Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Geadresseerde reclamepost ongewenst, irritant en milieubelastend»1 en herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Moorlag (PvdA)2?
Ja.
Deelt u de mening dat het artikel een duidelijk signaal geeft van de ervaren overlast van ongewenste post? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het artikel laat zien dat veel ondervraagden niet positief staan tegenover ongevraagde reclamepost. Aan de andere kant heeft, afhankelijk het soort post, slechts 16% of minder van de geënquêteerden geprobeerd om zich hiervoor af te melden.
Consumenten hebben door de «Nee-Nee»-sticker of de «Nee-Ja»-sticker, door zich in te schrijven bij Postfilter.nl of door een brief te sturen aan de organisatie waarvan zij klant waren, drie eenvoudige mogelijkheden om zich te vrijwaren van ongewenst drukwerk. Als bedrijven zich niet hieraan houden, kan de consument een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie en bij Consuwijzer, het consumentenloket van de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Het huidige systeem is wat mij betreft op dit moment het effectiefst in het bereiken van een evenwicht tussen (1) het belang van bedrijven, goede doelen en (maatschappelijke) organisaties om consumenten schriftelijk te kunnen benaderen, (2) eenvoudige mogelijkheden voor consumenten om zich van ongewenste post te vrijwaren en (3) efficiënt en effectief toezicht op de regels.
Waarom zouden consumenten die overlast ervaren van ongewenst drukwerk zelf de moeite moeten doen om via Postfilter.nl af te komen van die post dan wel een brief moeten sturen naar de organisatie waar zij klant van waren? Zijn er naar uw oordeel effectievere methodes om ongewenste post te weren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zijn dat naar uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien het feit een overgroot deel van de consumenten geen ongewenste post meer wil ontvangen, dat de normale gang van zaken zou moeten zijn dat zij alleen op eigen verzoek, of met verleende instemming, post van bijvoorbeeld loterijen of organisaties waar zij klant van waren mogen ontvangen en dat het afmelden daarvoor niet nodig zou moeten zijn? Zo ja, welke gevolgen gaat u hier concreet aan verbinden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat post met als adres «aan de bewoners van dit pand» of gelijkaardige bewoordingen als ongeadresseerde post zou moeten worden gezien waarbij een «nee-ja» sticker ter wering afdoende zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Een aanzienlijk deel van de post geadresseerd «aan de bewoners van» (of vergelijkbare bewoordingen) betreft persoonlijke aanbiedingen aan klanten, zoals een boekje met aanbiedingen van een winkel waar de consument een klantenkaart heeft, of informatie op verzoek zoals een informatiebrochure voor een keuken. Daarnaast gaat het vaak om informatieve post, zoals van kabelaars (over onderhoud in de wijk), (lokale) overheden of bijvoorbeeld een mailing van Schiphol aan alle omwonenden.
Door post die is geadresseerd «aan de bewoners van» (of vergelijkbare bewoordingen) hetzelfde te behandelen als ongeadresseerde reclamepost, lopen consumenten mogelijk relevante informatie mis. Daarnaast vind ik het zowel uit oogpunt van administratieve lasten als de bescherming van persoonsgegevens niet wenselijk dat organisaties als hierboven genoemd genoodzaakt worden om voor het versturen van dergelijke, soms eenmalige mailings gegevensbestanden aan te leggen met de NAW-gegevens van alle ontvangers.
Deelt u tevens de mening dat het versturen van papieren post die mensen niet willen een aanslag op natuur en milieu oplevert en ook om die reden gestopt zou moeten worden, tenzij consumenten zelf instemming hebben verleend om post te (blijven) ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals gesteld in mijn antwoord op de vragen 2 en 3, kunnen consumenten zich eenvoudig vrijwaren van ongewenste post. Daarmee kunnen zij hun steentje bijdragen aan de bescherming van natuur en milieu. Voor bedrijven is het uit economisch oogpunt van belang dat zij geen post versturen aan consumenten die daarin niet geïnteresseerd zijn, of geen prijs stellen op reclamepost. Consumenten en bedrijven hebben daarmee de instrumenten in handen om de hoeveelheid papieren post tot een wenselijke hoeveelheid te beperken.
Ziet u naar aanleiding van dit onderzoek van de Consumentenbond aanleiding om uw eerdere standpunt ten aanzien van een opt-insysteem voor reclamepost te heroverwegen of tenminste in gesprek te gaan met de Consumentenbond, Postfilter.nl en andere belanghebbende organisaties over dit onderwerp? Zo ja, kunt u de Kamer hierover voor oktober van dit jaar daarover berichten? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Telemarketing is al jaren één van de grootste veroorzakers van problemen, verwarring en irritatie onder consumenten en dat is de reden om daarvoor een opt-in systeem te introduceren. Zoals ik in mijn antwoord eerdere vragen van het lid Moorlag3 heb aangegeven, heb ik geen signalen gekregen dat de omvang van de problematiek van reclamepost vergelijkbaar is met telemarketing.
De Consumentenbond roept in het artikel het bedrijfsleven op om de overlast door ongewenste reclamepost zoveel mogelijk in te dammen. Daarnaast geeft de Consumentenbond heldere tips aan consumenten om zich voor dergelijke post af te melden. Ik ondersteun die lijn.
Stichting Postfilter heeft aangegeven graag met de Consumentenbond in gesprek te willen naar aanleiding van het artikel, om te bezien op welke manieren de overlast voor consumenten verder verkleind kan worden. Ik heb er vertrouwen in dat deze gesprekken resultaat zullen opleveren en zie op dit moment dan ook geen reden om mijn standpunt te heroverwegen.
Het bericht ‘De weerman wordt gestoord door 5G’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De weerman wordt gestoord door 5G»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Welke radiofrequenties worden in Nederland gebruikt om weermetingen te doen?
De radiofrequenties die worden gebruikt, zitten in het hogere frequentiegebied (het zogeheten microgolfgebied) van het frequentiespectrum. Voor meteorologisch en klimaatonderzoek wordt een groot aantal frequenties gebruikt. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen actief en passief gebruik. Actief gebruik van microgolven betreft vooral radars en het verzenden van data, waarbij ook radiosignalen worden uitgezonden. Passief gebruik betreft enkel het waarnemen van de natuurlijke microgolfstraling van stoffen (bijvoorbeeld waterdamp). Waarnemingen van passieve microgolven worden alleen gedaan met frequenties die gebaseerd zijn op de natuurkundige eigenschappen van deze stoffen.
In het artikel in NRC gaat het om verstoring van passieve radiomicrogolfmetingen, die zowel op de grond (in Nederland door de vaste meetopstelling van het KNMI in Cabauw), als vanuit satellieten worden uitgevoerd. Op dit moment zijn er bij de ITU (de VN-organisatie Internationale Telecomunie) wereldwijd 23 satellieten aangemeld die metingen uitvoeren in de frequentieband 23,6–24 GHz, de band die in het NRC-artikel wordt genoemd als essentieel voor de weerverwachtingen in Nederland. Er zijn verder veel internationale actieve satellietinstrumenten die weer- en klimaatmetingen doen in het microgolfspectrum.
Op de onderzoeklocatie Cabauw staat verder de zogenaamde Radiometer HATPRO (Humidity And Temperature Profilers) die passief gebruik maakt van frequenties (in de 20–30 GHz-band voor waterdamp en in de 50–60 GHz-band voor het bepalen van temperatuur profielen). Voorbeelden van actief gebruik zijn: neerslag radars (in de 5,6 GHz-band in Den Helder, Herwijnen en De Bilt), een wolkenradar (34,86 GHz), een windprofiler (1290 MHz), radiosonde (403 MHz) en een ozonsonde (403,9 MHz).
Liggen deze frequenties dichtbij radiofrequenties die in Nederland voor andere doeleinden worden gebruikt? Welke frequenties zijn dit?
Ja, het radiospectrum wordt druk gebruikt. Het doel van het frequentiebeleid is onder meer efficiënt gebruik van het spectrum te realiseren vanwege de steeds toenemende vraag naar frequentiebanden uit het spectrum en zodanige voorwaarden aan het gebruik te stellen dat er geen schadelijke storing wordt veroorzaakt voor andere frequentiegebruikers. In het kader van het NRC-artikel is met name de 26 GHz-band relevant.
Bent u op de hoogte van de bezwaren van de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA en de Amerikaanse meteorologische instantie NOAA? Zijn de bezwaren van deze partijen naast het Amerikaanse Congres ook geuit aan andere landen, zoals Nederland?
Ja, ik ben op de hoogte van de bezwaren die NASA en de NOAA hebben geuit tegen de uitgifte van de 26 GHz-band in de VS voor 5G. Zij hebben deze bezwaren niet expliciet aan Nederland geuit.
Hebben Nederlandse of Europese meteorologische instanties soortgelijke zorgen geuit bij u? Zo ja, welke specifieke zorgen zijn dit?
De Nederlandse of Europese meteorologische instanties hebben zorgen over het gebruik van het frequentiespectrum, maar deze zijn in Europa gedekt door beschermingsnormen. De situatie in Europa is een andere dan in de VS. In Europa is de afstemming goed geregeld. Drie instanties, EUMETNET, EUMETSAT en ESA2, toetsen het in Europa voorgestelde frequentiegebruik ten behoeve van andere toepassingen dan weer- en klimaat op basis van hun behoeften op het gebied van weer en klimaatonderzoek. Dit geldt ook voor het behouden van de beperkingen in het gebruik van de 26 GHz-band en voor de beschermingsnormen in aangrenzende banden.
Deelt u de zorgen dat het toekomstig gebruik van bepaalde frequenties (onder andere voor de uitrol van 5G) een flinke achteruitgang in de kwaliteit van weersverwachtingen kan betekenen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderken het belang van een ongestoord gebruik van natuurlijke frequenties voor het maken van weersverwachtingen en voor aardobservatie en radioastronomie en in het algemeen. In het «Radio Reglement» van de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU) wordt een reeks frequentiebanden genoemd die van belang zijn voor (passieve) aardobservatie en voor radioastronomie en waarin het actief gebruik van radiofrequenties is verboden («all emissions are prohibited in the following bands»3). Het betreft hier frequenties die worden bepaald door de natuurkundige eigenschappen van hetgeen wordt gemeten (zie ook het antwoord op vraag 1) en waar het meten op alternatieve frequenties dus niet mogelijk is.
Specifiek voor de 26 GHz-band zijn in Europees verband adequate beschermingslimieten vastgesteld voor gebruikersterminals en voor basisstations van 5G, waar de meteorologische gemeenschap mee heeft ingestemd. Voor de weermetingen in Europa heb ik dan ook op dit moment geen zorgen. Het is echter van belang dat waarnemingen van weer en klimaat overal ter wereld van minstens dezelfde kwaliteit blijven als nu het geval is.
Eind oktober begint de Wereld Radiocommunicatie Conferentie van de ITU, waar internationale regelgeving wordt vastgesteld voor o.a. deze frequentieband. De Europese inzet zal zijn om dezelfde beschermingseisen in het ITU «Radio Reglement» opgenomen te krijgen als zijn vastgesteld in de EU beschikking, maar er is al bekend dat deze positie op dit moment niet door alle regio’s van de ITU wordt gedeeld. We verwachten dan ook intensieve onderhandelingen op dit punt.
Deelt u de mening van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) dat 5G op termijn klimaatmonitoring kan beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Klimaatmonitoring is afhankelijk van een goede bescherming tegen signalen van andere diensten, overal ter wereld waar waarnemingen worden gedaan. Tijdens de komende Wereld Radio Conferentie wordt internationale regelgeving vastgesteld voor o.a. de 26 GHz-band. Het is van vitaal belang dat de juiste afspraken worden gemaakt om impact van 5G op de monitoring te voorkomen. Zie ook antwoord op 6.
Worden meteorologische instanties op de hoogte gehouden van toekomstige veilingen van radiofrequenties die zij op dit moment nog gebruiken, zodat zij tijdig kunnen overstappen op materiaal dat gebruik maakt van een andere frequentie? Zo nee, waarom niet?
Meteorologische instanties worden niet specifiek op de hoogte gehouden van toekomstige veilingen, anders dan via openbare consultaties over voorgenomen beleid. Overstappen op andere frequenties is bij de monitoring van de natuurlijke frequenties – een soort DNA van de te monitoren stoffen – niet mogelijk.
Het KNMI neemt deel aan het nationaal overleg wetenschappelijk spectrumgebruik4 waar de deelnemers ook worden geïnformeerd over voorgenomen Europese harmonisatiemaatregelen en studies die in dat verband worden uitgevoerd. Het is verder gebruik om bij internationale voornemens tot het alloceren van een frequentieband aan een nieuwe gebruiker en/of bij het uitvoeren van studies naar samenleving met andere gebruikers, de belangenorganisaties te betrekken. Dat gebeurt op alle niveaus, zowel mondiaal als op Europees niveau.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet is tijdens de conferentie van de International Telecommunication Union (ITU), eind oktober in Egypte? Hoe wordt Nederland hier vertegenwoordigd?
De agenda van de ITU is erg breed en bestaat uit een groot aantal agendapunten. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in het kader van de Telecomraad van 7 juni jl.5 De Nederlandse delegatie wordt gevormd uit vertegenwoordigers van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Defensie en Infrastructuur en Waterstaat, vertegenwoordigers uit de Overzeese gebiedsdelen en belanghebbenden uit verschillende bedrijven. Het KNMI heeft niet aangegeven deel te willen nemen in de delegatie. Wel zijn alle Europese organisaties van meteorologie en de World Meteorologic Organization (WMO) vertegenwoordigd in Egypte. De Europese Commissie heeft onlangs een beschikking voor de 26 GHz-frequentieband vastgesteld en daarin de technische voorschriften die in CEPT zijn vastgesteld, opgenomen. In de Telecomraad van 7 juni jl. zijn de lidstaten het eens geworden over de EU-positie bij de WRC van dit najaar. Hierin is opgenomen dat de Europese inzet zal zijn om dezelfde beschermingseisen in ITU-regelgeving opgenomen te krijgen als zijn vastgesteld in de EU-beschikking. Voor de inzet op de 5G-uitbreidingsbanden wordt steun gegeven aan het toewijzen van de banden 24,25–27,5 GHz, 40,5–43,5 GHz en 66–71 GHz aan IMT (mobiele communicatie). Op de eerst genoemde frequentieband ben ik al uitgebreid ingegaan. Beide andere frequentiebanden zijn niet gelegen in de nabijheid van frequentiebanden die worden gebruikt voor weerswaarnemingen of klimaatonderzoek.
Voorziet u door bovengenoemde geuite zorgen risico’s voor het zo snel mogelijk uitrollen van 5G? Zo nee, waarom niet?
Nee, de vastgestelde technische voorschriften aan het gebruik van de 26 GHz-band zijn geen belemmering voor de uitrol van 5G.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voor het plenaire debat over de uitrol van 5G aan de Kamer toezenden?
Ja.
Problemen door het krimpend frequentiespectrum |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen waarmee de audiovisuele branche al jaren kampt door de afname van de beschikbare frequentieruimte door de uitbreiding van 4G- en de komst van 5G-netwerken?1
Ja, ik ben bekend met de problematiek en het door de leden aangehaalde artikel laat goed zien hoe we samen met de sector zoeken naar goed werkbare oplossingen. Op het Media Park, maar ook op andere locaties in Nederland, zoals rond de Johan Cruijff Arena, wordt door verschillende partijen intensief gebruik gemaakt van draadloze audio- en videoverbindingen. De samenwerking zoals vormgegeven op het Media Park is dus een goed voorbeeld voor andere «frequentiedrukke» locaties.
Bent u ermee bekend dat deze problemen zullen toenemen wanneer vanaf 2020 het gebruik van de band van 700 megahertz door de sector Programme Making & Special Events (PMSE) niet meer is toegestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de gevolgen van een krimpend frequentiespectrum voor de productie van mediacontent, grote evenementen, festivals en theaterproducties? Kunt u een toelichting geven van zowel de economische als maatschappelijke consequenties?
Frequenties worden steeds intensiever gebruikt. Het gevolg hiervan voor de productie van media, voor omroepen, voor organisatoren van evenementen, e.d. is dat er beter dan voorheen efficiënter en gecoördineerd gebruik moet worden gemaakt van de beschikbare frequentieruimte. Het kan ook betekenen dat er met de planning van producties en evenementen in de tijd gezien en voor wat betreft de locatie, vooraf bezien moet worden wat de mogelijkheden zijn. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn dat (onderling) nadere afspraken gemaakt worden, of dat bezien moet worden of alles wat draadloos kan, ook daadwerkelijk draadloos moet. Over mogelijke gevolgen en oplossingen zijn mijn ministerie en Agentschap Telecom in voortdurend overleg met de sector. Ook de publieke omroep is daarbij betrokken.
Recent is uw Kamer de Nota Mobiele Communicatie aangeboden. In deze nota wordt ook ingegaan op de positie van de PMSE-sector. Samen met de Vereniging PMSE en met bedrijven uit de sector is gezocht naar oplossingen voor de schaarste. Een aantal daarvan is gerealiseerd, zoals het vrijhouden van frequenties in de band voor digitale radio (specifiek: «laag 5») voor reportageverbindingen. Ook zijn de kanalen in de reeks 39, 40 en 41 in de UHF-band (de belangrijkste band voor draadloze microfoons) zoveel mogelijk beschermd voor PMSE gebruik. Met de sector is daarnaast een plan van aanpak opgesteld, dat wordt bijgehouden en regelmatig wordt aangevuld. Dit plan bestaat uit verschillende elementen. Een (klein) deel van de 700 MHz wordt vrijgehouden voor PMSE-gebruik. Er wordt door de sector een evenementenkalender opgesteld en bijgehouden, zodat duidelijk wordt wat de daadwerkelijke frequentiebehoefte is en hoe daarin kan worden voorzien en er is samen met de sector een communicatieplan opgesteld en in uitvoering, zodat PMSE-gebruikers tijdig en goed kunnen inspelen op de veranderingen per 2020. Tenslotte is er – in Europees verband – gezocht naar alternatieve frequentiebanden buiten de UHF-band, die geschikt zijn voor PMSE-gebruik. Dit is – onder voorwaarden en met vergunning – mogelijk in onder meer band 1350–1400 MHz en in band 1518–1525 MHz. Inmiddels is het Nationaal Frequentieplan hierop aanpast. Onderzoek loopt nog naar toekomstige voor de PMSE-sector bruikbare alternatieve banden.
Een belangrijk deel van de oplossing zit ook in goede coördinatie van het frequentiegebruik, zowel onderling als met andere gebruikers, zodat de beschikbare schaarse frequentieruimte efficiënter wordt benut. Het door de leden aangehaalde artikel vormt een goed voorbeeld van onderlinge coördinatie. Daarnaast wordt verder verkend in hoeverre het concept van «licensed shared access» (LSA) ook voor audio PMSE bruikbaar is. In 2017 heeft het Agentschap Telecom een proef gedaan met gecoördineerd gedeeld spectrum gebruik ten behoeve van draadloos videogebruik, de LSA-pilot. Het betreft een online boekingssysteem voor vergunninghouders van ongecoördineerde frequenties in de band 2,3–2,4 GHz. Na afloop van de pilot is LSA opgenomen in het reguliere proces van vergunningverlening en verplicht gesteld voor PMSE-videogebruikers in deze band. De intentie is om het systeem uit te breiden met andere gebruikers in de 2,3–2,4 GHz band zoals met name Defensie en Justitie & Veiligheid. Vervolgens zal worden bezien of dit concept in andere banden en met andere gebruikers en toepassingen, waar onder audio, technisch mogelijk is. Daar waar mogelijk en nodig kan onderzoek naar spectrumefficiëntere technieken, zoals de mogelijkheden van 5G ten behoeve van PMSE-gebruik, worden bevorderd.
Met de verdere uitwerking en uitvoering van bovengenoemde maatregelen is en wordt opvolging gegeven aan de toezegging van de toenmalige Minister van Economische Zaken om de PMSE-sector te faciliteren en te ondersteunen in het zoeken naar alternatieven voor het wegvallen van frequenties in de UHF-band.3 Het gebruik van deze frequenties is overwegend vergunningvrij, hetgeen betekent dat er geen kosten zijn verbonden aan het gebruik. Door de geschetste ontwikkelingen wordt de voor PMSE-gebruik beschikbare frequentieruimte kleiner, maar daarvoor zijn alternatieven gevonden. Dit kan betekenen dat – naast coördinatie – bestaande apparatuur omgeschakeld moet worden of dat nieuwe apparatuur aangeschaft moet worden en dat de sector meer dan voorheen inspanningen moet doen om bij grote evenementen de registratie en overdracht van beeld en geluid goed te laten functioneren.
Zijn er gevolgen voor de publieke omroep? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is opvolging gegeven aan de toezegging toenmalige Minister van Economische Zaken2 om de PMSE-sector te faciliteren en ondersteunen in het zoeken naar een alternatief voor het wegvallen van de frequenties alvorens de veiling te starten? Zo ja, welke maatregelen die zijn genomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Google de Android-licentie voor Huawei intrekt |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Exclusive: Google suspends some business with Huawei after Trump blacklist»1 en de tweet «For Huawei users» questions regarding our steps to comply w/ the recent US government actions»?2
Ja.
Acht u het mogelijk dat in de toekomst het Android-besturingssysteem van reeds in gebruik zijnde Huawei-telefoons niet langer geüpdatet wordt? Zo ja, wat zijn de mogelijke gevolgen voor de beveiliging van die telefoons en de bruikbaarheid daarvan voor Nederlandse consumenten die een dergelijke telefoon gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Volgens de mij bekende berichtgeving heeft Google besloten de licentie voor de toegang tot het Android platform voor Huawei-telefoons te beëindigen. Dit heeft Google gedaan naar aanleiding van het besluit van het Amerikaanse Ministerie van Handel om Huawei op een lijst voor exportlicenties te plaatsen («Entity list»). Voor nadere toelichting op deze omstandigheden verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Futselaar en Alkaya (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3391).
Huawei heeft op 21 juni jl. een statement uitgebracht onder de noemer «Huawei geeft antwoord».3 Hieruit blijkt dat er geen gevolgen worden voorzien ten aanzien van de functionaliteit voor huidige bezitters van Huawei-telefoons. Hun toestel blijft functioneren zoals op het moment dat de telefoon werd gekocht. Gebruikers houden toegang tot bijvoorbeeld de Google Play Store, de Gmail-app en updates van apps. Huawei stelt ook dat huidige Huawei-telefoons nog steeds beveiligingsupdates zullen ontvangen. Tot slot geeft Huawei in dit statement informatie over de toestellen waarvan zeker is dat zij een upgrade naar Android Q zullen krijgen. Of een consument recht heeft op dergelijke upgrades, is afhankelijk van de afspraken die tussen de verkoper en de consument zijn gemaakt.
Schenden Google of Huawei overeenkomsten met Nederlandse consumenten indien de Huawei-telefoons ten gevolge van het opzeggen van Android-licentie minder bruikbaar of onveiliger worden? Zo ja, wat kunnen deze consumenten daartegen doen? Zo nee, waarom niet?
Indien huidige bezitters van Huawei-smartphones niet langer toegang hebben tot functionaliteiten waar zij wel over beschikten ten tijde van de aankoop, is het goed mogelijk dat er sprake is van een conformiteitsgebrek. Echter, zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het beeld van Huawei dat dit niet het geval zal zijn.
Mocht deze situatie toch ontstaan, dan is het belangrijk om op te merken dat de Nederlandse consument een overeenkomst heeft met een verkoper. De consument kan in dit geval de verkoper benaderen en aangeven dat het product niet aan de verwachting voldoet. Indien er inderdaad sprake is van een conformiteitsgebrek, heeft de consument recht op een oplossing voor zijn probleem. Die kan bijvoorbeeld bestaan uit een vervangend product of het terugstorten van het aankoopbedrag. Het is uiteindelijk aan de rechter om vast te stellen of er sprake is van een conformiteitsgebrek.
Wat kan de Autoriteit Consument en Markt ondernemen tegen Google dan wel Huawei als blijkt dat de reeds in gebruik zijnde telefoons getroffen worden door het opzeggen van de Android-licentie?
Huawei voorziet vooralsnog geen gevolgen voor de functionaliteit van de reeds in gebruik zijnde telefoons. Dit betekent dat er geen rol is weggelegd voor de ACM. Er is immers geen sprake van schending van het consumentenrecht. De ACM houdt toezicht op de naleving van de consumentenregels door ondernemers die verkopen aan consumenten. Voor toezicht op conformiteit zijn de afspraken in de koopovereenkomst leidend. Net als voor de consument, is de verkoper voor de ACM het aanspreekpunt.
Hoe kunnen Nederlandse consumenten die overwegen een Huawei-telefoon te kopen op de hoogte komen en blijven van de gevolgen van het opzeggen van de Android-licentie?
Het is de verantwoordelijkheid van de verkoper om de consument goed te informeren over het product dat hij verkoopt. Indien bepaalde applicaties niet werken, of als dat onzeker is, is de verkoper verplicht de consument hiervan op de hoogte te brengen voor de aankoop.
Het ontnemen van toegang van Huawei tot Google-software door de Verenigde Staten |
|
Frank Futselaar , Mahir Alkaya (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat de Amerikaanse Minister van Economische Zaken Google heeft verboden Huawei nog te ondersteunen bij het gebruik van het Android-besturingssysteem en bijbehorende apps?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ben met dit NOS-bericht bekend.
Volgens de mij bekende berichtgeving is Huawei recentelijk door het Amerikaanse Ministerie van Handel op een lijst voor export licenties geplaatst (de Entity list). Een direct gevolg is dat bedrijven die vanuit de Verenigde Staten technologie leveren aan Huawei, zoals Google, vanaf nu een exportlicentie moeten aanvragen. Google heeft bekendgemaakt dat het bedrijf naar aanleiding hiervan de toegang van telefoonmaker Huawei tot het besturingssysteem Android beperkt. Na een ontmoeting met president Xi Jinping tijdens de G20, heeft president Trump verklaard dat Amerikaanse bedrijven onder voorwaarden wel zaken zouden mogen doen met Huawei. Hoe deze versoepeling er in de praktijk uit komt te zien is nog niet bekend.
Hoeveel Nederlanders worden geraakt door dit besluit als dit geëffectueerd wordt en met welke gevolgen gaan zij te maken krijgen?
Het is op dit moment niet goed in te schatten hoeveel Nederlanders geraakt zouden worden als dit besluit wordt geëffectueerd. Dit komt door de volgende omstandigheden. Volgens de berichtgeving heeft Google de licentie voor de toegang tot het Android-platform voor Huawei-smartphones beëindigd. Er is een periode van 90 dagen ingesteld door de Amerikaanse overheid voor de transitie naar de nieuwe situatie en om de gevolgen voor de eigen industrie goed in te schatten. Ons beeld is dat tot die tijd de gebruikers van Huawei-smartphones gewoon toegang blijven houden tot Google Play en beveiligingsupdates. Daarnaast heeft Huawei aangegeven (zie ook antwoord op vragen 4 en 5) dat huidige toestellen ook na de transitieperiode zullen blijven werken zoals consumenten gewend zijn, waarbij diensten als Google Play Store, Gmail en beveiliging van Google Play Protect en Huawei blijven functioneren. Indien de blokkade van toegang van Huawei tot Android doorgang vindt, moet Huawei op zoek naar alternatieve systemen, met name waar het nieuw op de markt te brengen typen telefoons betreft. We blijven deze ontwikkelingen volgen.
Hoe wordt deze inperking van de rechten van niet-Amerikaanse burgers gerechtvaardigd en wat is het Nederlandse standpunt hierover? Zijn er concrete aanwijzingen dat Huawei voor de Chinese staat «achterdeurtjes» inbouwt in software en, indien dit het geval is, hoe verhouden deze zich in aantal en omvang tot de tot op heden geconstateerde achterdeurtjes van Amerikaanse makelij?
De lijst voor exportlicenties (de Entity list) heeft betrekking op technologie die de Verenigde Staten verlaat en geleverd wordt aan specifieke bedrijven. Op deze lijst zet de VS entiteiten die betrokken zijn, of een aanmerkelijk risico vormen voor de nationale veiligheid of het buitenlandsbeleid van de Verenigde Staten. De VS maakt een eigen afweging over welk bedrijf zij op de lijst voor export licenties plaatst.
De Amerikaanse overheid heeft Huawei op deze lijst geplaatst. Hierbij heeft de Amerikaanse staat specifiek aangegeven dat er momenteel 13 aanklachten tegen Huawei lopen. Deze aanklachten hebben betrekking op het feit dat Huawei zonder dat het bedrijf hiervoor een vergunning heeft aangevraagd bij de Verenigde Staten, levert aan Iran.
De Amerikaanse overheid heeft Google of andere bedrijven niet bij voorbaat verboden om te leveren aan Huawei. Google is echter wel verplicht om een vergunning aan te vragen voor de levering aan Huawei.
De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis. Een interdepartementale Taskforce onder leiding van de NCTV en met medewerking van de drie grote telecomaanbieders (KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo) heeft een risicoanalyse uitgevoerd naar de kwetsbaarheid van telecomnetwerken voor misbruik van leveranciers van technologie voor deze netwerken en welke maatregelen nodig zijn om risico’s te beheersen. Uw Kamer is per brief nader over de uitkomsten van deze Taskforce geïnformeerd.2
Op welke manier gaat u zich inzetten om te voorkomen dat Nederlandse Huawei-gebruikers met ondeugdelijke toestellen komen te zitten?
Huawei heeft op 21 juni jl. een statement uitgebracht onder de noemer «Huawei geeft antwoord». 3 Hieruit blijkt dat er geen gevolgen worden voorzien ten aanzien van de functionaliteit voor huidige bezitters van Huawei-telefoons. Hun toestel blijft functioneren zoals op het moment dat de telefoon werd gekocht. Gebruikers houden toegang tot bijvoorbeeld de Google Play Store, de Gmail-app en updates van apps. Huawei stelt ook dat huidige Huawei-telefoons nog steeds beveiligingsupdates zullen ontvangen. Er lijkt vooralsnog dan ook geen sprake van ondeugdelijke toestellen of andere conformiteitsproblemen.
Voor de aanschaf van nieuwe toestellen geldt dat het de verantwoordelijkheid van de verkoper is om de klant goed te informeren over het product en wat daarvan verwacht mag worden. Indien ten tijde van de verkoop bekend is dat bepaalde applicaties niet (goed) werken, moet de handelaar de consument hierover informeren. Wanneer de consument hiervan op de hoogte is gesteld, kan hij dit meewegen in zijn aankoopbeslissing. Het is belangrijk dat de consument op de hoogte is van de (in de toekomst eventuele beperkte) functionaliteit bij de aankoop van een Huawei-telefoon. Huawei geeft aan dat toestellen die nu in de winkel liggen zullen blijven werken zoals we gewend zijn.
Heeft het conformiteitsbeginsel in de Nederlandse garantiewetgeving gevolgen voor winkeliers bij de Huawei-telefoons die hierdoor minder of onbruikbaar worden? Kunnen winkeliers hierbij schade verhalen bij de Amerikaanse overheid dan wel Huawei?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Nederland door afhankelijk te worden van Chinese en Amerikaanse bedrijven ook afhankelijk is geworden van de Chinese en Amerikaanse overheid en dat de Amerikaanse overheid niet per definitie meer als bevriend moet worden beschouwd? Is dit voor u aanleiding in navolging van de Chinastrategie ook een Amerikastrategie op te stellen?
Het kabinet deelt deze mening niet en ziet hierin derhalve geen aanleiding een Amerikastrategie op te stellen.
Een open economie en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen. Dit brengt ons namelijk de noodzakelijke financiering, schaalvoordelen, uitwisselen van talen en kennis en essentiële concurrentieprikkels. Dit is een grote kracht en heeft van Nederland als relatief klein land een wereldspeler gemaakt waar het gaat om kennis, innovatie, handel en investeringen. Verwevenheid van de internationale economie met wederzijdse afhankelijkheden kan bovendien bijdragen aan een vreedzame samenwerking en welvaartsgroei. Tegelijkertijd verandert de wereld ook en dat heeft gevolgen voor onze open samenleving en open economie. De wereld is in hoog tempo gedigitaliseerd en geopolitiek, economie en veiligheid zijn steeds meer met elkaar verweven geraakt. Door de veranderende mondiale verhoudingen is het meer dan ooit van belang alert te zijn op het borgen van een gelijk speelveld met de rest van de wereld en het bewaken van onze economische veiligheid. Ten eerste door de Nederlandse en Europese economie sterker te maken door in te zetten op het versterken van de interne markt, het mededingingsrecht en een modern innovatie- en industriebeleid. Een innovatieve economie is namelijk ook een minder kwetsbare economie. Bovendien zet het kabinet zich met de handelspolitieke inzet in op het versterken van het gelijke speelveld, wederzijdse markttoegang en bescherming van intellectueel eigendom. Deze inzet draagt bij aan het voorkomen van eenzijdige strategische afhankelijkheden. In de Kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht» is aangegeven hoe het kabinet hier (ook) in de Europese context invulling aan wil geven.4
Deelt u de mening dat, als de twee belangrijkste economieën onder andere om politieke redenen bedrijven uitsluiten en hun overproductie in andere landen dumpen, er sprake is van een ernstige aantasting van het zogenaamde multilaterale handelsstelsel? Deelt u tevens de mening dat naar alternatieven dient te worden gezocht waarbij de rechten van werknemers en andere burgers beter tot hun recht komen dan tot op heden het geval is geweest?
Nederland is gebaat bij een open en betrouwbaar mondiaal handels- en investeringssysteem. Om de internationale handel te bevorderen en eerlijk te laten verlopen, zijn afdwingbare regels nodig, waar ieder land zich aan houdt. Ook moet dit systeem een effectieve mogelijkheid bieden om geschillen te beslechten.
Het kabinet is en blijft van mening dat goede afspraken maken in multilateraal verband de beste manier is om een gelijk speelveld af te dwingen en zet in op modernisering van de WTO en aanscherping van de WTO-regels waar nodig. Deze Nederlandse inzet is uiteengezet in eerdergenoemde Kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht».
Het bericht ‘Chinese webgigant AliExpress in strijd met Europese regels’ |
|
Wybren van Haga (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat de Chinese webwinkelgigant AliExpress verkoopvoorwaarden hanteert die in strijd zijn met Europese consumentenregels?1 Zo ja, welke Nederlandse en Europese consumentenregels worden door AliExpress geschonden?
Als een bedrijf zich richt op de Nederlandse markt, dan moet het zich houden aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht.2 Het is aan de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de rechter om te beoordelen of een bedrijf zich aan de in Europa en Nederland geldende consumentenregels houdt en zo nee, welke regels zijn overtreden.
Indien sprake is van schendingen, hoe verhouden deze zich tot uw inzet in de Raad van Concurrentievermogen van 29 en 30 november 2018? In hoeverre geven de mogelijke schendingen van het Nederlandse en Europese consumentenrecht door bedrijven uit derde landen aanleiding voor het herzien van de Nederlandse inzet?
Ik ga er bij de beantwoording van deze vraag vanuit dat de vragenstellers doelen op mijn inzet bij de competitiveness «checkup», waarbij van gedachten gewisseld is over de toekomst van de interne markt.
Tijdens deze bespreking was veel eensgezindheid onder de lidstaten dat een nieuwe aanpak voor de interne markt nodig is, en veel lidstaten sloten aan bij de punten die door Nederland onder de aandacht gebracht zijn. De Nederlandse inzet, zoals vermeld in mijn brief van 19 oktober 2018 over de toekomst van de interne markt3, richt zich onder meer op verbeterde handhaving van internemarktregelgeving en het adresseren van belemmeringen die ondernemers ervaren, door middel van een meer sectorale en maatwerkaanpak, specifiek op de dienstenmarkt. Nederland heeft benadrukt dat de consument en de ondernemer hierbij meer centraal gesteld moeten worden.
Het kabinet zet tevens in op een integrale en cross-sectorale digitale agenda in de nieuwe Commissieperiode die inspeelt op zowel de kansen als uitdagingen rond digitalisering, waaronder verbeterde handhaving. Het tegengaan van schendingen van het Nederlandse en Europese consumentenrecht door bedrijven uit landen buiten de EU is hier onderdeel van.
Welk acties kan en gaat u in Europees verband ondernemen om de rechten van Nederlandse consumenten te waarborgen met betrekking tot de aankoop van producten uit derde landen?
De Nederlandse consument moet met vertrouwen aankopen kunnen doen. Zoals u in de Consumentenagenda heeft kunnen lezen, span ik me in om de positie van de consument de komende jaren te verstevigen.4 Eén van mijn drie speerpunten daarbij is de positie van consumenten in de digitale economie.
Bedrijven die zich op de Nederlandse consument richten, moeten zich houden aan Nederlandse en Europese consumentenbeschermingsregels, zoals de bedenktijd en de wettelijke garantie. Dit geldt ongeacht de plaats van vestiging van dat bedrijf. In de praktijk kan het echter lastig zijn naleving af te dwingen bij bedrijven die gevestigd zijn in landen buiten de Europese Unie (EU).
Ik heb de afgelopen tijd verschillende acties ondernomen om hier verbetering in te brengen. Per 17 januari 2020 treedt in werking Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. Deze verordening beoogt een krachtiger samenwerking tussen toezichthouders in EU-lidstaten bij de handhaving van consumentenrechten en versterking van de bevoegdheden van nationale toezichthouders. In dit verband is een voorstel van wet tot wijziging van de Wet handhaving consumentenbescherming in voorbereiding. Ik verwacht dat voorstel rond de zomer bij uw Kamer zal worden ingediend.
Ten tweede hebben 76 leden binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO), inclusief de EU, China en de Verenigde Staten, in januari de Gezamenlijke Verklaring aangaande e-Commerce onderschreven. 5 Daarin spraken zij de intentie uit om onderhandelingen te beginnen over de handelsaspecten van e-commerce.
Op 3 mei 2019 heeft de Europese Commissie een EU-onderhandelingsvoorstel aan de WTO-leden gepresenteerd.6 Een belangrijk onderdeel van dit voorstel is het verbeteren van de consumentenbescherming met betrekking tot e-commerce, waarvoor Nederland de Europese Commissie heeft verzocht ambitieuze bepalingen op tafel te leggen. Het Commissievoorstel is van 13 t/m 15 mei besproken binnen de WTO. De eerstvolgende besprekingen staan gepland voor 18 t/m 20 juni en van 15 t/m 17 juli van dit jaar. Daarnaast worden in bilaterale handelsverdragen van de EU met derde landen afspraken gemaakt over consumentenbescherming bij digitale handel. Dergelijke afspraken zijn bijvoorbeeld gemaakt in het in februari 2019 in werking getreden handelsverdrag tussen de EU en Japan. Onderhandelingen over dergelijke bepalingen zijn verder op dit moment gaande voor de handelsverdragen tussen de EU en Australië en de EU en Nieuw-Zeeland.
Ten derde zijn er in Europees verband afspraken gemaakt met grote platforms over productveiligheid. Zo heeft de Europese Commissie in 2018 een Pledge getekend met Alibaba (namens AliExpress), Amazon, eBay en Rakuten-France, waarin de platforms zich ten opzichte van de Europese Commissie hebben gecommitteerd om een aantal maatregelen te nemen in het kader van productveiligheid, zoals het binnen enkele dagen na melding van het platform verwijderen van door derde partijen aangeboden onveilige producten en samenwerken met toezichthouders in Europese lidstaten om consumenten te informeren over bijvoorbeeld relevante terugroepacties.7
Ten vierde: met betrekking tot productveiligheid heeft het kabinet in onderhandelingen over een nieuwe Europese verordening voor markttoezicht op (non-food) producten met succes ingezet op betere samenwerkingsmogelijkheden voor markttoezichthouders die toezien op productveiligheid binnen de EU. In Nederland zijn dit onder andere de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Daarnaast worden producenten uit derde landen verplicht een aanspreekpunt voor toezichthouders te hebben in de EU als sprake is van directe import. Over de verordening die dit regelt, hebben het Europees parlement en de Raad een akkoord bereikt; de Raad moet nog formeel akkoord gaan.8
Ten vijfde heb ik in mijn Consumentenagenda een bewustwordingscampagne aangekondigd. In het kader van deze campagne zal aandacht besteed worden aan de risico’s van directe import van producten uit derde landen door consumenten, zowel met betrekking tot consumentenrechten als productveiligheidsregelgeving.
Tot slot verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van de leden Weverling en Van Haga over de verkoop en distributie van pakketjes door AliBaba in Nederland, waar ik inga op de wijze waarop een gelijk speelveld tussen zogeheten e-tailers in Nederland en buiten Europa (waaronder China) wordt gewaarborgd.9
Welke mogelijkheden heeft u om bedrijven zoals AliExpress bij schendingen van Nederlandse en Europese consumentenregels te bestraffen, te blokkeren of te weren van de Europese interne markt? Heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voldoende mogelijkheden om het Nederlandse consumentenrecht te waarborgen en af te dwingen?
De wijze waarop de Nederlandse toezichthouder naleving van consumentenbepalingen kan afdwingen, hangt van de situatie af. Wanneer het bedrijf dat zijn activiteiten richt op de Nederlandse consument een vestiging in Nederland heeft, kan de ACM zich rechtstreeks tot die vestiging wenden en naleving afdwingen, bijvoorbeeld door een boete op te leggen. Sanctiebesluiten van de ACM zijn in principe openbaar en hebben daarmee zowel een waarschuwende werking naar consumenten als een afschrikwekkende werking naar bedrijven.
Heeft het bedrijf in kwestie een vestiging in een ander EU-land, dan kan Nederland een handhavingsverzoek indienen via het netwerk van Europese consumententoezichthouders (CPC). Ook kunnen de toezichthouders in CPC-verband besluiten gezamenlijk een positie in te nemen tegen de handelspraktijken van het betreffende bedrijf en een gezamenlijke actie starten om het bedrijf de gewenste aanpassingen te laten doorvoeren.
Wanneer het bedrijf geen vestiging in de EU heeft, dan kan de ACM samenwerking zoeken met buitenlandse toezichthouders via het wereldwijde netwerk International Consumer Protection and Enforcement Network (ICPEN). Zowel de Verenigde Staten als China, gezamenlijk verantwoordelijk voor het gros van de directe import door Nederlandse consumenten, zijn lid van dit netwerk. In deze gevallen is de ACM afhankelijk van de medewerking van de buitenlandse toezichthouder voor handhaving van de Nederlandse consumentenrechten.
Kunt u uiteenzetten waarom de aankoop van producten uit derde landen door Nederlandse consumenten niet meer specifieke aandacht heeft gekregen in de recente China-strategie van het kabinet?
Het kabinet neemt in de beleidsnota «Nederland-China: een nieuwe balans» een constructief-kritische positie in ten aanzien van China. China is een belangrijke handels- en investeringspartner en biedt Nederlandse bedrijven en instellingen veel kansen. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat China geen markteconomie en rechtsstaat is zoals wij gewend zijn. Het kabinet wil oneerlijke handelspraktijken aanpakken en streeft naar meer evenwicht en meer wederkerigheid in de handelsrelatie met China. Het waarborgen van rechten van consumenten maakt daar onderdeel van uit.
Ook de aankoop van producten uit derde landen, in dit geval China, heeft de aandacht van het kabinet. Het aandeel producten gekocht door Nederlandse consumenten bij Chinese webwinkels is echter op dit moment nog klein in vergelijking met Nederlandse of Europese webwinkels.
Uit een recente publicatie van de Consumentenbond10 blijkt daarnaast dat veel consumenten bewust de risico’s aanvaarden als zij producten uit China kopen en veelal positieve ervaringen hebben, ook met de klachtafhandeling. Nederland verwelkomt hierbij sectorinitiatieven zoals de in het antwoord op vraag 3 genoemde Pledge: dit laat zien dat de sector ook evolueert en dat partijen stapsgewijs meer verantwoordelijkheid nemen.
Het bericht ‘Onze veiligheid in eigen hand houden’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onze veiligheid in eigen hand houden»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het initiatief van een consortium van Nederlandse technologiebedrijven om te onderzoeken of er een Nationaal Veilig Communicatienetwerk (NVC) kan worden opgezet?
Ja.
Deelt u de mening van de initiatiefnemers dat het opzetten van een NVC noodzakelijk is door onder meer een toename van cybercriminaliteit en de steeds groter wordende invloed van buitenlandse providers? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die meningen deel ik niet. Er zijn diverse actoren betrokken bij de weerbaarheid van vitale infrastructuur. De primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit en weerbaarheid van vitale processen ligt bij de vitale aanbieders zelf. Daarbij hoort het verkrijgen van inzicht in dreigingen en kwetsbaarheden, risico’s en het ontwikkelen en onderhouden van capaciteiten waarmee de weerbaarheid van vitale processen wordt verhoogd en geborgd. Het verantwoordelijke vakdepartement stelt algemene kaders vast voor de sectoren die onder haar verantwoordelijkheid vallen (in beleid of in wet- en regelgeving). De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert regie en let daarbij vooral met en voor alle betrokkenen op samenhang, efficiëntie en effectiviteit van weerbaarheidsverhogende maatregelen. In samenwerking met de vitale aanbieders zorgen de vakdepartementen voor borging en controle op de capaciteiten op het gebied van vitale infrastructuur. In de besprekingen die continu in het kader van dit stelsel worden gevoerd, is nu geen behoefte naar voren gekomen die de noodzakelijkheid van een Nationaal Veilig Communicatiesysteem onderbouwt.
Hoe kwalificeert u de uitspraak van de initiatiefnemers dat ons hele systeem waarmee veiligheids- en hulpdiensten straks met elkaar communiceren bijna in Chinese handen is, terwijl de kennis en techniek gewoon in eigen land voorhanden is?
Ik heb uw Kamer op 26 april 2019 geïnformeerd over de beveiliging van het vernieuwde C2000.2 In deze brief heb ik aangegeven hoe er op verantwoorde wijze vervolg wordt gegeven aan de vernieuwing van het spraaknetwerk van C2000. In deze brief heb ik toegezegd een verkenning uit te voeren naar een oplossing die niet afhankelijk is van landen waarvan is vastgesteld dat ze een offensief cyberprogramma voeren tegen Nederlandse belangen. Ik zal uw Kamer hierover na de zomer informeren.
Deelt u de in het artikel aangedragen mening dat een NVC noodzakelijk is voor het veilig aansturen van de kritische infrastructuur van Nederland, privacy te kunnen waarborgen bij digitale gezondheidszorg, het betalingsverkeer beter te beschermen en het kunnen toestaan van onbemande voortuigen en vaartuigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er naar uw mening, aangezien de initiatiefnemers van het NVC aangeven dat het nationale netwerk kan dienen als back-up voor het C2000-netwerk en als extra capaciteit in geval van grootschalige calamiteiten, behoefte aan een extra back-up en extra capaciteit voor het C2000-netwerk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het C2000-netwerk is toegerust om de hulpdiensten te ondersteunen, ook bij calamiteiten. Het vernieuwde C2000 krijgt de beschikking over een grotere capaciteit om onverwachte pieken in de belasting van het netwerk op te vangen. Bovendien kan, zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brief van 26 april 2019,3 ieder netwerk uitvallen door een technische storing of langdurige stroomuitval. Voor dergelijke situaties hebben de operationele diensten (politie, brandweer, ambulancediensten en Koninklijke Marechaussee) continuïteitsplannen die tijdelijk in werking treden om de noodhulp aan burgers zo goed mogelijk te continueren.
Zijn er naar uw weten andere landen die experimenteren met een NVC of plannen hebben om een dergelijk netwerk op te zetten? Zo ja, welke landen zijn dit?
Ik ben op dit moment niet bekend met andere landen die experimenteren met een NVC of plannen hebben om een dergelijk netwerk op te zetten.
Hoe kwalificeert u de security audit van Xebia en het advies van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) van april 2019 waarin zij schrijven dat het onwenselijk is dat Nederland voor de uitwisseling van gevoelige informatie of voor vitale processen afhankelijk is van de hard- of software van bedrijven uit landen waarvan is vastgesteld dat ze een offensief cyberprogramma tegen Nederlandse belangen voeren, in relatie tot de oproep van de initiatiefnemers?
Het kabinet beziet op een zeer zorgvuldige en case-by-case-basis de risico’s ten aanzien van digitale producten. In mijn brief van 17 september 2018 heb ik u geïnformeerd dat ik specifiek voor het vernieuwde C2000 een security audit door het bedrijf Xebia heb laten uitvoeren alsook het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (NBV) van de AIVD om advies heb gevraagd.4 Ik heb uw Kamer op 26 april 2019 geïnformeerd over de uitkomsten van de beveiligingsonderzoeken naar het vernieuwde C2000.5
Het rapport ‘Overpriced: Drugs developed with Dutch Public Funding’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapport waarin staat dat de belastingbetaler soms wel twee of drie keer voor geneesmiddelen betaalt?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, wij hebben kennisgenomen van het rapport. De tijd tussen het verschijnen van het rapport en uw vragen is echter zeer kort. Het betreft dus een eerste reactie omdat we vanuit de ministeries ook graag nog een nadere analyse willen maken.
In het rapport wordt opgemerkt dat er publiek geld wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van geneesmiddelen zonder dat daarbij concrete voorwaarden worden gesteld over de toegankelijkheid voor de patiënt en maatschappelijk verantwoorde prijzen van het eventuele uiteindelijke product dat de markt haalt.
Het rapport stelt ook dat er publieke financieringsinstrumenten zijn waar wel voorwaarden worden gesteld over toegankelijkheid en maatschappelijk aanvaardbare prijzen. Bijvoorbeeld bij ZonMw-programma’s, het programma Novel Antibacterial Compounds and Therapies Antagonizing Resistance (NACTAR) van NWO en de kabinets bijdrage aan het Oncode-initiatief. Daarnaast heeft de NFU recent in kaart gebracht wat mogelijk is op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord licentieren vanuit de Universitaire Medische Centra. Deze notitie hebben we, mede namens de Minister van OCW, recent naar uw Kamer gestuurd2.
Het rapport «Overpriced: Drugs developed with Dutch Public Funding» zoomt met name in op revolverende fondsen die geen concrete voorwaarden stellen. Deze revolverende fondsen zijn primair bedoeld om bedrijvigheid en economische activiteiten in Nederland te stimuleren. De beleidsmatige verantwoordelijkheid voor deze instrumenten ligt bij het Ministerie van EZK. Deze instrument zijn generiek van aard en zijn ook van toepassing op andere sectoren dan de farmaceutische industrie.
Het Somo rapport vormt voor ons aanleiding om nog kritisch te kijken of extra waarborgen nodig zijn.
Waarom heeft u ervoor gekozen om bovenop de door u eerder genoemde financieringsstromen in uw kamerbrief van 8 oktober 20182 de geldstromen via regionale ontwikkelingsmaatschappijen die een belangrijke rol spelen bij de financiering van start- en scale-ups in de biotech industrie niet mee te nemen in de berekening van de eerdergenoemde Kamerbrief? Kunt u die geldstromen helemaal inzichtelijk maken, zowel kwalitatief als kwantitatief?
Met de kamerbrief van 8 oktober 20184 hebben wij ernaar gestreefd een globaal inzicht te geven in de financieringsstromen. Om praktische redenen is ervoor gekozen het overzicht te beperken tot de nationale en Europese geldstromen, waarbij niet naar volledigheid en exactheid is gestreefd. Een exact en volledig overzicht zou een langer onderzoek vergen en zou aan de conclusie dat de inzet van collectieve middelen voor geneesmiddelenontwikkeling substantieel is, waarschijnlijk weinig veranderd hebben.
SOMO heeft een optelsom van de genoemde geldstromen in de kamerbrief van 8 oktober 2018 gemaakt, maar houdt in onze ogen onvoldoende rekening met de verschillen in de instrumenten. Vanwege de verschillen in voorwaarden en doorlooptijden en het verschil tussen nationale en Europese geldstromen is een optelling niet goed mogelijk. Het is als het optellen van «appels en peren».
SOMO noemt nu een bedrag van 783 miljoen euro per jaar, de bijdrage van de Europese Commissie niet meegerekend. In onze ogen is dit een overschatting van de Nederlandse publiek gefinancierde bijdragen aan medicijnontwikkeling.
In de brief van 8 oktober 2018 is vanwege de «appels en peren» bewust geen totaalbedrag genoemd.
De geldstromen van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen worden structureel en regelmatig kwalitatief en kwantitatief inzichtelijk gemaakt door de publicatie van hun jaarverslagen. Daarnaast wordt door de Minister van Financiën bij de verantwoording aan de Tweede Kamer in het kader van het Jaarverslag Staatsdeelnemingen ook inzicht verschaft.
Wat vindt u van de mening van de farmaceutische industrie die stelt dat het hoge prijzen moet vragen om de ontwikkelkosten van medicijnen te moeten financieren? Ziet u dit rapport als bewijs dat, juist in de financieel meest kwetsbare fase, de risico’s worden gedragen door de samenleving?
Zoals we al verschillende keren eerder aan uw Kamer hebben aangegeven is de prijs van een geneesmiddel opgebouwd uit verschillende elementen. De R&D kosten zijn maar één van de elementen die de prijs van een geneesmiddel bepalen
Het onderzoek dat plaatsvindt in de vroege fase van de ontwikkeling van een geneesmiddel is het meest risicovol in de zin dat het op dat moment het meest onzeker is of het onderzoek leidt tot een concreet geneesmiddel waar een patiënt uiteindelijk baat bij kan hebben. Gedurende het onderzoeksproces neemt de kennis toe en wordt het aannemelijker dat een geneesmiddel de eindstreep haalt en als geregistreerd geneesmiddelen bij kan dragen aan de behandeling van een patiënt.
In dat opzicht is er sprake van een «kwetsbare vroege fase» maar dat neemt niet weg dat er ook substantiële onzekerheden aanwezig zijn in de latere ontwikkeling, die vaak een grotere investering met zich meebrengt dan de vroege ontwikkelingsfase van een geneesmiddel.
Kortom, gepleegde investeringen door publieke of door private partijen bieden gedurende het gehele onderzoekstraject geen zekerheid of het geïnvesteerde geld in het onderzoek naar een geneesmiddel uiteindelijk leidt tot een (geregistreerd) geneesmiddel waar de patiënt baat bij heeft.
Ondermeer het Gupta rapport7 leert ons dat de wereldwijde private investeringen in R&D 156 miljard euro per jaar bedragen. Private investeringen in de wereldwijde R&D zijn groter zijn dan publieke investeringen.
Het rapport van Somo leert ons dat publieke investeringen weliswaar relatief beperkt kunnen zijn ten opzichte van de private investeringen, maar wel een cruciale rol kunnen spelen in de ontwikkeling van geneesmiddelen en of de ontwikkeling van het geneesmiddel in Nederland gebeurt. Er zijn fases in het onderzoek aan te wijzen waarin het feit dat publieke investering plaatsvindt en het tijdstip waarop belangrijker zijn dan de hoogte van de publieke investering.
Dit is ook de reden dat vanuit de verschillende ministeries financiële instrumenten beschikbaar zijn om een essentiële stimulering in een specifieke fase te kunnen geven.
Kunt u reageren op de claim van de belangenvereniging van biotechbedrijven dat «de overheid alleen het eerste zetje geeft»3 en de uitspraak dat het «pertinente onzin» is dat er met publiek geld dubbel wordt betaald voor medicijnen omdat de bedragen niet in verhouding zouden staan tot wat het hele ontwikkeltraject kost?4 Hoe rijmt u deze beweringen met de bevindingen uit het rapport?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u de bevindingen van de onderzoekers dat publiek gefinancierde onderzoeksinstellingen een cruciale rol spelen in de kwetsbare vroege fase van geneesmiddelenontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er andere regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) zijn die investeren in start- en scale-ups in de biotech industrie? Zo ja, Kunt u inzicht geven in de grootte van de investering per bedrijf?
Regionale ontwikkelingsmaatschappijen, zoals de BOM, Innovation Quarter, LIOF, NOM, Impuls Zeelanden Oost NL, kunnen investeren in start- en scale-ups in de biotech-industrie. De omvang van de investeringen in deze ondernemingen is per bedrijf kleiner dan 5 miljoen euro.
Acht u het wenselijk dat de samenleving de uitgaven van belastinggeld kan controleren? Zoja, waarom zijn de investeringen van ROM’s niet transparant? Zo nee, waarom niet?
Ja. De investeringsstrategieën en de investeringen van de ROM’s zijn transparant. De jaarverslagen van de ROM’s en het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen zijn openbaar.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de huidige investeringen van ROM’s, zonder het verbinden van voorwaarden, haaks staan op uw missie van het beteugelen van medicijnprijzen?
Deze conclusie delen wij niet. Medicijnprijzen worden op basis van meerdere aspecten bepaald, zoals dit in de antwoorden 1, 3, 4 en 5 wordt toegelicht. ROM’s streven naar het verbeteren van toegang tot financiering en het stimuleren van bedrijvigheid en innovatie. ROM’s hanteren daarbij verschillende voorwaarden
conform hun investeringsstrategie, maar deze hebben vanwege de vroege fase waarin deze investeringen plaatsvinden nauwelijks of geen invloed op de uiteindelijke medicijnprijzen in de eindfase.
Door de ROM’s wordt wel steeds meer aandacht besteed aan de kaders van de Sustainable Development Goals (SDG’s) die van indirecte invloed zijn op beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen.
Heeft u een overzicht bij hoeveel «clinical trials» er een publiek gefinancierde instelling de sponsor of «primary sponsor» is?
Volgens het Annual Report CCMO 2017 zijn er 215 «onderzoeken met geneesmiddelen» uitgevoerd door «niet industrie» in Nederland.
Acht u het wenselijk om te weten of en zo ja, in welke mate, «clinical trials» van een specifiek medicijn betaald worden met publieke middelen?
Zoals wij ook bij vraag 3, 4 en 5 hebben geantwoord, zijn de R&D kosten één van de elementen die de prijs van een geneesmiddel bepalen. Het verkrijgen van meer inzicht in de R&D kosten, zowel publiek als privaat, draagt bij aan het gesprek over aanvaardbare prijzen die in dienst staan van zowel het belang van de betaalbaarheid van de zorg als het belang van innovatie.
Hoge prijzen dienen altijd gemotiveerd te worden in de onderhandeling, daartoe is ook inzicht in de R&D kosten en de mate waarin publieke middelen zijn betrokken relevant en wenselijk. Dit zal meegewogen worden in de prijs die wij wensen te betalen binnen het basispakket.
Bent u van mening dat uw onderhandelingspositie over de prijs van een medicijn versterkt wordt wanneer u kennis heeft over de financiële bijdrage met publieke middelen over het hele ontwikkeltraject? Zo ja, wat doet u om deze bijdrage in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u van mening dat uw onderhandelingspositie over de prijs van een medicijn versterkt wordt wanneer u kennis heeft over de financiële bijdrage met publieke middelen van «clinical trials»?
Zie antwoord vraag 10.
Welke voorwaarden gaat u verbinden aan verschillende publieke financieringsstromen voor de ontwikkeling van medicijnen, om een eerlijke prijs af te dwingen? Hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord op vraag 1.
Wat gaat u doen met het rapport over maatschappelijk verantwoord licentiëren dat op 24 april aan u is aangeboden door de NFU en ZonMw? Gaat u eveneens de principes van maatschappelijk verantwoord licentiëren toepassen in andere financieringsstromen, zoals regionale ontwikkelingsmaatschappijen?
Wij hebben uw kamer, samen met de Minister van OCW, recent geïnformeerd8 over het rapport over maatschappelijk verantwoord licentiëren. In deze brief hebben wij aangegeven dat wij verdere operationalisering zullen stimuleren, ook in internationaal verband. Dat Nederland zich zal inzetten dat dit ook aandacht krijgt bij de implementatie van het Europese Onderzoeksprogramma Horizon Europe. En verder hebben wij aangegeven dat het goed is dat de NFU internationaal samen wil optrekken met de overheid, zodat internationale verspreiding en doorontwikkeling van de principes kan plaatsvinden.
Maatschappelijk verantwoord licentiëren is van toepassing op de fase dat het onderzoek aan het geneesmiddel vanuit de universiteit naar private partijen gaat.
Ook door de toenemende aandacht voor de kaders van de Sustainable Development Goals (SDG’s) kunnen de principes van maatschappelijk verantwoord licentiëren worden overwogen bij andere financieringsstromen.
Deelt u de mening dat dit onderzoek aantoont dat het tijd is om na te denken over alternatieve vormen van medicijnontwikkeling, zoals bijvoorbeeld een octrooistichting die een exclusieve licentie krijgt op kennis die door publieke organisaties is ontwikkeld of een Nationaal Fonds Geneesmiddelenonderzoek, zoals betoogd in de initiatiefnota «Big Farma: Niet gezond!»?5
Wij staan open voor alternatieve vormen van medicijnontwikkeling, maar een Nationaal Fonds Geneesmiddelenonderzoek zoals betoogd in de initiatiefnota «Big Farma: Niet gezond!» hebben wij niet voor ogen.
We blijven wel verder werken om de samenwerking tussen publiek en private partijen goed vorm te geven om zo de beschikbaarheid van geneesmiddelen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten voor nu en in de toekomst te realiseren.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid van 6 juni 2019 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Tien jaar Bel-me-niet Register: ‘Het werkt voor geen meter’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tien jaar Bel-me-niet Register: «Het werkt voor geen meter»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het functioneren van het Bel-me-niet Register? Is bekend hoeveel particulieren en eenmanszaken hun nummer hierin hebben laten opnemen?
Op 31 december 2018 stonden 9.471.066 telefoonnummers ingeschreven in het Bel-me-niet Register (BMNR). In mijn Consumentenagenda, die ik op 8 oktober 2018 naar de Kamer heb gestuurd, heb ik aangekondigd het Nederlandse systeem voor telemarketing te gaan aanpassen van opt-out naar opt-in.2 Dat betekent dat natuurlijke personen alleen nog maar telefonisch benaderd mogen worden als zij daar toestemming voor hebben gegeven of als zij klant zijn (geweest) bij dat bedrijf. Hieronder vallen vallen tevens ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid, zoals de eenmanszaak, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap,. en maatschap. In de beantwoording van de feitelijke vragen over mijn Consumentenagenda ben ik uitgebreid ingegaan op het functioneren van het BMNR.3 Volledigheidshalve verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen 19 t/m 30 van die beantwoording.
Hoe kan het dat het nog steeds vaak voorkomt dat mensen die staan ingeschreven in het Bel-me-niet Register, worden gebeld door telemarketeers?
Op grond van de Telecommunicatiewet mogen abonnees die natuurlijke personen zijn op dit moment door alle bedrijven worden gebeld voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden, tenzij ze staan ingeschreven in het Bel-me-niet Register (het zogenoemde opt-out systeem). Hierop gelden twee uitzonderingen. Ten eerste geldt het Bel-me-niet-register niet voor bedrijven waaraan een natuurlijk persoon toestemming heeft gegeven om te bellen. Ten tweede geldt het Bel-me-niet Register niet voor bedrijven waarbij de natuurlijk persoon klant is (geweest) voor de verkoop van gelijksoortige producten of diensten van het betreffende bedrijf. In beide gevallen moeten deze bedrijven de natuurlijk persoon tijdens elk gesprek de gelegenheid geven verzet aan te tekenen (het zogenoemde recht van verzet). Indien iemand verzet aantekent, mogen ook deze bedrijven niet meer bellen.
Het onderscheid tussen het Bel-me-niet Register en het recht van verzet is niet voor iedereen duidelijk. Dit kan leiden tot verwarring bij natuurlijke personen die zijn ingeschreven bij het bel-me-niet-register als zij worden gebeld door – met name – bedrijven waarbij zij klant zijn (geweest).
Ik heb aangekondigd het huidige systeem opnieuw te bezien en een opt-in systeem voor telemarketing in te voeren. Dit betekent dat het Bel-me-niet-Register zal verdwijnen, omdat natuurlijke personen straks alleen nog mogen worden gebeld door bedrijven die zij hiervoor toestemming hebben gegeven en door bedrijven waarbij zij klant zijn (geweest). Deze bedrijven zullen nog steeds tijdens elk gesprek de gelegenheid moeten geven verzet aan te tekenen en mogen niet meer bellen indien inderdaad verzet wordt aantekent. Natuurlijke personen zullen met het opt-in systeem beter worden beschermd tegen telemarketing en ik verwacht dat de verwarring hierdoor zal afnemen.
Hoe vaak is, sinds de inwerkingtreding, een boete opgelegd door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan telemarketeers die mensen bellen die staan ingeschreven? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld? Om welk bedrag ging het gemiddeld?
De ACM is in 2013 ontstaan uit een fusie van de toezichthouders Consumentenautoriteit, OPTA en NMa. Voor die tijd (sinds de inwerkingtreding van het Bel-me-niet Register op 1 oktober 2009) is er door de OPTA regelmatig gehandhaafd. Zo werden er tussen 1 oktober 2009 en mei 2011 in totaal voor 1,2 miljoen euro aan boetes opgelegd voor het negeren van het Bel-me-niet register.4 Sinds 2013 heeft de ACM verschillende boetes uitgedeeld. In 2014 heeft de ACM Essent beboet voor het negeren van het BMNR, dit ging om een boete van € 47.5005. Daarnaast heeft de ACM sinds 2012 meerdere boetes opgelegd aan bedrijven en feitelijk leidinggevenden voor overtredingen in telefonische verkoopgesprekken, zoals het verstrekken van misleidende informatie in telefonische verkoopgesprekken en het niet vermelden van het commerciële oogmerk aan het begin van dergelijke gesprekken. Ook heeft de ACM recentelijk nog een last onder dwangsom opgelegd aan een bedrijf dat misleidende handelspraktijken hanteerde bij telefonische verkoop. Deze boetes zijn opgelegd vanwege handelen in strijd met consumentenregels in het Burgerlijk Wetboek, niet op basis van handelen in strijd met de Telecommunicatiewet.
In 2014 en 2015 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven in drie zaken met betrekking tot telemarketing uitspraken gedaan waaruit blijkt dat de handhaafbaarheid van de regels in de Telecommunicatiewet voor de ACM in bepaalde opzichten moeilijk is.6 De ACM kan bepaalde handelwijzen van bedrijven alleen controleren door gevoerde telefoongesprekken na te luisteren. Ik ben voornemens om in de nieuwe regelgeving, die nu in voorbereiding is te zorgen voor betere handhavingsmogelijkheden.
Herkent u de constatering dat met name thuiswerkende zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) een doelwit zijn van telemarketeers, omdat deze groep zich niet kan beroepen op het consumentenrecht van twee weken bedenktijd? Onderschrijft u de oproep van de ACM aan energieleveranciers om thuiswerkende zzp’ers als consumenten te beschouwen?
Adverteerders, callcenters en andere bedrijven die gebruik maken van telemarketing zijn, op grond van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet, verplicht te controleren of de contactgegevens van een natuurlijke persoon met wie zij geen klantrelatie hebben zijn opgenomen in het BMNR. Hieronder kunnen ook de contactgegevens van bedrijven vallen, als het telefoonabonnement van dit bedrijf op naam staat van een natuurlijke persoon, zoals het geval kan zijn bij een vennootschap onder firma of een eenmanszaak.
Indien een ondernemer (ongeacht welke rechtsvorm zijn onderneming heeft) benaderd wordt om een overeenkomst te sluiten voor doeleinden die in de privésfeer liggen, is zijn positie vergelijkbaar met die van een consument. Dit geldt ook bij overeenkomsten die deels binnen en deels buiten hun privé sfeer liggen én het beroep-of bedrijfsmatig karakter ervan niet overheerst. In dat geval komen ondernemers in aanmerking voor de bescherming die consumenten op grond van het BW genieten en voor bescherming bij het aangaan van energiecontracten. Vanuit de Elektriciteitswet 1998 en het generieke consumentenrecht is een brede bescherming gewaarborgd, in dit licht verwijs ik ook naar mijn brief van 26 maart jl.7
Ziet u mogelijkheid om het consumentenrecht van twee weken bedenktijd, of een vergelijkbaar instrument, ook voor thuiswerkende zzp’ers te laten gelden?
Zoals toegelicht in antwoord 5, komt een zzp-er die een contract sluit die geheel of grotendeels in de privésfeer ligt, in aanmerking voor de bescherming die consumenten op grond van het BW genieten.
De ACM heeft aangekondigd intensiever te gaan handhaven en extra voorlichting te geven aan ondernemers hierover. Daarnaast worden ondernemers sinds 1 juli 2016 beschermd door de Wet strafbaarheid acquisitiefraude. Met acquisitiefraude worden misleidende handelspraktijken tussen organisaties bedoeld, waarbij verkooptechnieken worden gebruikt die puur als doel hebben de ander ertoe te bewegen een contract af te sluiten, terwijl de tegendienst niet of nauwelijks wordt geleverd. Als gevolg van deze wetswijziging zijn ondernemers tegen dergelijke misleidende praktijken beschermd.
Herkent u de beschreven praktijk waarbij callcenterverkopers bewust de schijn wekken een andere, betrouwbare, partij te representeren, waarmee de randen van het intellectueel handelsrecht worden opgezocht en soms ook overschreden?
Ik heb van dergelijke praktijken gehoord. Volgens Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is het een handelaar niet toegestaan oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten te verrichten. Een oneerlijke handelspraktijk is bijvoorbeeld het verstrekken van onjuiste, misleidende of onvolledige informatie. Voor ondernemers biedt de Wet strafbaarheid acquisitiefraude hier bescherming.
Op welke wijze kan de ACM beter worden ondersteund bij het handhaven van de bestaande regelgeving, bijvoorbeeld door een plicht tot het bewaren van gesprekken door bedrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een Bel-me-wel Register, waarbij particulieren en zzp’ers net zoals bij de ja/ja-sticker voor reclamedrukwerk pas na een actieve keuze door telemarketeers kunnen worden benaderd, ergernissen kan voorkomen en het verkopers lastiger maakt om de wet te omzeilen? Bent u bereid actie te ondernemen om te komen tot een dergelijk register?
In mijn consumentenagenda heb ik een opt-in regime aangekondigd. Dit betekent dat ik werk aan een wetsvoorstel waardoor natuurlijke personen straks alleen nog maar gebeld mogen worden als zij daar expliciet toestemming voor hebben gegeven. Dit maakt naar mijn mening een specifiek Bel-me-wel Register overbodig.
Het artikel 'MKB-Nederland: Grote bedrijven betalen facturen nog steeds te laat' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «MKB-Nederland: Grote bedrijven betalen facturen nog steeds te laat»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat grote bedrijven de laatste jaren steeds langer doen over het betalen van facturen? Wat zijn de redenen van de langere termijnen?
Hoewel de meest recente cijfers van financieel dienstverlener Graydon over de betaaltermijnen in het eerste kwartaal van 2019 een lichte verbetering laten zien ten opzichte van het voorgaande kwartaal, is er geen sprake van een positieve tendens over het afgelopen jaar. Ik vind dat zorgelijk. De redenen die ondernemingen mogelijk kunnen hebben voor het hanteren van lange betaaltermijnen zijn niet bekend.
Wat is het effect van de lange betaaltermijnen voor midden- en kleinbedrijven?
Voor mkb-ondernemers betekenen lange betaaltermijnen dat zij lang moeten wachten totdat een succesvolle transactie zich vertaalt in liquide middelen, met mogelijke tekorten in kasgeld tot gevolg. Dit tekort leidt tot kosten wanneer er sprake is van financieringsbehoefte en deze financiering extern moet worden gevonden. Ook kan het leiden tot uitstel van voorgenomen investeringen. Hoe dan ook gaat er een negatief effect op de onderneming van uit.
Vindt u het ook wenselijk dat grote bedrijven midden- en kleinbedrijven zo snel mogelijk uitbetalen?
Ik vind het in het algemeen wenselijk dat rekeningen worden betaald binnen de overeengekomen termijn en dat de overeengekomen termijn redelijk is. Dit geldt uiteraard ook voor betalingen aan kleine en middelgrote ondernemers.
Bent u bereidt om de wettelijke norm voor betaaltermijnen in het zakelijk verkeer te verlagen naar 30 dagen?
In juli is de Wet betaaltermijnen grote bedrijven één jaar volledig in werking. Op dat moment wordt het evaluatieonderzoek gestart. Ik verwacht u de resultaten van de betaaltermijnen tot en met juni in september te kunnen melden. Daarmee wordt ook duidelijk of de wettelijke betaaltermijn moet worden aangescherpt naar 30 dagen. Als nader onderzoek aanleiding geeft tot flankerende maatregelen zal ik u daarover voor het einde van 2019 te kunnen rapporteren.
Het bericht ‘MKB-Nederland wil wettelijke betaaltermijn voor 'groot aan klein' naar 30 dagen’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MKB-Nederland wil wettelijke betaaltermijn voor «groot aan klein» naar 30 dagen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het 60 dagen kan duren voordat ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) hun rekeningen betaald krijgen? Deelt u de mening dat door langere betaaltermijnen een groot deel van de mkb-ondernemers in financiële problemen zouden kunnen komen? Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen in uw contacten met de markt, zoals opgemerkt in eerdere vragen van het lid Wörsdörfer?2
Ik ben het met u eens dat 60 dagen wachten op betaling voor een mkb-bedrijf erg lang is. Op het moment van invoering van de Wet betaaltermijnen grote bedrijven was de gemiddelde betaaltermijn tussen ondernemers afgerond 36 dagen. Het streven was om door middel van wetgeving die termijn te verkorten, juist omdat de gevolgen van late betalingen voor het mkb niet gunstig zijn.
Afgelopen jaar zijn via Betaalme.nu signalen ontvangen van enigszins oplopende betaaltermijnen. Tegelijkertijd gaven de respondenten uit het mkb op dat moment aan dat zij zich geen zorgen maakten over betaaltermijnen. Dit leek samen te hangen met een conjunctuur die er goed voor stond. Echter, ervaring leert dat bij negatieve marktontwikkelingen de mkb-ondernemingen relatief kwetsbaar zijn, ook voor lange betaaltermijnen. Daarom is een gunstige conjunctuur geen reden om af te zien van beleid om betaaltermijnen te verkorten.
Wat is de planning van de evaluatie van de wet «Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen»?
In juli is de Wet betaaltermijnen grote bedrijven één jaar volledig in werking. Op dat moment zullen we starten met het evaluatieonderzoek. Ik verwacht u de resultaten van de betaaltermijnen tot en met juni in september te kunnen melden. Dan is ook duidelijk of de wettelijke betaaltermijn moet worden aangescherpt. Als nader onderzoek aanleiding geeft tot flankerende maatregelen verwacht ik uw Kamer daarover voor het einde van 2019 te kunnen rapporteren.
Heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat vergelijkbare signalen ontvangen dat de betaaltermijnen zijn opgelopen tot boven de 40 dagen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hanteert hiervoor de beschikbare cijfers van kredietonderzoekbureaus als uitgangspunt. De cijfers van financieel dienstverlener Graydon over het eerste kwartaal van 20193 laten een gemiddelde zien van 39,9 dagen, tegen 40,0 in het laatste kwartaal van 2018.
De fluctuaties in betaaltermijnen over de afgelopen kwartalen zijn niet groot, dat maakt het moeilijk om van een trend te spreken. Er is dus ook geen sprake van een duidelijk verbetering. De evaluatie zal niet alleen ingaan op de cijfers, maar ook op de situaties van ondernemers en welke afwegingen zij maken. Daarom heeft de evaluatie naar mijn mening wel meerwaarde.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een negatieve trend? Zo ja, is de aangekondigde evaluatie dan nog wel nodig?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u derhalve de mening dat aanscherping van de wet «Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen» een negatief precedent heeft geschapen en een langere betaaltermijn dan 30 dagen de norm is geworden?
Ik onderschrijf dat er een risico is dat nadruk op de uiterste grens van 60 dagen de aandacht laat verslappen voor het hanteren van de wenselijke betaaltermijn van 30 dagen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 4 en 5, verwacht ik dat de evaluatie een volledig beeld van de feiten en omstandigheden zal geven ten aanzien van de in de praktijk gehanteerde betaaltermijnen. Als dit beeld aanleiding geeft tot het aanscherpen van de wettelijke betaaltermijn, dan ben ik daar zeer toe bereid.
Deelt u de mening dat het gezien de trends wenselijk is niet te wachten en reeds nu na te denken over een wijziging van de wet om de betaaltermijn te maximaliseren op de ook door MKB-Nederland bepleite 30 dagen, in plaats van de huidige 60 dagen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen deze vragen binnen de reguliere termijn van drie weken worden beantwoord?
Ja.
Het bericht ‘Schimmigheid klimaattafels baart MKB zorgen’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schimmigheid klimaattafels baart MKB zorgen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de energietransitie betaalbaar en behapbaar moet zijn voor iedereen, zodat ook iedereen mee kan doen en mee kan profiteren van de kansen die deze transitie ons biedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die mening deel ik. Het kabinet streeft naar een haalbare en betaalbare transitie. Het mogelijke handelingsperspectief van burgers en bedrijven staat hierin centraal; huishoudens en het mkb moeten in staat zijn maatregelen te nemen die leiden tot CO2-reductie, waar nodig met steun van de overheid.
Deelt u de mening dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) de ruggengraat is van onze Nederlandse economie en dat de investeringen die door hen worden gedaan tevens zullen bijdragen aan het betaalbaar en behapbaar houden van de transitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ook ik ben van mening dat het midden- en kleinbedrijf zeer belangrijk is voor de Nederlandse economie: dat wordt geïllustreerd door het feit dat het mkb goed was voor 62% van de economische groei in 20172. Het kabinet ziet dat het mkb met haar grote economische invloed de potentie heeft om de transitie te versnellen.
Bent u bereid, gelet op het feit dat het kabinet heeft aangekondigd de opslag duurzame energie (ODE) anders in te richten, zodat de grote industrie meer betaalt en Nederlanders minder, om met het mkb in gesprek te gaan over wat dit betekent voor deze ondernemers en de Kamer te informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo ja, kunt u dit doen voordat de uitwerking van de ODE-plannen gereed is? Zo nee, waarom niet?
In het debat van 14 maart heb ik reeds toegezegd de effecten van de voorgenomen verschuiving van de ODE richting de industrie voor verschillende bedrijven binnen het mkb inzichtelijk te zullen maken (Stenogram, 2019D13033). De precieze tarieven en effecten van zowel de ODE als de energierekening op het MKB zullen onderdeel zijn van het wetsvoorstel voor de zomer. Zodra dit overzicht gereed is zal het worden gedeeld met MKB-Nederland en de Tweede Kamer.
Deelt u de mening dat het mkb meer ondersteund kan worden in het nemen van energie- en daarmee kostenbesparende, maatregelen? Bent u bereid ook hierover met hen in gesprek te gaan en de Kamer hierover te informeren?
De energietransitie heeft gevolgen voor heel Nederland. Maatregelen uit het Klimaatakkoord moeten voor iedereen haalbaar en betaalbaar zijn, inclusief het mkb. Het mkb bestaat uit verschillende soorten bedrijven die zich bevinden in allerlei sectoren. Het klimaatakkoord heeft in alle sectoren reeds maatregelen aangekondigd die ook het mkb ondersteunen, zoals een expertisecentrum voor verduurzaming van melkveehouders en een carbon footprint monitor. Ook wordt gewerkt aan generiek beleid ter ondersteuning van het mkb, zoals subsidie-instrumenten voor energiebesparende maatregelen3 van de RVO en een verkenning naar de toegankelijkheid van de SDE++ voor het mkb. Desalniettemin zal ik de effecten van het Klimaatakkoord op het mkb breder inzichtelijk maken om in te schatten of deze ondersteuning voldoende is, zoals ook toegezegd op 14 maart (Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 63, item 10). Ik zal uw Kamer hier in de tweede helft van 2019 nader over informeren.
De verkoop en distributie van pakketjes door Alibaba in Nederland |
|
Wybren van Haga (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vijf miljoen Nederlandse consumenten winkelen online over de grens»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat van alle «cross-border»-uitgaven een steeds groter deel naar Chinese webshops gaat, in het bijzonder als enkel wordt gekeken naar producten?
Volgens een recente studie uitgevoerd in opdracht van Thuiswinkel.org in samenwerking met PostNL, hebben Nederlanders in 2018 voor € 880 mln. gekocht via buitenlandse webwinkels2. Daarvan is 31% uitgegeven in Chinese webwinkels. Van oudsher is internationale handel van groot belang voor Nederland met zijn open economie. Eerlijke en duidelijke handelsregels zijn daarbij essentieel. Consumenten kunnen door grensoverschrijdend online winkelen profiteren van ruimere productkeuze en lagere prijzen. Bovendien prikkelt de buitenlandse concurrentie Nederlandse ondernemers om hun webwinkels nog innovatiever en klantgerichter in te richten.
Klopt het dat er op AliExpress vele duizenden pakketjes te koop zijn, die tegen een zodanig lage prijs worden verkocht en bezorgd in Nederland dat alleen al de verzendkosten binnen de EU hoger zouden moeten zijn dan het door de consument te betalen product?2 Zo ja, hoe verklaart u dit?
Deze vraag valt niet eenduidig te beantwoorden omdat de commerciële contracten tussen postvervoerders en tussen verzenders en postvervoerders die hieronder liggen niet openbaar zijn. Het tarief dat de consument betaalt voor verzending staat namelijk los van de vergoeding die een verzender (in dit geval een Chinese webshop) betaalt aan het (post)vervoerbedrijf dat de afhandeling verzorgt. Dit kan het Chinese postbedrijf zijn dat vervolgens bijvoorbeeld PostNL een door de Wereldpostunie vastgestelde vergoeding moet betalen voor de uiteindelijke bezorging in Nederland (zie vraag 6), maar het is ook mogelijk dat de Chinese webshop rechtstreeks zakendoet met een vervoerbedrijf (zie bijvoorbeeld het persbericht van PostNL van 4 mei 2017 waarin werd aangekondigd dat PostNL zendingen van AliExpress rechtstreeks vanuit China in haar logistieke proces ging opnemen).
Het kan zijn dat een webshop een bepaalde verkoopstrategie hanteert waarbij de verzendkosten voor de consument laag worden gehouden maar de postvervoerder wel meer vergoed krijgt.
Ten tweede moet er in dit kader voor worden gewaakt dat appels met peren worden vergeleken. Chinese e-commerce bedrijven bieden verschillende verzendopties aan. Factoren als levertijd, track & trace of verzekerd verzenden spelen een belangrijke rol bij de hoogte van het verzendtarief. In geval van het goedkoopste tarief wordt het product meestal per boot verzonden en kan de levering tot 90 dagen duren.
Hebt u, ook tegen de achtergrond van de stappen die de Amerikaanse regering zet om namaakproducten aan te pakken, kennisgenomen van het bericht over de verkoop van kleding met het logo van de Nederlandse politie erop op webwinkels?3 Klopt het dat dit strafbaar is? Zo ja, is er vanuit de Nederlandse overheid actie ondernomen om de aanbieders, onder meer AliExpress, hier op te wijzen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. Internationale online handelssites bieden een platform waarop producenten/aanbieders en klanten elkaar kunnen vinden. Het is niet uitgesloten dat Chinese platforms een minder streng beleid hanteren dan in Nederland het geval is voor wat betreft het voorkomen van het aanbieden van merkvervalste spullen. Merken zijn beschermd in Nederland. Het is verboden merkartikelen na te maken en het is niet toegestaan om in valse merkartikelen te handelen. Er zijn ook regelmatig strafrechtelijke onderzoeken op dit gebied. Dit betreft vaak gezamenlijke acties van FIOD, politie, Douane en het Functioneel Parket. De politie kan, indien zij vermoedt dat er inbreuk op intellectueel eigendomsrechten wordt gemaakt, bijvoorbeeld aan de Douane vragen om op te treden (Art 6. Vo (EU) nr. 608/2013). Indien er wordt geconstateerd dat er binnen de Nederlandse grenzen sprake is van handel in of ongeoorloofd gebruik van namaakproducten of inbreuk op merkrecht, dan zal daar tegen worden opgetreden. In dat verband kunnen er ook opsporingmethoden worden ingezet die het onderscheppen van bepaalde postzendingen mogelijk maken. Tenslotte bieden internationale gremia als de World Intellectual Property Organization (WIPO) en de World Trade Organization (WTO) de mogelijkheid voor individuele lidstaten of voor de EU om nadere afspraken te maken of signalen af te geven over inbreuk op rechten.
Bent u bekend met het bericht «Alibaba doet Chinese pakjesstroom exploderen»?4 In hoeverre is de in dit artikel beschreven situatie ook van toepassing in Nederland?
Alibaba is een gesloten bedrijf wat betreft informatieverstrekking. Volgens de prognose van International Post Corporation («IPC Cross-border e-commerce shopper survey 2018») worden uit China (inclusief Hong Kong) in Nederland in 2019 naar schatting zo'n 27 miljoen e-commerce zendingen geïmporteerd. Eén van de marktpartijen, PostNL, bevestigt het beeld dat het aantal brievenbuspakjes uit China de afgelopen jaren is toegenomen.
Klopt het dat onder de afspraken van de Wereldpostunie geldt dat de zogeheten «last mile», het transport van het verdeelcentrum tot aan de voordeur van de consument, van een pakketje van onder de twee kilo dat afkomstig is uit een «ontwikkelingsland» tegen een gunsttarief dient te worden gedistribueerd? Zo ja, hoe verhoudt dit tarief zich tot de verzendkosten van een binnen Nederland gedistribueerd pakketje?
Binnen de Wereldpostunie worden afspraken gemaakt over de afhandeling van internationale post. Een van die afspraken betreft de onderlinge vergoedingssystematiek. Eindkostenvergoedingen zijn vergoedingen die postbedrijven elkaar betalen voor de binnenlandse bezorging van internationale post. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de vergoedingen voor landen die behoren tot het «doelsysteem» (de geïndustrialiseerde landen) en die voor landen in het overgangssysteem (ontwikkelingslanden). Deze classificatie is gebaseerd op verschillen in economische ontwikkeling en het kwaliteitsniveau van de postale dienstverlening. De vergoedingssystematiek is zo ingericht dat de landen in het overgangssysteem worden gesteund in de ontwikkeling van hun postale systeem. Het doel is om deze landen op termijn op hetzelfde postale dienstenniveau te krijgen van de geïndustrialiseerde landen.
Afhankelijk van de betreffende afspraken tussen postvervoerders en Chinese marktpartijen hebben Chinese bedrijven in sommige gevallen langere tijd voordeel gehad ten opzichte van retailers in geïndustrialiseerde landen doordat China in de vergoedingssystematiek tot de ontwikkelingslanden werd gerekend. Hierdoor konden zij hun producten goedkoper versturen. Deze tariefongelijkheid wordt echter gefaseerd weggenomen door de recente afspraken die in 2016 binnen de Wereldpostunie zijn gemaakt en deze zal per 2021 zijn verdwenen. Deze afspraken houden in dat er per 1 januari 2018 een wijziging van het internationale tariefsysteem van de Wereldpostunie van kracht is geworden waardoor het vanuit China versturen van e-commerce post duurder is geworden. Tevens geldt er reciprociteit van tarieven voor landen die in de overgangscategorie zitten. Dat betekent dat China sinds begin 2018, voor zover zijn nog lagere tarieven betalen, ook dezelfde lagere tarieven van andere postvervoerders ontvangen.
Los van de afspraken binnen de Wereldpostunie moeten webwinkels van buiten de EU met ingang van 2021 ook btw gaan afdragen voor cross-border zendingen met een orderwaarde lager dan € 22,–. Hierdoor zal in 2021 ook op dit vlak een gelijk speelveld zijn ontstaan met betrekking tot de verzending van e-commerce producten.
Met betrekking tot de vraag hoe het tarief voor de vergoeding van de «last mile» zich verhoudt tot de verzendkosten binnen Nederland, ga ik ervan uit dat u met «verzendkosten» doelt op de kosten die PostNL moet maken voor het bezorgen van dit pakket binnen Nederland. Door de besluiten van de UPU in 2016 draagt de vergoeding voor de bezorging in Nederland voor pakketten uit China nu positief bij aan het resultaat van PostNL.
Kunt u toelichten aan welke internationale afspraken over een «last mile» Nederland precies gebonden is? Kunt u daarbij alle onderlinge vergoedingen betrekken en toelichten welke afspraak wanneer is vastgelegd?
Nederland is als lidstaat van de Wereldpostunie verplicht om een aanbieder of aanbieders aan te wijzen voor de verzorging van de grensoverschrijdende postale diensten. Op grond van de verdragen van de Wereldpostunie hebben de aangewezen postdienstverleners van de lidstaten de verplichting om elkaar internationale postdiensten te verlenen en te voldoen aan de andere verplichtingen die uit die verdragen voortvloeien, en volgens de voorwaarden en eindvergoedingen die op grond van die verdragen gelden. In 2016 zijn de lidstaten van de Unie akkoord gegaan met een wijziging van de voorwaarden en de hoogte van de geldende eindvergoedingen. De eerste stap van de toen overeengekomen maatregelen is op 1 januari 2018 van kracht geworden. Uw Kamer is over deze wijzigingen geïnformeerd bij brief van 24 november 2017 (Kamerstuk 34 840 (R2095).
Welke instantie vergoedt onder de afspraken van de Wereldpostunie de «last mile»? Om hoeveel geld gaat het hierbij op jaarbasis in de afgelopen vier jaar?
Dit hangt af van de nationale regelgeving en de eigendomsverhoudingen van het aangewezen postbedrijf. De eindkostenvergoedingen worden jaarlijks in rekening gebracht bij nationale postbedrijven op basis van de volumes van de ingaande en uitgaande post. In Nederland is het een private partij (PostNL) die financieel afrekent met alle overige internationale postvervoerders waar het op grond van het Wereldpostunieverdrag zaken mee doet.
Hoe wordt bepaald welke landen onder de afspraken van de Wereldpostunie gelden als «ontwikkelingslanden»? Welke criteria gelden hier voor? Kunt u opsommen welke landen op dit moment onder die definitie vallen?
De methodologie die binnen de UPU wordt toegepast bij de categorisering van landen is in 2016 herzien en is gebaseerd op de postale ontwikkelingsindicator (PDI). De PDI bestaat uit een macro-economisch deel (het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking) en een specifiek postaal element (de reguliere kosten per brief). Het laatste element is een indicatie van de benodigde human resources per brief, land-specifieke eigenschappen en geografische belemmeringen bij het bezorgen van post. Hoe hoger de reguliere kosten per brief als gevolg van deze factoren, des te lager komt het land op de classificatieranglijst.
In 2016 heeft er een herschikking plaatsgevonden op basis van het herziene classificatie systeem. Het huidige systeem gaat uit van vier categorieën: de meest geïndustrialiseerde landen zitten in groep I (ook wel het doelsysteem genoemd), landen met wat minder ontwikkelde of geografisch lastiger postale dienstverlening in groep II en III (de overgangsgroep) en de minst ontwikkelde landen in groep IV. Groepen II en III werken in fasen toe naar het doelsysteem waarbij de eindvergoedingen op termijn gelijk worden getrokken (zie ook beantwoording bij vraag 6). China zit nu in groep III, samen met landen als Argentinië, Brazilië, Mexico, Rusland, Thailand en Turkije.
De groep IV landen zijn: Albanië, Algerije, Afghanistan, Angola, Armenië, Azerbaijan, Bangladesh, Belize, Benin, Bhutan, Bolivia, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, Centraal Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Colombia, Comoren, Congo, Djibouti, Dominicaanse Republiek, Ecuador, Egypte, El Salvador, Equatoriaal Guinee, Eritrea, Ethiopië, Filippijnen, Gambia, Georgië, Ghana, Guatemala, Guinee, Guinee-Bissau, Guyana, Haïti, Honduras, India, Indonesië, Iran, Irak, Ivoorkust, Jemen, Jordanië, Kaapverdië, Kameroen, Kenia, Kiribati, Kirgizië, Laos, Lesotho, Liberia, Libië, Madagaskar, Malawi, Malediven, Mali, Mauritanië, Moldavië, Mongolië, Marokko, Mozambique, Myanmar, Namibië, Nepal, Nicaragua, Nieuw Zeeland, Niger, Noord-Korea, Oeganda, Oezbekistan, Oost-Timor, Pakistan, Palestina, Papua Nieuw Guinea, Paraguay, Peru, Rwanda, Samoa, Sao Tomé en Principe, Senegal, Sierra Leone, Soedan, Solomon Eilanden, Somalië, Sri Lanka, Swaziland, Syrië, Tajikistan, Tanzania, Togo, Tonga, Tunesië, Turkmenistan, Tuvalu, Vanuatu, Vietnam, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Soedan.
Bent u bekend met het eerder door de Amerikaanse president geuite voornemen om uit een postverdrag met China te stappen?5 Kunt u toelichten uit welk verdrag de Amerikaanse president wil(de) stappen, welke landen partijen zijn bij dit verdrag en of de Amerikaanse regering al concrete stappen heeft ondernomen om dit voornemen te effectueren?
Ja. De VS hebben op 17 oktober 2018 aangekondigd uit de Wereldpostunie te stappen. Dat zou concreet betekenen dat het land niet langer verdragspartij is bij de afspraken die binnen de Wereldpostunie zijn gemaakt over de wereldwijde afhandeling van postaal verkeer. De VS zet dit besluit in als drukmiddel om een fundamentele wijziging van het huidige systeem van eindkostenvergoedingen te realiseren. De VS hebben aangeven dat de achterliggende reden hiervoor is dat China nog steeds oneigenlijk profiteert van het huidige systeem. Wat de VS betreft zijn de maatregelen waartoe in 2016 reeds is besloten kennelijk onvoldoende. Daarom hebben de VS een voorkeur uitgesproken voor een zeer verregaande hervorming van de eindkostenvergoedingen. De hervorming die door de Amerikanen wordt voorgesteld stuit op verzet van veel andere lidstaten en nationale postbedrijven omdat de impact van de voorgestelde implementatietermijn en de inhoudelijke wijzingen als zeer ingrijpend wordt ervaren. Het voorstel zal leiden tot enorme prijsstijgingen in één keer, en daardoor tot sterke volumedalingen en verstoring van de e-commerce markt. Daarom is door een groep lidstaten een tweetal andere voorstellen uitgewerkt, waaronder een afgezwakte vorm van de voorkeursoptie van de VS, met als doel om de belangen van alle 192 lidstaten op een evenwichtige wijze mee te nemen en ook de VS binnenboord te houden. De bedoeling is dat er later dit jaar over de drie opties wordt gestemd.
De VS hebben via hun ambassades, waaronder die in Nederland, inmiddels ook een uitvraag gedaan wat het voor de postale betrekkingen zou betekenen indien de VS uit de Wereldpostunie zou stappen. Dat zou het geval zijn op 18 oktober 2019 indien de voorkeursoptie van de VS dan niet is aangenomen. Het antwoord op deze vragen komt erop neer dat de VS dan geheel afhankelijk is van bilateraal onderhandelde commerciële afspraken met elke individuele nationale postvervoerder en ze geen gebruik meer kunnen maken van de verschillende faciliteiten die de Wereldpostunie biedt voor een gestroomlijnde internationale afhandeling van postvervoer (bijv. douanefaciliteiten, inklaring, documenten, online tools). Op basis van een door de UPU uitgevoerde impactstudie zullen de (negatieve) gevolgen voor de VS groot zijn (vanwege de transactiekosten die voor 192 landen gemaakt moeten worden en het moeten ontwikkelen van alternatieve uitwisselingssystemen) en voor de overige lidstaten beperkt. PostNL heeft aangegeven dat het bedrijf noch haar klanten negatieve effecten zullen ondervinden van een uittreding van de VS.
Deelt u de zorgen van de Amerikaanse president over de postmarkt en de postafspraken met China? Zo ja, hoe hebt u dit kenbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het huidige systeem van eindvergoedingen kent kritiek. Tegenstanders van het systeem zijn doorgaans landen die veel meer importeren (vaak vanuit Aziatische landen die in veel gevallen lagere eindvergoedingen mogen rekenen bij zendingen) dan dat ze exporteren. Nederland is voor wat betreft e-commerce juist een exporterend land, d.w.z. de export van e-commerce pakketten overtreft de import in ruime mate. Vanwege deze netto-export van e-commerce heeft PostNL voordeel bij lage eindkosten in de landen waar de distributie plaatsvindt. Ongeveer 70% van de kosten van exportpost zit namelijk in de eindkosten. PostNL heeft dus baat bij zo min mogelijk rigoureuze veranderingen van het systeem. Dat neemt niet weg dat de lage classificatie van China in de eindvergoedingensystematiek niet meer in overeenstemming is met de economisch snelle opmars van het land. Juist daarom zijn tijdens het Wereldpostunie congres in 2016 reeds maatregelen afgesproken om de disbalans in tarieven te adresseren. Nederland heeft, evenals de VS, deze maatregelen gesteund. De zorgen die Nederland destijds met de VS deelde, zijn met deze maatregelen goeddeels weggenomen.
Tijdens het Wereldpostunie Congres van 2016 is afgesproken dat de vergoedingen die China moet betalen voor briefpost aan andere landen, omhooggaan. Dit betekent onder meer dat China in de periode 2018–2021 voor small packets per jaar 13% meer gaat betalen. In geval van aangetekende pakketjes vanuit China gaat de toeslag ook fors omhoog: in 2018 met 64% en daarna met 8% per jaar. China heeft aangegeven dat het volume dat wordt verzonden naar andere landen als gevolg van de wijziging in vergoedingen inmiddels met circa 20–30% is afgenomen.
De volgende stappen van het in 2016 overeengekomen pakket aan maatregelen worden de komende jaren geïmplementeerd. De bedoeling is dat het niveau van eindvergoedingen steeds verder naar elkaar toe groeit en dat er op een gegeven moment geen verschil meer is tussen categorieën landen. Deze maatregelen sorteren nu reeds effect en moeten daarom worden doorgezet. Nederland kan zich niet vinden in de opstelling van de VS omdat zij nu terugkomen op de afspraken uit 2016 die in multilateraal verband tot stand zijn gekomen. Deze wijzigingen zullen een negatieve impact hebben op de huidige internationale positie van PostNL. Nederland kan zich wel vinden in de optie om de implementatie van de afspraken uit 2016 te versnellen.
Bestaan er schattingen over het aantal uit China afkomstige pakketten dat tegen het eerder genoemde gunsttarief worden verzonden? Zo nee, waarom niet?
Volgens de prognose van IPC (International Post Corporation) worden uit China (inclusief Hong Kong) in Nederland in 2019 zo'n 27 miljoen e-commerce zendingen geïmporteerd. Dat is 35% van het totaal aantal binnenkomende e-commerce zendingen. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat anno 2019 van een «gunsttarief» geen sprake meer is (zie beantwoording van vraag 6).
Hoeveel (e-commerce)pakketjes worden er jaarlijks vanuit Nederland naar China verzonden?
Deze gegevens zijn niet bekend. Wat wel gezegd kan worden is dat de e-commercestroom naar China bij tijd en wijle zeer substantieel is. Als voorbeeld is hierbij de Chinese babymelkcrisis te noemen.
Is het net zo makkelijk voor Nederlandse e-commercebedrijven om pakketjes aan in China gevestigde consumenten te verkopen en te bezorgen als andersom?
In het rapport «China, cross-border e-commerce; kansen voor Nederlandse bedrijven» van het Nederlandse Consulaat-Generaal in Guangzhou, uit 2015, wordt geconstateerd dat verzending per post vanuit Nederland rechtstreeks aan de Chinese consument voor verzenders «zeer betaalbaar is». Overigens zijn verzendkosten maar één van de onderdelen voor succesvolle e-commerce. De gids «China cross-border e-commerce» van het Nederlandse Consulaat-Generaal in Shanghai uit 2017 laat zien dat dat er verschillende mogelijkheden zijn voor Nederlandse bedrijven om hun producten online in China te verkopen en te distribueren.
Is China Post actief in Nederland of werkt China Post in Nederland samen met een of meerdere in Nederland gevestigde postbedrijven? Kunt u, indien het laatste het geval is, toelichten welke?
Nee, China Post is niet actief in Nederland. China Post heeft net als overige vergelijkbare internationale postbedrijven afspraken met PostNL in het kader van de verplichtingen die voortvloeien uit het Wereldpostunie Verdrag.
Hoeveel via AliExpress bestelde pakketjes worden jaarlijks via PostNL verspreid? Kunt u nagaan hoeveel PostNL hier – voor zover de informatie niet bedrijfsgevoelig is – (gemiddeld) aan verdient?
Dit betreft commercieel gevoelige en bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Kunt u nagaan welke – voor zover niet bedrijfsgevoelig – afspraken PostNL heeft met China Post en/of Alibaba?6
Dit betreft commercieel gevoelige en bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Op welke wijze worden China Post en/of Alibaba gesteund door de Chinese overheid? Kunt u precies toelichten uit welke elementen die steun bestaat?
De Nederlandse overheid heeft geen zicht op de precieze vormen van steun die beide bedrijven al of niet ontvangen van de Chinese overheid.
Bent u van mening dat, gezien de relatie tussen Alibaba, China Post en de Chinese overheid, sprake is van eerlijke concurrentie voor Europese e-commercebedrijven?
Het gebrek aan transparantie over de relatie tussen de Chinese overheid en bedrijven als Alibaba en China Post en de mogelijke gevolgen daarvan voor de concurrentie met Europese e-commercebedrijven verdient nadere aandacht. Om die reden zet Nederland in op het versterken van de monitoringsfunctie van de WTO, door bijvoorbeeld het verbeteren van de notificatieplicht van subsidies aan bedrijven, en op het ontwikkelen van aanvullende WTO-regels voor geoorloofde subsidies.
Kunt u zich herinneren dat u de Kamer informeerde over de gesprekken in internationale gremia over gemeenschappelijke regels voor e-commerce binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en over controlesystemen hiervoor binnen de EU?7 Kunt u toelichten welke ontwikkelingen zich sinds de antwoorden op deze schriftelijke vragen hebben voorgedaan? Wat is hieromtrent de laatste stand van zaken?
Ja, in mijn brief van 27 februari jl. heb ik u over deze onderwerpen geïnformeerd.9 Binnen de WTO hebben 76 leden (inclusief de EU, China en de VS) in januari 2019 de Gezamenlijke Verklaring aangaande e-Commerce ondertekend, waarin zij de intentie uitspraken om onderhandelingen te beginnen over de handelsaspecten van e-commerce.10 Op 3 mei jl. heeft de Europese Commissie een EU-onderhandelingsvoorstel aan de WTO-leden voorgesteld.11 Belangrijke onderdelen uit dit voorstel zijn het regelen van grensoverschrijdende datastromen, het verhogen van consumentenbescherming met betrekking tot e-commerce en het definitief afspreken dat er geen douaneheffingen op elektronische transmissies (inclusief digitale content) worden toegepast. Daarnaast heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan ter bescherming van het Europese acquis rondom de bescherming van persoonsgegevens en privacy.
Nederland steunt de aanpak van de Europese Commissie. Het Commissievoorstel is met alle andere geïnteresseerde WTO-leden, van 13-15 mei 2019 besproken. De eerstvolgende besprekingen staan gepland van 18 – 20 juni en van 15 – 17 juli dit jaar.
Wordt of is de situatie rondom (het ongelijke speelveld in de) e-commerce, ondanks het feit dat er op dit moment geen sprake is van een adequaat handels- en investeringsverdrag met China, besproken in het Breed Handelsberaad? Zo nee, waarom niet?
De agenda van het Breed Handelsberaad volgt die van de Raad Buitenlandse Zaken en deelnemers kunnen de handelsvragen stellen die ze willen, ongeacht of een bepaald onderwerp op de agenda staat of niet. De ontwikkelingen in de WTO komen regelmatig aan bod. Nu de e-commerce onderhandelingen gestart zijn, zal dit onderwerp ook op de agenda van het Breed Handelsberaad terugkeren.
Bent u voornemens de situatie in de e-commerce en de postmarkt te betrekken bij de Nederlandse Chinanotitie in wording? Bent u daarnaast voornemens de situatie aan de orde te stellen tijdens of en marge van de besprekingen van de China-strategie van de EU? Zo nee, waarom niet?
Op 15 mei jl. heeft het kabinet haar China strategie gepubliceerd12. De China notitie zal koersgevend zijn voor een veelheid aan dossiers, waaronder e-commerce en de postmarkt. Belangrijk uitgangspunt hierin is het vergroten van een «gelijk speelveld» en het aanpakken van marktverstorende praktijken. Dit uitgangspunt komt overeen met de mededeling van de Europese Commissie «EU-China, a strategic outlook»13 die Nederland heeft verwelkomd tijdens de Europese Raad (21-22 maart jl.). Ook tijdens de voorbereidingen van de EU-China top (9 april jl.) heeft Nederland deze boodschap uitgedragen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Een keurmerk voor voedsel |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zo werkt het toekomstige voedselkeurmerk Nutriscore»?1
Ja, dit bericht is bij mij bekend.
Herinnert u zich de vragen van het lid Moorlag (PvdA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het oerwoud aan keurmerken in supermarkten?2
Ja, deze vragen herinner ik mij.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat Nutriscore het beste voedselkeuzelogo is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke betere logo’s of keurmerken zijn er dan?
Hierop kan ik nog geen antwoord geven. Op dit moment onderzoek ik welk voedselkeuzelogo voor Nederland het meest geschikt is. Hiervoor worden bestaande (Europese) logo’s vergeleken en wordt een onderzoek bij de Nederlandse consument uitgevoerd om te kijken welk(e) logo(’s) goed wordt begrepen. Op dit moment heb ik nog geen oordeel over welk voedselkeuzelogo het meest geschikt is voor Nederland.
Kent u de inventarisatie van de Consumentenbond van 50 tussendoortjes die voorzien zijn van de Nutriscore?3
Ja, de inventarisatie van de Consumentenbond is mij bekend.
Deelt u de mening dat de Nutriscore het kiezen van tussendoortjes voor consumenten makkelijker maakt? Zo ja, wat zegt dat over de waarde die Nutriscore kan hebben voor andere voedselproducten? Zo nee, waarom niet?
De Consumentenbond laat zien hoe de verschillende tussendoortjes worden ingedeeld in de categorieën van Nutriscore. Met deze indeling wordt inderdaad in één oogopslag duidelijk welke tussendoortjes beter scoren ten opzichte van andere tussendoortjes. Ik weet nog niet hoe dit uitpakt voor andere productcategorieën. Ik laat onderzoeken hoe de verschillende logosystemen, waaronder Nutriscore, aansluiten bij de Nederlandse voedingsrichtlijnen en dus een goed systeem kan zijn voor Nederlandse consumenten om gezonder te kiezen.
Bent u voornemens om te laten onderzoeken of en onder welke voorwaarden Nutriscore ingevoerd kan worden en daarover in overleg te treden met de Consumentenbond? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de uitkomst van dit onderzoek tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Voordat het toekomstige voedselkeuzelogo kan worden ingevoerd moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Het logo moet begrijpelijk zijn voor consumenten, het logo moet rekening houden met de Schijf van Vijf, internationale logo’s moeten in ogenschouw worden genomen en er moet breed draagvlak zijn bij belanghebbenden. Ik overleg regelmatig met een groep belanghebbenden. De Consumentenbond zit hier vanaf het begin bij.
Op dit moment worden de bestaande Europese logo’s vergeleken en wordt een consumentenonderzoek gestart om te zien welk(e) logo(’s) consumenten goed begrijpen. Zie ook het antwoord op vraag 3. De uitkomsten van de onderzoeken bieden de informatie onder welke voorwaarden een nieuw voedselkeuzelogo kan worden ingevoerd en welk logo het beste in Nederland kan worden ingevoerd.
Ik verwacht u na de zomer, maar uiterlijk eind 2019 te kunnen informeren over de uitkomsten van de onderzoeken en mijn beslissing over het nieuwe voedselkeuzelogo.
De fusie van Partou en KidsFoundation |
|
Eppo Bruins (CU), Peter Kwint (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Kinderdagverblijven Partou en KidsFoundation gaan samen verder»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze voorgenomen fusie? Wat vindt u ervan dat deze kinderopvangorganisaties straks in handen komen van (buitenlandse) investeringsmaatschappijen Onex en Waterland?
Het primaire belang voor mij is dat kinderopvangorganisaties voldoen aan wet- en regelgeving en dat ouders kunnen kiezen voor goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang. Dit zodat zij hun arbeid- en zorgtaken kunnen combineren op een wijze die het meest passend is voor hun situatie en wensen. De wettelijke verplichtingen gelden voor alle organisaties, en daarmee voor alle organisatievormen en financieringsvormen die actief willen zijn in de sector. De GGD-en houden hier toezicht op in opdracht van gemeenten.
Sinds 2005 zijn ondernemers met en zonder winstdoelstellingen actief in de kinderopvangsector. Investeringen hebben altijd een belangrijke bijdrage geleverd bij het vooruitbrengen van de sector, een sector waar betrokken partijen hard werken om vraag en aanbod bij elkaar te brengen.
Private investeerders kunnen helpen om dit te bewerkstelligen en meer keuzemogelijkheden voor ouders te bieden. Twee aspecten waar ik veel belang aan hecht.
De top tien grootste kinderopvangorganisaties bestaat uit zowel winst georiënteerde ondernemingen en stichtingen. Ook bestaat een groot deel van de sector uit kleine ondernemingen met minder dan vijf locaties. Het aantal private investeringsmaatschappijen2 in de sector is beperkt; circa 9 procent van de kindplaatsen valt onder de vleugels van investeringsmaatschappijen zoals Onex en Waterland.
Hebt u invloed op dergelijke voorgenomen fusies? Hebben ouders en kinderopvangmedewerkers hier invloed op? Acht u het mogelijk en wenselijk om die invloed te vergroten?
Als rijksoverheid stellen we eisen aan de kwaliteit van kinderopvang en de bescherming van ouders en werknemers in de sector. Zo vallen alle kinderopvangorganisaties onder de Wet Kinderopvang, ongeacht grootte en financieringsvorm van de kinderopvangorganisatie. Medewerkers van Partou en Kidsfoundation blijven onder de CAO Kinderopvang vallen en hebben dezelfde rechten en plichten als andere werknemers in de sector.
Tegelijkertijd kijkt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar de werking van de markt en treedt op bij eventueel misbruik van een economische machtspositie door een organisatie. Bedrijven mogen niet de concurrentie belemmeren. Concentraties (fusies en overnames) moeten afhankelijk van de jaaromzet van de betrokken bedrijven, gemeld worden bij de ACM. Dit is bijvoorbeeld gebeurd toen Childcare (Onex) in 2018 KidsFoundation wilde overnemen.3 De ACM onderzoekt vervolgens of de concentratie negatieve gevolgen heeft voor de concurrentie in de relevante markt, en daarmee uiteindelijk ook voor de consument negatief uitpakt. Vervolgens neemt de ACM een concentratiebesluit. Op deze manier heeft de ACM als onafhankelijke toezichthouder invloed op voorgenomen fusies.
Hoe kijkt u meer in het algemeen aan tegen de rol van investeringsmaatschappijen in de kinderopvangsector? Vindt u het passend dat investeerders zich mengen in een sector met een groot publiek belang en met veel publiek geld?
Ik hecht belang aan kwalitatief goede kinderopvang die financieel en fysiek toegankelijk is voor ouders en voor kinderen. Het is een plek die ouders in staat stelt hun arbeid- en zorgtaken te combineren, een plek waar zij hun kinderen met een gerust hart naar toe laten gaan, én een plek waar kinderen kunnen groeien in hun ontwikkeling. Investeringen in de kinderopvangsector helpen bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders. Vanwege het grote publieke belang van kinderopvang zijn het de ouders die middels de kinderopvangtoeslag een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang krijgen. Dit is dus geen gratis geld dat de rijksoverheid aan de sector geeft. Om te participeren in de sector, om een bijdrage te leveren aan het publieke belang, moeten alle kinderopvangorganisaties en diens investeerders voldoen aan de wet- en regelgeving. Het zijn de ouders die kiezen naar welke organisatie zij hun kind brengen.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de omzet in de sector en de gemaakte winsten? Wat is de gemiddelde marge in deze (met belastinggeld gedragen) sector?
We hebben geen totale omzetcijfers van de sector. Dit omdat de omzet van de sector van diverse factoren afhankelijk is die buiten ons gezichtsveld vallen, zoals de afname aanvullende diensten die kinderopvangorganisaties ook aan ouders aanbieden. Voorbeelden hiervan zijn de haal- en brengservice, voedingswensen, en strijkservices. Wel kan ik op basis van de bruto kosten kinderopvang die ouders doorgeven aan de Belastingdienst en de uitgaven aan Kinderopvangtoeslag een benadering geven. In 2017 hebben ouders voor € 3,5 mld aan bruto kosten voor hun kinderopvang doorgegeven aan de Belastingdienst.
Jaarlijks publiceert het Waarborgfonds het Sectorrapport Kinderopvang. Dit rapport geeft een beeld over de financiële ontwikkeling van de sector en is opgesteld aan de hand van de jaarcijfers van kinderopvangorganisaties. Ook het resultaat als percentage van de totale baten en de gemiddelde rentabiliteit van de sector staat hierin. Dit laatste cijfer geeft het verband weer tussen het financiële resultaat van de organisatie en de omzet (de gemiddelde marge). Voor de berekening van de gemiddelde rentabiliteit heeft geen weging plaatsgevonden naar omzetgrootte of balanstotaal.
In de laatste editie van het Sectorrapport Kinderopvang is de jaarrekening van 173 kinderopvang-organisaties onderzocht.4 Zij omvatten 45,3% van het totale aantal kindplaatsen. In 2017 bedroeg het resultaat van de onderzochte kinderopvangorganisatie als percentage van de totale baten 2,7% na belastingen en 3,8% voor belastingen. De gemiddelde rentabiliteit was toen 3,3%. Er is nauwelijks verschil tussen de rentabiliteit van op winst-gerichte organisaties en stichtingen, respectievelijk 3,6% en 3,4%. De gemiddelde rentabiliteit van eenmanszaken en vennootschappen onder firma is wat lager, namelijk 2,3%.
Wat is er bekend over de gevolgen van de inmenging van private equity in deze sector? Worden de belangen van aandeelhouders op deze manier niet gesteld boven het belang van de kinderen en de kinderopvangmedewerkers?
In een studie naar de marktwerking in de kinderopvang die CPB in 2011 Kinderopvang in Kaart 5 heeft uitgevoerd, wordt geconcludeerd dat de commercialisering van de markt de publieke belangen niet heeft geschaad. Ook heeft commercialisering van de sector niet geleid tot kosteneffectiviteit. De weglek van publieke middelen naar ondernemers is een beeld dat zich niet in de cijfers laat zien.
Ik ben mij bewust dat dit een onderzoek is dat al enkele jaren oud is. Ik heb echter nog geen signalen gehad dat dit beeld over de jaren is veranderd. Ook het Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK), dat Sardes en Universiteit Utrecht in opdracht van mijn ministerie uitvoert, laat geen kwaliteitsdaling zien.
Deelt u de mening dat winsten die in de kinderopvangsector gemaakt worden ook ten goede moeten komen aan de kinderopvang? Hoe kunt u dit borgen?
Het is primair van belang dat kinderopvangorganisaties voldoen aan wet- en regelgeving opdat ouders kunnen kiezen voor goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang. Dit zodat zij hun arbeid- en zorgtaken kunnen combineren op een wijze die het meest passend is voor hun situatie en wensen. Hier is de Wet Kinderopvang voor gemaakt en daar houden de GGD-en toezicht op.
Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop met brieven-terreur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat burgers en bedrijven die dat niet willen verschoond moeten kunnen blijven van ongeadresseerde post, ook al is die gericht aan «bewoners van dit pand» of gelijkwaardige bewoordingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat burgers en bedrijven controle hebben over de mate waarin hun gegevens worden gebruikt voor het versturen van reclamedrukwerk. Burgers en bedrijven kunnen deze controle op verschillende manieren uitoefenen.
Als burgers en bedrijven ongeadresseerd reclamedrukwerk niet op prijs stellen, kunnen zij gebruik maken van een sticker bij de deur. Door een zogenaamde «Nee-Nee»-sticker op de brievenbus te plakken wordt ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huisbladen geblokkeerd. Met een «Nee-Ja»-sticker wordt alleen ongeadresseerd reclamedrukwerk geblokkeerd.
Wanneer burgers en bedrijven geen geadresseerde reclamepost wensen te ontvangen, kunnen zij hun adres inschrijven in het Nationaal Postregister. Met een inschrijving in dit register kunnen burgers en bedrijven eenvoudig en zonder kosten zelf kiezen welke geadresseerde reclamepost zij wensen te ontvangen. Middels zelfregulering heeft de betrokken sector zichzelf verplicht de registraties in dit register te respecteren. De Stichting Reclame Code ziet toe op de naleving van deze zelfregulering. Burgers die een klacht hebben over dit register kunnen bij de Reclame Code Commissie een klacht indienen.
De registratie in het Postregister geldt niet voor organisaties waarbij de geadresseerde klant is (geweest). Om reclamedrukwerk van deze organisaties te blokkeren kan gebruikt gemaakt worden van het zogeheten «recht van bezwaar». Dit is een wettelijk instrument op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waarvan de betrokkene bij de organisatie kan melden dat hij of zij de reclamepost niet langer op prijs stelt. De organisatie moet vervolgens zorgen dat er geen reclamepost meer wordt verstuurd.
Ik ben van mening dat we in Nederland op deze manier met zelfregulering en een wettelijk instrument goed hebben geborgd dat mensen zich van zowel geadresseerd als ongeadresseerd reclamedrukwerk kunnen vrijwaren.
Deelt u de opvatting dat het bieden van goede mogelijkheden aan de burgers om ongewenste post te weren milieuwinst oplevert (onder andere minder papierverspilling) en bijdraagt aan het welzijn van burgers, in het bijzonder het deel van de burgerij dat zich meer of minder mateloos ergert aan ongewenste post in de brievenbus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de mogelijkheden die burgers hebben om dergelijke post nu te kunnen weren onvoldoende bekendheid genieten en niet toereikend zijn? Zo nee, waarom niet?
Onder meer de rijksoverheid, Postfilter (beheerder van het Nationaal Postregister), Consuwijzer en de Consumentenbond bieden via hun websites openbare informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren. Wanneer burgers of bedrijven op zoek gaan naar informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren is dit naar mijn mening goed beschikbaar. Bovendien is deze informatie, zoals uiteengezet in antwoord 2 en 3, wat mij betreft toereikend.
Deelt u de mening dat, naar het voorbeeld van en in navolging op uw plannen ten aanzien van telemarketing, er een opt-insysteem moet komen waarbij burgers of bedrijven die niet voor genoemde post opteren die voortaan niet meer zullen ontvangen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In mijn Consumentenagenda heb ik aangekondigd een opt-in regime voor telemarketing te gaan introduceren. Telemarketing is een van de grootste problemen en irritaties onder consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Consumentenbond ontvangen al jaren veel klachten. Belangenorganisaties en leden van uw Kamer hebben meerdere keren aandacht gevraagd voor de situatie. Ik heb geen signalen gekregen dat er in het geval van reclamepost ook sprake is van een probleem van dergelijke omvang. Daarnaast heb ik in de beantwoording van vraag 2 en 3 geconstateerd dat burgers en bedrijven goede mogelijkheden wordt geboden om reclamedrukwerk te blokkeren. Ik zie daarom op dit moment geen reden om ook voor reclamepost een opt-in regime te introduceren.
Bent u bereid om met consumentenorganisaties in overleg te treden om te bezien op welke wijze een opt-insysteem geïntroduceerd kan worden, of andere adequate maatregelen kunnen worden getroffen om de positie van consumenten beter te beschermen? Zo ja, wanneer en wilt u dan de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb toegelicht, zie ik op dit moment geen aanleiding om voor reclamepost een opt-in systeem te introduceren, of andere maatregelen te treffen.
Het bericht dat de VS Turkije uit F-35 programma dreigen te gooien om Russische raketten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving dat de VS besloten hebben de levering van F-35-apparatuur aan Turkije te staken?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Bent u het eens met de reden die de Amerikanen hiervoor aanvoeren, namelijk de voorgenomen aanschaf door Turkije van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen? Deelt u de opvatting dat deze aanschaf «onacceptabel» is en een bedreiging vormt voor de F-35?2
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de motie-Van Helvert c.s.3, het gedrag van de Turkse president Erdogan, die blijft weigeren om af te zien van deze aanschaf? Is het waar dat Erdogan zelfs opperde in de toekomst mogelijk ook nog het modernere Russische S-500-systeem te kopen?
Acht u de kans reëel dat de VS, naast het stopzetten van het leveren van apparatuur aan Turkije, ook de Turkse industriële participatie in het F-35 programma stopzetten?
De Amerikaanse overheid heeft Nederland begin april jl. geïnformeerd dat indien Turkije niet afziet van de levering, de VS dan zullen overwegen sancties in te stellen onder Countering America's Adversaries Through Sanctions Act (CAATSA). Tevens kan de deelname van Turkije als partner in het F-35 programma potentieel in gevaar komen. Daarnaast hebben de VS het F-35 Joint Program Office (JPO) opdracht gegeven om activiteiten te initiëren om tot alternatieve toeleveranciers te komen voor componenten die in Turkije worden geproduceerd.
Is het waar dat Lockheed Martin al druk op zoek is naar alternatieve toeleveranciers voor onderdelen van de F-35 productielijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kansen en mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse industrie om wegvallende Turkse participatie in het F-35 programma over te nemen? Bent u bereid deze proactief te helpen benutten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb vermeld maken de Amerikanen zich zorgen over de levering van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem aan Turkije. Nederland onderhoudt nauw contact met de VS over deze kwestie. Het is onwenselijk om in dit stadium openlijk te speculeren over mogelijke vervolgstappen in het programma. Turkije is op dit moment immers partner in het F-35 programma.
Een breed plan voor technisch onderwijs dat volgens ondernemersorganisatie Techniek Nederland nu nodig is |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Erkent u de zorgen van de voorzitter van Techniek Nederland over het misverstand dat nog altijd teveel jongeren, ouders, docenten en beleidsmakers het algemeen vormend onderwijs zien als de snelste weg naar succes, maar het onderwijs daardoor massaal mensen opleidt voor beroepen die er straks niet meer zijn?1
Ik erken dat er grote behoefte is aan vakmensen en er zijn in ons onderwijssysteem verschillende routes om daar te komen. Dit kabinet vindt het dan ook van belang om scholen te ondersteunen door het verbeteren van de overgangen tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs, zodat zoveel mogelijk jongeren op een plek in het onderwijs terecht komen, die het beste bij hen past en die hen kansen geeft op een goed arbeidsmarktperspectief (zie ook verder bij antwoord op vraag 3). Tegelijkertijd zie ik dat het goed gaat met jongeren op de arbeidsmarkt, zowel uit het mbo als uit het hoger onderwijs: onze jeugdwerkloosheid is zeer laag, lager dan die van vergelijkbare landen. Daarnaast schat de OECD de negatieve effecten van bijv. robotisering relatief laag in voor Nederland: 11,4% loopt een risico. Daarbij stelt de OECD dat de kans groot is dat nieuwe technologie ook veel nieuwe banen zal creëren.2 Het beeld dat het onderwijs massaal opleidt voor verdwijnende beroepen deel ik niet. Waar beroepen wel verdwijnen of veranderen, is het zaak dat mensen zich blijven ontwikkelen zodat zij inzetbaar blijven. Dit kabinet ondersteunt dit met maatregelen op het terrein van Leven Lang Ontwikkelen.
Deelt u zijn analyse dat wij in een Vierde Industriële Revolutie verzeild zijn geraakt, waarin juist de maakindustrie en technisch vakmanschap van vitaal belang zijn?
Ik deel deze analyse. In een eerdere brief aan uw Kamer benoemt dit kabinet dit ook3.
Hoe beoordeelt u zijn pleidooi voor een «Breed Technisch Onderwijsplan»?
De heer Terpstra beschrijft een breed spectrum aan maatregelen.
Ik juich hybride docenten toe en daarom is dit ook een onderdeel van het plan van aanpak lerarentekort. Hier is uw Kamer al eerder over geïnformeerd4. Ook in het kader van het Techniekpact is er met het concept van «hybride docenten» geëxperimenteerd. Een hybride docent is iemand die deels een aanstelling als docent heeft en deels een aanstelling in het bedrijfsleven. Het is ongewenst voor de continuïteit en planning van zowel scholen als bedrijven als alle docenten hybride zijn. Het is voor docenten wel van groot belang dat ze goed op de hoogte zijn van wat er in het bedrijfsleven speelt. Middelen als docentenstages en hybride leeromgevingen zijn, naast hybride docentschap, daar ook uitstekend geschikt voor.
Een hybride leeromgeving of hybride onderwijs houdt in dat het onderwijs zo is ontworpen dat het schoolse leren wordt verbonden en verweven met het leren in de beroepspraktijk. Het is heel goed als leerlingen in het beroepsonderwijs kennismaken met de praktijk in bedrijven. Daarom is cofinanciering van het bedrijfsleven een vereiste binnen de investering in het technisch vmbo. Met deze investering stimuleer ik dat leerlingen ook een deel van het beroepsgerichte onderwijs in de praktijk leren.
Verder heeft ook het programma Sterk beroepsonderwijs aandacht voor leren in de praktijk. Zo zullen de gemengde en theoretische leerwegen van het vmbo samengebracht worden in één leerweg waarbinnen elke jongere praktijkgericht onderwijs volgt. Zo zorgen we ervoor dat vmbo’ers uit de gemengde en theoretische leerwegen beter zijn voorbereid op het vervolgonderwijs (mbo en havo) en dat alle leerwegen in het vmbo aansluiten bij jongeren met verschillende leerstijlen. Op termijn levert dit een bijdrage aan het verkleinen van de maatschappelijke kloof tussen beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs. Ook ontvangt uw Kamer dit najaar een wetsvoorstel dat vo-scholen, mbo-instellingen en arbeidsmarktpartijen in de gelegenheid stelt samen te kunnen werken om het beroepsonderwijs meer als één geheel vorm te geven. Zo kunnen we ervoor zorgen dat er in de toekomst een voldoende divers aanbod aan beroepsonderwijs is van hoog niveau dat aansluit op de wensen van de (regionale) arbeidsmarkt.
Over de studentenstops bij technische studies is uw Kamer al eerder geïnformeerd5. Een numerus fixus bij technische opleidingen kan tijdelijk nodig zijn om de kwaliteit van een opleiding te waarborgen, maar ik verwacht van hogescholen en universiteiten dat zij het maximale doen om een numerus fixus ook zo snel mogelijk weer in te trekken. In het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid, dat uw Kamer in het najaar ontvangt, wordt een onderbouwing gevraagd voor het instellen van een numerus fixus. Bij de herziening van de bekostiging van het hoger onderwijs is er specifieke aandacht voor de knelpunten van de technische opleidingen. Op 15 mei is het advies van commissie Van Rijn over de herziening gepresenteerd en ik zal hier voor 21 juni op reageren.
Ten slotte dringt de heer Terpstra aan op arbeidsmarktrelevante financiering van opleidingen. Dit lijkt mij in relatie tot het beoogde doel geen nuttig of wenselijk middel. Het huidige onderwijsstelsel voorziet al in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Dit stelsel bewijst zich, gezien de zeer lage jeugdwerkloosheid6. Zowel in het vo, mbo als hoger onderwijs werken we aan het verbeteren van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB):
Daarnaast zijn er al bestaande maatregelen in het vo, mbo en hoger onderwijs om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Bijvoorbeeld:
Wat is in het bijzonder uw reactie op zijn voorstellen om
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de voorstellen over te nemen en in overleg te treden met Techniek Nederland over de uitwerking en uitvoering van de voorstellen? Zo nee, waarom niet?
De zorgen rondom de vraag naar technisch opgeleid personeel adresseert dit kabinet binnen het Techniekpact. Uw kamer wordt voor eind mei nader geïnformeerd over de voortzetting van het Techniekpact. Techniek Nederland zit bij het Techniekpact aan tafel.
Daarbij moeten we beseffen dat er meerdere sectoren op de arbeidsmarkt zijn die kampen met een personeelstekort, zoals de onderwijssector zelf. De voorstellen van Techniek Nederland moeten in dat bredere perspectief worden bezien. Mijn collega’s en ik blijven vanzelfsprekend in gesprek met de heer Terpstra en andere (technische) werkgeverspartijen, zodat wij ook in de toekomst kunnen samenwerken aan passende oplossingen voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.
Werkgevers kunnen eraan bijdragen te laten zien hoe mooi een loopbaan vanuit het technisch beroepsonderwijs kan zijn. Het technische bedrijfsleven kan bijdragen aan een hogere instroom van jongeren door zichzelf als aantrekkelijke werkgever te positioneren en zo jongeren aan te trekken tot een loopbaan in de techniek of technologie. Een goed voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld de Carrière Startgarantie, die het Rotterdamse bedrijfsleven in samenwerking met STC en het Techniek College Rotterdam geeft aan studenten in procestechniek, maintenance en Civiele techniek/Infra. Door deze garantie zijn studenten verzekerd van een stageplaats, extra begeleiding via een mentor uit het bedrijfsleven en een carrièrestart in de sector na het behalen van een diploma.
De uitzending van Tegenlicht omtrent Ruimtepuinruimer |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Tegenlicht uitzending van zondag 31 maart 2019 betreffende Ruimtepuinruimers?1
Ja.
Deelt u de mening dat ruimtepuin een groot gevaar vormt voor de ruimtevaartsector en voor de gehele mensheid, aangezien het effect kan hebben op het genereren van dataverkeer door satellieten?
De moderne samenleving is in belangrijke mate afhankelijk van infrastructuur in de ruimte. Ruimtepuin kan schade veroorzaken aan satellieten en andere infrastructuur in de ruimte en vormt als zodanig een risico voor het ongestoord functioneren van bepaalde sectoren en diensten welke deels of geheel afhankelijk zijn van deze ruimte infrastructuur.
Klopt het dat er op dit moment geen internationale wetgeving is die stelt dat ruimtepuin opgeruimd of voorkomen moet worden?
Geen van de vijf VN Ruimteverdragen verplicht tot het voorkomen of opruimen van ruimtepuin. Wel zijn er in de context van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte richtlijnen ontwikkeld over het verminderen van ruimtepuin. Deze richtlijnen zijn niet juridisch bindend. Ook de Europese Ruimtevaartorganisatie ESA kent standaarden en richtlijnen inzake het minimaliseren van ruimtepuin voor haar eigen activiteiten. Nederland onderschrijft het belang van de binnen de VN ontwikkelde richtlijnen, en heeft het verminderen en voorkomen van ruimtepuin als een van zijn prioriteiten aangemerkt in zijn inzet bij de bijeenkomsten van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte. Er is op dit moment onder VN lidstaten geen consensus over het entameren van onderhandelingen over een juridisch bindend instrument over het verminderen van ruimtepuin.
Klopt het dat de hoeveelheid satellieten die voor commerciële doeleinden gelanceerd wordt de afgelopen jaren snel gestegen is, waardoor ook de hoeveelheid ruimtepuin drastisch is toegenomen?
De huidige hoeveelheid ruimtepuin betreft de erfenis van ruim 50 jaar ruimtevaart. De recente stijging van het aantal lanceringen van satellieten heeft nagenoeg geen invloed op deze hoeveelheid ruimtepuin. Volgens de Index of Objects Launched into Outer Space, beheerd door United Nations Office for Outer Space Affairs (UNOOSA) zijn er in de jaren 2013 tot en met 2016 ruim 200 satellieten per jaar gelanceerd. Dit aantal is, vooral door de ontwikkeling van kleine satellieten, vanaf 2017 snel gestegen. In 2017 en 2018 zijn er respectievelijk 453 en 382 kleine satellieten gelanceerd.
Hoe verhoudt het Ruimteverdrag van de Verenigde Naties (VN) zich tot het internationale zeeverdrag en kunnen individuele landen die het VN-Ruimteverdrag hebben geratificeerd of ondertekend eigen regels opstellen over de exploitatie van de ruimte, zowel in de vorm van grondstofwinning, het claimen van grond en het gebruik van satellieten?
Het Verdrag uit 1967 inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, bevat regels over het gebruik van de kosmische ruimte, terwijl het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982 regels bevat over het gebruik van zeegebieden. Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee maakt een onderscheid tussen gebieden buiten de nationale rechtsmacht van staten en gebieden die binnen de nationale rechtsmacht van staten vallen, waarbij een verschil gemaakt wordt tussen deze gebieden met betrekking tot de rechten en aanspraken van staten. Op grond van het Verdrag uit 1967 inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte vormt de gehele ruimte een gebied buiten de nationale rechtsmacht van staten. Met betrekking tot soevereiniteitsaanspraken in gebieden buiten de nationale rechtsmacht van staten bevatten beide verdragen dezelfde bepalingen. Partijen bij deze verdragen dienen hun verplichtingen te respecteren en nationale regels dienen in overeenstemming te zijn met die verplichtingen. Op grond van het verdrag van 1967 is de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, niet vatbaar voor toeëigening door staten door middel van soevereiniteitsaanspraken, gebruik of bezetting, of op enige andere wijze (artikel II), maar dit sluit de winning van grondstoffen en het gebruik van satellieten niet uit.
Wat is uw appreciatie over de wetgeving die Luxemburg heeft aangenomen om commerciële exploitatie van de ruimte mogelijk te maken?
De wetgeving van Luxemburg schrijft expliciet voor dat haar uitvoering in overeenstemming moet zijn met internationaal recht. Op grond hiervan mag aangenomen worden dat de uitvoering van deze wetgeving niet in strijd zal zijn met de verplichtingen onder internationaal recht die Luxemburg is aangegaan, met inbegrip van het Verdrag van 1967 inzake de beginselen waaraan de activiteiten van staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen.
Klopt het dat een gelanceerd object in de ruimte, zoals een satelliet, eigendom blijft van de staat die het object gelanceerd heeft of het betreffende bedrijf, ook als het ruimtepuin is geworden? Zo ja, deelt u de mening dat de staat die het object heeft gelanceerd of het betreffende bedrijf verantwoordelijk is voor het opruimen van het puin? Zo nee, wie er dan verantwoordelijk?
In de VN Ruimteverdragen is het eigendom van een ruimteobject losgekoppeld van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de activiteiten van het ruimteobject. De VN Ruimteverdragen regelen de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van staten voor nationale ruimteactiviteiten, ook wanneer deze uitgevoerd worden door niet-statelijke entiteiten. Gedurende de operationele levensduur van de satelliet is het bedrijf dat de satelliet heeft doen lanceren de eigenaar van de satelliet, tenzij het eigendom wordt overgedragen. De lanceerstaat is op grond van de VN Ruimteverdragen in absolute zin aansprakelijk in geval van schade toegebracht op aarde of aan een luchtvaartuig in vlucht. Indien de schade toegebracht wordt in de ruimte dan is de lanceerstaat slechts aansprakelijk voor de satelliet indien de schade te wijten is aan zijn schuld of aan de schuld van personen voor wie hij verantwoordelijk is. Lanceerstaten moeten gelanceerde ruimteobjecten registreren bij de secretaris-generaal van de VN in een register met basisinformatie over het ruimteobject, de locatie ervan en het register bijwerken als het ruimteobject zich niet meer in een baan om de aarde bevindt of niet meer functioneel is.
De VN Ruimteverdragen gaan niet expliciet in op het probleem van de beperking van ruimtepuin. Niettemin kunnen lidstaten op basis van nationale ruimtevaartwetgeving en internationale richtlijnen voor het beperken van ruimtepuin er wel voor zorgen dat ruimteobjecten na de missie worden verwijderd (zie antwoord vraag 3).
In Nederland is het op basis van de Wet ruimtevaartactiviteiten verboden om zonder een daartoe verleende vergunning ruimtevaartactiviteiten te verrichten. De vergunning wordt verleend voor de duur van de betreffende ruimtevaartactiviteit. Ter bescherming van het milieu in de kosmische ruimte, dient de vergunninghouder voor zijn ruimteobjecten in de lage aardbaan (de baan om de aarde tot 2.000 kilometer boven het aardoppervlak) er voor te zorgen dat het ruimteobject geen schade veroorzaakt of kan veroorzaken aan het milieu in de ruimte en uiterlijk 25 jaar na de lancering volledig verbrandt in de dampkring.
Herinnert u zich dat u in het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 november 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 445) hebt gesteld dat het huidige VN-Ruimteverdrag niet voorziet in een opruimplicht voor ruimtepuin? Maar wat staat er in dit VN-verdrag over het voorkomen van ruimtepuin? Deelt u de mening dat internationale verdragen over het voorkomen van ruimtepuin zeer belangrijk zijn in dit licht?
Ja, dat kan ik mij herinneren. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat is de Nederlandse inzet tijdens de doorontwikkeling van het juridische regime voor ruimtevaartactiviteiten van de «Space2030»-agenda van de VN?
De «Space 2030»-agenda van de VN voorziet op dit moment niet in de doorontwikkeling van specifieke juridische regimes voor ruimtevaartactiviteiten. Deze agenda voorziet voornamelijk in de versterking van bestaande regimes, en het bepalen van de prioriteiten van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte. De Nederlandse inzet ziet toe op het ondersteunen van de ratificatie en naleving van de bestaande vijf VN Ruimteverdragen, het vergroten van de efficiëntie van de werkwijze van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte, en het benadrukken van het duurzaam gebruik van de ruimte. Hieronder valt ook de aandacht voor het verminderen van ruimtepuin en het ontwikkelen van beleid ten aanzien van het reguleren van ruimteverkeer.
Gaat Nederland een appreciatie vormen over het nieuwe juridische regime voor ruimtevaartactiviteiten? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel inzien?
Er is momenteel geen nieuw juridisch regime voorzien voor ruimtevaartactiviteiten. Zie het antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de Nederlandse inzet tijdens deze programmaontwikkelingen het voorkomen van ruimtepuin mee moet nemen als prioriteit?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de VN zo snel als mogelijk regels moet opstellen over de exploitatie van de ruimte en ruimtepuin om te voorkomen dat in de toekomst de aarde nog meer dan nu omringt is door puin?
Ja, die mening deel ik, waarbij ik aanteken dat bij het opstellen van die regels voldoende rekening gehouden moet worden met technologische ontwikkelingen en het feit dat exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de ruimte nu nog niet mogelijk is. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Zijn er op dit moment voldoende middelen voor de Nederlandse ruimtevaartsector vrijgemaakt voor het voorkomen en opruimen van ruimtepuin en om de satellieten, waar Nederland in heeft geïnvesteerd, veilig te stellen?
De Nederlandse activiteiten en bijdrage op dit gebied zijn ingebed in een internationaal kader. Zo heeft Nederland in 2016 ingeschreven op het Space Situational Awareness programma van het Europese Ruimtevaart Agentschap (ESA). Binnen dit programma is er onder meer aandacht voor het in kaart brengen, het voorkomen en het opruimen van ruimtepuin. Over de Nederlandse budgettaire inzet voor 2020 en verder kom ik rond de zomer terug in de Nota Ruimtevaartbeleid 2019. Overigens zal de Europese Unie in het nieuwe Ruimtevaartprogramma het programma Space Surveillance and Tracking starten om de bestaande activiteiten in de EU te bundelen en gezamenlijk nieuwe kansen op te pakken. Hieronder valt ook het voorkomen en verwijderen van ruimtepuin en het verminderen van hiermee verbonden risico’s.
De aanleg van glasvezel op het platteland |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Glasvezelmarkt in vizier ACM na «pesterijen» KPN»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat vanwege het toenemende belang van snelle internetverbindingen en het toekomstbestendig maken daarvan, dat glasvezel een belangrijke rol heeft in heel Nederland? Zo nee, waarom niet?
Voldoende beschikbare, betrouwbare en snelle internetverbindingen zijn een voorwaarde voor een volwaardige deelname van burgers en bedrijven aan de Nederlandse economie en samenleving. De onderliggende technologie waarmee snel internet wordt aangeboden is daarbij van ondergeschikt belang. Daar waar snel internet over bestaande netwerken niet geleverd kan worden, kan de aanleg van glasvezel een goede oplossing zijn.
Deelt u de mening dat glasvezelverbindingen kunnen bijdragen aan de concurrentiepositie van Nederland en dat burgers en bedrijven diensten kunnen afnemen die bij hun behoeften aansluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, goede digitale connectiviteit is essentieel voor de concurrentiepositie van Nederland. Het is dan ook de kabinetsdoelstelling dat in 2023 alle huishoudens in Nederland over een vaste internetverbinding van tenminste 100 Mbps beschikken. Glasvezel is één van de technologieën die snel internet mogelijk maken.
Deelt u ook de mening dat burgers en bedrijven op het platteland, inclusief de buitengebieden van gemeenten, glasvezelverbindingen zouden moeten kunnen krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per definitie. Conform onze nationale doelstelling moet elke burger en bedrijf in 2023 de beschikking hebben over internet met een snelheid van tenminste 100 Mbps maar daarvoor is niet in alle gevallen perse glasvezel nodig. Deze snelheid kan namelijk ook met andere technologieën worden gerealiseerd, zoals het opwaarderen van het kopernetwerk of met een coaxverbinding. Glasvezel is een middel en niet het doel op zich.
Deelt u de mening dat als een bedrijf plannen heeft om ook dunbevolkte gebieden te gaan voorzien van glasvezel, dat dit de voorkeur zou moeten hebben boven plannen van een bedrijf dat slechts dichtbevolkte gebieden wil «verglazen»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de markt om keuzes te maken waar en onder welke voorwaarden er glasvezel wordt aangelegd. Het is vervolgens aan de burger om te kiezen naar welk aanbod zijn of haar voorkeur uitgaat.
Bieden wet- en regelgeving nu de mogelijkheid om voorrang te geven aan plannen voor het aanleg van glasvezel in een hele gemeente inclusief de buitengebieden boven plannen die zich slechts op het dichtbevolkte deel van een gemeente richten? Zo ja, welke mogelijkheid betreft dit? Zo nee, waarom niet en acht u het zinvol om dergelijke wet- en regelgeving te ontwikkelen?
Nee. Aanbieders mogen vrij met elkaar concurreren naar de gunst van klanten. Die concurrentie heeft ervoor gezorgd dat Nederland internationaal koploper is met een hoogwaardige digitale infrastructuur. Dat is een goede zaak.
Bent u bereid om belemmeringen uit de (mededingings)wetgeving weg te nemen om bewonersinitiatieven en gemeenten meer ruimte te geven voor het aanleggen van glasvezelverbindingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om de bestaande mededingingswetgeving aan te passen. Samen met de ACM blijf ik de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend volgen. Wel zie ik dat de Europese staatssteunregels aanpassing behoeven, omdat zij in de praktijk moeilijk toepasbaar zijn. Ik wil graag meer ruimte voor het bieden van staatssteun door lokale overheden creëren. Decentrale overheden worden onder andere via de website samensnelinternet.nl en het kennisplatform snel internet geïnformeerd over staatssteunregels.
Deelt u de mening dat de aanleg van twee glasvezelnetten in (gedeelten) van gemeenten niet kosteneffectief is en dat dit voorkomen zou moeten worden? Zo ja, waarom en welke mogelijkheden bestaan er om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan marktpartijen om te besluiten wat zij kosteneffectief achten en wat niet.
Ik juich het echter niet toe als meerdere vraagbundelingstrajecten in hetzelfde gebied tegelijk lopen en daardoor het minimale aantal huishoudens voor een rendabele investering bij alle trajecten niet gehaald wordt. Het resultaat kan namelijk zijn dat er wel voldoende interesse is in glasvezelaansluitingen bij consumenten en bedrijven, maar dat partijen zich allemaal terugtrekken. Partijen kunnen ervoor kiezen de uitrol toch door te zetten ook al is de vraagbundeling niet gehaald of samen te werken aan de uitrol in het betreffende gebied zoals op een aantal plaatsen al gebeurt.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te gaan treffen om ervoor te zorgen dat in heel Nederland de toegang tot en beschikbaarheid van snel internet wordt gewaarborgd?
In juli van het vorig jaar heb ik het Actieplan Digitale Connectiviteit2 gepresenteerd met 42 acties, waaronder de ontwikkeling van een breedbandkaart (om de voortgang van de Nederlandse vaste infrastructuur te monitoren), om ervoor te zorgen dat Nederland koploper blijft met een hoogwaardige digitale infrastructuur en iedereen toegang heeft tot snel internet. Ik heb er vertrouwen in dat we die doelstelling zullen halen. Ik blijf dit nauwlettend volgen en zal de Kamer zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 17 oktober 20183 jaarlijks over de voortgang rapporteren. De eerste voortgangsrapportage ontvangt de Kamer eind dit jaar.
Kunt u bovenstaande vragen voor het aanstaande algemeen overleg Telecommunicatie op 4 april 2019 beantwoorden?
Ja, ik heb deze vragen hierbij voor het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 4 april beantwoord.