De kosten verbonden aan creditcardbetalingen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Winkeliers zijn dure creditcards zat»?1
Ja.
Wat is het gemiddelde prijsverschil tussen een pinbetaling en een creditcardbetaling in Nederland en wat is de verklaring voor dit prijsverschil?
Gezamenlijk onderzoek2 van banken en toonbankinstellingen laat zien dat de totale gemiddelde kosten per pintransactie voor toonbankinstellingen in 2009 € 0,21 bedroeg en per creditcardtransactie € 1,88. De door betaalaanbieders gehanteerde pin- en creditcardtarieven verschillen per aanbieder. Het prijsverschil voor winkeliers in Nederland tussen een pin- en creditcardbetaling heeft verschillende oorzaken.
Debitcards (pinpassen) en creditcards (kredietkaarten) zijn andere betaalproducten. Zo is een debitcard direct gekoppeld aan de bankrekening van de kaarthouder, waarbij het betaalde bedrag direct wordt afgeschreven. Creditcards bieden een aantal extra diensten voor kaarthouders. Denk hierbij aan uitstel- of kredietfaciliteiten, aankoopverzekeringen tegen schade, verlies en diefstal en spaarprogramma’s en/of -acties. Ook is de tariefopbouw voor winkeliers voor creditcardbetalingen anders dan die voor pinbetalingen. De kosten van pinbetalingen worden onafhankelijk van de hoogte van het gepinde bedrag getarifeerd met een vast bedrag per transactie. Creditcardtarieven zijn daarentegen vrijwel altijd gebaseerd op een percentage van het aankoopbedrag. Nederlandse consumenten gebruiken hun creditcard, vergeleken met pinbetalingen en contante betalingen, met name bij dure of luxe aankopen.3 Dit verklaart deels de hogere kosten voor een creditcardbetaling ten opzichte van een debitcardbetaling.
Een andere verklaring voor de verschillen in tarieven die ter zake van een creditcardbetaling of een debitcardbetaling aan een winkelier in rekening worden gebracht betreft de mate van gebruik van beide soorten betalingen. Debitcardtransacties doen zich relatief vaker voor dan creditcardtransacties. In 2011 werd er aan de toonbank 2,3 miljard keer met een debitcard betaald en «slechts» 40 miljoen keer met een creditcard. Voorts rekenden Nederlanders in 2011 35% van al hun aankopen af met een debitcard. Debitcardbetalingen brengen hierdoor een kostenefficiëntie met zich mee. Dit kan zich doorvertalen in lagere tarieven per debitcardtransactie.4
Deelt u de mening dat creditcardmaatschappijen winkeliers geen kosten mogen berekenen die boven de kostprijs en eventuele een beperkte opslag liggen? Is daarvan momenteel sprake, en zo ja bent u bereid daar actie tegen te ondernemen?
Winkeliers onderhandelen niet met creditcardmaatschappijen, maar met hun betaaldienstverlener (vaak een bank) over de tarieven die aan hen (winkeliers) in rekening gebracht worden bij een creditcardbetaling. De betrokken ondernemingen zijn in beginsel vrij om hun tarieven te bepalen. Van belang vanuit een oogpunt van kostenefficiëntie is dat winkeliers voldoende keuze in het aanbod van betaaldienstverleners houden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om actie op dit vlak te ondernemen.
In hoeverre zal de op de Britse wetgeving lijkende Europese consumentenrichtlijn de hoge creditcardtarieven in Nederland aan banden kunnen leggen? Deelt u de zorg of deze richtlijn voldoende effect zal hebben met het oog op de vooralsnog beperkte effecten die deze lijkt te hebben in het Verenigd Koninkrijk?
In het Verenigd Koninkrijk zijn de kosten die handelaren in rekening brengen aan hun klanten beperkt tot de werkelijk door handelaren gemaakte kosten. Deze kosten bestaan voor retailers onder meer uit de kosten die gemaakt worden voor het aanhouden en onderhouden van een betaalterminal en het bedrag dat de handelaren verschuldigd zijn aan hun eigen betaaldienstverlener (bank). Deze laatste kosten zullen, zoals hiervoor in het antwoord op de tweede vraag is toegelicht, bij een betaling met een creditcard hoger zijn dan bij betaling met een debitcard. Deze kosten zijn kosten die de handelaar daadwerkelijk heeft gemaakt en die hij aan klanten mag doorberekenen.
De Europese richtlijn consumentenrechten5 ziet net als de Britse wetgeving op de relatie tussen handelaar en consument. Op grond van de Europese richtlijn consumentenrechten is het handelaren niet toegestaan om aan consumenten meer kosten in rekening te brengen dan de werkelijk door hen gemaakte kosten die verband houden met het gekozen betaalmiddel.6 De tarifering van de betaaldienst zelf zal door de richtlijn consumentenrechten niet worden beïnvloed. Indien handelaren gebruik maken van het betaalmiddel creditcard, mogen zij na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan consumenten niet meer kosten in rekening brengen dan kosten die de handelaar als gevolg van het gebruik van het betreffende betaalmiddel heeft moeten maken. Het is op dit moment niet mogelijk om goed in te schatten wat de gevolgen van de richtlijn ten aanzien van de hoogte van die kosten in Nederland zullen zijn.
Deelt u de mening dat effectieve Europese wetgeving over de kosten van creditcardbetalingen niet moet worden afgewacht – de onderhandelingen over de betaaldienstenrichtlijn starten pas dit jaar – maar dat Nederland nu al reeds actie moet ondernemen om handelaren en consumenten te beschermen tegen exorbitante tarieven? Zo nee, waarom niet?
De betaalmarkt is, mede door de implementatie van de richtlijn betaaldiensten en de komst van een Single European Payments Area (SEPA), een Europese markt geworden. Ook nieuwe regelgevingvoorstellen op het terrein van betalingsverkeer hebben uiteindelijk tot doel om zoveel mogelijk bij te dragen aan harmonisatie van de Europese betaalmarkt. Er was en blijft daarbij ook aandacht voor kosten die aan consumenten in rekening worden gebracht. Uiteraard zal het kabinet de markt en de effecten van alle regelgeving nauwlettend blijven volgen. Ik zie, mede gelet op de aanpassingen in de laatste jaren en de nog ophanden zijn voorstellen, geen aanleiding om nu alvast nationale maatregelen te nemen.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten en / of de Nederlandse Mededingingsautoriteit te verzoeken om onderzoek te doen naar de tariefstelling door creditcardmaatschappijen op de Nederlandse markt?
De NMa houdt toezicht op naleving van het mededingingsrecht. De NMa is een onafhankelijke toezichthouder, het is dan ook niet aan mij om haar te verzoeken onderzoek te doen naar bepaalde markten. Wel kan ik u mededelen dat de NMa op de hoogte is van de signalen en Detailhandel Nederland heeft uitgenodigd voor een toelichting op haar bevindingen. Indien de NMa daartoe aanleiding ziet, zal zij een nader mededingingsrechtelijk onderzoek starten.
De AFM heeft hier in beginsel geen rol in.
De oproep van Vluchtelingenwerk om te stoppen met de grensdetentie van vluchtelingen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van Vluchtelingenwerk Nederland om te stoppen met het detineren van vluchtelingen die met het vliegtuig Nederland willen binnenkomen om asiel aan te vragen?1 Wat is uw reactie hierop? Heeft u tevens kennisgenomen van de uitzending van Vrijdagmiddag Live op Radio 1 hierover?2
Ja, ik heb kennisgenomen van de mening van VluchtelingenWerk Nederland.
Nederland heeft in het kader van de Schengengrenscode de verplichting om vreemdelingen die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoen, de toegang tot het Schengengebied te weigeren. Uit de Schengengrenscode volgt de verplichting om al het nodige te doen om te voorkomen dat vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd, alsnog toegang tot het Schengengebied verkrijgen. Dit wordt ingevuld door in beginsel aan vreemdelingen die niet voldoen aan de voorwaarden voor toegang, een vrijheidsontnemende maatregel (grensdetentiemaatregel) op te leggen indien hun terugkeer niet onmiddellijk kan worden gerealiseerd. Dat is noodzakelijk omdat wij een Europese verplichting hebben om personen die niet voldoen aan de voorwaarden niet toe te laten in het Schengengebied.
Om die reden worden vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland wordt geweigerd en die een asielaanvraag willen indienen in de gelegenheid gesteld om deze aanvraag, onder voortzetting van de grensdetentiemaatregel, in te dienen in het aanmeldcentrum Schiphol, dat sinds 1 januari 2013 onderdeel uitmaakt van het Justitieel Complex Schiphol. Aldaar wordt binnen de algemene asielprocedure beoordeeld of er direct een beslissing op de aanvraag kan worden genomen, of dat dit nader onderzoek nodig vergt. In de praktijk betekent dit, dat vreemdelingen die asiel aanvragen op Schiphol in de meeste gevallen binnen ongeveer twee weken weten of zij in Nederland mogen blijven. Wanneer nader onderzoek noodzakelijk is, dan wordt de grensdetentiemaatregel in beginsel opgeheven en wordt de vreemdeling overgeplaatst naar een (open) opvangcentrum van waaruit de asielprocedure verder wordt doorlopen. Hierop kan in enkele gevallen een uitzondering worden gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er nader onderzoek nodig is naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling, wanneer er sprake is van misbruik of fraude, wanneer een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag of wanneer vermoedelijk artikel 1F Vluchtelingenverdrag zal worden tegengeworpen. In die gevallen wordt de grensdetentiemaatregel gehandhaafd en wordt de zogenaamde gesloten verlengde procedure (GVA) gevolgd. In de gevallen dat de asielaanvraag kan worden afgewezen, wordt de grensdetentiemaatregel in beginsel voortgezet tot aan het vertrek van de vreemdeling uit Nederland. Wanneer de asielaanvraag kan worden ingewilligd wordt de maatregel direct opgeheven. De maatregel wordt in beginsel ook opgeheven indien het niet mogelijk is om binnen zes weken een beslissing op de asielaanvraag te nemen.
Een ieder die asiel vraagt in Nederland vrijelijk toegang geven tot het Schengengebied, louter vanwege het doen van een asielverzoek, zou op gespannen voet staan met de verplichting onze buitengrenzen te bewaken. Tegelijkertijd is met de hiervoor beschreven asielprocedure gewaarborgd dat asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag niet langer dan nodig aan een grensdetentiemaatregel worden onderworpen.
Is het waar dat asielzoekers die per vliegtuig naar Nederland komen meteen in detentie worden genomen? Wat is hier de reden van?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zo precies mogelijk aangeven hoeveel asielzoekers in 2012 in grensdetentie zijn geplaatst, hoeveel asielzoekers in de gesloten verlengde asielprocedure zijn geplaatst en hoeveel kinderen in 2012 in grensdetentie hebben gezeten?
In 2012 zijn door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Zeehavenpolitie Rotterdam-Rijnmond (ZHP) 6203 vreemdelingen die asiel aanvroegen, overgedragen aan de IND nadat aan hen de toegang tot het Schengengebied was geweigerd en een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw (grensdetentiemaatregel) was opgelegd. Ik heb u bij brief van 20 december 20124 geïnformeerd over het nieuwe beleid in zake het beperken van vreemdelingenbewaring voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. In 2012 zijn 50 minderjarige vreemdelingen in een Justitiële Jeugdinrichting geplaatst. Aan geen van deze minderjarige vreemdelingen is een grensdetentiemaatregel opgelegd. Het aantal asielzoekers dat in 2012 in de Gesloten Verlengde Asielprocedure (GVA) is geplaatst betreft 50 personen5.
Wat is de duur van de plaatsing van asielzoekers in grensdetentie, uitgesplitst naar korter dan 4 weken, langer dan 4 weken en langer dan 3 maanden?
De gemiddelde duur van de GVA-procedure in 2012 bedroeg 39 dagen. Deze gemiddelde duur is berekend vanaf de datum dat de GVA-beslissing is genomen tot aan de datum van vertrek naar de betreffende Dublin-lidstaat, het land van herkomst en/of de opheffing van de maatregel ex artikel 6 Vw. Bij nog lopende procedures is gerekend tot 31 december 2012.
Op welke gronden zijn deze asielzoekers in grensdetentie geplaatst? Wat zijn de uitkomsten van de asielaanvragen die in de gesloten verlengde asielprocedure worden gevoerd?
De asielaanvragen van deze asielzoekers zijn om de volgende redenen in de GVA-procedure behandeld6:
Aan 30 vreemdelingen is een beschikking uitgereikt in de GVA-procedure. Daarvan zijn 20 vreemdelingen verwijderd naar het land van herkomst of overgedragen aan een andere Dublin-lidstaat. 20 vreemdelingen hadden op 31 december 2012 (nog) geen beschikking gekregen in de GVA-procedure. Het merendeel van deze vreemdelingen is overgeplaatst naar een AZC in afwachting van een beslissing op de asielaanvraag.
Bent u bereid om te bezien of in het geval van grensdetentie, zeker waar het asielzoekers met kinderen betreft, voortaan te voorzien in een alternatief voor grensdetentie of een met andere asielzoekers vergelijkbare wijze van opvang? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat voor deze groep de grensdetentie tot hooguit een week beperkt blijft?
De achtergrond van de grensdetentie, namelijk de toegangsweigering en de Europeesrechtelijke verplichting te voorkomen dat de vreemdeling alsnog de toegang tot het Schengengebied verkrijgt, leent zich niet snel voor alternatieven. Immers, elk alternatief zal een niet-gesloten setting betreffen en houdt dus het risico in van onttrekken aan toezicht, waarmee de vreemdeling zich toegang tot Nederland verschaft, hetgeen juist moet worden voorkomen. Er vindt wel een weging plaats tussen grensbelang en het persoonlijk belang van de vreemdeling, met name in die gevallen waarin de vreemdeling stelt over alternatieve opvang te kunnen beschikken.
Desalniettemin wordt thans in het kader van het zoeken naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring getoetst of voor de specifieke categorie van asielzoekers die in afwachting zijn van de overdracht in het kader van de Dublinverordening, er verantwoorde alternatieven beschikbaar zijn. Ik verwacht uw Kamer hierover voor het zomerreces te kunnen berichten.
Wat is uw beleid ten aanzien van de aanzien van de grensdetentie van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, waar in eerdere vragen aandacht voor is gevraagd, nadat de rechtbank in een individuele zaak had geoordeeld dat dit in strijd was met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)?3
Vrijheidsontneming van vreemdelingen die aangeven minderjarig te zijn en aan wie de toegang is geweigerd, is aan de orde tot de minderjarigheid is vastgesteld. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) aan wie de toegang is geweigerd aan de grens en die wel asiel aanvragen gold voorheen dat hun vrijheid werd ontnomen terwijl hun asielaanvraag werd behandeld in AC Schiphol. Mede naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2010 is deze praktijk gewijzigd. Dit betekent dat staande praktijk is dat, mits de minderjarigheid niet wordt betwijfeld, de asielaanvraag van amv niet in AC Schiphol zal worden behandeld. In die gevallen wordt de grensdetentiemaatregel direct opgeheven en wordt de aanvraag verder behandeld in het aanmeldcentrum te Den Bosch. De vrijheid van de amv wordt dan dus alleen nog gedurende hooguit enkele dagen ontnomen indien twijfel bestaat over de minderjarigheid van betrokkene. In dat geval zal een leeftijdsonderzoek worden opgestart. De vrijheidsontneming wordt dan voortgezet tot de uitkomsten van het leeftijdsonderzoek bekend is. In gevallen waarin beschermde opvang geïndiceerd is, wordt de amv vanuit AC Schiphol in de beschermde opvang geplaatst. Bij hoge uitzondering kan kortdurend voorzetting van de vrijheidsontneming op Schiphol plaatsvinden indien het COA niet direct plaats in de beschermde opvang beschikbaar heeft.
Deelt u de mening dat mensen die gevlucht zijn bij binnenkomst in Nederland niet meteen langdurig in een cel dienen te worden geplaatst? Deelt u de mening dat er geen grond bestaat om onderscheid te maken tussen asielzoekers die per vliegtuig naar ons land reizen en asielzoekers die dat over land doen?
Ik onderschrijf het belang dat asielzoekers, ook als zij aan de grens geweigerd zijn, niet langer in hun vrijheid worden beperkt dan noodzakelijk. Dat is ook reden dat bij asielzoekers waarvan wordt geconstateerd dat zij mogelijk in aanmerking komen voor asiel, meteen de bewaring wordt opgeheven. Ik streef er steeds naar bewaring zo beperkt mogelijk op te leggen en voor een zo kort mogelijke duur, maar hecht wel aan de bovenbeschreven uitgangspunten voor een goede grensbewaking van het Schengengebied.
Het onderscheid in de benadering van vreemdelingen die over land naar Nederland reizen, en zij die dat via de lucht doen, is gerechtvaardigd. Dit zijn namelijk twee verschillende situaties die een verschillende benadering rechtvaardigen. In het ene geval betreft het vreemdelingen die reeds in het Schengengebied aanwezig zijn. In het andere geval betreft het vreemdelingen die, zonder aan de voorwaarden te voldoen, toegang tot het Schengengebied wensen.
De ontwikkelingen rondom neuroloog Jansen Steur |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Drost: Jansen Steur dankt Duitse baan aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)»?1
Voor uitspraak daarover is het onder andere van belang te weten op welke wijze het Duitse ziekenhuis waar de heer Jansen Steur in 2006 is gaan werken, is omgegaan met door de IGZ verstrekte informatie die bij dat ziekenhuis wel bekend was over de heer Jansen Steur. En in welke mate latere werkgevers in Duitsland de antecedenten van de heer Jansen Steur hebben nagetrokken.
Bent u op de hoogte van het «akkoord» dat de IGZ gesloten heeft met deze omstreden neuroloog? Zo ja, vindt u dat de IGZ hiermee goed gehandeld heeft?
Ik verwijs u naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Is het waar dat bij een tuchtrechtzaak vrijwillige uitschrijving uit het BIG-register niet mogelijk is?
Iemand kan zich op elk moment op eigen verzoek laten doorhalen in het BIG-register. Ik verwijs u voorts naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Waarom heeft de inspectie Jansen Steur niet in 2003 geschorst door middel van een tuchtrechtzaak zodat deze schorsing in het BIG-register kwam te staan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat falende zorgverleners zich vrijwillig laten uitschrijven uit het BIG-register?
Ik verwijs u naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Bent u van plan zorgaanbieders te verplichten om bij sollicitaties het functioneren van de arts in het verleden te laten nagaan? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Het bericht “Ziekenhuisfusies zonder winnaar” |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ziekenhuisfusies zonder winnaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat in Nederland slechts één op de vijf ziekenhuizen de optimale omvang van tussen de 200 en 300 bedden heeft en dat de rest fors groter is?
Optimale omvang is geen absoluut of eenduidig begrip. Omvang is een afgeleide van de vraag welke (soorten) zorg een ziekenhuis wil en kan leveren. Het leveren van complexe zorg vraagt omvangrijke infrastructuur, aanzienlijke investeringen en (super)gespecialiseerd personeel. Sinds enige tijd krijgt ook het minimum aantal verrichtingen bij complexe zorg steeds meer gewicht. Al deze aspecten hebben consequenties voor de omvang van een ziekenhuis en dus ook voor de optimale omvang van elk specifiek, individueel ziekenhuis.
De studies waarin gesproken wordt over een optimale omvang van tussen de 200 en 300 bedden, bedoelen optimale omvang bezien vanuit het perspectief van de doelmatigheid. Doelmatigheid is natuurlijk belangrijk. Voordelen van schaalvergroting kunnen echter ook op andere terreinen liggen: bijv. kwaliteit (specialisatie).
Fusies en overnames zijn dus niet per definitie ongewenst omdat zij leiden tot een omvang die boven de 300 bedden uitstijgt, fusies en overnames zijn ook niet per definitie gewenst, omdat het doelmatiger of beter zal worden. Fusies en overnames moeten goed onderbouwd zijn. Zolang het wetsontwerp dat de zorgspecifieke fusietoets (zie verder hieronder) nog niet is aangenomen schrijf ik alle ziekenhuizen die aangeven te willen fuseren aan en wijs ik hen op de bepalingen uit dat wetsontwerp. Ik vraag hen al te handelen alsof het wetsontwerp is aangenomen.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoekers van de Technische Universiteit Delft (TU Delft) dat ziekenhuizen minder efficiënt worden naarmate ze groter zijn? Wat is uw reactie op de conclusie dat de enorme schaalgrootte van ziekenhuizen in Nederland een belangrijke oorzaak van de hoge kosten, 23 miljard euro per jaar, is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Nederlandse ziekenhuizen al bovengemiddeld groot zijn en dat verdere schaalvergroting door middel van fusies of overnames ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat vermindering van het aantal ziekenhuizen leidt tot verslechtering van de bereikbaarheid van de zorg? Zo nee, waarom niet?
Fusie en overname van ziekenhuizen leiden niet noodzakelijkerwijs tot verslechtering van de bereikbaarheid. Pas wanneer besloten wordt tot verdergaande taakverdeling en concentratie van functies op één locatie (bijvoorbeeld van de spoedeisende hulpafdeling) kan dat leiden tot verslechterde bereikbaarheid. Voor een dergelijk geval is er vanuit het publiek belang een norm voor bereikbaarheid geformuleerd: een patiënt moet na een spoedoproep binnen 45 minuten een spoedeisende hulpafdeling (SEH) van een ziekenhuis kunnen bereiken.
Hoewel het aantal ziekenhuizen afneemt neemt het aantal zorglocaties toe. De behandeling van chronische zorg, waarvoor mensen frequenter een arts consulteren, zoals diabeteszorg en longproblematiek, wordt steeds vaker dichtbij geboden, bijv. door huisartsen, buitenpoli’s en private zorgcentra. Zo ontstaat er een nieuwe balans tussen concentratie en spreiding van zorg.2
Ook komt het voor dat samenwerkende ziekenhuizen de complexere gevallen zelf blijven behandelen en voor de grotere volumes een nieuwe organisatie of locatie oprichten. Meer concentratie en meer spreiding gaan daarbij aldus hand in hand.3
Bent u bereid om met de minister van Economische Zaken te zorgen dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) meer wapens krijgt om ziekenhuisfusies tegen te kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
De NMa toetst of de mededinging door een voorgenomen fusie significant beperkt wordt en hanteert daarbij een in de Mededingingswet omschreven afwegingskader. Een zorgspecifieke fusietoets vanuit kwaliteitsperspectief door de NZa in combinatie met een fusietoets vanuit mededingingsperspectief door de NMa is in mijn ogen een volwaardig instrumentarium om ziekenhuisfusies te beoordelen.
Bent u het eens met de aanbeveling om bij geplande fusies de bewijslast om te draaien en een fusie niet door te laten gaan als het publieke belang niet aangetoond kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment ligt er een wetsvoorstel (33 253) in uw Kamer, waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt. Onderdeel van dit wetsvoorstel is de verplichte fusie-effectrapportage. Zorgaanbieders met een fusievoornemen worden door deze verplichting gedwongen hun fusievoornemen goed te doordenken en in ieder geval aandacht te besteden aan de volgende onderwerpen: de doelstellingen van de concentratie, de redenen voor de concentratie, de structuur van de nieuwe organisatie, de financiële gevolgen, de gevolgen voor de zorgverlening voor de cliënt, de risico’s met betrekking tot kwaliteit en bereikbaarheid en de wijze waarop deze risico’s worden ondervangen, de wijze waarop overleg is gepleegd met betrokkenen (in ieder geval cliënten en personeel) en hoe met deze inbreng is omgegaan en het tijdsbestek waarbinnen de concentratie zal worden gerealiseerd. Deze fusie-effectrapportage wordt betrokken bij de zorgspecifieke fusietoets van de NZa. De NZa toetst of cliënten en personeel op zorgvuldige wijze betrokken zijn bij de voorbereiding van de fusie en of er geen cruciale zorg in het geding is waardoor de continuïteit van de zorg in gevaar kan komen. Zorgaanbieders worden door het opstellen van de fusie-effectrapportage als het ware gedwongen de meerwaarde van de fusie aan te tonen. Met deze verplichting wordt tegemoet gekomen aan de gevraagde omkering van de bewijslast.
Wat is de rol van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij de beoordeling van fusies en hoe staat het met de werking van de zorgspecifieke fusietoets?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw visie over het optimale aantal ziekenhuizen in Nederland?
Ik vind het belangrijk dat voldaan wordt aan de volume-, kwaliteits- en bereikbaarheidsnormen. Het optimale aantal ziekenhuizen is daar een afgeleide van.
Het nieuws dat dokter Jansen Steur weer aan het werk zou zijn (geweest) in Duitsland |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat dokter Jansen Steur aan het werk zou zijn/is geweest in een ziekenhuis in Heilbronn?1 Welke acties heeft u ondernomen richting Duitse (toezichts)autoriteiten sinds het bekend worden van dit nieuws?
De IGZ heeft contact gehad met de Bezirksregierung in Arnsberg om te achterhalen welke documenten de heer Jansen Steur in het kader van zijn aanvraag van de bevoegdheid in Duitsland in 2006 heeft overgelegd.
Ik verwijs u voorts naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Welke bemoeienis heeft u gehad om te voorkomen dat Jansen Steur niet meer als neuroloog werkzaam kan zijn in zowel Nederland als het buitenland?
De IGZ heeft in 2006 de toenmalige werkgever van de heer Jansen Steur in Duitsland geïnformeerd over de reden waarom de heer Jansen Steur uit het ziekenhuis in Enschede was weggegaan.
Zie verder het antwoord op vraag 3.
Is het onmogelijk dat hij in Nederland nog aan het werk gaat? Wilt u dit toelichten?
Ik verwijs u naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Wat gaat u/kunt u ondernemen om te voorkomen dat Jansen Steur nog artsactiviteiten ontwikkelt in welk land in Europa dan ook?
Ik verwijs u naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Is herhaling ook met andere notoir disfunctionerende artsen te voorkomen? Zo ja, op welke wijze?
Door middel van een bevoegdheidsbeperkende maatregel opgelegd door de tuchtrechter of de IGZ via het bevel bij onverantwoorde zorg kan herhaling bij andere notoir disfunctionerende beroepsbeoefenaren worden voorkomen. Dergelijke bevoegdheidsbeperkende maatregelen worden openbaar gemaakt via het BIG-register en via de online lijst met maatregelen Wet BIG (in de volksmond de «zwarte lijst» genoemd), en door bekendheid te geven aan het openbare register en de lijst met maatregelen Wet BIG en de betekenis daarvan. Ik zal de bevoegde autoriteiten in de lidstaten van de EU uitdrukkelijk wijzen op de lijst met maatregelen Wet BIG op de website van het BIG-register en hen daarbij wijzen op de wijzigingen van de Wet BIG sinds juli 2012.
Ik verwijs u voorts naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Hoe groot is het aantal artsen en andere hulpverleners waarop een dergelijke problematiek als bij Jansen Steur van toepassing is?
Op het aantal in het buitenland werkzame, disfunctionerende artsen en andere beroepsbeoefenaren die hun registratie zich in Nederland hebben laten doorhalen, heb ik geen zicht.
Ik verwijs u voorts naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Hoe is de stand van zaken met betrekking tot Europese regulering van adequaat toezicht inzake de patiëntveiligheid waar Nederland in 2004 bij het Europees Voorzitterschap een belangrijke rol heeft gespeeld bij het initiatief Healthcare Professionals Crossing Borders?2
Healthcare Professionals Crossing Borders (HPCB) is een Europees samenwerkingsverband van bevoegde autoriteiten (registers en toezichthouders). Deze uitvoeringsorganisaties maken binnen HPCB-verband afspraken over uitwisseling van gegevens in het kader van migratie van beroepsbeoefenaren binnen Europa. De Europese regelgeving bepaalt daarbij de randvoorwaarden. Nederland heeft altijd een actieve rol gespeeld binnen de HPCB en geeft uitvoering aan de gemaakte afspraken. De uitvoeringsorganisaties hebben afspraken gemaakt over een format dat zij hanteren voor de verklaring van geen bezwaar die wordt afgegeven in het kader van toelating van buitenlands gediplomeerden tot de beroepsuitoefening.
Welke stappen gaat u ondernemen om de vrijblijvendheid met betrekking tot patiëntveiligheid die er kennelijk op dit punt nog bestaat in Europees verband te stoppen? Dient er niet een formele Europese regeling te komen die voorkomt dat artsen die «grenzen overschrijden» patiënten schade kunnen toebrengen?
Ik verwijs u naar de paragraaf «3. Transparantie in de EU over onbevoegde zorgverleners» in de begeleidende brief.
De charitatieve kledinginzameling |
|
Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Is het bericht waar dat steeds meer gemeenten geld verdienen door het openbaar aanbesteden van inzameling van tweedehandskleding? Onderkent u dat hier een prijsopdrijvend effect vanuit gaat en het dus nadelige effecten heeft voor charitatieve instellingen?1
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Dik-Faber (CU) over kledinginzamelaars heb aangegeven, weet ik van de afzonderlijke gemeenten in Nederland niet wat hun beleid is voor textielinzameling. Daarom heb ik geen overzicht van inzamelmethoden, aanbestedingen, kosten en inkomsten.
Kunt u aangeven hoe de inzameling van tweedehandskleding in Nederland is georganiseerd en welke rol de gemeenten daarin spelen?
De gemeente is op grond van de Wet milieubeheer en het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) verplicht om de (gescheiden) inzameling van textiel te organiseren. De wijze waarop men aan die verplichting uitvoering geeft, behoort tot de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente. Vanwege die autonomie heb ik geen totaalbeeld over hoe de inzameling van textiel is vorm gegeven.
Kunt u aangeven wat het verschil is tussen inzameling van kleding door charitatieve instellingen en commerciële inzamelaars?
Charitatieve instellingen en commerciële inzamelaars moeten allen toestemming hebben van de gemeente om op het grondgebied van de gemeente textiel te mogen inzamelen. Het vormgeven van een overeenkomst tussen gemeenten en inzamelaar en het in rekening brengen van de kosten die met de inzameling zijn gemoeid, is een verantwoordelijkheid van de afzonderlijke gemeenten.
Er is geen verschil in inzamelmiddelen, omdat allen gebruik kunnen maken van dezelfde typen verzamelcontainers, zakken voor huis-aan-huis inzameling, voertuigen, enz.
Er kan wel een verschil zijn in personeel: charitatieve instellingen maken vaak gebruik van vrijwilligers, terwijl commerciële inzamelaars in het algemeen gebruik maken van betaalde arbeidskrachten.
Uiteraard zit er een duidelijk verschil in de bestemming van de opbrengst van de ingezamelde kleding: een charitatieve instelling zal de opbrengst ten goede laten komen aan het belang van een ander (een goed doel), terwijl een commerciële inzamelaar de opbrengst ten goede zal laten komen aan het eigen voortbestaan.
Op grond van welke wetten en regels is ingezamelde kleding een afvalstof? Bent u bereid tot heroverweging van de definitie van afval voor kleding die voor hergebruik wordt ingezameld? Zo nee waarom niet?
Op grond van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) en de Wet milieubeheer zijn alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, afvalstoffen.
Omdat deze definitie in Europese regelgeving is vastgelegd, is het niet zo maar mogelijk daar als lidstaat van af te wijken en een bepaalde afvalstof ineens niet meer als afvalstof te benoemen. In het kader van het verder vorm geven aan de circulaire economie, zal ik bezien wat de mogelijkheden zijn om afval steeds meer als grondstof te gaan benoemen.
Vindt u het een achtenswaardige manier om de inkomsten van gemeenten te verhogen ten koste van charitatieve instellingen? Zo nee, welke middelen heeft u ter beschikking om gemeenten tot een ander beleid voor inzameling van kleding te bewegen?
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Dik-Faber over kledinginzamelaars heb aangegeven, ben ik van mening dat een gemeente aan derden een vergoeding in rekening mag brengen die noodzakelijk is voor het voldoen van de kosten die de gemeente moet maken. Dat geldt dus ook voor textielinzameling. Ik vind het niet gepast dat voor textielinzameling een vergoeding in rekening wordt gebracht, waarmee ook andere kosten van de gemeente worden voldaan.
Verder heb ik in de genoemde antwoorden aangegeven dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover in overleg zal treden met de VNG en de Kamer over het resultaat zal informeren.
Bent u bereid gemeenten te verplichten aan hun inwoners kenbaar te maken hoe in de betreffende gemeente wordt omgegaan met inzamelen van kleding en aan wie de opbrengsten ten goede komen?
Nog afgezien van de vraag of ik een dergelijke verplichting kan opleggen, wil ik die verplichting niet opleggen vanwege de autonomie van de gemeenten op dit punt.
Ik ga er overigens vanuit dat gemeenten hun inwoners actief informeren over hoe de afvalinzameling in de gemeente is geregeld, want anders weten de burgers immers niet hoe en wanneer ze hun afvalstoffen voor inzameling moeten aanbieden.
De voorgenomen sluiting op- en afrit Nuth (A76) |
|
Raymond Knops (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voorgenomen afsluiting van de op- en afrit van de A76 bij Nuth?
Ja. De afsluiting van de bestaande op- en afrit in de gemeente Nuth is afgesproken in het convenant «Bereikbaarheidsimpuls Limburg» dat op 3 juni 2010 door mijn voorganger en de provincie Limburg is ondertekend.
Klopt het dat Rijkswaterstaat bovenstaande op- en afrit wil slopen omdat er minder op- en afritten moeten komen, terwijl op hetzelfde traject op slechts één kilometer afstand van een knooppunt een nieuwe op- en afrit (Simpelveld/Molsberg) gerealiseerd wordt? Wat vindt u van deze tegenstrijdigheid?
Nee,
Wat is uw oordeel over de gigantische toename van sluipverkeer door kleine buurtschappen zoals Hellebroek als gevolg van sluiting van de op- en afrit bij Nuth, terwijl de doelstelling van de Buitenring is om doorgaand verkeer om de kernen heen te leiden?
De provincie Limburg is het verantwoordelijke bevoegde gezag en heeft ten behoeve van de belangenafweging een PIP-procedure ingezet. Uit het PIP blijkt dat de provincie aandacht heeft voor de omrijdbewegingen en het sluipverkeer.
Op welke manier heeft Rijkswaterstaat de provincie en desbetreffende gemeenten betrokken bij het voorgenomen besluit tot afsluiting?
De provincie Limburg heeft als bevoegd gezag van het PIP de desbetreffende gemeenten betrokken bij het voorgenomen besluit tot afsluiting.
Het bericht Gemeente verdient aan kledinginzamelaars |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeente verdient aan kledinginzamelaars»?1
Ja, daarvan heb ik kennis genomen.
Is het u bekend dat gemeenten via aanbesteding inkomsten genereren voor het plaatsen van inzamelingscontainers voor kleding? Kunt u aangeven om hoeveel gemeenten het gaat?
De gemeente is op grond van de Wet milieubeheer en het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) verplicht om de (gescheiden) inzameling van textiel te organiseren. De wijze waarop men aan die verplichting uitvoering geeft, behoort tot de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente. De eventuele kosten en baten van het door de gemeente ingestelde textielinzamelsysteem kunnen door de gemeente worden verwerkt in de gemeentelijke afvalstoffenheffing die de burgers moeten betalen.
Ik weet van de afzonderlijke gemeenten in Nederland niet wat hun beleid is voor textielinzameling en heb daarom geen overzicht van inzamelmethoden, aanbestedingen, kosten en inkomsten. Uit navraag bij de VNG en de NVRD (Koninklijke vereniging voor afval- en reinigingsmanagement) blijkt dat zij die informatie ook niet hebben.
Is het inderdaad zo dat gemeenten structureel inkomsten genereren door een deel van de opbrengst van het ingezamelde textiel af te romen, terwijl zij slechts eenmalig de kosten voor plaatsing van de containers hebben?
Vanwege de autonomie van de gemeenten op dit punt, heb ik geen zicht op hoe zij omgaan met de inkomsten van textielinzameling. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de hoogte van de (jaarlijkse) bijdrage voor de plaatsing van containers in relatie tot de daadwerkelijke kosten van gemeenten en in relatie tot de opbrengst van textiel?
De afzonderlijke gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in rekening brengen van vergoedingen voor de plaatsing van containers. Het is mij niet bekend hoe hoog die vergoedingen zijn en hoe zich die verhouden tot de opbrengst van textiel. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de opbrengst van textiel, door de consument ingezameld voor een goed doel, niet gebruikt mag worden om de gemeentelijke begroting sluitend te maken?
Ik ben van mening dat een gemeente aan derden een vergoeding in rekening mag brengen die noodzakelijk is voor het voldoen van de kosten die de gemeente moet maken. Dat geldt dus ook voor textielinzameling. Ik vind het niet gepast dat voor textielinzameling een vergoeding in rekening wordt gebracht, waarmee ook andere kosten van de gemeente worden voldaan.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Ja, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal hierover in overleg treden met de VNG en de Kamer over het resultaat informeren.
Voor de volledigheid merk ik op dat over de vergoeding die gemeenten vragen aan goede doelen voor de inzameling van textiel al eerder overleg is geweest met de VNG. Dat is gebeurd naar aanleiding van een op 20 april 2009 ingediende motie (30 872, nr. 35), waarin de regering onder meer wordt verzocht om in overleg met de gemeenten te komen tot een afschaffing van de inzamelvergoeding voor kleding voor goede doelen. Tijdens het algemeen overleg op 23 maart 2010 (30 872, nr. 61) heeft toenmalig minister Huizinga-Heringa van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu geantwoord dat dit onderwerp is besproken met de VNG en dat de VNG zich niet bereid toonde om op genoemd onderwerp verder actie te ondernemen richting de gemeenten. Het argument hiervoor was dat goede doelen soms ook een commerciële kant hebben.
Het bericht “Toezichthouder negeerde risico Vestia” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Toezichthouder negeerde risico Vestia»?1
Ja.
Kunt u bij elk van de contracten die het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) bij woningcorporatie Vestia vanaf 2008 geborgd c.q. gegarandeerd heeft, aangeven of het WSW volgens de wetten en de eigen regels de borgstelling hadden mogen afgeven?
Er zijn geen specifieke wettelijke regels van toepassing op het afgeven van borgstellingen door het WSW. Het WSW is een private organisatie die in een civielrechtelijke context overeenkomsten aangaat (borgstellingen afgeeft).
Desgevraagd heeft het WSW mij bericht, dat zij alle reguliere borgingen heeft afgegeven op basis van een kredietwaardigheidsbeoordeling. Deze is gebaseerd op de Prognose Informatie (dPi) en op de Verantwoordingsinformatie (dVi) en als gevolg hiervan mede op de betreffende jaarrekeningen van Vestia. Daarmee is volgens het WSW de in het reglement van deelneming verplichte procedure gevolgd waardoor de borgstellingen binnen de eigen regels zijn afgegeven.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de borgstellingen van Vestia en van de derivatencontracten bij woningcorporatie Vestia?
De informatie bij het WSW met betrekking tot (individuele) leningen en derivaten is bedrijfsgevoelig en kan het WSW derhalve niet verstrekken zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de deelnemer. E.e.a. is vastgelegd in het reglement van deelneming (artikel 32).
Klopt het dat woningcorporatie Vestia tegen de regels in vrij eigen vermogen aanhield en dat dat op zich al een beletsel had moeten zijn voor de borging van contracten door het WSW?
Een toegelaten instelling heeft de mogelijkheid eigen middelen aan te houden, die voor een normale bedrijfsvoering vereist is. De hoogte van de eigen middelen bepaalt echter mede de hoogte van de mogelijke borging. Het WSW heeft aangegeven, dat zij in 2009 en 2010 een beperking heeft toegepast op het te borgen volume vanwege de omvang van de eigen middelen bij Vestia. Het beschikbaar gestelde volume is het bedrag dat de deelnemer periodiek (meestal jaarlijks) krijgt om leningen met borging van het WSW aan te trekken voor de financiering van borgbare onroerende zaken en voor herfinancieringen van geborgde leningen voor de komende een tot drie prognosejaren. De hoogte van het volume hangt af van de kasstroomprognose en de financieringsbehoefte van de woningcorporatie. Vestia had veel eigen middelen, hetgeen een beletsel vormde voor een door Vestia destijds gewenste sterke toename van de borging van leningen door het WSW.
Hoe groot was het probleem van woningcorporatie Vestia geweest indien het WSW strikt zijn regels gehandhaafd zou hebben en hoeveel minder verlies zou er dan geleden zijn?
De schade bij Vestia is primair veroorzaakt doordat Vestia een derivatenportefeuille heeft opgebouwd die niet passend was voor een woningcorporatie. Het WSW is van oordeel, dat zij haar eigen beleid inzake eigen middelen gehandhaafd heeft met als resultaat een sterke beperking van het te borgen volume in 2009 en 2010, omdat Vestia over veel eigen middelen beschikte. Bij de beperking van het volume in 2010 heeft het WSW echter wel aangegeven dat voldoende middelen moesten worden aangehouden om liquiditeitsrisico’s bij een rentedaling van 2 procentpunt op te kunnen vangen.
Aangezien het WSW van oordeel is, dat zij haar eigen regels heeft gehandhaafd, kan niet aangegeven worden hoeveel minder verlies geleden zou zijn zoals bedoeld in de vraag.
Zijn de contracten die het WSW niet had mogen garanderen rechtsgeldig?
Er zijn volgens het WSW geen contracten geborgd die het WSW niet had mogen borgen. De borgstellingen zijn derhalve volgens het WSW rechtsgeldig afgegeven.
Zijn de bestuurders en/of toezichthouders van het WSW verantwoordelijk voor de onterecht afgegeven garanties?
Volgens het WSW zijn er geen borgingen onterecht afgegeven en daarmee is er ook geen sprake van aansprakelijkheid op dat punt.
Zijn de bestuurders en/of toezichthouders van het WSW aansprakelijk indien het WSW verlies leidt op garanties die ten onrechte zijn afgegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen heeft het voor bestuurders, indien zij tegen de regels in voor miljarden aan garanties afgeven, die in het uiterste geval gedekt worden door de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom hield het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) geen toezicht op derivaten en waarom kwam deze taak indirect in zijn geheel bij het WSW te liggen?
Het CFV oefent het integrale financiële toezicht uit. Zij deed dat in de betreffende periode op basis van de meerjarige ontwikkeling van het vermogen (solvabiliteitsprognoses). Bij derivaten en margin calls is het van belang dat woningcorporaties voldoende liquiditeiten hebben. Nadat eind 2008 bij een aantal woningcorporaties geconstateerd werd, dat er problemen waren bij het kunnen voldoen aan hun margin call verplichtingen, heeft het WSW in het jaarverslag 2008 aangegeven de derivaten te zullen gaan monitoren. Het WSW heeft mij in het kader van de beantwoording van deze schriftelijke vragen overigens aangegeven dat deze tekst uit het jaarverslag niet geheel juist is. Het WSW is alleen de betreffende deelnemers met liquiditeitsproblemen, en derhalve niet generiek, gaan monitoren. Het WSW stelt nu met de generieke monitoring van derivaten in februari 2010 te zijn begonnen en heeft pas toen kwartaalgewijs info opgevraagd bij alle deelnemers. Het WSW heeft evenwel geen formele rol in het toezicht.
Volgens het CFV was echter de eerdere communicatie aanleiding voor het CFV om niet zelf op derivaten toezicht uit te oefenen.
Klopt het dat WSW niet per kwartaal inzicht kreeg in de transacties, terwijl dit wel was geë
Het klopt dat het WSW van Vestia dit inzicht niet per kwartaal kreeg terwijl het wel was opgevraagd. Conform het reglement van deelneming mocht het WSW deze informatie opvragen.
Hoe beoordeelt u de zin op de website van WSW: » Het WSW is betrouwbaar: er is nog nooit een aanspraak geweest op onze borgstelling»2 2) na de zeer ingewikkelde, uitgebreide en kostbare noodoplossing die gevonden is voor de afhandeling van de derivaten?
Het is juist, dat er nog nooit aanspraak is gemaakt op de borgstelling. In die zin is de kwalificatie correct.
De onstuitbare opmars van de Marokkaanse crimineel |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Jonge Marokkaanse boef niet te stuiten» en «Jonge criminele Marokkanen deinzen nergens voor terug»?1
Ja.
Deelt u de in deze artikelen ingenomen stelling dat (groepen) Marokkaanse jongens onstuitbaar oprukken als de grootste groep nieuwe criminelen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin kan ik de in deze artikelen ingenomen stelling niet bevestigen. Bij een aantal specifieke criminaliteitsfenomenen kan worden geconstateerd dat dadergroepen met een overwegend Marokkaanse achtergrond oververtegenwoordigd zijn ten opzichte van dadergroepen met een andere achtergrond. Het gaat dan om ernstige misdrijven zoals overvallen, ramkraken en woninginbraken. Dit betekent echter niet dat deze dadergroepen de grootste groep vormen. Bij andere vormen van georganiseerde en high-impact criminaliteit, waaronder bijvoorbeeld drugshandel, wordt een dergelijke oververtegenwoordiging van dadergroepen met een Marokkaanse achtergrond niet geconstateerd.
Deelt u de mening dat Nederland te maken heeft met een Marokkanenprobleem?
Het kabinet onderkent dat bepaalde groepen meer overlast en criminaliteit veroorzaken dan andere. De oplossing hiervoor is een combinatie van preventieve activiteiten die misdragingen moeten voorkomen aan de ene kant en het stevig aanpakken van raddraaiers, overlastgevers en criminelen aan de andere kant. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt. Wel is het uiteraard zo dat de groepen die vaker problemen veroorzaken navenant meer met deze aanpak in aanraking zullen komen. Bij de preventieve activiteiten gaat het vooral om het versterken van de rol van de ouders, het helder neerzetten en uitdragen, bijvoorbeeld via het onderwijs, van de normen en waarden waar wij ons in Nederland aan houden, het aanpakken van jeugdwerkloosheid en het versterken van de geestelijke gezondheidszorg voor migrantenjongeren. Jongeren die toch over de schreef gaan worden stevig en gericht aangepakt, zowel individueel als in groepsverband. De aanpak van (jeugd)criminaliteit is een van de speerpunten van dit kabinet en is onder meer gericht op het verminderen van de jeugdgroepen en high impact crime zoals de overvallen. Ook de verdere vormgeving van veiligheidshuizen en de ontwikkeling van het adolescentenstrafrecht zijn aspecten waarmee het kabinet de aanpak van criminaliteit gepleegd door jongvolwassenen versterkt. Ik verwijs u ook naar mijn eerdere antwoord op vraag 2,3,4, en 6 uit de set van de leden Wilders, Van Klaveren en Helder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1169).
Bent u bang om het Marokkanenprobleem te benoemen? Zo ja, waar bent u precies bang voor? Zo nee, waarom doet u er dan niets aan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bang het Marokkanenprobleem gericht en snoeihard aan te pakken? Zo ja, waar bent u precies bang voor? Zo nee, waarom doet u er dan niets aan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de slachtoffers van Marokkaans geweld zelden of nooit Marokkanen zijn en dat er dus gesproken kan worden van Marokkaans racisme? Bent u bang ook dit eerlijk te benoemen? Zo ja, waar bent u precies bang voor? Zo nee, waarom doet u er niets aan?
Er zijn mij geen cijfers bekend die deze stelling kunnen bevestigen aangezien de koppeling tussen de etniciteit van dader en slachtoffer niet als zodanig wordt geregistreerd.
Bent u eindelijk bereid uit uw luie politiek-correcte stoel te komen en gerichte maatregelen te nemen om deze gewelddadige Marokkaanse criminelen, die inmiddels in heel Nederland overvallen plegen op banken en juweliers, in drugs handelen en vele wijken en straten onveilig maken, eens hard aan te pakken? Zo nee, kunt u dan niet beter opstappen en plaatsmaken voor een daadkrachtige bestuurder die niet bang is om problemen te benoemen en op te lossen en Nederland veiliger te maken?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 t/m 5.
De Nationale Hypotheekgarantie |
|
Raymond Knops (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u vanaf 1 januari 2010 per kwartaal aangeven:
Dit zijn de cijfers per peildatum 19 januari 2013 (jaarafsluiting 2012). Bij de cijfers betreffende de gehonoreerde verliesdeclaraties van 2012 dient te worden bedacht dat op de peildatum nog 134 dossiers in behandeling zijn. Daarnaast kunnen bezwaarschriften van geldgevers nog leiden tot het alsnog honoreren van de verliesdeclaratie.
Dit zijn de cijfers per peildatum 19 januari 2013 (jaarafsluiting 2012). Bij de cijfers betreffende de gehonoreerde verliesdeclaraties van 2012 dient te worden bedacht dat op de peildatum nog 134 verliesdeclaraties in behandeling zijn. Daarnaast kunnen bezwaarschriften van geldgevers er toe leiden dat alsnog geen finale kwijting wordt verleend. Daarentegen kunnen bezwaarschriften van geldnemers er toe leiden dat alsnog wel finale kwijting wordt verleend.
Bovengenoemde cijfers zijn niet per kwartaal beschikbaar zijn.
c) Het WEW maakt alleen onderscheid tussen onderhandse verkoop en executoriale verkoop. Onderstaand treft u betreffende gegevens aan.
Dit zijn de cijfers per peildatum 19 januari 2013 (jaarafsluiting 2012). Bij de cijfers betreffende de gehonoreerde verliesdeclaraties van 2012 dient te worden bedacht dat op de peildatum nog 134 dossiers in behandeling zijn. Daarnaast kunnen bezwaarschriften van geldgevers nog leiden tot het alsnog honoreren van de verliesdeclaratie.
Kunt u aangeven tegen hoeveel procent van de WOZ-waarde woningen verkocht zijn voor elk van de mogelijke wijze van verkopen (het liefst per jaar uitgesplitst)?
Zowel bij het aangaan van leningen met NHG als bij de gedwongen verkoop wordt niet gewerkt met de WOZ-waarde doch met de marktwaarde. Deze dient te blijken uit een taxatierapport. Daarom zijn deze gegevens bij het WEW niet bekend.
Hoe vaak heeft in 2012 een geldgever een aanvraag gedaan tot executoriale verkoop en in hoeveel gevallen is die toestemming verleend en geweigerd?
De ervaring tot nog toe is dat in ongeveer de helft van de voorgelegde gevallen kan worden afgezien van een executoriale verkoop met als resultaat dat in ongeveer 40% van de gevallen de woning in eigendom kan worden behouden en in ongeveer 60% van de gevallen de woning onderhandse wordt verkocht.
Op dit moment zijn hierover geen exacte gegevens voorhanden bij het WEW. Het beleid bij het WEW om zo veel mogelijk executoriale verkopen te voorkomen is in de loop van 2012 geïntensiveerd. Er wordt ingezet op mogelijkheden om de woning in eigendom te behouden. Indien dit niet mogelijk is, wordt gestuurd op een onderhandse verkoop in plaats van een executoriale verkoop. Mede vanwege de intensivering van het beleid in deze, evenals de hiervoor benodigde herinrichting van processen en ICT zullen hierover pas de komende maanden cijfers beschikbaar komen.
Hoe vaak heeft in 2012 een geldgever een aanvraag gedaan tot onderhandse verkoop en in hoeveel gevallen is die toestemming verleend en geweigerd?
Het WEW geeft aan hierover geen gegevens te hebben. Tot en met 2012 behoefde de geldgever geen toestemming te vragen voor een onderhandse verkoop. Met ingang van 1 januari 2013 is de regelgeving aangescherpt. De geldgever heeft thans in alle gevallen toestemming nodig indien de verkoopprijs lager is dan 95% van de marktwaarde.
Waarom hoeft geen toestemming gevraagd te worden voor gedwongen onderhandse verkoop?
Met ingang van 1 januari 2013 is de regelgeving aangescherpt. De geldgever heeft in alle gevallen toestemming nodig indien de verkoopprijs lager is dan 95% van de marktwaarde.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of een geldgever zich maximaal en aantoonbaar ingespannen heeft voor het beperken van het verlies bij verkoop van een woning en gehandeld heeft met inachtneming van de alsdan geldende Gedragslijn Intensief Beheer? Gebeurt dit bij elk dossier, gelet op artikel B10 Algemene Voorwaarden NHG?
Bij elke schadedeclaratie vindt een controle plaats of en in hoeverre de geldgever heeft gehandeld conform de op het desbetreffende dossier van toepassing zijnde voorwaarden en normen. Daarbij wordt tevens aan de hand van het dossier bezien of en in hoeverre de geldgever zich voldoende heeft ingespannen om het verlies te voorkomen danwel zo veel mogelijk te beperken. De Gedragslijn Intensief Beheer is geïntroduceerd per 1 januari 2013. Daarom is hiermee nog geen ervaring opgedaan.
Hoe vaak is een claim van een geldverstrekker op NHG geweigerd en op welke gronden is dit gebeurd?
Dit zijn de cijfers per peildatum 19 januari 2013 (jaarafsluiting 2012). Bij de cijfers betreffende de gehonoreerde verliesdeclaraties van 2012 dient te worden bedacht dat op de peildatum nog 134 dossiers in behandeling zijn. Daarnaast kunnen bezwaarschriften van geldgevers nog leiden tot het alsnog honoreren van de verliesdeclaratie.
Indien de geldgever niet heeft gehandeld conform de op het desbetreffende dossier van toepassing zijnde voorwaarden en normen en de geldgever heeft zich niet voldoende ingespannen het verlies te voorkomen danwel te beperken, kan de declaratie worden afgewezen. De belangrijkste afwijzingsgronden zijn dat sprake is van een niet toegestane BKR-codering, de aanlevering van een incompleet dossier of dat sprake is van een opschortende voorwaarde. Een opschortende voorwaarde is bijvoorbeeld van toepassing indien men een woning heeft aangekocht terwijl men nog een andere woning in eigendom heeft. In dat geval is pas sprake van een borgstelling nadat de eerste woning is verkocht. Indien bij de verliesdeclaratie blijkt dat de eerste woning nog steeds in eigendom is, is de borgstelling dus niet in werking getreden en wordt de verliesdeclaratie afgewezen.
Bij het aantal afgewezen verliesdeclaraties over 2012 dient de kanttekening te worden gemaakt dat een afwijzing van een incompleet dossier in een later stadium alsnog kan leiden tot het alsnog op basis van een compleet dossier honoreren van dat dossier.
Wat is het maximale risico dat de Staat en daarmee de belastingbetaler loopt door de achtervangpositie in de NHG?
Per 31 december 2012 staat het WEW borg voor in totaal € 149 miljard aan lopende hypothecaire leningen (gegarandeerde vermogen). Het risico voor de Staat is aanzienlijk lager dan dit bedrag, want
Dat ambtenaren van de Belastingdienst aanlopen tegen zaken, die zij willen doorgeven aan het Openbaar Ministerie |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hoe vaak komt het per jaar voor dat ambtenaren van de Belastingdienst aanlopen tegen zaken, die zij willen doorgeven aan het Openbaar Ministerie?1
In de afgelopen jaren (2009–2012) hebben ambtenaren van de Belastingdienst enige honderden aangiften gedaan van vermoedens van strafbare feiten van niet-fiscale aard bij het Openbaar Ministerie.
Wat is de procedure in dit soort zaken?
Het gaat hier om signalen die wijzen op vermoedens van strafbare feiten van niet-fiscale aard. Bij dergelijke vermoedens wordt de daarop betrekking hebbende informatie ter beschikking gesteld van het Openbaar Ministerie. Dit gebeurt in de vorm van een aangifte. Bij vermoedens van ambtelijke corruptie wordt bij de Belastingdienst een dergelijke aangifte gedaan door een ambtenaar die is aangewezen om namens de Belastingdienst het contact te onderhouden met het Openbaar Ministerie (de «contactambtenaar»). Het Openbaar Ministerie bepaalt vervolgens of het opportuun is om tot strafvervolging over te gaan.
Vindt in het kader van de procedure in dit soort zaken overleg plaats met de FIOD en is er Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)?
Bij ambtelijke corruptie loopt de lijn binnen de Belastingdienst via de contactambtenaar. Voor de FIOD is daarbij geen rol weggelegd.
Is er in het kader van de procedures in dit soort zaken contact met de ambtelijke dienstleiding, landelijk en/of regionaal?
Bij vermoedens van strafbare feiten van niet-fiscale aard beoordelen de betrokken belastingdienstmedewerkers en de contactambtenaar of aangifte bij het Openbaar Ministerie moet worden gedaan. De contactambtenaar verzorgt de aangifte bij het Openbaar Ministerie.
Het is aan het oordeel van de lokale belastingdienstmedewerker, in voorkomend geval zijn leidinggevende en de contactambtenaar of de dienstleiding moet worden geïnformeerd. Op basis van professional judgement wegen zij de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Op deze wijze wordt bepaald of een melding aan de dienstleiding op zijn plaats is. In de praktijk kan zowel de route van melden als die van niet melden aan de dienstleiding voorkomen. Er is geen melding aan de dienstleiding gedaan van vermoedens van ambtelijke corruptie tegen de heer Van Rey als genoemd in het ANP-bericht van 3 januari 2013.
Wordt van de standaardprocedure wel eens afgeweken? Zo ja, is dat de laatste jaren wel eens gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Wie kan besluiten tot het afwijken van de standaardprocedure?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt er standaard terugkoppeling plaats van wat er verder met het signaal, dan wel de aangifte, door het Openbaar Ministerie is gedaan?
Ten aanzien van fiscale feiten vindt in het kader van het periodieke overleg tussen het Openbaar Ministerie en de FIOD een terugkoppeling plaats. Bij niet-fiscale feiten kan terugkoppeling eveneens plaatsvinden, al bestaat daar geen procedure voor.
De verwevenheid van Nictiz en Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie |
|
Linda Voortman (GL), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de heer Velzel voor zijn werk voor VZVZ een auto met chauffeur heeft bedongen als secundaire arbeidsvoorwaarde? Zo ja, wat is daarover uw oordeel?
Zie het antwoord op vraag 6 van de leden Van Gerven (SP) en Voortman (GroenLinks), ingezonden 28 december 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1149):
De werkzaamheden worden door de heer E. Velzel uitgevoerd op basis van een consultantcontract. Ik heb geen inzicht in dit contract en beschik dan ook niet over de door u gevraagde informatie.
De berichten ‘Lagere straffen snelrecht Den Haag’ en ‘Lage straffen voor incidenten tijden Oud en Nieuw’ |
|
Ard van der Steur (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Lagere straffen snelrecht Den Haag»1 en «Lage straffen voor incidenten tijdens Oud en Nieuw»?2
Ja.
Hoeveel incidenten betreffende geweld tegen hulpverleners hebben zich voorgedaan tijdens de laatste jaarwisseling en van welke ernst waren deze incidenten?
Op 14 januari 2013 zond ik uw Kamer het «Landelijk beeld jaarwisseling 2012–2013», met daarin gedetailleerde gegevens over het aantal gevallen van geweld tegen hulpverleners, uitgesplitst naar belediging, bedreiging, openlijke geweldpleging, mishandeling en (poging tot) zware mishandeling of dood door schuld. Kortheidshalve verwijs ik u naar de tabellen 4a en 4b in deze rapportage.3 Gelijktijdig met de antwoorden op de onderhavige vragen stuur ik uw Kamer een actualisatie van de in mij eerdere brief verstrekte cijfers.
Hoeveel incidenten zijn door middel van een Openbaar Ministerie-afdoening (OM-afdoening) en/of transactie afgedaan? Is in die gevallen ook een sanctie van 200% opgelegd dan wel geaccepteerd?
Gedurende de afgelopen jaarwisseling zijn in totaal 732 personen aangehouden voor een misdrijf dat verband hield met de jaarwisseling. Van de 732 zaken zijn inmiddels 485 zaken beoordeeld door de officier van justitie. In 174 van die reeds beoordeelde zaken is besloten tot een OM-strafbeschikking, een transactie of een voorwaardelijk sepot. Bij de beoordeling van deze zaken is consequent rekening gehouden met de BOS/Polaris-richtlijnen en de daarin vastgelegde verhoging met 200% indien sprake is van geweld tegen een hulpverlener. Of alle betrokkenen de verhoogde boete hebben geaccepteerd kan gelet op de betalingstermijnen nog niet worden vastgesteld.
Zijn de incidenten die aan de rechter zijn, dan wel worden, voorgelegd zoveel mogelijk afgehandeld door middel van toepassing van supersnelrecht dan wel snelrecht?
Ja. Zaken die zich daarvoor lenen zijn zo veel mogelijk via supersnelrecht of snelrecht afgedaan. In 215 van de reeds door de officier van justitie beoordeelde zaken heeft deze besloten om de verdachte te dagvaarden. 16 zaken zijn inmiddels afgedaan in het kader van supersnelrecht; 16 andere zaken zullen worden behandeld op «gewone« snelrechtzittingen. Daarnaast zullen 48 zaken worden behandeld op een zogenaamde themazitting. De overige 132 zaken zullen op reguliere zittingen worden behandeld, omdat deze zich niet leenden voor (super)snelrecht.
Is het waar dat het OM een strafeis van 200% heeft ingesteld in de zaken waarin verdachten zich moesten verantwoorden voor gevallen van geweld tegen hulpverleners? Is het waar dat de rechter die verhoogde strafeis niet altijd volgt? Wat zijn daarvan de redenen?
Ja. Een rechter kan een lagere straf opleggen als de omstandigheden van het geval of de persoon van de dader daartoe aanleiding geven.
Vormen de in de aangehaalde berichten genoemde uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage een afspiegeling van een landelijk beeld of beperkt het niet volgen van de 200%-eis zich tot de Haagse rechtbank?
In de eerste week van januari 2013 hebben in totaal 16 verdachten zich voor de supersnelrechter moeten verantwoorden. Van deze 16 zaken resulteerden 12 in een veroordeling en zijn 3 door de rechter aangehouden omdat er nog getuigen moesten worden gehoord. In één zaak werd de verdachte vrijgesproken. In 8 van de 12 zaken waarin de rechter tot een veroordeling kwam, betrof die veroordeling een (voorwaardelijke) gevangenisstraf, variërend van enkele dagen tot 10 weken. In vijf zaken was het vonnis van de rechter conform eis van het OM. Het OM is in beroep gegaan tegen de beslissing van de Haagse Rechtbank in de overige drie zaken. In twee daarvan legde het Hof net als de politierechter werkstraffen op. In één zaak heeft het Hof hoger gevonnist, en vrijwel conform de oorspronkelijke eis vier weken gevangenisstraf opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk. Niet kan worden gesteld dat de uitspraken van de Haagse rechtbank significant afweken van andere rechtbanken, nu de meeste (te weten 10) zaken voor de rechtbank in Den Haag hebben gediend, 4 zaken voor de rechtbank te Utrecht en 2 zaken voor de rechtbank te Rotterdam.
Betekenen de aangehaalde uitspraken dat bestraffing via de rechter voor verdachten van geweldpleging tegen hulpverleners gunstiger uitpakt dan bestraffing via een OM-afdoening en/of een transactie?
Nee. Zowel het OM als de rechter houden bij hun beslissing rekening met de persoon van de dader en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Komt de lagere bestraffing voort uit de keuze voor de toepassing van (super)snelrecht? Zo ja, welke aanpassing acht u dan wenselijk om ervoor te zorgen dat geweld tegen hulpverleners toch snel wordt bestraft, terwijl tevens een hogere strafoplegging kan worden verzekerd?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat een pleger van fysiek geweld tegen een hulpverlener, die zich naar de aard van zijn functie niet kan onttrekken aan de geweldpleging, streng dient te worden bestraft, omdat hiermee een afschrikwekkende functie uitgaat van de bestraffing en dat daarmee dus het voor de hulpverlenende instanties noodzakelijke gezag ontstaat?
Er is helaas nog steeds sprake van geweld tegen werknemers met een publieke taak. Dat is onacceptabel. Pas als alle agenten, brandweerpersoneel, ambulancemedewerkers en andere medewerkers met een publieke taak hun werk onbelemmerd kunnen doen, is er reden tot tevredenheid. Hiertoe dient het programma Veilige Publieke Taak, dat een dadergericht karakter kent met elkaar versterkende kernelementen, het stellen van grenzen, het vergroten van de pakkans en het geven van een verzekerde (lik-op-stuk) reactie door werknemers, werkgevers, politie en openbaar ministerie. Het (super)snelrecht is een van de instrumenten die hierbij worden toegepast. Voor geweld tegen medewerkers met een publieke taak is naar mijn mening een verhoogde strafmaat op zijn plaats. Daarom zal het OM in dit soort zaken de strafeisen blijven verhogen met 200%.
Wat bent u van plan om te doen om ervoor te zorgen dat geweld tegen hulpverleners toch op passende wijze kan worden bestraft? Kunt u toezeggen dat geweld tegen een hulpverlener voortaan conform de 200%-lijn zal worden bestraft?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht Tbs'er ontsnapt tijdens begeleid verlof |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tbs'er ontsnapt tijdens begeleid verlof?»1
Ja.
Deelt u de mening dat begeleiders van terbeschikkinggestelden (tbs'ers) op verlof beter beveiligd moeten worden, aangezien het tbs'ers toch kennelijk steeds weer lukt aan hun begeleider te ontsnappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen? Wat vindt u van een broekstok?
Verlof is een wezenlijk onderdeel van het tbs-stelsel dat is gericht op veilige resocialisatie van tbs-gestelden in de samenleving. Het verlof is bedoeld als gecontroleerde toets om te beoordelen welke vaardigheden betrokkene heeft, hoeveel vrijheid betrokkene aan kan en hoeveel verantwoordelijkheid betrokkene kan nemen. De invulling van het verlof wordt daartoe telkens zorgvuldig en gefaseerd opgebouwd, mede aan de hand van de uitkomsten van risicotaxaties. In alle gevallen is sprake van maatwerk.
Het verlofbeleidskader is ontwikkeld om de uitoefening van verlof zo veilig mogelijk te laten verlopen en hanteert een vast stramien: eerst de beveiligde fase, dan de dubbel begeleide fase en tot slot de enkel begeleide fase. In de beveiligde fase bestaat het toezicht tijdens de verloven uit zowel een begeleider van het forensisch psychiatrisch centrum (fpc) als een daartoe opgeleide beveiliger. De beveiligde fase neemt tenminste vijf verlofbewegingen in beslag. Het toezicht in de dubbel begeleide fase bestaat uit twee begeleiders vanuit het fpc en in de laatste fase van het begeleid verlof gaat nog één begeleider mee. Na de fase van begeleid verlof kan de tbs-gestelde op termijn in aanmerking komen voor onbegeleid verlof, transmuraal verlof en proefverlof. Ook de opbouw van deze fases van verlof is erop gericht om de risico’s voor de samenleving te minimaliseren. Alleen indien een verloffase voorspoedig en volgens plan verloopt, zal kunnen worden overgegaan tot de volgende fase van verlof.
Het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVt) adviseert bij alle verlofaanvragen, over het al dan niet toekennen van het verlof. Bij de beoordeling hiervan staat de veiligheid van de samenleving voorop.
Ik wijs erop dat de overgrote meerderheid van de verlofbewegingen zonder incidenten verloopt, zoals ik ook concludeer in mijn brief aan uw Kamer d.d. 29 oktober 2012 met kenmerk TK 2012–2013, 29 452, nr. 154. De verhouding tussen het totale aantal verlofbewegingen en het aantal gevallen van ongeoorloofde afwezigheid bedraagt minder dan 1 promille. Het gaat daarbij in die gevallen ook nog verreweg het vaakst om afspraken die niet geheel zijn nagekomen en dus niet om ontvluchtingen met direct gevaar voor de maatschappij. Ernstige incidenten doen zich zelden voor, maar zijn nooit volledig uit te sluiten.
Deelt u de mening dat er altijd een signalement van de ontsnapte tbs'er naar de (lokale) politie moet gaan, voorafgaande aan het verlof, zodat zij direct kunnen handelen indien de betreffende tbs’er de benen neemt? Zo nee, waarom niet?
Het enkele feit dat een tbs-gestelde met verlof gaat, is geen basis voor het verstrekken van informatie over de tbs-gestelde aan de politie. Gaat het om opsporing van ongeoorloofd afwezige tbs-gestelden dan werken politie en fpc’s nauw samen en worden de gegevens die de opsporing kunnen bevorderen uitgewisseld. Ik verwijs in dit kader tevens naar de brief d.d. 4 mei 2012 aan uw Kamer met kenmerk TK 2011–2012, 29 452, nr. 148.
Deze manier van werken voldoet in de praktijk: de politie blijkt ook zonder vooraf de beschikking te hebben over een signalement adequaat te kunnen reageren wanneer zich een ongeoorloofde afwezigheid voordoet.
Deelt u de mening dat elke ontsnapping er een te veel en onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ongeoorloofde afwezigheid is inderdaad ongewenst. Ofschoon in het merendeel van de gevallen van ongeoorloofde afwezigheid geen sprake is van ernstige feiten, kan uiteraard geen sprake zijn van tolerantie van dergelijk gedrag van tbs-gestelden. Niet voor niets is de maatregel één jaar geen verlof bij ongeoorloofde afwezigheid per 1 januari 2011 ingevoerd (brief aan de Tweede Kamer d.d. 6 november 2010 met kenmerk TK 29 452, nr. 137).
Deelt u de mening dat de samenleving als proeftuin wordt gebruikt als tbs'ers steeds kunnen ontsnappen tijdens hun verlof? Deelt u de mening dit zo niet langer kan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 uiteengezet heb, is de verhouding tussen het totale aantal verlofbewegingen en het aantal gevallen van ongeoorloofde afwezigheid minder dan 1 promille. Om tbs-gestelden op een veilige en verantwoorde manier te laten resocialiseren is het noodzakelijk dat de hiertoe toe te kennen vrijheden gefaseerd vorm krijgen in de vorm van verlof, dat stapsgewijs en zorgvuldig verloopt via de verschillende verlofmarges. Dit is een cruciaal element in het tbs-stelsel. Tbs-verlof wordt nooit toegekend zonder dat daar een uitvoerige beoordeling op meerdere niveaus aan vooraf is gegaan. Het AVt adviseert mij bij elke aanvraag voor een verlofmachtiging bij tbs met dwangverpleging. Als een tbs-gestelde zich dan toch niet aan de afspraken in het kader van de verlofmachtiging houdt, heeft dat negatieve gevolgen voor de toekenning van verlof in de toekomst.
Het bericht dat de vertrekkend bestuursvoorzitter van het Erasmus MC een zeer royale ontslagregeling heeft getroffen |
|
Henk van Gerven , Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de vertrekkend bestuursvoorzitter van het Erasmus Medisch Centrum, de heer Büller, heeft bedongen dat zijn salaris tot januari 2015 wordt doorbetaald, hij tot zijn pensionering 226 000 euro per jaar krijgt aangevuld met een persoonlijke toelage en bovendien beschikking blijft houden over een mobiele telefoon, laptop en een eerste klas NS-jaartrajectkaart?1
Ik heb in het bericht aanleiding gezien om navraag te doen bij het EMC. Volgens het EMC verlaat de bestuursvoorzitter de dienst bij het EMC niet. Hij legt per 1 juni 2013 de functie van bestuursvoorzitter neer en gaat daarna weer zijn eerdere functie van hoogleraar uitoefenen. Voor zijn nieuwe functie gelden dan volgens het EMC de arbeidsvoorwaarden die de cao voor de UMC’s (universitair medische centra) voorschrijft voor die nieuwe functie. Het EMC bevestigt de aanvulling op het salaris als hoogleraar tot zijn inkomen als bestuurder tot 2015, maar verwijst daarvoor naar de cao waarin het recht van behoud van inkomen bij demotie geregeld is (art. 4.3 lid 6).2
Mijns inziens is dat een onterechte verwijzing. Als bestuurder kan betrokkene daar namelijk geen recht aan ontlenen omdat hij niet onder de cao valt (art. 1a.10, lid 2).3 Pas nadat hij de functie van hoogleraar heeft opgenomen, wordt de cao op hem van toepassing. Daarmee vervalt dus de formele grondslag voor de aanvulling en is het toekennen ervan dus als te ruimhartig te kwalificeren.
Wat houdt de «onbekende persoonlijke toelage» precies in, die de heer Büller heeft bedongen als aanvulling op zijn hoogleraarbezoldiging?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Waarom krijgt een vertrekkend bestuursvoorzitter een eerste klas NS-jaartrajectkaart vergoed voor woon-werkverkeer, terwijl hij zelf heeft gekozen om te stoppen met het werk?
Volgens het EMC zijn deze (werknemers)faciliteiten in de cao geregeld. Omdat hij in dienst is van het EMC als hoogleraar kan hij een beroep doen op dergelijke faciliteiten.
Waarom krijgt een vertrekkend bestuursvoorzitter een mobiele telefoon of een laptop mee voor een sabbatical? Kunnen medewerkers van het Erasmus Medisch Centrum ook gebruik maken van dergelijke regelingen als zij met (onbetaald) verlof gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de vorstelijke regeling van de vertrekkend voorzitter zich tot de tekst van het Erasmus Medisch Centrum zelf dat de jaren 2011 en 2012 in het teken hebben gestaan van (het doorvoeren van) bezuinigingen?3
Gezien het feit dat zijn inschaling boven de BBZ-normen lag en sinds 1 januari 2013 ook boven de WNT-norm, is een relatieve achteruitgang in inkomens van bestuurders naar mijn mening ook wenselijk. Verschillende leden van het kabinet hebben al vaker bestuurders opgeroepen om hun inkomen al vrijwillig terug te brengen naar de nieuwe normen.
Uit de bovenstaande antwoorden kunt u ook afleiden dat ik van mening ben dat in dit geval een soberder afspraak op zijn plaats was geweest.
Bent u van mening dat de bezoldiging en de afgesproken regeling passen binnen de Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ), waar het Erasmus Medisch Centrum in 2011 voor heeft gekozen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De arbeidsovereenkomst van de bestuursvoorzitter is van vóór de inwerkingtreding van de BBZ (die is eind 2009 in werking getreden). Wanneer hij bestuurder zou zijn gebleven, zou (zowel onder de BBZ als onder de WNT) gelden dat de bestaande arbeidsvoorwaarden in het kader van het overgangsregime zouden worden gerespecteerd.
In dit geval is de BBZ niet van toepassing op betrokkene vanaf het tijdstip waarop hij geen bestuurder meer is, namelijk 1 juni 2013. Na zijn vertrek als bestuurder valt hij niet onder de BBZ, maar valt hij als hoogleraar onder de cao.
Er bestaat echter nu geen instrument om die hoogleraarsbeloning te normeren, want de WNT voorziet daar niet in. Pas wanneer de in het regeerakkoord opgenomen afspraak voor een verscherping van de WNT wettelijk is geformaliseerd, vallen ook niet-bestuurders onder het normeringsbeleid.
Bent u van mening dat de bezoldiging en de afgesproken regeling passen binnen de Wet Normering Topinkomens die van kracht is? Op welke wijze gaat u deze wet handhaven naar aanleiding van de berichten over deze kwestie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Vindt u dat hier sprake is van exhibitionistische zelfverrijking waar iets tegen moet worden ondernomen vanwege algemeen maatschappelijk belang? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat hier sprake is van een te ruimhartige regeling.
De aangifte wegens valsheid in geschrifte in een strafzaak tegen het Openbaar Ministerie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u reeds op de hoogte van de ontwikkelingen in een strafzaak, waaronder de aangifte ter zake van valsheid in geschrifte welke op 18 juni 2012 is ingediend door de advocaat van een verdachte in een strafzaak tegen de behandelend Officier van Justitie, de verbalisant en een tolk Nigeriaans Pidgin Engels die is betrokken bij de bewuste strafzaak?1
Ja.
Als, zoals bleek uit de oorspronkelijke dagvaarding, sprake is van een verdenking van terrorisme en deze verdenking volgens het Openbaar Ministerie (OM) gebaseerd is op informatie welke al lang voor de eerste tenlastelegging bij het OM bekend was, waarom is een dergelijk ernstig strafbaar feit dan niet in eerste instantie ten laste gelegd? Waarom is daarmee maandenlang gewacht?
In elke strafzaak wordt onderzoek verricht om te beoordelen of er voldoende bewijs is om bepaalde strafbare feiten ten laste te leggen. Dat was ook in deze zaak aan de orde. In de loop van het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte zijn bij de bestudering van het verzamelde bewijsmateriaal feiten naar voren gekomen die op dat moment rechtvaardigden om de verdenking van terrorisme aan de tenlastelegging toe te voegen. Nadien is de verdenking van terrorisme komen te vervallen en daarom zal op dat punt vrijspraak worden gevraagd.
Is het waar dat een verdenking van betrokkenheid bij het bunkeren (diefstal) van olie in Nigeria in Nederland wordt gekwalificeerd als terrorisme in de tenlastelegging van een strafzaak?
Nee. Artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht bevat een limitatieve opsomming van terroristische misdrijven. Diefstal (in dit geval van olie) wordt in dit artikel niet genoemd en is dan ook geen terroristisch misdrijf. Ook artikel 311, lid 1, onder 6, van het Wetboek van Strafrecht is in de onderhavige casus niet van toepassing, nu er geen sprake is van diefstal om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Bent u voornemens het OM de mogelijkheid te geven in Nederland mensen te vervolgen die zich in Nigeria hebben ingelaten met het bunkeren van olie? Bent u zich ervan bewust dat tot op hoog politiek niveau in Nigeria sprake is van betrokkenheid bij dit bunkeren? Kunt u uw antwoorden op deze vraag toelichten? Zo ja, vreest u dan niet voor de mogelijkheden van mensen- en milieurechtenactivisten om informatie te achterhalen en te verschaffen over misstanden bij zaken zoals de oliediefstal in de Nigerdelta? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft reeds de mogelijkheid om bepaalde strafbare feiten die door Nederlanders in het buitenland zijn gepleegd te vervolgen. Om allerlei redenen ligt het evenwel vaak niet in de rede om, bij het bestaan van bevoegdheid, het voortouw te nemen bij de opsporing en vervolging van in het buitenland begane strafbare feiten. De primaire verantwoordelijkheid voor opsporing en vervolging ligt bij de autoriteiten van het land waar het strafbare feit zich heeft afgespeeld. In overleg met het betrokken land zet Nederland zoveel mogelijk in op internationale samenwerking.
Geruchten over de betrokkenheid van politici bij oliediefstal zijn mij bekend. Ik ben echter niet op de hoogte van wettig en juridisch overtuigende bewijzen hiervan. Er zijn geen aanwijzingen dat vervolging van bij oliediefstal betrokken verdachten in Nederland afbreuk zou kunnen doen aan de veiligheid van mensenrechtenactivisten die oliediefstal aan de orde stellen.
Baseerde het OM zich bij een dergelijke tenlastelegging in deze zaak en/of in het algemeen op informatie verkregen van inlichtingendiensten uit Nigeria? Zo ja, bent u zich ervan bewust dat Nigeria een 2,4 haalt op een score van nul tot tien in de Transparency International’s Corruption Perception Index 2011?
Over de mogelijke samenwerking van het Openbaar Ministerie met inlichtingendiensten worden geen mededelingen gedaan. Overigens is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat ook om die reden geen mededelingen kunnen worden gedaan.
Het bericht dat politieagenten nog steeds vaak betrokken zijn bij ongelukken op de weg |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat politieagenten nog steeds vaak betrokken zijn bij ongelukken op de weg?1
De rijvaardigheid van agenten is van groot belang. Het handelen in situaties als spoedmeldingen en achtervolgingen vraagt immers constante alertheid en professionaliteit van de bestuurder. Daarom is de rijvaardigheidstest wettelijk verplicht gesteld in de initiële opleiding van agenten bij de Politieacademie. Daarna is er geen sprake van een wettelijk verplichte rijtraining. Omdat de politie het zeer van belang acht dat agenten rijbekwaam achter het stuur zitten, heeft de politie zelf besloten dat elke executieve politiemedewerker die regelmatig een dienstvoertuig bestuurt eenmaal per drie jaar een rijvaardigheidstraining dient te volgen.
Het wagenpark van de politie in 2011 bestond uit meer dan 14.000 voertuigen. Daarmee komt met 9538 aanrijdingen het gemiddeld aantal schademeldingen per voertuig op minder dan één.
Hoe verklaart u het feit dat het aantal aanrijdingen door de politie hoog blijft ondanks dat de rijtraining voor politieagenten sinds 2011 verplicht is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal aanrijdingen waar agenten bij betrokken zijn, wordt verminderd?
Het spreekt voor zich dat ieder incident er één te veel is. Daarom is in de afgelopen jaren door de politieorganisatie en de Politieacademie geïnvesteerd in rijvaardigheidstrainingen voor agenten. Daarnaast worden nieuwe politievoertuigen opgeleverd met preventieve technische voorzieningen als parkeersensoren en sidebars. Voorts is er vanuit verschillende disciplines binnen de politie een werkgroep preventie gevormd. Het doel van deze werkgroep is het aantal aanrijdingen en schadegevallen te verminderen.
Ook zal ik gerichter gaan sturen op het tegengaan van veel voorkomende aanrijdingoorzaken. Deze mogelijkheid is mij aangereikt nu, sinds 1 januari 2012, alle regionale eenheden van de politie bij één verzekeraar zijn aangesloten. Deze verzekeraar neemt de administratieve lasten over en registreert ieder schadegeval waarbij een politievoertuig is betrokken. Hier uit volgt de managementsrapportage 2012 waarmee ik verwacht meer inzicht te krijgen over het rijgedrag en de meest voorkomende schadeoorzaken binnen het wagenpark.
Wat is uw reactie op de politievakbond die aangeeft dat de verplichte rijtraining en verplichte schiettraining door de roosterdrukte er nog wel eens bij in schieten?
Alle wapendragende politiemedewerkers voldoen aan de wettelijk vereiste periodieke certificering op het gebied van de gevaarbeheersing. De schiettraining valt onder deze wettelijk vereiste certificering. De rijtraining valt hier, zoals ik al eerder meldde, niet onder.
De laatste paar jaar wordt er intensief deelgenomen aan de rijvaardigheidstraining. Na een aanloopperiode in 2009 (1718 deelnemers) en 2010 (4613), hebben in 2011 en 2012 respectievelijk 8648 en 7884 deelnemers de rijvaardigheidstraining gevolgd (dit is exclusief de rijvaardigheidstrainingen voor gespecialiseerde diensten en aspiranten).
Kunt u een overzicht geven van het aantal agenten dat de verplichte rijtraining en schiettraining in 2011 en 2012 moest volgen en van het aantal agenten dat deze trainingen ook daadwerkelijk volledig heeft afgerond?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle agenten die deze verplichte trainingen moeten doorlopen, ook kunnen doorlopen?
Alle wettelijk verplichte trainingsinspanningen worden in een meerjarenplanning opgenomen. Bij het inroosteren van de politiemedewerkers wordt hier ruimte voor gereserveerd. Zodoende worden alle politiemedewerkers in staat gesteld om aan alle wettelijk verplichte trainingen deel te nemen.
Het bericht dat de derde generatie anticonceptiepil in Frankrijk niet meer wordt vergoed |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Franse ministerie van Gezondheid vanaf maart 2013 de derde generatie anticonceptiepil niet langer vergoedt vanwege een twee keer zo grote kans op trombose?1
Elk land maakt zijn eigen keuzes wat betreft de vergoeding van geneesmiddelen.
Wat is uw oordeel over het oordeel van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) dat bij de orale hormonale anticonceptiva de voorkeur uitgaat naar de tweede generatie anticonceptiepil vanwege de «toenemende kans op veneuze trombo-embolieën zonder dat er voordelen tegenover staan» bij de derde generatie anticonceptiva?2
Zowel het Farmacotherapeutisch Kompas van het CVZ als de NHG-standaard geven aan dat de voorkeur wordt gegeven aan de tweede generatie anticonceptiepil. In de praktijk wordt deze ook het meeste voorgeschreven. Het is echter niet zo dat het voorschrijven van de derde generatie anticonceptiepil geheel ontraden wordt.
Ik vind het belangrijk dat artsen voorschrijven conform richtlijnen. Daarnaast vind ik het ook belangrijk dat artsen de mogelijkheid hebben om een keuze te maken die op een individuele patiënt afgestemd is. Het is van belang dat er meerdere pillen op de markt zijn, omdat niet elke vrouw goed reageert op de tweede generatie anticonceptiva. Vandaar dat een (heel klein) verhoogd risico op trombose geaccepteerd wordt van een alternatief waarvan de balans baten/risico’s positief is. Het oordeel daarover is aan het CBG, het CVZ en de beroepsgroep die in de richtlijnen verantwoordelijk is voor de plaatsbepaling van het geneesmiddel. In individuele gevallen is het oordeel aan de arts die de keuze dient te maken aan de hand van deze richtlijnen.
Hoeveel extra ernstige bijwerkingen zoals trombose worden jaarlijks veroorzaakt door het gebruik van derde generatie anticonceptiepillen? Hoeveel vrouwen betreft het jaarlijks in Nederland? Welke extra onderzoeksgegevens zijn er bekend geworden sinds 2000, toen het British Medical Journal melding maakte van een daling van 26% van veneuze trombose door derde generatie anticonceptiepillen door overheidsingrijpen?3 4
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) geeft aan dat de cijfers laten zien dat de bijwerking zoals trombose heel erg zeldzaam is bij het gebruik van derde generatie anticonceptiepillen. Ten opzichte van niet-gebruiksters gaat het om 15 tot 20 extra gevallen bij gebruik van de derde generatie anticonceptiva per 100.000 gebruiksjaren in vergelijking tot 10 extra gevallen bij gebruik van de tweede generatie anticonceptiva.
Voor Nederland zijn er geen specifieke cijfers. Dat anticonceptiepillen als zeer zeldzame bijwerking trombose kunnen geven is al bekend sinds 1961 en artsen moeten dergelijke bijwerkingen melden; als een nieuwe anticonceptiepil op de markt is gekomen, is het aantal meldingen hoger.
Wat betreft de onderzoeksgegevens, zie mijn antwoord op vraag 4.
Kloppen de gegevens zoals verwoord in de Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) standaard anticonceptie, waar ook gerept wordt over een verdubbeling van het risico op veneuze trombose van de derde generatie anticonceptiva?5
Van het CBG heb ik begrepen dat dit ook zo verwoord is in de productinformatie voor arts en apotheker van de derde generatiepillen sinds 1996, na de publicaties van epidemiologische studies in de Lancet. Er zijn tot nu toe geen nieuwe data die dit inzicht hebben veranderd. Wel zijn er ook de laatste jaren nog weer nieuwe epidemiologische studies gepubliceerd waarin dit verschil nog weer eens wordt bevestigd.
Ik heb begrepen dat de NHG al 15 jaar als eerste voorkeursmiddel een combinatiepil van de tweede generatie adviseert omdat de meerwaarde van de derde generatiepillen niet is aangetoond. Het risico betreft minder dan 1 per 1000 vrouwen per jaar. Het risico op veneuze trombose blijkt vooral in het eerste jaar van gebruik verhoogd te zijn. Daarom raadt het NHG het overstappen van een derde of vierde generatiepil naar een tweede generatiepil af. Volgens cijfers van het SFK slikt ongeveer een half miljoen Nederlandse vrouwen een derde of vierde generatiepil (25% van de gebruikers) maar het aandeel gebruikers neemt per jaar af. Bij jonge vrouwen tot 25 jaar is het percentage lager: het gaat dan om 14%.
Als sprake is van een verdubbeling van het risico op veneuze trombose door de derde generatie anticonceptiepil ten opzichte van de even werkzame tweede generatie anticonceptiepil, is hier dan geen sprake van het nemen van onverantwoorde gezondheidsrisico’s als deze middelen worden voorgeschreven? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is er geen nieuw bewijs dat het risicoprofiel van de huidige beschikbare tweede en derde generatie anticonceptiemiddelen is veranderd. Zowel het Farmacotherapeutisch Kompas van het CVZ als de NHG standaard geven aan dat de voorkeur wordt gegeven aan de tweede generatie anticonceptiepil. In de praktijk wordt deze richtlijn goed gevolgd want de tweede generatiepil wordt ook het meeste voorgeschreven, met name bij starters. De deskundigen die adviseren over toelating en vergoeding (CVZ en CBG) en de beroepsgroep die zich bezighoudt met de plaatsbepaling van deze geneesmiddelen (NHG) hebben geoordeeld dat de derdegeneratie anticonceptiepil gebruikt kan worden als er voor een individueel geval aanleiding voor is. Ik zie dus geen reden om de derde generatie anticonceptiepil niet meer te vergoeden.
Deelt u de mening dat ook in Nederland de derde generatie anticonceptiepil niet langer vergoed moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat grootverpakkingen paracetamol uit de schappen verdwijnen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) de verkoop van grootverpakkingen paracetamol aan banden legt?1
Ja. Het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) heeft de verpakkingsgrootte van paracetamol 500 mg gemaximeerd tot 50 stuks per verpakking. Dit besluit is al genomen eind 2011, maar de fabrikanten en detailhandel hebben een jaar de tijd gekregen om de verpakkingen aan te passen en oude voorraden te verkopen.
Paracetamoltabletten van 500 mg zijn verkrijgbaar in de algemene verkoop (AV) in verpakkingen van maximaal 20 tabletten. In grotere verpakkingen is paracetamol 500mg alleen verkrijgbaar bij drogist en apotheek (UAD). Met de vaststelling van een maximale verpakkingsgrootte in het UAD-kanaal beoogt het CBG de risico’s te minimaliseren die bij gebruik van deze geneesmiddelen gelopen worden, en een signaal af te geven dat deze geneesmiddelen slechts voor kortdurend gebruik bestemd zijn.
Wat vindt u ervan dat volgens de gegevens van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) paracetamol al jaren de meest voorkomende medicijnen overdosis is?
Het is bekend dat paracetamol het zelfzorggeneesmiddel is waarmee de meeste overdoseringen plaatsvinden. Paracetamol is een pijnstiller met een breed indicatiegebied: «Koorts en pijn bij griep, verkoudheid en na vaccinatie, hoofdpijn, kiespijn, zenuwpijn, spit, spierpijn en menstruatiepijn». Paracetamol is ook de meest verkochte pijnstiller in Nederland: volgens gegevens die in 2010 aan de Tweede Kamer zijn verstrekt, ging het toen om circa 33 miljoen verpakkingen pijnstillers, waarvan 24 miljoen verpakkingen paracetamol (TK 2009–2010, 22 894, nr. 265, blz. 8).
Het stijgend aantal zelfmoordpogingen met paracetamol brengt het CBG ertoe de grootverpakkingen vanaf 10 januari a.s. uit de drogisterij te weren, wat vindt u van die beslissing?
Vanuit het oogpunt van risicominimalisatie acht het CBG het aangewezen om de verpakkingsgrootte van paracetamol in het UAD-kanaal te limiteren. Het toenemend gebruik van paracetamol en de gesignaleerde toegenomen incidentie van paracetamolvergiftigingen waren de aanleiding om de verpakkingsgrootte opnieuw te beoordelen. Een beperking van de grootte van de paracetamol-verpakkingen in het UAD-afleverkanaal kan een bijdrage leveren in de afname van het aantal gevallen van ernstige overdosering.
Naar aanleiding van de uitkomsten van een evaluatie van het Nivel over de indeling van zelfzorggeneesmiddelen in Nederland, heb ik in november 2010 het CBG verzocht de verpakkingsgrootte van paracetamol te bezien, (TK 2010–2011, 29 477, nr. 138, blz. 3). Ik ondersteun dus de beslissing van het CBG.
Sinds 2007 is de verkoop van paracetamol toegestaan in bijvoorbeeld supermarkten en benzinestations; deelt u de mening dat paracetamol sindsdien te gemakkelijk verkrijgbaar is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De verschillende varianten van afleverstatus (AV, UAD of UA) vormen een spectrum van risicominimalisatie, dat op hoofdlijnen is verwoord in artikelen 4.1 en 4.2 van de Regeling Geneesmiddelenwet (Rgnw) en in artikel 58 van de Geneesmiddelenwet. Het CBG heeft in 2007 gekeken naar de mogelijkheid om paracetamol de AV-afleverstatus te verlenen, en een besluit genomen hieromtrent. Als gevolg hiervan zijn paracetamoltabletten van 500 mg verkrijgbaar in de algemene verkoop in verpakkingen van maximaal 20 tabletten. Voor kleine verpakkingen van maximaal 20 stuks geldt dat deze limiet is gesteld vanuit het oogpunt van kortdurend gebruik. Deze indeling is in lijn met de criteria vastgelegd voor de indeling van een geneesmiddel in de AV-categorie volgens artikel 4.2 van de Rgnw. Het CBG is dit oordeel nog steeds toegedaan. Er zijn volgens het CBG op dit moment geen wetenschappelijke data of signalen dat een verlaging van de grens van maximaal 20 paracetamoltabletten van 500 mg in de algemene verkoop zou leiden tot een verdere risicominimalisatie.
Deelt u de mening van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en het Centraal Bureau Drogisterijbedrijven (CBD) dat op de huidige lijst van AV-middelen (algemene verkoop) een aantal middelen staan die geen verwaarloosbaar risico hebben? Zij refereren hierbij naar antihistaminica die van invloed kunnen zijn op de rijvaardigheid; het CBD geeft aan dat zeker vier veel verkochte stoffen op de AV-lijst niet veilig genoeg hiervoor zijn: paracetamol, ibuprofen, loperamide en cetirizine; dient van deze middelen niet de AV status te worden gewijzigd in een UAD status (verkoop uitsluitend in apotheek en drogisterij)?2
Op de huidige lijst van AV-middelen staan alleen geneesmiddelen die een verwaarloosbaar risico hebben. Deze toekenning van de AV-afleverstatus is gebaseerd op een wetenschappelijke beoordeling en zorgvuldige afweging door het CBG binnen de kaders en criteria van de wet. Het CBG is in Nederland de instantie die hierover beslist. Over de in de vraag genoemde middelen is een juridische procedure gevoerd tegen de indelingsbeslissing, waarbij de Rechtbank het CBG in het gelijk heeft gesteld (Rb Utrecht 5-7-2012, LJN BX0955).
Geldt dit niet temeer voor paracetamol, gezien de mogelijke relatie tussen de sterkere stijging van het aantal vergiftigingen na invoering van de AV status in 2007 en de toename van de vrije verkoop sinds 2007?3
In de bij vraag 3 genoemde brief over de evaluatie van het Nivel ben ik ook ingegaan op het verband tussen de AV-categorie en de stijging van meldingen van vergiftigingen. Ik heb toen aangegeven dat dat verband niet aantoonbaar is. Ik wijs er nog eens op dat die stijging van meldingen al plaatsvindt sinds 2001.
Is het bericht dat grootverpakkingen paracetamol voortaan niet meer verkocht mogen worden voor u aanleiding om paracetamol voortaan helemaal te weren uit de supermarkt en het benzinestation en de verkoop voortaan alleen nog toe te staan in apotheek of dan tenminste enkel nog vanachter de toonbank van de drogisterij? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om hierover besluiten te nemen. Dit is de taak van het CBG. Er zijn naar het oordeel van het CBG geen wetenschappelijke data bekend, noch signalen uit de geneesmiddelbewaking, die herindeling van deze geneesmiddelen noodzakelijk of wenselijk maken. Ik hoop wel dat de maximering van de verpakkingsgrootte zal bijdragen aan het terugdringen van vergiftigingen met paracetamol.