Het bericht dat rechtszaken te duur worden voor lage inkomens door bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand |
|
Gerard Schouw (D66), Jan de Wit |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het voor duizenden burgers met een laag inkomen bijna onmogelijk wordt gemaakt om hun recht te halen door bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand?1
In het ontwerpbesluit dat aan uw Kamer is voorgelegd bij brief van 22 november 20122 is een deel van de maatregelen die voortvloeien uit de taakstelling van het kabinet Rutte I op de gesubsidieerde rechtsbijstand nader uitgewerkt. Daaruit blijkt dat de toegang tot het recht voor hen die over een laag inkomen beschikken gewaarborgd blijft.
Om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand in de toekomst betaalbaar te houden en rechtsbijstand te kunnen blijven financieren voor wie daarop is aangewezen, is het onvermijdelijk dat het huidige stelsel wordt herzien. Ik heb uw Kamer laatstelijk bij brief van 10 juli 20123 over mijn plannen hieromtrent ingelicht. Ik streef ernaar in het voorjaar van 2013 uw Kamer te informeren over de wijze waarop de stelselvernieuwing verder wordt uitgewerkt.
Van welke organisaties heeft u sinds het publiceren van het Ontwerpbesluit aanpassingen eigen bijdrage rechtzoekenden en vergoeding rechtsbijstandverleners een reactie ontvangen? Welke voor- en nadelen aan deze voorgestelde maatregelen zijn in deze reacties aangekaart?
Van de volgende organisaties zijn reacties ontvangen: de raad voor rechtsbijstand, de Nederlandse Orde van Advocaten, de Raad voor de rechtspraak, de Vereniging van Familierecht Advocaten en Scheidingsmediators, de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en de Vereniging Sociale Advocatuur Amsterdam. Enkele van de voornoemde organisaties hebben hun aan mij gezonden reactie tevens op hun website geplaatst. Puntsgewijs weergegeven komen in de reacties de volgende aandachtspunten naar voren: de kosten voor met name de minst draagkrachtigen, het aanbod en/of de kwaliteit van de rechtsbijstandverleners, de uitvoeringslasten van het stelsel, het incassorisico van advocaten, het recht op vrije advocaatkeuze, vraaguitval doordat rechtzoekenden zelf meer voorwerk doen en meer gebruik maken van zelfhulpmiddelen. In de toelichting bij het ontwerpbesluit zal op de ontvangen reacties worden ingegaan.
Bent u bereid om, na noodkreten van onder andere de Raad voor de Rechtspraak, de quickscan uit te breiden naar een volwaardig onderzoek naar de effecten op de toegang tot de rechter door voorgaande bezuinigingen in samenhang met de thans in het ontwerpbesluit voorliggende bezuinigingsmaatregelen? Bent u bovendien bereid om onderzoek te doen naar de oorzaken van het toegenomen beroep op gesubsidieerde rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?
De quick scan naar de gevolgen van de bezuinigingen op de rechtsbijstand die ik op verzoek van de leden De Wit en Schouw heb uitgevoerde is inmiddels gereed, en stuur uw Kamer gelijktijdig met deze antwoorden toe. Voor deze quick scan is gebruik gemaakt van reeds beschikbare (ervarings)cijfers en eerder onderzoek. Voor een studie naar de gecumuleerde gevolgen van eerdere bezuinigingen met de maatregelen die thans voorliggen, vormt een quick scan geen geschikt instrument. Hiertoe is onderzoek vereist dat veel dieper graaft dan het materiaal waarover ik thans kan beschikken of op korte termijn de beschikking kan krijgen. Een dergelijk diepgravend onderzoek zou de reikwijdte van een quick scan ver te buiten gaan en aanzienlijk meer tijd vergen.
De meest recente informatie waarover ik beschik met betrekking tot de oorzaken van het toegenomen beroep op de rechtsbijstand, betreft het rapport «De toekomst van de nationale rechtsstaat» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.4 Het rapport noemt met name de toenemende individualisering en juridisering (meer regelgeving) als factoren die leiden tot een toenemend beroep op de rechtspraak en daardoor een groeiende behoefte aan rechtsbijstand.
Deelt u de mening dat het belang van toegankelijke rechtspraak prevaleert boven het financiële belang en dat inwerkingtreding van het ontwerpbesluit niet wenselijk is als de maatregelen tot gevolg hebben dat lage inkomens geen rechtsbijstand meer kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1.
Het artikel “Minister ziet nog geen reden om invoering BCT uit te stellen” |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minister ziet nog geen reden om invoering BCT uit te stellen»?1
Ja.
Kunt u precies aangeven wanneer de gecertificeerde boordcomputers beschikbaar zijn?
Nee, niet precies. De ontwikkeling van de BCT is overgelaten aan de markt. In oktober 2010 zijn daartoe de specificaties gepubliceerd. De vier fabrikanten die een BCT ontwikkelen hebben laten weten dat zij in de maanden februari en maart 2013 hun certificering verwachten.
Welke afspraken heeft u met Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) gemaakt met betrekking tot de late beschikbaarheid van gecertificeerde boordcomputers?
Met KNV Taxi is regelmatig overleg over de stand van zaken met de BCT. Er zijn geen afspraken gemaakt over de late beschikbaarheid van de BCT.
Bent u ervan overtuigd dat alle 35.000 taxi’s voor 1 oktober aanstaande een gecertificeerde boordcomputer hebben laten inbouwen? Zo ja, waarom bent u daarvan overtuigd?
Nee. In het overleg met KNV Taxi heeft KNV Taxi aangegeven dat de termijn voor oriëntatie, selectie, bestelling en inbouw te kort begint te worden. Daarbij wijst KNV Taxi erop dat er voor taxiondernemers voldoende tijd moet zijn voor het maken van een keuze uit de verschillende boordcomputers die op de markt verwacht worden.
De fabrikanten hebben aangegeven dat inbouw en activering van ca 35.000 BCT’s voor 1 oktober 2013 operationeel nog net haalbaar is.
Bent u bereid, indien de termijn niet toereikend blijkt, de taxibranche uitstel te verlenen voor het inbouwen van een gecertificeerde boordcomputer?
Ja, gelet op het antwoord op vraag 4. Ik heb steeds aangegeven dat ik de vinger aan de pols houd. Indien de termijn niet toereikend blijkt, ben ik bereid enig uitstel te verlenen. Als ik tot uitstel besluit zal ik uw Kamer daarover informeren.
Het bericht ‘Megasalaris van 180.000 euro voor adviseur thuiszorgorganisatie ZuidZorg’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Megasalaris van 180.000 euro voor adviseur thuiszorgorganisatie ZuidZorg»?1
Ja.
Waarom werd deze oud-bestuurder aangesteld als adviseur? Was de volledige Raad van Bestuur niet in staat om zijn werk goed te doen?
Zoals in het bericht is vermeld, is de uitleg van Zuidzorg: «Met V zaten we vast aan bestaande afspraken, ook al werd hij adviseur. Als we daar niet mee ingestemd zouden hebben, moesten we waarschijnlijk een dure exitpremie betalen.»
Desgevraagd bevestigt Zuidzorg dat en vult aan dat de continuïteit van diverse vastgoeddossiers en het beheersen van financiële risico’s ermee was gebaat dat nog iemand met de specifiek daarvoor benodigde kennis zich er nagenoeg voltijds mee bezig hield. Ik kan uiteraard niet beoordelen of hetgeen Zuidzorg aangeeft juist is.
Verder wijst Zuidzorg er op dat de topinkomens inmiddels binnen de geldende normen zijn gebracht. Daar ben ik het uiteraard hardgrondig mee eens.
Is het waar dat hier sprake is van «bewust beleid», zoals in het artikel te lezen is? Wat vindt u ervan dat deze thuiszorgorganisatie bewust 180.000 euro over de balk smijt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat deze graaier zoveel geld opgestreken heeft voor een parttime functie?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoeveel adviezen heeft deze adviseur gegeven? Hoeveel euro is dat dus gemiddeld per advies? Wat vindt u van deze prijzen?
Desgevraagd laat Zuidzorg weten dat de specifieke expertise van betrokkene goed van pas is gekomen om enkele lopende dossiers te kunnen afsluiten. Daarvoor was een nagenoeg voltijdse beschikbaarheid en inzet nodig. Volgens Zuidzorg liep de organisatie aanzienlijke ook financiële risico’s, die tot extra kosten voor Zuidzorg hadden kunnen leiden wanneer de aanvullende inzet van betrokkene met zijn expliciete dossierkennis niet op deze manier was geregeld. Uiteraard kan ik niet beoordelen of hetgeen Zuidzorg aangeeft juist is.
Hoeveel procent van het totale budget van deze thuiszorgorganisatie is opgegaan aan overheadkosten? Hoe verhoudt dit zich tot het landelijk gemiddelde?
Zuidzorg geeft zelf aan dat het ten opzichte van de Actiz Benchmarkrapportage 2010 geen afwijkend beeld laat zien, dat wil zeggen een overhead van circa 15%.
De uitzending betreffende de situatie in de justitiële jeugdinrichtingen (JJI) Teylingereind en het bericht “Lak aan regels in Teylingereind.“ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending en is het waar wat er in de uitzending wordt gemeld?1
Ja, ik ken de uitzending. Na verificatie bij de betreffende justitiële jeugdinrichting (JJI) blijkt hetgeen wordt gemeld in de uitzending van Pownews op 16 januari 2013 grotendeels niet op feiten te zijn gebaseerd.
Sinds 2010 werken alle JJI’s met de basismethodiek YOUTURN, waarmee gedurende de eerste drie maanden van het verblijf in een JJI voor alle gedetineerde jeugdigen is voorzien in een basisaanbod aan behandeling, gericht op het aanleren van een aantal basisvaardigheden. Voor jeugdigen die langer dan drie maanden in een JJI verblijven, wordt een individueel behandeltraject samengesteld. Afhankelijk van de persoonlijke problematiek (risicofactoren) worden – aanvullend op het basisaanbod – één of meerdere gedragsinterventies ingezet. Van een gebrek aan behandeling is dus geen sprake. De jongen in kwestie, herkend door de inrichting, neemt deel aan vier specifieke gedragsinterventies.
In de periode tussen september 2012 en de uitzending in Pownews op 16 januari 2013 hebben zich drie jeugdigen uit de betreffende JJI, waaronder de jongen uit de uitzending, onttrokken aan hun begeleiding tijdens verlof. Alle drie de jongens zitten reeds geruime tijd weer binnen. Uiteraard is iedere onttrekking er één teveel. Ik ben derhalve met de sector JJI in overleg om het beleid met betrekking tot verlof aan te scherpen.
De invoer, het bezit en gebruik van drank, drugs en wapens en mobiele telefoons in JJI’s is absoluut verboden. Uit navraag bij de betreffende inrichting blijkt dat er softdrugs en mobiele telefoons zijn aangetroffen bij kamercontroles. Dit is uiteraard zeer ongewenst. Er zijn geen aanwijzingen dat het personeel van de betreffende JJI betrokken is geweest bij de invoer van verboden middelen. Reeds vóór de uitzending van Pownews heeft de inrichting de controles aangescherpt om de ongewenste invoer van verboden middelen en goederen beter tegen te gaan.
Kent u het bericht in de Telegraaf van vandaag «Lak aan regels in Teylingereind?2
Ja.
Deelt u de mening dat de controle op het totaalverbod van drug, wapens en telefoons in een JJI in de praktijk kennelijk niet werkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om eindelijk eens jonge criminelen in de hand te houden?
In de JJI’s geldt een totaalverbod op het bezit en gebruik van drugs, wapens en mobiele telefoons. Mijns inziens zijn er voldoende stevige maatregelen om de aanwezigheid van verboden middelen en goederen in JJI’s tegen te gaan. Invoer is echter nooit volledig uit te sluiten. De JJI’s huisvesten de zwaarste categorie probleemjongeren die geneigd zijn de regelgeving in JJI’s te overtreden. Er zullen altijd jeugdigen zijn die er in slagen om de controle en het toezicht op het gebruik en bezit van contrabande te omzeilen. De JJI’s hebben de opdracht om hierop blijvend alert te zijn en extra maatregelen te nemen, indien dit in hun inrichting nodig blijkt.
Deelt u de mening dat er sinds de vorige escalatie in Teylingereind begin 2011 tot op heden niets is veranderd? Zo nee, waarom niet?
Eind 2011 hebben de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Inspectie Jeugdzorg Teylingereind doorgelicht. De aanbevelingen, die in het inspectierapport3 worden benoemd, zijn direct door Teylingereind opgepakt. Dit blijkt te meer uit de bevindingen van de IVenJ tijdens het tussentijds toezicht op 29 november 2012: de IVenJ concludeert dat Teylingereind de verbeterpunten uit het inspectierapport merendeels voortvarend heeft opgepakt.
Op mijn verzoek heeft de IVenJ naar aanleiding van de media-aandacht in 2011 over Teylingereind het aspect drugsontmoediging tijdens het doorlichtingsonderzoek grondig getoetst. De IVenJ concludeert dat er in Teylingereind sprake is van actieve drugsbestrijding die plaatsvindt op basis van het vastgestelde beleid. Naast intensieve controlemaatregelen kunnen jongeren, indien geïndiceerd, deelnemen aan de gedragsinterventie Brains4Use en wordt er aandacht besteed aan de deskundigheidsbevordering op het gebied van middelengebruik van het personeel. Op basis van het bovenstaande zijn er zijn mijns inziens geen gronden om te twijfelen aan de inzet van de inrichting om het alcohol- en druggebruik tegen te gaan.
Heeft u exacte cijfers over het percentage jongeren dat zich weet te onttrekken tijdens verlof en ook welk percentage niet terugkeert? Zo nee, waarom niet?
Het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de afdeling Individuele Jeugdzaken van de dienst justitiële inrichtingen (DJI) verstrekken mij de exacte cijfers, zowel van het aantal onttrekkingen alsmede van het aantal jeugdigen dat nadien niet terugkeert. In 2012 was er bij 0,32% van alle verlofbewegingen (zowel begeleid als onbegeleid) sprake van een onttrekking. Twee jeugdigen die zich tijdens verlof hebben onttrokken, zijn nog voortvluchtig. Er bestaan grote vermoedens dat deze twee jeugdigen in het buitenland verblijven.
Deelt u de mening dat elke onttrekking er één teveel is? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard is iedere onttrekking er één teveel.
Deelt u de mening dat begeleiders van verlof altijd en beter beveiligd moeten worden, aangezien het jongeren steeds weer lukt tijdens hun verlof te ontsnappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen? Wat vindt u van een broekstok?
Na een analyse van de meest recente onttrekkingen, zoals aangekondigd in mijn antwoorden van 30 oktober 2012 op de Kamervragen van de leden Van der Steur en Van der Burg (beiden VVD)4, ben ik van mening dat aanscherping van het verlofbeleid wenselijk is. Ik heb de sector JJI verzocht de mogelijkheden hiertoe nader uit te werken en hierop actie te ondernemen. Over de maatregelen en de effecten daarvan zal ik de Kamer vóór het zomerreces van 2013 informeren.
De bevoegdheid van het inzetten van een broekstok is toegekend aan de directeuren van de JJI’s en de selectiefunctionarissen van de afdeling Individuele Jeugdzaken van DJI. Beide functiegroepen zijn nadrukkelijk gewezen op het toepassen van dit veiligheidsmiddel bij het verlaten van de inrichting. Een structurele inzet van de broekstok acht ik niet wenselijk. Verlof maakt deel uit van de behandeling en vormt het «oefenterrein» voor de jeugdige ter voorbereiding op een terugkeer in de maatschappij. Zodoende draagt het verplichten van een broekstok niet bij aan de doelstelling van (planmatig) verlof. Zoals nu reeds het geval is, worden de risico’s tijdens verlof ingeperkt door het treffen van noodzakelijk beveiligingsmaatregelen. Of de inzet van een broekstok hiervan deel uitmaakt, hangt af van de individuele casus.
Bent u bereid nu voor echte maatregelen te zorgen, zodat er voor eens en altijd een einde komt aan het bezit van drugs, wapens en telefoons in JJI’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Mijns inziens zijn er voldoende stevige maatregelen om de aanwezigheid van verboden middelen en goederen in JJI’s tegen te gaan. Met het beschikbare pakket aan maatregelen heb ik het vertrouwen dat de aanwezigheid van contrabande in de inrichtingen geminimaliseerd is en acht ik verdere aanscherping van het beleid niet nodig. Wel heb ik de sector JJI verzocht nog scherper toe te zien om de naleving van het beleid.
Het bericht dat monumentenorganisaties de Kamer oproepen niet mee te gaan in de afstoot van monumenten door het Rijk |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Monumentenorganisaties roepen Kamer op niet mee te gaan in afstoot monumenten door Rijk»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van erfgoedvereniging Heemschut en 11 andere organisaties over de mogelijke vervreemding van Rijksmonumenten?
Nee. De overdracht vindt pas plaats na een zorgvuldige procedure en afweging van risico’s. Hierbij wordt rekening gehouden met exploitatie-mogelijkheden en onderhoudskosten van de betreffende monumenten.
Wat is uw visie op de vervreemding van Rijksmonumenten in relatie tot ons cultureel erfgoed?
Ons gebouwd cultureel erfgoed is voor 97% eigendom van particulieren of commerciële en niet-commerciële organisaties. De rijksmonumenten staan er op dit moment beter voor dan de afgelopen decennia. Private partijen hebben aangetoond dat ze net zo goed als een overheid monumenten kunnen beheren, behouden en gebruiken.
Bent u van mening dat er een nieuwe visie nodig is op de Rijksmonumentenzorg?
Nee, in de periode 2009–2012 is de monumentenzorg in nauw overleg met het veld en met instemming van uw beide Kamers gemoderniseerd. Wet- en regelgeving en de financiële regelingen zijn per 1-1-2012 aangepast aan de nieuwe opgaven in de monumentenzorg.
Bent u van mening dat de waarde van Rijksmonumenten voor ons cultureel erfgoed voldoende gewaarborgd blijft, nadat deze vervreemd zijn?
Ja, incidenten zijn echter nooit uit te sluiten.
Klopt het dat partijen die een Rijksmonument kopen dat van belang is voor ons cultureel erfgoed, zich moeten houden aan nadere voorwaarden omtrent behoud en beheer? Kunt u een toelichting geven op deze voorwaarden?
Alle rijksmonumenten zijn van belang voor ons cultureel erfgoed, en ten aanzien van behoud en beheer geldt hetzelfde regime voor alle rijksmonumenten al dan niet in rijkseigendom. De bescherming van ieder rijksmonument is geborgd in de Monumentenwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Bij vervreemding kunnen aan een potentiële verwerver / koper van het monument algemene voorwaarden (kennis, financiële gegoedheid etc.) worden gesteld. Specifieke voorwaarden – die niet al in de Monumentenwet zijn opgenomen – aan beheer en onderhoud worden niet gesteld. Zou het Rijk dat wel doen dan wordt een overheidsopdracht tot een werk aanbesteed en is er geen sprake van een vervreemding.
Een aantal rijksmonumenten met erfgoedfunctie is aan de Staat geschonken of gelegateerd. Voorwaarden die aan de schenking of het legaat verbonden zijn, zien vaak toe op het behoud en beheer. Deze voorwaarden gaan bij een vervreemding over op de nieuwe eigenaar.
Is er reeds een overzicht beschikbaar van Rijksmonumenten die op korte termijn vervreemd zullen worden of aan de markt worden aangeboden?
Dat de Staat rijksmonumenten in rijkseigendom vervreemdt of verkoopt is geen nieuwe ontwikkeling; een voorbeeld is de Vrouwengevangenis in Zwolle. Er is geen apart overzicht van vervreemde monumenten beschikbaar.
De monumenten met erfgoedfunctie zijn wel specifiek in beeld gebracht met het gewijzigde monumentenbeleid van de minister van BZK. Bij brief van 11 november 2011 heeft voormalig minister Donner de Tweede Kamer hiervan in kennis gesteld. Op dit moment zijn er uit dat totale bestand van het rijk 34 monumenten(complexen) met erfgoedfunctie geselecteerd die voor vervreemding in aanmerking komen. Een door de minister voor Wonen en Rijksdienst opgesteld overzicht is als bijlage bijgevoegd.2
Het onderzoek naar de wijze van vervreemding van de monumenten met erfgoedfunctie is nog niet volledig afgerond. Om de zorgvuldigheid en transparantie van het proces te waarborgen zal het overzicht publiekelijk bekend worden gemaakt als de openbare vervreemding van start kan gaan.
Hoe ziet het proces en de planning eruit bij een eventuele vervreemding van een Rijksmonument?
Procedureel wordt een verkoop altijd gestart met de reallocatie-procedure. Hier wordt aan andere departementen, provincies, gemeenten en door het rijk gesubsidieerde instellingen gevraagd of zij interesse hebben in aankoop. Zij hebben dan een voorkeurspositie om onderhands aan te kopen. Aan huidige gebruikers en/of aangrenzende eigenaren kaneen voorkeurspositie worden toegekend.
Indien bovengenoemde partijen geen interesse hebben in verwerving van het object wordt overgegaan tot een openbare verkoop.
Ten aanzien van monumenten met erfgoedfunctie die door middel van een legaat of schenking in eigendom van de Staat zijn gekomen kan een verplichte teruglevering zijn overeengekomen. In dat geval zal de Staat vanzelfsprekend het monument eerst aan de rechtsopvolger(s) van de schenker of erflater aanbieden. Willen zij het monument niet terug krijgen dan gaat ook ten aanzien van deze monumenten de reallocatieprocedure van start.
Het kan interessant zijn om de kennis en expertise bij bestaande professionele organisaties voor monumentenbehoud te benutten. Zij hebben geen voorkeursrecht binnen de bestaande procedure.
De illegale import van qat in Nederland |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weer aanhouding na vondst qat»1, waaruit blijkt dat de illegale import van qat plaatsvindt vanuit Engeland door middel van veerboten?
Ja.
Heeft u enig idee van de omvang van deze illegale import? Hoeveel geld is daarbij betrokken?
Het rapport «Qatgebruik onder Somaliërs in Nederland» van het Trimbosinstituut uit december 2011, dat mede ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming rond de strafbaarstelling van qat, bevat de meeste cijfers die ik heb over de omvang van de (toen nog legale) handel in en het gebruik van qat en de daarmee gemoeid zijnde geldstromen. Sinds qat op 5 januari 2013 in de Opiumwet werd opgenomen beschik ik niet over cijfers over de omvang en marktwaarde van illegale importen.
Is het waar dat er geen speciale controles worden gehouden op qat? Gebeurt dit wel bij ten aanzien van andere drugs? Zijn er drugshonden die aanslaan op deze drug?
De Douane controleert het EU-buitengrensoverschrijdend goederenverkeer. Dit zijn integrale controles die zich niet richten op een specifiek goed maar op alle illegale invoer, en dus ook op qat. De controles zijn risicogestuurd. Dit betekent onder andere dat afhankelijk van de herkomst van passagiers of goederen de intensiteit van de controle wordt aangepast en dat meer specifiek op bepaalde goederen wordt gelet. Bij de controles wordt gebruik gemaakt van alle beschikbare controlemiddelen, zoals containerscanners en scanners voor handbagage. De Douane beziet nog om speurhonden te trainen op het ruiken van qat.
Welke maatregelen heeft Nederland wel genomen ten aanzien van deze illegale import van qat en kunt u al iets zeggen over het succes daarvan?
Binnen de opsporingsdiensten is sinds 5 januari 2013 extra aandacht gegeven aan de strafbaarstelling van het bezit van qat, onder andere door bekendmakingen van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise. De inbeslagnames waarover nu in de media wordt bericht zijn eerste indicaties dat deze bewustwording succesvol is en dat het de opsporingsdiensten lukt om transporten van qat te onderscheppen.
Heeft u overleg gevoerd met uw Britse collega die verantwoordelijk is voor het drugsbeleid? Welke maatregelen nemen de Engelse autoriteiten om de illegale export van qat tegen te gaan? Hoe beoordeelt u deze inspanningen?
Er is ten aanzien van dit onderwerp op ambtelijk niveau contact geweest met de Britse autoriteiten. De Britse douaneautoreiten delen informatie met buitenlandse diensten over qattransporten, zodat deze hierop kunnen acteren.
Heeft u met uw Britse collega een verbod op de legale import van qat in Engeland besproken? Wat is zijn standpunt ten aanzien van deze drug?
Hierover is op ambtelijk niveau verschillende malen contact geweest. Gebleken is dat het Verenigd Koninkrijk niet voornemens is qat op de lijst van verboden middelen te plaatsen.
Het bericht dat België Europese bijstandsfraudeurs uitzet |
|
Roland van Vliet (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «België zet bijstandsfraudeurs uit»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Kunt u naar aanleiding van dit bericht aangeven hoeveel EU-onderdanen gedurende de afgelopen vijf jaar uit Nederland zijn verwijderd wegens geconstateerde bijstandsfraude en/of het niet voldoen aan het inkomensvereiste? Zo nee, waarom niet?
In 2012 is gestart met een aangescherpt beleid ten aanzien van EU-burgers die niet voldoende middelen hebben om te voorkomen dat zij een beroep doen op het sociale bijstandsstelsel. Het gaat hierbij zowel om overlastgevende EU-burgers als om EU-burgers die een onredelijk beroep op de bijstand doen. De IND heeft in 2012 tot en met oktober in totaal 70 keer het verblijfsrecht van EU burgers op deze gronden beëindigd. Indien het verblijf wordt beëindigd, dient de EU-burger Nederland te verlaten. Ten aanzien van EU-burgers die niet vrijwillig terugkeren en de vertrektermijn is verlopen en geen rechtelijke procedures (meer) lopen, is gedwongen terugkeer aan de orde. In 2012 is dit tot en met oktober in 10 gevallen gebeurd.2
Kunt u tevens aangeven welke nationaliteiten de betreffende uitgezette EU-onderdanen hebben? Zo nee, waarom niet?
Het betrof EU-burgers met de Griekse, Italiaanse, Poolse, Roemeense en Tsjechische nationaliteit.
Hoeveel EU- onderdanen ontvangen momenteel in Nederland een bijstandsuitkering? Hoe is dit te rijmen met het inkomensvereiste en daardoor geen beroep mogen doen op de openbare kas?
Volgens informatie van het CBS ontvingen ultimo 31 december 2011 in totaal 4260 personen jonger dan 65 jaar, die een andere EU-nationaliteit hebben dan de Nederlandse, een bijstandsuitkering.
Bij personen ouder dan 65 jaar met een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) betreft het een aantal van 1150.3
Ten aanzien van de vraag hoe dit te rijmen is met het inkomensvereiste en het daardoor geen beroep mogen doen op de openbare kas geldt het volgende. EU-burgers die rechtmatig in Nederland wonen behoren tot de kring van rechthebbenden van de Wet werk en bijstand (WWB). Het enkel beschikken over een rechtmatig verblijfsrecht alhier is niet voldoende, men moet ook ingezetene van Nederland zijn. Tevens geldt dat gedurende de eerste drie maanden van verblijf (de zogenaamde vrije termijn) een EU-burger géén recht op bijstand heeft. EU-burgers die als werkzoekenden naar Nederland zijn gekomen, hebben geen recht op bijstand zolang zij niet in Nederland hebben gewerkt. Ook niet wanneer zij langer dan drie maanden in Nederland verblijven.
Indien EU-burgers langer dan drie maanden rechtmatig in Nederland willen verblijven, dienen zij te voldoen aan de voorwaarden van artikel 7 van de richtlijn 2004/38. Hierbij geldt onder meer dat zij moeten voldoen aan het middelenvereiste. Dit betekent dat zij dienen te beschikken over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat zij een beroep doen op het sociale bijstandsstelsel. Op grond van artikel 14, derde lid, van deze richtlijn leidt een beroep op de bijstand, indien de EU-burger hier langer verblijft dan drie maanden, echter niet automatisch tot verblijfsbeëindiging.
Of na een beroep op bijstand door een EU-burger tot verblijfsbeëindiging kan worden overgegaan, hangt af van een individuele belangenafweging. Indien de gemeente twijfelt of het ontvangen van de bijstand gevolgen heeft voor het verblijfsrecht en dit voorlegt aan de IND, dan toetst de IND het verblijfsrecht. De IND hanteert hierbij een glijdende schaal, waarbij geldt dat hoe korter de EU-burger hier rechtmatig verblijf heeft gehad en naarmate het beroep op de bijstand voortduurt, hoe groter de kans dat het verblijfsrecht kan worden beëindigd.
Indien het beroep op de bijstand leidt tot verblijfsbeëindiging, dient de EU-burger Nederland te verlaten. Bij voorkeur zelfstandig, desnoods gedwongen.
Wat doet u om er zorg voor te dragen dat EU-onderdanen en andere vreemdelingen die aan een inkomensvereiste moeten voldoen nimmer een bijstandsuitkering kunnen ontvangen?
Zoals in antwoord op vraag vier is aangegeven, is het beëindigen van het verblijfrecht als gevolg van een beroep op bijstand geen automatisme, maar vergt het een individuele belangenafweging, waarbij aan de bepalingen van de richtlijn zoals verwerkt in het Vreemdelingenbesluit wordt getoetst. Indien daartoe aanleiding bestaat wordt aan artikel 8 EVRM getoetst. Het is belangrijk dat zo snel en effectief mogelijk de eventuele gevolgen van het beroep op bijstand voor het verblijfsrecht door de IND kunnen worden vastgesteld. De IND heeft vorig jaar bij wijze van experiment samen met de gemeente Vaals afspraken gemaakt met betrekking tot versnellen van informatie-uitwisseling. Inmiddels is de IND ook met de gemeente Rotterdam in contact om het proces van bijstandsverlening en de gevolgen daarvan voor het verblijfsrecht verder te stroomlijnen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in het Algemeen Overleg Arbeidsmigratie van 17 januari 2013 toegezegd om de Kamer voor de zomer te informeren over de resultaten van de experimenten. Deze aanpak past binnen het kabinetsbeleid om een aanzuigende werking van ons sociale zekerheidsstelsel te voorkomen.
De verdeling van topsportgelden door NOC*NSF |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Toptienambitie maakt meer stuk dan de sport lief is»? Kloppen de feiten, zoals beschreven in deze reconstructie over de herverdeling van topsportgelden door NOC*NSF?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
De feiten als het gaat over welke takken van sport wel of geen geld krijgen kloppen.
Wat vindt u er van dat diverse takken van sport de klos zijn, met als gevolg dat in deze «minder kansrijke» sporten minder mogelijkheden zijn voor talenten zich te ontwikkelen en dat topsportprogramma’s worden beëindigd? Is het eigenlijk wel realistisch om nu al voor 2016 en 2020 in te schatten of in een bepaalde sport wel of geen Olympische medailles behaald zouden kunnen worden? Zijn deze sporten eigenlijk wel «minder kansrijk»?
De sportbonden hebben op de Algemene Ledenvergadering van NOC*NSF van januari 2012 met grote meerderheid ingestemd met de Sportagenda 2013–2016, waarin deze keuze voor de top-10 ambitie en focusgedachte is vastgelegd. Ik beschouw dit als een verantwoordelijkheid van de sport, die door mij wordt ondersteund.
Met de focus top 10 wordt geïnvesteerd in kansrijke sporten voor nu en in de toekomst. Vanwege de toenemende internationale concurrentie is het maken van keuzes de enige kans om de top 10 ambitie te realiseren.
Van NOC*NSF begrijp ik dat het realistisch is om de kansrijkheid voor 2016 en 2020 nu al in te schatten. De weg naar het podium duurt voor sporters gemiddeld acht jaar en er bestaat in de sportwereld nu al een beeld in welke sporten mogelijk succes behaald kan worden en welke sporters daarin kunnen gaan presteren in 2016 en 2020.
Welke gevolgen heeft deze herverdeling voor de in het artikel genoemde sporten, zoals badminton, waterpolo, ijshockey, wielrennen, atletiek, volleybal, cricket, synchroonzwemmen en schoonspringen?
Een aantal van de genoemde sporten zal na een afbouwregeling geen middelen meer ontvangen voor de financiering van hun topsportprogramma’s. Dit geldt voor badminton, waterpolo heren, ijshockey, atletiek (deels), cricket, synchroonzwemmen en schoonspringen. Waterpolo dames, atletiek (sprint en meerkamp) en 5 wielrendisciplines behoren wel tot de focussporten.
De sporten die buiten de focus vallen, ontvangen van NOC*NSF zijde een afbouwregeling gebaseerd op de LOTTO-basisfinanciering. Verder komt een aantal topsportonderdelen in aanmerking voor een afbouwsubsidie van VWS. Vanaf 2015 ontvangen de programma’s buiten de focus geen topsportmiddelen meer.
Wat vindt u er van dat bij veel sportbonden het beeld bestaat dat het medailleklassement heilig is verklaard, en dat scoren in 2016 en 2020 belangrijker is dan het in stand houden van programma’s waarin jarenlang is geïnvesteerd met het oog op de toekomst? Wat is uw visie hierop?
Zoals gezegd hebben de sportbonden zelf met grote meerderheid ingestemd met de top-10 ambitie en de focusgedachte.
Naar ik begrijp van NOC*NSF is het proces van herverdeling van de topsportmiddelen op basis van de uitgangspunten in de sportagenda op een transparante en objectieve manier verlopen.
Wat is uw mening over dit specifieke besluitvormingsproces, waarop ook vanuit diverse sportbonden stevige kritiek klinkt?
De kritiek van individuele sportbonden is met name het gevolg van teleurstelling over de consequenties van de focus voor hun eigen programma’s. En dat is ook logisch, aangezien het besluit voor de topsportprogramma’s van de betreffende bond ingrijpend kan zijn.
In het verlengde van de nieuwe Sportagenda 2013–2016 hebben de sportbonden tijdens de Algemene Ledenvergadering van NOC*NSF ingestemd met de optimalisatie van de governance rondom de verdeling van de collectieve middelen. Het beoordelings- en besluitvormingsproces over de verdeling van de Top 10-middelen is door NOC*NSF vooraf naar alle bonden gecommuniceerd. Alle door de sportbonden ingediende plannen zijn besproken en beoordeeld. Daarnaast is er een inhoudelijke toets uitgevoerd door een onafhankelijk Expertpanel. Verder is dit procesmatig getoetst door een Auditcommissie. Op een transparante manier is op deze wijze inzicht gegeven in de beheersstructuur en checks and balances.
Wat vindt u van de steeds breder klinkende kritiek dat NOC*NSF te ver is doorgeschoten in het streven om olympische medailles te halen? Wat is uw standpunt over de gekozen verdeling, waarbij het gevolg van investeringen in een select aantal sporten er toe leidt dat een aantal andere sporten (nagenoeg) niets meer krijgt?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Erkent u dat er ook talentvolle (toekomstige) topsporters kunnen opbloeien in een bond die niet (altijd) de medaillekandidaten levert? Zo ja, wat vindt u ervan dat die (toekomstige) topsporters niet kunnen rekenen op onze nationale sportkoepel? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik heb aangeven bij mijn antwoord op vraag 2, is er binnen de top 10 ambitie nadrukkelijk aandacht voor talentontwikkeling. Binnen de focus is er aandacht voor talentprogramma’s. Toekomstige topsporters die deze programma’s volgen presteren nu nog niet op voldoende niveau, maar de verwachting bestaat dat deze talenten van nu in de toekomst (2020 en verder) medailles kunnen halen.
Er is bovendien ruimte voor maatwerk: talenten die zelf goed presteren, maar waarvan de topsportprogramma’s van de bonden niet meer worden gefinancierd, kunnen nog steeds ondersteund worden. Daarnaast blijven in een aantal programma’s, die buiten de focus vallen, wel de talent statussen van toepassing en blijft een talent in aanmerking komen voor sommige faciliteiten en voorzieningen. Ook zullen de investeringen in de Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s) op niveau blijven.
Hoe verhoudt de politieke wens tot het komen tot een Olympisch niveau en klimaat zich tot de keuze van NOC*NSF om juist minder bonden aan te merken als potentieel Olympisch?
Bij de top-10 ambitie wordt geïnvesteerd in kansrijke sporten, zowel Olympisch, niet Olympisch (zoals korfbal, baseball, bridge en dammen) en Paralympisch.
De focus binnen de topsport past mijns inziens goed binnen de ambitie van het Kabinet om de Nederlandse Sport op Olympisch niveau te brengen. Hierbij zijn onze topsporters belangrijke rolmodellen voor de maatschappij en kunnen ze jong en oud inspireren en stimuleren om te gaan sporten en bewegen. Zoals Epke Zonderland die veel kinderen inspireert om aan de rekstok te hangen en Marlou van Rhijn die kinderen met en zonder handicap aanzet om lid te worden van de atletiekvereniging.
Het is toch waar dat het realiseren van het stipendium juist tot doel had om jonge talenten in staat te stellen om – niet financieel belemmerd – tot de top te klimmen? Wat vindt u ervan dat het ene talent anders wordt behandeld dan het andere talent, enkel en alleen vanwege de sportkeuze?
Doel van de stipendiumregeling is het creëren van een inkomensvoorziening voor fulltime topsporters met een minimaal internationaal prestatieniveau in een door NOC*NSF erkende topsportdiscipline.
Het stipendium wordt vanaf 2013 gekoppeld aan de focusgedachte. Dit betekent inderdaad dat er topsportdisciplines zijn, die niet binnen deze nieuwe focus vallen. Dat kan voor sommige stipendium sporters betekenen, dat zij (na een afbouwperiode van een half jaar) geen stipendium meer krijgen, indien ook de prestaties achterwege blijven. Voor die sporters en talenten die wel goed presteren in de betreffende disciplines is er ruimte voor individueel maatwerk zodat ook zij in aanmerking kunnen komen voor een stipendium.
Welke rol ziet u voor zichzelf, als minister die verantwoordelijk is voor Sport, in de discussie over het verdelen van geld bestemd voor topsport, mede in het licht van de mogelijkheden voor talentontwikkeling en stimulering van de breedtesport?
De herverdeling van de topsportmiddelen staat los van de middelen die geïnvesteerd worden in de breedtesport onder meer via het programma Sport en Bewegen in de Buurt en via de middelen die de bonden voor sportparticipatie ontvangen vanuit LOTTO-middelen.
Vanaf 2013 ondersteun ik de top-10 ambitie in financiële zin door een belangrijk deel van de topsportmiddelen van VWS (met uitzondering van de middelen voor doping, evenementen en stipendium) in één subsidie aan NOC*NSF beschikbaar te stellen. Hierdoor leg ik de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het topsportbeleid bij de sport, de partij die hier primair over gaat. Ik stuur op hoofdlijnen en door de gebundelde aanpak worden de administratieve lasten voor zowel VWS als de bonden flink verminderd.
Bij het verlenen van de subsidie maak ik wel een aantal afspraken met NOC*NSF, over o.a. monitoring en evaluatie en het ontsluiten van kennis richting breedtesport.
Bent u bereid in gesprek te gaan met NOC*NSF en de mogelijkheden te bespreken of een andere herverdeling, waardoor weer meer sporten aanspraak zouden maken op toekenning van topsportgeld, mogelijk en wenselijk is? Zo niet, waarom niet?
Nee. Zie mijn antwoorden bij de voorgaande vragen.
Het bericht dat bij seksueel geweld allochtone jongeren eerder dan autochtone jongeren de schuld bij het slachtoffer leggen |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat bij seksueel geweld allochtone jongeren eerder dan autochtone jongeren de schuld bij het slachtoffer leggen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek «Andere culturen, andere grenzen?» van kenniscentrum Rutgers WPF?
In het Trouw artikel wordt verwezen naar het onderzoek «Andere culturen, andere grenzen». Deze titel is overgenomen uit een recent artikel in het in het tijdschrift Kind en Adolescent. Het oorspronkelijke onderzoek van Rutgers WPF uit 2010 heet echter «Niet zomaar seks».
Dit onderzoek is uitgevoerd ter voorbereiding van de campagne «Maak seks lekker duidelijk» die in 2010 van start ging. Deze campagne was gericht op het vergroten van de weerbaarheid van jongeren op het gebied van seksuele gezondheid.
Het onderzoek heeft laten zien dat culturele achtergrond inderdaad een rol speelt in de opvattingen van jongeren over seksuele grenzen. Deze uitkomsten zijn in het kader van de campagne benut om een preventiestrategie te bepalen. Concreet heeft dit geresulteerd in een typologie van jongeren op basis van risico’s op verschillende vormen van grensoverschrijdend gedrag. Ik acht het zeer zinvol dat de uitkomsten van deze studie zijn benut voor de invulling van de campagne.
Deelt u de mening dat seksuele vorming van jongeren op school en thuis van cruciaal belang zijn? Zo ja, op welke wijze zet u zich in voor goede voorlichting aan jongeren over seksualiteit en het aangaan van relaties? Zo nee, waarom niet?
Adequate seksuele vorming van jongeren op school en thuis is belangrijk voor een gezonde seksuele ontwikkeling. VWS faciliteert verschillende organisaties bij de ontwikkeling en inbedding van goede voorlichtingsmaterialen over seksualiteit en relaties voor onderwijs en opvoedingsondersteuning ouders. Zo ondersteunt Rutgers WPF goede voorlichting door ouders en basisscholen door middel van informatiematerialen en een bewezen effectieve lesmethode voor het basisonderwijs.
Voor het voortgezet onderwijs zijn zowel Soa Aids Nederland als Rutgers WPF gezamenlijk actief om scholen te motiveren aan de slag te gaan met seksuele vorming. Ook voor het voortgezet onderwijs bestaat een effectieve methode om dit thema op te pakken. De aandacht hiervoor in Regionale Opleidingscentra neemt ook toe. Voor de inbedding en lokale ondersteuning van voorlichtingsmateriaal in het onderwijs wordt een beroep gedaan op de GGD-en.
De recent aangepaste kerndoelen voor het onderwijs (aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit) zijn voor scholen een extra reden om dit op te pakken. Daarnaast zijn er voor lerarenopleidingen mogelijkheden om de deskundigheid van toekomstige leerkrachten te versterken op dit punt. Rutgers WPF heeft met de betreffende opleidingen zowel voor Pabo’s (Juf, doet u ook aan seks?) als voor lerarenopleidingen die docenten voor het VO opleiden (Over seks gesproken) een specifiek aanbod ontwikkeld.
Voor Centra Jeugd & Gezin zijn materialen ontwikkeld over de seksuele ontwikkeling en sites voor ouders met tips voor seksuele opvoeding (zoals opvoeden.nl, uwkindensek.nl, seksualiteit.nl)
Ter ondersteuning van professionals in de Jeugdgezondheidszorg is recent door TNO en Rutgers WPF een richtlijn seksuele ontwikkeling 0–19 jaar geformuleerd. Deze richtlijn wordt momenteel in de praktijk getoetst en zal op basis van deze bevindingen in zomer 2013 worden aangepast en landelijk ingebed in de JGZ.
Daarnaast faciliteert VWS Sense.info: een landelijke site voor jongeren tot 25 jaar met betrouwbare informatie over seksualiteit en relaties.
Samen met het ministerie van OCW zet VWS in op een jongerenaanpak van Rutgers WPF en SOA Aids Nederland om de weerbaarheid door middel van sociale media te versterken.
Daarnaast financiert OCW de WE CAN Young-campagne. Deze campagne wordt met ondersteuning van Movisie uitgevoerd in 15 grote gemeenten. De WE CAN Young-campagne biedt jongeren de kans zelf acties te bedenken en uit te voeren, om zo te werken aan het eigen bewustzijn en de weerbaarheid tegen seksueel overschrijdend gedrag en geweld.
Acht u bovengenoemde maatregelen voldoende in het licht van de uitkomsten van het onderzoek van kenniscentrum Rutgers WPF, en houden deze maatregelen voldoende rekening met de cultuurverschillen die een rol spelen bij seksueel grensoverschrijdend gedrag?
In de bij het antwoord op vraag 3 genoemde lespakketten en in het ondersteuningsmateriaal voor lerarenopleidingen is aandacht voor de diversiteit van leerlingenpopulaties. Onderwijs over het thema is echter niet vanzelfsprekend. Met de invoering van de kerndoelen «aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit» wordt bevorderd dat hieraan extra aandacht zal worden besteed.
Op welke wijze wordt er momenteel op scholen aandacht gegeven aan de seksuele opvoeding van kinderen en jongeren in het kader van een gezonde seksuele ontwikkeling?
zie de antwoorden op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat er in onze samenleving nog steeds een levensgroot taboe rust op het onderwerp seksualiteit, en dat de «gewone» seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren, de afwijkende seksuele ontwikkelingen in geval van stoornissen en het bespreekbaar maken van en het professioneel omgaan met seksualiteit vooralsnog te weinig aandacht krijgen in de basisopleiding van jongeren? Zo ja, hoe ver reikt de rol van de overheid bij de aanpak van deze problematiek? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen decennia is het denken over seksualiteit, relaties en liefde in Nederland sterk veranderd. De taboe op seksualiteit is verminderd, seksuele normen zijn ruimer geworden en er wordt gemakkelijker over seksualiteit gesproken. De landelijke overheid heeft altijd ingezet op het bevorderen van seksuele gezondheid en beschouwt het daarbij als individueel recht van haar burgers om eigen keuzes te maken. De volgende waarden worden door het ministerie van VWS al enige jaren als uitgangspunt in het beleid op het gebied van seksuele gezondheid gehanteerd: autonomie, weerbaarheid, respect en besef van wederkerigheid en het recht op seksuele en relationele vorming en op goede hulpverlening. Voor het bespreekbaar maken van seksualiteit is met name seksuele vorming van groot belang.
Voor de wijze waarop hieraan met ondersteuning van de ministeries van VWS en OCW aandacht wordt besteed verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
De afrit Hoevelaken |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
![]() |
Kent u het door onder meer de Stichting Hoevelaken Bereikbaar & Leefbaar (SHBL) ingebrachte alternatief voor behoud van de afrit Hoevelaken door deze oostwaarts te verplaatsen?1
Ja, ik ben bekend met dit alternatief van de SHBL, maar dit alternatief heeft de SHBL niet aangedragen in haar zienswijze. Het is een nieuw alternatief dat de SHBL heeft ingebracht nadat het Wegaanpassingsbesluit is vastgesteld (14 november 2012). De reactie in de Nota van Antwoord en de «Belangenafweging gedeeltelijke afsluiting afrit Hoevelaken (oktober 2012)» betreft daarom niet het door u aangehaalde alternatief.
Tijdens de informatieavond (op 3 december 2012) over het vastgestelde Wegaanpassingsbesluit (november 2012) heeft RWS de Stichting het podium geboden om hun verhaal plenair te delen met de aanwezigen. Daarnaast heeft er op vrijdag 14 december een gesprek tussen de Stichting en Rijkswaterstaat plaatsgevonden, waarin de SHBL het nieuwe alternatief naar voren heeft gebracht.
Klopt het dat dit alternatief € 1 mln. extra kost ten opzichte van het huidige voorstel, waarin de afrit verdwijnt?
Zoals aangegeven in de inleiding betreft het nieuw ingebrachte alternatief van de SHBL een ander alternatief dan uitgewerkt in de belangenafweging en Nota van Antwoord. De € 1 mln. is gebaseerd op het alternatief zoals beschreven in de belangenafweging en Nota van Antwoord en dit bedrag is dus alleen gebaseerd op het verplaatsen van de afrit Hoevelaken en niet ook de toerit.
Klopt het dat dit alternatief volgens de Nota van Antwoord A28 Utrecht-Amersfoort verkeerskundig vrijwel even goed scoort als het huidige voorstel waarin de afrit verdwijnt?2
Zoals aangegeven in de inleiding betreft het nieuw ingebrachte alternatief van de SHBL een ander alternatief dan uitgewerkt in de Nota van Antwoord en in de Belangenafweging. De conclusies ten aanzien van de verkeerskundige scores zijn gebaseerd op het alternatief zoals beschreven in de Nota van Antwoord en in de Belangenafweging.
Kunt u aangeven waar deze verkeerskundige score op is gebaseerd en of hierbij ook is gekeken naar de verkeerskundige effecten op het onderliggend wegennet? Deelt u de mening dat dit alternatief op het onderliggend wegennet aanmerkelijk beter scoort? Waarom stelt u in de Nota van Antwoord dat het een nadeel is dat het verkeer bij dit alternatief te maken krijgt met een onlogische situatie omdat verkeer eerst te maken krijgt met een invoeger en daarna pas met een uitvoeger? Bent u ermee bekend dat deze volgorde bij tal van afslagen in Nederland voorkomt, waaronder bij de vele klaverbladen, en dit daar geen enkel probleem is?
Omdat de vragen 2, 3 en 4 betrekking hebben op het nieuwe alternatief van SHBL, waarnaar u verwijst in vraag 1, en dit nieuw ingebrachte alternatief geen onderdeel uitmaakt van de Nota van Antwoord/»Belangenafweging gedeeltelijke afsluiting afrit Hoevelaken (oktober 2012)» is het nu niet mogelijk een antwoord te geven op de vragen ten aanzien van het onderliggend wegennet en de in- en uitvoeger op het hoofdwegennet.
Klopt het dat de benodigde grond voor het verplaatsen van de afrit volledig in handen is van Rijkswaterstaat of andere Rijksonderdelen en het eigendom van de grond dus geen reden voor vertraging kan zijn als dit alternatief wordt gekozen?
Zoals aangegeven in de inleiding betreft het nieuw ingebrachte alternatief van de SHBL een ander alternatief dan is uitgewerkt in de Nota van Antwoord/Belangenafweging. Het alternatief zoals beschreven in de Nota van Antwoord/Belangenafweging past niet binnen de gronden van I&M, het betreft gronden van het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB), onderdeel van het Ministerie van Financiën. Het betreft grond in verpachte staat.
Klopt het dat voor dit alternatief ook geen aanpassing van het onderliggend wegennet nodig is, omdat de huidige aansluiting bij de Amersfoortsestraat (Hogeweg) behouden kan blijven?
Zie beantwoording onder vraag 8.
Wat is de functie van de wettelijke vrijwaringsruimte langs een spoorlijn? Welke instantie ziet hier op toe? Wat is uw rol in deze? Bestaat er ook een procedure voor ontheffing?
Op grond van deze wettelijke bepaling wordt uitgesloten dat er gebouwen binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg worden opgericht. Het doel van deze bepalingen is de veiligheid en de onbelemmerde beschikbaarheid van de spoorweg te garanderen. De publiekrechtelijke bevoegdheid is aan ProRail verstrekt (mandaat).
De spoorwegwet kent een procedure voor ontheffing en vergunning. Conform artikel 21 en 22 Spoorwegwet mag niet zonder ontheffing door of vanwege de Minister van Infrastructuur en Milieu worden gebouwd, respectievelijk werken of werkzaamheden worden uitgevoerd die in strijd zijn met de Spoorwegwet. Conform artikel 19 en 20 Spoorwegwet is het verboden zonder vergunning, verleend door of namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, op, in, boven of onder de spoorweg leidingen, werken,andere inrichtingen of beplantingen aan te brengen,te doen aanbrengen, of te hebben, dan wel daarmee verband houdende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren.
Uw vragen 6 en 8 spitsen zich toe op de impact van het nieuwe alternatief van de SHBL om de zuidelijke toe- en afrit Hoevelaken richting het oosten te verplaatsen. De impact hiervan zal groter zijn dan het meegenomen alternatief in de «Belangenafweging gedeeltelijke afsluiting afrit Hoevelaken (oktober 2012)» van het verschuiven van alleen de zuidelijke afrit Hoevelaken en niet de toerit.
Bent u bereid alsnog af te zien van de afsluiting van de afslag Hoevelaken A1 voor verkeer uit Amsterdam en Zwolle?
Naar aanleiding van de inspraakreacties op het ontwerpbesluit zijn samen met de regio, de mogelijkheden onderzocht om afrit Hoevelaken vanuit de richtingen Zwolle en Amsterdam open te houden. Reële mogelijkheden daarvoor, zonder grote risico’s en verdere vertraging, zijn echter niet gevonden. Ik zie dan ook geen aanleiding om de beslissing ten aanzien van de afrit Hoevelaken zoals is vastgelegd in het Wegaanpassingsbesluit A28 Utrecht – Amersfoort te heroverwegen. Mocht overigens in het beroep van SHBL de nieuwe alternatieve oplossing worden aangedragen, dan zal de Raad van State zich in de procedure hierover buigen.
Het ontslag van 175 mensen bij zorgverzekeraar Menzis |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het verdwijnen van minimaal 175 banen bij zorgverzekeraar Menzis in Groningen?1
Ja.
Bent u bekend met de werkloosheidscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de eerste 3 kwartalen van 2012 waaruit blijkt dat de werkloosheid in Noord-Nederland, in het bijzonder in de regio Groningen, in vergelijking met andere landsdelen hoog is? Wat is daarover uw opvatting?
Het werkloosheidspercentage in Groningen is inderdaad hoger dan in de meeste andere provincies in Nederland. Deze ontwikkeling heeft de aandacht van het kabinet. Gemeenten en het UWV zorgen daarom voor maatwerk op lokaal niveau.
Deelt u de grote zorg dat, gezien de relatief hoge werkloosheid in de regio Groningen, de 175 medewerkers van Menzis moeilijk aan een andere baan zullen komen?2
De arbeidsmarkt heeft de constante aandacht van het kabinet. Het kabinet werkt niet alleen aan maatregelen die de transitie van werk naar werk soepeler laten verlopen, maar richt zich ook op een versterking van de Nederlandse economie, zodat juist banen gecreëerd worden. Daarmee vergroot het kabinet de werkzekerheid voor alle Nederlanders en vergroot het de kans op het vinden van een (nieuwe) baan.
Bevreemdt het u dat Menzis onevenredig veel, 175 van 250, mensen in de regio Groningen wil ontslaan, terwijl de reorganisatie een digitalisering betreft en dat bekent dat er op elke plek in Nederland gewerkt kan worden?
Over de strategische beslissingen van een individueel bedrijf velt het kabinet geen oordeel. De ondernemingsraad en vakbonden behartigen de belangen van werknemers en kunnen in overleg treden met Menzis als zij vinden dat de werkgever onvoldoende oog heeft voor de belangen van zijn werknemers.
Heeft u de bereidheid om met de directie en Raad van Toezicht van Menzis in gesprek te gaan en een bijdrage te leveren aan een fatsoenlijke oplossing van de ontstane situatie? Zo nee, waarom niet?
Het vestigingsplaats- en personeelsbeleid van individuele bedrijven is een private overweging waar het kabinet niet in stapt. Vakbonden kunnen een werkgever aanspreken op het personeelsbeleid en lokale overheden kunnen in overleg treden met individuele bedrijven.
Het kabinet draagt zorg voor het brede arbeidsmarktbeleid en gemeenten en UWV pakken hierbij op lokaal niveau een grote rol. Op deze manieren zorgt de overheid voor een goed functionerende arbeidsmarkt en kiest daarmee de haar meest passende rol op dit vlak.
Bent u bereid andere actie te ondernemen richting Menzis, zodat zij alles in het werk stelt om medewerkers naar nieuw of ander werk te begeleiden?
Het is de verantwoordelijkheid van Menzis en vertegenwoordigers van de werknemers om te komen tot een sociaal plan. In deze situatie zijn zij inderdaad een sociaal plan overeengekomen. Op lokaal niveau hebben gemeenten en het UWV een regierol om werkzoekenden naar een nieuwe baan te begeleiden.
Op het gebied van de arbeidsmarkt kijkt het kabinet samen met de sociale partners naar mogelijkheden om enkele conjuncturele problemen en gevolgen van de aanhoudende economische crisis aan te pakken. Zo worden sectoren uitgenodigd maatregelen te nemen om arbeidsmarktknelpunten aan te pakken. Het kabinet bevordert de arbeidsmarktpositie van oudere uitkeringsgerechtigden door de introductie van mobiliteitsbonussen. Deze maken het aantrekkelijker voor werkgevers om oudere uitkeringsgerechtigden aan te nemen. Ook wordt het re-integratiebudget WW tijdelijk geherintroduceerd. Bovendien heeft het kabinet aandacht voor het voorkomen of beperken van werkloosheid bij jongeren door de regionale aanpak verder te ondersteunen. Het totaal aan extra inspanningen ten aanzien van oudere en jongere werklozen telt voor 2013 en 2014 op tot ruim 100 miljoen euro.
De berichten dat Deutsche Bank geen leningen meer verstrekt aan bedrijven met een omzet van minder dan 1 miljoen euro |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Deutsche Bank zegt boer de wacht aan», «DB: wij steunen renderende boer» en «Alleen «grote» boeren lening Deutsche Bank», alle uit het blad Nieuwe Oogst, waarin duidelijk wordt dat de Deutsche Bank stopt met de financiering van veel van haar klanten met een omzet van minder dan één miljoen euro per jaar?1
Ja.
Is het u bekend dat veel (agrarische) MKB-bedrijven bestaande leningen die bij de Deutsche Bank (DB) aflopen niet meer kunnen verlengen en zij ook geen nieuwe leningen meer kunnen krijgen, waardoor deze bedrijven genoodzaakt zijn te zoeken naar (uitbreiding van) financiering bij andere banken?
Het is mij bekend dat er agrarische ondernemers zijn die op dit moment niet door Deutsche Bank geherfinancierd worden. Deutsche Bank heeft in december 2012 door middel van een persbericht aangegeven zich meer te willen focussen op bedrijven en organisaties die behoefte hebben aan handelsfinanciering, ondersteuning voor internationaal betalingsverkeer en ondersteuning bij andere hoogwaardige financiële vraagstukken. Het is mij niet bekend hoeveel (agrarische) MKB-bedrijven het betreft en hoeveel daarvan geen nieuwe financiering kunnen afsluiten bij Deutsche Bank en daardoor genoodzaakt zijn op zoek te gaan naar alternatieve vormen van financiering.
Is het u bekend dat voor bedrijven vaak geen andere mogelijkheid resteert dan het overbrengen van het gehele pakket aan financiering naar een nieuwe bank, wat meestal wordt veroorzaakt doordat alle zekerheden voor de financieringen zijn ondergebracht bij DB?
Zekerheden worden aan een financier verstrekt om de gevolgen van een eventueel faillissement van de lener te beperken voor de financier. Indien de lener zekerheden verschaft aan de financier wordt het risico voor de financier minder en daarmee de rente op de financiering lager. Het verstrekken van zekerheden is daarom zowel aantrekkelijk voor de onderneming (lagere rente) als voor de financier (lager risico).
Van de precieze inhoud van de private contracten tussen ondernemers en Deutsche Bank ben ik niet op de hoogte. Over het algemeen is in het financieringscontract opgenomen welke zekerheden moeten worden verschaft. Indien het contract ontbonden wordt, of ten einde loopt, zal ook de onderliggende verschafte zekerheid ten behoeve van de financier komen te vervallen. De zekerheid kan daarna opnieuw bij een andere kapitaalverschaffer worden ondergebracht.
Het kan voorkomen dat de verschafte zekerheid niet of nauwelijks splitsbaar is. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als het vastgoed van een onderneming dienst doet als zekerheid. Het is in dat geval praktisch vaak niet mogelijk om de zekerheid gedeeltelijk te laten vervallen indien er nog overgebleven financieringsverplichtingen lopen. Indien het onmogelijk is de zekerheden te splitsen hebben ondernemers eventueel de optie van het verschaffen van een tweede zekerheid aan de nieuwe kapitaalverschaffer. In sommige gevallen zal de ondernemer ook kunnen financieren zonder zekerheid.
Is het u bekend dat bedrijven hierdoor in de problemen kunnen komen als zij ook nog leningen hebben uitstaan bij DB waarvan de rentevastperiode nog niet is verlopen, aangezien zij die lening(en) bij DB middels een boete moeten afkopen? Erkent het kabinet dat dit voor veel bedrijven in de praktijk onmogelijk is, omdat de boete bij het voortijdig beëindigen van dergelijke leningen tienduizenden euro’s kan bedragen en vaak tot verhoging van de financiering leidt?
Het staat ondernemers en financiers, binnen de grenzen van de wet, vrij te bepalen hoe zij hun privaatrechtelijke contracten vormgeven. Het is gebruikelijk bij financiering op lange termijn om afspraken te maken over een boete indien de overeenkomst eerder dan afgesproken wordt beëindigd. Dit heeft veelal met de langetermijnplanning van de kapitaalverschaffer te maken. De kapitaalverschaffer heeft bij zijn planning rekening gehouden met de reeds afgesloten financieringscontracten. Het vroegtijdig beëindigen van financiering heeft derhalve direct invloed op de kapitaalpositie van een kapitaalverschaffer. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op de vragen 4, 7 en 8 van de Kamervragen van 5 februari jl. ingediend (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533).
Ik beschik over onvoldoende informatie om een oordeel te vellen over de concrete problemen waar individuele bedrijven zich in bevinden. Over het algemeen valt wel te stellen dat het ook niet in het belang van Deutsche Bank is om een onderneming financieel in de problemen te brengen. Deutsche Bank zal in dat geval immers ook de terugbetaling door de onderneming van nog lopende leningen in gevaar brengen. Deutsche Bank zal dan ook, zoals zij aangaf in het contact dat ik met haar heb gehad, in gesprek treden met de klant om een passende oplossing te zoeken indien de strategiewijziging de klant in de problemen brengt. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de Kamervragen van 5 februari jl. over hetzelfde onderwerp(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533) als deze Kamervragen.
Is de informatie juist dat DB in gesprekken met financieel adviseurs heeft aangegeven niet automatisch zekerheden mee te willen geven aan bedrijven voor het sluiten van een nieuwe lening bij een andere bank? Wat vindt u hiervan, aangezien het zonder onderpand nog moeilijker, en meestal veel duurder, is voor dergelijke bedrijven om een lening af te sluiten bij een andere bank?
Indien een ondernemer nog bestaande financiering heeft bij een bank zal deze bank in de regel geen afstand doen van de onderliggende zekerheden ten behoeve van een andere financier. Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 3, is het voor zowel de financier als de ondernemer voordelig om te financieren met zekerheden.
Welke (juridische) mogelijkheden ziet u – al dan niet via DNB of de AFM – om de in de voorgaande vragen geschetste problematiek op te lossen?
Uit de prudentiële taak van De Nederlandsche Bank (DNB) vloeit voort dat deze toezicht houdt op onder meer de strategische keuzes van onder toezicht staande instellingen, waaronder Deutsche Bank Nederland. Hierbij kijkt DNB als prudentieel toezichthouder of de strategie en het bedrijfsmodel van een onderneming een duurzaam verdienmodel waarborgen en daarmee de stabiliteit van de instelling blijft geborgd. Aspecten die worden betrokken in dit toezicht zijn onder meer het hebben van een onderscheidende en duurzame klantpropositie, de klantbenadering en de distributiestrategie.
De beoordeling van strategie en bedrijfsmodel kan er onder omstandigheden toe leiden dat financiële instellingen aanpassingen moeten doorvoeren. Als prudentieel toezichthouder is het uitgangspunt van het toezicht van DNB het waarborgen van een duurzaam verdienmodel van onder toezicht staande instellingen. Zolang er sprake is van het naleven van de wettelijke vereisten waarop DNB toezicht houdt op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de strategische keuzes van financiële instellingen een duurzaam verdienmodel waarborgen, staat het die instellingen in beginsel vrij om accentverschuivingen te maken in de strategie.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft als taak gedragstoezicht te houden op de financiële markten waaronder de zorgvuldige behandeling van klanten. Daarbij kan worden opgemerkt dat kredietverlening aan zakelijke klanten niet onder het toezicht van de AFM valt, maar beleggingsdienstverlening aan zakelijke klanten wel aan zorgvuldigheideisen vanuit de Wft moet voldoen. De openbaar beschikbare informatie biedt geen basis om op dit moment te veronderstellen dat de wet zou zijn overtreden.
Ik deel de mening dat in de geschetste situatie ondernemers in een lastige positie kunnen komen te verkeren, waarbij zij obstakels ondervinden om te (blijven) voorzien in hun financieringsbehoefte. Zij kunnen klem komen te zitten tussen een bank die vanwege nog lopende financiering geen afstand kan nemen van zekerheden en een nieuwe financier die zekerheden eist. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vraag 4, kunnen klanten van specifiek Deutsche Bank die problemen ondervinden van de strategische keuzes van Deutsche bank terecht bij Deutsche Bank om te zoeken naar een passende oplossing. Dit is ook wat ik verwacht van een sector die zich dienstbaar naar de klant opstelt.
De verplaatsing van de inwoners van Kamp New Iraq (voormalig Kamp Ashraf) naar Kamp Hurriya |
|
Harry van Bommel , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving in The Sunday Telegraph over de verplaatsing van de inwoners van Kamp New Iraq (voormalig Kamp Ashraf) naar Kamp Hurriya?1
Ja.
Klopt de bewering uit het artikel dat de leefomstandigheden in het kamp zeer slecht zijn? Zo ja, hoe verhoudt deze constatering zich tot eerder verstrekte informatie dat de voorzieningen voldoen aan de voorwaarden van de VN?
De leefomstandigheden in Kamp Hurriya op het gebied van water, voedsel en elektriciteit voldoen aan de voorwaarden van de Verenigde Naties (VN). Geïnteresseerde partijen, waaronder de Nederlandse ambassade in Bagdad, worden door de VN voorzien van de rapportages, met fotomateriaal, van de inspecties die dagelijks worden uitgevoerd door de VN en de bewoners van het kamp.
Klopt de bewering uit het artikel dat de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR) in een intern rapport aangaf niet te kunnen waarborgen dat Kamp Hurriya zou voldoen aan de door de VN gestelde standaarden?
Nee. De vertegenwoordiger van UNHCR heeft op 30 januari 2012 in een intern document (zgn. Technical Assessment) verklaard dat het kamp voldeed aan de internationale en VN-standaarden die voor dit soort kampen gelden.
Hoe beoordeelt u de rol van Martin Kobler, Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal van de VN voor Irak, in dit proces?
Sinds zijn aantreden als Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de VN (SRSG) in oktober 2011 heeft de heer Kobler veel tijd en energie besteed aan de situatie rondom de kampen Ashraf en Hurriya. SRSG Kobler rapporteert uitgebreid en frequent aan de internationale gemeenschap en werkt hard aan het vinden van een oplossing voor de bewoners.
Kunt u aangeven in hoeverre de verplaatsing van Kamp New Iraq naar Kamp Hurriya is afgerond? Kunt daarbij aangeven hoeveel mensen op dit moment nog verblijven in Kamp New Iraq en wat er met hen zal gebeuren?
In voormalig Kamp Ashraf ronden nog circa 100 personen de verkoop van de eigendommen van de Mujahedin e Khalq Organisation (MKO) af. Van de 3066 huidige bewoners van Kamp Hurriya zijn er 1839 door UNHCR geïnterviewd. Tot nu toe hebben 1390 van hen volgens UNHCR behoefte aan internationale bescherming. Over 449 personen is nog geen besluit genomen. De resterende 1293 personen moeten nog geïnterviewd worden.
UNHCR hoopt op drie manieren mensen uit het kamp onderdak te kunnen bieden in derde landen. Ten eerste streeft UNHCR naar terugname door derde landen van personen die (verlopen) documenten van deze landen hebben. De tweede mogelijkheid is hervestiging en de derde optie is (tijdelijke) toelating in derde landen voor die personen die niet in aanmerking komen voor terugname of hervestiging.
Welke vorderingen zijn er inmiddels gemaakt met het vaststellen van de vluchtelingenstatus van de inwoners van de kampen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen omtrent de behandeling van de bewoners van de kampen? Zo ja, op welke manier zet u zich internationaal en in uw contacten met Irak in om de positie van de inwoners te verbeteren?
De woonomstandigheden van de inwoners van Kamp Hurriya voldoen aan de voorwaarden van de VN. In contacten met de Iraakse overheid benadrukt Nederland het belang om dit zo te houden.
Het bericht ‘Terrorist Jason W. mag met bewaking op verlof’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Terrorist Jason W. mag met bewaking op verlof»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de risico’s van het verlof van dit lid van de Hofstadgroep en de veiligheid van de maatschappij altijd zwaarder moeten wegen dan het belang van terugkeer in de maatschappij van één individu? Zo nee, waarom niet?
De beslissing of iemand in aanmerking komt voor verlof wordt onder meer gebaseerd op adviezen van de reclassering en het Openbaar Ministerie. De mogelijke risico’s bij het verlenen van verlof, zoals verstoring van de openbare orde of onttrekking aan detentie, worden altijd betrokken bij de besluitvorming rondom verlofverlening en wegen zwaar mee. Op basis van alle beschikbare informatie en adviezen en met inachtneming van mogelijke risico's, wordt derhalve een weloverwogen beslissing genomen op een verlofaanvraag. Dit is in het geval van Jason W. ook gebeurd.
Deelt u de mening dat u in één maand tijd 180 graden bent gedraaid van standpunt? Zo nee, waarom niet?
Op 18 december 2012 heeft de RSJ het beroep van betrokkene tegen mijn beslissing van 7 november 2012, waarbij ik het verzoek om verlof heb afgewezen, gegrond verklaard. De RSJ heeft mij daarbij opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.
Ik heb mij n.a.v. de RSJ uitspraak opnieuw laten adviseren door onder meer de politie en het Openbaar Ministerie. De nieuwe adviezen hebben mij ervan overtuigd dat betrokkene niet meer behoeft te worden aangemerkt als een gedetineerde met vlucht- of maatschappelijk risico. Verlof behoort dan ook tot de mogelijkheden. Met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie heb ik verlof onder begeleiding toegestaan.
Deelt u de mening dat in één maand tijd geen veranderingen ten aanzien van de situatie en met betrekking tot de feiten kunnen hebben plaatsgevonden om nu opeens dit verlof toe te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat u gezwicht bent voor de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat berekenend gedrag van een crimineel in de cel nooit een reden mag zijn iemand op verlof te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo snel mogelijk het besluit om deze gevaarlijke terrorist op verlof te sturen terug te draaien? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie momenteel geen reden om anders te beslissen over het verlof.
Bloedkolen uit Colombia |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bloedkolen uit Colombia»1 en het artikel «Die Türen stehen weit offen»2 in Der Freitag3?
Ja.
Is het waar dat kolencentrales op Nederlandse bodem samen 8,5 miljoen ton per jaar verbruiken en dat daarvan 2,3 miljoen ton uit Colombia komt? Klopt het dat Colombia meer dan 90% van haar steenkolenproductie exporteert en dat de Europese Unie de belangrijkste afnemer van Colombiaanse kolen is?
Nederland importeerde in 2011 7,4 miljoen ton steenkool, waarvan ongeveer 50% uit Colombia komt. Volgens de officiële cijfers van het Sistema de Información Minero Colombiano (SIMCO) produceerde Colombia in 2011 85,8 miljoen ton steenkool, waarvan het 81,2 miljoen ton exporteerde (94,7% van de totale productie). Colombia exporteerde 40,9 miljoen ton steenkool naar de Europese Unie, ofwel 50,3% van zijn totale export.
Is het waar dat bijna 100% van alle kolen in Colombia wordt gewonnen door vijf buitenlandse bedrijven (BHP Billiton, Anglo American, Xstrata, Glencore en Drummond)? Klopt het dat circa tweederde van alle steenkool gewonnen wordt door Europese multinationals? Klopt het dat deze bedrijven relatief weinig belasting (hoeven te) betalen aan Colombia?
De genoemde bedrijven wonnen in de belangrijkste Colombiaanse productiegebieden 86% van de totale steenkoolproductie (SIMCO). Aangezien de bedrijven in wisselende consortia werken die bovendien bestaan uit bedrijven uit verschillende landen, kan niet met nauwkeurigheid worden aangegeven welk deel van de Colombiaanse steenkool door Europese multinationals wordt gewonnen.
Buitenlandse investeerders in de Colombiaanse mijnbouwsector profiteren van een gunstig belastingregime: op de sector zijn enkele specifieke fiscale en douanevoordelen van toepassing.
Wat is uw reactie op de volgende beschreven misstanden bij de kolenwinning in Colombia:
Ik heb kennis genomen van bovenstaande misstanden die in de artikelen worden geschetst. Ik ben me ervan bewust dat zich rond de winning van Colombiaanse steenkool problemen hebben voorgedaan op het gebied van veiligheid, mensenrechten en arbeids- en vakbondsrechten. Ook nu staat de sector nog altijd voor grote uitdagingen op deze terreinen.
Primair ligt er op dit vlak een verantwoordelijkheid bij de Colombiaanse overheid om er voor te zorgen dat internationale verdragen, internationaal erkende normen en nationale wetgeving op de genoemde vlakken worden verankerd en gehandhaafd. Vermeende misstanden die niet in lijn zijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen kunnen gemeld worden bij het Colombiaanse Nationaal Contact Punt. Dit neemt niet weg dat bedrijven eveneens een verantwoordelijkheid dragen op basis van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Om die verantwoordelijkheid invulling te geven laten Nederlandse bedrijven die steenkool importeren uit Colombia periodieke audits uitvoeren, waarin ook sociale en milieuaspecten worden beoordeeld. In het kader van de steenkooldialoog worden tussen de deelnemende mijnbouwbedrijven, energiebedrijven, vakbonden en NGO’s verdere afspraken gemaakt om deze audits uit te voeren.
In het initiatief Better Coal werken de energiebedrijven aan Europese afspraken over een gezamenlijk audit-protocol. Indien de steenkooldialoog en Better Coal op afzienbare tijd werkbare afspraken gaan vastleggen en uitvoeren, zal dit de beste basis leggen voor toekomstige verbeteringen.
Deelt u de mening dat duurzame winning van steenkolen een prioritair thema zou moeten zijn in de relatie tussen Nederland en Colombia? Zo ja, hoe komt dit tot uiting in de activiteiten die de Nederlandse ambassade in Colombia ontplooit? Welke gevolgen zullen de bezuinigingen op de posten hebben voor inzet op deze thema’s als duurzaamheid?
De bevordering van duurzame handel tussen Colombia en Nederland is één van de Nederlandse prioriteiten m.b.t. Colombia. In het kader van de Nederlandse steenkooldialoog werken energiebedrijven, mijnbouwbedrijven en maatschappelijk middenveld aan het versterken van de ketenverantwoordelijkheid van de steenkool verwerkende bedrijven in Nederland. De ambassade ondersteunt de steenkooldialoog bij zijn activiteiten in Colombia en zet zich met middelen uit de Transitiefaciliteit in voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Nederland is momenteel voorzitter van de Voluntary Principles on Security and Human Rights, een dialoog over veiligheid en mensenrechten tussen overheden, bedrijven in de extractieve en energiesector en NGO’s. Nederland is voornemens ook het Colombiaanse Comité Minero-Energético (CME) te ondersteunen bij de implementatie van de Voluntary Principles bij bedrijven in de extractieve sector in Colombia.
Hoe beoordeelt u het voorstel van energiebedrijven om op geaggregeerde wijze bekend te maken uit welke mijnen zij steenkool betrekken, zonder dat zij informatie over de specifieke leveranciers van steenkolen vrijgeven? Moet, bij dergelijke misstanden, ethische overwegingen niet prevaleren boven bedrijfseconomische overwegingen?
Ik zie het begrip «due diligence» als belangrijkste uitgangspunt voor de invulling van ketenverantwoordelijkheid door bedrijven. Dat wil zeggen dat bedrijven mogelijke risico’s op schendingen van milieu of mensenrechten in de keten in kaart brengen en beleid voeren om deze risico’s te voorkomen of te verminderen. De energiebedrijven hebben hier invulling aan gegeven door samen te werken in de steenkooldialoog en Better Coal. Binnen deze initiatieven wordt gewerkt aan gezamenlijke afspraken om genoemde risico’s te voorkomen of te verminderen. Hierdoor vergroten zij hun invloed in de keten om veranderingen te bewerkstelligen.
De energiebedrijven hebben op geaggregeerd niveau bekend gemaakt uit welke mijnen zij inkopen. Zij sluiten daarbij individueel niet uit dat zij bij mijnen inkopen die ter discussie staan en accepteren daarmee de daaruit voortvloeiende individuele ketenverantwoordelijkheid. Deze transparantie volstaat in dit stadium als basis voor verdere stappen. Wanneer de eerdergenoemde afspraken die de energiebedrijven onderling hebben gemaakt om risico’s van schendingen van milieu en mensenrechten te voorkomen dan wel te verminderen niet worden ingevuld zoals redelijkerwijs van verantwoorde bedrijven mag worden verwacht, zouden de energiebedrijven individueel bekend moeten maken bij welke mijnen zij inkopen. Zij moeten dan individueel kunnen worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid.
Nuon heeft een lijst gepubliceerd van de belangrijkste landen die steenkool leveren aan de Nederlandse markt, inclusief een lijst van de mijnen die het meest exporteren naar de Nederlandse markt. Deze stappen laten zien dat de energiebedrijven zich bewust zijn van hun ketenverantwoordelijkheid.
Ik wil graag van de energiebedrijven horen hoe zij de voortgang van de steenkooldialoog en hun deelname aan het Better Coal initiatief zien. Om die reden nodig ik hun CEO’s uit voor een gesprek. Tijdens dit gesprek zal de verdere ambitie op het vlak van transparantie ook aan bod komen.
Wat is de stand van zaken van de kolendialoog? Wat is uw reactie op de constatering in het eerstgenoemde artikel dat «tweeënhalf jaar later er nog niets concreets uit deze gesprekken is voortgekomen en de import van de bloedkolen gewoon verder gaat»?
De dialoog loopt nog. Op dit moment heeft de steenkooldialoog de volgende resultaten geboekt:
Hoe beoordeelt u de initiatieven op het gebied van transparantie die binnen de steenkolendialoog zijn genomen en waarover de Kamer eerder werd geïnformeerd? Deelt u de mening dat op het gebied van transparantie de afgelopen jaren onvoldoende vooruitgang is geboekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor volledige transparantie van Europese en Nederlandse energiebedrijven? Hoe zult u dit bevorderen? Welke afspraken zijn hierover gemaakt in het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia?
Zelfregulering op basis van dialoog zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 6,8 en 7 heeft mijn voorkeur. In het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Colombia en Peru zijn afspraken gemaakt over handel en duurzaamheid. Als zodanig bevat het vrijhandelsakkoord geen afspraken over transparantie van energiebedrijven over hun productieketen.
De sluiting van maatschappelijke organisaties door de regering van Soedan |
|
Désirée Bonis (PvdA), Marit Maij (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het statement van de EU Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Catherine Ashton van 8 januari 2013 waarin ze haar zorgen uit omtrent de recente sluiting van maatschappelijke organisaties in Soedan?1
Ja.
Deelt u de mening van de EU Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid dat de Soedanese regering de sluiting van de maatschappelijke organisaties moet terugdraaien en zich actief moet inzetten voor een open klimaat waarin deze organisaties onafhankelijk en vrij kunnen opereren? Zo ja, bent u voornemens de Soedanese regering hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ja. De sluiting van de maatschappelijke organisatie zal op korte termijn gezamenlijk door de EU en een aantal in Sudan aanwezige EU-lidstaten, waaronder Nederland, bij de Sudanese autoriteiten worden aangekaart.
Deelt u de mening dat het sluiten en inperken van de vrijheid van maatschappelijke organisaties door de Soedanese regering een ernstige belemmering vormt voor het opstellen van de nieuwe grondwet die als doel heeft nationale eenheid en consensus te bevorderen? Zo ja, gaat u de Soedanese regering hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Ja. De boodschap van het belang van een inclusief en open constitutioneel proces maakt een vast onderdeel uit van de dialoog die Nederland samen met EU-partners voert met de Sudanese autoriteiten.
Deelt u de opvatting van de Soedanese Nationale Mensenrechten Commissie dat het onmogelijk maken van contact tussen de Commissie en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties een «flagrant violation of the interim- Constitution of 2005» is en «a further attack on the integrity of the Commission and its immunity»? Zo nee, waarom niet?2
Ja.
Bent u van mening dat er in Soedan nog steeds ongrondwettelijke veiligheidswetten van kracht zijn die civil society sterk inperken, namelijk de «national security law», de «public order law» en de «journalism and publication law»? Zo nee, waarom niet?
Ja. Deze betreffen de zogenaamde noodtoestand-wetten waarvan de nationale veiligheidsdiensten zich het voorrecht behouden deze zonder meer toe te passen.
Op welke wijze steunt u de maatschappelijke organisaties die zijn gesloten en mensenrechtenverdedigers in Soedan die bedreigd worden door de regering?
Nederland onderhoudt in samenwerking met o.a. de EU, nauw contact met de gesloten organisaties en beziet op welke wijze deze zo goed mogelijk kunnen worden bijgestaan. Daarnaast is Nederland nauw betrokken bij het netwerk van mensenrechtenverdedigers in Sudan. Nederland ondersteunt deze via zijn mensenrechtenprogramma, o.a. door inzet op capaciteitsversterking en het volgen en bijwonen van de verschillende rechtszaken, die tegen hen zijn aangespannen.
De sterke stijging van het aantal failliete kinderdagverblijven in 2012 |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in 2012 zes maal zoveel kinderdagverblijven failliet zijn gegaan?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de bezuinigingen in de kinderopvang de belangrijkste reden is voor de sluitingen?
Ik zie drie verschillende ontwikkelingen die bijdragen aan de stijging van het aantal sluitingen in de kinderopvangsector. De bezuinigingen zijn er daar één van, maar het aantal faillissementen is door meerdere oorzaken gestegen. Daarbij is de oorzaak van een faillissement in de regel een combinatie van factoren.
De stijging van het aantal faillissementen is ten eerste onderdeel van een algemene stijging van het aantal faillissementen. De crisis zorgt voor moeilijke tijden in de hele economie, ook in de kinderopvang. Daarnaast zijn ouders de afgelopen jaren meer gaan betalen voor de kinderopvang. Een gevolg daarvan is dat ouders opnieuw nadenken over het gebruik van opvang. Tot slot is in 2012 het aantal vestigingen in de dagopvang en buitenschoolse opvang gestegen. Dit leidt tot meer concurrentie tussen kinderopvanginstellingen in de sector.
Bent u voornemens te onderzoeken wat de redenen zijn voor de sterke stijging van het aantal faillissementen?
Hierboven heb ik drie ontwikkelingen geschetst die een belangrijke rol spelen in de stijging van het aantal faillissementen in de kinderopvang. Een verder onderzoek acht ik niet noodzakelijk.
Deelt u de zorgen over de werkgelegenheid in de kinderopvangsector? Zo ja, welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de werkgelegenheid in de kinderopvangsector te stimuleren?
Ja. Een daling van het aantal kinderen dat naar de opvang gaat, heeft onvermijdelijk ook gevolgen voor de werkgelegenheid. Tegelijkertijd zie ik dat er nog steeds nieuwe instellingen bijkomen in de dagopvang en buitenschoolse opvang. Hiermee wordt nieuwe werkgelegenheid gecreëerd in de kinderopvangsector. De werkgelegenheid in de kinderopvangsector hangt uiteindelijk af van het aantal kinderen dat gebruik maakt van opvang. Door te zorgen dat kinderopvang een toegankelijke voorziening blijft voor ouders, wordt ook de werkgelegenheid in de kinderopvangsector geborgd.
Wat is uw reactie op de stelling dat veel ouders hun kinderen van de kinderopvang halen, omdat de economische situatie hen daartoe dwingt?
Ouders met jonge kinderen hebben, zoals iedereen, te maken met de gevolgen van de economische situatie. Ouders zullen door de economische situatie opnieuw naar de kosten van kinderopvang kijken en mogelijk de combinatie arbeid en zorg anders invullen. Ook bij deze groep zullen sommigen hun baan kwijt zijn geraakt de afgelopen tijd. De economische situatie zal hierdoor zeker effect hebben op het gebruik van kinderopvang. In het tweede kwartaal van 2013 zal ik een analyse aan de Kamer sturen over het structurele dan wel incidentele karakter van de daling in het gebruik van kinderopvang. Hier zal ik ook aandacht besteden aan het effect van de economische situatie op het gebruik van opvang.
Deelt u de zorg over de mogelijkheden van ouders om met inzet van kinderopvang te kunnen blijven of gaan werken? Bent u het er mee eens dat de arbeidsparticipatie in Nederland niet mag lijden onder de bezuinigingen op de kinderopvang?
Ik vind het belangrijk dat ouders in staat zijn te blijven werken. Hiervoor is kwalitatief goede en financieel toegankelijke kinderopvang essentieel. Ouders zijn door de bezuinigingen de afgelopen jaren meer gaan betalen voor het gebruik van kinderopvang. De meest recente cijfers over de arbeidsparticipatie van vaders en moeders met jonge kinderen laten echter een stabiel beeld zien. Ik heb daarom op dit moment geen reden om aan te nemen dat ouders niet meer kunnen blijven of gaan werken.
Bij het doorvoeren van zulke grote bezuinigingen op de kinderopvang is het niet te voorkomen dat het effect zal hebben op de arbeidsparticipatie. De maatregelen van de afgelopen jaren zijn dusdanig vormgegeven dat het effect op de arbeidsparticipatie beperkt is. Eerder is berekend dat de totale bezuiniging in 2012 en 2013 gepaard gaat met een daling van de arbeidsparticipatie van 0,1%.
Bent u bereid de problematiek in de kinderopvangsector en de problemen voor ouders die wegens de economische situatie geen gebruik kunnen maken van kinderopvang, in te brengen in het overleg met de sociale partners over de sociale agenda?
Ik ben bereid kinderopvang in het reguliere overleg met de Stichting van de Arbeid te bespreken, indien daar van de kant van sociale partners behoefte aan bestaat.
De aankoop door de Rijksgebouwendienst (RGD) van een kantoorpand in Den Haag |
|
Ronald van Raak , Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rijk koopt pand van klager Eurojust»1 en «Haags vastgoedbedrijf buigt voor Eurojust»?2 Kloppen de beschreven feiten?
Wat is het bedrag dat het Rijk heeft betaald voor het pand? Hoeveel vierkante meter bruto vloeroppervlakte (m2 BVO) beslaat het pand?
Hoeveel m2 BVO aan kantooroppervlakte staat er binnen de gemeente Den Haag momenteel leeg en is in bezit van het Rijk?
Hoe verhoudt de in bovengenoemde berichten vermelde aankoop zich met de afspraken in het kader van het convenant «aanpak leegstand kantoren»? Hoe verhoudt de aankoop zich met de volgende uitspraak van de minister van Infrastructuur en Milieu: «Het is noodzakelijk dat we de leegstand van kantoren aanpakken. Dat kan alleen als overheid en bedrijfsleven de handen ineen slaan en over individuele belangen heen stappen. Ik heb er het volste vertrouwen in dat provincies, gemeenten en regionale marktpartijen hun verantwoordelijkheid zullen nemen om dit ambitieuze convenant – met maatwerk op regionaal niveau – te laten slagen»?3
Welke visie en/of doelstellingen zijn er door de convenantpartijen geformuleerd voor de regio Den Haag met betrekking tot de bestaande voorraad leegstaande kantoren, nieuwe ontwikkeling en regionale programmering? Als deze nog niet geformuleerd zijn; op welke termijn wordt deze afspraak uit het convenant gerealiseerd?
Wat zijn de concrete plannen van de RGD met het pand aan de Johan Frisolaan? Kan onderbouwd worden dat deze plannen niet realiseerbaar waren binnen de bestaand voorraad aan beschikbaar (leegstaand) vastgoed dat in het bezit is van het Rijk?
Kan de Kamer een overzicht ontvangen van alle kantoren in Den Haag die eigendom zijn van het Rijk en de plannen om – conform de afspraken in het kader van het convenant aanpak leegstand kantoren – deze kantoren zo snel mogelijk weer een nuttige bestemming te geven?
het bericht dat premier David Cameron van het Verenigd Koninkrijk op vrijdag 18 januari 2013 een speech zal geven in Nederland met als onderwerp Europa |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat premier David Cameron van het Verenigd Koninkrijk vrijdag een speech zal geven in Nederland met als onderwerp Europa?1
Ja.
Heeft u of uw departement overleg gevoerd over een mogelijke aanwezigheid van u bij de speech van de heer Cameron in Amsterdam?
Op 17 januari heeft premier Cameron besloten de toespraak over Europa die op 18 januari in Nederland gehouden zou worden, uit te stellen vanwege de gijzeling in Algerije.
Aanwezigheid van een lid van de regering bij de toespraak was niet voorzien.
Het bilaterale werkoverleg dat voorafgaand aan diens toespraak zou plaatsvinden, is hiermee ook komen te vervallen. Op de agenda stonden de Europese onderwerpen zoals de meerjarenbegroting en een aantal buitenlandpolitieke en bilaterale onderwerpen.
Zal er een lid van de Nederlandse regering aanwezig zijn bij zijn speech in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de laatste keer geweest dat een belangrijk Europees leider een belangrijke speech hield over de toekomst van Europa in Nederland en er geen lid van de regering aanwezig was?
Het is geen kabinetsbeleid dat er bij een toespraak van Europese leiders te allen tijde een lid van de regering aanwezig is. Het komt vaker voor dat een buitenlandse regeringsleider of vertegenwoordiger van een internationale organisatie in Nederland een toespraak houdt waarbij geen lid van de regering aanwezig is.
Is de constatering dat u niet aanwezig zult zijn bij deze speech waar? Kunt u deze keuze toelichten, mede in het licht van de vriendschap tussen u en de heer Cameron, die u in een video voor de verkiezingen betitelde als vriend? Bent u nog steeds zijn politieke vriend?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u een ontmoeting en gesprek met de heer Cameron tijdens zijn bezoek aan Nederland? Zo ja, waar vindt de ontmoeting plaats en over welke onderwerpen gaat uw gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de berichten juist dat u de boodschap van Cameron ten aanzien van Europa deelt? Zo nee, waar zitten volgens u de belangrijkste verschillen?
Zoals hierboven vermeld heeft de heer Cameron de toespraak uitgesteld, zodat de regering geen reactie kan geven op de inhoud ervan. In zijn algemeenheid geldt dat het Verenigd Koninkrijk een belangrijke partner voor Nederland is en dat beide landen op veel terreinen van Europese samenwerking nauw samenwerken.
Kunt u aangeven wat u van de inhoud van de speech van de heer Cameron vindt? Op welke punten zult u gezamenlijk met hem optrekken en op welke punten niet?
Zie antwoord vraag 7.
Mag uit uw afwezigheid bij deze belangrijke speech de conclusie worden getrokken dat u meer afstand neemt van het Britse standpunt ten aanzien van de Europese Unie, waar u eerder «perfect samen optrok»?
Nee. Zoals gezegd, is de inhoud van de toespraak mij niet bekend.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor 22 januari 2013 om 12.00 uur?
Ja.
Vrouwen in topfuncties bij universiteiten en hogescholen |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Universiteit gedaagd voor discriminatie»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat in vergelijking met andere Europese landen Nederland erg laag scoort als het gaat om vrouwelijke hoogleraren?
Het kabinet is van mening dat excellentie in de wetenschap belangrijk is voor de groei van welvaart en het oplossen van maatschappelijke problemen in Nederland en Europa. Daarom is het streven erop gericht het volledige potentieel aan excellente onderzoekers, waaronder uiteraard ook vrouwen, te benutten. Een betere doorstroom van vrouwen in de universitaire wereld naar bijvoorbeeld de positie van hoogleraar is dan ook wenselijk en zou moeten worden bevorderd.
Hoe verklaart u het feit dat, ondanks dat er iets meer vrouwen afstuderen dan mannen, binnen universiteiten steeds minder vrouwen doorstromen naar hogere functies?
Meer vrouwen dan mannen studeren af, maar uit het aandeel vrouwen onder promovendi (44,7%) is al te zien dat zij minder snel voor een universitaire carrière kiezen dan mannen. Voor het lage percentage vrouwen in hoge posities in de universitaire wereld is niet één oorzaak aan te wijzen. In Nederland en in meer landen in Noordwest-Europa moet men zeker kijken naar de status van het hoogleraarsambt, de organisatie van en werkcultuur in universiteiten en onderzoeksinstellingen en de carrièrekansen voor vrouwen in de private sector. Onderzoeken naar de Nederlandse situatie hebben herhaaldelijk uitgewezen dat de cultuur van de organisatie een belangrijk element is in de afweging van vrouwen om wel of niet een verdere wetenschappelijke loopbaan te ambiëren.
Hoeveel gevallen zijn er bekend van vrouwen die niet kunnen doorstromen binnen universiteiten?
De Nederlandse universiteiten zijn autonoom. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beschikt niet over cijfers met betrekking tot vrouwen die niet kunnen doorstromen.
Welke maatregelen worden ingezet om het aantal vrouwelijke hoogleraren te verruimen?
Gezien de autonomie van de onderzoeksinstellingen in Nederland is het in eerste instantie aan de instellingen zelf om de positie van vrouwen in de wetenschap te verbeteren. Om de deelname van vrouwen in de wetenschap te stimuleren hebben de ministeries van OCW en van EZ en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een reeks aanvullende maatregelen genomen. Zo financieren OCW en EZ de Stichting Talent naar de Top, dat, vooral aan de hand van het gelijknamige Charter, genderdiversiteit aan de top van bedrijven, organisaties en instellingen stimuleert. NWO, KNAW, TNO en een grote meerderheid van de Nederlandse universiteiten hebben dit charter getekend. NWO voert het Aspasia-programma uit dat is gericht op de vertegenwoordiging van vrouwen in de hogere wetenschappelijke rangen. De Stichting Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH) ontvangt voor de periode 2007–2014 subsidie van OCW om zich te professionaliseren en zich zo optimaal te kunnen richten op de bevordering van een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen binnen de universitaire gemeenschap. Ook NWO ondersteunt dit netwerk financieel.
Naast bovenstaande maatregelen wil ik mij graag inzetten voor een betere doorstroom van vrouwen naar topfuncties binnen universiteiten en hogescholen. Ik ben graag bereid met deze instellingen overleg te voeren over het streefcijfer voor vrouwen in topfuncties. In algemene zin is 30% een goed streefcijfer, maar maatwerk is hierbij van belang.
Is er een stijging in het aantal vrouwelijke hoogleraren waar te nemen na de invoering van de verplichte «gender awareness training» voor bestuurders, universitair (hoofd)docenten en hoogleraren? Zo ja, wat is het verschil na de invoering? Zo niet, waarom heeft deze verplichting niets opgeleverd?
Er is geen verplichte «gender awareness training» voor bestuurders, universitair (hoofd)docenten en hoogleraren. Het aandeel vrouwen onder de hoogleraren neemt jaarlijks toe en is sinds 2001 verdubbeld: van 7,2% in 2001 tot 14,8% in 2012.
Deelt u de mening dat het streefcijfer van 30% vrouwen in topfuncties in 2016 ook zou moeten gelden voor universiteiten en hogescholen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u hierover in overleg met universiteiten en hogescholen? Zo niet, waarom zou het streefcijfer niet bij universiteiten en hogescholen ingevoerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Zou de uitwerking van het streefcijfer 30% bij universiteiten en hogescholen meegenomen kunnen worden in de monitoring van vrouwen in topfuncties?
Zie antwoord vraag 5.
Welke cijfers zijn er bekend over vrouwen in topfuncties in alle onderwijssectoren?
Het percentage vrouwen in managementfuncties bedraagt in 2011 in het primair onderwijs 43,1%, in het voortgezet onderwijs 25,4% en in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie 34,3% (CAOP/Stamos).
Het percentage vrouwen in de bovenste 10% inkomensfuncties bedraagt in 2011 in het hoger beroepsonderwijs 34% en in het wetenschappelijk onderwijs 17% (CAOP/Kosmos).