De beloning van topinkomens |
|
Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is bekend hoeveel bestuurders en leden van Raden van Toezicht in de (semi)publieke sector vallen onder de Wet normering topinkomens (WNT) en kan per sector (bij benadering) het aantal functionarissen worden gegeven dat onder de WNT valt? Neemt het aantal functionarissen dat onder de WNT valt toe? Wordt dit bijgehouden en zo nee, waarom niet?
De WNT is van toepassing op een groot aantal instellingen in de publieke en semipublieke sector. In 2019 hadden de ministeries die de WNT uitvoeren gezamenlijk circa 9.800 WNT-instellingen in beeld (zie tabel p. 18, Eindrapport wetsevaluatie WNT 2016–2018).
Het totaal aantal topfunctionarissen is niet exact bekend, maar het gaat naar schatting om zo’n 35.000 personen. Het aantal leidinggevende topfunctionarissen met dienstbetrekking bedroeg in 2018 een kleine 9.500, uitgesplitst naar sector:1
BZK-sector:
2.465
OCW-sector:
1.924
VWS-sector:
4.314
Wonen-sector:
403
BZ-sector:
153
Overige sectoren:
203
De algemene meldplicht is in 2017 bij wetswijziging opgeheven, omdat deze in administratief opzicht zeer belastend was. In plaats daarvan geldt per 1 januari 2018 voor alle WNT-instellingen de online-publicatieplicht. WNT-instellingen zijn verplicht hun WNT-verantwoording op internet openbaar te maken voor een periode van tenminste zeven jaar. De gegevens moeten vrij toegankelijk en eenvoudig te vinden zijn. Hiermee is de transparantie over de bezoldiging en ontslaguitkering van topfunctionarissen in principe gewaarborgd.
Zorginstellingen die jaarverantwoordingsplichtig zijn kunnen hun WNT-verantwoording (zoals opgenomen in de jaarrekening) publiceren in DigiMV. Alleen voor onderwijs, cultuur- en media-instellingen en woningbouwcorporaties is de meldplicht gehandhaafd (melden bij DUO respectievelijk de Autoriteit Wonen). Zie voor de meest recente aantallen van de sector Wonen de rapportage Woningcorporaties en de WNT in 2020, raadpleegbaar op www.ilent.nl/autoriteitwoningcorporaties.
Is bekend hoeveel publiek geld jaarlijks naar bestuurders, toezichthouders en andere functionarissen die onder de WNT vallen gaat?
Nee, dit is op macro niveau niet bekend.
Zijn er nog steeds bestuurders en toezichthouders die meer verdienen dan het wettelijk maximum zoals vastgelegd in de WNT? Zo ja, kunt u dit uitsplitsen in sectoren? Kunt u hierbij ook aangeven met hoeveel procent de WNT gemiddeld wordt overschreden en kunt u ook de hoogste uitschieters (geanonimiseerd) vermelden?
Ja. Daarbij kan het zowel gaan om topfunctionarissen die hiervoor toestemming hebben (op grond van een gehonoreerd uitzonderingsverzoek of van het overgangsrecht), als om niet toegestane overtredingen van het bezoldigingsmaximum, die dienen te worden terugbetaald aan de betreffende WNT-instelling. De aantallen zijn beperkt en voor alle sectoren is sprake van een dalende trend (wat verklaard wordt door uitfasering van het overgangsrecht). Uit het evaluatieonderzoek is gebleken dat in de periode 2016 t/m 2018 ongeveer 5 à 8 procent van alle topfunctionarissen het geldende bezoldigingsmaximum heeft overschreden. Dit betrof zowel toegestane overschrijdingen als overtredingen [bron: overkoepelend eindrapport wetsevaluatie WNT 2016–2020, p.23].
Elk jaar in december ontvangt de Tweede Kamer een rapportage van het aantal geconstateerde overtredingen en getroffen handhavingsmaatregelen per toezichthoudende instantie/sector. De Tweede Kamer ontvangt daarbij ook elk jaar een overzicht van de aantallen ingediende en (niet-)gehonoreerde uitzonderingsverzoeken. Zie voor de laatste jaarrapportage over 2020, Kamerstuk 30 111, nr. 126.
Wat doet het kabinet eraan om ervoor te zorgen dat de WNT overal nauwkeurig wordt nageleefd? Op welke wijze wordt opgetreden tegen het niet naleven van de WNT-normen?
Om naleving van de WNT te bevorderen wordt door de overheid ingezet op zowel communicatie en voorlichting als toezicht en handhaving.
Voor een goede naleving van de WNT is bekendmaking van (gewijzigde) wet- en regelgeving en uitleg en ondersteuning bij de juiste toepassing daarvan van groot belang. De website Topinkomens.nl, gehost door het Ministerie van BZK, is daarvoor het bekendste instrument en een veelgebruikt en gewaardeerd communicatiemiddel. Hierop is alle (nieuwe) wet- en regelgeving te vinden, als ook een Forum om vragen te stellen over wetsuitleg en een overzicht van veelgestelde vragen en antwoorden (Q&A’s).
(Accountants)controle, toezicht en handhaving van de WNT vormen belangrijke onderdelen van het WNT-systeem. Op alle drie de zogenaamde «regimes» van de WNT wordt toezicht gehouden, te weten op naleving van het bezoldigingsmaximum, de maximale ontslagvergoeding en de openbaarmakingsplicht. Over geconstateerde overtredingen en getroffen handhavingsmaatregelen wordt jaarlijks gerapporteerd aan de Tweede Kamer.
Indien een toezichthouder na onderzoek heeft vastgesteld dat er sprake is van een zogenaamde «onverschuldigde betaling», worden de betrokken topfunctionaris en de betreffende WNT-instelling hiervan schriftelijk in kennis gesteld. In veel gevallen betaalt de topfunctionaris het teveel ontvangen bedrag uit zichzelf terug aan de instelling en zijn handhavingsmaatregelen niet nodig. Indien de topfunctionaris de onverschuldigde betaling niet terugbetaalt en/of de WNT-instelling het bedrag niet terugvordert, zal handhaving worden ingezet en volgt een last onder dwangsom (en als daarop niet wordt terugbetaald, invordering door de betreffende Minister van het onverschuldigd betaalde bedrag).
Hoe vaak gebeurt het dat bestuurders en toezichthouders net één of enkele euro’s onder het wettelijk maximum zitten?
In het kader van de wetsevaluatie WNT is gebleken dat de meeste bezoldigingen van leidinggevende topfunctionarissen met dienstbetrekking tussen de zestig en honderd procent van het maximum zitten. Een beperkt deel van de toezichthoudende topfunctionarissen ontvangt een bezoldiging ter waarde van het maximum. Vrijwel alle toezichthouders zitten onder het maximum [bron: p. 24 Eindrapport wetsevaluatie WNT 2016–2020].
Hoe vaak wordt voor functionarissen waarvoor de WNT geldt gebruik gemaakt van externe inhuur? Kan dit per sector (bij benadering) worden weergegeven?
Voor leidinggevende topfunctionarissen is dit niet voor alle sectoren bekend. In de OCW-sectoren zijn ongeveer 300 topfunctionarissen extern ingehuurd. In de sector Wonen gaat het om 30 personen (2020). Voor toezichthoudende topfunctionarissen geldt dat deze welhaast per definitie niet in dienstbetrekking zijn, maar «ingehuurd» worden. Dat maakt voor de toepassing van de WNT overigens niet uit, zie antwoord op vraag 7.
Op welke wijze wordt voorkomen dat via externe inhuur of via andere constructies de WNT-normen worden omzeild?
Ook topfunctionarissen zonder dienstbetrekking vallen onder de WNT, ongeacht de gekozen juridische vorm op basis waarvan de functie wordt vervuld. Of iemand nu in dienstbetrekking is aangesteld of een andere vorm van een dienstverband heeft, op inhuurbasis werkt als ZZP-er, op detacheringsbasis of op wat voor manier dan ook. Bepalend voor de vraag of de WNT-normen van toepassing zijn, is niet zozeer de wijze van aanstelling, als wel of de functionaris kwalificeert als topfunctionaris (of niet).
Hoe wordt voorkomen dat functionarissen die op meerdere plekken (parttime) een onder de WNT vallende functie bekleden bij elkaar opgeteld meer verdienen dan volgens de WNT is toegestaan? Is er een overzicht (per sector) hoeveel functionarissen op meerdere plekken een functie bekleden die onder de WNT vallen?
Een dergelijk overzicht van personen bestaat niet. In algemene zin wordt cumulatie van bezoldiging sinds 1 januari 2018 gereguleerd d.m.v. de zogenaamde anticumulatiebepaling in de WNT. De anticumulatiebepaling geldt alleen voor leidinggevende topfunctionarissen in dienstbetrekking (niet voor toezichthoudende topfunctionarissen).
Vanaf het moment dat een leidinggevende topfunctionaris met een lopende dienstbetrekking bij een WNT-instelling tevens een dienstbetrekking als leidinggevende topfunctionaris bij een andere WNT-instelling aangaat, dan dienen deze leidinggevende topfunctionaris en de WNT-instelling waarmee de topfunctionaris het laatst een dienstverband aangaat ervoor te zorgen dat de gecumuleerde bezoldiging bij alle WNT-instellingen niet boven het voor het betreffende jaar geldende algemene bezoldigingsmaximum uitkomt.
De topfunctionaris dient zowel de WNT-instellingen waarbij hij/zij reeds een dienstbetrekking heeft als leidinggevende topfunctionaris als de WNT-instellingen waarmee hij/zij een dienstbetrekking als leidinggevende topfunctionaris aangaat, te informeren over zijn dienstbetrekkingen bij al deze WNT-instellingen. Primair geldt dus de plicht tot het melden voor de topfunctionaris. Van de WNT-instelling mag echter worden verwacht dat deze hun topfunctionaris actief op deze plicht wijst (vergelijkbaar met wijzen op de plicht om nevenfuncties te melden).
Is het toegestaan dat functionarissen die een functie in de publieke sector vervullen beloond worden volgens bijvoorbeeld de cao primair onderwijs en daarnaast volgens bijvoorbeeld de cao ziekenhuizen een toelage ontvangen? Kan hiermee iemand boven de WNT-norm uitkomen? Zo ja, hoe wenselijk vindt het kabinet dit soort aanvullende beloningen?
Het zou kunnen voorkomen dat functionarissen bij werkgevers in verschillende sectoren die onder de WNT vallen inkomsten uit verschillende bronnen genereren. Bij niet-topfunctionarissen is dit sowieso toegestaan (daarvoor geldt immers geen bezoldigingsmaximum). Leidinggevende topfunctionarissen in dienstbetrekking dienen rekening te houden met de anticumulatiebepaling. Het kabinet heeft in principe niets tegen aanvullende beloningen, mits deze – indien de WNT van toepassing is – niet leiden tot een overtreding van het toepasselijke bezoldigingsmaximum, casu quo een onverschuldigde betaling.
Is volgens het kabinet het doel van de WNT (het tegengaan van bovenmatige salarissen en ontslagvergoedingen) tot dusverre gehaald? Zo ja, kan dit worden toegelicht? Zo nee, wat gaat het kabinet eraan doen om de doelstelling alsnog te behalen en welk concreet tijdpad heeft het kabinet daarbij voor ogen?
Ja, de recente wetsevaluatie WNT 2016–2020, die in december 2020 naar de Tweede Kamer is gestuurd, heeft uitgewezen dat de doeltreffendheid van de WNT hoog is. De WNT is doeltreffend in het tegengaan van bovenmatige bezoldigingen en ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector. De WNT is iets minder doeltreffend waar het gaat om naleving van de openbaarmakingsplicht (zie Kamerstukken 2020–2021, 30- 111, nr. 125). Naar aanleiding van de evaluatie wordt een beperkte wetswijziging van de WNT voorbereid, op korte termijn ontvangt de Tweede Kamer daarover een brief.
Bent u ermee bekend dat in sommige gevallen bij organisaties die onder de WNT vallen accountantskantoren honderdduizenden euro’s ontvangen voor de controle van jaarstukken? Zo ja, wat zijn de redenen? En wat vindt u ervan dat er veel publiek geld naar commerciële accountantskantoren vloeit?
Ja, dat komt voor. De tijd die wordt besteed aan de jaarrekeningcontrole als geheel is divers en varieert tussen de 100 en 1.000 uur. De WNT-controle vormt in de praktijk vaak een onderdeel van de jaarrekeningcontrole. In het validatie-onderzoek accountants, uitgevoerd ter validering van de evaluatie-uitkomsten, is gebleken dat de gemiddelde accountantskosten voor de controle van een WNT-verantwoording circa € 3.500,– bedragen (per sector variërend van € 2.600,– tot € 4.300,–)2. Dat met de verplichte controle door accountants publiek geld naar commerciële accountantskantoren vloeit, is in mijn ogen noodzakelijk gegeven het maatschappelijk belang dat gediend is met externe en onafhankelijke controle door accountants.
Is het mogelijk om richtlijnen of anderszins prijsregulerende afspraken te maken over de kosten die accountants mogen vragen bij controle van jaarstukken van (semi-) publieke instellingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk en er is ook geen goede reden voor overheidsingrijpen. Prijsregulerende afspraken zijn verboden, deze verhinderen gezonde concurrentie en komen de facto neer op kartelvorming, iets wat het kabinet zeker niet wil stimuleren. In het verlengde hiervan is het de overheid niet toegestaan een faciliterende rol te vervullen in het vormen van prijsafspraken. De overheid heeft in beginsel wel de bevoegdheid om middels wetgeving een vaste prijs vast te stellen. Echter, van deze bevoegdheid wordt zeer terughoudend gebruik gemaakt aangezien de op de markt tot stand gekomen evenwichtsprijs leidend is. Het kabinet ziet in lijn met de beantwoording van vraag 11 geen maatschappelijk belang om vanuit wetgeving in te grijpen. Instellingen kunnen zelf kiezen welk accountantskantoor zij in de arm willen nemen, gehanteerde tarieven zijn daarbij een mogelijk beoordelingsaspect.
Echter, uit de evaluatie is gebleken dat de micro-doelmatigheid van de WNT, waarmee de doelmatigheid van de wet voor de WNT-instellingen wordt bedoeld, voor verbetering vatbaar is. De administratieve lasten – bestaande uit informatieverplichtingen en inhoudelijke verplichtingen die voortvloeien uit de WNT – worden door WNT-instellingen en accountants als hoog ervaren. De WNT wordt gezien als een complexe wet met veel aandacht voor het voorkomen van wetsontwijking. Dit heeft geresulteerd in lastig te doorgronden wet- en regelgeving, een aanzienlijke verantwoordingsplicht en, daaruit voortvloeiend, relatief hoge administratieve lasten voor WNT-instellingen. Het kabinet is dan ook voornemens om een beperkte wijziging van de WNT voor te bereiden, met de focus op verhoging van de doelmatigheid door vereenvoudiging.
Is bekend hoeveel uren toezichthouders in de verschillende sectoren gemiddeld besteden aan hun functie en wat de gemiddelde vergoedingen zijn? Kan dit per sector worden weergegeven?
De overheid houdt niet bij hoeveel uren toezichthoudende topfunctionarissen gemiddeld besteden aan hun functie. De gemiddelde vergoeding is evenmin exact bekend. Voor voorzitters en leden van de hoogste toezichthoudende organen geldt een percentage van 15 procent, respectievelijk 10 procent, van het bezoldigingsmaximum dat voor leidinggevende topfunctionarissen geldt als bezoldigingsmaximum.
Klopt het dat in bepaalde sectoren (zoals bijvoorbeeld het primair onderwijs) er steeds meer een verschuiving plaatsvindt van vrijwillige leden in Raden van Toezicht naar leden die betaald worden? Zo ja, wat vindt u van deze trend?
Of dit inderdaad een trend is in het toezicht is ons niet voor alle sectoren bekend. In de OCW-sectoren is deze trend de afgelopen jaren inderdaad zichtbaar. Dit past bij de bredere trend van professionalisering van het interne toezicht in het onderwijs.
Bent u het ermee eens dat het benoemen van bestuurders en toezichthouders nog te vaak binnen de eigen kring gebeurt? Wat gebeurt er concreet om te voorkomen dat werving en aanname binnen het eigen «(old boys) netwerk» gebeurt?
Wij kunnen niet beoordelen in hoeverre benoemingen in eigen kring plaatsvinden. Dat laat onverlet dat de diversiteit in de top van de (semi)publieke sector momenteel nog een belangrijk punt van aandacht is. Diversiteit in de top van de (semi)publieke sector is zowel voor de samenleving als voor de organisatie van belang. Daarom neemt dit kabinet verschillende maatregelen om meer diversiteit in de top te realiseren.
Voor grote vennootschappen in de (semi)publieke sector geldt dat zij sinds 1 januari jl. ambitieuze streefcijfers en plannen voor genderdiversiteit in de top moeten opstellen en rapporteren over hun voortgang bij het Diversiteitsportaal van de SER. Op 25 februari jl. is de kabinetsreactie omtrent genderdiversiteit in de top van de (semi)publieke sector aan de Tweede en Eerste Kamer verstuurd.3 Hierin benoemt het kabinet stevige maatregelen om meer genderdiversiteit in de top en subtop van de (semi)publieke sector te krijgen. Het kabinet legt zichzelf een streefcijfer op van 50% vrouwen in de top voor benoemingen van zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en adviescolleges. Daarnaast komt er een wettelijke verplichting om een streefcijfer te formuleren voor de (sub)top van organisaties binnen de (semi)publieke sector. Tevens wordt er ingezet op een goede monitor en het delen van goede voorbeelden en ervaringen wat betreft (gender)diversiteit met grote organisaties in de (semi)publieke sector.
Bent u het ermee eens dat het in beginsel onwenselijk is dat een Raad van Toezicht de eigen beloning vaststelt? Aan wie leggen zij verantwoording af over de motivatie en de hoogte van het bedrag? Deelt u ook de mening dat overleg met bestuur en medezeggenschap een vereiste zou moeten zijn?
ls het gaat om vergoedingen aan de leden van een Raad van Toezicht geldt de WNT-norm als maximum, dus daaronder moet men sowieso blijven. Waar het de besluitvorming over de hoogte van de vergoeding betreft, is het niet ongebruikelijk dat daarvoor een renumeratiecommissie wordt ingesteld om hiervoor een voorstel te doen. Maar uiteindelijk is de Raad van Toezicht doorgaans zelf het hoogste gezag en stelt het dus voor zichzelf vast.
In dit verband is het relevant te vermelden dat de wijze van vaststelling van beloningen van leden van Raden van Toezicht heel verschillend is en niet wordt geregeld via de WNT, maar via onder meer de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) of, in het geval van ZBO’s, door de verantwoordelijke (vak)Minister op grond van de betreffende instellingswet.
Wat betreft het verplicht overleg met bestuur en de medezeggenschap: de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) schrijft voor dat tenminste twee keer per jaar in de overlegvergadering tussen de ondernemer en ondernemingsraad de algemene gang van zaken van de onderneming worden besproken. De aanwezigheid van een of meer leden van de Raad van Toezicht is daarbij verplicht. Voor ondernemingen waarin ten minste 100 personen werkzaam zijn, geldt dat de ondernemer ten behoeve van dit overleg ten minste eenmaal per jaar schriftelijke informatie dient te verstrekken aan de ondernemingsraad over het totaal van de vergoedingen dat wordt verstrekt aan het toezichthoudend orgaan. Hoewel de medezeggenschap dus geen rol speelt bij de vaststelling van de beloningen van toezichthouders, zijn de verstrekte beloningen wel onderwerp van gesprek tijdens het overleg over de algemene gang van zaken van de onderneming. Het begrip onderneming is in de WOR ruim geformuleerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook ziekenhuizen, overheidsdiensten en gemeentelijke instellingen.
Bent u bereid de medezeggenschap instemmingsrecht te geven over de hoogte van de vergoeding van leden van Raden van Toezicht? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 16. Daarnaast is een instemmingrecht vanuit het oogpunt van de medezeggenschap ook niet wenselijk. Op grond van de WOR heeft de ondernemingsraad instemmingsrecht ten aanzien van voorgenomen besluiten van de ondernemer betreffende zaken die mogelijk directe gevolgen hebben voor alle of een deel van de werknemers. Primaire arbeidsvoorwaarden, zoals loon, behoren niet tot de regelingen waarvoor het instemmingsrecht is toegekend.
Op welke wijze hebben bewindspersonen, wanneer zij voor publieke instellingen toezichthouders aanstellen en ontslaan, zicht op het functioneren en de kwaliteit van deze toezichthouders?
Indien bewindspersonen een taak hebben om toezichthouders aan te stellen of ontslaan, vormen zij zich op basis van hen aangeleverde informatie een beeld over de kwaliteit van de toezichthouder en zijn of haar functioneren tot dusverre. De wijze waarop het toezicht binnen en op publieke instellingen is ingericht inclusief mogelijke rapportageverplichtingen, is zeer divers en verschilt o.a. per gekozen rechtspersoon (stichting, vereniging, etc). Gezien het brede scala aan vormen van toezicht en dus ook aan (interne en externe) toezichthouders, is een eenduidig antwoord op deze vraag niet mogelijk.
Hoe vaak komt het voor dat toezichthouders door bewindspersonen om tekst en uitleg worden gevraagd vanwege te hoge vergoedingen bij (semi-) publieke instellingen?
Ervan uitgaande dat met «te hoge vergoedingen» niet-toegestane overtredingen van het toepasselijke bezoldigingsmaximum in de zin van de WNT worden bedoeld, is het antwoord dat dit voor zover bekend niet voorkomt. Wanneer de accountant een overtreding meldt/constateert, volgt nader onderzoek door de betreffende WNT-toezichthouder.
Het bericht 'FIOD schorst speciale eenheid ‘onaanvaardbaar lang' |
|
Ingrid Michon (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «FIOD schorst speciale eenheid «onaanvaardbaar lang»»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat het landelijk opererende Team Specialistische Operaties (TSO) nog steeds op non-actief is gesteld? Klopt het voorts dat er door een rechter is besloten dat deze schorsing «onaanvaardbaar lang» is?
Met de medewerkers van het TSO en betrokkenen van de FIOD vinden mediationgesprekken plaats met als doel te onderzoeken of het vertrouwen zodanig kan worden hersteld om tot werkhervatting in de eigen functie over te kunnen gaan. In zijn uitspraak heeft de rechter gewezen op een onaanvaardbare lange schorsing.
Klopt het dat werknemers alleen bij zwaarwegende omstandigheden en voor een beperkte periode op non-actief mogen worden gesteld? Is dat hier volgens u het geval?
Tot een non-actiefstelling wordt enkel overgegaan, indien sprake is van zwaarwegende omstandigheden. Er is sprake van zwaarwegende omstandigheden vanwege het ontbreken van een onbegrensd vertrouwen tussen het team en de leidinggevenden, die de bijzondere aard van de werkzaamheden vereist.
Klopt het dat de FIOD overweegt om het TSO op te heffen? Bent u het met eens met de stelling dat het belang van het werk van dit team te groot is om het op te heffen? Wat gaat u doen om opheffing te voorkomen?
De FIOD heeft op dit moment niet de intentie het TSO op te heffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de FIOD er alles aan gaat doen om het TSO op een verantwoorde en veilige wijze de werkzaamheden te laten hervatten? Wanneer verwacht u de spoedige oplossing die door de directie van het FIOD is toegezegd?
Met de medewerkers van het TSO en betrokkenen van de FIOD vinden mediationgesprekken plaats met als doel te onderzoeken of het vertrouwen zodanig kan worden hersteld om tot werkhervatting in de eigen functie over te kunnen gaan.
Hoe wordt voorkomen dat dit soort situaties zich in de toekomst opnieuw voordoen? Is het u bekend of er door de FIOD-directie gekeken gaat worden naar de werksfeer en werkcultuur?
De ontstane problematiek rond het TSO betreft een unieke situatie. Om herhaling te voorkomen zal de FIOD nadere helderheid verschaffen over specifieke procedures en richtlijnen die in bijzondere werkprocessen van toepassing zijn. Daarnaast is er binnen de FIOD doorlopend aandacht voor onderwerpen als de werksfeer en cultuur. De FIOD volgt de reguliere cyclus van personeelsgesprekken en het medewerkersonderzoek en programma’s van de Belastingdienst zoals leiderschap en cultuur.
Klopt het dat, gedurende de schorsing van het team TSO, de werkzaamheden van dat team zijn overgenomen door ketenpartners, zoals de politie? Klopt het voorts dat de ketenpartners het afluisteren van verdachten niet hebben voortgezet, maar alleen de hoogstnodige plaatsingen hebben verricht? Is de voortgang van lopende onderzoeken op die manier niet gehinderd?
Er is geen sprake van de hindering van de voortgang van lopende onderzoeken. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door anderen binnen en (met behulp van politie en Douane) buiten de FIOD overgenomen.
Het bericht dat de Belgische overheid gokreclames aan banden gaat leggen |
|
Michiel van Nispen (SP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Belgische federale regering gokreclames wil gaan verbieden?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het staat met het door u aangekondigde voorstel voor de zomer een wijziging van de Wet op de kansspelen aan de Kamer te sturen om reclame voor risicovolle kansspelen in te perken? Op welke termijn wordt dit wetsvoorstel aan de Kamer gestuurd?
Op dit moment wordt gewerkt aan de maatregelen om reclame voor risicovolle kansspelen verder in te perken, zoals aangekondigd in de brieven aan uw Kamer van 17 maart en 21 april.2 Ik ben voornemens om eerst het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen aan te passen. Daarin zijn momenteel regels opgenomen over reclame en de gerichtheid daarvan. Het beoogde verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen kan naar verwachting in grote mate met een aanpassing van het Besluit ingevuld worden. Het conceptbesluit wordt momenteel uitgewerkt en ligt op koers om voor de zomer in consultatie te worden gegeven. Beoogd wordt om gelijktijdig de voorhangprocedure te starten. Daarna zal ik bezien in hoeverre de wet op de kansspelen nog aanvullend wijziging op dit punt behoeft.
Heeft u inmiddels het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen aangepast en dit ter consultatie aangeboden? Zo nee, wanneer denkt u dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen reeds aangepast zodat bijvoorbeeld rolmodellen, geen rol meer mogen spelen in reclames voor risicovolle kansspelen? Zo ja, kunt u aangeven wat u precies aan deze regeling heeft gewijzigd en per wanneer de nieuwe regeling in werking treedt? Zo nee, waarom niet en per wanneer kan de Kamer de gewijzigde Regeling dan wel verwachten?
De wijzigingsregeling Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen is op 2 mei 2022 gepubliceerd in de Staatscourant. Met de wijziging wordt de inzet van rolmodellen bij reclame voor risicovolle kansspelen verboden. De regeling treedt per 30 juni 2022 in werking.
Kunt u aangeven in hoeverre alle vergunde aanbieders van kansspelen zich houden aan de afspraken die u met de sector heeft gemaakt, in het bijzonder de volgende afspraken: geen reclame op de radio, geen reclame in de buitenruimte, geen reclame in de geprinte media, en het hanteren van kortere tijdsvensters voor tv-reclames? Bent u tevreden over de naleving van deze afspraken? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals in de brief van 21 april 2022 gemeld, is de sector nog bezig met de implementatie.3 De gesprekken over het opnemen van de afspraken in de Reclamecode online kansspelen, waarmee de afspraken algemeen verbindend zouden worden, zijn nog niet afgerond. Ik vind het belangrijk dat de sector zich maximaal inspant om de gemaakte afspraken in juni zo spoedig en volledig mogelijk te implementeren. Zoals aangekondigd in mijn brief van 21 april verwacht ik in het najaar nieuwe cijfers met uw Kamer te delen. Ondertussen werk ik aan de aanpassing van het besluit Werving, reclame en verslavingspreventie waarin dit soort aspecten ook aan bod komen.
Kunt u aangeven hoe de vergunde aanbieders invulling hebben gegeven aan de open norm voor limieten en het beperken van de communicatie over bonussen? Heeft de Kansspelautoriteit voldoende capaciteit om erop toe te zien dat vergunde aanbieders zich nu inderdaad aan de geest van de wet houden? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 21 april heb ik met de sector gesproken en hen gevraagd te kijken naar mogelijke kaders voor speellimieten. Een aantal partijen heeft inmiddels al enkele limieten verlaagd. Zo is de maximale speelduur bij veel aanbieders tot acht uur per dag beperkt en zijn bijvoorbeeld limieten van 400 euro per maand ingesteld voor jongeren.4 Daarnaast hebben de twee brancheorganisaties voor online kansspelen zich eraan gecommitteerd om de online communicatie over bonussen verder te beperken. Ik juich toe dat de sector haar verantwoordelijkheid neemt door deze afspraken te maken.
De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de wet- en regelgeving ten aanzien van limieten en bonussen. De Ksa heeft momenteel voldoende capaciteit om toezicht te houden op de geldende wet- en regelgeving. Zij vult dit toezicht risicogestuurd in en acteert op basis van eigen onderzoek en signalen die aan de Ksa worden gemeld. Of de aanbieders zich houden aan de regels in het kader van zelfregulering is aan de brancheorganisaties en de Reclamecodecommissie.
Kunt u ingaan op de opmerking van de Belgische Minister van Justitie dat tijdens de coronapandemie het aantal gokkers fors is gestegen, onder jongeren zelfs een stijging van 43 procent? Heeft u reden om aan te nemen dat dit in Nederland anders is en waarop baseert u dit?
De vraag of jongeren (meer) zijn gaan deelnemen aan kansspelen in de periode dat coronamaatregelen golden heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 17 maart jl. beantwoord.5 Ik heb via het WODC de onderzoekers van de nieuwe meting modernisering kansspelbeleid (2021) gevraagd om een analyse van de data die zij reeds verzameld hebben ten behoeve van het eerdere onderzoek. De onderzoekers laten zien dat deelname aan online kansspelen tijdens het eerste jaar met coronamaatregelen is toegenomen.6 Deze toename is niet aantoonbaar onder jongeren (16 tot en met 24 jaar).
De Belgische overheid noemt dat op basis van internationaal onderzoek naar voren komt dat zo'n 40 procent van de winst van gokbedrijven afkomstig is van mensen met een gokverslaving, bent u bekend met dit onderzoek en wat is uw reactie op de bevindingen? Geldt dit ook voor de gokbedrijven waar de Nederlandse staat in deel neemt?
In Nederland is niet een dergelijk onderzoek uitgevoerd. Het is dan ook de vraag in hoeverre de resultaten uit dit onderzoek van toepassing zijn op de situatie in Nederland en of het dan gaat om illegale of legale aanbieders. Dat neemt niet weg dat verslavingspreventie te allen tijde, bij alle aanbieders, hoog in het vaandel moet staan. Met de wet Kansspelen op afstand is een fors maatregelenpakket in werking getreden om te voorkomen dat iemand een kansspelverslaving ontwikkelt. Aanbieders zijn verplicht in te grijpen wanneer iemand problematisch speelgedrag ontwikkelt. In het uiterste geval wordt een speler ingeschreven in CRUKS. Aanbieders dragen ook af aan het verslavingspreventiefonds, zodat passende hulp kan worden geboden, onderzoek naar verslavingspreventie kan worden gedaan en nieuwe inzichten op het gebied van verslavingspreventie kunnen worden ingezet.
In 2024 wordt de wet Kansspelen op afstand geëvalueerd. De mate waarin het doel van het voorkomen van kansspelverslaving wordt gerealiseerd maakt daar onderdeel van uit.
Recente nihilstellingen in de kinderopvangtoeslag |
|
Farid Azarkan (DENK), Renske Leijten (SP), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel mensen onlangs een «nihilstelling» hebben gekregen over de kinderopvang over 2020 en/of 2021?1
In totaal zijn voor het jaar 2020 718.000 aanvragen kinderopvangtoeslag gedaan. Hiervan zijn in de fase van definitieve toekenning 585.000 aanvragen direct vastgesteld. Voor 133.000 aanvragen heeft Toeslagen huishoudens per brief verzocht (aanvullende) gegevens aan te leveren. In 38.000 gevallen is niet gereageerd op het eerste informatieverzoek en werd een rappel gestuurd. Uiteindelijk kon Toeslagen over het jaar 2020 in 4.500 gevallen niet vaststellen of er kinderopvang is afgenomen en is daarom overgegaan tot een nihilstelling. Aanvullend is op verzoek van enkele honderden aanvragers de KOT op eigen verzoek nihil gesteld omdat geen opvang werd afgenomen. Ook kan tijdens de handmatige behandeling in overleg met de burger de aanvraag zijn stopgezet, omdat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond. Om hoeveel gevallen dit gaat is helaas niet uit de data op te maken. Voor het toeslagjaar 2021 heeft de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag nog niet plaatsgevonden en is er dus nog geen sprake van nihilstellingen.
Kunt u aangeven hoe de nihilstelling is ingericht na het rapport Ongekend Onrecht van de parlementaire ondervragingscommissie?2
In het rapport «Ongekend onrecht» levert de parlementaire ondervragingscommissie terechte kritiek op het proces omtrent nihilstellingen bij de kinderopvangtoeslag. Aanvragen van ouders werden bijvoorbeeld op nihil gesteld, voordat ouders werden geïnformeerd over het ontbreken van gegevens en ouders werden onvoldoende in de gelegenheid gesteld om ontbrekende gegevens aan te leveren. Inmiddels heeft Toeslagen onderstaande vaste processtappen ingebouwd, die doorlopen moeten worden voordat tot nihil stellen wordt overgegaan.
De fase van definitief toekennen start rond eind mei een jaar na het betreffende toeslagjaar. Als Toeslagen in deze fase constateert dat er sprake is van geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie, dan krijgen aanvragers voor de zomervakantie eerst een vraagbrief met een verzoek om aanvullende gegevens aan te leveren. Zonder reactie volgt na de zomervakantie een rappelbrief ter herinnering. Wanneer ook geen reactie volgt op het rappel, moet Toeslagen uitgaan van de beschikbare informatie. Er wordt dan een brief verzonden waarin wordt aangekondigd dat Toeslagen de toeslag «op nihil gaat stellen», waarom dit het geval is, wat de vervolgstappen zijn en wat een aanvrager kan doen als deze het hier niet mee eens is. Aansluitend wordt de formele beschikking gestuurd waartegen een aanvrager bezwaar kan maken.
Vanaf de definitieve toekenning over 2021 bouwt Toeslagen een extra herinneringsmoment in. Tussen de vraagbrief en de rappelbrief wordt een zogenoemde «pre-rappel»-brief verzonden. Daarnaast is in overeenstemming met aangenomen wetgeving per 2021 voor de fase van definitieve toekenning een zienswijzeprocedure ingericht, die de ouder de mogelijkheid geeft om te reageren op een voorgenomen besluit. Dit wordt toegepast als er nadelige gevolgen voor de belanghebbende kunnen ontstaan die mogelijk onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen van de vast te stellen beschikking.
Vooraf, in de fase van voorlopige toekenning, probeert Toeslagen op verschillende manieren burgers te helpen hun aanvraag zo goed mogelijk aan te laten sluiten op hun actuele situatie. Hiermee kunnen nihilstellingen niet in het geheel worden voorkomen, maar wordt gepoogd om de hoogte van de terugvorderingen te beperken. Er is bijvoorbeeld persoonlijke begeleiding ingericht voor burgers die moeite hebben met de toeslagensystematiek. Daarnaast worden ouders middels het traject «Eerder signaleren» geattendeerd wanneer hun gegevens niet overeenkomen met de bij Toeslagen bekende gegevens en werden in 2021 burgers met een pilot actief telefonisch benaderd, wanneer zij niet op een attendering reageerden. Zoals toegezegd in de Kamerbrief over de voortgang van het verbetertraject kinderopvangtoeslag3 zal Toeslagen in 2022 het bellen van ouders verder uitbreiden en mogelijkheden verkennen om de effectiviteit van deze attenderingen en de toekenningszekerheid voor de burger te vergroten.
Worden mensen persoonlijk benaderd of individueel uitgenodigd als zij niet reageren op een informatieverzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals hierboven beschreven ontvangen aanvragers op verschillende momenten schriftelijke berichten van Toeslagen met het verzoek om contact op te nemen en/of gegevens aan te vullen. In een aantal gevallen is er ook sprake van telefonisch contact. Vanwege beperkte capaciteit en omdat Toeslagen in veel gevallen helaas niet over een telefoonnummer beschikt, kan niet iedereen worden gebeld. Daarnaast worden burgers zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 in de fase van voorlopige toekenning benaderd om een foutieve aanvraag te voorkomen, waarbij het bellen van ouders wordt uitgebreid.
Op welke wijze wordt het proportioneel terugvorderen vormgegeven en ook uitgelegd aan inwoners die toeslagen moeten terugbetalen?
Toeslagen hanteert sinds 20 december 2019 het zogenaamde «proportioneel vaststellen», zoals opgenomen in het «Verzamelbesluit Toeslagen». Dit houdt in dat een ouder aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag op basis van de door hem of zijn partner daadwerkelijk betaalde kosten voor kinderopvang. Als uit controle blijkt dat de ouder niet volledig de kosten van kinderopvang heeft betaald, stelt Toeslagen het recht op kinderopvangtoeslag vast naar rato van het bedrag aan kosten dat de ouder wel tijdig heeft betaald aan de kinderopvangorganisatie, dat wil zeggen vóór 1 juli4 van het jaar volgend op het berekeningsjaar. In dit geval volgt dus enkel een terugvordering over het ontvangen voorschot toeslag, waarvoor geen kosten door de ouder of partner zijn gemaakt. De burger wordt hiervan op de hoogte gesteld door Toeslagen en wordt de gelegenheid geboden om aanvullende gegevens aan te leveren. Toeslagen kent daarnaast de mogelijkheid om in situaties met bijzondere omstandigheden een terugvordering te matigen. Dit wordt per individuele situatie beoordeeld aan de hand van de kaders die daarvoor gelden in het Verzamelbesluit.
Hoe zijn de mensen geselecteerd die een brief om gegevens te leveren over de rechtmatigheid van kinderopvangtoeslag, geselecteerd? Is dit op basis van risicoprofielen gebeurd of op basis van daadwerkelijke gedragingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, worden in de fase van definitief toekennen voor alle aanvragers de benodigde gegevens, verzameld en gecontroleerd, zoals voor de kinderopvangtoeslag bijvoorbeeld jaarinkomens en genoten uren kinderopvang. Er wordt dus geen selectie gemaakt en er wordt ook geen gebruik gemaakt van risicoprofielen. Wanneer Toeslagen geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie heeft ontvangen, kan de hoogte van de toeslag niet correct worden vastgesteld en worden de in antwoord op vraag 2 genoemde vervolgacties in gang gezet.
Klopt het dat bij het opvragen van gegevens omtrent de rechtmatigheid niet is aangegeven welke gegevens aangeleverd moesten worden, noch een termijn is gesteld waarbinnen de gegevens moeten zijn geleverd? Kunt u de brief die is verstuurd aan toeslagenontvangers (geanonimiseerd) aan de Kamer sturen?
Het klopt niet dat gedurende het proces van opvragen van gegevens niet wordt aangegeven welke gegevens aangeleverd moeten worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 ontvangen aanvragers op verschillende momenten schriftelijke berichten van Toeslagen met het verzoek om contact op te nemen en/of gegevens aan te vullen. Hierbij is vermeld om welke gegevens het gaat en binnen welke termijn de aanvrager moet reageren. Ook in de casus bij de door u onderhands meegestuurde berichten hebben voorafgaand aan de betreffende brief en toeslagbeschikking deze contactmomenten plaatsgevonden.
In bijlagen 1 tot en met 4 ontvangt u enkele modelbrieven en het invulformulier voor het aanvullen van gegevens. Daarnaast wordt in de beschikkingen verwezen naar een specificatie van de gegevens op «Mijn toeslagen», op basis waarvan tot een besluit is gekomen. In bijlage 5 ontvangt u een geanonimiseerd overzicht van de gegevens van een burger die nihil is gesteld op basis van het ontbreken van gegevens over het aantal genoten uren kinderopvang.
Klopt het tevens dat bij de nihilstelling die mensen ontvangen niet wordt aangegeven waarom iemand geen recht op kinderopvangtoeslag heeft over het desbetreffende jaar? Waarom is hier geen gewijzigd beleid naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht?
Zoals in antwoord op vraag 2 en 6 beschreven, wordt op verschillende momenten contact gezocht met aanvragers (veelal schriftelijk), om ze te informeren en de gelegenheid te bieden aanvullende gegevens te verstrekken voordat over wordt gegaan tot een nihilstelling. Ook in onderliggende casus zijn deze stappen doorlopen.
Het klopt dat de gronden op basis waarvan nihil is gesteld en waartegen de burger in bezwaar kan gaan, op dit moment niet in de, automatisch gegenereerde, formele (systeem)beschikking worden vermeld. De nadere toelichting is momenteel onderdeel van de voorafgaand aan de beschikking verzonden aankondigingsbrief, waarin het besluit om over te gaan tot nihilstellen wordt toegelicht en er meer ruimte is voor maatwerk. In het verleden is, zoals ook aan de Kamer is meegedeeld5, bewust gekozen om de (systeem)beschikkingen beknopter te maken. Dit betekende onder andere een vereenvoudiging voor burgers en een besparing in kosten ten opzichte van de vaak uitgebreide (juridische) toelichting en het daaruit volgende substantiële formaat van beschikkingen. Aanvullend wordt in de beschikking verwezen naar een specificatie van de gegevens op basis waarvan een besluit is genomen in «Mijn toeslagen» en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting.
Toeslagen heeft de wens om hierin een middenweg te vinden en een begrijpelijke toelichting van de nihilstelling op te nemen in de beschikking. Vanwege systeembeperkingen en andere prioriteiten op het IV-portfolio, is het niet goed mogelijk om dit (op korte termijn) te verwezenlijken. In beginsel dienen de gronden op basis waarvan nihil is gesteld en waartegen de burger in bezwaar kan gaan, ook in de formele beschikking vermeld te worden. Toeslagen neemt mede daarom ieder bezwaar in behandeling waarin de burger kenbaar maakt het niet eens te zijn met de beschikking. Mocht een bezwaar onvoldoende of in het geheel geen redenen bevatten, dan wordt de indiener in de gelegenheid gesteld om dit alsnog aan te vullen.
De brieven en toeslagbeschikkingen worden voor de burger al wel begrijpelijker gemaakt. Het project «Verbeteren brieven» heeft als doel om alle ruim 500 type brieven die door en namens Toeslagen worden verzonden, op een constant hoog niveau te brengen en te houden. Duidelijkere brieven kunnen bijdragen aan meer begrip, vertrouwen en minder (hoge) terugvorderingen. De vraagbrief, rappelbrief en de brief voorafgaand aan de formele beschikking zijn in 2020 en 2021 al herschreven. In het kader van het verbeteren van de dienstverlening en rechtsbescherming wordt ook gewerkt aan het verbeteren van de beschikkingen.
Klopt het dat er geen inhoudelijk motivering wordt gegeven van de nihilstelling? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot betere dienstverlening en rechtsbescherming van toeslagenontvangers?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom wordt in de nieuwe beschikking met de nihilstelling opnieuw gesteld dat mensen snel moeten betalen of dat zij binnen 24 termijnen betaald moeten hebben? Kunt u aangeven waarom dit beleid niet gewijzigd is?
Het beleid rond de betalingstermijnen is niet gewijzigd, omdat Toeslagen hiermee uitvoering geeft aan de wettelijke betaaltermijn van zes weken. Ook biedt Toeslagen standaard in de terugvorderingsbeschikking de mogelijkheid aan om het volledige bedrag verspreid over 24 maanden te betalen. Hier kan zonder voorwaarden gebruik van worden gemaakt, ongeacht de financiële situatie van de burger. Deze «standaard betalingsregeling» past bij de financiële situatie van veel mensen.
Aanvullend biedt Toeslagen aan burgers die het volledige bedrag niet ineens of in 24 maandelijkse termijnen kunnen betalen, de mogelijkheid om een «persoonlijke betalingsregeling» af te sluiten. Daarbij wordt de betalingscapaciteit van de burger getoetst (kort gezegd: wat kan een burger missen) en wordt op basis hiervan het af te lossen maandbedrag vastgesteld. Een eventueel restbedrag wordt na de 24 maanden waarin dit maandbedrag is betaald in principe niet ingevorderd. In de beschikking wordt de burger op deze mogelijkheid gewezen, en deze mogelijkheid bestaat alleen voor burgers die daadwerkelijk beperkte betalingscapaciteit hebben.
Toeslagen werkt wel aan verbeteringen rond deze betaalmogelijkheden, zowel voor de korte, als de lange termijn. Mede in het kader van de opstart van invordering van toeslagschulden, is onderzoek uitgevoerd naar de doenlijkheid van de invordering. Uw Kamer heeft dit rapport in december ontvangen. Uit dit rapport bleek onder andere dat zowel de aanvraagprocedure als het aanvraagformulier voor de persoonlijke betalingsregeling als complex werd ervaren. Toeslagen heeft daarom het aanvraagformulier vereenvoudigd. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om dit formulier op korte termijn ook te digitaliseren. De verwachting is dat dit in augustus beschikbaar komt. Daarnaast worden de invorderingsbrieven meegenomen in de eerdergenoemde brede herziening van de brieven en beschikkingen.
Toeslagen werkt daarnaast aan een uitwerking van de invorderingsstrategie. Hierover is uw Kamer in maart geïnformeerd. Belangrijk uitgangspunt in de strategie is onder andere dat Toeslagen burgers wil stimuleren over te gaan tot vrijwillige betaling en dat zij zich melden wanneer zij niet (meer) kunnen betalen. Er wordt gestreefd naar een meer persoonsgerichte benadering, waarbij dwanginvordering alleen als uiterste middel wordt ingezet, het bestaansminimum wordt beschermd en voor zover mogelijk betalingsproblemen bij burgers worden voorkomen. Deze uitgangspunten leveren een belangrijke bijdrage aan een proportionele inzet van invorderingsactiviteiten, toegankelijke en laagdrempelige betaalmogelijkheden zijn hier een belangrijk onderdeel van. In de zomer van dit jaar is het voornemen een uitwerking van de invorderingsstrategie aan uw Kamer toe te sturen.
Hoe moeten mensen succesvol een bezwaar aantekenen als zij niet weten waarom zij geen recht op kinderopvangtoeslag hebben?
Het is van groot belang dat voor mensen duidelijk is waarom zij geen recht op kinderopvangtoeslag hebben, zodat ze weten waartegen bezwaar aangetekend kan worden. Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, ontvangen aanvragers voordat er sprake is van een nihilstelling verschillende brieven van Toeslagen waarin de burger wordt geïnformeerd en in de gelegenheid wordt gesteld om gegevens te corrigeren of aan te vullen. In de definitieve beschikking staat vermeld hoe bezwaar kan worden aangetekend en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting op een beschikking.
Dat Toeslagen op verschillende momenten en op verschillende manieren de burger inlicht over de voor bezwaar relevante gegevens, neemt niet weg dat dit momenteel niet ook onderdeel is van de formele beschikking waartegen bezwaar kan worden gemaakt, terwijl dit formeel wel zou moeten. Zoals eerder aangegeven wordt daarom ieder bezwaar in behandeling genomen waarin de burger kenbaar maakt het niet eens te zijn met de beschikking. Of een bezwaar ook daadwerkelijk succesvol is, blijft afhankelijk van de feitelijke situatie van de burger en de beschikbare feitelijke informatie die onder andere door de burger wordt aangeleverd. In het beoordelen van bewijzen zoekt Toeslagen nadrukkelijk de ruimte om de burger tegemoet te komen. Zoals ook aangegeven in antwoord op vragen 7 en 8 is het de wens van Toeslagen om een begrijpelijkere toelichting in de formele (systeem)beschikking op te nemen, maar is dit om IV-technische redenen (op korte termijn) niet goed mogelijk.
Erkent u dat mensen niet alleen in een bezwaarprocedure bezwaar moeten kunnen maken tegen de (hoogte van de) terugbetaling, maar dat zij ook te horen moeten krijgen waarom zij gecontroleerd zijn om zich daartegen ook te kunnen verweren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is van belang dat burgers die een toeslag aanvragen weten waar ze aan toe zijn. In de fase van definitief toekennen worden voor alle aanvragers de benodigde gegevens verzameld en gecontroleerd. Er is hier dus geen specifieke reden te noemen waarom de aanvrager wordt gecontroleerd. Wanneer Toeslagen geen, onvoldoende of tegenstrijdige informatie heeft ontvangen, kan de hoogte van de toeslag niet correct worden vastgesteld. Aanvragers waarvoor dit geldt worden benaderd met een vraagbrief en zo nodig een rappel, waarin wordt toegelicht waarom ze worden benaderd en wat eventuele gevolgen zijn als Toeslagen geen aanvullende gegevens ontvangt.
Kunt u aangeven hoeveel bezwaarprocedures er op dit moment lopen voor de jaren 2020 en 2021 tegen opgelegde nihilstellingen?
Over 2020 zijn er op dit moment circa 450 bezwaren binnengekomen van burgers die ook een nihilstelling voor de kinderopvangtoeslag opgelegd hebben gekregen. De mogelijkheid bestaat dat een klein deel van deze bezwaren niet tegen de opgelegde nihilstelling is gericht, dit is helaas niet uit de data op te maken. Voor 2021 is de fase van definitief toekennen nog niet gestart en zijn er dus nog geen definitieve toeslagbeschikkingen verstuurd waartegen in bezwaar kan worden gegaan.
Hoe is geborgd dat mensen de informatie krijgen die zijn nodig hebben om succesvol een bezwaar te kunnen indienen?
In de definitieve beschikking staat vermeld hoe bezwaar kan worden aangetekend en wordt naar «Mijn toeslagen» verwezen voor een specificatie van de gegevens waarmee de hoogte van de definitieve toeslag is berekend en wordt verwezen naar de BelastingTelefoon voor een mondelinge toelichting. Indien de burger niet alle benodigde gegevens verstrekt om tot een zorgvuldig besluit te komen, worden deze door de behandelaar bij de burger opgevraagd. Toeslagen streeft ernaar daarbij niet enkel aan te geven welke stukken nodig zijn, maar ook waarom deze nodig zijn. Wanneer de burger behoefte heeft aan specifieke aanvullende informatie, kan dit worden aangegeven en worden deze zo mogelijk door de behandelaar verstrekt. Daarnaast kan een burger, ook als deze niet tijdig bezwaar maakt, alsnog aanspraak maken op een toeslag. Een burger kan tot vijf jaar na afloop van het berekeningsjaar een herzieningsverzoek indienen. Om de burger te faciliteren, is het kwaliteitsproces beter ingericht, zodat geborgd is dat informatie relevant voor het recht op toeslagen bewaard blijft.
Erkent u dat informatievoorziening essentieel is voor de rechtsbescherming van inwoners? En dat de Belastingdienst, door besluiten niet te motiveren, voorbijgaat aan een belangrijk element van de democratische rechtsstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik erken dat informatievoorziening essentieel is voor de rechtsbescherming van inwoners. Ik vind evenwel de stelling dat Toeslagen voorbijgaat aan een belangrijk element van de democratische rechtsstaat door besluiten niet te motiveren, te ver voeren. Zoals aangegeven in antwoord op vragen 2 en 10 wordt de burger op verschillende momenten geïnformeerd en wordt een motivatie in het besluit tot een nihilstelling gegeven. Dat neemt niet weg dat als enkel naar de formele beschikking wordt gekeken de informatievoorziening momenteel formeel niet volledig op de juiste manier en niet op het juiste moment gebeurt. Toeslagen neemt daarom in principe ieder bezwaar in behandeling, ongeacht de motivering.
Wordt er nog gewerkt met «opzettelijk en met grove schuld niet aan de wet houden» in het oordeel of iemand geen recht heeft op kinderopvangtoeslag?
Of iemand recht heeft op kinderopvangtoeslag wordt beoordeeld aan de hand van de in de wet aangegeven voorwaarden. Het criterium opzet/grove schuld (O/GS) is geen voorwaarde voor het recht op kinderopvangtoeslag, of iedere andere toeslag en is dat ook nooit geweest. Dit criterium werd tot en met 2019 gebruikt bij de beoordeling of iemand in aanmerking kwam voor een persoonlijke betalingsregeling indien de toeslag werd teruggevorderd. Bij toepasselijkheid van dit criterium en als er sprake was van een terugvordering van een reeds uitgekeerde toeslag, werd een persoonlijke betalingsregeling afgewezen. Inmiddels is duidelijk dat dit criterium onzorgvuldig is gebruikt en is hier een tegemoetkomingsregeling voor opgesteld in het kader van de hersteloperatie. In de vierde voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van december 20206 zijn de gevolgen van het hanteren van dit criterium nader beschreven. Het criterium O/GS wordt niet meer gehanteerd bij de aanvraag voor een persoonlijke betalingsregeling.
Kunt u zich voorstellen dat wij een «deja vu» gevoel krijgen als het gaat om de manier van omgang met het recht van toeslagenontvangers in de vaststelling of er wel of geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld van «deja vu» niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 worden burgers bij verschillende gelegenheden geïnformeerd en de kans geboden om de aanvraag te corrigeren of aan te vullen. Daarnaast werkt Toeslagen hard aan haar missie om vitale voorzieningen voor iedereen betaalbaar te maken. Zoals in het eerder aan uw Kamer verzonden «Jaarplan Toeslagen 2022»7 staat beschreven heeft Toeslagen haar vernieuwingsopgave vertaald naar drie klantbeloften, namelijk «We staan voor u klaar, u weet waar u aan toe bent en u krijgt waar u recht op hebt». Onderdeel hiervan zijn bijvoorbeeld het versterken van de persoonlijke dienstverlening, het begrijpelijk maken van de communicatie en het uitbreiden van het proactief attenderen per brief, app en portal. Dit kan niet allemaal tegelijkertijd, maar zoals eerder in deze beantwoording aangegeven zijn onder andere verschillende brieven verbeterd waardoor deze begrijpelijker en transparanter zijn. Dit neemt niet weg dat er nog verbeteringen mogelijk zijn, zoals het opnemen van een uitgebreidere toelichting in de definitieve (systeem)beschikkingen. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 10 is dit om IV-technische redenen (op korte termijn) niet goed mogelijk.
Tegelijkertijd zoekt Toeslagen naar aanvullende manieren om de dienstverlening beter te laten aansluiten op de situatie en behoeften van burgers. Momenteel voert Toeslagen een uitvoerig gedragsonderzoek uit, gericht op de groep burgers die op basis van een informatieverzoek in de fase van definitieve toekenning bij de kinderopvangtoeslag niet reageren. Hierin is specifiek aandacht voor de doenlijkheid van de systemen en processen voor burgers. Toeslagen probeert aan de hand hiervan aanvullende instrumenten te creëren om problemen bij burgers te voorkomen, zoals (onterechte) nihilstellingen en hoge terugvorderingen.
Op welke wijze is in de afgelopen periode het fraude-onderzoek/handhaving van de rechtmatigheid van toeslagen veranderd waardoor een situatie zoals beschreven in het rapport Ongekend Onrecht niet meer kan optreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Toeslagen werkt in 2022 verder aan het door ontwikkelen van de strategie rondom naleving, handhaving en toezicht voor 2023. De strategie wordt gekoppeld aan relevante wet- en regelgeving en aan de missie, visie en strategische doelen van Toeslagen. Hierin komt een waarborgenborgenkader, waaraan alle handhavingsactiviteiten moeten voldoen en dat als toetsingskader kan worden gebruikt. Ook wordt inzicht geboden in het gebruik van de detectie- en selectie-instrumenten (geautomatiseerd en handmatig), waarbij bijzondere aandacht zal zijn voor handhavingsregie; welke mix aan instrumenten wordt wanneer en met welk doel ingezet.
Toeslagen werkt daarnaast in brede zin aan verbetering van de processen ten aanzien van een zorgvuldige behandeling en rechtsbescherming van de burger en ter verbetering van de kwaliteit van handhaving en toezicht. Voorbeelden die eerder voorbij zijn gekomen zoals het pre-rappel, het outbound bellen en de verbetering van brieven en beschikkingen, dragen hieraan bij. Ook is de vaktechnische structuur van Toeslagen versterkt, en wordt ingezet op verdere versterking van de privacybescherming. Specifiek voor het intensief toezicht wordt momenteel gewerkt aan de benodigde voorwaarden en waarborgen om het proces weer zorgvuldig op te kunnen starten. De procesbeschrijvingen en procesplaten voor de administratieve organisatie zijn gereed. Zodra de technische ondersteuning is afgerond kunnen ook de vaktechnisch gevalideerde kaders en de Gegevensbescherming Effect Beoordeling definitief worden gemaakt.
Hoe gaat Toeslagen om met de automatisch gedeelde opvanguren die mogelijk verschillen met de aangevraagde of verantwoordde opvanguren door toeslagaanvragers?
In het verbetertraject kinderopvangtoeslag werken het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Toeslagen samen aan het verbeteren van de dienstverlening aan ouders, met als doel om het aantal (hoge) terugvorderingen terug te dringen. Eén van de verbetermaatregelen betrof de maandelijkse gegevenslevering door kinderopvangorganisaties aan Toeslagen. Vanaf januari 2022 zijn kinderopvangorganisaties verplicht om maandelijks de opvanggegevens van elk ingeschreven kind aan Toeslagen te verstrekken.
Met actuele gegevens kan Toeslagen eerder signaleren dat de gegevens van kinderopvangorganisaties sterk afwijken van de gegevens die de aanvrager heeft gedeeld. Wanneer dit het geval is en de gegevens van de kinderopvangorganisatie voldoende betrouwbaar zijn, wordt de aanvrager hierop geattendeerd per brief of via de kinderopvangtoeslag app. De aanvrager wordt daarmee in de gelegenheid gesteld om de juistheid van de gegevens te controleren en zo nodig de aanvraag aan te passen, zodat het voorschot dat de aanvrager ontvangt aansluit bij zijn of haar actuele situatie en terugvorderingen voorkomen kunnen worden. Zoals eerder aangegeven is bij het uitblijven van een reactie op de attendering een deel van de ouders ook gebeld. Bij het definitief vaststellen van de kinderopvangtoeslag vergelijkt Toeslagen vervolgens de jaaropgaven van de kinderopvangorganisatie met de gegevens uit de aanvraag. Wanneer deze nog steeds van elkaar afwijken wordt het in antwoord op vraag 2 beschreven proces doorlopen, met mogelijk een verlaging van de toeslag of een nihilstelling tot gevolg. Uiteindelijk is de burger wel verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens en wordt deze daarom in de gelegenheid gesteld om automatisch gedeelde gegevens aan te vullen of te corrigeren om mogelijk een (hoge) terugvordering te voorkomen.
Worden de werkwijzes van het opgeheven «CAF-team» nog gehanteerd? Kunt u aangeven hoe met oud-medewerkers van dit team gereflecteerd is op de werkzaamheden en de «opsporingsaanpak» van het CAF-team?
De werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) wordt niet meer gehanteerd. Op 27 januari 2021 is aan de Tweede Kamer bericht8 dat het CAF is opgeheven. De afgelopen jaren is op verschillende manieren met de medewerkers van het opgeheven CAF gesproken over de werkwijze van het CAF, over veiligheid en bijvoorbeeld ook over het aangekondigde externe onderzoek naar de werkwijze van het CAF.
Het bericht ‘Onderzoek: zzp’ers en de fiscale oudedagsreserve’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: zzp’ers en de fiscale oudedagsreserve»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel zzp’ers in Nederland gebruik maken van de fiscale oudedagsreserve (FOR)?
Circa 300.000 ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemers) hebben een fiscale oudedagsreserve (FOR) op de balans staan. Dit is circa 30% van het totale aantal IB-ondernemers. Jaarlijks voegen gemiddeld 80.000 ondernemers een bedrag toe aan de FOR en onttrekken gemiddeld 26.000 ondernemers een bedrag aan de FOR.2
Bent u op de hoogte van het feit dat veel zzp’ers wel gebruik maken van de FOR, maar dat zij het bedrag dat zij mogen aftrekken in werkelijkheid niet opzij zetten voor hun oudedagsvoorziening? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Ik ben ervan op de hoogte dat een grote groep ondernemers die gebruikmaakt van de FOR het betreffende bedrag niet opzij zet voor een oudedagsvoorziening. Toevoeging aan de FOR is slechts een papieren handeling en gaat niet gepaard met een financiële transactie, zoals dat wel het geval is als de premie voor een lijfrente wordt betaald. De FOR biedt hierdoor geen zekerheid dat daadwerkelijk zal kunnen worden genoten van een oudedagsvoorziening. Op het moment van het vrijvallen van de FOR wordt in ongeveer de helft van de gevallen niet gelijktijdig een lijfrente aangeschaft. De FOR heeft daardoor vaak alleen het effect van belastinguitstel.3 Ik acht dit ongewenst. Reële oudedagsvoorzieningen dienen extern te worden ondergebracht (zoals ook bij de afschaffing van pensioen in eigen beheer is bewerkstelligd).
Wat zijn volgens u redenen dat zzp’ers wel gebruik maken van de FOR, maar in werkelijkheid geen bedrag opzij zetten voor hun oudedagsvoorziening?
Die redenen kunnen heel divers zijn. Het kan zijn dat de door middel van de FOR vrijgestelde winsten worden aangewend binnen de onderneming, bijvoorbeeld om te investeren (met het oogmerk om pas bij staking van de onderneming een (corresponderend) bedrag aan te wenden om een lijfrente te bedingen). Het kan echter ook zijn dat de FOR uitsluitend wordt gebruikt om belastinguitstel te bewerkstelligen.
Hoe beoordeelt u de complexiteit van de FOR voor zzp’ers? Zijn zzp’ers er voldoende van op de hoogte dat er op termijn een verplichting is om een lijfrenteproduct te kopen dan wel dat er belasting moet worden betaald over het FOR-bedrag als het niet wordt ingezet voor een oudedagsvoorziening?
De FOR is in de basis een vrij eenvoudige fiscale regeling die ondernemers overigens niet verplicht om een lijfrente aan te kopen. Op zich zouden ondernemers voldoende op de hoogte moeten zijn dat de FOR bedoeld is om een lijfrente te bedingen en wanneer dat niet gebeurt op het moment van staking van de ondeneming, dat zij dan inkomstenbelasting verschuldigd zijn over het bedrag van de opgebouwde FOR. Deze informatie staat bijvoorbeeld op de website van de Belastingdienst. De adviseur van de ondernemer (die het vormen van de FOR adviseert) vervult hierbij natuurlijk ook een belangrijke voorlichtende rol.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat er grote verschillen zijn in de mate waarin zzp’ers geld opzij zetten, tussen mannen en vrouwen en tussen zzp’ers met verschillende opleidingsniveaus?
Uit de publicatie valt niet af te leiden wat de oorzaak is van deze verschillen. Het is mogelijk dat de verschillen samenhangen met het winstniveau binnen de onderneming (hetgeen ook kan samenhangen met het opleidingsniveau), maar ook andere feiten en omstandigheden kunnen hierbij een rol spelen. Het is daardoor niet mogelijk om hieraan nadere conclusies te verbinden.
In hoeverre bestaat het risico dat zzp’ers met een hoge belastingclaim te maken krijgen als het bedrag uit de FOR vrijvalt en als zij dit niet inzetten voor een oudedagsvoorziening zoals een lijfrente? Kunt u inschatten of deze situatie zich vaak voordoet?
Het risico bestaat inderdaad dat ondernemers met een hoge belastingclaim te maken krijgen als op het moment van het vrijvallen van de FOR geen lijfrente wordt gekocht. De hoogte van de belastingclaim is afhankelijk van de hoogte van de FOR. Als gedurende veel jaren aan de FOR is gedoteerd, kan het bedrag dat als FOR op de balans staat en daarmee de latente belastingclaim aardig zijn opgelopen. Als het goed is heeft de ondernemer (en zijn adviseur) hier rekening mee gehouden. De ondernemer heeft gedurende die jaren uiteraard ook belastinguitstel genoten.
Zoals hiervoor is aangegeven, gaat in circa de helft van de gevallen een onttrekking aan de FOR niet gepaard met het aanschaffen van een lijfrente.
Komt het voor dat zzp’ers hierdoor uiteindelijk meer belasting betalen dan wanneer zij nooit gebruik hadden gemaakt van de FOR?
Als gevolg van het progressieve tarief is het mogelijk dat een ondernemer in nominale bedragen uiteindelijk meer belasting betaalt dan wanneer hij nooit gebruik had gemaakt van de FOR. Hierbij moet echter ook het effect van belastinguitstel over de eerdere jaren nog worden meegenomen: een euro belasting een aantal jaren verder in de toekomst is voor de ondernemer goedkoper dan een euro belasting nu. Bovendien zal een ondernemer doorgaans niet kiezen voor een dotatie aan de FOR als er geen fiscaal voordeel wordt verwacht.
Klopt het dat de FOR slechts in ongeveer de helft van de gevallen daadwerkelijk aangewend wordt voor een oudedagsvoorziening?
Ja, dit blijkt inderdaad uit de aangiftegegevens.
In hoeverre is het voor zzp’ers eenvoudig om de FOR te gebruiken en de consequenties te overzien die de FOR heeft voor de financiële planning van zzp’ers op lange termijn?
Naar mijn indruk is het relatief eenvoudig om de FOR te gebruiken en de consequenties die de FOR heeft voor de financiële planning van ondernemers op de lange termijn lijken relatief overzienbaar.
In hoeverre acht u de huidige FOR doelmatig in het licht van de ondersteuning van zzp’ers bij het opbouwen van pensioen?
Ik acht de huidige FOR niet doelmatig in het licht van de ondersteuning van ondernemers bij het opbouwen van een reële oudedagsvoorziening. In het SEO-rapport Evalatie fiscale ondernemersregelingen (april 2017)4 is bijvoorbeeld aangegeven dat in termen van doelmatigheid deze regelingen relatief duur zijn qua lasten en uitvoeringskosten.
Bent u bereid om de doelmatigheid van de FOR te evalueren en zo nodig stappen te ondernemen om de ondersteuning van zzp’ers bij het opbouwen van pensioen, bijvoorbeeld via de FOR, te verbeteren en de Kamer hierover te informeren?
Met de Wet toekomst pensioenen wordt de ruimte vergroot om in de derde pijler fiscaal gefaciliteerd een oudedagsvoorziening op te bouwen. Daarmee wordt een stap gezet richting een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Hiermee worden de mogelijkheden om als ondernemer te sparen voor de oudedag vergroot.
Mede in dat licht neemt het kabinet, zoals in de Voorjaarsnota 2022 is aangegeven, het advies van de Raad van State over om de FOR – die in veel van de gevallen uiteindelijk niet wordt benut om te voorzien in een oudedagsvoorziening – af te schaffen. Als onderdeel van het Belastingplan 2023 zal worden voorgesteld de FOR af te schaffen in de vorm van het, met ingang van 1 januari 2023, niet meer (verder) mogen opbouwen van de FOR, waarbij de tot en met 2022 opgebouwde FOR op basis van de huidige regels kan worden afgewikkeld.
Door het afschaffen van de aftrekbaarheid van toevoegingen aan de FOR wordt een meer gelijke fiscale behandeling van arbeid voor werknemers in loondienst, ondernemers en aanmerkelijkbelanghouders bereikt, wordt het gebruik van de FOR met het oog op belastinguitstel tegengegaan en kan er voor worden gezorgd dat reële oudedagsvoorzieningen extern dienen te worden ondergebracht (zoals ook bij de afschaffing van pensioen in eigen beheer is bewerkstelligd).5
Welke mogelijkheden ziet u om bij eventuele aanpassingen ook nader tegemoet te komen aan de kritiek van de Raad van State op de FOR, zoals geformuleerd in haar advies bij het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Het dreigend belastingdrama voor zzp’ers. |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat minder dan de helft van de zzp’ers die gebruik maakt van de fiscale oudedagsreserve (FOR) het belastinggeld reserveert dat met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd moet worden betaald over hun opgebouwde oudedagsvoorziening?1
Ja.
Heeft u in beeld om welke bedragen het gaat en wat de omvang is van de groep zzp’ers die het betreft?
Circa 300.000 ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemers) hebben een fiscale oudedagsreserve (FOR) op de balans staan. Dit is circa 30% van het totale aantal IB-ondernemers. Jaarlijks voegen gemiddeld 80.000 ondernemers een bedrag toe aan de FOR van in totaal gemiddeld € 470 miljoen en onttrekken gemiddeld 26.000 ondernemers een bedrag aan de FOR van in totaal gemiddeld € 370 miljoen. Gemiddeld wordt in 48% van de gevallen (bijna 13.000 ondernemers) waarin een bedrag aan de FOR onttrokken wordt gelijktijdig een premie voor een inkomensvoorziening betaald. Uitgedrukt in bedragen gaat het om gemiddeld 53% van het totale bedrag (€ 197 miljoen).2
Dreigt voor zzp’ers een belastingdrama als ze nalaten geld apart te zetten voor de belasting op de FOR, of is het al met al niet zo’n ramp?
Het risico bestaat dat ondernemers die gebruikmaken van de FOR met een hoge belastingclaim te maken krijgen als op het moment van het vrijvallen van de FOR geen lijfrente wordt gekocht. De hoogte van de belastingclaim is afhankelijk van de hoogte van de FOR. Als het goed is heeft de ondernemer (en zijn adviseur) hier rekening mee gehouden. De ondernemer heeft gedurende die jaren uiteraard ook belastinguitstel genoten.
Als de FOR vrijvalt op het moment dat de onderneming wordt gestaakt (en niet gelijktijdig wordt aangewend voor een oudedagsvoorziening), kan het zijn dat een deel van de opbrengst van de verkoop van de onderneming kan worden aangewend voor de betaling van de belastingschuld.
Overweegt u om de FOR te verbinden aan de voorwaarde dat het geld daadwerkelijk apart moet worden gezet?
Met de Wet toekomst pensioenen wordt de ruimte vergroot om in de derde pijler fiscaal gefaciliteerd een oudedagsvoorziening op te bouwen. Daarmee wordt een stap wordt gezet richting een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Derhalve worden de mogelijkheden om als ondernemer te sparen voor de oudedag vergroot.
Mede in dat licht neemt het kabinet, zoals in de Voorjaarsnota 2022 is aangegeven, het advies van de Raad van State over om de FOR – die in veel van de gevallen uiteindelijk niet wordt benut om te voorzien in een oudedagsvoorziening – af te schaffen. Als onderdeel van het Belastingplan 2023 zal worden voorgesteld de FOR af te schaffen in de vorm van het, met ingang van 1 januari 2023, niet meer (verder) mogen opbouwen van de FOR, waarbij de tot en met 2022 opgebouwde FOR op basis van de huidige regels kan worden afgewikkeld.
Door het afschaffen van de aftrekbaarheid van toevoegingen aan de FOR wordt een meer gelijke fiscale behandeling van arbeid voor werknemers in loondienst, ondernemers en aanmerkelijkbelanghouders bereikt, wordt het gebruik van de FOR met het oog op belastinguitstel tegengegaan en kan er voor worden gezorgd dat reële oudedagsvoorzieningen extern dienen te worden ondergebracht (zoals ook bij de afschaffing van pensioen in eigen beheer is bewerkstelligd).3
Het breder toepassen van het discriminerende risico-selectiemodel door Toeslagen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het breder toepassen van het discriminerende risico-classificatiemodel door Toeslagen?
De berichtgeving verwijst naar de Kamerbrief over de analyse van het risicoclassificatiemodel Toeslagen van 21 april 2022 waarin onder andere is ingegaan op het breder gebruik van de risicoscore van het model.1
Waarom heeft uw voorganger eerder aangegeven dat dit risico-selectiemodel door het Speciale Team van Toeslagen (screeningsteam) in het kader van CAF-onderzoeken niet gebruikt werd, terwijl dit wél het geval blijkt te zijn?
Het is belangrijk om met zekerheid te kunnen vaststellen dat alle hierover relevante informatie bekend wordt. Daarom zal een extern onderzoek worden uitgevoerd. Onder andere om te proberen te achterhalen hoe breed het gebruik van de risicoscores van het risicoclassificatiemodel Toeslagen heeft plaatsgevonden, met wie het is gedeeld en welke gevolgen dit voor burgers heeft gehad.
Deze informatie was voor mijn voorganger nog niet bekend. Dit is naar boven gekomen omdat naar aanleiding van recente vragen uit de media verdiepend onderzoek is gedaan naar het breder gebruik van de risicoscores van het risicoclassificatiemodel Toeslagen. Hieruit is gebleken dat de risicoscores van dit model breder zijn gebruikt dan enkel voor het selecteren van aanvragen die voor handmatige behandeling in aanmerking kwamen. Deze nieuwe informatie is op 21 april jl. met uw Kamer gedeeld.2 Daarbij is ook aangegeven dat dit in tegenstelling is tot wat eerder bij brief van 8 december 2021 aan uw Kamer is gemeld.3
Klopt het dat ook de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI), het Financieel Expertise Centrum (FEC), het Intensief subjectgericht toezicht (IST) en Fraudeteams gebruik maakten van het discriminerende risico-classificatiemodel?
Zoals in de brief van 21 april 2021 aan uw Kamer is gemeld werd de risicoscore van het risicoclassificatiemodel Toeslagen toegevoegd aan beoordelingen van het zogenaamde «screeningsteam» van Toeslagen. Dit team beoordeelde signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik en was betrokken bij het instellen van een CAF-onderzoek binnen Toeslagen. De informatie kon vervolgens door dit screeningsteam worden gedeeld met de betrokkenen bij CAF-onderzoeken binnen Toeslagen, de handmatige beoordeling binnen Intensief subjectgericht toezicht (IST) en Fraudeteams. De risicoscore van het model werd door Toeslagen ook gebruikt voor de selectie van adressen in het kader van projecten van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams en voor eigen onderzoek naar aanleiding van een door het Financieel Expertise Centrum aangedragen zaken ten aanzien van de aanpak van terrorismefinanciering.4
Voor het overige attendeer ik uw Kamer in dit verband op brief van 21 april jl. inzake de analyse van het model en het aangekondigde externe onderzoek naar dit onderwerp.5
Klopt het medewerkers van de Belastingdienst daarbij onder meer onderscheid maakten naar nationaliteit, gezinssamenstelling en de hoogte van het inkomen?
Voor een overzicht van de door de door de jaren heen gebruikte indicatoren voor het model verwijs ik naar de bijlagen bij mijn brief van 21 april jl.6 Uit die bijlagen blijkt kortgezegd dat «nationaliteit», «gezinssamenstelling» en «hoogte van het inkomen» inderdaad indicatoren waren die, naast vele andere indicatoren, onderdeel uitmaakten van het model.
In de brieven van 26 november 2021 en 8 december 2021 is een toelichting gegeven op het model en de werking ervan.7 Onder verwijzing naar die brieven wordt voor nu volstaan met op te merken dat het model elke maand werd ingezet, voorafgaand aan de maandelijkse uitkering van huur- en kinderopvangtoeslagen aan burgers. Voordat het bedrag werd uitbetaald en er daarmee «formeel» werd beschikt, werd tussen 2013 en eind 2019 informatie uit de conceptbeschikkingen ingelezen in het model. Het model bepaalde het risico op onjuistheden in deze beschikkingen aan de hand van vooraf gedefinieerde indicatoren. De conceptbeschikkingen met het hoogste risico op fouten werden maandelijks geselecteerd voor handmatige behandeling. Dit betekende kortgezegd dat het formele beschikmoment en de uitbetaling van de betreffende toeslagen werd uitgesteld, totdat een medewerker de zaak behandeld had. Het model bevatte geen automatische besluitvorming over het recht op toeslag; dit werd altijd gedaan door de medewerkers die de aanvragen beoordeelden. Deze medewerkers kregen de door het model selecteerde zaken aangeboden met als enig kenmerk het burgerservicenummer, op basis waarvan enig onderscheid naar andere kenmerken niet te maken viel. De medewerkers werden niet geïnformeerd over de reden van selectie van de betreffende zaak.
Klopt het dat de Autoriteit Persoonsgegevens dit al als discriminerend heeft bestempeld?
Ten aanzien van het verwerken van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag voor een indicator in het risicoclassificatiemodel heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) geconcludeerd dat dit een discriminerende verwerking is en daarmee in strijd met het beginsel van behoorlijkheid in de zin van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en artikel 6 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp).8
Tot wanneer werd dit risico-selectiemodel door Toeslagen gebruikt? Was dit tot november 2019 of tot juli 2020?
Het model werd van april 2013 tot en met november 2019 elke maand ingezet. In juli 2020 is het gebruik van het model definitief stilgelegd.
In mijn brief van 21 april jl. heb ik u geïnformeerd over het breder gebruik van de risicoscore van het model. Vanaf eind 2019 tot medio juli 2020 werd hiervoor – zover nu bekend is – gebruik gemaakt van de risicoscores van de laatste run van het model eind 2019. Naar het bredere gebruik van de risicoscores zal een extern onderzoek worden uitgevoerd.9
Door welke andere afdelingen van de Belastingdienst is dit risico-selectiemodel gebruikt?
Het risicoclassificatiemodel Toeslagen werd gebruikt om te selecteren welke nieuwe aanvragen dan wel wijzigingen in bestaande toeslagaanvragen, voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen. Dit model is ontwikkeld door en voor Toeslagen.
Bij brief van 21 april 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het breder gebruik van de risicoscore van het risicoclassificatiemodel dan enkel voor het selecteren van aanvragen die voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen door Toeslagen. Vooralsnog is de planning om het extern onderzoek hiernaar medio deze zomer te starten zodat begin volgend jaar een onderzoeksrapport met uw Kamer gedeeld kan worden.
Waarom heeft de Belastingdienst Toeslagen zich schuldig gemaakt aan discriminatie?
De AP constateert in haar rapport van 17 juli 2020 dat de handelwijze van Toeslagen bij drie verwerkingen van nationaliteit onrechtmatig was. Toeslagen heeft op deze punten in strijd gehandeld met de Wet bescherming persoonsgegevens en sinds 25 mei 2018 in strijd met de AVG. Ook was bij twee van deze drie verwerkingen sprake van een discriminerende verwerking en daarmee in strijd met het beginsel van behoorlijkheid in de zin van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de AVG en artikel 6 van de Wbp.
Een van deze laatstgenoemde verwerkingen was het gebruik van nationaliteit voor een indicator10 in het risicoclassificatiemodel. Waarom deze indicator is opgenomen, kan niet worden achterhaald. Dit wordt veroorzaakt doordat over de achterliggende keuzes om indicatoren wel of niet aan het model aan te bieden geen vastlegging heeft plaatsgevonden. Uit de analyse op de uitkomsten van het risicoclassificatiemodel blijkt dat ook de indicator «Leeftijd bsn» te linken is aan nationaliteit, hierover is de AP geïnformeerd. Het risicoclassificatiemodel is in juli 2020 definitief stilgelegd.
Risicoselectie in het toezicht blijft tegelijkertijd wel nodig. Door middel van risicoprofielen kan onderscheid worden gemaakt tussen groepen burgers om te bepalen waar extra toezicht of dienstverlening nodig is. Overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen moeten zich ervan bewust zijn dat dit onderscheid het risico van discriminatie met zich meebrengt. Discriminatie is en blijft verboden, maar niet elk onderscheid is discriminerend, wanneer er een rechtvaardigingsgrond voor is.
Alle informatie die op dit moment bekend is, is met uw Kamer gedeeld. Mocht er in de toekomst onverhoopt nieuwe informatie naar boven gaat komen, dan informeer ik uw Kamer hierover vanzelfsprekend.
Wanneer stopt eindelijk deze discriminatie door de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 8.
Op welk moment komt alle informatie over discriminatie eindelijk boven tafel?
Zie antwoord vraag 8.
Gaat het gebruik van het risico-selectiemodel weer leiden tot een nieuwe tegemoetkomingsregeling?
Aan hoeveel tegemoetkomingsregelingen werkt de Belastingdienst inmiddels?
Zowel de Belastingdienst als Toeslagen werken aan verschillende tegemoetkomingsregelingen. Door de Belastingdienst wordt momenteel gewerkt aan een regeling in het kader van FSV.
Bij de Toeslagen wordt uitvoering gegeven aan verschillende tegemoetkomingsregelingen voor de gedupeerden van de problemen met de kinderopvangtoeslag.
Hoe verhoudt het risico-selectiemodel zich tot de Fraudesignaliseringsvoorziening (FSV), andere zwarte lijsten, Risico Analyse Model (RAM), Aanslag Belastingen Systeem (ABS), AKI-1043 en AKI-1044? Welke dwarsverbanden zijn er tussen al deze instrumenten van de Belastingdienst?
Het risicoclassificatiemodel werd gebruikt om te selecteren welke nieuwe aanvragen dan wel wijzigingen in bestaande toeslagaanvragen, voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen. Dit model is ontwikkeld door en voor Toeslagen.
De Fraude Signalering Voorziening (FSV) werd bij Toeslagen op een andere manier gebruikt dan bij de Belastingdienst. FSV had binnen Toeslagen een ondersteunende functie in de afhandeling van fraude-risicosignalen en was daarmee meer een registratiesysteem. FSV kende binnen Toeslagen geen geautomatiseerde systeemkoppelingen met andere applicaties en dus ook niet met het model. Enkel bij de bouw van het risicoclassificatiemodel in 2013 is het model getraind met (gecontroleerde en gecorrigeerde) cases gekozen uit (de voorloper van) FSV als voorbeelden van risicosignalen over toeslagaanvragen.11
RAM en ABS zijn systemen van de Belastingdienst die niet door Toeslagen worden gebruikt. Hetzelfde geldt voor de projectcodes AKI-1043 en AKI-1044 van de Belastingdienst/Particulieren. Toeslagen heeft hier geen relatie mee.
De uitkomsten van het risicoclassificatiemodel zijn voor zover nu kan worden nagegaan nooit gekoppeld aan andere lijsten, RAM en ABS. In mijn brief van 21 april jl. heb ik u geïnformeerd over het breder gebruik van de risicoscore van het model. Omdat het belangrijk is om met zekerheid te kunnen vaststellen dat alle hierover relevante informatie bekend wordt, heb ik Toeslagen opdracht gegeven om extern onderzoek te laten uitvoeren. Onder andere om te proberen te achterhalen hoe breed het gebruik van de risicoscores heeft plaatsgevonden, met wie het is gedeeld en welke gevolgen dit voor burgers heeft gehad. Uw Kamer wordt over dit onderzoek nader geïnformeerd.
Van welke query’s maakte het risico-selectiemodel gebruik?
Een query is een vraag aan een database om een specifieke opdracht uit te voeren. Bijvoorbeeld de vraag: «Wat is het gemiddelde toeslagbedrag van alle aanvragers huurtoeslag in 2022?». Met een query op de database van de huurtoeslag wordt de hoogte van de huurtoeslag van alle aanvragers opgehaald en gedeeld door het aantal aanvragers van de huurtoeslag om het gemiddelde toeslagbedrag te bepalen.
Het risicoclassificatiemodel is een samengestelde set van query’s, waarbij query’s onder andere werden gebruikt bij:
In de brieven van 26 november 2021 en 8 december 2021 is een toelichting gegeven op het model en de werking ervan.12Het doel van het model was om toeslagaanvragers te behoeden voor fouten en oneigenlijk gebruik te voorkomen. Het model bepaalde het risico op onjuistheden in de ontvangen beschikkingen aan de hand van vooraf gedefinieerde indicatoren. Om de inhoud van deze indicatoren vast te kunnen stellen zijn gegevens uit de bronsystemen van Toeslagen en de Belastingdienst gebruikt. Voor een overzicht van de door de door de jaren heen gebruikte indicatoren voor het model verwijs ik naar de bijlagen bij mijn brief van 21 april jl.13
Wanneer zal het externe onderzoek naar de brede inzet van het risico-classificatiemodel worden gestart en wanneer zal het worden afgerond?
Vooralsnog is de planning om het onderzoek medio deze zomer te starten zodat begin volgend jaar een onderzoeksrapport met uw Kamer gedeeld kan worden.
Het zelfsturend vermogen van banken in de klimaatcrisis |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u het artikel «Aandeelhoudersactivisme gaat niet snel genoeg» gelezen in het FD van 2 mei 2022? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb dit artikel in het FD gelezen. Dit opiniestuk suggereert dat de duurzame transitie van banken, en met name de afstoting van financieringen aan de fossiele industrie, traag verloopt. Volgens de auteurs is de reden daarvoor de inzet van het kabinet op een model van zelfsturing, waarbij de financiële sector zelf bepaalt hoe klimaatbeleid wordt ingevuld.
Binnen de kaders van wet- en regelgeving heeft de financiële sector zelf inderdaad een verantwoordelijkheid voor haar klimaatimpact. Op basis van het in 2019 door de sector gesloten klimaatcommitment maken financiële instellingen de klimaatimpact van hun financieringen en beleggingen inzichtelijk en stellen zij actieplannen op voor hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-uitstoot. Eind dit jaar en begin volgend jaar verschijnen twee voortgangsrapportages van het klimaatcommitment, die meer inzicht zullen bieden in de voortgang op het meten van de CO2-intensiteit (eind dit jaar) en de actieplannen (begin volgend jaar).
Mijn verwachting is dat de financiële instellingen die deelnemen aan het klimaatcommitment over alle relevante financieringen en beleggingen rapporteren en dat zij ambitieuze actieplannen opstellen. Zoals ik heb genoemd in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni 2022, vormen de genoemde voortgangsrapportages van het klimaatcommitment daarom een belangrijk weegmoment om te beoordelen of binnen het klimaatcommitment voldoende voortgang wordt geboekt. Afhankelijk van de resultaten van de voortgangsrapportages en het behalen van de doelstellingen, besluit ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie of meer normerend optreden gepast en mogelijk is.
Bent u bekend met het nieuwe beleid van de ING-bank ten aanzien van de financiering van en dienstverlening aan de fossiele industrie?2
Het is niet aan mij om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Zie het antwoord op vraag 6 voor wat ik van de financiële sector in brede zin verwacht.
Bent u ook bekend met de daarop volgende analyse van dit nieuwe beleid door de financiële onderzoeksorganisatie BankTrack, waaruit blijkt dat deze directe projectfinanciering slechts een beperkt deel uitmaakt van de totale fossiele geldstromen van ING? Bent u het eens met deze analyse? Zo nee, op welke punten niet?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bekend met onderzoek van Duff en Phelps, dat laat zien dat veel olie- en gasbedrijven nieuwe fossiele projecten vooral financieren door middel van corporate loans en obligaties en slechts in mindere mate door projectfinanciering? Hoe beoordeelt u deze vorm van financiering?4
Het onderzoek van Duff en Phelps toont aan dat de financiering van de eerste fase van nieuwe olie- en gasbedrijven, de ontdekkingsfase die tussen de 5 á 10 jaar duurt, voornamelijk bestaat uit aandelenfinanciering, sponsorgeld en zogenoemde farm-ins. Farm-ins zijn overeenkomsten waarbij de belangen van de ontdekker van het gas- of olieveld worden afgekocht. De fase waarin het olie- en gasveld verder wordt ontwikkeld, wordt veelal gefinancierd op basis van reserve-based lending, aandelenfinanciering, obligaties, projectfinanciering, farm-ins en mezzaninefinanciering. Mezzaninefinanciering is financiering in de vorm van een achtergestelde lening, waarbij de lener in geval van wanprestatie het recht heeft schuld in eigen vermogen te converteren.
Het onderzoek van Duff en Phelps verbindt geen cijfers aan deze observaties, waardoor onduidelijk is op welke wijze de genoemde financieringstypes zich tot elkaar verhouden. In beginsel is het aan financiële instellingen zelf om binnen de kaders van wet- en regelgeving te bepalen op welke manieren zij voorzien in de financieringsbehoeften van hun klanten. Tegelijkertijd verwacht ik van financiële instellingen dat zij bij het verlenen of continueren van financiering duurzaamheidsafwegingen maken om hun balansen in lijn met het 1,5-gradenscenario te brengen.
Bent u bekend met het recente rapport van de Eerlijke Bankwijzer, waaruit blijkt dat nog altijd 75 procent van ING’s kredieten aan de energiesector naar fossiel gaat?5
Ja. Het rapport van de Eerlijke Bankwijzer van oktober 2021 constateert dat over de periode 2018–2020 75% van de leningen en acceptatie activiteiten van ING de fossiele industrie betreft. Daarmee is ING volgens het rapport de grootste financier van fossiele activiteiten over de genoemde periode. Het rapport dateert uit 2021 en onderzoekt de periode 2018–2020.
Bent u van mening dat deze inspanning van ING, in het licht van de klimaaturgentie, de maximale inspanning is die zij kan doen om haar steentje bij te dragen aan het beteugelen van de klimaat- en biodiversiteitscrisis?
Ik verwacht van Nederlandse financiële instellingen dat zij zich ambitieus opstellen om hun negatieve duurzaamheidsimpact te beperken. De investeringen van financiële instellingen zijn immers sturend voor de financiering van een duurzame economie. Zoals ik in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering aan uw Kamer betoog, moet het doel van de financiële instellingen zijn om hun balansen in lijn te brengen met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. Voor financieringen aan de energiesector verwacht ik specifiek dat financiële instellingen in de actieplannen onder het Klimaatcommitment uit gaan van het 1,5-gradenscenario, in lijn met het coalitieakkoord.
Bent u bekend met de bevindingen van de Europese Centrale Bank (ECB) dat niet één van de grote Europese banken, waaronder ING, voldoet aan de eisen rondomdisclosurevan klimaatrisico’s?6
Uit de analyse van de ECB blijkt dat instellingen een duidelijke vooruitgang hebben geboekt ten opzichte van vorig jaar. De meeste instellingen moeten echter nog aanzienlijke inspanningen leveren om op transparante wijze hun blootstelling aan klimaatgerelateerde en milieurisico's bekend te maken en hun openbaarmakingspraktijken verder te verbeteren. De ECB heeft daarom banken die onder haar toezicht staan hier individueel op aangesproken.7 De ECB gaat in haar conclusies niet in op de mate waarin banken al dan niet voldoen aan de verwachtingen van de ECB. Het ligt in de rede dat dit per instelling zal verschillen.
Bent u bekend met de conclusie van het gerenommeerde International Energy Agency (IEA) een jaar geleden, dat binnen een 1.5 graden-scenario geen nieuwe fossiele projecten meer gestart kunnen worden?7
Ja. Het IEA heeft in haar rapport «Net Zero by 2050» aangegeven dat nieuwe investeringen in nieuwe olie- en gasvelden, kolencentrales en -mijnen niet passen in het 1,5-gradenscenario.9 Het IEA trekt deze conclusie op basis van de verwachting dat het elektriciteitssysteem in ontwikkelde economieën de doelstelling van netto-nul CO2-uitstoot behaalt in 2035 en de vraag op mondiaal niveau deze doelstelling in 2040 behaalt.
Hoe beoordeelt u in dit licht, de plannen van ING om nieuwe fossiele projecten te financieren?
Het is niet aan mij om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Ik verwacht van financiële instellingen, zoals ik ook noem in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni jl., dat zij zich in hun actieplannen aan het 1,5-gradenscenario houden. Het 1,5-gradenscenario van het IEA is een voorbeeld van een wetenschappelijk onderbouwd 1,5-gradenscenario. Investeren in nieuwe gas-, olie- en kolencentrales past niet binnen dit scenario van het IEA. Het IEA doet echter geen uitspraken over de vraag of en welke financieringen voor fossiele projecten gestopt moeten worden. Niettemin kan worden gesteld dat wanneer financiële instellingen hun balansen niet tijdig in lijn brengen met het 1,5-gradenscenario, zij een vergroot risico op stranded assetslopen; activa die door de transitie naar een groene economie aan waarde verliezen. Ook past het binnen dit scenario niet dat financiële instellingen de bestaande financiering van klanten continueren, wanneer klanten deze gebruiken om nieuwe fossiele projecten te starten.
Bent u bekend met de Oxford Briefing Paper van de Oxford Sustainable Finance Group waarin de implicaties van dit IEA-rapport worden genoemd?8
Het rapport van de Oxford Sustainable Finance Group stelt dat de conclusies van het rapport van de IEA op gespannen voet staan met ons huidige energiesysteem, waarin een significante uitbreiding voor fossiele reserves en productie gepland staat. Ook zijn de huidige financiële stromen volgens de Oxford Sustainable Finance Group tegenstrijdig met dit scenario, omdat zij deze expansie faciliteren. De Oxford Sustainable Finance Group stelt dat financiële instellingen hun projectfinancieringen van de ontwikkeling van nieuwe fossiele reserves en nieuwe kolengestookte elektriciteitsopwekking zullen moeten beëindigen.
Wat betreft de expansie voor het ontginnen van nieuwe fossiele reserves, stelt de Oxford Sustainable Finance Group dat financiële instellingen, om in aanmerking te komen voor bedrijfsfinanciering en acceptatiefinanciering, bedrijven moeten verplichten om transitieplannen op te stellen. In deze transitieplannen moet duidelijk staan hoe de productie, waarbij de huidige ontgonnen reserves zullen krimpen, zal eindigen. Financiële instellingen zullen bedrijven die de opwekking van fossiele brandstoffen mogelijk maken verplichten actieplannen op te stellen om in aanmerking te komen voor bedrijfsfinanciering en acceptatiefinanciering. Uitgangspunt van de actieplannen is dat de huidige elektriciteitsgeneratie in 2030 in ontwikkelde economieën is uitgefaseerd, en in 2040 op globaal niveau, aldus de Oxford Sustainable Finance Group.
Zoals ik eerder heb benadrukt, kan ik als Minister van Financiën geen uitspraken doen over het handelen van individuele financiële instellingen. In algemene zin is het evenwel van belang dat financiële instellingen concrete maatregelen nemen om hun klimaatdoelen te realiseren en dat zij voldoende inzichtelijk maken op welke wijze deze maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen. Daarbij verwacht ik van financiële instellingen kwantitatieve doelstellingen, die ook op strategische en operationele aspecten zien.
Hoe beoordeelt u in dit licht, de plannen van ING om nieuwe fossiele projecten te financieren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het recente derde deel van het IPCC-rapport, waarin gesproken wordt dat er géén ruimte meer is voor investering in fossiele infrastructuur en dat drie tot zes keer meer investeringen nodig zijn in duurzame energie?9
Ja, ik ben bekend met het IPCC-rapport als geheel en het genoemde citaat specifiek. Het IPCC-rapport presenteert voor het 1,5-gradenscenario verschillende transitiepaden voor de kolen-, olie- en gasindustrie naar 2050, waarbij elke sector respectievelijk met een mediaan van 100%, 60% en 70% zal moeten krimpen in vergelijking tot 2019. Het IPCC-rapport stelt dat publieke en private financieringen op het moment nog steeds meer richten op de fossiele sector dan een mitigatie- en adaptatiedoel beogen.
Het IPCC doet in haar rapport echter geen specifieke uitspraken over de vraag en de manier waarop er ruimte is voor financieringen in nieuwe fossiele infrastructuur binnen de periode nu tot het jaar 2050. Het ligt echter in de rede dat in de periode tot 2050 financieringen zich meer zullen gaan richten op projecten met een mitigatie- of adaptatiedoel, dan op nieuwe fossiele projecten.
Hoe beoordeelt u in dit licht, de plannen van ING om nieuwe fossiele projecten te financieren?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met de conclusie van het IPCC-rapport dat «Climate-related financial risks remain greatly underestimated by financial institutions and markets, limiting the capitical reallocated needed for the low-carbon transition. (...) Stronger steering by regulators and policy makers has the potential to close this gap»?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het een met de stelling dat ING, met slechts het stoppen met directe projectfinanciering, nog steeds ernstig tekortschiet om te voldoen aan de aanbevelingen van het IPCC?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat ING en andere financiële instellingen op deze manier de brede welvaart schaden en de Sustainable Development Goals (SDG's) ondermijnen, zeker op de lange termijn? Zo ja, wat zijn voorbeelden van de manier waarop dat gebeurt?
Brede welvaart is de «ontwikkeling van welvaart in de brede zin van het woord – economisch, ecologische en sociaal-maatschappelijk – in Nederland en de voortgang m.b.t. de SDG’s van de Verenigde Naties».12 Centraal binnen het concept brede welvaart, volgens het CBS, staat de bewaking van de brede welvaart in het «hier en nu», maar ook de brede welvaart voor toekomstige generaties en in andere landen.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 6 heb benadrukt, kan ik niet ingaan impact van een individuele financiële instelling op de brede welvaart en de SDG’s. In zijn algemeenheid vind ik het van belang dat de huidige brede welvaart houdbaar is voor volgende generaties, in Nederland en wereldwijd. De bijdrage van de financiële sector aan de duurzame transitie is daarbij van groot belang en grote urgentie.
Onderschrijft u de conclusie dat het huidige model van zelfsturing – het klimaatakkoord voor de financiële sector voor financiële instellingen – als te vrijblijvend wordt ervaren, gezien de urgentie van de klimaatcrisis?
Het zelfregulerend vermogen van de sector, zoals dit vorm heeft gekregen in het klimaatcommitment, wordt gemonitord door de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK). Zoals ik mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni jl. aangeef, zijn de uitkomsten van de voortgangsrapportages in het kader van het klimaatcommitment een belangrijk weegmoment. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal ik, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, besluiten of meer normerend optreden gepast en mogelijk is. Hierbij zal ik aandacht houden voor een mogelijk grotere rol voor de toezichthouders, en of de huidige, sectorgedreven, governance van het klimaatcommitment nog past bij de ambitieuze klimaatopgave. Voor de eventuele verkenning van meer normerend optreden liggen alle mogelijke beleidsopties op tafel.
Bent u het eens met de stelling dat dwingender overheidsbeleid nodig is om de financiele sector te helpen verduurzamen, aangezien het huidige beleid als te vrijblijvend wordt ervaren? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo nee, bent u het wel eens met de stelling dat maatschappelijke druk een effectief sturingsmiddel is? Kunt u dit bevestigen door een aantal voorbeelden te geven van effectieve maatschappelijke druk in de klimaatcrisis? Welke rol zou de overheid kunnen spelen in het vergroten van die maatschappelijke druk?
Zie antwoord vraag 17.
Hoever bent u, aangezien de rijksoverheid een grote klant is van ING, met het gesprek met ING over het fossiele beleid en bent u bereid om een publiekelijk statement te maken dat u van uw huisbankier ambitieuzer klimaatbeleid verwacht? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid? Kunt u in dit antwoord ook betrekken hoe dit past bij de ambitie van het Rijk om duurzaam in te kopen?
Ik verwacht van de ondertekenaars van het klimaatcommitment van de financiële sector dat zij zich aan de gemaakte afspraken houden en hier ambitieus invulling aan geven. Ik blijf hierover met de sector in gesprek en het kabinet zal de voortgang van de financiële sector kritisch blijven volgen. Zoals hiervoor omschreven vormen de eind dit jaar en begin volgend jaar te verschijnen voortgangsrapportages een belangrijk weegmoment om te beoordelen of binnen het klimaatcommitment voldoende voortgang wordt geboekt.
In de recente aanbestedingen van het betalingsverkeer van het Rijk heeft het klimaatbeleid en in bredere zin het thema maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) een belangrijke rol gekregen. Ten aanzien van MVO zijn in de aanbesteding eisen en wensen gesteld aan beloningsbeleid, duurzaamheid en social return13. Het onderwerp fossiel beleid valt onder duurzaamheid. Tevens is inschrijvers gevraagd een verklaring te ondertekenen omtrent het verbod op clustermunitie en het respecteren van mensenrechten.
In de aanbesteding van het giraal betalingsverkeer is MVO zwaar meegewogen bij de beoordeling van kwaliteitspunten. Hierbij is opgenomen dat ik door ING vanuit het huisbankierschap wordt geïnformeerd over de invulling van de in de aanbesteding geformuleerde wensen ten aanzien van MVO. Eerder is de Kamer geïnformeerd over de mate waarin ING voldoet aan de gestelde duurzaamheidseisen en het doorlopen van het aanbestedingsproces14.
Het niet meer kunnen voldoen aan de eis dat een dienstverlener tot de mondiale top 25% behoort qua duurzaamheid vormt een opzeggingsgrond. Dit onderstreept het belang van MVO.
Omdat het er niet op lijkt dat ING de komende tijd overtuigend haar fossiele activiteiten gaat stoppen, welke alternatieven bent u aan het ontwikkelen om ING als huisbankier weg te doen?
Zie antwoord vraag 19.
Op welke manier zou een klimaatplicht de brede welvaart kunnen vergroten en een positief effect kunnen hebben op de SDG’s?
Zoals ik uw Kamer in de beleidsagenda voor duurzame financiering heb medegedeeld, ben ik bereid om meer normerend optreden t.a.v. de doelstellingen van het klimaatcommitment te verkennen, mocht daar onvoldoende voortgang bereikt worden. Voor die eventuele verkenning liggen alle mogelijke beleidsopties nog op tafel. Brede welvaartseffecten en positieve impact op de SDG’s kunnen bij een eventuele verkenning worden meegenomen. Los daarvan verwacht ik voor financieringen aan de energiesector dat financiële instellingen in de actieplannen onder het Klimaatcommitment uitgaan van het 1,5-gradenscenario.
Bent u bereid om een nieuw sturingsmodel met daarin een zogeheten klimaatplicht te ontwikkelen voor alle Nederlandse financiële instellingen? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo nee, wat is er – middenin de klimaatcrisis, op het moment dat u constateert dat het niet vanzelf gebeurt – volgens u raar aan om erop aan te sturen dat alle leningen en beleggingen in lijn worden gebracht met het 1,5 graad doel uit het Parijs-Akkoord, er dus op aan te sturen dat financiële instellingen per direct stoppen met investeren in nieuwe winning van steenkool, olie en gas, in teeroliezanden, in olie- en gaswinning in het poolgebied, in kolencentrales en in fossiele infrastructuur en een plan te maken voor de versnelde uitfasering van álle investeringen in olie- en gasprojecten en -bedrijven?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bekend met de uitspraak, onterecht toegeschreven aan Edwin Burke, «The only thing necessary for the triumph of evil is for good men to do nothing.»?10
De grondgedachte achter de aan Edmund Burke toegeschreven uitspraak is die van zelf verantwoordelijkheid nemen en je niet afzijdig houden van de grote vraagstukken van de tijd waarin je leeft. Deze grondgedachte deel ik van harte. De transitie naar een klimaatneutrale economie vraagt in dat licht een bijdrage van de hele samenleving, waaronder de financiële sector. De sector heeft daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid, omdat de keuzes van de financiële sector bepalen wat groeit en wat uitsterft.
In hoeverre vindt u dat het ongehinderd doorgaan van ING met het financieren van fossiele activiteiten terwijl ING en u beter horen te weten dat bovenstaande uitspraak van toepassing is op de leiding van ING?
Zie antwoord vraag 23.
Het bericht ‘Recordboete voor Belastingdienst vanwege zwarte lijst’. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Recordboete voor Belastingdienst vanwege zwarte lijst»?1
Ja.
Klopt het dat de boete die de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft opgelegd aan de Belastingdienst wordt betaald vanuit de begroting van het Ministerie van Financiën?
Ja, dat klopt. De boete die de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft opgelegd aan de Belastingdienst slaat neer op de begroting van de Belastingdienst. De begroting van de Belastingdienst maakt onderdeel uit van de totale begroting van het Ministerie van Financiën.
Klopt het dat de boete die de Autoriteit Persoonsgegevens heeft opgelegd aan de Belastingdienst in eerste instantie wordt geïnd via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), vervolgens wordt uitbetaald aan de Autoriteit Persoonsgegevens en uiteindelijk weer terugvloeit naar de algemene middelen van de rijksoverheid? En zo niet, kunt u toelichten hoe de inning van de boete verloopt?
Het klopt dat de boete van de Autoriteit Persoonsgegevens wordt geïnd via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Zodra de Belastingdienst de opgelegde boete betaalt, zullen deze middelen als ontvangst worden geboekt op de begroting van Justitie en Veiligheid (JenV).
Welke bevoegdheden hebt u met betrekking tot de besteding van het bedrag van een bestuurlijke boete die is opgelegd aan de rijksoverheid?
De boete die is opgelegd door de Autoriteit Persoonsgegevens dient te worden voldaan door de Belastingdienst. Zodra de boete is voldaan en terechtkomt bij het CJIB, zullen deze middelen zoals bij vraag 3 toegelicht, als ontvangst worden geboekt op de begroting van JenV. Het kabinet is bevoegd om voorstellen voor aanwending van deze middelen aan beide Kamers voor te leggen. De Kamer is conform het budgetrecht gemachtigd om samen met de regering zowel de hoogte van de Rijksuitgaven vast te stellen als het doel van deze uitgaven te bepalen.
In hoeverre bent u bevoegd om het bedrag van de boete van de AP te oormerken voor een bepaald doel?
Zie antwoord vraag 4.
Ondersteunt u de gedachte dat het besteden van het bedrag van de boete aan maatregelen die erop gericht zijn om de schendingen van rechten van burgers die de AP heeft vastgesteld in de toekomst te voorkomen, kan bijdragen aan het herstel van het vertrouwen van burgers in de overheid?
De schending van rechten van burgers zoals de Autoriteit Persoonsgegevens deze heeft vastgesteld betreur ik ten zeerste. Ik ben daarom, vooruitlopend op definitieve besluitvorming, aan het verkennen wat mogelijke opties van situaties zijn waarin een tegemoetkoming passend is en wat dit voor tegemoetkoming kan zijn. Op deze wijze wil ik bijdragen aan het herstel van het vertrouwen van burgers in de overheid. Het oormerken van het bedrag van de boete is hiervoor niet noodzakelijk.
Bent u bereid om het bedrag van de boete van de AP te oormerken voor het op lange termijn versterken van de praktische rechtsbescherming van belastingplichtigen of het bieden van onafhankelijke fiscale rechtshulp aan belastingplichtigen zoals ook is vastgelegd in het coalitieakkoord? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Als aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5 is het aan het kabinet om voorstellen te doen voor aanwending van de Rijksmiddelen en is het aan de Kamer om samen met de regering zowel de hoogte van de Rijksuitgaven als het doel van deze uitgaven te bepalen.
De uithuisgeplaatste kinderen in het toeslagenschandaal |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer in november 2021 unaniem motie-Omtzigt cs (35 927, nr. 79) heeft aangenomen, die de regering verzocht om:
Ja.
Herinnert u zich dat de regering in november aan de Kamer schreef dat een van de doelstellingen van de regering is: «Bezien of herstel van de gezinssituatie wenselijk en mogelijk is. Dit vereist per ouder en kind een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan. Het perspectief op thuis wonen is een mogelijke uitkomst van de aanpak, maar zal pas kunnen worden gerealiseerd als de veiligheid of ontwikkeling van het kind niet langer in het geding is. Daar waar het beëindigen van de uithuisplaatsing niet mogelijk is, zou ondersteuning bijvoorbeeld ook kunnen bijdragen aan beter contact tussen ouders en kinderen.»?1
Ja.
Herinnert u zich dat de regering in juni 2021 en juli 2021 zelf al heeft toegegeven dat kinderen door de stress van het toeslagenschandaal uit huis geplaatst zijn, bij monde van toenmalig Staatssecretaris Van Huffelen die aan de Kamer schreef: «Veel van de kinderen van gedupeerde ouders zijn ten gevolge van de problemen bij de kinderopvangtoeslag in problematische omstandigheden opgegroeid. Kinderen hebben onder meer armoede ervaren. Ook leidde de stressvolle thuissituatie in sommige gevallen tot gebroken gezinnen en/of zelfs tot uithuisplaatsing van kinderen.»2 en de regering in de Kamer vertelde: «Er zijn ook ouders die verschrikkelijke gevolgen hebben ondervonden. We kennen ze allemaal: mensen die hun baan zijn verloren, mensen van wie de kinderen uit huis zijn geplaatst en mensen die, soms in combinatie met ziekte of andere dingen, een leven hebben geleid dat totaal niet is wat ze zich hadden voorgesteld. Het is natuurlijk met name voor deze ouders zo belangrijk om in het herstel niet alleen naar financiële compensatie te kijken, maar ook naar veel bredere hulp om ervoor te zorgen dat hun problemen zo veel mogelijk worden opgepakt.»?3
Ja.
Herinnert u zich dat u na het rapport «Ongekend Onrecht» op uw wekelijkse persconferentie van 18 december 2000 zei dat de ouders helpen de eerste prioriteit had: «We doen dit stap voor stap en dan is echt nu de eerste stap ervoor te zorgen dat we zo goed mogelijk dit rapport ook omzetten in die acties die ervoor zorgen dat ouders recht wordt gedaan, het rapport recht wordt gedaan, dat zoiets niet meer kan gebeuren.»?4
Ja.
Hoeveel kinderen, die erkend zijn als gedupeerden in het toeslagenschandaal zijn in het jaar 2021, na het uitkomen van het rapport ongekend onrecht, uit huis geplaatst, terwijl zij voorheen bij hun ouders woonden? Is er in deze gevallen enige relatie met het toeslagenschandaal?
Wij hebben uw Kamer op 11 mei 2021 geïnformeerd over de meest recente cijfers over de uithuisplaatsingen van deze groep kinderen Kamerstuk 31 066, nr. 1017. Op basis van deze gegevens kan worden vastgesteld dat het aantal uithuisplaatsingen is toegenomen, wat niet kan worden vastgesteld is of al deze uithuisplaatsingen in 2021 plaatsvonden, noch of deze kinderen voorheen hij hun ouders woonden.
Of er een relatie is met de problemen met de kinderopvangtoeslag blijkt evenmin uit deze cijfers. Het is mijn hypothese dat de problemen met de kinderopvangtoeslag mogelijk hebben bijgedragen aan de problemen in gezinnen die uiteindelijk hebben geleid tot een uithuisplaatsing.
Hoeveel kinderen, die getroffen zijn in het toeslagenschandaal, wonen op dit moment niet bij hun ouders, ofwel omdat er nog een lopende kinderbeschermingsmaatregel is, ofwel omdat er sprake is van zogenaamde vrijwillige uithuisplaatsing, ofwel omdat de voogdij nu bijvoorbeeld bij de pleegouders ligt?
Wij hebben de Kamer op 11 mei 2021 (Kamerstuk 31 066, nr. 1017) geïnformeerd over de meest recente cijfers over de uithuisplaatsingen van deze groep kinderen. Dit betreft cijfers over uithuisplaatsingen met een kinderbeschermingsmaatregel. Deze cijfers geven geen inzicht in de zogenoemde vrijwillige uithuisplaatsingen en ook niet over uithuisplaatsingen waarbij de voogdij bij de pleegouders ligt.
Kunt u aangeven voor hoeveel ouders en kinderen een individuele afweging is gemaakt het afgelopen jaar of terugkeer en herstel van de gezinssituatie mogelijk is, zoals u in november 2021 aankondigde? Kunt u aangeven wat de uitkomst van die evaluaties was?
Zoals ik in de beantwoording van uw Kamer gestelde vragen in een schriftelijk overleg van 11 april 20225 heb aangeven, kan ik geen uitspraak doen over het aantal herbeoordelingen van uithuisplaatsingen onder kinderen van gedupeerde ouders of de uitkomsten daarvan.
Het systeem van jeugdbescherming voorziet in momenten om het verloop van de ondertoezichtstelling en de noodzaak van het voortduren van de uithuisplaatsing te toetsten. Dit behoort tot het reguliere werk van jeugdbeschermers. Ook kunnen ouders en kinderen vanaf 12 jaar bij hun jeugdbeschermer een verzoek indienen om de uithuisplaatsing te beëindigingen of de duur ervan te verkorten. Een dergelijk verzoek dient binnen 2 weken te worden behandeld. Ik heb geen zicht op het aantal herbeoordelingen of verzoeken dat in dit kader heeft plaatsgevonden.
Het Ondersteuningsteam is nog te kort aan de gang om uitspraken te doen over herbeoordelingen die via hun ondersteuning tot stand zijn gekomen. De situaties van de ouders die nu begeleid worden door het Ondersteuningsteam zijn heel divers en complex. Procesbegeleiders van het Ondersteuningsteam besteden veel aandacht aan persoonlijk contact, het krijgen van vertrouwen en het samen met de ouders (en eventueel kinderen) in kaart brengen van de situatie en de wensen en mogelijkheden. Dit heeft tijd en aandacht nodig waarbij het tempo en de wensen van de ouders leidend zijn.
Vindt u zelf dat, gezien het antwoord op de vorige vraag, u alles op alles gezet heeft de ouders recht te doen in het afgelopen jaar?
Mijn ambtsvoorganger en ik hebben ons maximaal ingezet om in deze complexe problematiek zo snel als mogelijk ondersteuning en hulp voor deze ouders te organiseren.
Kunt u aangeven waarom het gevraagde onafhankelijke onderzoek nog niet gestart is en waarom u nog geen voorstel gedaan heeft aan de Kamer voor de opdracht en de samenstelling van de commissie, maar dat u pas op 30 maart aangeeft met de Kamer hierover in gesprek te willen gaan?5
Met de aangenomen motie Omtzigt7 van 10 november 2021 heeft uw Kamer gevraagd om «onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de omvang van het probleem en hoe dit jarenlang heeft kunnen gebeuren».
In eerdere brieven8 is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) is gestart. De IJenV zal onderzoeken of en op welke wijze het falen van de overheid in de toeslagenaffaire heeft doorgewerkt naar de jeugdbescherming.
Met dit onafhankelijk onderzoek van de IJenV en door de inzet van het Ondersteuningsteam op de individuele casuïstiek wordt reeds een eerste uitvoering gegeven aan de motie. Mij is daarna gebleken dat hiernaast behoefte is aan aanvullend onderzoek door een commissie. Ik heb daarom op 30 maart 20229 aangegeven dat ik graag met uw Kamer in gesprek ga over wat aanvullend onderzocht kan worden door een in te stellen commissie.
Vindt er bij uithuisplaatsingen excessief geweld plaats in Nederland en worden kinderen daarbij getraumatiseerd?
Een uithuisplaatsing kan noodzakelijk zijn om te voorkomen dat kinderen niet langer worden blootgesteld aan bijvoorbeeld ernstige mishandeling. Er wordt ingezet om dat zo rustig mogelijk te laten verlopen. Het is nooit helemaal te voorkomen dat er kinderen zijn die mogelijk getraumatiseerd raken door de omstandigheden waarin zij uit huis worden gehaald. Er is echter altijd een jeugdbeschermer aanwezig die zich over het kind ontfermt.
Vindt u de huidige procedure tot uithuisplaatsingen en dan met name de procedure tot spoeduithuisplaatsingen in Nederland zorgvuldig en in overeenstemming met het EVRM?
Ik herken de zorgen over de rechtsbescherming van kinderen en ouders bij een uithuisplaatsing, in het bijzonder een spoeduithuisplaatsing. Bij een spoeduithuisplaatsing zijn er grote zorgen over de acute veiligheid van een kind, dat snel handelen noodzakelijk maakt. Tegelijkertijd moet een spoeduithuisplaatsing ook altijd zorgvuldig gebeuren. De Factsheet Uithuisplaatsingen van de Universiteit Leiden, met een overzicht van alle knelpunten rondom uithuisplaatsingen, geeft meer inzicht in de rechtspositie van ouders en kinderen bij een spoeduithuisplaatsing. Ook de in juni verwachte evaluatie van de herziene kinderbeschermingswetgeving geeft mij mogelijk aanknopingspunten voor verbeteringen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat tot begin dit jaar 7600 mensen een schadevergoeding van 5.000 euro bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd hebben, omdat ze slachtoffer werden van fysiek, psychisch of seksueel geweld in de jeugdzorg, veel meer dan de verwachte 2000 aanvragen? Herinnert u zich dat er sprake was van «systemisch geweld» volgens de Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg?6
Ja.
Hoeveel kinderen die slachtoffer geworden zijn van het kinderopvangtoeslagschandaal hebben naar uw schatting te maken gehad met fysiek, seksueel of psychisch geweld of is daar getuige van geweest? Hoe gaat u die kinderen helpen, wetend dat volgens de Commissie-de Winter driekwart van de kinderen die tussen 1945 en nu in de jeugdzorg hebben gezeten, die te maken heeft gehad met fysiek, seksueel of psychisch geweld of is daar getuige van geweest?7
Zoals in de beantwoording van de door uw Kamer gestelde vragen in een schriftelijk overleg van 11 april 2022 is aangeven, bestaat er geen zicht op de mate van misbruik of geweld onder uithuisgeplaatste kinderen van ouders die slachtoffer zijn van de problemen rond de kinderopvangtoeslag. Als er sprake is van (een vermoeden van) seksueel misbruik van een kind dat niet meer thuis verblijft, is het van belang dat er gehandeld wordt. Naar aanleiding van de commissies Samson en De Winter zijn verschillende maatregelen genomen. Zo is onder andere extra geïnvesteerd in vertrouwenswerk (AKJ) om jongeren een luisterend oor te bieden. Het AKJ zal tevens vaker expliciet vragen naar ervaringen van geweld bij bezoeken aan instellingen. Zij kunnen ook ondersteunen bij het doen van aangifte als de jongere dat wil.
Daarnaast is het belangrijk om het thema geweld uit de taboesfeer te halen. Dialoogsessies in instellingen, waarbij jongeren, professionals en bestuurders in gesprek gaan moeten hieraan bijdragen. Het Jeugd Welzijnsberaad zal hier onder andere een rol in gaan spelen en gaan het thema «veiligheid» op een laagdrempelige manier bespreekbaar maken met jongeren die in de jeugdhulp verblijven. Voor de jeugdhulp is in het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg opgenomen hoe te handelen. Daarnaast is het bij misbruik van belang dat een kind goede zorg en ondersteuning krijgt zoals via het Centrum voor seksueel geweld. Ook zijn jeugdhulpaanbieders verplicht calamiteiten en geweld (waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld) te melden aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Binnen welke termijn zal elke nog lopende uithuisplaatsing van slachtoffers in het kinderopvangtoeslagschandaal, vrijwillig of verplicht), of elke voogdijmaatregel gerevalueerd zijn, als de ouder of het kind daarom vragen?
Ouders en kinderen vanaf twaalf jaar kunnen bij gewijzigde omstandigheden bij hun jeugdbeschermer een verzoek indienen om de uithuisplaatsing met kinderbeschermingsmaatregel te beëindigen of de duur ervan te verkorten. Bij wet is bepaald dat de Gecertificeerde Instelling binnen twee weken na ontvangst van een dergelijk verzoek een schriftelijke reactie moet geven of een uithuisplaatsing wel of niet kan worden beëindigd. Als de Gecertificeerde Instelling niet instemt met het verzoek van de ouders, dan kan de ouder dit voorleggen aan de kinderrechter. Ouders die een dergelijk verzoek aan de kinderrechter willen richten, komen binnenkort in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand op grond van de subsidieregeling.
Aan een uithuisplaatsing zonder kinderbeschermingsmaatregel ligt geen besluit van een kinderrechter, Gecertificeerde Instelling of van de Raad voor de Kinderbescherming ten grondslag. Ouders en jeugdigen vanaf zestien jaar beslissen in dit geval zelf tot een uithuisplaatsing of geven toestemming. Een beslissing om een uithuisplaatsing zonder kinderbeschermingsmaatregel weer ongedaan te maken en het kind weer volledig bij de ouders te laten opgroeien, wordt door de ouders en de jeugdigen boven zestien jaar genomen. Eventueel in samenspraak met het netwerk en/of betrokken professionals. Wel kunnen ouders, wiens kind vrijwillig uit huis is geplaatst te maken krijgen met pleegouders die zich beroepen op het blokkaderecht of een procedure om een kind alsnog onder toezicht te stellen. In beide situaties komt het voor bij de kinderrechter en kan de gedupeerde ouder aanspraak maken op kosteloze rechtsbijstand.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe genomen om een volgend kinderopvangtoeslagschandaal te voorkomen?
In de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» heeft het toenmalige kabinet een maatregelenpakket aangekondigd dat onder andere ziet op herziening van het toeslagensysteem, leren van de praktijk, versterken van de dienstverlening van de overheid, menselijke maat in wet en regelgeving, voorkomen van discriminatie, informatievoorziening, gebruik van het rechtssysteem door de overheid en versterking van het ambtelijk vakmanschap. Daarnaast zijn het coalitieakkoord verscheidene maatregelen opgenomen om de democratische rechtsorde te versterken. Hier wordt momenteel invulling aan gegeven.
Vindt u dat de hersteloperatie kinderopvang en de hulp aan de gezinnen waar kinderen uithuisgeplaatst zijn, op schema liggen? Kunt u dat toelichten?
Er moet in de hersteloperatie nog veel gebeuren, maar er zijn ook stappen gezet. Onder meer via de Catshuisregeling, de brede ondersteuning van gemeenten op het terrein van financiën, wonen, werk, gezondheid en gezinssituatie en de schuldenaanpak en de extra hulp rondom uithuisplaatsingen. Niet alleen door UHT, maar ook door gemeenten en andere organisaties. Per eind maart 2022 is voor ruim 25.000 ouders vastgesteld dat zij gedupeerd zijn door de problemen met de kinderopvangtoeslag. Het aantal niet-gedupeerden bij de kinderopvangtoeslag is, op basis van de eerste toetsen en integrale beoordelingen die tot nu toe zijn gedaan, ongeveer net zo groot. Van alle aanvragers hebben circa 5.600 mensen nog geen eerste toets gehad. Voor hen moet nog duidelijk worden of zij gedupeerd zijn. Zij krijgen hierover zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na aanmelding, bericht. Gedupeerden hebben na de eerste toets direct recht op de Catshuisregeling van € 30.000,– en het pauzeren en oplossen van hun schulden conform de regeling. Bij de integrale beoordeling wordt bepaald of er meer moet worden uitgekeerd. Met de herijking willen we ook een aantal verbeteringen doorvoeren om ouders beter en soms ook sneller te helpen. We blijven steeds zoeken naar manieren om het beter te doen.
Voor wat betreft de aanpak uithuisgeplaatste kinderen heb ik u in mijn brief van 31 maart jongstleden gemeld dat het landelijk Ondersteuningsteam per 4 april is gestart. Dit is lijn met de planning zoals ik u in mijn brief van 26 november 2021 aangaf.
Wilt u deze vragen een voor een en voor 11 mei 15.00 uur beantwoorden in verband met het Kamerdebat op 12 mei over de uithuisplaatsingen?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het verweer van de Staat in de artikel12 procedure omtrent de vervolging van de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Renske Leijten (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorgangers op 12 maart 2021 in een brief aan de Kamer hebben aangegeven dat op tenminste 13 punten overtredingen van wetten hebben voorgedaan in het Toeslagendrama en dat dit stuk voor stuk overtredingen van wetten betreft waarvan duizenden en tienduizenden mensen het slachtoffer waren?1
Ja, wij herinneren ons de brief van 12 maart 2021 aan de Kamer van beide ambtsvoorgangers. In deze brief zijn onder meer dertien voorbeelden genoemd van situaties waarin de Belastingdienst(Fiscaliteit) en/of de Belastingdienst/Toeslagen niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld. Zeven voorbeelden zijn toegeschreven aan de Belastingdienst/Toeslagen, en een aantal hiervan heeft betrekking op de problemen met de kinderopvangtoeslag.
Staat u nog altijd achter conclusie dat de overtreding van deze wetten voortvloeiden uit concrete (beleids)besluiten van de Belastingdienst die actief zijn genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het niet handelen in overeenstemming met de wet kan diverse redenen hebben, met verschillende grondoorzaken. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van het in individuele zaken schenden van verplichtingen (zoals wettelijke termijnen) of een gewijzigde interpretatie van wetgeving naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak. In een aantal voorbeelden uit de brief van 12 maart 2021 hing de overtreding van de wet samen met destijds gehanteerd beleid.
Bijvoorbeeld de werkwijze waarbij voor een O/GS-kwalificatie een grens van terugvordering werd gehanteerd zonder dat aanvullend onderzoek naar de verwijtbaarheid van de ouder werd gedaan. Ook kan bijvoorbeeld – na verloop van tijd – blijken dat de uitwerking van applicaties of ICT-systemen onbedoeld niet (meer) in lijn is met de wet- en regelgeving. Een voorbeeld daarvan in de brief van 12 maart 2021 staat onder punt 11 (Toeslagpartnerschap). Verder kan het zich voordoen dat de invulling van een werkwijze die er juist toe strekt om het voor de burger zo praktisch en eenvoudig mogelijk te maken, tot onbedoelde spanningen met de bestaande wet- en regelgeving leidt. Een afwijking van de wet hoeft hierbij niet altijd ten nadele van de burger te zijn. Ook kan een op zichzelf pleitbaar standpunt door een rechterlijke uitspraak achteraf bezien op verkeerde invulling van een wettelijke bepaling berusten.
Herinnert u zich de belofte in die brief: «In die gevallen waarin de Belastingdienst zich niet aan de wet heeft gehouden, hebben wij dat eerder aan uw Kamer gemeld en dat zullen wij ook in de toekomst aan uw Kamer melden.» Is dit nog staand beleid?
Ja, dat is nog steeds staand beleid.
Kunt u de lijst updaten van wetten waaraan de Belastingdienst zich niet heeft gehouden en de ge-update versie van deze lijst met alle u bekende overtredingen aan de Kamer doen toekomen?
Uitgangspunt is uiteraard is dat de Belastingdienst zich aan alle wet- en regelgeving houdt. Situaties waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet handelt of heeft gehandeld, zijn ongewenst en de inzet is en blijft deze zo snel en zorgvuldig mogelijk op te lossen. Zoals in de brief van 12 maart 2021 is aangegeven, is het niet mogelijk om een eenduidig en volledig overzicht te geven van alle gevallen en situaties waarin de Belastingdienst (mogelijk) niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld. Wel bevat de brief van 12 maart 2021 een aantal illustratieve voorbeelden waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld.
Het is, als gezegd, staand beleid om als zich nieuwe gevallen voordoen of naar boven komen waarin de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld, de Kamer hierover steeds te informeren. Dit gebeurt waar relevant via de jaarlijks voorziene Stand van de Uitvoering, in het kader van voortgangsrapportages of waar nodig via separate tussentijdse brieven.
Zo bevat de brief van 31 januari 20222 bijvoorbeeld een aantal aanvullende signalen uit de Stand van de Uitvoering dat kan duiden op niet in overeenstemming met de wet- en regelgeving handelen door de Belastingdienst.
Voorbeelden specifiek voor Toeslagen zijn in ieder geval de update van de 21-puntenlijst in de achtste VGR Kinderopvangtoeslag van 30 september 20213 en de brief van 30 november 2021 (Stand van de Uitvoering)4 waarin knelpunten worden beschreven die in de uitvoering worden ervaren en waarin wordt ingegaan op de uitvoering van de motie Lodders / Van Weyenberg. Recentelijk is in de Tiende voortgangsrapportage5 bijvoorbeeld (nogmaals) gewezen op het overschrijden van beslistermijnen en voorts dat naar verwachting niet in alle gevallen binnen de door de rechter gestelde termijn kan worden beslist. Tenslotte verwijzen wij naar de reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst op nadere verzoeken Fraude signalering Voorziening van maandag 30 mei.6
Wilt u, wanneer die lijst wordt samengesteld, niet vergeten alle overtreden wetten te vermelden, de recente boetebesluiten van de Autoriteit Persoonsgegevens, discriminatie bij query’s aan de poort, de PWC-rapporten over de Fraudesiganleringsvoorziening (FSV), interne handleidingen voor het toepassen van de risicoselectie en andere zaken waarvan u op de hoogte bent?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4, is het niet mogelijk om een eenduidig en volledig overzicht te geven van alle gevallen en situaties waarin de Belastingdienst (mogelijk) niet in overeenstemming met de wet heeft gehandeld.
De door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geconstateerde overtredingen van de AVG komen uitgebreid aan de orde in de rapporten en boetebesluiten van de AP en de reacties daarop.
In de brief van 7 december 20217 aan de Tweede Kamer wordt een reactie wordt gegeven op het boetebesluit van de AP van 25 november 2021 dat ziet op de verwerking van de nationaliteit van aanvragers van de kinderopvangtoeslag bij Toeslagen.
Bij brief van 12 april 20228 aan de Tweede Kamer wordt een reactie gegeven op het boetebesluit van de AP van 7 april 2022 dat ziet op de verwerkingen van persoonsgegevens in de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) van de Belastingdienst.
Over de PWC-rapporten inzake de Fraudesignaleringsvoorziening is de Tweede Kamer bericht bij brief van 29 maart 20229 en eerdere brieven10.
Bij brieven van 26 november 202111, 8 december 202112 en meest recent 21 april 202213 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het risicoclassificatiemodel van Toeslagen.
Over de diverse onderzoeken naar en verbetertrajecten rond de gegevensverwerking en risicoselectie door de Belastingdienst, alsmede over de bevindingen hieruit over mogelijke overtredingen van de regelgeving, wordt de Kamer geïnformeerd via de diverse voortgangsrapportages inzake het programma Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) en, waar nodig, separate brieven. Hierin worden steeds de laatste stand van zaken en inzichten weergegeven.
Kunt u ook helder weergeven bij welke onderdelen van Belastingdienst de overtredingen precies plaatsvonden?
De in de voorgaande antwoorden aangeduide voorbeelden hebben betrekking op de Belastingdienst (fiscaliteit) en Toeslagen. Bij een werkwijze of proces zijn verder veelal diverse onderdelen van de Belastingdienst betrokken (primaire proces, massale processen, invordering, ICT, communicatie) waardoor het vaak niet mogelijk is een specifiek onderdeel aan te wijzen. De Belastingdienst is als geheel verantwoordelijk voor zijn werkwijze en processen.
Kunt u verklaren waarom de Landsadvocaat namens de Staat op 12 april in artikel-12 zaak betoogt dat: «De staat stelt daarbij voorop dat he leed van de gedupeerden van de toeslagenaffaire buiten kuif staat. Door harde regelgeving, een strikte wetsuitleg, vooringenomen handelen, het ontbreken van de menselijke maat en door geen gehoor te geven aan noodsignalen, is ouders en kinderen de afgelopen tien jaar ongekend onrecht aangedaan», maar dat in betoog geheel vergeet te vermelden dat de Belastingdienst jarenlang een groot aantal wetten overtreden heeft en dat dat zeker een van de oorzaken van het toeslagenschandaal geweest is?2
De Staat heeft in haar schriftelijke reactie op het beklag tot uitdrukking willen brengen dat de Staat zich bewust is van het leed van de gedupeerden van de toeslagenaffaire en de impact ervan op hun levens. De Staat heeft in dat verband ter zitting aangegeven dat zij de conclusie van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) onderschrijft dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden.
Met wie heeft de Landsadvocaat gesproken om dit schriftelijke verweer te voeren bij Gerechtshof in Den Haag?
Bij tussenbeschikking van 7 december 2021 heeft het gerechtshof Den Haag bepaald dat de directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen zullen worden gehoord om opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust, als bedoeld in artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering. Ter voorbereiding hierop heeft afstemming plaatsgevonden tussen het kantoor van de Landsadvocaat en het Ministerie van Financiën. Over de schriftelijke reactie is geen overleg gevoerd met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Kunt u voorts heel nauwkeurig aangeven of en op welke wijze er overleg gevoerd is met ambtenaren bij de Belastingdienst en de ministeries van Financiën en Sociale Zaken om tot deze verdediging te komen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze is er politiek akkoord en/of afstemming geweest voor dit verweerschrift? Is het voorgelegd en akkoord bevonden door één of meerdere bewindspersonen en zo ja, welke? Kunt u de beslisnota’s of de documenten waaruit dat blijkt aan de Kamer doen toekomen?
Op 12 april 2022 is de schriftelijke reactie ingediend bij het gerechtshof Den Haag, waarin opmerkingen zijn gemaakt over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust. Deze schriftelijke reactie is na indiening daarvan ter kennisneming aan de Minister van Financiën en de beide Staatssecretarissen van Financiën aangeboden.
Waarom is besloten om verweer te geven in de artikel 12-procedure die is aangespannen door gedupeerde ouders? Erkent u dat dit niet had gehoeven?
Bij tussenbeschikking van 7 december 2021 heeft het gerechtshof Den Haag bepaald dat de directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen zullen worden gehoord om opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust, als bedoeld in artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering. De Staat heeft gemeend aan dit verzoek gehoor te moeten geven. In dat verband is ook een schriftelijke reactie ingediend. Zie ook het antwoord op vraag 8 en 9.
Naar aanleiding van de Kamerbrief van 30 mei jl. betreffende de reactie op nadere verzoeken Fraude signalering Voorzieningen is een nadere toelichtende brief aan het gerechtshof Den Haag gezonden. Deze brief is na verzending daarvan aan het gerechtshof Den Haag ter kennisneming aan de Minister van Financiën en de beide Staatssecretarissen van Financiën aangeboden.
Erkent u dat het een totaal verkeerd signaal is dat de Landsadvocaat namens de Staat nu betoogt dat er in mei 2020 geen aangifte had moeten worden gedaan naar aanleiding van het onafhankelijk advies van de heer Biemond?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Staat heeft in deze procedure niet het standpunt in genomen dat geen aangifte had moeten worden gedaan naar aanleiding van het onafhankelijk advies van mr. H.J.Th. Biemond. De Staat heeft naar voren gebracht dat aanvankelijk tot de conclusie was gekomen dat geen aanwijzingen werden gezien die wezen op verdenkingen van ambtsmisdrijven en dat de Minister van Financiën naar aanleiding van vragen in de Tweede Kamer over die conclusie en ten behoeve van een onafhankelijke externe beoordeling mr. Biemond heeft gevraagd een second opinion uit te brengen. De aangifte door de Staatssecretarissen van Financiën vloeide vervolgens voort uit de conclusies van deze second opinion van 19 mei 2020 dat op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering sprake is van een aangifteplicht wat betreft de misdrijven knevelarij en beroepsmatige discriminatie. Tegen die achtergrond en met het oog op een zorgvuldige beoordeling door het Openbaar Ministerie, is de aangifte van 19 mei 2020 door de Staatssecretarissen van Financiën gedaan. Zowel de sepotbeslissingen van de officier van justitie als het in het kader van de beklagprocedure door de advocaat-generaal gegeven schriftelijk verslag16 geven blijk van een zorgvuldige beoordeling. De Staat kan zich in het standpunt van het Openbaar Ministerie vinden.
Klopt het dat noch de Belastingdienst noch het Ministerie van Financiën nooit meer informatie met het Openbaar Ministerie (OM) heeft gedeeld toen deze onderzoek deed naar aanleiding van de aangifte?4 Waarom is hiertoe besloten?
Dat klopt. Het Ministerie van Financiën heeft er grote waarde aan gehecht dat het Openbaar Ministerie zijn werk onafhankelijk kon doen. Het is daarbij niet gepast geacht om het Openbaar Ministerie ongevraagd documenten toe te zenden, omdat dit (mogelijk) de schijn kon wekken van beïnvloeding van het (onderzoek van het) Openbaar Ministerie. Aan verzoeken van het Openbaar Ministerie om informatie of documenten zou vanzelfsprekend volledige medewerking zijn verleend.18
Bijlage XX(PM) van de documenten, die als onderdeel van uw verzoek in vraag 17 zijn bijgevoegd bij deze Kamervragen, betreft de notitie «herzien voorstel cultuurgesprekken Toeslagen» uit juni 2020. Hierin werd voorgesteld om afstemming te zoeken met het Openbaar Ministerie over «voorliggend cultuurtraject gelijktijdig de aangifte en mogelijk strafrechtelijk onderzoek». Uiteindelijk is er echter voor gekozen om dit niet te doen gelet op de onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het is toch juist dat ten tijde van het onderzoek van het OM de interne handleiding werd gevonden over het inzetten van het risicoclassificatiemodel?5 Waarom is dit niet actief gedeeld?
De werkinstructies en bronbeschrijvingen die aan het risicoclassificatiemodel van Toeslagen ten grondslag liggen zijn gedeeld met de openbaarmaking van het model in de brief van 26 november 202120. Dit is eerder niet openbaar gemaakt omdat het documenten betreft die de technische werking van het model beschrijven. Het model werd gebruikt om te selecteren welke nieuwe aanvragen dan wel wijzigingen in bestaande toeslagaanvragen, voor een handmatige behandeling in aanmerking kwamen. Daarvan zijn alleen technische werkinstructies en bronbeschrijvingen beschikbaar.
Wij willen hier nogmaals benadrukken dat, in het kader van het onderzoek door het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Financiën grote waarde heeft gehecht aan de onafhankelijke positie van het Openbaar Ministerie. Het is daarbij niet gepast geacht om het Openbaar Ministerie ongevraagd documenten toe te zenden, omdat dit (mogelijk) de schijn kon wekken van beïnvloeding van het (onderzoek van het) Openbaar Ministerie. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Is er door de Minister ter zake van de vervolgingsbeslissing een aanwijzing ex artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie gegeven? Zo ja, kan die beslissing (en aanverwante documenten) met de Kamer gedeeld worden?
Nee, er is door de Minister van Justitie en Veiligheid geen aanwijzing ex artikel 127 van de Wet op de rechtelijke organisatie gegeven.
Heeft het kabinet (bewindspersonen) zich op enigerlei wijze bemoeid (of overleg gehad over) met het sepot-besluit of de verdediging van de Advocaat-generaal in de artikel 12-zaak? Zo ja, op welke wijze?
Nee, er is geen enkele bemoeienis geweest met het sepotbesluit of de verdediging in de beklagprocedure.
Hebben de huidige directeur-generaal van de Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen een overdrachtsdossier ontvangen van hun ambtsvoorganger? Kunt u deze overdrachtsdossiers openbaar maken?
De directeuren-generaal hebben documenten ontvangen om zich in te kunnen lezen. Deze documenten zijn gebundeld en als bijlage gevoegd bij de beantwoording op deze vragen.
Het vervallen recht op toeslagen vanwege gegevens in de basisregistratie personen (BRP) |
|
Jasper van Dijk |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pointer «Nederlanders in de knel door het rigide vreemdelingenbeleid»?1
Het kabinet streeft ernaar dat iedere toeslaggerechtigde de toeslag krijgt waar deze recht op heeft. Of een vreemdeling recht heeft op deze collectieve overheidsvoorzieningen en verstrekkingen is afhankelijk van de aard van het verblijf.2 Dit is een uitwerking van de Koppelingswet uit 1998, waarin het koppelingsbeginsel is geïntroduceerd.3 Doel hiervan is te voorkomen dat vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, door de ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun onrechtmatige verblijf of het verwerven van een schijn van een volkomen rechtmatig verblijf. Voor het recht op toeslagen is het vereist dat naast de aanvrager ook alle meerderjarige medebewoners (huurtoeslag) of de toeslagpartner een rechtmatig verblijf hebben. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is namelijk voor het recht op toeslagen de aanvullende voorwaarde opgenomen, dat de leden van het huishouden van de aanvrager van de toeslag (de toeslagpartner en de medebewoners van achttien jaar en ouder) rechtmatig in Nederland verblijven. Dit heeft ermee te maken dat een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft anders indirect wel profijt heeft van de toeslag die aan de aanvrager wordt verstrekt. Indien een burger niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, wordt dit geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met code 98. Wanneer iemand bijvoorbeeld samenwoont met een meerderjarig persoon of getrouwd is met iemand die niet over verblijfsrecht beschikt, heeft de aanvrager van de toeslag daarom geen recht op toeslagen.
In hoeveel gevallen is dit uitzettingsbeleid via sociale zekerheid effectief geweest en waarom weegt dit volgens het kabinet op tegen de problemen waarin gezinnen worden gestort?
Er is geen sprake van een uitzettingsbeleid via sociale zekerheid, hiermee dus ook niet via toeslagen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, verbindt het koppelingsbeginsel het recht op collectieve overheidsvoorzieningen en verstrekkingen aan rechtmatig verblijf van een vreemdeling. De IND levert de verblijfstitels via de BRP, onder andere code 98. Overheidsorganen bepalen vervolgens op basis van die vaststelling door IND en de voor hen relevante wet- en regelgeving welke voorzieningen en verstrekkingen afhankelijk zijn van deze verblijfstitel. Bij de uitkering van toeslagen betekent dit dat deze niet (meer) worden verstrekt aan vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven of – voor zover relevant – als iemand in het huishouden van de aanvrager van de toeslag niet rechtmatig in Nederland verblijft.
Kunt u aangeven in welke situaties code 98 afgegeven kan worden? Erkent u dat code 98 niet automatisch betekent dat iemand is uitgeprocedeerd?
De IND bepaalt de verblijfs- en verwijderbaarheidstitels. De titelbepaling vindt plaats in het geautomatiseerde systeem van de IND aan de hand van een groot aantal factoren, zoals de aanwezigheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, een besluit over die aanvraag en wettelijke termijnen. Deze factoren zijn gebaseerd op artikel 8 van de Vw 2000 waarin de gronden voor rechtmatig verblijf zijn opgenomen. Is er geen verblijfsrecht in de zin van artikel 8 Vw 2000, dan wordt de titel 98 (geen rechtmatig verblijf) bepaald. Bij een samenloop van verschillende factoren die het verblijfsrecht betreffen, geldt dat de sterkste factor van verblijfsrecht bepaalt welke titel wordt vastgesteld. Ook de ingangsdatum en einddatum van de titels worden in de titelbepaling meegenomen. Het vaststellen van deze titels gebeurt twee keer per dag. Naast de automatische titelbepaling worden steekproefsgewijs handmatige controles uitgevoerd.
De titelbepaling betreft altijd een weergave van de situatie op het moment van vaststelling. Code 98 betekent dat een burger op het moment van vaststelling niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, dit betekent niet dat iemand uitgeprocedeerd is. De juridische situatie kan wijzigen door het indienen van rechtsmiddelen, nieuwe aanvragen of door het verkrijgen van een ander verblijfsrecht. Dat betekent dat een titelcode, en dus ook code 98, geldig blijft tot er een wijziging in de juridische situatie ontstaat. Dat kan – gelet op het feit dat de titels tweemaal per dag worden bepaald – op dagbasis wijzigen.
Erkent u dat er sprake van kan zijn dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) per abuis code 98 afgeeft of te laat wijzigt, bijvoorbeeld wanneer mensen tussen procedures zitten of in hoger beroep zijn met een tijdige voorlopige voorziening?
Indien iemand zich tussen procedures of in hoger beroep met een tijdige voorlopige voorziening bevindt, is er geen sprake van een onjuiste code 98. Er is op dat moment namelijk geen sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet 2000. In het antwoord op vraag 3 is aangegeven dat de titel kan wijzigen als de juridische situatie verandert.
Vanwege het grote belang van titels controleert (steekproefsgewijs) en monitort de IND de titellevering. Desondanks kunnen er fouten optreden. Er wordt door de IND niet bijgehouden hoe vaak een foute titelbepaling voorkomt. De burger kan (telefonisch) bij de IND aangeven dat de verblijfstitel volgens haar/hem niet juist is. Een ketenpartner kan hierover ook een signaal afgeven. Dit wordt dan gecontroleerd en indien blijkt dat de titel inderdaad onjuist is wordt deze zo snel mogelijk hersteld. Als er nader onderzoek nodig is duurt het maximaal enkele dagen. De herstelde code wordt daarna zichtbaar voor alle ketenpartijen, waaronder Toeslagen. Zolang de controle loopt blijft code 98 geregistreerd in de BRP.
Klopt het dat de Belastingdienst overgaat tot inhouden en invorderen van toeslagen voordat is vastgesteld waarom code 98 is afgegeven?
Toeslagen stelt het recht op toeslagen vast op basis van de beschikbare informatie in de BRP. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, stelt de IND op basis van een groot aantal factoren de verblijfstitel vast en registreert deze in de BRP. Op dat moment is dus al door de IND bepaald waarom de code is afgegeven. Indien er een code 98 is geregistreerd met betrekking tot de aanvrager van de toeslag, diens partner of meerderjarige medebewoners, oordeelt Toeslagen dat er geen recht bestaat op toeslagen voor deze personen. Eerder uitbetaalde toeslagen worden dan teruggevorderd. In 2021 werd in 5.465 gevallen het recht op toeslagen ingetrokken voor 4.300 huishoudens. Bij het ontstaan van de terugvordering kan de burger een betalingsregeling (op maat) aanvragen. Ook worden de reguliere waarborgen, in het bijzonder matiging van de terugvordering ingezet voor individuele gevallen, bezien.
Bij geringe twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Twijfel kan ontstaan als de burger aangeeft dat de code onjuist is. Toeslagen neemt meermaals per week contact op met de IND om vast te stellen of een code juist is. Tijdens deze uitvraag blijft de invordering openstaan. Indien de code onjuist blijkt en moet worden aangepast, wat in gevallen zo is, wordt het recht op toeslagen bij het eerst volgende maandelijkse beschikkingsmoment opnieuw vastgesteld. Als de code door de IND juist wordt bevonden wordt de toeslag stopgezet en eventueel teruggevorderd.
Is het juist dat mensen niet eens de gelegenheid krijgen om aan te tonen dat zij helemaal niet uitgeprocedeerd zijn voordat de Belastingdienst overgaat tot inhouding en invordering?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 betekent code 98 niet per definitie dat mensen uitgeprocedeerd zijn, maar dat zij niet meer rechtmatig in Nederland verblijven. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5 oordeelt Toeslagen op basis van de beschikbare gegevens dat er geen recht is op toeslagen indien een burger met code 98 geregistreerd staat. Bij geringe twijfel neemt Toeslagen contact met de IND. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kan een burger indien zij/hij het oneens is met de beslissing van de IND over een besluit over een aanvraag in beroep gaan bij de IND.
Waarom is het uitvaardigen van code 98 eigenlijk geen besluit zoals beschreven in de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en/of beroep mogelijk is? Kunt u dit toelichten?
De titelbepaling is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen zelfstandige beslissing betreft, maar een gevolg van de inhoudelijke beslissing die de IND heeft genomen (bijv. besluit over aan aanvraag voor een verblijfsvergunning). De burger kan tegen dit besluit in bezwaar en beroep gaan.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, bepaalt artikel 8 Vw 2000 in welke gevallen er sprake is van rechtmatig verblijf. De titel geeft aan of er sprake is van rechtmatig verblijf, maar omvat zelf geen rechtsgevolgen. Als gevolg van de Koppelingswet uit 1998, waarin het koppelingsbeginsel is geïntroduceerd, nemen andere bestuursorganen, zoals Toeslagen, wel besluiten naar aanleiding van de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is. Die besluiten zijn wel besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Is het juist dat het na een melding van een gedupeerde het maanden of zelfs jaren kan duren voordat een foutieve vordering door de Belastingdienst word rechtgezet? Zo nee, hoe zit het dan wel? Kunt u dit toelichten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het mogelijk dat code 98 onjuist is. Bij twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Vaststelling kan dan, afhankelijk van de complexiteit, tot enkele dagen duren. Indien de code wordt bijgesteld, wordt het recht op toeslagen bij het eerst volgende maandelijkse beschikkingsmoment opnieuw vastgesteld
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, kan de burger eventueel door het indienen van een nieuwe/andere verblijfsaanvraag proberen opnieuw rechtmatig verblijf te krijgen. Deze procedure kan een lange tijd in beslag nemen. Indien de burger (weer) over verblijfsrecht beschikt, worden de toeslagen opnieuw vastgesteld. Eventueel gemiste toeslagen worden dan nabetaald.
Deelt u de mening dat juist ten tijde van de opvangcrisis het gestimuleerd zou moeten worden dat migranten verblijven bij familie of bekenden? Hoe verhoudt dat zich tot deze praktijk waarbij gastgezinnen financieel gedupeerd raken door het verlies van rechtmatig verblijf van migranten? Kunt u dit toelichten?
Burgers die vreemdelingen met een rechtmatige status (waaronder ook ontheemde Oekraïners) opvangen verliezen niet hun toeslagen als gevolg van de werking van het koppelingsbeginsel. Daarbij gelden wel de regels die ook voor toeslagontvangers van Nederlandse afkomst gelden. Zo kunnen deze migranten, afhankelijk van de situatie, aangemerkt worden als medebewoner of als toeslagpartner en meetellen voor het recht op toeslagen. U bent eerder geïnformeerd over het voornemen van het kabinet dat een ontheemde Oekraïner die opgevangen wordt bij een gastgezin tijdelijk niet als medebewoner of als toeslagpartner wordt aangemerkt.
Erkent u dat het vanuit het vreemdelingenrecht logisch is om het verblijfsrecht met terugwerkende kracht in te trekken, maar dat het met terugwerkende kracht intrekken van toeslagen tot een bijzonder hardvochtig beleid leidt? Bent u bereid dit beleid te wijzigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vorig jaar heeft er een inventarisatie plaatsgevonden naar knelpunten in het toeslagenstelsel naar aanleiding van de motie Lodders/Van Weyenberg4. Hieruit zijn knelpunten naar voren gekomen, waaronder ook de situatie dat met terugwerkende kracht toeslagen worden ingetrokken bij geen verblijfsrecht. Voor mogelijke oplossingen zijn onder meer de uitvoerbaarheid en de budgettaire gevolgen van belang. Zoals eerder toegezegd wordt u hierover in de zomer geïnformeerd.
Er zijn door het vorige kabinet twee knelpunten met betrekking tot het koppelingsbeginsel gesignaleerd en opgelost bij de huurtoeslag en het kindgebonden budget (WKB). Bij de huurtoeslag gold eerder voor het recht op toeslagen dat ook naar de verblijfsstatus van minderjarige medebewoners werd gekeken. Op dit moment geldt dat Toeslagen niet meer naar de verblijfsstatus van minderjarige medebewoners kijkt. Er blijft dus recht bestaan op huurtoeslag als een minderjarige medebewoner (veelal het kind van de aanvrager van de toeslag) geen rechtmatig verblijft houdt in Nederland. Bij het WKB is er inmiddels ook recht als de partner geen verblijfsrecht heeft, maar aanvrager en kind wel. Beide maatregelen zijn per 1 januari 2022 ingegaan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Belastingdienst in het geval van code 98 voortaan eerst onderzoek doet naar de exacte status en pas tot inhouding en invordering overgaat als onderzoek uitwijst dat er inderdaad sprake is van onrechtmatig verblijf?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 6, oordeelt Toeslagen op basis van de beschikbare gegevens in beginsel dat er geen recht is op toeslagen voor een huishouden indien iemand in het huishouden geregistreerd staat met code 98. Toeslagen gaat er in beginsel vanuit dat de code correct is. Bij geringe twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Het is voor Toeslagen niet mogelijk om bij elke registratie handmatig na te gaan of deze code juist is, gelet op het grote aantal mutaties. Daarnaast kan Toeslagen de code niet wijzigen in de BRP.
In de gevallen waarin de Belastingdienst heeft moeten concluderen dat inhouding en invordering op basis van code 98 niet terecht was, is dit inmiddels rechtgezet?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8. Indien de burger (weer) over verblijfsrecht beschikt, worden de toeslagen opnieuw vastgesteld. Eventueel gemiste toeslagen worden dan nabetaald.
Juridische adviezen over box 3 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich de volgende eerder gestelde schriftelijke vraag (van 3 januari 2022): «Wilt u een lijst met alle uitgebrachte adviezen (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) over box-3 vanaf 2010 samenstellen en doen toekomen aan de Tweede Kamer?»1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord: «Ja. Deze lijst moet, zoals het lid Omtzigt zelf aangeeft in de vraag, nog worden samengesteld. Daarvoor is uitgebreid uitzoekwerk nodig, juist omdat ik de vraag van het genoemde lid zo volledig mogelijk wil beantwoorden. Ik ga er daarom vanuit dat de heer Omtzigt ook interne notities bedoelt die als advies aan de bewindspersonen zijn gegaan. Dit betreft dan ook stukken die tot nu toe niet aan uw Kamer zijn overhandigd. Daarom vergt dit meer tijd dan uw Kamer mij voor de beantwoording van deze Kamervragen gunt. De gevraagde lijst met eventueel de daarbij nog niet gepubliceerde stukken zal ik binnen twee maanden aan uw Kamer sturen.»2
Ja.
Herinnert u zich dat u op 5 april 2022 het volgende antwoord gaf: «in reactie op het schriftelijk overleg (2022Z00005) heb ik aangegeven binnen twee maanden een lijst te delen met alle uitgebrachte adviezen (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) over box-3 vanaf 2010, in het bijzonder over de vraag of de box 3-tarieven mogelijk een schending van het eerste protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens opleveren. De inventarisatie is een eind gevorderd, maar nog niet gereed. Ik heb wat meer tijd nodig om de stukken te kunnen delen. Uw Kamer ontvangt deze stukken tegelijkertijd met de richtingennotitie.»3
Ja.
Herinnert u zich dat u op 15 april 2022 een lijst en een inventarislijst naar de Kamer gestuurd heeft, maar dat dat die lijst niet in 2010 begint, zoals gevraagd, maar in 2015 en dat die gaat over juridische adviezen over strijdigheid met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en niet over alle adviezen?4
Ja.
Is het u opgevallen dat in de periode 2015–2017 eigenlijk geen adviezen of memo’s zijn uitgebracht, terwijl in die periode toch het Belastingplan 2016 behandeld is, waarin de nieuwe box 3 is ingevoerd met de vele ficties, die uiteindelijk geleid heeft het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, waarin de Hoge Raad oordeelde dat box 3 in strijd was met het recht op ongestoord genot van eigendom en het discriminatieverbod uit het EVRM en rechtsherstel bood?
Ja, dat is me ook opgevallen. De zoekscope waarmee de stukken zijn verzameld die op 15 april jl. naar uw Kamer zijn gestuurd luidde «box 3 in samenhang met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)». Naar aanleiding van deze zoekopdracht kwamen geen stukken uit 2015, het jaar waarin het Belastingplan 2016 is behandeld, naar boven.
Bent u ervan op de hoogte dat vooral bij het Belastingplan 2016 vele fracties in de Tweede Kamer gevraagd hebben naar de juridische houdbaarheid en dat er al arresten van de Hoge Raad uit april 2015 lagen?
Ja.
Is het gebruikelijk dat er juridische adviezen en analyses ten grondslag liggen aan keuzes om een belasting te veranderen en zeker wanneer het een hervorming betreft van een belastingonderdeel (box 3), dat al meerdere keren tot negatieve uitspraken van rechters en de Hoge Raad heeft geleid?
Ja, dit is uiteraard gebruikelijk. En daarbij is het gebruikelijk om dergelijke adviezen intern uit te werken en aan de bewindspersonen, aan mijn ambtsvoorgangers dus, ter beschikking te stellen. De notities die zijn gemaakt ter voorbereiding op de wijziging in box 3 in het Belastingplan 2016 zal ik u voor het zomerreces toesturen.
Als er geen juridische adviezen en analyses waren, op basis waarvan kon het kabinet dan uitspraken doen over het vertrouwen dat deze vernieuwde box 3 juridisch houdbaar zou zijn, zoals de regering herhaaldelijk deed tijdens de behandeling van dat Belastingplan, waarin de discussie over box 3 een zeer prominente plek innam?
Het standpunt van het kabinet was gebaseerd op de interne analyses en adviezen die door de ambtenaren op het Ministerie van Financiën zijn opgesteld.
Kunt u dus de originele vraag van 3 januari beantwoorden en alle juridische anlayses en adviezen over box 3 vanaf 2010 openbaar maken, inclusief interne adviezen en analyses, inclusief mondelinge en schriftelijke adviezen van de landsadvocaat of andere internen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u alle adviezen en analyses uit 2015 (behandeling Belastingplan 2016) en 2016 nog voor de voortzetting van het commissiedebat over box 3 aan de Kamer doen toekomen?
Zoals blijkt uit de beantwoording op de hiervoor gestelde vragen en uit de stukken die uw Kamer vóór het debat hebben bereikt, was dit niet mogelijk.
De toeslagenaffaire |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ombudsmannen: Schiet op met herstelregelingen toeslagenaffaire»1?
Ja.
Vindt u het ook een «bloody shame» dat de aangekondigde herstelregelingen voor kinderen en ex-partners die betrokken zijn bij het toeslagenschandaal zo vreselijk lang op zich laten wachten? Zo ja, loost u de benodigde herstelwet nog voor het zomerreces door de Kamer? Graag een toelichting op deze beide punten.
Het kabinet en ook de betrokken adviesorganen zijn doordrongen van de urgentie van de wet en van het bieden van tijdig herstel aan kinderen en ex-partners gedupeerden. Er is veel begrip voor de toenemende frustratie bij hen en het kabinet streeft ernaar om het wetsvoorstel Wet hersteloperatie Toeslagen voor het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden. Op 13 mei is de conceptwet door de ministerraad voor spoedadvies naar de Raad van State gestuurd.
In de 10e VGR is toegelicht dat in dit wetsvoorstel onder andere de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag, het kindgebonden budget en een regeling voor ouders in het buitenland worden opgenomen. Dit aanvullende herstelbeleid moet een solide en samenhangende wettelijke basis hebben, conform de adviezen van de Algemene Rekenkamer en de Raad van State. Ook de uitvoering moet zorgvuldig voorbereid worden. Er wordt op dit moment nog gewerkt aan de beleidsmatige uitwerking van de ex-partnerregeling. De ex-partnerregeling wordt vervolgens zo spoedig mogelijk in de wet opgenomen. Parallel aan het wetgevingsproces is gewerkt aan de voorbereiding van de uitvoering door middel van uitvoeringstoetsen.
Wat doet u voor de zo’n 95.000 kinderen die zijn geschaad op terreinen die belangrijk zijn voor hun ontwikkeling? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de oudergesprekken die ik heb gevoerd hebben ouders aan mij meermaals meegegeven dat emotioneel herstel en perspectief voor hun kinderen en jongeren naast het financiële herstel van groot belang is. De langere periode tot aan de start van de uitvoering van de kindregeling maakt dit niet makkelijker en wordt door kinderen als zeer lang ervaren. Het is belangrijk dat expliciet wordt erkend dat deze kinderen en jongeren ten onrechte en buiten hun schuld zijn benadeeld en daarom vindt de eerste erkenning onder andere plaats in de vorm van een financiële vergoeding. De financiële vergoeding volgt een staffel op basis van het advies van de kinderen die vanaf € 2.000,– oploopt tot € 10.000,–. De hoogte van het bedrag wordt bepaald met leeftijdscategorieën, omdat behoeften per levensfase verschillen. Naast de financiële vergoeding is er ook aandacht voor emotioneel herstel voor het aangedane leed. Enkel een financiële tegemoetkoming volstaat niet voor hun herstel.2 Vooruitlopend op de aanvullende regelingen kunnen thuiswonende kinderen nu al ondersteuning krijgen, via de brede ondersteuning van gemeenten aan gedupeerde gezinnen. Gemeenten bieden namelijk nu al ondersteuning aan gezinnen, ook aan kinderen en jongeren. Ook kunnen kinderen en jongeren hun individuele verhaal delen bij de Kindertelefoon (8–18 jaar) en de Alles Oké? Supportlijn (18–24 jaar). In aanvulling hierop wordt er de komende tijd samen met kinderen en andere betrokkenen gekeken hoe deze ondersteuning nog beter kan aansluiten bij de behoefte van kinderen op het gebied van aanvullende brede hulp, talentenontwikkeling en financiële voorlichting, naar aanleiding van aanbevelingen uit de adviesrapporten Leven op de Rit en Waardige Toekomst. Op basis van deze bijeenkomsten wordt deze zomer een plan gemaakt voor invulling van flankerend beleid.
Daarnaast wordt er met betrekking tot talentenontwikkeling gekeken naar een actieprogramma Maatschappelijke Diensttijd (MDT) van het Ministerie van OCW. Binnen MDT kunnen kinderen van gedupeerde ouders en jongeren (14–17 jaar) onder begeleiding van MDT-professionals werken aan talentontwikkeling in hun eigen gemeente of regio. Dit idee wordt tijdens de bijeenkomsten getoetst met kinderen en jongeren.
Wat doet u voor de bijna 10.000 ex-partners die zich in de steek gelaten voelen en waarbij sommigen van hen kampen met hoge schulden? Graag een gedetailleerd antwoord.
Hoewel de ex-partnerregeling hoge prioriteit heeft, vergen de beleidskeuzes om tot een afgewogen regeling voor ex-partners en de uitvoering daarvan te komen, helaas meer tijd. Daarbij wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de zeer verschillende situaties en diversiteit in deze groep. Er kan pas worden gestart met de uitvoering van de ex-partnerregeling op het moment dat daarvoor een wettelijke basis bestaat en er zorgvuldige uitvoeringstoetsen hebben plaatsgevonden. Op dit moment kan daarop niet vooruit gelopen worden. Ex-partners met (problematische) schulden kunnen tot die tijd terecht bij hun gemeente voor ondersteuning op het gebied van ondersteuning bij zorg, welzijn en werk. Daaronder valt ook de schuldhulpverlening.
Wat gaat u doen aan de grote achterstand bij het afhandelen van bezwaren van ouders tegen besluiten van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de 10e VGR wordt een uitgebreide toelichting hierop gegeven in hoofdstuk 2 (paragraaf 2.4.2., pagina vanaf pag. 22); daar wil ik u graag naar verwijzen.
Wat zou u vinden van pestgedrag bij de Belastingdienst?2
DG Toeslagen streeft ernaar iedereen in de maatschappij in staat te stellen de meest essentiële levensvoorzieningen in het leven te kunnen betalen: wonen, medische zorg en de zorg voor kinderen. Vanuit dit besef volgt de noodzaak tot de grootst mogelijke zorgzaamheid in de uitvoeringstaak van DG Toeslagen: alle toeslaggerechtigden helpen om hier optimaal, eerlijk en zo zorgenvrij mogelijk gebruik van te maken. Bij het uitvoeren van deze taak is het ook de verantwoordelijkheid van Toeslagen dat iedere burger rechtvaardig, evenredig en zonder vooringenomenheid wordt behandeld.
De foto die via de link in de vraag zichtbaar is geeft een interne emailcorrespondentie weer uit 2014 waarin een teleurstelling bij de Belastingdienst wordt beschreven als de toeslaggerechtigde aan de voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag heeft voldaan. Deze handelwijze is niet acceptabel. Het is bekend dat in het verleden zaken fout zijn gegaan, met de hersteloperatie wordt voor zover mogelijk ouders hiervoor herstel geboden. Indien er signalen zijn dat dit zich onverhoopt nog steeds voordoet, dan ontvang ik die graag zo snel mogelijk.
Ook een handelwijze zoals benoemd in het tweede signaal is niet acceptabel. In artikel 19, derde lid, Awir is geregeld dat Toeslagen een termijnverlening voor de definitieve toekenning van Toeslagen kan toepassen als er (nadere) stukken opgevraagd worden. Uiteraard geldt hierbij wel dat het onderzoek en het uitstel niet langer moeten duren dan nodig en dat toeslaggerechtigden toegang moeten hebben tot een herzieningsmogelijkheid. Dat de Belastingdienst in het geval van vele gedupeerde ouders niet tijdig een definitieve beschikking stuurde, is helaas bekend. In de analyse van de eerste toets en in de integrale beoordeling wordt dit meegewogen in de uitkomst van de compensatie.
Daarnaast noemt u een derde signaal dat refereert naar het niet toekennen van toeslagen aan burgers die daar wel recht op hebben (5e streepje in de post). Het uitsluiten van burgers voor toeslagen is niet acceptabel. Als dit het geval was in een specifieke situatie van een ouder, dan weegt dit eveneens mee in de uitkomst van de compensatie voor de gedupeerde ouder.
Wat vindt u van de volgende signalen:
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Tata Steel betaalt alleen ‘belasting’ aan Tata Steel' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Nederlandse belastingbetaler veertien jaar na dato nog steeds meebetaalt aan de overname van Corus door Tata Steel terwijl dit bedrijf geen winstbelasting betaalt?1
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid kan ik wel stellen dat bedrijven die grote investeringen of grote overnames doen, in de jaren daarna ook grote afschrijvingen of financieringskosten kunnen hebben. Hierdoor kan er sprake zijn van fiscale verliezen en als gevolg daarvan verliescompensatie, waardoor er langdurig geen belasting wordt betaald. Dit vind ik acceptabel zolang er geen sprake is van belastingontwijking.
Wordt bij het verstrekken van subsidie voor vergroening rekening gehouden met de belastingafdracht van Tata Steel? Zo ja, hoe?
Nee, met subsidies worden bepaalde activiteiten gestimuleerd en daarbij vormen de verdiensten en belastingafdracht van een bedrijf geen criteria voor het bepalen of deze wel of niet in aanmerking komt voor deze subsidies.
Hoe bent u er zeker van dat de cijfers die Tata Steel Nederland aanlevert betrouwbaar zijn, afgaand op de slechte belastingmoraal van het bedrijf?
De jaarcijfers van Tata Steel worden gecontroleerd en zijn altijd van een goedkeurende verklaring voorzien door een onafhankelijke accountant, Price Waterhouse Coopers (PWC). De publicatie van Trouw op 26 september 2020, «Tata Steel IJmuiden betaalde nooit winstbelasting in Nederland» heeft overigens geleid tot nadere reviews door PWC. De conclusie van PWC was opnieuw dat de jaarrekeningen van Tata Steel in Nederland volledig voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst risicogericht toezicht uitoefent. Binnen de Belastingdienst bestaan ook specifieke coördinatiegroepen op het gebied van verrekenprijzen (Coördinatiegroep verrekenprijzen) en concernfinanciering (Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering). In het door de Belastingdienst uitgeoefende toezicht worden relevante signalen meegenomen in de risicoselectie. Hierbij kan ook berichtgeving over een belastingplichtige in de media een rol spelen.
Erkent u dat er al langer bredere irritatie is over de belastingmoraal van zowel de Nederlandse tak als het Indiaanse moederbedrijf? Kunt u een overzicht geven wat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en Financien de afgelopen tijd hebben gedaan om de belastingconstructie te ontmantelen?2
Nee, ik kan niet erkennen dat er brede irritatie is over het belastingmoraal van Tata Steel. Binnen de geldende wet- en regelgeving kan een bedrijf zelfstandig beslissingen nemen met betrekking tot haar financieringsstructuur. Wel acht ik het van belang dat bedrijven het betalen van belastingen als een bijdrage aan de samenleving en aan onze welvaart zien, en niet alleen als een kostenpost. Ook het bedrijfsleven is hier steeds meer van doordrongen. Dit denken wordt de komende tijd door een groot aantal Nederlandse bedrijven concreet vormgegeven via de recent gepresenteerde Tax Governance Code van VNO-NCW3. Ik hoop dat zo veel mogelijk bedrijven zich op korte termijn ook bij dit initiatief zullen scharen.
Vanaf 2019 geldt de generieke renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting, de zogenoemde earningsstripping-maatregel. Hierdoor is rente boven 30% van de EBITDA (de winst vóór aftrek van rentekosten, belastingen, afschrijving en afboekingen) voor vennootschapsbelastingplichtigen niet meer aftrekbaar van de winst, behoudens een drempel van 1 miljoen euro. Dit percentage is per 2022 verlaagd naar 20%. Het doel van deze maatregel is om belastingontwijking tegen te gaan en ook om bij bedrijven de verhouding eigen vermogen-vreemd vermogen te verbeteren.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de contacten tussen bewindspersonen en ambtenaren met Tata Steel Nederland vanaf 1 januari 2021?
Overzicht van de gesprekken die door bewindspersonen en ambtenaren zijn gevoerd met Tata Steel Nederland vanaf 1 januari 2021:
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
25/02/2021
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, voorzitter RvC TSN
15/06/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties over CCS/DRI
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
05/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN over CCS/DRI
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, Voorzitter RvC TSN
14/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
15/09/2021
Keuze voor DRI-route i.p.v. grootschalige CCS
Toenmalig Minister EZK + Toenmalig Staatssecretaris lenW + ambtenaren EZK en lenW
CEO TSN, gedeputeerde provincie Noord- Holland
15/09/2021
RIVM rapport stofdepositie
IJmond, Roadmap+ maatregelen, tussenrapportage Roland Berger, omgeving
Toenmalig Minister EZK+ Toenmalig Staatssecretaris lenW + topambtenaren EZK en lenW
CEO TSN, gedeputeerden provincie Noord- Holland, wethouders Beverwijk en Velsen
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v.
DRI, Roland Berger rapport, Roadmap+ maatregelen
Toenmalig Minister EZK + topambtenaren EZK
CEO TSN
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v. DRI, Roadmap+ en het Roland Berger rapport
Staatssecretaris IenW + ambtenaren IenW
CEO TSN, Gedeputeerde provincie Noord-Holland, vertegenwoordigers provincie en Omgevingsdienst, wethouder gemeente Velsen
14/02/2022
Kennismaking, Roadmap+, milieu en omgeving, verduurzaming
Minister EZK + Minister KE + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
28/03/2022
Kennismaking en vervolgstappen verduurzamingstraject
Ambtenaren EZK & IenW
CEO TSN, ambtenaren van provincie Noord-Holland en omliggende gemeenten
maandelijks
Voortgang van de verduurzamingsactiviteiten en implementatie van de Roadmap+ projecten
Kunt u aangeven hoeveel belastinginkomsten Nederland is misgelopen door deze overeenkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik kan in deze specifieke situatie niet aangeven óf en zo ja hoeveel belastinginkomsten Nederland is misgelopen. Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik namelijk niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Kunt u de andere belastingvoordelen van Tata Steel op een rij zetten (welke constructies worden gebruikt om belastingdruk te verlagen of minimaliseren) en de verstrekte subsidies (Rijksbreed) over 2021?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet in gaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Met betrekking tot de MIA/Vamil (Willekeurige afschrijving milieu-investeringen) geldt dat deze in beperkte mate wel openbaar zijn.
Alle netto ontvangen steun boven de 500.000 euro per melding moet worden gepubliceerd in het TAM-register van de Europese Commissie sinds 2016 als gevolg van staatssteuntransparantie. Daarmee worden deze gegevens openbaar voor iedereen. De meeste meldingen van Tata Steel zitten onder dit bedrag. De meldingen van 2021 zijn nog niet gepubliceerd. Deze regeling wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
In 2021 zijn de volgende projectsubsidies aan TSN verleend:
iDME: Industrial DME via Sorption-Enhanced DME synthesis (SEDMES)
2021
19.250
453.011
H2ermes
2021
78.000
500.000
Naast subsidie voor de twee bovenstaande projecten maakt TSN ook gebruik van de jaarlijkse Subsidieregeling Indirecte kostencompensatie (IKC)- ETS (Europese emissiehandelssysteem). De verstrekte subsidies voor de Compensatieregeling ETS over 2021 bedragen in totaal 24.494.112 euro.
Bent u bereid er voor te zorgen dat verduurzamingsubsidies niet verstrekt worden aan Tata Steel als zij hun bedrijfsconstructie zo blijven inrichten dat zij geen cent winstbelasting betalen over hun gemaakte winst – omdat zij die op papier kunnen «wegschrijven»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het verstrekken van subsidies ga ik ervan uit dat bedrijven zich aan wet- en regelgeving houden. Subsidies worden verstrekt voor de noodzakelijke kosten van de voorgenomen activiteiten in het licht van de beoogde doelstellingen en resultaten voor zover redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat deze uit eigen middelen of anderszins bekostigd worden.
Erkent u dat Tata Steel Nederland op dit moment extreme winsten maakt omdat de staalprijs heel hoog is?
Het is goed dat bedrijven winsten maken, zo ook Tata Steel Nederland. De staalmarkt wordt gekenmerkt door een hoge volatiliteit, zowel aan de kant van de grondstoffen (ijzererts en kolen) als aan de kant van de staalproducten. De staalprijzen zijn momenteel hoog vanuit historisch perspectief maar dat geldt ook voor de grondstofprijzen.
Bent u bereid mee te wegen of subsidie voor verduurzaming nog wel nodig is, gezien de hoge staalprijs op dit moment? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit wordt al gedaan. Subsidie wordt slechts verstrekt voor de noodzakelijke kosten van de voorgenomen activiteiten in het licht van de beoogde doelstellingen en resultaten voor zover redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat deze uit eigen middelen of anderszins bekostigd worden. De hoogte van de subsidie is dus mede afhankelijk van de revenuen en financiële draagkracht van het bedrijf dat op de wereldmarkt handelt.
Btw op zonnepanelen |
|
Faissal Boulakjar (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kabinet wil per 2023 af van btw op zonnepanelen» van 20 april jl. waarin melding wordt gemaakt van een internetconsultatie over een wetsvoorstel voor het afschaffen van btw op zonnepanelen vanaf 1 januari 2023?1
Ja. Bij de internetconsultatie2 wordt overigens aangegeven dat de implementatie ook afhankelijk en onder voorbehoud is van budgettaire haalbaarheid, de uitkomsten van de internetconsultatie en de uitvoeringstoets. De Belastingdienst is al een uitvoeringstoets gestart maar dat traject is nog niet afgerond.
Deelt u de mening dat niet alleen consumenten met een geschikt dak moeten profiteren van deze btw afschaffing? Zo nee, waarom niet?
Het is de EU-lidstaten toegestaan om een btw-nultarief toe te passen op de levering en installatie van zonnepanelen op en in de onmiddellijke nabijheid van particuliere woningen, huisvesting en openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang. Het is op grond van de Btw-richtlijn dus niet mogelijk om de installatie van zonnepanelen op alle soorten gebouwen toe te staan. Het consultatievoorstel is zo vormgegeven dat het btw-nultarief van toepassing is op zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen, zoals het geval kan zijn bij zonnepanelen die worden geplaatst op een schuur, een garage, in de tuin of een uitbouw die bij de woning hoort. In die zin is de regeling ruim opgezet. De mogelijkheid van het introduceren van een btw-nultarief voor zonnepanelen op openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang wordt nog onderzocht. Het consultatievoorstel beoogt primair het verlichten van de administratieve last voor particuliere zonnepaneelhouders en de uitvoeringslast die deze zonnepaneelhouders bij de Belastingdienst opleveren.
Geldt de afschaffing van de btw op zonnepanelen ook voor consumenten die zich hebben verenigd in een postcoderoos omdat zij bijvoorbeeld geen eigen geschikte daken hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor zover zonnepanelen worden geïnstalleerd op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen kan het btw-nultarief van toepassing zijn. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor zonnepanelen die een VvE op het dak van flatwoningen laat plaatsen.
Deelt u de mening dat de opgave wat betreft de energietransitie zo groot is, dat alle daarvoor geschikte daken in Nederland zoveel mogelijk vol gelegd moeten worden met zonnepanelen? Zo nee, waarom niet?
De opgave van de energietransitie en verduurzaming van de gebouwde omgeving is groot. Met het verminderen van administratieve lasten en uitvoeringslasten draagt het consultatievoorstel bij aan het wegnemen van belemmeringen voor het (laten) plaatsen van zonnepanelen. In de zonnebrief, die de Minister voor Klimaat en Energie recent naar uw Kamer heeft verstuurd, wordt nader ingegaan op de wijze waarop het kabinet het huidige tempo van de realisatie van zonnepanelen op geschikte daken wil behouden en waar mogelijk kan versnellen. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met een aantal belemmerende factoren, waaronder de beschikbare transportcapaciteit op het elektriciteitsnet en de draagkracht van gebouwen. Deze en andere zaken worden in de zonnebrief besproken.
Zou de inzet van de btw afschaffing dan niet verbreed moeten worden en ook moeten gelden voor bijvoorbeeld scholen, sportverenigingen en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Verder onderzoek moet plaatsvinden of het mogelijk en wenselijk is zonnepanelen op openbare en andere gebouwen te faciliteren, en zo ja, of een btw-nultarief daarvoor beleidsmatig een verstandige route is. Het kabinet is van mening dat de introductie van het nultarief voor de levering en installatie van zonnepanelen op/nabij woningen hierdoor niet vertraagd moet worden.
Deelt u de mening dat ook voor woningcorporaties en particuliere verhuurders een btw-nultarief op zonnepanelen zou moeten gelden, zodat ook huurders profijt kunnen hebben van een lagere energierekening? Zo nee, waarom niet?
De toepassing van het btw-nultarief zoals voorzien in het consultatievoorstel heeft betrekking op de bestemming van de zonnepanelen en geldt dus ook voor woningcorporaties en particuliere verhuurders die zonnepanelen laten installeren op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Hiermee wordt de aanschaf van zonnepanelen voor verhuurders goedkoper en de split-incentive3 kleiner in de gevallen waarin verhuurders geen recht op vooraftrek hebben. Daar kunnen huurders indirect ook profijt van hebben. De verhuur van zonnepanelen valt echter niet onder het btw-nultarief. De Btw-richtlijn voorziet hier niet in.
Zou u de vragen zoveel mogelijk apart kunnen beantwoorden?
Ja.
De naleving van sancties tegen Russische oligarchen |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Onderzoeken naar bekende Russische oligarchen stilgelegd»?1
Ik kan geen oordeel geven over individuele opsporingsonderzoeken, aangezien ik niet beschik over informatie daarover. Dat geldt ook voor het onderzoek waar het artikel naar verwijst.
Bent u het ermee eens dat de overheid jarenlang buitenlandse multi-miljonairs heeft gefaciliteerd in het verhullen van hun bezittingen, dan wel dat het toezicht hierop volstrekt ontoereikend is gebleken? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel, dat gaat over een specifieke zaak, kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over de mogelijkheden om bezittingen te verhullen. De casus heeft zich inmiddels al enige tijd geleden afgespeeld. Sinds die tijd is de relevante wetgeving en het toezicht daarop gewijzigd. Al geruime tijd zet de Nederlandse overheid sterk in op het vergroten van transparantie van bezit. Daarbij zijn verschillende maatregelen relevant, zoals regelgeving op het gebied van belastinginning en het internationaal uitwisselen van belastinggegevens. Ook de introductie van het UBO-register en de specifieke strenge regelgeving voor de trustsector die is geïntroduceerd (de Wet toezicht trustkantoren die in 2004 in werking is getreden en met de Wet toezicht trustkantoren 2018 gewijzigd) dragen hieraan bij.
Waar het gaat om illegaal verkregen vermogen geldt dat het kabinet de aanpak van witwassen van groot belang vindt. Het kabinet beziet daarbij doorlopend de effectiviteit van het beleid en de wetgeving. Zo lopen er meerdere onderzoeken naar de aanpak van witwassen. Hierover heeft de Minister van Financiën in maart een brief naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 477, nr. 73). De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën werken aan een beleidsreactie op deze onderzoeken. Hierbij zal het kabinet integraal naar de aanpak van witwassen en bestaande maatregelen kijken, om te bezien waar verdere versterking het meeste effect heeft. Het streven is om deze beleidsreactie na de zomer naar uw Kamer te sturen.
Bent u voornemens om deze praktijk niet slechts voor de Russische personen op de sanctielijst te beëindigen? Wanneer komt het voorstel om een verbod op de trustsector in te stellen?
Op 14 april jl. is bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend met een verbod om trustdienstverlening aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland te verlenen.
In het kader van de trustsector in algemene zin loopt op dit moment het onderzoek naar de toekomst van die sector, waarbij onder andere gekeken wordt naar de integriteitsrisico’s die spelen bij trustdienstverlening. Hierbij zal ook het faciliteren van onwenselijke geldstromen door trustkantoren aan de orde komen. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek, neemt het kabinet een standpunt in over de toekomst van de trustsector in Nederland. Het streven is uw Kamer na de zomer te informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Wanneer en met welke frequentie mag de Kamer een tussenrapportage verwachten over de naleving van sancties tegen Rusland?
Op 6 april en op 22 april heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin de stand van zaken van de sanctienaleving en implementatie wordt toegelicht. Verder is uw Kamer op 13 mei jl. op basis van de bevindingen van de nationaal coördinator geïnformeerd over de kabinetsvoornemens met betrekking tot praktische verbeteringen in het sanctieproces op nationaal en EU-niveau, eventueel benodigde aanpassing van wet- en regelgeving, de organisatorische verankering van het sanctie-instrumentarium binnen de overheid en de samenwerking met en informatieverstrekking aan betrokken marktpartijen. Hierbij is eveneens een update omtrent de hoogte van bevroren tegoeden meegestuurd. Uw Kamer wordt hierna consequent geïnformeerd indien daar aanleiding voor is.
Klopt de informatie van sanctie-expert Yvo Amar dat de benoeming van Stef Blok als sanctiecoördinator slechts voor zes weken is2? Zo ja, gelooft u dat deze klus half mei is geklaard?
Zoals met uw Kamer gedeeld in de brief van 13 mei jl. is de nationaal coördinator inderdaad aangesteld voor een periode van zes weken om snel in kaart te brengen wat er op korte termijn nodig was, dat uit te voeren en aanbevelingen te doen voor de (middel)lange termijn. De aanbevelingen worden door het kabinet omarmd en zullen de komende tijd onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden uitgewerkt.
Bent u het met deze opvatting eens: «Er zou een aanspreekpunt moeten komen, net zoals in de Verenigde Staten. Daar moeten alle bevoegdheden dan naartoe: vergunningverlening, controle op naleving, de meldingsplicht.» Wanneer komt u met een voorstel hiertoe?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5 omarmt het kabinet de aanbevelingen van de nationaal coördinator. Hierin staan ook aanbevelingen omtrent de organisatorische verankering van het sanctiebeleid binnen de rijksoverheid en wordt eveneens aandacht besteed aan een versterkte loketfunctie waar betrokkenen terecht kunnen met vragen. De aanbevelingen worden de komende tijd onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgewerkt.
De uitspraken tijdens de ministerraad over het toeslagenschandaal |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe kijkt u terug op uw uitspraak tijdens de ministerraad van 14 april jl. waarbij u zei dat u vreest dat de afwikkeling van het toeslagenschandaal nog jaren gaat duren?1
Ook het kabinet wil graag dat de gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire zo snel als kan worden geholpen. Dat gaat niet van vandaag op morgen. Daar wil ik realistisch in zijn, ook als dat soms een moeilijke boodschap is. In de ministerraad van 14 april jl. stond de naar de Eerste- en Tweede Kamer te verzenden brief met de 10e Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag op de agenda. Deze is besproken en besloten is om deze naar beide Kamers te zenden.2 Ouders kunnen zich tot 1 januari 2024 aanmelden voor de herstelregeling. Als een ouder zich aanmeldt voor herstel worden alle publieke schulden gepauzeerd. Binnen zes maanden krijgt een gedupeerde ouder te horen of zij recht heeft op € 30.000,– en kort hierna starten de Belastingdienst, Toeslagen en alle publieke schuldeisers met het kwijtschelden van publieke schulden van de gedupeerde ouder en diens partner. Gedupeerden en hun partner kunnen daarnaast ook sinds 5 januari 2022 een verzoek bij (Sociale Banken Nederland (SBN) indienen voor de overname en het oplossen van hun private schulden. In de tussentijd geldt het moratorium en kunnen private schuldeisers voor 12 maanden geen invorderingsmaatregelen nemen tegen de gedupeerde ouder of diens partner. Tenslotte werkt UHT nauw samen met de gemeenten die de ouders op andere leefgebieden ondersteuning kan bieden. Het forfaitaire bedrag van € 30.000,– en de uitgebreide schuldenaanpak dienen er juist voor dat ouders niet in de financiële problemen komen.
De hersteloperatie zal dus nog geruime tijd na 1 januari 2024 doorlopen. Tenslotte wordt momenteel ook de herstelregelingen voor kinderen, ex-partners en niet KOT uitgewerkt. Uitvoering van deze regelingen zal ook tijd kosten.
Op basis van welke informatie deed u deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Is er over het toeslagenschandaal gesproken tijdens de ministerraad van 14 april? Zo ja, wat is er precies besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u enig idee hoe zo’n uitspraak op een persconferentie binnenkomt bij ouders en kinderen die al jaren in de ellende zitten? Realiseert u zich dat zij op deze manier alle vertrouwen in een snelle oplossing verliezen?
Het kabinet beseft terdege dat het ouders, kinderen en andere gedupeerden het als heel moeilijk ervaren om te horen dat de hersteloperatie lang zal duren, en dat dit het vertrouwen kan schaden. Alle inspanning is gericht op het belang om gedupeerden recht te doen en hen te helpen om hun leven weer op de rit te krijgen. De realiteit is dat het nog een aantal jaren zal duren om álle gedupeerden te helpen, daar wil ik transparant over zijn. Herstel bieden vraagt om maatwerk, niet alleen financieel maar juist ook emotioneel en op andere leefgebieden, en dat betekent dat eenvoudige oplossingen niet altijd voorhanden zijn. Ook bij het aanvullende herstelbeleid speelt dit een rol. Er is tijd nodig om een solide en samenhangende wettelijke basis aan te brengen en de uitvoering hierop voor te bereiden. Ook is er tijd nodig om het grote aantal aanmeldingen door (potentieel) gedupeerden zorgvuldig te behandelen, ondanks de enorme opschaling die is doorgevoerd bij de betrokken organisaties.
Het is 100 dagen geleden dat het kabinet Rutte 4 aantrad en tijdens de presentatie van het coalitieakkoord noemde u dat u het vertrouwen wilde herstellen met aandacht voor slachtoffers van de kinderopvangtoeslagenaffaire: erkent u dat dit totaal niet is gelukt? Zo nee, waarom niet?2
Zoals in de aanbiedingsbrief en de 10e Voortgangsrapportage is weergegeven blijkt dat er enerzijds veel gedaan is maar er ook nog veel te doen is. Per eind maart is voor ruim 25.000 ouders vastgesteld dat zij gedupeerd zijn bij de kinderopvangtoeslag. Het aantal niet-gedupeerden bij de kinderopvangtoeslag is, op basis van de eerste toetsen en integrale beoordelingen die tot nu toe zijn gedaan, ongeveer net zo groot. Van alle aanvragers hebben circa 5.600 mensen nog geen eerste toets gehad. Voor hen moet nog duidelijk worden of zij gedupeerd zijn. Zij krijgen hierover zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na aanmelding, bericht. Gedupeerden hebben na de eerste toets direct recht op de Catshuisregeling van € 30.000,– en het pauzeren en oplossen van hun schulden conform de regeling. Bij de integrale beoordeling wordt bepaald of er meer moet worden uitgekeerd. Tot nu toe is voor circa 11.000 ouders en overige aanvragers de beoordeling afgerond, waarvan circa 4.000 versneld zijn beoordeeld of hebben afgezien van een beoordeling. Hieronder zijn ook aanvragers die geen kinderen hebben, of nooit kinderopvangtoeslag hebben aangevraagd. In totaal is inmiddels circa € 1 mld. aan herstelregeling uitbetaald en daarnaast voor circa € 0,5 mld aan schulden kwijtgescholden. Daarnaast melden zich nog altijd ouders als gedupeerden aan, het afgelopen kwartaal waren dat er circa 1.000 per maand. Zij krijgen allemaal een toets om te kijken of ze op korte termijn in aanmerking komen voor de Catshuisregeling van € 30.000,– en daarnaast een beoordeling op basis van de herstelregelingen.
Met het zich ontwikkelende herstel, met het eerlijke verhaal over wat er nog moet gebeuren en de inspanning die geleverd wordt, hoopt het kabinet stap voor stap een bijdrage te leveren aan herstel van vertrouwen. Het kabinet blijft daarover graag met gedupeerden en uw Kamer in open gesprek.
Was u ervan op de hoogte dat geen enkel bezwaar van de ouders tegen een afwijzing of de geboden compensatie binnen de wettelijke termijn is behandeld? Zo ja, wanneer wist u dit en welke stappen heeft u ondernomen om hier iets aan te doen? Wat vindt u hiervan?
De voortgang van de hersteloperatie wordt op terugkerende basis in de ministerraad besproken door de agendering van de opgestelde voortgangsrapportages. In eerdere voortgangsrapportages, waaronder de 7e en 9e VGR, is er aandacht besteed aan de achterstanden bij bezwaarprocedures en het overschrijden van wettelijke termijnen. In de 10e VGR is aangegeven dat er niet binnen de wettelijke termijn wordt beslist omdat door het gegroeide aantal aanvragen meer bezwaren worden ingediend terwijl er onvoldoende snel extra behandelcapaciteit kan worden aangetrokken. Ook speelt een grote rol dat UHT nog onvoldoende capaciteit heeft om tijdig de benodigde dossiers aan te leveren en te anonimiseren.
Het is natuurlijk belangrijk dat beslissingen binnen de wettelijke termijn worden genomen. Omdat UHT bezwaren behandelt op volgorde van binnenkomst wordt momenteel geen enkel bezwaar binnen de wettelijke termijnen afgerond. Als nieuwe bezwaren voorrang zouden krijgen zou er vaker binnen de wettelijke termijn beslist kunnen worden. Dit zou echter ten koste gaan van ouders die al lang wachten op de beslissing op hun bezwaar. Het halen van termijnen is geen rechtvaardiging om van de volgorde van binnenkomst af te wijken. Afwijking is alleen gerechtvaardigd als de urgentie van een zaak daar aanleiding toe geeft.
In de 10e voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zijn daarom meerdere verbeteracties aangekondigd die moeten leiden tot het teruglopen van de achterstanden in bezwaarfase, zonder dat dit ten koste gaat van de rechtsbescherming van ouders. Zo wordt de capaciteit voor het beschikbaar stellen van geanonimiseerde bezwaardossiers fors vergroot. Ook wordt gestart met een pilot om, als alternatief voor formele bezwaarbehandeling, in te zetten op mediators. Daarnaast is de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) gestart met het enkelvoudig horen (door één lid) in plaats van drie leden, in zaken die zich daarvoor lenen, om zodoende meer leden vrij te maken om andere zaken te behandelen. De BAC wordt opgeschaald evenals het team dat dossiers samenstelt en anonimiseert. Tenslotte zet UHT ook vol in op het voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen om bezwaar in te dienen, door de informatievoorziening richting ouders te verbeteren. Ook wordt vaker telefonisch contact gezocht met ouders naar aanleiding van een bezwaar, zodat voor de situatie waarin een ouder slechts aanvullende vragen heeft, deze vragen kunnen worden beantwoord en daarvoor geen bezwaarbehandeling bij de BAC hoeft te worden gestart.
Was u op de hoogte van het feit dat het gemiddeld acht maanden duurt voordat een zaak behandeld is bij de Commissie Werkelijke Schade? Zo ja, wanneer wist u dit en welke stappen heeft u ondernomen om hier iets aan te doen?
In de 10e voortgangsrapportage is aangegeven dat de doorlooptijd gemiddeld circa acht maanden betreft. In de voortgangsrapportage staat eveneens vermeld dat de opschaling van de Commissie Werkelijke Schade (CWS) vrijwel geheel is afgerond en dat zaken die zich daarvoor lenen voortaan sneller afgehandeld kunnen worden. Zo wordt beoogd de gemiddelde doorlooptijd te verkorten naar drie tot zes maanden. De CWS beschikt inmiddels over de daarvoor benodigde capaciteit en het streven is dat in de tweede helft van dit jaar verzoeken binnen die termijn kunnen worden behandeld. Voorwaarde hiervoor is dat het percentage aanvragen bij het CWS op hetzelfde niveau blijft en er geen nieuwe werkzaamheden bijkomen. Om de advisering door CWS verder te verbeteren is per 1 mei jl. een nieuwe coördinerend voorzitter aangetreden.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de Belastingdienst zich opnieuw niet houdt aan de Algemene wet bestuursrecht als het gaat om een redelijke termijn om een beslissing te nemen?
Ik vind het spijtig dat de beslistermijnen niet worden gehaald en ik weet dat bij UHT alles in het werk wordt gesteld om meer beoordelingen en bezwaarschriften binnen de termijn te beslissen. Vanwege de grote toestroom van aanmeldingen, de complexiteit van de zaken en de grenzen aan het vermogen om UHT verder op te schalen is het op dit moment niet realistisch om alles binnen de termijnen af te doen. UHT spant zich in om de dossiers van ouders zo spoedig mogelijk op te leveren. Echter, op dit moment kan het team dat deze dossiers samenstelt en anonimiseert niet aan de vraag voldoen. Er zijn verschillende maatregelen in gang gezet om dit team op te schalen en de doorlooptijden te verkorten. Zie hiervoor ook de 10e VGR.
Erkent u dat wanneer gedupeerden civiele zaken gaan beginnen, de Belastingdienst niet kan wachten met het geven van het dossier aan de rechter? Zo ja, vindt u het wenselijk dat mensen richting rechtszaken worden geduwd door het uitblijven van beschikkingen door het uitblijven van dossiers van ouders?
Zie antwoord vraag 8.
Accepteert u dat de Belastingdienst nog altijd veel geld uitgeeft aan juridische procedures in plaats van die te voorkomen?
De hersteloperatie is zo vormgegeven dat met inachtneming van het verhaal van de ouder het recht op compensatie wordt vastgesteld. Uitgangspunt is een ruimhartige benadering. UHT investeert met een Persoonlijk Zaakbehandelaar in de persoonlijke aanpak voor ouders en mede daarmee in het voorkomen van juridische procedures. Daarnaast heeft UHT met verschillende commissies onafhankelijkheid en deskundigheid ingebouwd om te waarborgen dat beslissingen zorgvuldig en onpartijdig worden genomen.
Er zijn de afgelopen anderhalf jaar veel zaken afgehandeld, daardoor is ook het aantal beschikkingen toegenomen waartegen bezwaar en beroep openstaan. Er is continue aandacht voor het verbeteren van de communicatie over beslissingen. Daarnaast zal via een pilot worden ingezet op mediation als alternatief voor juridische procedures.
Tijdens de persconferentie gaf u aan dat u vertrouwen heeft in de mensen die de leiding hebben genomen over dit onderwerp; waarom heeft u er vertrouwen in als zaken zo traag gaan?
Het kabinet werkt voortdurend aan verbetering van de hersteloperatie zoals met de VNG aan de herijking van de hersteloperatie. In de 10e Voortgangsrapportage van 14 april jl. is hiervan de laatste stand van zaken beschreven. Momenteel wordt samen met de VNG gewerkt aan de uitvoeringstoetsen van de diverse maatregelen. Alle maatregelen hebben tot doel de getroffen gezinnen zo snel mogelijk te helpen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat het nog «jaren» gaat duren voordat de getroffen gezinnen in het toeslagenschandaal hebben gekregen waar ze recht op hebben?
Zie antwoord vraag 11.
Gaat het credo bij de 1115 uithuisgeplaatste kinderen worden «terug naar huis, tenzij»? Zo nee, waarom niet?
Een machtiging uithuisplaatsing is een ingrijpende vorm van hulp en daarmee een uiterst middel om de ontwikkeling en veiligheid van het kind op dat moment te beschermen. Het doel is altijd dat gewerkt wordt aan een oplossing om ervoor te zorgen dat het kind weer naar huis kan. De inzet van de jeugdbeschermer is om, samen met de ouders, toe te werken naar terugplaatsing. Dat geldt dus ook voor de ouders en kinderen waarop de vragensteller doelt. Het gaat vaak om complexe problematiek waarbij maatwerk noodzakelijk is om de omstandigheden te creëren waarbij mogelijk een terugplaatsing plaats kan vinden. De jeugdbeschermer en ouder stellen hiervoor samen een plan op. Dit plan kan bijvoorbeeld gaan over hulp aan ouders of huisvesting. De jeugdbeschermer beoordeelt doorlopend of de omstandigheden thuis voldoende verbeteren. En ook de kinderrechter houdt vinger aan de pols en toetst bij het verstrijken van de machtiging of een uithuisplaatsing nog noodzakelijk is. Uitkomst van deze herbeoordelingen kan ook zijn dat het (nog) niet wenselijk is voor een kind om thuis te wonen. De veiligheid en ontwikkeling van het kind zijn altijd leidend in die afweging.
Aanvullend op de inzet van de jeugdbeschermingsketen staat voor gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen het Ondersteuningsteam ter beschikking. Het Ondersteuningsteam kan zich, als terugplaatsing niet mogelijk is, ook richten op herstel of verbetering van het contact tussen ouders en kinderen.
Bent u bereid om extra ondersteuning te bieden voor gezinnen waar kinderen nu nog niet naar terug kunnen, maar waar dat uitzicht er wel is?
Sinds 4 april jl. is het landelijk Ondersteuningsteam beschikbaar voor deze gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing. Deze hulp is in aanvulling op de hulp van de gemeentelijke steunpunten op de leefgebieden financiën, wonen, zorg, gezin en werk. Als uitzicht is op terugplaatsing van het kind zal de inzet van de ondersteuning zijn dit samen met ouders en betrokken instanties te realiseren.
Hoeveel van de 1115 kinderen gaan er -mede door de door u benoemde zeer nauwe betrokkenheid van uzelf- deze zomervakantie weer bij hun ouders zijn?
De vervolganalyse van het CBS laat zien dat een deel van de uithuisplaatsingen inmiddels is beëindigd. Voor een toelichting hierover verwijs ik naar de vandaag door de Minister voor Rechtsbescherming gestuurde brief hierover.4 Verder is van belang dat ouders en kinderen zich sinds 4 april jl. kunnen melden bij het Ondersteuningsteam. De eerste nadruk van de gesprekken die dan volgen liggen op erkennen en luisteren. De situaties zijn complex. Uithuisplaatsingen vonden soms jaren geleden plaats, er waren of zijn meerdere problemen in het gezin en elke situatie vraagt om een zorgvuldige (rechterlijke) beoordeling. Het belang van het kind staat hierbij steeds voorop. Het inzichtelijk krijgen van de situatie en de wensen kost tijd. Vervolgens moet in samenwerking met bijvoorbeeld de steunpunten, woningbouw en (jeugd)zorg hulp worden georganiseerd om de thuissituatie te verbeteren. Tegelijkertijd zijn er ook andere vragen die in de ondersteuning opgepakt worden, zoals een dreigende uithuiszetting door huurschulden of zorgen over nog thuiswonende kinderen. Iedere ondersteuning is maatwerk, met per gezin specifieke wensen, mogelijkheden en uitkomsten. Dat er juist voor deze gezinnen ondersteuning op maat wordt geboden, vind ik erg belangrijk.
Wat zijn de ouders volgens u opgeschoten met het opstappen van Rutte 3 als blijkt dat dezelfde mensen er vervolgens nog jaren over doen om tot een oplossing te komen voor de getroffen gezinnen?
Door het ontslag aan te bieden aan de Koning heeft het vorige kabinet de volledige politieke verantwoordelijkheid erkend van de misstanden die ook door de Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag geconstateerd waren. De inzet van het huidige kabinet is en blijft erop gericht om alle gedupeerden maatwerk te bieden en hen te compenseren voor het aangedane leed. We werken hier hard aan maar er zijn niet altijd eenvoudige oplossingen.
De schade die ouders en kinderen als gevolg van het toeslagenschandaal aan is gedaan zal nooit helemaal kunnen worden hersteld; heeft het kabinet een deadline gesteld wanneer het toeslagenschandaal voor de gezinnen afgehandeld zou moeten zijn? Zo ja, wat is die deadline? Zo nee, waarom niet?
De ambitie van het kabinet is om gedupeerden zo snel en zo goed mogelijk herstel te bieden. Ouders kunnen zich tot 1 januari 2024 aanmelden voor de herstelregeling, daarna volgt de eerste toets, de integrale beoordeling en eventuele werkelijke schade, bezwaren en beroepen. Er wordt tevens gewerkt aan het emotionele herstel en de diverse aanvullende regelingen dit staat beschreven in de 10e Voortgangsrapportage.
De peperdure renovatie van het Binnenhof |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Brief Hugo de Jonge: renovatie Binnenhof kan nóg duurder worden door risico's» en «Historische hofgracht rondom Binnenhof keert terug»?1 2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de kosten voor de renovatie bijna zijn verdubbeld, van 475 miljoen euro naar 734 miljoen euro, en wat zegt dit over de verantwoordelijkheid van het kabinet om verantwoord om te gaan met belastinggeld?
In de zesde voortgangsrapportage Binnenhof renovatie (Kamerstuk 34 293, nr. 122) is, zoals destijds toegezegd, uitgebreider dan voorheen ingegaan op de ontwikkelingen van het budget. Zoals in die rapportage toegelicht zijn de aanpassingen van het budget voor het grootste deel het gevolg van hogere eisen ten aanzien van veiligheid en aanvullende wensen van de Tweede Kamer ten aanzien van duurzaamheid. Daarnaast worden de budgetten periodiek aangepast aan de prijsontwikkeling. In de zevende voortgangsrapportage (Kamerstuk 34 293, nr. 126) is de enige mutatie op de financiën de doorwerking van de prijspeilcorrectie van het budget voor 2022. Over het eventuele beroep op de met uw Kamer gedeelde disclaimers, dat wil zeggen de oorzaken die door externe factoren worden beïnvloed, zal ik u zoals steeds het geval is geweest in de volgende voortgangsrapportage informeren. Dit omdat er dan meer inzicht is in de uitkomsten van de lopende onderzoeken, het contracteren van de uitvoerende werkzaamheden en het afronden van de ontwerpen.
Deelt u de mening dat in iedere bedrijfsvoering verantwoordelijken met pek en veren zouden zijn verjaagd als zij met zulke gigantische kostenoverschrijdingen op de proppen zouden zijn gekomen? Zo ja, welke koppen gaan er rollen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt met de gemeente Den Haag inzake compensatie voor een dicht Binnenhof? Graag een helder (kosten)overzicht.
Vanwege het belang van het Binnenhof voor de Haagse binnenstad hebben de gemeente Den Haag en het Rijksvastgoedbedrijf de ambitie uitgesproken om de bezoekersaantallen tijdens de renovatieperiode op peil te houden, om zo de mogelijk negatieve effecten van de renovatie te beperken. In de zesde voortgangsrapportage over het programma Binnenhof renovatie heb ik uw Kamer toegelicht dat het Rijksvastgoedbedrijf zich hier samen met de gemeente Den Haag en in goede afstemming met de omgevingspartijen, voor inzet. Dit is vastgelegd in de publicatie «Renovatie Binnenhof, met oog voor de omgeving». De gemaakte afspraken zijn tot stand gekomen op basis van een participatietraject.
Mocht er sprake zijn van buitenproportionele inkomensschade veroorzaakt door de renovatie van het Binnenhof dan is er voor (cultureel) ondernemers een schadeprotocol in werking. Dit schadeprotocol is gepubliceerd op de website www.binnenhofrenovatie.nl . De uitgangspunten en werking van het protocol zijn toegelicht in de zevende voortgangsrapportage en in de brief van 16 december 2021 (Kamerstuk 34 293, nr. 125).
Kosten van deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk en kunnen niet in de openbaarheid worden gedeeld.
Zit het deels in ere herstellen van de Hofgracht daarbij in het financiële plaatje? Graag een helder (kosten)overzicht.
De Hofgracht is onderdeel van de extra beveiligingsmaatregelen rond het Binnenhof. De kosten hiervoor vallen onder de disclaimer extra eisen beveiliging zoals deze in de zesde voortgangsrapportage zijn gemeld.
Zijn nu alle financiële lijken uit de kast of heeft u er nog meer in petto? Graag een totaal en afgerond financieel overzicht, met de garantie dat er geen verdere kostenoverschrijdingen komen.
Zie antwoord vraag 2.
De vergunningsprocedure voor nieuwe toetreders tot de online kansspelmarkt |
|
Michiel van Nispen (SP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van de online kansspelaanbieders die sinds 1 april 2022 zijn toegetreden tot de markt?
In de periode na 1 april 2022 is geen vergunning afgegeven aan een aanbieder van online kansspelen en is dus geen online kansspelaanbieder tot de markt toegetreden.
Kunt u tevens een overzicht geven van de online kansspelaanbieders die op dit moment een aanvraag voor een vergunning hebben lopen bij de Kansspelautoriteit (Ksa) om toe te mogen treden tot de Nederlandse online kansspelmarkt? Zo nee, waarom niet?
De Ksa kan het gevraagde overzicht van namen niet geven. De reden daarvoor is dat een kansspelaanbieder aan wie een vergunning is geweigerd, onevenredig nadeel kan ondervinden als de afwijzing daarvan bekend wordt, bijvoorbeeld door reputatieschade. Voor consumenten en andere betrokkenen – zoals betaaldienstverleners – zijn slechts verleende vergunningen van belang, omdat zij dan weten dat zij bij deze aanbieders van kansspelen mogen spelen of diensten aan hen mogen verlenen. De vergunninghouders staan vermeld op de website van de Ksa.1
Wel kan ik u melden dat de Ksa momenteel 30 aanvragen voor een vergunning voor het aanbieden van online kansspelen in behandeling heeft, waarvan 14 zijn ingediend in de laatste week van maart 2022.
Kunt u inzicht geven in hoe de vergunningsprocedure bij de Ksa verloopt? Kunt u daarbij ook aangeven welke beoordelingscriteria de Ksa gebruikt om tot een oordeel te komen over het al dan niet verstrekken van een vergunning? Zo nee, waarom niet?
Een onderneming kan een vergunningaanvraag online kansspelen indienen in het digitale portaal van de Ksa. Conform hoofdstuk 3 van het Besluit Koa en de Beleidsregels vergunningverlening kansspelen op afstand, dient de aanvraag vergezeld te gaan van een aantal documenten over onder meer de betrouwbaarheid van de aanvrager, zijn onderneming/concern en zijn personeel, de deskundigheid van de aanvrager en zijn werknemers, de continuïteit van de onderneming, verslavingspreventiebeleid, reclame- en marketingbeleid, consumentenbescherming, beleid inzake de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, beleid om matchfixingsrisico’s tegen te gaan, het tegengaan van integriteitsrisico’s, betaaltransacties, identiteit en verificatie, Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) en de Controledatabank (CDB). Op de website van de Ksa en in het digitale portaal wordt uitvoerig behandeld wat nodig is voor een succesvolle aanvraag. De aanvraag wordt afgewezen als onvoldoende is gewaarborgd dat de aanvrager en diens onderneming voldoen aan alle vereisten in wet- en regelgeving (art. 31c Wok). De beschikking op de vergunningaanvraag wordt in beginsel gegeven binnen zes maanden nadat deze is ontvangen (art. 2.4 Bkoa).
Bent u het eens dat het goed zou zijn voor de samenleving als al in een vroeg stadium bekend gemaakt zou worden welke aanbieders een aanvraag voor een vergunning hebben lopen om online kansspelen aan te bieden, zodat burgers en instanties, die mogelijk ervaring hebben met de bewuste aanbieder uit de tijd dat die nog illegaal zijn diensten aanbood, hun zienswijze kunnen geven aan de Ksa? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Ksa naar aanleiding van een vergunningaanvraag is omvangrijk en geschiedt zorgvuldig. Voor vergunningverlening moet de Ksa, al dan niet na een bibob-toets2, ervan overtuigd zijn dat de toekomstige vergunninghouder bereid en in staat is om zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving en de doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid adequaat en overeenkomstig het uitvoeringsbeleid en de aanwijzingen van de Ksa in de praktijk uit te voeren.
Een openbare consultatie, waarbij burgers en instanties hun zienswijze op de aanvraag kunnen geven, acht ik niet opportuun. Zoals in antwoord 2 is aangegeven zijn er goede redenen voor de Ksa om de namen van bedrijven die een vergunningaanvraag hebben lopen, niet bekend te maken.
Bent u het eens dat de Ksa zoveel mogelijk openheid van zaken moet verschaffen als het aankomt op mogelijke nieuwe toetreders tot de online kansspelmarkt en zij deze openheid van zaken op zijn minst moet verschaffen bij WOB-verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de Ksa een WOB-verzoek ontvangt, verschaft zij de openheid van zaken binnen de kaders van de wet. Het openbaar maken van de namen van bedrijven die in een vergunningverleningstraject zitten, brengt onevenredige benadeling toe aan het belang van de aanvrager van een vergunning (artikel 10, tweede lid, onder g Wob resp. het na 1 mei 2022 geldende artikel 5.1, vijfde lid, Woo). Zie antwoord 2.
Bent u op de hoogte dat sommige casino’s op dit moment (forse) welkomstbonussen uitdelen aan nieuwe spelers?1 Zo ja, wat vindt u hiervan? Is dit in lijn met de regelgeving die bijvoorbeeld voorschrijft dat spelers tot 24 jaar überhaupt geen bonussen mogen ontvangen? Hoe wordt dit gecontroleerd?2
Ik ben ervan op de hoogte dat er online kansspelaanbieders zijn die welkomstbonussen uitdelen aan nieuwe spelers. In de wet- en regelgeving is bewust ruimte gelaten om bonussen te kunnen aanbieden, omdat dit ook juist door illegale aanbieders wordt gebruikt om spelers te lokken. Het toestaan van bonussen binnen de gereguleerde markt is nodig om daar enig tegengewicht en attractief aanbod tegenover te stellen. In de wet- en regelgeving zijn wel aanvullende eisen gesteld voor bonussen en spaarprogramma’s. Zo mogen vergunninghouders geen bonussen aanbieden aan een speler tijdens diens deelname aan een kansspel. De bonus mag ook geen onmatig speelgedrag uitlokken. Uit artikel 2, vierde lid, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen vloeit verder voort dat bonussen onder meer niet gericht mogen zijn personen in de leeftijdscategorie tussen 18 en 24 jaar. De Ksa houdt hier toezicht op, op basis van eigen onderzoek en naar aanleiding van meldingen die zij hierover ontvangt. Overigens is de Ksa recentelijk een onderzoek gestart naar reclame (waaronder bonusaanbiedingen) die vergunninghouders mogelijk sturen aan personen tussen 18 en 24 jaar. Daarin roept de Ksa expliciet op meldingen te doen over reclame die zich richt op jongeren tot 24 jaar via haar meldingenformulier.