Doodstraffen opgelegd in Egypte |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aan Egyptenaren en een Amerikaan opgelegde doodstraf voor hun betrokkenheid bij het maken van een film?1
Ja.
Is het u bekend dat in 2011 in Egypte 123 maal de doodstraf is uitgesproken?
Ja. Amnesty International registreerde minimaal 123 gerechtelijke uitspraken en één uitvoering van de doodstraf in Egypte in 2011. Experts geven aan dat ten minste de helft van dergelijke uitspraken in cassatie wordt omgezet in een minder zware straf.
Deelt u de mening dat de doodstraf een achterlijke en barbaarse straf is?
Nederland is principieel tegen de doodstraf en draagt dit ondubbelzinnig uit. Een tiental EU-lidstaten, waaronder Nederland, voerde op 14 oktober jl. bij de autoriteiten een demarche uit tegen het voortbestaan van de doodstraf in Egypte.
Deelt u de mening dat het opleggen van de doodstraf in dit geval tot doel heeft de vrijheid van meningsuiting ernstig aan te tasten?
Een Egyptische rechtbank heeft in eerste aanleg en in absentia van de verdachten de doodstraf uitgesproken tegen een aantal personen dat betrokken zou zijn bij de film Innocence of Muslims. Ik acht het een ernstige zaak dat wordt aangestuurd op de doodstraf in een zaak waar de vrijheid van meningsuiting in het geding is. Nederland roept Egypte op internationale verplichtingen inzake vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te handhaven.
Vindt u ook dat het onmogelijk is om met dit Egypte vooruit te komen bij het borgen van de mensenrechten?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u de Egyptische ambassadeur uitwijzen en de Nederlandse ambassadeur in Egypte terugroepen voor overleg?
Dat is niet aan de orde. Ik verwijs naar Nederlandse acties als genoemd in het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Het bericht ‘niet ondertekenen verdrag export onbegrijpelijk’ |
|
Manon Fokke (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «niet ondertekenen verdrag export onbegrijpelijk»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland het internationale verdrag voor de export van gevaarlijke stoffen (ILO-verdrag 170) niet wil ondertekenen?
Verdrag 170, chemische stoffen, maakt deel uit van een pakket ILO-verdragen op het gebied van arbeidsomstandigheden, waarover het kabinet bij brief van 9 mei 20122 een standpunt heeft gezonden aan de Kamer. Ik heb in het Algemeen Overleg van 28 november jl. aan de VC-SZW toegezegd sociale partners nader te zullen consulteren over de eventuele ratificatie van dit verdrag. Naar aanleiding van het overleg tussen Kabinet en de Stichting van de Arbeid op 19 december heb ik de Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 554, nr 425). Daarin is aangegeven dat aan de Stichting advies zal worden gevraagd over de ratificatie, met daarbij aandacht voor de administratieve lasten. Op verzoek nadien van de sociale partners zal de adviesaanvraag echter niet aan de Stichting worden voorgelegd maar aan de SER. Uiteraard zal de Kamer, conform deze toezegging, over de uitkomsten geïnformeerd worden.
Deelt u de mening dat, door het niet ondertekenen van dit verdrag, werknemers in andere landen mogelijk in gevaar kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
De problematiek van eventuele risico’s voor werknemers in derde landen en eventuele gevolgen daarvan voor het al dan niet ratificeren van dit verdrag, zal aan de orde worden gesteld in de nadere consultatie van sociale partners. Zonder op de uitkomsten daarvan vooruit te lopen, wijs ik erop dat, langs alternatieve weg, eveneens informatie te verkrijgen is over chemische stoffen, door middel van de website echa.europa.nl. Met behulp van deze website kunnen gebruikers toegang verkrijgen tot diverse databases over de classificatie van zoveel mogelijk gevaarlijke stoffen.
Zijn de administratieve lasten, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft berekend, voor de Nederlandse bedrijven inderdaad slechts «enkele tientjes per transport»? Zo nee, hoe hoog zijn deze bedragen dan?
Het rapport van het RIVM is gebaseerd op een quick scan. Daarbij is een globale inschatting gemaakt van de kosten voor Nederlandse bedrijven als Verdrag 170 wordt geratificeerd. Deze kosten variëren volgens het RIVM en zijn afhankelijk van bedrijfsomvang, exportervaring van het bedrijf en de uitgebreidheid van het assortiment aan stoffen dat het bedrijf exporteert. Met inachtneming hiervan, komt het RIVM tot een indicatie van de lasten. Voor grote bedrijven variëren deze van 80 – 160 euro per klant. En voor kleine bedrijven variëren de lasten tussen de 200 en 400 euro per klant.
Hoe staan andere EU-lidstaten hierin? Hebben deze lidstaten het verdrag wel ondertekend, met als gevolg dat Nederlandse bedrijven feitelijk en op verkeerde gronden een concurrentievoordeeltje hebben?
Het verdrag is door 5 van de 27 EU-landen geratificeerd. Tweeëntwintig landen zijn niet tot ratificatie overgegaan.
De privatisering van het toezicht in de bouw |
|
Albert de Vries (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Bouwconstructies zeer onveilig door privaat toezicht»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe vanaf 2015 het toezicht in de bouw wordt vormgegeven?
Ik streef naar een nieuw stelsel waarbij vanaf 2015, naast het bestaande bouwtoezicht, private kwaliteitsborging mogelijk is. Zoals in de brief Vernieuwing bouwregelgevingvan 15 december 2011 aan uw Kamer gemeld, werkt het ministerie van BZK aan de uitvoering van de adviezen van de commissie Fundamentele verkenning bouw (de commissie Dekker).
Bent u met het Centraal Overleg Bouwconstructies van mening dat als opdrachtgevers zelf een constructeur kunnen contracteren de onafhankelijkheid en de kwaliteit van het bouwtoezicht in het geding zijn? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Binnen het nieuwe stelsel zal sprake moeten zijn van voldoende waarborgen («checks & balances») alvorens een vorm van private kwaliteitsborging de huidige publieke toets zal kunnen vervangen. Het te ontwikkelen stelsel zal, zoals in de brief van 15 december is aangegeven, als uitgangspunt hebben «dat bouwwerken voldoen aan het Bouwbesluit, helder geregeld is wie hiervoor verantwoordelijk is en wie aansprakelijk is indien niet aan de voorschriften is voldaan.» Een situatie zoals door het Centraal Overleg Bouwconstructies (COBc) in het artikel geschetst zal dan ook niet aan de orde zijn. Daarnaast zal – voor die gebouwen met een hoog risicoprofiel waarbij dat noodzakelijk wordt geacht – onafhankelijk toezicht een wettelijk vereiste zijn.
Kunt u aangeven op welke wijze u de kwaliteit van privaat toezicht gaat waarborgen, hoe de aansprakelijkheid van private toezichthouders wordt geregeld en hoe de sanctionering op ondeugdelijke constructies wordt vormgegeven?
Uitgangspunt is het voldoen aan de voorschriften en een heldere verdeling van verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. In het afgelopen jaar is een eerste onderzoek uitgevoerd naar de wijze waarop aansprakelijkheid, sanctionering en het toezicht kan worden vormgegeven.2 Op dit moment werkt het ministerie van BZK aan een verdere concretisering van het stelsel. Ik zal u hierover medio 2013 verder informeren.
Bent u van mening dat veiligheid primair het domein van de overheid is? Kunt u toelichten hoe dit zich verhoudt met het voornemen om het bouwtoezicht en met name ook het toezicht op constructies te privatiseren?
Nee. De overheid is bij private toetsing voor wat betreft de veiligheid van bouwconstructies alleen verantwoordelijk voor de regels waaraan deze constructies moeten voldoen en het stelsel van toezicht en handhaving. Uit de Woningwet volgt dat opdrachtgevers en gebouweigenaren primair verantwoordelijk zijn dat hun bouwconstructies voldoen aan het Bouwbesluit en dat gemeenten hierop toe moeten zien. Mijn voornemen is om naast het gemeentelijk ook privaat toezicht mogelijk te maken. Het is mijn verantwoordelijkheid dat er een stelsel komt voor privaat toezicht dat leidt tot een borging van de constructieve veiligheid dat minimaal gelijk is aan het gemeentelijke toezicht.
Hoe kijkt u aan tegen een systematiek waarin het bouwtoezicht niet wordt geprivatiseerd, maar wordt belegd bij de regionale Uitvoeringsdiensten, om zodoende de kwaliteit en onafhankelijkheid van de toetsing van constructies beter te concentreren en te waarborgen? Kunt u ook aangeven welke synergievoordelen dit zou kunnen opleveren?
Recent heb ik van het COBc een position paper ontvangen waarin wordt voorgesteld om de constructieve toets te beleggen bij een landelijke uitvoeringsorganisatie. Naar de mening van het COBc zal een dergelijke organisatie los moeten staan van gemeenten of andere bestuursorganen (zoals Regionale Uitvoeringsdiensten) om volledige onafhankelijkheid te garanderen. Alvorens te reageren op het voorstel van het COBc wil ik het standpunt van de Vereniging Bouwtoezicht Nederland (VBWTN) afwachten over de wijze waarop private kwaliteitsborging naar hun mening kan worden ingevuld. Ik heb de Vereniging Bouwtoezicht Nederland – waar het COBc deel van uitmaakt – gevraagd om het COBc hier nauw bij te betrekken.
Op voorhand wil ik als bezwaar tegen het voorstel van het COBc wel opmerken dat een dergelijke opzet voorbijgaat aan het integrale karakter van de bouwregelgeving. Een gebouwontwerp kan naar mijn mening niet worden beoordeeld op constructieve veiligheid, brandveiligheid, energiezuinigheid, etc. zonder daarbij het gehele ontwerp integraal te beschouwen.
Match fixing in de topsport |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sluiter gepolst voor matchfixing», en het artikel in NuSport waarnaar in het artikel verwezen wordt?1
Ja.
Hoe rijmt u de uitspraken van de heer Sluiter met uw eerdere beweringen dat er geen aanwijzingen zijn dat matchfixing bij Nederlandse sporters of in Nederland voorkomt?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen over matchfixing, zou het naïef zijn om te denken dat de Nederlandse sport of de Nederlandse burgers immuun zijn voor matchfixing. Alleen is niet helder of en in welke mate matchfixing voorkomt in Nederland. Vandaar dat ik samen met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie een diepgaand onderzoek laat uitvoeren naar de aard en omvang van matchfixing in Nederland en de mogelijkheden om matchfixing te voorkomen, op te sporen en aan te pakken.
Bent u ervan op de hoogte dat in het kader van het onderzoek naar matchfixing een mogelijkheid is gecreëerd om anoniem melding te doen van matchfixing, en dat een geval zoals in het artikel genoemd in aanmerking zou kunnen komen voor melding? Kunt u aangeven wat met een dergelijke melding gedaan zou worden?
In de opzet voor het in antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek naar matchfixing is het instellen van een anonieme meldlijn als serieuze mogelijkheid meegegeven. Andere wijzen van anonieme gegevensverzameling, bijvoorbeeld middels een enquête, zijn evenwel ook denkbaar. Of en op welke wijze een anonieme meldlijn daadwerkelijk zal worden gebruikt zal onderwerp zijn van overleg tussen de onderzoeker en de opdrachtgevende departementen. Mede aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal te zijner tijd worden beoordeeld of er behoefte is aan een sportbrede permanente meldfaciliteit. Op dit moment is er voor voetbal al een meldlijn van de KNVB operationeel.
Wordt de mogelijkheid om een anonieme melding te doen van matchfixing alleen tijdens het onderzoek opengesteld of blijft deze mogelijkheid ook daarna bestaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie kunt u ondernemen op oudere meldingen van matchfixing? Welke deskundigheid heeft het openbaar ministerie hiervoor?
Als meldingen over matchfixing aanknopingspunten voor opsporingsonderzoek naar mogelijke overtreding van artikel 328ter en/of artikel 326 of artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opleveren, en die feiten zijn niet verjaard, dan kan het Openbaar Ministerie deze laten opsporen en eventueel vervolging instellen. Het Openbaar Ministerie beschikt daartoe over voldoende deskundigheid.
Wat vindt u van het feit dat een sportbond zoals de ATP van deze strafbare feiten geen aangifte doet en het intern oplost?
Om matchfixing adequaat te kunnen opsporen en bestrijden is het van belang dat aanwijzingen of vermoedens van matchfixing zowel via de sportbond als via politie worden gemeld, dan kan het zowel worden aangepakt via het tuchtsysteem van de betrokken sportbond als via het strafrecht. Dit geldt ook voor de aanwijzingen of vermoedens die de heer Sluiter heeft. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de heer Sluiter op Radio 1 (28 november 2012) dat hij van mening is dat tennis op dit moment niet schoon is?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat veel jonge docenten moeilijker aan werk kunnen komen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de dalende werkgelegenheid in het primair en voortgezet onderwijs, waarbij met name de werkgelegenheid voor jonge docenten afneemt?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze recente cijfers van de Dienst uitvoering onderwijsregelingen (DUO)?
Ja.
Het beeld van dalende werkgelegenheid was mij eerder al bekend. In OCW in kerncijfers (mei 2012) en de brief van mijn ambtsvoorganger op het gebied van lerarentekorten2 (3 juli 2012) is al ingegaan op deze ontwikkeling.
De daling in werkgelegenheid kent op regionaal niveau flinke verschillen en hangt voor een groot deel af van ontwikkelingen in aantallen leerlingen. In sommige regio’s (bijvoorbeeld Limburg) daalt het aantal leerlingen erg snel (en zal deze volgens de ramingen verder dalen) terwijl in andere gebieden (bijvoorbeeld in de G4 en Almere) de aantallen toenemen. De behoefte aan instromende (jonge) leraren verschilt daarmee ook sterk tussen de verschillende regio’s. Voor het primair onderwijs geldt dat in de regio’s waar nu al tekorten worden ervaren die alleen maar groter zullen worden. In de krimpgebieden ontstaan op langere termijn ook vacatures, maar naar verhouding ligt dat aantal veel lager.
Afgestudeerde leraren hebben het de afgelopen jaren inderdaad iets moeilijker op de arbeidsmarkt, maar uit de meest recente gegevens van de Loopbaanmonitor 2012 blijkt dat zij over het algemeen nog steeds goed aan een baan kunnen komen. Voor het basisonderwijs geldt dat 78 procent van de in 2011 afgestudeerde leraren een half jaar na de studie een baan heeft in het onderwijs. Dit cijfer is vrijwel gelijk aan 2009 en 2010, maar er is wel vaker sprake van een tijdelijke en/of vervangingsbaan. De mogelijke gevolgen hiervan houd ik goed in beeld. Ook voor het voortgezet onderwijs geldt dat veel afgestudeerde leraren in vergelijking met 2009 en 2010 nog steeds vrij snel na de studie een baan hebben in het onderwijs. Recent onderzoek door het SEO3 wijst overigens ook uit dat leraren van de PABO en de tweedegraads lerarenopleidingen in vergelijking met afgestudeerden van ándere opleidingen relatief gezien vrij snel (binnen een half jaar) een baan op hun niveau vinden. De PABO staat als het gaat om zoekduur na de studie op een negende plaats van de 60 vergeleken hbo-opleidingen.
Hoe verklaart u de zorgwekkende afname van de werkgelegenheid onder met name jonge, net afgestudeerde docenten?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten wat de mogelijke gevolgen zijn van deze situatie waarbij jonge docenten niet of niet direct aan werk komen in het onderwijs, onder andere als gevolg van de grotere groep oudere docenten die langer werkzaam blijven?
Zoals uit beantwoording op vraag 1 blijkt, heb ik geen aanwijzingen dat op landelijk niveau afgestuurde leraren niet of niet direct aan werk komen in het onderwijs.
Kunt u een inschatting geven van de betekenis van de huidige situatie, waarin jonge docenten moeilijk aan een baan komen, voor de lange termijn ontwikkeling van vraag en aanbod naar gekwalificeerd onderwijspersoneel?
Op de middellange termijn zal er op landelijk niveau in het vo sprake zijn van een tijdelijk stijgend tekort, dat na 2016 in snel tempo weer afneemt. Overigens is er al vanaf 2001 sprake van een gestaag stijgende instroom in de tweedegraads lerarenopleidingen. Dit dempt de tekorten in het vo ook.
In het po is er op landelijk niveau sprake een toenemend tekort, maar steeds minder groot door het opschuiven van de pensioenleeftijd en de stijging van de gemiddelde groepsgrootte in het onderwijs. Daarnaast is er in de afgelopen paar jaar sprake van een dalende instroom van studenten in de pabo’s, deels veroorzaakt door de introductie van de entreetoets.
De ramingen laten zien dat we op landelijk niveau de ontwikkelingen goed in beeld moeten houden, maar dat de tekorten vooral op regionaal niveau nijpend kunnen worden.
Deelt u de zorg dat hierdoor mogelijk een groep talentvolle docenten verloren dreigt te gaan voor het onderwijs, aangezien de werkgelegenheid voor deze groep aan het afnemen is volgens de cijfers van DUO?
Nee, die zorg deel ik niet. Ik heb geen aanwijzingen dat op landelijk niveau afgestudeerde leraren niet of relatief moeilijk aan het werk komen in het onderwijs. Waar er op regionaal niveau knelpunten ontstaan neem ik maatregelen.
Welke beleidsinzet pleegt u om jonge docenten, die nu geen baan voor de klas kunnen vinden, zoveel mogelijk te behouden voor het onderwijs?
Zoals ik ook in mijn reactie op de motie van Kamerlid Voordewind (Overbruggingsregeling boventallige docenten in krimpgebieden) aangaf is het om het onderwijs voor specifieke groepen leraren (jong, techniek & bèta, tekortregio’s) aantrekkelijk te houden samenwerking op regionaal niveau tussen schoolbesturen van groot belang. Een tekort in de ene regio kan namelijk voor een deel worden opgelost door het overschot in een aangrenzende regio. Het is zeer goed mogelijk dat jonge docenten in hun eigen regio niet of niet direct aan werk kunnen komen terwijl tegelijkertijd de perspectieven in aangrenzende regio’s veel beter zijn. Recent is een nadere analyse uitgevoerd van het lerarentekort. Daaruit blijkt dat regio’s met zowel overschotten als tekorten in de Randstad en Almere vaak vrij dicht tegen elkaar aan liggen. Ter illustratie: in de regio Haaglanden is voor het vo in 2015 een tekort geraamd van ruim vijf procent, terwijl dat tekort in de nabijgelegen regio Rijnmond (exclusief Rotterdam) in dezelfde periode ligt rond de twee procent (onder landelijk gemiddelde). In dit soort gevallen kunnen de gevolgen van arbeidsmobiliteit beperkt zijn. Voor andere delen van Nederland geldt deze nabijheid minder en verken ik met arbeidsmarktplatforms voor po en vo welke andere maatregelen dan mogelijk zijn. Uitgangspunt daarbij blijft dat goed gekwalificeerd personeel waar mogelijk wordt in gezet in tekortregio’s.
In de brief Impuls bètaleraren en jonge academische leraren die ik samen met de staatsecretaris recent aan de kamer heb gestuurd, zetten wij uiteen op welke wijze wij de regionale tekorten willen aanpakken.
Leraren die amper over gedragsproblemen leren |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Leraren leren amper over gedragsproblemen«?1
Ja.
Deelt u de in het artikel geuite mening dat lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs nauwelijks oog hebben voor leer- en gedragsproblemen bij kinderen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, waar baseert u die mening op?
Nee, ik heb geen aanwijzingen dat de tweedegraads lerarenopleidingen nauwelijks oog hebben voor leer- en gedragsproblemen bij kinderen. Het kunnen omgaan met leer- en gedragsproblemen bij leerlingen maakt deel uit van de wettelijke bekwaamheidseisen voor leraren. De tweedegraads lerarenopleidingen moeten studenten opleiden conform deze bekwaamheidseisen. Via het systeem van accreditatie zijn zij daar ook recentelijk nog op beoordeeld door de NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie). De Inspectie van het Onderwijs gaf in het Onderwijsverslag 2010/20112 aan dat beginnende leraren in hun eerste jaar voor de klas minder vaak over de basisvaardigheden en complexere vaardigheden beschikken dan de meer ervaren leraar, omdat de leraar het dagelijkse lesgeven in hoge mate in de praktijk leert. Er is brede overeenstemming dat beginnende leraren zich in de eerste jaren van hun beroepsuitoefening op een aantal punten verder moeten bekwamen. Scholen zouden hier gericht aandacht voor moeten hebben. Begeleiding van beginnende leraren is daarom een belangrijk speerpunt in het bestuursakkoord met de sector voortgezet onderwijs.
Dit betekent niet dat ik me hiermee tevreden stel. Ik vind dat lerarenopleidingen en scholen in de regio met elkaar betere afspraken moeten maken over het zo goed mogelijk opleiden van leraren in aansluiting op de behoeften van scholen. Goede afspraken over de scholing tijdens en na de lerarenopleiding over het omgaan met leer- en gedragsproblemen bij kinderen horen daar zeker bij. Zoals in de begroting voor 2013 is aangekondigd, zal ik middelen beschikbaar stellen voor de uitvoering van regionale plannen van aanpak om de inhoudelijke aansluiting tussen scholen en lerarenopleidingen te versterken.
Kunt u toelichten op welke wijze met de generieke kennisbasis voor tweedegraads lerarenopleidingen, die de de HBO-raad in najaar van 2011 heeft gepubliceerd, wordt omgegaan? Hoe wordt ervoor gezorgd dat dit niet de zoveelste «papieren tijger» is? Op welke wijze is geborgd dat alle lerarenopleidingen deze kennisbasis incorporeren? Op welke termijn kunnen mogelijke effecten van deze kennisbasis in de lerarenopleidingen worden verwacht?
De generieke kennisbasis voor de tweedegraads lerarenopleidingen geldt voor alle studenten die dit studiejaar gestart zijn. Dat wil zeggen dat uiterlijk in 2015 de eerste leraren afstuderen die in overeenstemming met die kennisbasis zijn opgeleid. De vakinhoudelijke en generieke kennisbases zijn door de lerarenopleidingen gezamenlijk opgesteld en worden ook gezamenlijk ingevoerd. In tegenstelling tot de vakinhoudelijke kennisbases worden voor de generieke kennisbasis geen landelijk ontwikkelde kennistoetsen ontwikkeld. In plaats daarvan zetten opleidingen in op onderlinge peer review. De generieke kennisbasis zal uiteraard ook een belangrijk referentiepunt zijn voor de accreditatie van de tweedegraads lerarenopleidingen. Op die wijze – gezamenlijke ontwikkeling, invoering, peer review en accreditatie – moet zijn geborgd dat het hier niet gaat om een papieren tijger.
Deelt u hetgeen gesteld is in het artikel «Leerplichtig, en toch niet op school»2, dat het vinden van een geschikt alternatief voor vastgelopen leerlingen niet altijd vlot verloopt, mede omdat de onderwijsconsulenten voldoende middelen ontberen om een geschikt alternatief af te dwingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan actie te ondernemen om onderwijsconsulenten meer middelen ter beschikking te stellen?
Nee. De taak van de onderwijsconsulenten is adviseren, ondersteunen en bemiddelen bij een moeilijke schoolplaatsing. Wanneer ouders en school er niet uitkomen, kan een consulent een onafhankelijk beeld geven van wat wel en niet realistisch is om van elkaar te verwachten. De onderwijsconsulent kan vanuit zijn ervaring wijzen op mogelijkheden die de school zelf nog heeft, of op alternatieven bij bijvoorbeeld andere scholen of via Bureau Jeugdzorg. De onderwijsconsulenten hebben voor hun adviserende en ondersteunende taken voldoende middelen en blijken vaak resultaat te boeken. Het is echter niet hun taak om een oplossing af te dwingen, juist het adviserende en oplossingsgericht werken naar beide kanten toe blijkt in de praktijk goed te werken. Daarnaast is in individuele situaties de gemeente, c.q. de leerplichtambtenaar, aan zet. De leerplichtambtenaar kan ouders een sanctie opleggen als zij weigeren te voldoen aan de leerplicht. Als een school structureel de Leerplichtwet niet goed naleeft, dan kan de Inspectie van het Onderwijs een school of instelling een bestuurlijke boete opleggen. In het uiterste geval kunnen zowel school als ouders naar de rechter. Toch kan het in complexe situaties voorkomen, dat ouders en school er ondanks de inzet van onderwijsconsulenten en gemeente niet uitkomen. Dat ligt niet aan de hoeveelheid middelen voor de onderwijsconsulenten, maar aan de complexiteit van de ontstane situatie. Meer middelen beschikbaar stellen voor de onderwijsconsulenten is daarvoor ook niet de oplossing. Bij dergelijke situaties is vaak sprake van een blijvend verschil in opvatting over wat een passend onderwijsaanbod is voor een leerling. Binnen het huidige stelsel kan zo’n impasse niet worden opgelost. Eén van de doelstellingen van passend onderwijs is ook om in dergelijke situaties tot een passende oplossing te komen. Daarvoor wordt onder meer een landelijke geschillencommissie ingesteld, die een uitspraak kan doen over geschillen tussen ouders en school over een passend aanbod voor de leerling.
Waarom is in het regeerakkoord «Bruggen slaan» geen ambitie gesteld voor het terugdringen van het aantal thuiszitters, ondanks dat uit onder andere voornoemde artikelen blijkt dat er nog steeds vele duizenden kinderen ieder jaar thuiszitten zonder onderwijs? Kunt u toelichten of u wel ambitie op dit terrein heeft voor de komende jaren, en zo ja, welke dat is? Op welke wijze wenst u deze ambitie waar te maken? Kunt u ook ingaan op uw ambities op het gebied van het verder terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters?
Mijn kwalitatieve ambitie is om het aantal thuiszitters terug te dringen door invoering van de Wet passend onderwijs. Deze ambitie wil ik vooralsnog niet in kwantitatieve zin formuleren, omdat de huidige cijfers in de jaarlijkse leerplichtrapportage slechts een indicatief beeld op landelijk niveau geven. Ik heb daarom geen goede nulmeting om een ambitie op te baseren. Ik werk met betrokken partijen aan verbetering van de huidige verzuimregistratie. Daarmee wil ik meer zicht krijgen op de verschillende vormen van absoluut en relatief verzuim, mede ten behoeve van toezicht en handhaving. In plaats van een ambitie op landelijk niveau wil ik dat op basis van de cijfers uit de leerplichtrapportage samenwerkingsverbanden, gemeenten en leerplicht regionaal tot een nadere analyse komen en een ambitie stellen. Samen kunnen partijen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid tot een sluitende aanpak komen waarbij goede samenwerking en maatwerk sleutelwoorden zijn. Ik zal u daarover informeren in de voortgangsrapportage passend onderwijs, die in juni aan uw Kamer wordt gezonden.
Als het gaat om de ambitie op het terrein van voortijdig schoolverlaten kan worden opgemerkt dat het kabinet de ambitie om schooluitval terug te dringen met kracht wil voortzetten. We houden vast aan de doelstelling van maximaal 25.000 nieuwe vsv’ers in 2016.
Het bericht dat jongeren onder 18 jaar nog steeds tot zonnebankstudio’s worden toegelaten |
|
Jaco Geurts (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de TV-uitzending over jongeren onder 18 jaar die nog steeds tot zonnebankstudio’s worden toegelaten?1
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen van het programma Kassa, waaruit blijkt dat veel zonnebankstudio’s zich niet aan de opgelegde leeftijdsrestrictie houden?
De bevindingen van het programma Kassa gaan voornamelijk over zonnebankstudio’s die niet zijn aangesloten bij een branchevereniging en zijn in lijn met de waarnemingen van de NVWA. Ongeveer 15% tot 20% van alle zonnebankaanbieders leven de regels, onder andere met betrekking tot de leeftijd, onvoldoende na. Dat vind ik uiteraard ongewenst.
Hoe beschouwt u het feit dat zonnebankstudio’s die geen lid zijn van de Samenwerking Verantwoord Zonnen zich slechter aan de leeftijdsrestrictie en de restricties op het gebied van medicijngebruik en lichtere huidtypes houden dan zonnebanken die wel lid zijn van de koepel? (tevens Hart van Nederland, 24 augustus 2012)
Hieruit blijkt voor mij dat de inspanningen van Samenwerking Verantwoord Zonnen (SVZ) vruchtbaar zijn geweest. De voorlichting aan leden en consumenten en andere activiteiten van deze vereniging hebben geleid tot een aanmerkelijk hogere naleving van de regels door bij SVZ aangesloten leden dan door studio’s die niet zijn aangesloten bij deze vereniging.
Wat vindt u van de constatering in het programma Kassa dat de meeste zonnebankstudio’s wel op de hoogte zijn van de regelgeving, maar de regels negeren en anders aan hun klanten onder de 18 jaar adviseren?
De constatering van Kassa heeft hoofdzakelijk betrekking op de niet aangesloten zonnebankstudio’s. De NVWA heeft juist geconstateerd dat de naleving bij alle zonnebankstudio’s, zowel de aangesloten als de niet aangesloten, aanzienlijk is gestegen. Volgens gegevens van de NVWA zijn van de 600 zonnebankstudio’s 200 aangesloten bij SVZ en 400 niet.
Uit de handhavingsgegevens blijkt dat het nalevingspercentage is gestegen van ongeveer 18% in 2008 naar ongeveer 80% in 2011. Uit onderzoek van Kassa blijkt dat een op de vier niet bij SVZ aangesloten zonnebankstudio’s zich niet houdt aan de leeftijdsrestrictie. Het gaat dan om ongeveer 16% van alle zonnestudio’s. Dit stemt overeen met de gegevens van de NVWA.
Sinds 2008 past de NVWA een zogenaamde gefaseerde handhavingsaanpak toe, bestaande uit:
In 2013 zet de NVWA haar planmatige handhaving voort, voornamelijk gericht op de niet bij SVZ aangesloten studio’s. Bij constatering van niet naleving van de regels zullen boetes worden opgelegd.
Deelt u de mening dat aanwijzing van de norm voor zonnebanken (EN 60335-2-27) onder de Warenwet (artikel 18) kennelijk niet tegemoet komt aan de aanbevelingen van wetenschappelijk comité voor consumentenproducten van de Europese Commissie (SCCP) om het gebruik van zonnebanken door jongeren onder de 18 jaar te ontraden, daar de Warenwet zich immers enkel tot instrumenten en instructies beperkt?
Het klopt dat in de Warenwet geen expliciete leeftijdsgrens is opgenomen ten aanzien van het gebruik van zonnebanken. De artikelen 18 en 18a van de Warenwet stellen dat waren moeten voldoen aan de veiligheidsnormen en bij gebruik geen gevaar mogen opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de mens. In het geval van het aanbieden van zonnebanken in een zonnestudio wordt verwezen naar Europese normen waarin wordt gesteld dat het gebruik van zonnebanken door jongeren beneden de 18 jaar verhoogde gezondheidsrisico’s met zich brengt. Op basis daarvan levert het gebruik van een zonnebank door een jongere onder de 18 jaar een gevaar op voor de gezondheid, hetgeen in strijd is met de Warenwet. Het toelaten van jongeren onder de 18 jaar is daarmee strafbaar. Ik ben van mening dat de artikelen 18 en 18a hiermee voldoende tegemoet komen aan de aanbevelingen van het SCCP.
Zijn boetes voor zonnebankstudio’s die zich niet aan de norm houden voldoende afschrikwekkend? Hoeveel boetes/waarschuwingen zijn er sinds de aanscherping van de norm van zonnebanken in 2007 gegeven? Welke mogelijkheden zijn er om zonnestudio’s te sluiten, als zij zich herhaaldelijk niet aan regelgeving omtrent leeftijdsrestrictie, huidtype en medicijngebruik houden?
Boetes voor zonnebankstudio’s die zich niet aan de norm houden lijken vooralsnog voldoende afschrikwekkend: hercontroles die zijn uitgevoerd ná oplegging van een boete hebben namelijk uitgewezen dat in de meeste gevallen de naleving was verbeterd. Sinds de aanscherping van de normen in 2007 zijn ongeveer 200 waarschuwingen gegeven en is ongeveer 30 keer een boeterapport opgemaakt voor een of meerdere overtredingen van de regelgeving, waaronder de leeftijdsgrens. Bij geconstateerde overtredingen van de maximale stralingslimiet zijn zonnebanken buiten gebruik gesteld en in een enkel geval zelfs verzegeld.
Bedrijfssluiting kan door de Officier van Justitie worden opgelegd op aangeven van de NVWA. Hiervan is tot op heden geen gebruik gemaakt.
Ziet u mogelijkheden om de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit te verbeteren, door onder meer door bijvoorbeeld met «mystery guests» te werken?
Mij is bekend dat de NVWA in 2013 voor haar interne informatieverzameling voornemens is «mystery guests» in te zetten. Daarnaast zal de handhaving vooral worden gericht op niet bij SVZ aangesloten zonnestudio’s.
Deelt u de mening dat in Nederland een verbod moet komen voor jongeren onder de 18 jaar om onder een zonnebank te zonnen of een wettelijke leeftijdsgrens met een legitimatieplicht, om hen tegen de gevaren van huidkanker te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is de huidige wetgeving, gericht op de aanbieders van zonnebanken, afdoende. Op dit moment is het toelaten van jongeren onder de 18 jaar strafbaar voor de zonnestudio’s op basis van artikel 18 van de Warenwet, zie ook het antwoord op vraag 5. De afgelopen jaren is de naleving gestegen van 18% naar 80% door inspanningen van SVZ en de NVWA. Het strafbaar stellen van de jongeren zelf zal naar verwachting slechts een beperkte bijdrage leveren aan het verbeteren van de naleving. Handhaving is immers alleen mogelijk wanneer de jonge overtreders op heterdaad betrapt worden.
MRSA-bacterie op vleeskuikenboerderijen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Co Verdaas (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het ANP-bericht over de meticilline-resistente staphylococcus aureus bacterie (MRSA-bacterie) op vleeskuikenboerderijen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat op 8 procent van de vleeskuikenboerderijen de MRSA-bacterie is te vinden? Hoe beoordeelt u de bevinding dat 9 procent van alle vleeskuikenhouders en 14 procent van alle slachthuispersoneel op de kuikenslachterijen drager is van deze bacterie? Deelt u de mening dat er sprake is van een zorgwekkende situatie? Zo nee, waarom niet?
Deze bevindingen hebben aangetoond dat slachthuispersoneel dat in contact komt met levende vleeskuikens en mensen die werken op MRSA-positieve vleeskuikenbedrijven een verhoogde kans hebben om de MRSA-bacterie bij zich te dragen ten opzichte van de algemene bevolking.
De toenemende resistentievorming van bacteriën tegen antibiotica is een zorgelijke ontwikkeling die onze volledige aandacht heeft. Daarom zijn er maatregelen ingezet tegen de oorzaak van het voorkomen van multiresistente bacteriën. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op Kamervragen en de Kamerhandelingen betreffende dit onderwerp.
In dat kader wijs ik u met name op de gerichte aanpak om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te dringen met 50% in 2013 en 70% in 2015 ten opzichte van het jaar 2009. Vermindering van het gebruik van antibiotica draagt bij aan de vermindering van de kans dat antibioticaresistentie ontstaat.
Ik wil u verwijzen naar de brief die wij uw Kamer op 18 oktober 2012 (TK 29 683 nr. 592) hebben gestuurd. In deze brief is een overzicht gegeven van de voortgang van wet- en regelgeving inzake zorgvuldig antibioticagebruik in de veehouderij. Zoals eerder aangegeven zullen wij de Kamer in het voorjaar van 2013 een nieuw overzicht over de voortgang sturen.
Wat is de reden dat er niet eerder onderzoek is gedaan naar overdraagbaarheid van de MRSA-bacterie van vleeskuikens op mensen die beroepsmatig in contact komen met vleeskuikens? Wordt er inmiddels onderzoek gedaan naar het voorkomen van de MRSA-bacterie bij kalkoenen en eenden? Zo ja, op welke termijn zijn de resultaten van dit onderzoek beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) is onder andere gebaseerd op twee onderzoeken die beide door het RIVM zijn uitgevoerd. In 2009 zijn gegevens gepubliceerd over het voorkomen van de MRSA-bacterie bij vleeskuikens en personeel in slachthuizen. Een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift is in 2010 verschenen. Om een compleet beeld van de risico’s te krijgen is daarna onderzoek uitgevoerd op boerderijen. Daarbij werd gekeken naar het voorkomen van MRSA bij vleeskuikens en bij mensen die wonen en werken op deze bedrijven. Dit onderzoek is in 2011 afgerond.
Nederlandse ziekenhuizen beschikken over procedures («search en destroy» beleid) die de verspreiding van multiresistente bacteriën naar andere patiënten voorkomen. Deze procedures dragen er tevens aan bij dat een dergelijke besmetting voor de drager van deze bacteriën geen consequenties heeft voor het verdere ziekteverloop. De procedures zijn vastgelegd in de richtlijnen van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP).
Bij ziekenhuisopname wordt elke patiënt, die mogelijk MRSA heeft, geïsoleerd verpleegd en er worden kweken afgenomen. Totdat bekend is of deze patiënt wel of geen MRSA heeft, blijft de patiënt geïsoleerd verpleegd. Naar aanleiding van de bovengenoemde RIVM onderzoeken zijn mensen die direct contact hebben met levende vleeskuikens toegevoegd als risicocategorie die standaard worden getest op dragerschap.
Dit geldt bijvoorbeeld ook voor mensen die direct contact hebben met levende varkens of kalveren, en voor mensen die recent in een buitenlands ziekenhuis hebben gelegen.
Tot dusverre ging de meeste aandacht voor de veegerelateerde MRSA bacterie uit naar het voorkomen van de bacterie bij varkens en vleeskalveren en de overdracht naar veehouders. Deze keuze is gemaakt omdat verwacht werd dat MRSA daar veelvuldig zou kunnen voorkomen. Bij vleeskuikens leek MRSA minder vaak voor te komen en waren de risico’s naar verwachting kleiner. Datzelfde geldt voor kalkoenen en eenden. Bovendien is het aandeel kalkoenen en eenden in de pluimveestapel minder dan 1%.
De NVWA stelt voor om gelet op haar bevindingen te onderzoeken of de mate van voorkomen van veegerelateerde MRSA ook bij kalkoenen en eenden aanleiding zouden moeten zijn om voor de betrokken beroepsgroepen risicoreducerende maatregelen te nemen. De NVWA heeft het RIVM opdracht gegeven om in 2013 onderzoek te doen naar het voorkomen van de MRSA-bacterie bij eenden en kalkoenen. De resultaten van dit onderzoek zullen eind 2013 aan de opdrachtgever worden gerapporteerd.
Hoe beoordeelt u het advies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om het overschakelen van elektrische verdoving naar andere wijze van bedwelmen te stimuleren? Ziet u daarin een rol voor uzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt de elektrische verdoving van vleeskuikens via de «waterbadmethode» momenteel vervangen door alternatieve methodes. De aanleiding is dat per 1 januari 2013 de welzijnseisen aan verdovingsmethodes in Europese regelgeving worden aangescherpt. De alternatieve methodes zijn de zogenaamde kop-kopmethode en de gasmethode (CO2 verdoving). Die methodes beogen een welzijnsvriendelijke verdoving, maar kunnen er tevens voor zorgen dat het gefladder achterwege blijft. Volgens het NVWA advies is dit gefladder de belangrijkste aanleiding voor overdracht van MRSA op slachthuispersoneel.
Deelt u de mening dat de beroepsgroepen die in contact komen met levende vleeskuikens goed geïnformeerd moeten worden over de risico reducerende maatregelen? Zo ja, op welke wijze en welke termijn gaat u daartoe over? Zo nee, waarom niet?
Ja, mensen die beroepshalve bepaalde gezondheidsrisico’s lopen dienen daarover geïnformeerd te worden. Volgens de arbeidsomstandighedenwet is dit een taak van de werkgever. In artikel 3 en 5 van deze wet is vastgelegd dat werkgevers de risico’s voor veiligheid en gezondheid van werknemers in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast moeten leggen, en dat zij beschermingsmaatregelen in kaart brengen en aanbieden aan hun medewerkers. Werkgevers en werknemers kunnen bovendien afspraken maken over gezonde en veilige werkmethoden op brancheniveau en deze afspraken vastleggen in een arbocatalogus.
Hoe beoordeelt u het advies van de NVWA om het probleem (ook) bij de bron aan te pakken en een substantiële vermindering van het antibioticumgebruik bij vleeskuikens te realiseren? Wat is de stand van zaken op dit moment? Welke additionele maatregelen wilt u komende periode doorvoeren?
Zie de beantwoording bij vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 13 december a.s.?
Ik heb deze vragen beantwoord vóór het uitgestelde algemeen overleg over de NVWA.
Het bericht “EU Aid for Cyprus A Political Minefield for Merkel” |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU Aid for Cyprus A Political Minefield for Merkel» ?1
Ja.
Is het waar dat Russen $26 miljard dollar op Cypriotische banken geparkeerd hebben en dat 11 oligarchen een Cypriotisch paspoort bemachtigd hebben?
Op dit moment is niet genoeg informatie bekend om een precieze inschatting te kunnen maken van de bedragen aan deposito’s van personen met een Russische nationaliteit bij Cypriotische banken. Over de aanvragen van paspoorten van specifieke Russische staatsburgers heeft de Nederlandse regering geen informatie.
Hoe beoordeelt u de inspanningen van de Cypriotische regering bij het bestrijden van witwassen en zwart geld?
Als onderdeel van de Raad van Europa evalueert Moneyval de wet- en regelgeving met betrekking tot de bestrijding van witwassen, conform de internationale standaard van de Financial Action Task Force (FATF). Cyprus staat niet op de zwarte of grijze lijst bij de FATF. Moneyval is positief over de inspanningen van Cyprus op dit gebied, getuige de meest recente evaluatie van Cyprus door Moneyval die dateert uit september 2011. De Moneyval-evaluatie ziet wel primair op de wet- en regelgeving en de instituties, en minder op de daadwerkelijke effectiviteit van de implementatie.
Cyprus voldoet ook aan de EU-regels op het gebied van de fiscaliteit. Cyprus heeft geen belastingregimes die op EU-niveau ter discussie staan. Daarnaast wisselt Cyprus, voor zover dit te overzien is, fiscale informatie uit op basis van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn en de Spaartegoedenrichtlijn. Aan de andere kant heeft Cyprus op dit moment met zeven EU-lidstaten waaronder Nederland nog geen belastingverdrag.
Bent u ervan op de hoogte dat veel van het geld van de fraude waarover de heer Magnitsky berichtte, waarschijnlijk via Cyprus is gelopen en dat zijn werkgever, Hermitage Capital Management, aangifte daarvan heeft gedaan in Cyprus op 27 juli jongstleden?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat Hermitage Capital Management aangifte van fraude heeft gedaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Cypriotische autoriteiten geen onderzoek willen openen in deze zaak en expliciet aangeven dat zij eerst toestemming willen hebben van de Russische autoriteiten, die juist keer op keer geweigerd hebben de Magnitsky zaak te onderzoeken?
Van de Cypriotische autoriteiten hebben wij vernomen dat zij inmiddels een onderzoek zijn gestart, en voorafgaand hieraan geen toestemming hebben gevraagd aan Rusland.
Bent u ervan op de hoogte dat in Zwitserland, Letland, Estland, Litouwen en Finland wel onderzoeken zijn gestart na vergelijkbare aangiften?
Het is mij bekend dat in meerdere van deze landen aangifte is gedaan en onderzoeken zijn geopend.
Bent u bereid om er rechtstreeks bij de Cypriotische autoriteiten op aan te dringen dat ook zij onderzoek zullen doen?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke voorwaarden zult u verbinden aan eventuele steun voor Cyprus op het gebied van witwassen, zwart geld, belastingconcurrentie en onderzoek naar de Magnitsky zaak?
Mocht Cyprus een financieel steunprogramma krijgen, en mocht geconstateerd worden dat er noodzaak toe is, dan sta ik positief tegenover conditionaliteit op het gebied van fiscale informatie-uitwisseling, het versterken van de systemen voor de bestrijding van witwassen, en de bevordering van een integere en transparante financiële sector. De nadruk moet liggen op het bouwen van een robuust systeem en niet zozeer op een specifiek geval.
Bent u er verder op de hoogte van wat de Duitse inlichtingendiensten geschreven hebben over een Europees noodpakket: «…wie er het meest zullen profiteren van de miljarden die Europese belastingbetalers overmaken: Russische oligarchen, zakenmensen en maffiosi, die hun illegale inkomsten in Cyprus hebben geparkeerd»?
Ik ben bekend met de berichten in de media hierover.
Het omzeilen van de internationale sancties jegens Iran door Turkije |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt getoond dat Turkije de internationale sancties tegen Iran omzeilt? Hoe beoordeelt u dit artikel?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht.
Zijn de internationale sancties tegen Iran inderdaad op deze relatief eenvoudige wijze door Turkije te omzeilen?
De in het artikel genoemde transacties zijn niet in strijd met de sancties van de VN-Veiligheidsraad tegen Iran. Die VN-sancties zijn de enige sancties tegen Iran waaraan Turkije gebonden is.
Is Turkije vanuit de internationale gemeenschap aangesproken op deze handelwijze, die haaks staat op de internationale afspraken ter zake? Zo ja, op welke wijze en met welke bewoordingen heeft Turkije gereageerd?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2, handelt Turkije niet in strijd met internationale afspraken waaraan het gebonden is. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Indien het bericht juist is, wat betekent dit in uw ogen voor de positie van Turkije in de internationale gemeenschap en wat betekent dit voor de relatie tussen de EU en Turkije?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze kwestie op Europees niveau aan te kaarten en samen met andere Europese landen actie te ondernemen richting Turkije om te waarborgen dat de internationale sancties jegens Iran niet worden ondergraven?
Zowel de EU als individuele lidstaten, waaronder Nederland, hebben Turkije, mede als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie, meermaals opgeroepen zich aan te sluiten bij de EU-sancties tegen Iran. Turkije heeft de EU-sancties tegen Iran echter niet in zijn eigen wetgeving overgenomen.
Ik zal mij blijven inzetten voor zo breed mogelijke toepassing van sancties tegen Iran, met als doel Iran er toe te bewegen aan de internationale verplichtingen in relatie tot zijn nucleaire programma te voldoen. In dit licht wil ik Turkije, bilateraal en in EU-verband, blijven aansporen tot het overnemen van de EU-sancties tegen Iran.
De toepassing van de subsidieregeling schaapskuddes |
|
Henk van Gerven , Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitvoering van de financieringsregeling schaapskuddes? Kunt u bevestigen dat de berichtgeving over de nieuwe subsidieregeling zeer kort voor de uiterste aanvraagdatum openbaar werd?
Ja.
De regeling is bekend gemaakt in de Staatscourant van 26 juli 2012 (nr. 15514). Aanvragen in het kader van deze regeling konden worden ingediend van 3 september 2012 tot en met 1 oktober 2012. Zoals te doen gebruikelijk is na publicatie van de regeling informatie over deze regeling eveneens verstrekt via de website van Dienst Regelingen.
Voorafgaand aan de publicatie van de regeling zijn contouren van de subsidieregeling besproken met de sector tijdens een bijeenkomst op 27 juni 2012. Op basis hiervan is ook de Tweede Kamer op 9 juli 2012 nader geïnformeerd over de beoogde invulling van de subsidieregeling (TK 33 000-XIII, nr. 194).
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat schapenhouders die op dit moment nog niet aan landschapsbeheer doen en bedrijven waarvan het hoofddoel dierlijke productie is, niet snel een paar heideschapen kopen om ook van deze regeling gebruik te maken?
Door de in de regeling opgenomen vereisten zullen de in de vraag beschreven gevolgen niet optreden. Zo moet sprake zijn van een gescheperde (rondtrekkende) schaapskudde, van één van de vijf in de regeling genoemde zeldzame Nederlandse schapenrassen en moet een begrazingsplan worden ingediend. Bovendien kan alleen subsidie worden verstrekt aan kuddes die bestaan uit tenminste honderd ooien van een zeldzaam ras.
Welke acties onderneemt u om te bewerkstelligen dat de subsidie daadwerkelijk uitsluitend terechtkomt bij schaapskuddes die bijdragen aan landschapsbeheer en niet bij intensieve veehouderij, waar toevallig enkele heideschapen tussen lopen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat er ook schaapskuddes zijn, met zeldzame schapenrassen anders dan die genoemd in de huidige regeling, die ook een functie in landschapsbeheer vervullen?1 Bent u bereid ook deze zeldzame schapenrassen op te nemen in de regeling, als er bewijs is dat deze goed in het bestemde natuurgebied passen?
Ik ben mij ervan bewust dat ook schapen van andere dan de in de regeling genoemde rassen een nuttige functie in de natuur en/of het landschapsbeheer kunnen vervullen. De subsidieregeling is echter beperkt tot gescheperde schaapskuddes met zeldzame Nederlandse rassen. Daarbij is nauw aansluiting gezocht bij de toelichting van het amendement Jacobi/Koopmans (TK 33 000-XIII, nr. 140), waarin onder andere wordt gesproken over «bijzondere rassen, zoals het Drentse schaap».
Het begrip «bijzondere rassen» uit het amendement is in de regeling vertaald als «zeldzame rassen». De keuze voor de vijf zeldzame rassen in de regeling is ontleend aan informatie van de Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH). De beoogde keuze voor de zeldzame rassen is bovendien besproken tijdens het overleg met de sector op 27 juni 2012. Ook kwamen alleen deze vijf schapenrassen in het verleden in aanmerking voor subsidie op basis van de toenmalige Subsidieregeling zeldzame landbouwhuisdierrassen.
De openstellingperiode van de regeling liep af op 1 oktober 2012. Er kunnen geen aanvragen meer worden ingediend voor de regeling. Voor wat betreft 2013 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom de honoreringen van de zogenaamde «Vaarvergoeding»-regeling, zonder verdere mededelingen, uitgesteld is tot januari 2013 en eventuele uitbetaling tot juni 2013? Onderschrijft u het belang van deze regeling in het onderhouden van o.a. natuur op de eilanden in de Friese meren? Onderkent u dat het voor schaapherders lastig is het hoofd financieel boven water te houden wanneer dergelijke vergoedingen dusdanig lang op zich laten wachten?
Voor de vaarvergoeding geldt dat de steun mag worden uitbetaald vanaf 1 december 2012 tot uiterlijk 30 juni 2013. Dienst Regelingen maakt jaarlijks een planning van de uitbetalingen. De betaling van de vaarvergoeding 2012 zal plaats vinden in de periode april / mei 2013.
De vaarvergoeding is thans van toepassing in drie gebieden: Laag Holland, Weerribben/Wieden en de Biesbosch. De vraag of voortzetting en/of uitbreiding van de vaarvergoeding naar andere gebieden aan de orde is, zal worden meegenomen in de besluitvorming over het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).
Ik onderken het belang van tijdige en adequate voorlichting over subsidieregelingen en het (verwachte) moment van uitbetaling van de subsidie.
Bent u bereid om in de uitvoering van de beide regelingen, bijvoorbeeld in de aanvraagtermijn, rekening te houden met individuele omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer een schaapskudde het hele jaar rond buiten staat en de herder het dus op andere momenten van het jaar druk heeft dan de meeste andere herders?
De subsidieregeling gescheperde schaapskuddes met zeldzame rassen is, als uitwerking van het amendement Jacobi/Koopmans (TK 3000-XIII, nr. 140) op de begroting 2012, een éénmalige regeling. Alleen in 2012 is hiervoor geld beschikbaar. Mede vanwege de decentralisatie van het natuur- en landschapsbeleid is het aan provincies om al dan niet subsidie te verstrekken ten behoeve van (natuur- en landschapsbeheer door) schaapskuddes.
De regeling voor de vaarvergoeding is voor iedereen gelijk. In de uitvoering is niet mogelijk om bij bijvoorbeeld de aanvraagtermijn rekening te houden met individuele omstandigheden. De uitvoering van de vaarvergoedingsregeling maakt deel uit van de Gecombineerde Data Inwinning (GDI) van Dienst Regelingen. De Europese Commissie schrijft voor dat aanvragen in het kader van de GDI uiterlijk op 15 mei van het betreffende kalenderjaar moeten worden ingediend.
Het rapport: “Het Financiële Overgewicht van Nederland” |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Deelt u de conclusie uit het onderzoek1 dat er een onbalans bestaat tussen de Nederlandse bankensector en de reële economie? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft, zoals bekend, internationaal gezien een vrij omvangrijke bancaire sector. Nederland als handelsland heeft altijd behoefte gehad aan internationaal actieve banken die het exporterende bedrijfsleven internationaal kunnen ondersteunen.
Een grote bancaire sector is echter niet zonder risico’s zoals tijdens de crisis is gebleken. In de crisis zien veel overheden, waaronder de Nederlandse, zich gedwongen omwille van de financiële stabiliteit financiële instellingen te steunen. Zo komen bancaire risico’s ongewenst voor rekening van de overheid.
Deelt u de conclusie dat vanaf een bepaalde grootte van de financiële sector, de reële economie wordt belemmerd? Zo ja, bent u van mening dat dat in Nederland het geval is? Wat gaat u hieraan doen?
Specifiek onderzoek naar de effecten van een grote financiële sector op de groei van de reële economie is een recente ontwikkeling. Er kan nog niet gesproken worden van een internationale consensus over hoe de grootte van de financiële sector het beste gemeten kan worden en in welke mate hierbij het type activiteiten van de financiële sector van belang is.
In het recente verleden hebben, zoals de auteur van het SOMO rapport terecht opmerkt, onderzoekers van het IMF en de Bank of International Settlements (BIS) onderzoek gepubliceerd dat stelt dat bij een private schuld van boven ca. 100% van het bruto binnenlands product het positief effect van additioneel privaat krediet op groei negatief is.2 In dergelijke onderzoeken wordt echter niet naar de netto activa positie van de lenende partijen of naar het type leningen gekeken. In Nederland staat weliswaar relatief veel privaat krediet uit (ca. 214% van het bruto binnenlands product3) maar er is ook sprake van een grote netto activa positie voor huishoudens, onder meer door grote besparingen in pensioenfondsen. Ook bestaat er internationale consensus dat in de jaren na een zware financiële crisis een dergelijke hoge private schuld geleidelijk zal worden afgebouwd door huishoudens en bedrijven (het zogenaamde deleveraging). Momenteel verkeren veel ontwikkelde economieën in deze afbouwfase. In Nederland draagt de geleidelijke verlaging van de Loan-to-value ratio bij aan de afbouw van schulden van huishoudens en aanbieders. Ook de maatregel dat over leningen die op of na 1 januari 2013 zijn aangegaan, de rente enkel in aftrek mag worden gebracht als die lening in maximaal 360 maanden en ten minste volgens een annuïtair aflossingsschema volledig wordt afgelost, draagt bij aan deze doelstelling.
Andere indicatoren dan uitstaand privaat krediet geven overigens ook een wat ander beeld voor Nederland. Zo geven de BIS onderzoekers in hetzelfde onderzoek ook aan dat bij een werkgelegenheid in de financiële sector van meer dan 3.5% van de totale werkgelegenheid de groei van een economie wordt beperkt. Hoewel ook voor dit percentage geldt dat er zeker geen internationale consensus over bestaat, kan wel opgemerkt worden dat Nederland met een kleine 3% werkgelegenheid in deze sector echter nog onder dit kritische punt zit. Ook een snelle groei van de werkgelegenheid in de financiële sector kan volgens de BIS groei beperken door talenten van andere sectoren weg te trekken. In Nederland daalt juist de werkgelegenheid in de financiële sector al enige jaren.
Is het u bekend dat uit het onderzoek volgt dat Nederlandse banken tot die met de hoogste leverage behoren? Wat is volgens u de oorzaak daarvan en wat is uw opvatting over dit feit?
Nederlandse banken hebben, net als Duitse en Belgische banken, een relatief hoge mate van hefboomwerking («leverage») ten opzichte van andere banken in Europa. Dit wordt grotendeels veroorzaakt doordat de Nederlandse grootbanken relatief weinig zakenbankactiviteiten hebben en veel traditionele bankactiviteiten, met name een groot hypotheekportefeuille. Voor de traditionele bankactiviteiten, zoals hypotheken, hoeft conform de internationale regels van het Bazels Comité relatief weinig kapitaal aan te worden gehouden. Hierdoor kennen Nederlandse banken een relatief grote hefboomwerking.
De financiële hefboom is in aanloop naar de crisis niettemin een belangrijke voorspeller van problemen geweest. Marktpartijen kijken daarom steeds kritischer naar de hefboom. In dit kader heeft het Bazels Comité als deel van de Basel III regels, de wereldwijd geharmoniseerde kapitaal- en liquiditeitseisen, voorgesteld naast de risicogewogen kapitaalseis ook een ongewogen kapitaaleis – een maximale hefboom – te introduceren (deze staat ook wel bekend als de «leverage ratio»). Nederland steunt de introductie van deze ratio, waardoor onafhankelijk van het type activa op een bankbalans de hefboomwerking wordt beperkt.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de impliciete overheidssteun die banken genieten € 4 tot 12 miljard aan financieel voordeel oplevert? Zo nee, waarom niet?
Het is een bekend gegeven dat banken wereldwijd genieten van een impliciete overheidsgarantie. Nederland is daarop geen uitzondering. Deze impliciete overheidsgarantie betreft een inschatting van de markt dat een overheid een bepaalde bank, als deze in de problemen zou komen, niet gemakkelijk kan laten failleren omdat de gevolgen ervan voor de financiële stabiliteit te groot zouden zijn. Door deze marktperceptie kunnen banken goedkoper financiering aantrekken. Berekeningen van de impliciete overheidsgarantie proberen doorgaans het voordeel dat lagere inleenkosten opleveren te becijferen. Ook rating agency’s kijken naar impliciete overheidsgaranties en publiceren doorgaans voor banken zowel stand-alone credit ratings (die de intrinsieke sterkte van banken aangeven) en all-in credit ratings (die de kans op en mate van potentiële overheidssteun meenemen). OECD onderzoek laat zien dat voor circa driekwart van de grote Europese banken (waaronder een aantal Nederlandse banken) de all-in rating hoger is dan de stand-alone rating.4
Zoals de auteur van het SOMO-rapport terecht aangeeft lopen de uitkomsten van de berekeningen waarin de impliciete overheidsgaranties geschat worden wijd uiteen. Verschillen worden onder meer veroorzaakt door verschillen in de typen vreemd vermogen waarop het inleenvoordeel wordt meegenomen en de periode waarop de berekening wordt toegepast (in perioden van stress vinden de berekeningen doorgaans hogere waarden dan in normale tijden). Een impliciet probleem van veel van deze berekeningen is verder dat ook de kredietwaardigheid van de overheid zelf een grote rol speelt. Bij een zeer kredietwaardige overheid als de Nederlandse is de berekende waarde van de impliciete overheidsgarantie automatisch relatief hoog als gevolg van een sterke begrotingsdiscipline; immers, de overheid heeft de middelen om banken indien noodzakelijk voor de financiële stabiliteit te ondersteunen. De waarde van de Nederlandse impliciete garanties is volgens het reeds genoemde OECD onderzoek echter relatief klein ten opzichte van veel ons omringende landen met een vergelijkbare kredietwaardigheid.
Hoe groot is het financieel voordeel dat banken door de impliciete overheidssteun genieten? Welke berekening ligt hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Chemische bedrijven investeren te weinig’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw analyse over het bericht dat de Nederlandse bedrijven in de chemiesector te weinig investeren om de bedrijfstak te blijven vernieuwen?1
Nederland heeft een goed ontwikkelde chemiesector met mondiale spelers, een innovatief MKB en vele spin offs vanuit universiteiten. Met 64.000 banen, een aandeel van 20% in de export, bovengemiddelde groeicijfers en een positief aandeel in 2010 van € 14 miljard aan de handelsbalans dragen deze bedrijven significant bij aan onze economie. De chemische sector is een van de negen topsectoren waar de overheid in investeert met onder andere de innovatiecontracten. De chemische industrie staat op dit moment wat investeringen betreft onder druk. Dit heeft twee redenen. Ten eerste is er de groei van de marktontwikkeling in Azië en de vertraagde economische groei in Europa en ten tweede zijn de productiekosten in de Verenigde Staten en het Midden-Oosten lager door de lagere energieprijs aldaar. Dit gaat ten koste van de winstgevendheid en derhalve van de investeringen in Nederland en Europa.
Kunt u een inschatting maken of de genoemde daling van investeringen met 10 procent in 2013 een typisch verschijnsel is voor de Nederlandse chemiesector? Zo ja, hoe schadelijk is dit? Immers, de chemiesector is van belang voor de gehele maakindustrie in Nederland.
De daling is geen typisch Nederlands verschijnsel, maar een Europees verschijnsel voor de chemiesector. Ook bedrijven in andere Europese landen verwachten minder te investeren.
Investeringen in de chemiesector zijn de komende jaren nodig gelet op de uitdagingen waar deze sector voor staat, namelijk een transitie te maken naar een groene, duurzame chemiesector waar innovatieve producten met een hoge toegevoegde waarde gemaakt worden.
Kunt u toelichten of er een verschil bestaat in de daling tussen investeringen door het midden- en kleinbedrijf (MKB) en investeringen door het grote bedrijfsleven binnen de Nederlandse chemiesector?
De investeringsverwachtingen van bedrijven publiceert het CBS niet op een gedetailleerdere uitsplitsing dan de verschillende industrietakken. De steekproeven van bedrijven van het CBS zijn te klein om nog op een gedetailleerder niveau betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Wel is het zo dat de chemiesector wordt gedomineerd door bedrijven van meer dan 100 werknemers.
Hoe verhoudt het feit dat ondernemers in de chemiesector verwachten 10 procent minder te investeren in 20132 zich met de afspraken binnen de topsector Chemie waarin zowel de Rijksoverheid alsmede het bedrijfsleven innovatiecontracten hebben getekend om het onderzoek en de ontwikkeling van vernieuwende producten binnen de chemiesector te stimuleren?
Op de korte termijn (2013) verwacht de chemische industrie 10% minder te investeren. Tegelijkertijd is het positief te noemen dat op de (middel)langere termijn de afgesloten innovatiecontracten binnen Topsector Chemie laten zien dat de chemische bedrijven sterk investeren in innovatie, vooral ook in de samenwerking met kennisinstellingen. De chemische industrie investeert ruim € 43,4 miljoen alleen al in cash in de TKI’s in 2013.
Kunt u bevestigen dat de hoge grondstoffenprijzen de Nederlandse chemiesector parten speelt? Zo ja, wat kunt u doen om te zorgen dat de Nederlandse chemiesector de beschikking houdt over betaalbare grondstoffen? Wat onderneemt u in internationaal verband om te zorgen dat er consistent beleid wordt gevoerd op terrein van grondstoffen om te zorgen dat investeringen binnen deze belangrijke sector (58 miljard euro en 20% van de totale Nederlandse export) op peil blijven?
De hoge grondstofprijzen hebben inderdaad invloed op de Nederlandse chemiesector.
Het huidige Nederlandse beleid voor de grondstoffenvoorzieningszekerheid van onze economie is vastgelegd in de Kamerbrief van 15 juli 2011 (Kamerstuk II 32 852, nr. 1). Hierin staan de acties die Nederland onderneemt op dit gebied.
De leveringszekerheid van grondstoffen voor de Nederlandse economie is daarin het primaire uitgangspunt, waarbij lange termijn duurzaamheid is opgenomen als expliciete voorwaarde. Het bedrijfsleven is daarbij primair aan zet, maar de overheid is proactief in het stimuleren en stellen van kaders. Het Nederlands beleid richt zich op drie agenda’s, namelijk het veiligstellen, vergroten en verduurzamen van aanbod en markt, beperken en waar mogelijk verduurzamen van de vraag en het efficiënter en duurzamer maken van het gebruik van grondstoffen.
In het voorjaar van 2013 komt het huidige kabinet met een update van het beleid van grondstoffenvoorzieningszekerheid.
De invloed van Nederland kent echter zijn grenzen, daarom trekken wij in dit dossier samen op in de EU. Er is bijvoorbeeld intensieve inzet met de EC op het verminderen van handelsbelemmeringen en er was recent bilateraal overleg op hoog niveau om te verkennen hoe Nederlandse bedrijven samen met Duitse bedrijven grondstoffen in kunnen kopen. Verder zijn wij actief in internationale gremia als de VN, OESO, Wereldbank en de WTO.
Economische grondstoffendiplomatie is een belangrijk instrument in ons buitenlandse beleid. Onze Speciale Gezant Natuurlijke Hulpbronnen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de heer Jaime Bourbon de Parme, speelt daarin een belangrijke rol.
Het bericht woningen speciaal voor Moslims in Amsterdam |
|
Malik Azmani (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten waarin wordt gesteld dat woningcorporatie Eigen Haard een wooncomplex met 188 appartementen in het stadsdeel Bos en Lommer geheel aanpast aan de woonwensen van moslims?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de woningen zijn gerenoveerd met een inbouwkast voor de schoenen, extra waterleidingaansluitingen voor het ritueel reinigen voor het bidden, tussen de woonkamer en de keuken schuifdeuren om het traditionele mannen- en vrouwendomein te kunnen scheiden en dat ook satellietschotels voor 8 000 internationale zenders zijn geplaatst?
Nee, deze berichtgeving is niet correct. Ik zal de door u aangegeven vragen achtereenvolgens behandelen:
In hoeverre zijn er extra kosten gemaakt voor deze specifieke renovatiewerkzaamheden die voor een algemene renovatie niet zouden zijn gemaakt? Kunt u deze meerkosten aangeven ten behoeve van aanpassen van de woning aan de woonwensen van moslims? Wat waren de totale renovatiekosten en hoe verhouden deze tot de algemeen gangbare renovatiekosten? Vallen deze kosten onder de Diensten Algemeen Economische Belang? Zo ja, vindt u dit gerechtvaardigd? Zo nee, wat betekent dit voor de woningtoewijzing door Eigen Haard?
Het belangrijkste doel van het project van 188 woningen was om te komen tot energiezuinige woningen en hier zijn ook de meeste kosten in gaan zitten (de totale verbouwkosten betroffen ongeveer 183.000 euro per woning)3. De extra kosten per woning met betrekking tot de woonwensen betreffen alleen de kraantjes van 25 euro per stuk (materiaalkosten). Aangezien het een renovatieproject betreft van sociale huurwoningen zijn deze gerealiseerd als Dienst van Algemeen Economisch Belang en worden de woningen toegewezen overeenkomstig het reguliere toewijzingsbeleid. Dit betekent dat de woning in beginsel wordt toegewezen aan degene die aan de beurt is met een inkomen tot 33.665 euro.
In hoeverre is hierbij volgens u sprake van verspilling van maatschappelijke gelden die anders gebruik zou kunnen worden gemaakt voor extra sociale huurwoningbouw of andere renovatiewerkzaamheden in Amsterdam? Wat is uw opvatting daarover?
Het bedrag waar in dit geval sprake van is, is niet dermate hoog dat hier andere projecten van zouden kunnen worden bekostigd. Met het aanbrengen van het kraantje wordt de indruk gewekt dat hier vanwege de religie van een specifieke groep bewoners een voorziening is aangebracht.
Deelt u de opvatting dat woningcorporaties zich niet moeten bezighouden met het aanbieden van woningen die specifiek inspelen op woonwensen van diverse geloofsgroepen in dit land? Is er volgens u sprake van overschrijden van eigenlijke taken die toebehoren aan woningcorporaties? Zo ja, wat zou u daar tegen kunnen doen? Zijn er meer soortgelijke initiatieven van woningcorporaties in Nederland, dan wel bij Eigen Haard? Zo ja, welke?
Op grond van de regelgeving zoals deze in artikel 12 van het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) is vastgelegd draagt de corporatie zorg voor het bouwen van zodanige woongelegenheden of het treffen van zodanige voorzieningen daaraan, dat deze, gegeven de omstandigheden ter plaatse, zo goed mogelijk passen bij de te huisvesten personen. In dit kader past het om de wensen van de bewoners mee te nemen in de bepaling van de woonkwaliteit en de leefomgeving.
Specifiek religieuze wensen passen daar niet in. Ten aanzien van woningen die door corporaties zijn gerealiseerd en die inspelen op specifieke woonwensen van diverse groepen zijn vanaf rond 1990 diverse voorbeelden te vinden in Nederland. Zo is woningcorporatie Harmonisch Wonen in Lelystad gericht op bewoners die willen leven in de Vedische traditie. Daarnaast verhuren woningcorporaties bijvoorbeeld complexen aan woongroepen voor Nederlandse, Hindoestaanse, Antilliaanse, Chinese, Turkse en ook vegetarische ouderen. Deze woonvormen bieden ouderen de kans om met gelijkgezinden te wonen. Meestal zijn er bij deze woningen gemeenschappelijke ruimten gerealiseerd. Een deel van deze gemeenschappelijke ruimten zou kunnen worden gebruikt voor religieuze doeleinden. Ik vind het ongewenst dat met maatschappelijk bestemd geld woningen specifiek worden gebouwd voor en/of verhuurd aan religieuze groepen. Ik verwacht van woningcorporaties dat hun woningen toegankelijk zijn voor iedereen die hier op volkshuisvestelijke gronden voor in aanmerking komt. Ik zal hierover met Aedes in contact treden.
Deelt u de opvatting dat deze speciale woningen voor moslims segregatie verder in de hand werken en dat het apart wonen tevens belemmerend kan werken voor de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving? Kunt u tevens voorstellen dat er moslims zijn in dit land die hier helemaal niet op zitten te wachten, die niet anders zouden willen worden behandeld dan alle andere Nederlanders, gelovig of niet gelovig?
Vanuit integratiebeleid staat voorop dat iedereen, ongeacht afkomst, participeert in de Nederlandse samenleving. Concentratie en/of maatschappelijke afzondering op basis van etniciteit is daarom een punt van aandacht. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hier in casu sprake van is.
De 825.000 moslims in Nederland kennen een grote verscheidenheid qua etniciteit, opleidingsniveau, geloofsstroming en algemene opvattingen; ik kan mij dan ook goed indenken dat de meningen over deze kwestie onder de moslims in ons land wijd uiteenlopen.
Deelt u de opvatting dat gemeenschapsgeld in Nederland nooit gebruikt mag worden om voorzieningen te treffen die mannen en vrouwen van elkaar scheiden? Zo ja, welke conclusies kan en wilt u verbinden aan deze handelswijze van Eigen Haard?
Ik vind dat voorzieningen die ongelijkheid tussen mannen en vrouwen vergroten niet gefinancierd moeten worden met gemeenschapsgeld.
Alhoewel ik het in dit geval niet aan de orde acht, zal ik indien sprake is van betekenisvolle investeringen van corporaties gericht op de uitoefening van een bepaalde religie, deze corporaties daar op aanspreken en zo nodig het mij ter beschikking staande wettelijke instrumentarium inzetten.
Het terugvorderen van toegezegde middelen voedingstuinbouwsector |
|
Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat de voedingstuinbouw in Nederland onder bepaalde voorwaarden middelen ontvangt vanuit de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor Groenten en Fruit voor producenten in de glastuinbouw? Zo ja, kunt u aangeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan, op welke wijze een aanvraag moet worden ingediend en welke rol u hierin speelt?1
Ja. Erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit ontvangen steun vanuit de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) Groenten en Fruit onder de voorwaarden die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Verordening (EU) nr. 543/2011. De voorwaarden die in deze verordeningen zijn opgenomen zijn in Nederland uitgewerkt in de Nationale Strategie GMO Groenten en Fruit en verordeningen, voorzittersbesluiten en circulaires van het Productschap Tuinbouw.
Aanvragen voor steun onder de GMO Groenten en Fruit kunnen door erkende producentenorganisaties worden ingediend bij het Productschap Tuinbouw volgens de procedure zoals beschreven in de circulaires van het Productschap Tuinbouw.
De uitvoering van de GMO Groenten en Fruit is in Nederland namelijk in medebewind opgedragen aan het Productschap Tuinbouw, dat deze taken onder mijn verantwoordelijkheid uitvoert.
Is het waar dat u bij nader inzien hebt besloten het onderdeel «milieusubsidie» van het jaarprogramma met ingang van 2012 niet meer goed te keuren en ook de toezegde (en reeds geïnvesteerde en beschikte) middelen over 2011 en 2010 terug te vorderen en dat zelfs mogelijk ook voorgaande jaren worden teruggeëist? Zo ja, kunt u uw besluit motiveren en aangeven waarom in andere Europese landen dezelfde subsidie wel wordt goedgekeurd en toegekend aan ondernemers?
Op grond van de Nederlandse Nationale Strategie GMO groenten en fruit komen kosten van verschillende milieumaatregelen in aanmerking voor steun onder de GMO Groenten en Fruit.
Vanaf 2012 komt één van deze maatregelen, bestuiving door middel van hommels en bijen, niet langer in aanmerking voor GMO steun. Dit komt voort uit de eis die wordt gesteld door Verordening (EU) nr. 543/2011, dat alleen specifieke (additionele of extra) kosten subsidiabel zijn. Voor bestuiving door middel van hommels en bijen is vastgesteld door het Landbouw Economisch Instituut (LEI) dat er geen extra kosten gemaakt worden ten opzichte van de traditionele methode van bestuiving.
Daarnaast heeft het Productschap Tuinbouw voor een andere milieumaatregel, het gebruik van geënt plantmateriaal, met ingang van 2012 de voor het vaststellen van de GMO steun gehanteerde forfaitaire tarieven, op basis van een door het LEI uitgevoerd onderzoek, aangepast. Ook deze aanpassing vloeit voort uit de eis die wordt gesteld door Verordening (EU) nr. 543/2011, dat alleen specifieke kosten subsidiabel zijn. Ten aanzien van de forfaitaire tarieven die werden gehanteerd tot en met 2011 is vastgesteld dat bij het bepalen van de forfaitaire tarieven ten onrechte geen rekening is gehouden met de meeropbrengsten als gevolg van het gebruik van geënt plantmateriaal.
De GMO steun die voor bestuiving door middel van hommels en bijen en het gebruik van geënt plantmateriaal in eerdere jaren in strijd met de Europese regelgeving (teveel) is betaald moet volgens de Europese regelgeving worden teruggevorderd. Het Productschap Tuinbouw is – in het kader van medebewind – daarom verplicht subsidie die ten onrechte is uitbetaald terug te vorderen bij de begunstigden, in dit geval de producentenorganisaties.
Ook in andere lidstaten worden kosten van milieumaatregelen gesubsidieerd onder de GMO Groenten en Fruit. Dit zijn niet noodzakelijk dezelfde maatregelen als in Nederland, dat hangt af van wat deze lidstaten in hun Nationale Strategie GMO groenten en fruit hebben opgeschreven. Voor deze lidstaten geldt, net als in Nederland, dat de kosten van milieumaatregelen alleen in aanmerking komen voor GMO steun wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden die de GMO regelgeving stelt. De voorwaarden die de Europese GMO regelgeving stelt en de uitleg die daar aan wordt gegeven zijn in alle lidstaten gelijk.
Is het waar dat ondernemers geconfronteerd worden met een boete omdat ze 3% of meer niet meer hebben uitgevoerd van het jaarprogramma? Zo ja, deelt u de opvatting dat het vrij logisch is dat ondernemers onderdelen van het programma niet meer uitvoeren gezien uw besluit dat middelen niet meer worden toegekend en zelfs worden teruggeëist?
Op grond van Verordening (EU) nr. 543/2011 is Nederland verplicht om, bij een verschil van meer dan 3% tussen het door een producentenorganisatie aangevraagde bedrag aan GMO steun en het bedrag dat uiteindelijk aan GMO steun aan de producentenorganisatie betaald moet worden, aan de producentenorganisatie een boete ter waarde van 100% van het verschil op te leggen. Er wordt dus geen boete opgelegd voor het niet uitvoeren van het jaarprogramma. Maatregelen die niet meer subsidiabel zijn, kunnen niet meer in de operationele programma’s van producentenorganisaties worden opgenomen.
Bent u bekend met de gevolgen van uw besluit dat tuinbouwbedrijven geen goedkeurende accountantsverklaring meer krijgen en daarmee geen vreemd vermogen kunnen aantrekken voor de investering en financiering van hun bedrijf? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
Ik heb van belangenvertegenwoordigers uit de sector enkele signalen ontvangen dat het voornemen om ten onrechte (teveel) betaalde steun voor het gebruik van geënt plantmateriaal en bestuiving door middel van hommels en bijen terug te vorderen bij producentenorganisaties mogelijk gevolgen kan hebben voor de inhoud van de verklaringen van accountants bij jaarrekeningen van ondernemingen in de groenten en fruit sector. Overigens kunnen ook andere redenen aanleiding vormen voor opmerkingen in de verklaring van de accountant.
Aan een financieringsbeslissing van een bank ligt een veelheid aan factoren ten grondslag, een accountantsverklaring is daar slechts één van. Deze factoren liggen buiten mijn gezichtsveld en invloedssfeer. Een oorzakelijk verband tussen een besluit tot terugvordering van onterecht betaalde subsidie, en de gevolgen die dit mogelijk heeft voor de inhoud van de verklaring van een accountant, en de financieringsbeslissing van een bank is mij niet bekend.
Deelt u de opvatting dat de sector geconfronteerd wordt met een onbetrouwbare overheid aangezien besluiten over meerdere jaren worden teruggedraaid? Zo ja, bent u bereid uw besluit terug te draaien of vergelijkbare maatregelen te treffen waardoor de voedingstuinbouw geen schade ondervindt van uw beslissing?
Nee. Wanneer er in strijd met de Europese regelgeving steun is betaald aan begunstigden verplicht de Europese regelgeving lidstaten deze bedragen terug te vorderen. Het Europees recht biedt mij dan ook in deze situatie geen ruimte om af te zien van terugvordering.
Ook het treffen van maatregelen die er voor zorgen dat de sector geen schade ondervindt van terugvordering, zou er toe leiden dat Nederland in strijd handelt met haar Europese verplichtingen. De Commissie kan in dat geval inbreukprocedures tegen Nederland starten bij het Hof van Justitie.
De postbezorging op de BES-eilanden |
|
Bart de Liefde (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «BES-bewoners misschien geen post meer via Curaçao»?1
Ja.
Is het waar dat Nieuwe Post NV, het Curaçaose bedrijf dat de post nu aflevert en ophaalt op de BES-eilanden, een verlies van ongeveer 2 miljoen gulden voor het uitvoeren van deze taak door Nederland gecompenseerd wil zien? Zijn er andere aanvullende voorwaarden c.q. eisen gesteld door Nieuwe Post NV aan Nederland?
De postdienstverlening op Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) wordt momenteel uitgevoerd door het bedrijf Nieuwe Post Nederlandse Antillen N.V. (NPNA) op basis van een concessie. De huidige concessie loopt af per 31 december 2012. Op 19 november 2012 heeft NPNA een voorstel ingediend op basis waarvan NPNA voor een korte periode de concessie zou willen voortzetten. In dit voorstel geeft NPNA aan verlies te maken op de postdienstverlening ten behoeve van Caribisch Nederland. Om deze reden vraagt NPNA een hoge vergoeding ter dekking van gestelde verliezen over de jaren 2011 en 2012. Een gedegen onderbouwing van dit verlies, die wordt ondersteund door een verklaring van een onafhankelijke accountant wordt echter niet gegeven. Daarnaast vraagt NPNA een vergoeding voor de periode waarvoor een eventuele verlenging van de concessie zou gelden.
Noch op basis van de Wet post BES, noch in de voorwaarden waaronder de concessie is verleend, is voorzien in een eventuele verliescompensatie aan de concessiehouder. Daarnaast ontbreekt een gedegen onderbouwing van het door NPNA aangegeven verlies. Ik zie dan ook geen reden een vergoeding te betalen aan NPNA.
Wat vindt u van deze claim van Nieuwe Post NV? Waar is deze volgens Nieuwe Post NV op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over deze claim in relatie tot de gebrekkige kwaliteit van de postvoorziening voor Caribisch Nederland, ondanks herhaaldelijke inspanningen en handreikingen om tot een betere kwaliteit te komen, wat al jaren bekend is en waarvan de consument nog steeds de dupe is? Vindt u de claim van Nieuwe Post N.V. niet de wereld op zijn kop?
Een door een verklaring van een onafhankelijke accountant ondersteunde onderbouwing van het door NPNA aangegeven verlies ontbreekt. Er zijn herhaaldelijke inspanningen en handreikingen geweest om tot een betere kwaliteit te komen van de postdienstverlening voor Caribisch Nederland. Deze zijn tevergeefs geweest. Derhalve is in de zomer van 2012 een externe verkenning uitgevoerd naar mogelijke alternatieve partijen die bereid zijn (delen van) de postdienstverlening ten behoeve van Caribisch Nederland uit te voeren. De uitkomsten van deze verkenning zijn positief en geven aan dat er serieuze interesse is. Naar aanleiding van deze resultaten ben ik voornemens zo snel mogelijk het proces te starten om de concessie ten behoeve van de postdienstverlening voor Caribisch Nederland opnieuw te gunnen.
Verwijzend naar uw antwoord op eerdere vragen, waarin u meedeelt een extern bureau opdracht te hebben gegeven een verkenning uit te voeren of, en zo ja onder welke voorwaarden nieuwe partijen bereid zijn om (delen van) de postvoorziening ten behoeve van Caribisch Nederland op zich te nemen, wat zijn hiervan de uitkomsten?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke alternatieven ziet u voor de gebrekkige dienstverlening van Nieuwe Post N.V.? Wat is de stand van zaken betreffende de besluitvorming inzake de verlenging van de postconcessie per 1 januari 2013? Op welke manier wordt de Kamer hierbij betrokken dan wel geïnformeerd?
Op basis van de Wet post BES, artikel 27a, lid 1, kan de concessie eenmaal worden verlengd voor een periode van maximaal 3 jaar. Ik ben voornemens de concessie slechts te verlengen voor een periode van maximaal 1 jaar tot 31 december 2013. In de tussentijd kan het proces plaatsvinden om de concessie zo spoedig mogelijk opnieuw te gunnen. Naar aanleiding van de bovengenoemde verkenning naar alternatieven kan een nieuwe partij 1 januari 2014 operationeel zijn en hopelijk al eerder. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit gunningsproces.
De renovatie van woningen door corporaties Eigen Haard |
|
Keklik Yücel (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «corporatie verbouwt flatgebouw voor moslims»?1
Ja.
Bent u van mening dat het belangrijk is dat bij projecten rond sloop, renovatie en nieuwbouw bewoners en belanghebbenden hierbij in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken?
Omdat er bij projecten rond sloop, renovatie en nieuwbouw sprake is van processen die vaak ingrijpend zijn voor bewoners en belanghebbenden, vind ik het belangrijk dat deze in een zo vroeg mogelijk stadium bij de plannen worden betrokken. Dit laatste bevordert vaak ook het proces van tijdelijke uitplaatsing ten behoeve van de renovatie en terugkeer van betrokken bewoners.
Bent u van mening dat de wensen van de bewoners van toepassing moeten zijn op onder meer de woonkwaliteit en leefomgeving, kortom wensen van volkshuisvestelijke aard?
Op grond van de regelgeving zoals deze in artikel 12 van het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) is vastgelegd draagt de corporatie zorg voor het bouwen van zodanige woongelegenheden of het treffen van zodanige voorzieningen daaraan, dat deze, gegeven de omstandigheden ter plaatse, zo goed mogelijk passen bij de te huisvesten personen. In dit kader past het om de wensen van de bewoners mee te nemen in de bepaling van de woonkwaliteit en de leefomgeving.
Zijn de investeringen door deze woningcorporatie verricht met geborgd geld vanuit het Waarborgfonds Sociale Woningbouw en daarmee geborgd door de staat?
Ja, het betreft renovatie/bouw van sociale huurwoningen en deze worden met geborgde leningen door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw geborgd.
Indien ja, bent u van mening dat aanpassingen ingegeven door bijvoorbeeld religieuze wensen daar geen onderdeel vanuit kunnen maken?
Het is goed dat woningcorporaties rekening houden met wensen van bewoners. Dit mag er echter niet toe leiden dat woningen enkel nog geschikt zijn voor bewoning door één religieuze of levensbeschouwelijke groep.
Vindt u dat indien er aanvullende niet volkshuisvestelijke verzoeken zijn, zoals religieuze wensen, deze investeringen uit eigen private middelen gedaan dienen te worden?
Woningcorporaties ontwikkelen woningen doorgaans voor een lange periode. In principe moeten de woningen gedurende deze periode, zonder extra aanpassingen, door verschillende huurders bewoond kunnen worden. Specifieke aanpassingen kunnen door huurders, zonder toestemming van de corporatie, zelf aangebracht worden, mits deze bij beëindiging van het huurcontract ook weer zonder veel kosten uit de woning verwijderd kunnen worden.
In dit geval betreft de enige aanpassing specifiek op basis van religieuze wensen de installatie van een extra kraantje. Aangezien deze meerkosten neerkomen op 25 euro per kraantje (materiaalkosten), en het kraantje voor meerdere doeleinden kan worden gebruikt, heeft de woningcorporatie besloten hier pragmatisch mee om te gaan.
Hebben de bewoners het aanbod gekregen om eventuele additionele privéwensen binnen de grenzen van hun huurcontract als meerkosten zelf te financieren?
Nee, in dit specifieke project hebben de huurders een dergelijk aanbod niet gehad. Wel mochten huurders bijvoorbeeld in de keuken kiezen tussen enkele vooraf door de woningcorporatie geselecteerde opties ten aanzien van de kleuren.
Blijven de corporatiewoningen nadat ze zijn vrijgekomen als gevolg van vertrek van de zittende bewoner beschikbaar voor de eerste kandidaat op de wachtlijst ongeacht de achtergrond van de nieuwe potentiële huurder?
Ja, de woningen worden aangeboden aan degene die bovenaan op de wachtlijst staat.
Welk integratie- en volkshuisvestingsbeleid gaat u ontwikkelen om de segregatie van uiteenlopende groepen zoveel als mogelijk te voorkomen?
Het is bekend dat ruimtelijke concentratie belemmerend werkt voor de participatie en armoedecultuur in stand houdt. Op verschillende manieren wordt ingezet op het doorbreken van segregatie. Op lokaal niveau wordt ingezet op het doorbreken van een eenzijdige woningvoorraad in wijken met een groot aandeel sociale huurwoningen, om armoedeculturen te doorbreken. De maatregelen om segregatie te doorbreken zetten echter in op sociaal-economische kenmerken en niet op etniciteit, of religie. In de hier betreffende situatie is overigens geen sprake van segregatie van groepen; het wooncomplex is momenteel zeer gemixt qua samenstelling.
De bedreiging van demonstranten door medewerkers van de Iraanse Ambassade |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Medewerkers Iraanse ambassade dreigen met schaar»?1 Kunt u bevestigen dat er aangifte is gedaan van bedreiging? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Is deze aangifte, overeenkomstig de voorgeschreven procedure, door de korpschef gemeld aan het ministerie van Buitenlandse Zaken?2 Indien neen, waarom niet?
Over het incident is nog dezelfde dag contact geweest tussen de politie Haaglanden en het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Is het waar dat het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer het onmogelijk maakt dat medewerkers van een ambassade die strafbare feiten begaan, ongeachte de ernst hiervan, vanuit Nederland worden vervolgd? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer hebben ambassademedewerkers met een diplomatieke status immuniteit. Op grond hiervan kunnen ze door het ontvangende land niet worden vervolgd.
Indien er geen juridische maatregelen genomen kunnen worden, welke diplomatieke maatregelen kunnen er dan genomen worden tegen buitenlandse diplomaten die strafbare feiten plegen?
De diplomatieke praktijk biedt verschillende manieren voor het ontvangende land om het zendende land aan te spreken op het gedrag van een diplomaat, zoals het zenden van een nota of een verzoek doen tot opheffing van de immuniteit. In de keuze van maatregelen zal altijd rekening moeten worden gehouden met de mogelijke repercussies voor Nederlandse diplomaten in het land in kwestie.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn om diplomaten die de wet overtreden aan te pakken en dat het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer, waarin het immuniteitsbeginsel is vastgelegd, niet hoeft te worden aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het immuniteitsbeginsel is een van de algemeen aanvaarde grondslagen van het diplomatieke verkeer. Het bestaan ervan is noodzakelijk voor de uitoefening van de diplomatieke functie en beschermt ook Nederlandse diplomaten die moeten werken in een omgeving waar zij anders door het gastland onder druk zouden kunnen worden gezet.
Deelt u de opvatting dat het belangrijk is actie te ondernemen richting het betreffende ambassadepersoneel en bent u bereid om de Iraanse ambassadeur vanwege deze kwestie te ontbieden? Indien neen, waarom niet?
De Iraanse ambassadeur is op 28 november jl. verzocht op het ministerie te komen om opheldering te geven. Het ministerie is in afwachting van de uitkomst van het politieonderzoek.
De uitlatingen van ZKH prins Willem Alexander tijdens de handelsmissie in Brazilië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het kroonprinselijk paar tijdens de handelsmissie aan Brazilië een bezoek heeft gebracht aan CRV Lagoa, de grootste fokkerij-organisatie in Brazilië?
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de uitspraak van Zijne Koninklijke Hoogheid prins Willem Alexander beoordeelt dat een vergroting van de vleesproductie essentieel zou zijn om 9 miljard mensen te kunnen voeden?
Met een toename van de wereldbevolking en een stijgende welvaart zal de vraag naar voedsel, waaronder ook dierlijke eiwitten, stijgen. Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje heeft aangegeven dat een vergroting van de productie essentieel is om 9 miljard mensen te kunnen voeden. Dat betreft niet alleen vlees maar ook zuivel. Daarbij is vooral gesproken over het belang van inzet van moderne technieken om tot efficiëntere en duurzame landbouw te komen.
Vindt u dat het zou moeten worden toegejuicht, om een stier meer dan een miljoen nakomelingen te laten produceren, zoals de inzet van de Kroonprins doet vermoeden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe moeten we de uitspraken en handelingen van de Kroonprins dan beoordelen?
Brazilië heeft een tekort aan melk. De stier waar op wordt gedoeld betreft een kruising van een Hollands en Indiaas/Braziliaans melkveeras. Resultaat is een melkveeras dat is aangepast aan het tropische klimaat met een hogere melkproductie. Melkkoeien geven alleen melk als zij een kalf hebben gehad.
Hoe moet de uitspraak van de Kroonprins geduid worden in relatie tot zijn oproep tijdens de duurzaamheidsconferentie van de VN in mei 2009, waarin hij opriep tot een verkleining van de vleesconsumptie? Ziet u spanning tussen beide uitspraken en hoe beoordeelt u die?
De aangehaalde toespraak van Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje ging over de noodzaak van een meer waterefficiënte landbouw («more crop per drop») tegen de achtergrond van de stijgende vraag naar voedsel, inclusief toenemende consumptie van dierlijke eiwitten en behelsde geen oproep tot verkleining van de vleesconsumptie.
Bent u van mening dat de uitspraken van de Kroonprins aanleiding kunnen geven tot verwarring?
Nee
Kunt u aangeven op welke titel, c.q. namens wie en onder wiens verantwoordelijkheid de Kroonprins zijn uitlatingen gedaan heeft?
De uitspraken van Z.K.H. de Prins van Oranje zijn gedaan onder ministeriële verantwoordelijkheid van mijzelf en die van de collega van Economische Zaken.
De moord op een door Nederland afgewezen Servische asielzoeker na terugkeer in het land van herkomst |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Afgewezen asielzoeker vermoord»?1
Tijdens de begrotingsbehandeling van 28 en 29 november jl. heb ik met uw Kamer stilgestaan bij de tragische gebeurtenis van de moord op een Serviër van wie eerder het asielverzoek was afgewezen. Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling heb opgemerkt, ben ik terughoudend met het verstrekken van informatie over een individuele zaak.
Op 27 november jl. heb ik u geschreven dat alles afwegend, de asielaanvraag van de heer Kosanovic zorgvuldig is beoordeeld op basis van de informatie die hij zelf heeft verstrekt en op basis van de informatie die op dat moment bekend was over Servië. Het besluit van de IND is getoetst door de Rechtbank ‘s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch en de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State en beide instanties hebben het besluit van IND bevestigd.
Nader onderzoek laten verrichten naar (de toedracht van) de gebeurtenissen in Servië, zal geen informatie kunnen opleveren, die relevant is voor het beoordelen van de zorgvuldigheid van de beslissing van de IND. Het besluit van de IND is immers genomen op basis van de toen bekende informatie. Er kunnen zich na de terugkeer naar Servië nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan die invloed hebben op de situatie van de individuele vreemdeling. Deze omstandigheden konden vanzelfsprekend niet worden betrokken bij het asielverzoek, omdat ze zich pas daarna hebben voorgedaan en kunnen, als gezegd, dan ook niet de zorgvuldigheid van de genomen beslissing in twijfel trekken. Alleen al het tijdsverloop van ruim anderhalf jaar in deze individuele zaak tussen de terugkeer en de moord, maakt uitspraken over een direct verband tussen het besluit van de IND en de gebeurtenissen nadien in Servië, suggestief en laat allerminst toe om enig causaal verband te leggen. Sterker nog: achteraf monitoren voegt niets toe.
In de berichtgeving over deze zaak wordt sterk de nadruk gelegd op het feit dat de betrokken vreemdeling de broer is van een belangrijke getuige van het Joegoslavië Tribunaal. De vraag die daarbij rijst, is of dit feit doorslaggevend had moeten zijn voor het verlenen van bescherming. Ook deze informatie is zorgvuldig meegewogen in de beoordeling van alle toen bekende feiten, maar vormde geen aanleiding om tot asielverlening over te gaan.
Ik ben bereid om voor contact tussen overheidsinstanties verantwoordelijk voor de asielprocedure en beschermingsprogramma’s voor getuigen bij internationale tribunalen, aanvullende procedurele waarborgen op te nemen bij de asielprocedure. Ik zal uw Kamer over de uitkomst hiervan berichten.
Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie op 29 november 2012 heeft het lid Gesthuizen (SP) een motie ingediend waarin gevraagd wordt om een uitgebreid onderzoek naar de exacte gang van zaken rond de besluitvorming in deze zaak alsmede de nadere omstandigheden die hebben geleid tot de dood van de heer Kosanovic. Deze motie is door de indiener vervolgens aangehouden in afwachting van onderhavige beantwoording.
Wat is uw reactie op deze zaak die door het radioprogramma Argos is uitgezocht?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze vermoorde Serviër de broer is van een belangrijke getuige van het Joegoslaviëtribunaal? Klopt het dat hij in 2005 vanwege bedreigingen en mishandelingen in zijn thuisland, asiel in Nederland heeft gevraagd? Kunt u inzicht geven in de gronden die hebben geleid tot de afwijzing van zijn asielaanvraag?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is hij, gezien de bedreigingen en mishandelingen, niet als vluchteling aangemerkt? Waarom is aan hem, gezien deze feiten, geen bescherming verleend omdat hij bij terugkeer naar Servië een reëel risico zou lopen op foltering/onmenselijke behandeling (artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens)? Heeft dit te maken met het feit dat de bedreigingen en mishandelingen vooral van particuliere aard waren? Is bij het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betrokken hoe ernstig en risicovol die mishandelingen en bedreigingen waren en in welke mate de overheid/politie in Servië hem feitelijk bescherming bood daartegen? Deelt u de mening dat, als van die bescherming onvoldoende te verwachten zou zijn, hij asiel in Nederland had moeten krijgen? Wat zijn uw algemene beleid en toetsstenen hieromtrent precies?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar wat er in deze zaak precies is gebeurd, vanaf het moment van binnenkomst in Nederland tot en met het moment van terugkeer naar Servië? Kunt u de Kamer over de resultaten daarvan informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe schat u op dit moment het handelen van de IND in deze zaak in, mede de zeer trieste afloop van deze zaak kennende?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe bent u in deze zaak op de hoogte geraakt van de moord op deze afgewezen asielzoeker? Heeft u hierop nog actie ondernomen richting de nabestaanden en/of mogelijke familieleden van deze asielzoeker in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Is door de man na zijn onherroepelijke afwijzing van zijn asielverzoek nog een opvolgende asielaanvraag in Nederland gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst en wat waren daarbij de overwegingen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat afgewezen en teruggekeerde asielzoekers in het land van herkomst alsnog vervolgd, gemarteld of gedood worden? Bestaat er enig instrument van monitoring van de Nederlandse overheid als asielzoekers worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 1.