelde voorwaarden. Ten derde moest het water na de onttrekking in een gesloten systeem volledig worden teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het was onttrokken.
De genoemde beperkingen van de vrijstelling waren destijds uitdrukkelijk in de wet opgenomen. De voorwaarde dat het water in een gesloten systeem volledig teruggevoerd moest worden in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het was onttrokken, diende om te voorkomen dat de onttrekking zou leiden tot vermindering of kwaliteitsverlies van het grondwater in dat watervoerende pakket. De koppeling van de vrijstelling aan een vergunning ingevolge de (Grond)waterwet en aan de daarin gestelde voorwaarden diende om het provinciale toezicht in het kader van het grondwaterbeheer te ondersteunen. Ingeval de vergunning slechts was verleend tot een bepaalde maximum hoeveelheid, vonden onttrekkingen boven dat maximum niet plaats in overeenstemming met de in de vergunning gestelde voorwaarden. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 30 september 2011 (BNB 2011/268) heeft beslist, was in dat geval over de hoeveelheid waarmee het maximum overschreden werd, grondwaterbelasting verschuldigd.
Het is mede gelet op het gelijkheidsbeginsel vast beleid, dat de inspecteur in alle gevallen waarin blijkt dat de vrijstelling is toegepast zonder dat aan de voorwaarden ervoor was voldaan, de verschuldigde grondwaterbelasting naheft. In verband met de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik over concrete gevallen geen mededelingen doen. Het is mij echter niet gebleken, dat de inspecteur de wettelijke bepalingen ter zake van de vrijstelling en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie onjuist heeft geïnterpreteerd.
Zo ja, was dit expliciet de bedoeling van de wetgever of is het een interpretatie van de belastinginspecteur? Wat is de ratio om een belasting op te leggen voor grondwateronttrekking terwijl er feitelijk sprake is van een gesloten grondwaterbalans?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, hoe is het mogelijk dat nietsvermoedende bewoners van 21 ecowoningen met WKO-installatie in Etten-Leur, 9 jaar na oplevering van hun woning, een aanslag op grond van de Wbm ontvangen? Bent u bereid om een instructie te doen uitgaan dat deze interpretatie van de wet niet juist is?
Zie antwoord vraag 1.
Kan een overzicht worden gegeven van de benodigde vergunningen en de fiscale aspecten van een WKO-installatie met ingang van 1 januari 2013?
Voor onttrekking van grondwater door middel van een inrichting voor warmte-koudeopslag is ingevolge de Waterwet een vergunning van de Provincie vereist. De onttrekking is sinds 1 januari 2012 niet meer belast met grondwaterbelasting, aangezien de grondwaterbelasting met ingang van die datum is afgeschaft. Vereenvoudiging of verduidelijking van de fiscale regelgeving is dan ook niet meer aan de orde.
Is de casus Etten-Leur aanleiding voor vereenvoudiging c.q. verduidelijking van de regelgeving? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 17 april 2013?
De antwoorden op de vragen treft u bij dezen aan.
Het bericht 'Kwaadwillende kan vliegtuig op afstand hacken' |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwaadwillende kan vliegtuig op afstand hacken»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren hoe het met de computerbeveiliging van de Nederlandse luchtvaartindustrie is gesteld?
In de luchtvaart wordt een veelheid aan computersystemen gebruikt, zoals bij radar, communicatie, GPS-satelliet navigatie, documentatie systemen (on-board manuals). Deze systemen worden qua prestaties en veiligheid veelal meegenomen in de technische certificatie van vliegtuigen, en regelmatig vernieuwd («update»). Technische specificaties terzake worden ontwikkeld door onder andere internationale luchtvaartgremia, zoals EASA, ICAO en Eurocontrol. Vaak gaat uitvoerig onderzoek vooraf aan vaststelling van dergelijke specificaties.
De eisen zijn veelal vastgelegd in sectorale wetgeving op het gebied van luchtvaartveiligheid, zoals bijvoorbeeld in Europese Luchtvaart wet- en regelgeving, alsook in (uitvoeringsregelingen onder) de Wet Luchtvaart.
De Inspectie Leefomgeving en Transport houdt op de implementatie van deze wetgeving toezicht. Het luchtvaartbedrijfsleven stelt zich bij de implementatie van deze wetgeving actief op.
De minister van Veiligheid en Justitie is coördinerend bewindspersoon voor nationale veiligheid en cyber security en verantwoordelijk voor het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Het NCSC faciliteert de Airport-Information Sharing and Analysis Center (ISAC) waar informatie uitgewisseld wordt over ICT-kwetsbaarheden en oplossingen binnen de luchtvaartsector.
Bent u het eens met de stelling dat de overheid hier een rol speelt vanwege het veiligheidsaspect ondanks dat het hier om vliegtuigen van private partijen gaat?
Ja, de transportsector in algemene zin, en de luchtvaartsector in het bijzonder, maakt deel uit van de nationale vitale infrastructuur (net als bijvoorbeeld de haven Rotterdam) en valt daarmee nadrukkelijk binnen het aandachtsgebied.
Voorts vertaalt deze verantwoordelijkheid zich in relevante wet- en regelgeving, alsmede toezicht en handhaving daarop (zie antwoord op vraag 2). Tevens wordt daarbij door middel van het inrichten en deelnemen aan crisisoefeningen binnen de luchtvaartsector de preparatie en respons op eventuele incidenten geoptimaliseerd.
Hoe oud zijn de systemen gemiddeld in Nederlandse vliegtuigen en in vliegtuigen die op Nederlandse luchthavens vliegen? Wat is de hack-gevoeligheid van deze vliegtuigen volgens u?
Zoals aangegeven bij vraag 2 wordt bij de vluchtuitvoering een veelheid aan systemen gebruikt, die qua prestaties en veiligheid over het algemeen worden meegenomen in de technische certificatie van vliegtuigen. Daarnaast worden deze systemen ook regelmatig vernieuwd («update») en gecontroleerd op hun functionaliteit.
Naar aanleiding van het onderzoek naar de hackgevoeligheid dat in de media werd aangehaald, en waarvan de resultaten werden gepresenteerd tijdens de «hackers» bijeenkomst in Amsterdam, thans het volgende: EASA en de FAA (de Amerikaanse federale luchtvaartautoriteit) hebben aangegeven dat de beveiliging van de simulatiesoftware die in het betreffende onderzoek is gebruikt wezenlijk lager is dan de gecertificeerde systemen die in de praktijk aan boord van vliegtuigen gebruikt worden. Bij voornoemd onderzoek betreft het nadrukkelijk een testopstelling en een theoretische kwetsbaarheid. De in de praktijk gebruikte en gecertificeerde systemen kennen een hogere mate van beveiliging, bijvoorbeeld waar het gaat om het aanpassen/beïnvloeden van bijvoorbeeld vluchtdata. In een reactie op voornoemd onderzoek geven EASA en FAA aan dat de ontwikkeling van gecertificeerde on-boardsystemen al ruim 30 jaar plaatsvindt op basis van strikte normen voor robuustheid die niet aanwezig zijn in simulatiesoftware.
Dit betekent dat niet op voorhand kan worden aangenomen dat de geconstateerde theoretische kwetsbaarheden in het onderzoek daadwerkelijk van toepassing zijn op on-board systemen.
Wordt er al aan oplossingen gewerkt? Welke mogelijkheden ziet u om dit te versnellen?
Ondanks de verschillen tussen een gesimuleerde en echte omgeving (zie vraag 4) hebben betrokken partijen aangegeven om de gepresenteerde onderzoeks-resultaten te gaan testen in systemen in de praktijk, teneinde het risico zo klein mogelijk te maken. Daarnaast heeft het NCSC de relevante publieke en private partners vanuit haar expertise op het gebied van cyber security geïnformeerd over deze casus zodat de partners op grond van hun eigen verantwoordelijkheid maatregelen kunnen nemen.
Nederland speelt een actieve rol bij de internationale (luchtvaart) beleidsontwikkeling op dit terrein, en zal dit blijven doen. Daarin worden relevante technologische ontwikkelingen meegenomen, en worden initiatieven van internationale (luchtvaart) gremia zorgvuldig bezien. Daar waar het de luchtvaartveiligheid raakt zullen technologische ontwikkelingen uiteraard versneld worden opgepakt om de hoge mate van veiligheid waar de luchtvaartsector om bekend staat blijvend op het hoge niveau te houden.
Zie verder antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen neemt u voor de korte termijn om dit probleem aan te pakken?
Zie antwoord op vraag 4 en 5.
Het bericht dat Sint Maarten haar deel van de rekening voor de kustwacht weigert te betalen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het waar dat Sint Maarten haar deel van de kustwachtkosten van 1,6 miljoen euro grotendeels weigert te betalen?1
Er is geen sprake van een weigering tot betaling door Sint Maarten. Wel is de betalingstermijn overschreden sinds de factuur is verzonden in januari 2013. Inmiddels heeft Sint Maarten aan de betalingsverplichting voldaan. Het aandeel van Sint Maarten over 2012 is overigens ca. € 680.000, en niet € 1,6 miljoen.
Wat onderneemt u tegen deze wanbetaling? Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet opdraait voor deze nieuwe belediging vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u er zorg voor dragen dat Nederland zo spoedig mogelijk afscheid neemt van Sint Maarten (en de andere voormalige Nederlandse Antillen)? Zo neen, waarom niet?
Er van uitgaande dat u doelt op uittreding van Sint Maarten uit het Koninkrijk: deze beslissing is voorbehouden aan het land Sint Maarten.
Het feit dat een huishouden in Cyprus gemiddeld 4x meer vermogen heeft dan een Nederlands huishouden |
|
Geert Wilders (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «The Eurosystem Household Finance & Consumption Survey» van de ECB?1
Ja.
Is het u bekend dat een Cypriotisch huishouden een gemiddeld vermogen heeft van maar liefst 670.000 euro, bijna vier keer meer dan een Nederlands huishouden?
Vindt u het niet volslagen idioot dat Nederland bijna 600 miljoen euro gaat bijdragen aan noodsteun aan Cyprus, terwijl een Cypriotisch huishouden gemiddeld een half miljoen euro meer bezit dan een Nederlands huishouden? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid de toezegging om Cyprus noodhulp te geven ongedaan te maken aangezien de Nederlandse huishoudens het geld harder nodig hebben? Zo neen, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór dinsdag 16 april 2013 te 12:00 uur?
Ja.
Natuurbezuinigingen en schaapskuddes |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Enige schaapskudde Veluwe failliet»?1
Ja.
Is het waar dat natuurbezuinigingen direct of indirect ten grondslag liggen aan het faillissement van genoemde schaapsherder? Zo ja, wat is het verband? Zo nee, kunt u de oorzaak dan op andere wijze duiden?
De financiële problemen voor de herder waren volgens de Vereniging Natuurmonumenten niet het gevolg van het wegvallen van reguliere begrazingsopdrachten van Natuurmonumenten.
Er is volgens de vereniging sprake van het niet verkrijgen van een incidentele begrazingsopdracht voor een project bij het Hulshorsterzand, waarvoor een openbare aanbesteding is geweest en waarop verschillende kuddes hebben ingeschreven. De opdracht is gegund aan een kudde die het beheer op de door de Vereniging Natuurmonumenten beoogde wijze wil uitvoeren en goedkoper heeft ingeschreven.
Bent u bereid Natuurmonumenten te steunen in het zoeken naar een acceptabele oplossing voor de dieren die het slachtoffer dreigen te worden van het faillissement van hun herder?2
Er is reeds een oplossing gevonden waarmee de acute nood voor de kudde is gelenigd en er heeft overleg plaatsgevonden tussen Natuurmonumenten en de herder. De herder heeft aangegeven erop te vertrouwen dat samen met Natuurmonumenten en andere partijen een structurele oplossing zal worden gevonden voor het behoud van de kudde. Ik ben blij dat er een oplossing voor deze kudde gevonden lijkt en ik ben bereid mee te denken over oplossingen voor rondtrekkende gescheperde schaapskuddes, met in acht neming van de verantwoordelijkheid van de provincies.
Bent u bereid terreinbeherende organisaties zodanig tegemoet te komen in hun exploitatiekosten dat natuurbeheer op de meest correcte wijze kan worden uitgevoerd anders dan geleid door louter economische korte termijn motieven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Beheersubsidie aan terreinbeherende organisaties wordt niet meer door het Rijk verleend maar door de provincies, via de provinciale Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) en eventuele andere regelingen.
Heeft u kennisgenomen van de maatschappelijke verontwaardiging over de economisering van het natuurbeleid en de gevolgen daarvan? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat incidenten zoals genoemd vaker voor zullen komen?
Ja, ik heb de berichtgeving en de reacties in de diverse media gevolgd. Ik heb een grote maatschappelijke betrokkenheid gezien bij deze schaapskudde. Ik ben ook blij dat veel Nederlanders zich betrokken voelen bij natuur en landschap. In mijn brief «Vooruit met natuurbeleid» (Kamerstuk 33 576, nr. 1) heb ik ook aangegeven deze ontwikkeling te zien en daarop in te willen spelen, om de betrokkenheid en inzet van de maatschappij bij natuur maximaal te kunnen benutten.
Het artikel “Toezichthouder zorg is mislukt” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel over het proefschrift van Marc Wiggers, «De NMa en de NZa in de curatieve zorgsector»?1
Ja
Is het correct dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) slechts drie keer daadwerkelijk heeft ingegrepen in de curatieve sector op grond van haar Aanmerkelijke Marktmacht (AMM-) en artikel 45 Wmg-bevoegdheden(Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)in de periode 2006–2012?
De NZa heeft eenmaal een besluit genomen waarin, op grond van artikel 48 Wet marktordening gezondheidszorg (WMG), een verplichting is opgelegd aan een zorgaanbieder in verband met aanmerkelijke marktmacht (amm). Daarnaast heeft de NZa vorig jaar nog twee besluiten ontworpen waarin op grond van artikel 47 en 48 WMG twee samenwerkingsverbanden van huisartsen verplichtingen worden opgelegd omdat zij zouden weigeren patiënten te verwijzen naar de apotheek van hun keuze. De besluiten zijn conform de procedure ter inzage aan de belanghebbenden aangeboden. De NZa rondt haar onderzoek af in juli. De NZa zal daarna overgaan tot definitieve besluitvorming.
De NZa heeft op grond van artikel 45 WMG de »Regeling voorwaarden voor overeenkomsten inzake elektronische netwerken met betrekking tot zorg» opgesteld, welke ook meerdere malen is gehandhaafd.
In de beleidsregel aanmerkelijke marktmacht staan de criteria die de NZa hanteert bij de beslissing een situatie van aanmerkelijke marktmacht wel of niet op te pakken. Wanneer de NZa problemen signaleert of klachten krijgt die mogelijk opgelost kunnen worden door toepassing van het instrument aanmerkelijke marktmacht, dan bekijkt de NZa ook altijd of de inzet van dat instrument ook het meest geschikt is.
Daarnaast gaat van het instrument aanmerkelijke marktmacht ook een afschrikwekkende werking uit. Wanneer de NZa een gesprek aangaat met partijen over hun gedrag, dan zal bij hun motivatie om mee te werken aan een oplossing meespelen dat er een sanctie opgelegd kan worden. De daadwerkelijke inzet van het instrument aanmerkelijke marktmacht alleen is mijns inziens dan ook onvoldoende om de vraag naar nut en noodzaak van dit instrument te kunnen beantwoorden.
Is het waar dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in deze drie gevallen ook had kunnen optreden?
Het kan gebeuren dat de bevoegdheden van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de NZa samenvallen. In artikel 18 WMG is vastgelegd dat de NZa in deze situaties eerst haar sectorspecifieke bevoegdheden toepast en dat daarna pas de ACM optreedt.
Deelt u de visie van de heer Wiggers dat bij (de toepassing van) de AMM- en artikel 45 Wmg-bevoegdheden van de NZa risico's op strijd met het Europees mededingingsrecht bestaan (al dan niet bij de samenloop van de bevoegdheden van de NZa en de NMa)?
Ja, die visie deel ik voor wat betreft het instrument aanmerkelijke marktmacht. Algemeen uitgangspunt is dat bij situaties die van invloed kunnen zijn op de interstatelijke handel op grond van het Europese mededingingsrecht voorrang moet worden gegeven aan de toepassing van deze Europese regels boven nationale regels – inclusief het sectorspecifieke mededingingsrecht van de WMG. Verordening 1/2003 staat wel toe dat lidstaten voor hun grondgebied strengere nationale mededingingswetten maken die eenzijdige gedragingen van ondernemingen verhinderen of bestraffen. Met inachtneming van het algemene (Europese) mededingingsrecht kan de nationale overheid ten aanzien van die eenzijdige gedragingen aanvullende regelingen maken die de beoogde marktwerking in transitiemarkten bevorderen. Die situatie is in de zorgsector aan de orde. De NZa zal dus bij de toepassing van de WMG steeds moeten nagaan of zij de WMG overeenkomstig het Europese mededingingsrecht toepast. Ook tijdens de behandeling van de WMG in de Tweede Kamer en in de evaluatie uit 2009 is daar aandacht voor geweest.
Bij het stellen van regels over het tot stand komen van overeenkomsten met betrekking tot de inzichtelijkheid van zorgmarkten (artikel 45 WMG) zou optreden van de NZa ook in strijd kunnen zijn met Europese regels, indien de NZa zich niet zou beperken tot bijkomende voorwaarden. Die Europese regels betreffen de Derde Schaderichtlijn. Uit die richtlijn volgt immers dat door de NZa opgelegde voorwaarden zich niet over hoofdvoorwaarden van de polis mogen uitstrekken. Ik zie wat betreft artikel 45 WMG geen risico op strijdigheid met het Europese mededingingsrecht.
Bent u ervan op de hoogte dat de mededingingsbevoegdheden van de NZa zeer ingrijpend werden geacht bij de oprichting van de NZa? Wat is nu uw visie op het nut en de noodzaak van de mededingingsbevoegdheden van de NZa, mede in het licht van het proefschrift van de heer Wiggers?
Zowel in 2006 als tijdens de evaluatie in 2009 van het wetsvoorstel WMG2 is uitgebreid stilgestaan bij de rol van de NZa als markttoezichthouder in de zorg en meer specifiek bij haar rol in de mededinging. Met name de rolverdeling tussen de minister en de NZa en tussen de NMa en de NZa is indringend besproken, evenals de aard, betekenis, reikwijdte en mogelijkheden van het instrument aanmerkelijke marktmacht. Dit leidde er bijvoorbeeld toe dat de bepaling in de WMG over de relatie NMa-NZa verder is aangescherpt wegens een door de regering overgenomen amendement3. Het toepassingsgebied van het instrument aanmerkelijke marktmacht is als gevolg van het amendement-Heemskerk uitgebreid4.
In de zorg is er geen sprake van één sector of stelsel, maar van verschillende deelsectoren met ieder eigen specifieke kenmerken en fases van (de)regulering waarin zij verkeren. De WMG is een kaderwet en stelt regels voor de ontwikkeling en de ordening van markten op het gebied van de gezondheidszorg en regelt het toezicht op de naleving daarvan. Het is de taak van de NZa om uitvoering te geven aan besluiten van VWS inzake de ordening en regulering van de zorg, door prestaties te beschrijven, de ontwikkelingen op de zorgsector te monitoren, bekostigingssystemen uit te werken en te implementeren en toezicht te houden op de naleving van de WMG, Zvw en AWBZ.
Ik vind de mededingingsbevoegdheden van de NZa nuttig en noodzakelijk. Bij de behandeling van het wetsvoorstel WMG is afgesproken bij elke evaluatie van de NZa, de eerstvolgende vindt plaats in 2014, opnieuw te bezien wat de stand van zaken is en te beoordelen of en zo ja, in hoeverre het sectorspecifieke markttoezicht van de NZa kan worden beëindigd.
Wat vindt u van de suggestie van de heer Wiggers dat tijdens de tweede evaluatie van de Wmg zal moeten worden bezien of de NZa (ten dele) zal worden geïntegreerd in de Autoriteit Consument & Markt (ACM)?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de NMa door de rechtbank Rotterdam in praktisch alle «zorgboetezaken» in het ongelijk is gesteld? Klopt het dat de zorginstellingen blijven «zitten» met de kosten en niet gecompenseerd worden? Heeft dit tot gevolg gehad dat dit premiegeld niet aan patiëntenzorg besteed is?
Het klopt dat de NMa in 2012 door de rechtbank in Rotterdam in het ongelijk is gesteld in twee zorgboetezaken en in maart van dit jaar in een derde zorgboetezaak. Over de eerstgenoemde zaken heb ik de Kamer reeds geïnformeerd tijdens het interpellatiedebat van 11 oktober 2012. In laatstgenoemde zaak heeft de ACM nog in overweging of hoger beroep wordt ingesteld.
Er is nog één zorgboetezaak bij de rechtbank aanhangig waarop nog moet worden beslist. In een andere zorgboetezaak heeft de NMa zelf na heroverweging in bezwaar besloten om de boetes niet te handhaven. In deze zaak hebben partijen de boetes niet betaald en hebben zij de proceskosten in bezwaar vergoed gekregen volgens het geldende wettelijke forfaitaire stelsel. In zoverre zijn zij niet met de kosten blijven «zitten».
De rechtbank Rotterdam heeft voorts in februari van dit jaar bepaald dat er geen grond bestaat om de gemaakte (advocaat)kosten aan partijen te vergoeden. Bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is nog een zaak aanhangig over geleden schade als gevolg van de twee in 2012 vernietigde boetebesluiten van de NMa. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over te nemen besluiten door de rechtbank.
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om zich aan de regels te houden en de verantwoordelijkheid van de toezichthouders om sancties op te leggen daar waar zij een overtreding constateren. Wanneer een zorgaanbieder de regels overtreedt, is het risico aanwezig dat de zorg duurder wordt, waardoor er per saldo ook minder patiënten geholpen kunnen worden met dezelfde hoeveelheid premiegeld.
Daarnaast heb ik u naar aanleiding van het interpellatiedebat van 11 oktober 2012 laten weten5 dat zorgboetebesluiten ten aanzien van twee partijen stand hebben gehouden en dat de NMa daarnaast drie toezeggingsbesluiten heeft genomen in de zorgsector, waarbij vijftien partijen waren betrokken. Deze besluiten hebben eveneens standgehouden. Ten slotte zijn er meerdere besluiten ten aanzien van concentraties in de zorgsector genomen, die tot nog toe alle hebben standgehouden.
De aanwezigheid van huisdieren in voedsel en veevoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het waar dat er in Spanje straathonden, aangereden wild en huisdieren worden verwerkt in producten die onder meer verkocht werden als grondstof voor voer en de mogelijkheid bestaat dat dit voer ook aan Nederlandse bedrijven is geleverd?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De Spaanse autoriteiten zijn in januari 2013 een onderzoek gestart naar aanleiding van een verdenking dat dode gezelschapsdieren verwerkt werden tot diermeel en dat deze verwerkte dierlijke eiwitten gebruikt zouden worden in de productie van voeder voor gezelschapsdieren. Uit het Spaanse onderzoek blijkt dat het diermeel (verwerkte dierlijke eiwitten) van het verwerkingsbedrijf geen honden DNA bevat. Daarmee is voor de Spaanse autoriteiten dit spoor gesloten.
Is het waar dat Spaanse bedrijven honden- en kattenvlees in gehakt hebben verwerkt en een Nederlands bedrijf hier ook van wordt verdacht?2 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 bleken alle monsters negatief te zijn op honden DNA. Ook over de link naar een Nederlands bedrijf is vanuit de contacten met de Spaanse autoriteiten geen aanwijzing gekomen. Op 5 april jl. is door de Spaanse autoriteiten gemeld dat er geen RASFF-melding (Rapid Alert System for Food and Feed) valt te verwachten omdat daar geen aanleiding toe is.
Hoe verhouden de berichten over de aanwezigheid van straathonden, gezelschapsdieren en aangereden dieren in voer en de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven zich tot uw antwoorden op eerdere vragen3 waarin u aangeeft dat er in Nederland geen sprake is van dit soort frauduleuze praktijken, die bovendien de voedselveiligheid in gevaar brengen?
Zie antwoord op vraag 1 en 2. Spaans onderzoek heeft opgeleverd dat er geen honden DNA in de producten is aangetroffen. Omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld heeft Spanje geen meldingen gedaan.
Acht u de controle van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op (gezelschaps) diervoeding van voldoende kwaliteit? Zo ja, hoe verklaart u dat de aanwezigheid van onder andere straathonden en gezelschapsdieren in de voeding niet is opgemerkt? Zo, nee wat gaat u doen om de controle aan te scherpen en op welke termijn gebeurt dat?
Ja. Bij de petfoodbedrijven controleert de NVWA op de aanvoer van dierlijk materiaal en op de etikettering van het petfood (risicogebaseerd). Deze controles acht ik voldoende. In Nederland zijn er geen aanwijzingen voor aanwezigheid van huisdieren in voeding of veevoer.
Kunt u bevestigen dat het in de Betuwe gevestigde bedrijf dat gespecialiseerd is in het vervoer van verwerkte dierlijke eiwitten een vergunning van de NVWA heeft voor het handelen in dierlijke bijproducten?4 Zo ja, bent u bereid om deze vergunning in te trekken als blijkt dat het bedrijf bewust ook handelde in producten afkomstig van zwerfdieren, aangereden wild en gezelschapsdieren en waarom wel of niet?
Het bedrijf in de Betuwe heeft een registratie als handelaar van verwerkte dierlijke eiwitten (diermeel). Als een bedrijf betrokken is bij handel in illegale producten zal de NVWA optreden. De bestraffing kan bestaan uit boetes, strafrechtelijke vervolging en/of intrekken van de registratie. Dit laatste betekent dat het bedrijf niet meer mag handelen. De vorm van bestraffing is afhankelijk van de ernst van de overtreding.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de eigenaar van de in Zaltbommel gevestigde groothandel in kracht- en mengvoer dat het niet erg is als honden hondenvlees te eten krijgen omdat ze elkaar in de natuur immers ook opeten?5
Vanuit biologisch oogpunt bezien klopt het dat honden of hondachtigen in de natuur elkaar kunnen opeten. In Europa is echter het gebruik van honden (gezelschapsdieren) voor menselijke en dierlijke consumptie wettelijk niet toegestaan.
Deelt u, onder andere met het oog op voedselveiligheid en ziektebeperking, de mening van de eigenaar van het in Zaltbommel gevestigde Cagemax? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat er producten van honden of katten worden verwerkt in gezelschapsdiervoeding?
In de Europese regelgeving, in Nederland via de Wet dieren geïmplementeerd, is het gebruik van gezelschapsdieren voor de productie van verwerkte dierlijke eiwitten ten behoeve van gebruik als diervoedergrondstof, verboden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat in Nederland dit verbod wordt overtreden.
Kunt u uitleggen waarom de NVWA vooralsnog geen alarm slaat naar aanleiding van deze vormen van voedselfraude?
De Spaanse autoriteiten hebben geen melding gemaakt van betrokkenheid van Nederlandse bedrijven. Bovendien is er geen honden DNA aangetroffen in diermeel. Dit is voor de NVWA reden om geen alarm te slaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat Spanje nog geen melding heeft gemaakt van deze fraudepraktijken via het Europese alarmeringssysteem RASFF en kunt u aangeven hoe hier vanuit de EU naar wordt gekeken?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in Europa aan te geven dat het onacceptabel is dat Spanje haar verantwoordelijkheid niet neemt door geen melding te maken van deze praktijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het RASFF-systeem is een systeem waarmee lidstaten elkaar informeren als er een gezondheidsrisico wordt geconstateerd.
Een lidstaat die informatie heeft over levensmiddelen of diervoeders die een ernstig risico voor de gezondheid vormen moet onmiddellijk de Europese Commissie op de hoogte stellen met behulp van het RASFF-systeem. Zoals eerder vermeld ziet Spanje geen reden voor een RASFF melding, omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld.
Kunt u bevestigen dat er stukjes dolfijn zijn aangetroffen in blikjes tonijn?6 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee. Over de berichtgeving n.a.v. het onderzoek heeft IMARES zelf op 19 maart onderstaand bericht op haar website heeft geplaatst:
«De aanwezigheid van dolfijn in blikken tonijn is….nooit onderwerp van onderzoek geweest. In 2010 is wel een kleinschalig onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat erfelijk materiaal (DNA) van dolfijn kon worden aangetoond in de onderzochte ingevroren pakken tonijn. Dat heeft waarschijnlijk voor de verwarring gezorgd. Uit deze resultaten kunnen echter geen conclusies worden getrokken over andere dan de onderzochte tonijnproducten en ook niet over het voorkomen van soortvreemd DNA in blikproducten.»Imares en producenten werken momenteel aan het ontwikkelen van een keurmerk dat garandeert dat visproducten geen sporen van andere soorten bevatten.»
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van dolfijn in tonijnproducten is veroorzaakt door de methode van tonijnvangst en dat deze huidige methoden onverantwoord zijn met het oog op de bijvangst die ze veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid er in Europa voor te pleiten dat vangstmethoden die dergelijke bijvangst tot gevolg hebben verboden moeten worden en waarom wel of niet?
Het is bekend dat dolfijnen in sommige visserijen worden bijgevangen, maar het is de vraag of dat ook automatisch de oorzaak is. Als er sprake is van dolfijn DNA in tonijn producten, zullen de betreffende controle agentschappen alle mogelijke oorzaken moeten onderzoeken. De EU heeft reeds in 2004 maatregelen genomen om de bijvangst van dolfijn- en walvisachtigen in kaart te brengen en te voorkomen. Deze verordening is niet voldoende effectief gebleken. Uw Kamer is geïnformeerd over de evaluatie van de Europese Commissie hierover (31 oktober 2011).
Ik pleit er in Brussel dan ook voor dat onder de nieuwe technische maatregelen (in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijke Visserij Beleid) wél effectieve voorwaarden worden gesteld. Mijn inzet is dat visserij mogelijk blijft met een minimum aan bijvangsten van kwetsbare diersoorten.
Het bericht dat het bestuurscollege van Bonaire de beschermde status van het Bonaire national marine park inperkt |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving1 over de voorgenomen wijziging in de beschermde status van het Bonaire National Marine Park en het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB)?
In de berichtgeving van Amigoe van 2 april jl. wordt de vrees uitgesproken dat door de herziening van het ROB ontwikkelingen worden toegestaan die negatieve gevolgen hebben voor de mariene biodiversiteit en het Bonaire Mariene Park. Het Openbaar lichaam Bonaire is verantwoordelijk voor een goed beheer, behoud en bescherming van het mariene park overeenkomstig de Verordening Natuurbeheer Bonaire en de kaders van de ruimtelijke ordening. Wijzigingen in het beheer, als gevolg van bijvoorbeeld een herziening van het ROB of het toelaten van bepaalde ontwikkelingen in het Bonaire Mariene Park, kunnen alleen genomen worden na zorgvuldige afweging en met een goede onderbouwing.
Heeft u over deze plannen contact gehad met het bestuurscollege van Bonaire of de lokale natuurorganisaties, bijvoorbeeld in het kader van het natuurbeleidsplan voor de BES-eilanden?
Ambtelijk is contact geweest over de plannen van het bestuurscollege in het kader van de ontwikkeling van activiteiten in de kustzone van Bonaire.
Wanneer bent u van plan het natuurbeleidsplan BES naar de Kamer te sturen en de financiële gevolgen daarvan in de begroting te verwerken?
Het natuurbeleidsplan is op 23 april 2013 (Kamerstuk II 30 825, nr.191) aangeboden aan de Tweede Kamer. In het plan is aangegeven op welke wijze de 7,5 miljoen euro voor natuur in Caribisch Nederland besteed wordt. Deze middelen worden eenmalig toegevoegd aan de begroting van het ministerie EZ.
Kunt u bij het natuurbeleidsplan BES een overzicht geven van de voorgenomen ruimtelijk-economische ontwikkelingen in en rondom de belangrijkste natuurgebieden op de eilanden die een grote impact op de lokale natuur en in het bijzonder op het koraal hebben, zoals de aanleg van de pier die genoemd wordt in dit artikel?
In het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland is geen overzicht opgenomen van voorgenomen ruimtelijke economische ontwikkelingen in en rondom de belangrijkste natuurgebieden van de eilanden. Het natuurbeleidsplan geeft het kader voor de door de eilanden op te stellen natuurplannen. In deze natuurplannen zullen de eilanden aangeven op welke wijze het beheer en behoud van natuur concreet wordt vormgegeven. In het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland staat de aanbeveling om mitigatie-, herstel- en compensatierichtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling op te nemen in de eilandelijke natuurplannen.
Is de opmerking waar in het artikel dat er een kritisch onderzoeksrapport is opgesteld over de mogelijke gevolgen van de aanleg van een nieuwe pier in het onderwaterpark? Kunt u dit aan de Kamer toesturen?
Ten behoeve van de vergunningverlening op grond van de Wet maritiem beheer BES voor de aanleg van de pier in het onderwaterpark zijn drie rapporten opgesteld door het onderzoeksinstituut Caribean Research and Management of Biodiversity (CARMABI). Ten behoeve van de advisering over de gevolgen van de pier voor het mariene milieu en natuur is een rapport opgesteld door het Marien onderzoek instituut van Wageningen UR (IMARES). De rapporten treft u aan als bijlage2: Possible environmental effects of the construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, Bonaire, October 2011; Environmental impacts associated with the planned expansion of Karel’s Beach Bar, Bonaire, November 2011; Evironmental impact assessment of the Construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, august 2012; Kort advies ten aanzien van het optreden van effecten bij de aanleg en exploitatie van de uitbreiding van Karlel’s Pier, Bonaire, oktober 2012.
Kunt u bevestigen dat Rijkswaterstaat de vergunning voor deze werkzaamheden moet verlenen? Op welke termijn gebeurt dit, en is er daarbij sprake van een Milieu Effect Rapportage of kunt u bij deze vergunningverlening aandringen op het schenken van aandacht aan de milieugevolgen van de eventuele bouw?
Voor de aanleg van een nieuwe pier in het Bonaire Mariene Park dienen op grond van de vigerende BES wet- en regelgeving verschillende vergunningen te worden aangevraagd bij verschillende instanties. De Minister van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat) is verantwoordelijk voor vergunningverlening op grond van de Wet maritiem beheer BES. Het bestuurscollege van Bonaire is verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Verordening Natuurbeheer Bonaire en de Bouw- en woningverordening Bonaire.
Voor het verlenen van een vergunning op grond van de Wet maritiem beheer BES moet de Minister van Infrastructuur en Milieu bij de beoordeling van de aanvraag de effecten van de aanleg en het gebruik van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu, de natuur, de veiligheid van de scheepvaart en het maritiem archeologisch erfgoed uitdrukkelijk in overweging nemen. Een Milieu Effect Rapportage (MER) is bij de aanvraag niet verplicht. Een vergunning kan geweigerd worden, indien één of meer belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang zouden komen door verlening van de vergunning. Deze beoordeling geschiedt voor het aspect natuur in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken. Gebleken is dat de effecten van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu en natuur niet dusdanig zijn dat deze belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang komen. De vergunning is onder strikte voorwaarden verleend. De gestelde voorwaarden zijn onder andere bedoeld om mogelijke negatieve effecten van de aanleg en het gebruik op het mariene milieu en de natuur te voorkomen. Naast een vergunning op grond van de Wet maritiem beheer BES dient de initiatiefnemer in het bezit te zijn van alle overige benodigde vergunningen alvorens hij kan aanvangen met de aanleg van de nieuwe pier. Op welke termijn deze vergunningen verleend zullen worden, ligt aan het bestuurcollege van Bonaire.
Kent u het in het artikel aangehaalde rapport van onderzoeksbureau Carmabi over de schade aan het koraal, onder andere als gevolg van bouwactiviteiten? Is het raadzaam om bij nieuwe bouwactiviteiten aan de kust of op het water bij Bonaire steeds specifiek te kijken naar de gevolgen daarvan voor het koraal?
Ja, het rapport is bij mij bekend en als bijlage3 bijgevoegd (Environmental impact assessement of the Construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, Bonaire; Vermeij; august 2012). Bij iedere activiteit waarvoor een vergunning noodzakelijk is op grond van de Wet maritiem beheer BES zal door mij gekeken worden naar de effecten op het koraal. In aanvulling hierop werk ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu en het openbaar lichaam aan het uitvoeren van een Strategische Milieueffect Rapportage voor de kustzone van Bonaire. De rapportage zal inzicht geven over welke toekomstige activiteiten waar en op welke wijze plaats kunnen vinden zonder schade te berokkenen aan de natuur en het mariene milieu.
Heeft zulk onderzoek plaatsgevonden voor de in dit artikel2 omschreven projecten? Zo nee, kunnen Nederlandse kennisinstellingen, zoals het NIOZ of IMARES, daarbij een helpende hand bieden?
Ja, dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door het instituut CARMABI en door IMARES.
Doet het meest recente bestemmingsplan voor de kust van Bonaire naar uw mening recht aan de waarde van ecosysteemdiensten, zoals kustbescherming, zoals omschreven in de recente studies van The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB)3 die gedaan zijn over het eiland? Is er in het ROB sprake van een goede balans tussen economie en natuur op de korte en de lange termijn?
Zie beantwoording onder 1.
De DigiNotar-affaire op basis van WOB-stukken |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u beschrijven hoe de exacte overdracht van de operationele bevoegdheden van DigiNotar heeft plaatsgevonden?1
Deze beschrijving vindt u in mijn besluiten op Wob-verzoeken over dit onderwerp. Deze zijn met bijlagen te vinden op de website rijksoverheid.nl onder Wob-verzoeken.
Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Op welke manier is tijdens het intensieve telefooncontact op de avond van 2 september 2011 DigiNotar en moederbedrijf VASCO overtuigd dat het overdragen van alle verantwoordelijkheden wenselijk was?
Blijkbaar was ook VASCO van mening, dat het inschakelen van een medewerker van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) voor het operationeel management voor het algemeen maatschappelijk belang de beste oplossing was om de klanten van DigiNotar te ondersteunen om op een beheerste wijze over te stappen naar andere leveranciers van certificaten. Op 3 september 2011 heeft VASCO een volmacht afgegeven, waarin de overname van het operationele management geregeld werd. Anders dan u stelt, zijn niet alle verantwoordelijkheden overgedragen, maar uitsluitend het operationeel management zoals omschreven in de volmacht.
Kunt u uitleggen op basis van welke wettelijke grondslag is overgegaan tot het de facto overnemen van DigiNotar en kunt u de juridische onderbouwing toelichten?
DigiNotar is niet de facto overgenomen. Alleen het operationeel management is overgenomen na goed overleg met VASCO. Hieraan ligt geen specifieke wettelijke bepaling ten grondslag.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de volmacht breder te maken dan de eigen overheidscertificaten en er is gekozen voor alle certificaten van DigiNotar?
Beperking tot de PKI-overheid certificaten zou niet voldoende zijn geweest voor de continuïteit van de dienstverlening door overheidsorganen en enkele vitale sectoren.
Overheidsorganisaties gebruikten voor hun online dienstverlening niet alleen certificaten van PKI-overheid, maar ook grote(re) aantallen certificaten van DigiNotar zelf («eigen merk»). Daarnaast gebruikten enkele sectoren met een publieke taak grote aantallen certificaten van DigiNotar zelf (notariaat, gerechtsdeurwaarders) evenals de advocatuur (met een eigen productieomgeving voor certificaten van DigiNotar), de energiesector, de financiële sector en de belastingdienst.
Kunt u een toelichting geven op het specifiek uitlichten van de gebruikerslijst in deze volmacht en het belang van deze gebruikerslijst beschrijven?
In de volmacht is een trits van specifieke bevoegdheden opgesomd, waaronder de toegang tot de gebruikerslijsten, zodat over deze bevoegdheden in de praktijk geen discussies zou kunnen ontstaan of ze wel behoorden tot de operationele bevoegdheid van de gemachtigde bestuurder.
Kunt u bevestigen dat een belangrijke reden voor de overname van DigiNotar het in bezit krijgen van de zogenaamde gebruikerslijsten was?
Aangezien externe partijen, zoals de browserleveranciers Mozilla en Microsoft het vertrouwen in alle door DigiNotar geleverde certificaten hadden opgezegd liepen op heel korte termijn veel belangrijke processen risico op verstoring of zelfs stilvallen.
De gebruikerslijsten waren daarom belangrijk om alle gebruikers van door DigiNotar geleverde certificaten snel te kunnen informeren over de status van hun certificaten en hen te ondersteunen bij de overstap naar een andere certificatenleverancier, zodat hun dienstverlening ongestoord zou kunnen blijven doorgaan met gebruik van een nieuw, vertrouwd certificaat.
Kunt u bevestigen dat de overheid had kunnen en had moeten beschikken over haar eigen gedeelte van de gebruikerslijst, aangezien het hier ging om diensten door haarzelf afgenomen?
Nee. Elke afnemer van certificaten houdt een registratie bij van de eigen certificaten. Er is geen overheidsbrede administratie van certificaten, noch van certificaten van PKI-overheid noch van certificaten van andere leveranciers van certificaten. «De overheid» zelf is geen juridische entiteit, maar bestaat uit vele zelfstandige bestuursorganen en organisaties, die zelf verantwoordelijk zijn voor het beheer van de door hen aangeschafte ICT-middelen.
De leveranciers van certificaten hebben uiteraard een sluitende administratie van alle uitgegeven certificaten, maar geen verplichting om een lijst met hun afnemers aan derden te geven. Dit is ook niet gewenst vanwege onnodige regeldruk en concurrentieoverwegingen.
Kunt u toelichten wat het zelf in bezit hebben van deze gebruikerslijst had uitgemaakt voor de urgentie en de noodzaak van het overnemen van DigiNotar?
Zie antwoord op vraag 7. De gebruikerslijsten vormden slechts een onderdeel van de aspecten die onderdeel uitmaakten van het operationele management.
Kunt u ingaan op de huidige situatie met betrekking tot gebruikerslijsten? Beschikt de overheid nu wel accurate lijsten van op welke plekken welke diensten afgenomen worden?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven op welke voorwaarden Microsoft akkoord is gegaan met het uitstel van een update voor de Nederlandse markt van een week?
Microsoft heeft geen voorwaarden gesteld aan het uitstel.
Kunt u uitsluiten dat er voor het maken van deze afspraak enige koppeling is gelegd met andere afspraken of contracten tussen de overheid en Microsoft in het verleden, heden of toekomst?
Ja.
Wordt er gewerkt aan alternatieven voor SSL waar de overheid voor haar dienstverlening van gebruik zou kunnen maken? Welke rol speelt de overheid hier zelf in?
Er bestaan ideeën over alternatieven voor SSL-certificaten. Enkele bedrijven ontwikkelen deze verder in overleg met relevante partijen. Wanneer dit onderwerp in EU verband wordt besproken, spreekt Nederland mee. Deze alternatieven zullen op de korte en middellange termijn (3–5 jaar) nog geen vervanger zijn voor de SSL-certificaten.
In opdracht van het Ministerie van EZ en BZK heeft de Leverancier Logica (thans bekend onder de naam CGI) op 8 maart 2012 een rapport gepubliceerd met als titel «Evaluatie PKI». In dit rapport is ook gekeken naar alternatieven voor SSL. Conclusie van de onderzoekers was dat alternatieven enerzijds nog niet goed zijn uitgekristalliseerd en anderzijds nog niet volwassen genoeg zijn voor brede toepassing.
De gevolgen van het akkoord voor de ontwikkeling van het (structurele) EMU-saldo en de staatsschuld in de periode 2014-2017 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Alexander Pechtold (D66), Bram van Ojik (GL), Sybrand van Haersma Buma (CDA), Arie Slob (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kan de regering in aanvulling op het financieel kader, behorende bij het sociaal akkoord, inzicht geven in de gevolgen van het akkoord voor de ontwikkeling van het (structurele) EMU-saldo en de staatsschuld in de periode 2014–2017?
De afspraken leiden partieel tot een tegenvaller in het EMU-saldo van 119 structureel en een tijdelijke oploop tot 543 miljoen euro in 2017. Deze budgettaire gevolgen worden meegenomen in de begrotingsbesluitvorming.
Hoe ziet het stabiliteitsprogramma er uit dat de regering voor 1 mei naar Brussel dient te sturen? Maakt het sociaal akkoord hiervan een integraal onderdeel uit? Worden er in het programma aanvullende bezuinigingen in het vooruitzicht gesteld?
De uitkomsten van het sociaal akkoord zullen worden verwerkt in het Stabiliteitsprogramma. Het kabinet committeert zich in het Stabiliteitsprogramma aan de Europese afspraken, waarbij de besluitvorming over de invulling van dit commitment afhankelijk is van de MEV-raming van het CPB, zoals aangegeven in het sociaal akkoord. Het aanvullend pakket zoals gepresenteerd in de maartbrief wordt in het stabiliteitsprogramma aangeduid als invulling van de opgave bij de huidige ramingen. Het kabinet zal het stabiliteitsprogramma op korte termijn, voordat het wordt ingediend in Brussel, naar de Kamer sturen.
Houdt de regering vast aan het bereiken van een begrotingstekort van maximaal 3% in 2014? Op welke wijze denkt de regering dat te bereiken?
Ja. Het kabinet zal aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
Met welk percentage moet de economie groeien om komend najaar te kunnen concluderen dat er geen extra bezuinigingen nodig zijn om aan de 3%-norm te voldoen?
Het regeerakkoord bevat belangrijke structurele hervormingen die het groeipotentieel verbeteren, en het sociaal akkoord kan een positieve bijdrage leveren aan het vertrouwen en de economische groei. Het kabinet hecht aan een sterke economie, maar stuurt niet op een bepaald groeipercentage. Wel committeert het kabinet zich aan de Europese afspraken ten aanzien van de overheidsfinanciën. Ter illustratie kan erop worden gewezen dat om in 2014 een EMU-tekort van 3 procent te hebben, de economie in 2013–2014 over beide jaren tezamen met circa 1 procent BBP harder moet groeien dan geraamd door het CPB in het CEP. Hierbij dient te worden opgemerkt dat ook de samenstelling en het kwartaalverloop van aantrekkende groei van invloed zijn, en dat budgettaire mee- of tegenvallers denkbaar zijn die losstaan van de ontwikkelingen in de economische groei. In aanloop naar de Miljoenennota zal het totaalbeeld duidelijk worden.
Worden alle in de brief van 1 maart 20131, met het aanvullend pakket van 4,3 miljard euro aan bezuinigingen en intensiveringen voor 2014, genoemde aanvullende bezuinigingen (voorlopig) geschrapt? Geldt dat ook voor de genoemde intensiveringen van 800 miljoen euro?
Na overleg met sociale partners is besloten dat het kabinet afziet van het voorgestelde pakket. Het kabinet zal aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft. Deze afspraak geldt voor alle elementen uit het pakket.
Wat zijn de effecten van het akkoord op de (structurele) werkgelegenheid, de arbeidsproductiviteit en de economische groei ten opzichte van het regeerakkoord?
Het CPB zal worden verzocht bij haar juniraming zoveel als mogelijk een beeld te geven van de structurele economische effecten van de maatregelen. De juniraming van het CPB wordt medio juni openbaar.
Wat zijn de gevolgen van de stijging van de WW-premies met 1,3 miljard euro per 1 januari 2014 voor de werkgelegenheid, nu er voor werkgevers tegenover deze lastenverzwaring niet langer een verlaging van lasten/kosten staat?
Het sociaal akkoord is erop gericht om de economie en werkgelegenheid te verbeteren en bij te dragen aan het op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Deze specifieke maatregel draagt bij aan het structureel op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Wat de economisch effecten zijn van de maatregel zal blijken uit de CPB-doorrekening.
Wat zijn de effecten van het akkoord op de lasten van huishoudens en het besteedbaar inkomen ten opzichte van het regeerakkoord? Welke (meetbare) verbetering van het consumentenvertrouwen heeft het kabinet zich voor 2014 ten doel gesteld?
Het kabinet stelt zich ten doel om samen met allerlei groepen in de samenleving te werken aan maatregelen en hervormingen om sterker uit de crisis te komen. Het sociaal akkoord is daar een goed voorbeeld van. Meer vertrouwen kan vervolgens bijdragen aan economische groei.
De publiek gefinancierde WW wordt op den duur fifty-fifty door werkgevers en werknemers betaald; volgens de regering wordt de overgang naar het nieuwe systeem «budgettair en lastenneutraal ingevoerd; wat betekent dit concreet? Hoeveel euro per jaar moet de premie van werkgevers en werknemers worden om de publieke inperking te betalen? In hoeverre worden werkgevers en werknemers voor welke premie(-stijging) gecompenseerd? Op welke wijze?
De transitie naar de fify-fifty publiek gefinancierde WW wordt budgettair en lastenneutraal ingevoerd. Uitgangspunt is dat het gaat om een lastenneutrale transitie die geen extra opbrengsten hoeft te genereren en neutraal uitpakt voor de koopkracht. De precieze vormgeving zal nader uitgewerkt worden mede op basis van het in het sociaal akkoord aangekondigde SER-advies.
Met welk percentage stijgt de marginale druk als gevolg van de stijging van de WW-premie?
Ervan uitgaande dat deze vraag betrekking heeft op de introductie van een werknemerspremie in de WW, zij verwezen naar het antwoord op vraag 9, waarin is aangegeven dat deze premie lasten- en koopkrachtneutraal zal worden ingevoerd.
Welke gevolgen heeft het sociaal akkoord zowel inhoudelijk als qua timing voor de wetsvoorstellen op basis van het regeerakkoord die momenteel in de Kamer voorliggen, dan wel in voorbereiding zijn? Komen alle wetsvoorstellen met een structureel budgettair beslag van meer dan 50 miljoen – conform afspraak – nog in 2013 naar de Tweede Kamer?
Het is inderdaad beoogd om alle wetsvoorstellen met een structureel budgettair beslag van meer dan 50 miljoen nog in 2013 naar de Tweede Kamer te sturen. De Kamer ontvangt spoedig een geactualiseerd planningsoverzicht.
Waarom is de regering niet bereid om het pakket aan maatregelen te laten doorrekenen door het Centraal Planbureau? Bent u bereid dit alsnog te doen?
De budgettaire effecten van de voorgestelde maatregelen zijn door het kabinet berekend en met de voorstellen bekend gemaakt. Een CPB-doorrekening zou met name van toegevoegde waarde kunnen zijn om de effecten van het pakket aan maatregelen door te rekenen op de structurele economische effecten ervan. Voor het berekenen van de economische effecten is het wenselijk dat een aantal maatregelen, waarover op onderdelen ook nog met sociale partners wordt gesproken, nader wordt uitgewerkt. Net als bij het begrotingsakkoord uit het voorjaar van 2012 stelt het kabinet daarom voor om het CPB te verzoeken bij haar juniraming zoveel als mogelijk een beeld te geven van de structurele economische effecten van de maatregelen, naast een integraal nieuw economisch en budgettair beeld over 2014, dat al regulier onderdeel is van de juniraming. De juniraming van het CPB wordt medio juni openbaar.
Bent u bereid om deze vragen uiterlijk maandag 15 april om 18:00 uur te beantwoorden?
Nee.