Het bericht dat de Consumentenbond het getreuzel contractering door zorgverzekeraars zat is |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Consumentenbond het getreuzel contractering door zorgverzekeraars zat is?1
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders maken jaarlijks via de contractering afspraken over de te leveren zorg en de budgetten daarvoor. De inspanningen daarbij zijn erop gericht dat de zorgverzekeraar aan de zorgplicht kan voldoen en dat de zorg die geleverd wordt kwalitatief goed is en doelmatig geleverd wordt.
Ik betreur het dat in de media het beeld naar voren komt dat er sprake is van getreuzel. Mijn ervaring is dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars juist heel hard aan het werk zijn om gezamenlijk tot goede afspraken te komen in het belang van de patiënt.
Bent u het ermee eens dat het feit dat het contracteringsproces voor het zoveelste jaar op rij niet op tijd af is, duidelijk maakt dat de huidige inzet om het proces te verbeteren onvoldoende is?
Het tijdig afronden van de contractering vraagt stevige inspanning van zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars. In het Integraal Zorg Akkoord (IZA) is afgesproken om de komende jaren het contracteerproces zodanig te verbeteren dat er ruim voor het einde van het jaar duidelijkheid is voor verzekerden welke zorg wel en niet gecontracteerd is. Partijen zetten hier met een breed verbetertraject volop op in. Het doel van partijen is om het contracteerproces steeds meer voorafgaand aan 12 november (de start van het overstapseizoen) te organiseren. Dit vraagt echter een verandering van de contractering, het contracteerproces en de contracteercultuur en vraagt daarmee veel inspanning van zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders.
Herinnert u zich deze uitspraak: «Het is al even benoemd, maar het voorgaande contracteringsjaar was om verschillende redenen bijzonder. Het ging om het afsluiten van het Integraal Zorgakkoord (IZA) in september, om inflatie, om hoge energiekosten et cetera», die u deed tijdens het commissiedebat over het Zorgverzekeringsstelsel afgelopen juni? Bent u het ermee eens dat deze redenen dit jaar geen excuus meer kunnen zijn voor de vertraging, aangezien zorgverzekeraars zich hierop inmiddels zouden kunnen hebben voorbereid?2
In het voorjaar van 2023 hebben de IZA-partijen gezamenlijk gereflecteerd op het contracteerseizoen 2023 en met elkaar vooruitgeblikt hoe de contractering en het contracteerproces verder te verbeteren. Het contracteerproces 2023 kwam inderdaad later op gang dan andere jaren omdat er onzekerheden waren. De IZA-partijen hebben toen de ambitie uitgesproken om het komende contracteerseizoen te verbeteren. Daarnaast hebben de IZA-partijen de ambitie uitgesproken om stappen te zetten naar een nieuwe contracteercultuur en -werkwijzen. Ik ben ervan overtuigd dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders handelen naar deze afspraken en dit in de contractering voor 2024 hebben meegenomen. Er zijn op dit moment ook (nog) geen signalen dat de contractering over de hele linie in een specifieke sector of bij een specifieke zorgverzekeraars vertraagd is.
Bent u tevreden als u kijkt naar de huidige berichtgeving, aangezien u in het debat over het Zorgverzekeringsstelsel aangaf dat u tevreden bent «als voor verzekerden duidelijk is of een zorgaanbieder gecontracteerd is of niet, zodat ze beter geïnformeerd een polis kunnen kiezen»?
Op dit moment zijn er geen brede signalen die erop duiden dat de zorgcontractering met het oog op 2024 moeizaam verloopt. Wel kan het zijn dat nog niet met alle individuele zorgaanbieders een contract is afgesloten. Om te zorgen dat voor de verzekerden duidelijk is wat de consequenties hiervan zijn is ingezet op het verbeteren van de informatievoorziening aan verzekerden. Zorgverzekeraars hechten belang aan eenduidige en uniforme communicatie naar verzekerden. Alle zorgverzekeraars hanteren nu daarom dezelfde definities om de contracteerstatus weer te geven aan de hand van vijf kernboodschappen, zodat duidelijk is in hoeverre er al een contract is afgesloten en wat de mogelijke financiële consequenties zijn:
Tijdens het komende overstapseizoen voert ZN een onderzoek uit om na te gaan of de teksten ook de gewenste duidelijkheid hebben opgeleverd bij verzekerden en zo niet, wat er dan verder verbeterd moet worden, ten einde de verzekerde goed te informeren, zodat deze een weloverwogen keuze kan maken tijdens het overstapseizoen.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de contractering dit jaar wel is afgerond voor 1 januari 2024, zodat mensen weten waar ze aan toe zijn op het moment dat zij hun zorgverzekering voor het nieuwe jaar afsluiten?
Voor het contracteerseizoen 2024 ga ik geen aanvullende maatregelen nemen. Interveniëren in het onderhandelingsproces acht ik niet nodig en is ook niet wenselijk. Door te veel druk te zetten kan er onwenselijke spanning komen te ontstaan op een evenwichtige onderhandelpositie van zowel de zorgverzekeraar als de zorgaanbieder. Met als mogelijk gevolg slechtere onderhandeluitkomsten van de contractering in termen van betaalbaarheid, kwaliteit en de veranderopgaven zoals beschreven in het IZA.
Na afloop van het jaar ga ik wel het contracteerseizoen 2024 evalueren om te bezien of er nog verbeteringen nodig zijn voor het contracteerseizoen 2025.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de contractering volgend jaar wel is afgerond voor 12 november 2024?
Begin 2024 gaan de IZA-partijen gezamenlijk met de NZa het contracteerseizoen 2024 evalueren. Indien nodig worden naar aanleiding hiervan aanvullende afspraken gemaakt voor het contracteerseizoen 2025. De Tweede Kamer wordt hierover in het voorjaar 2024 geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat verzekerden niet de dupe moeten zijn van de vertraging in de onderhandelingen tussen verzekeraars en zorgaanbieders? Zo ja, zouden verzekerden dan niet het recht moeten worden geven op vergoeding van zorgaanbieders die het afgelopen jaar ook vergoed werden, als de contractering niet op tijd af is?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 en 2 aangeven wordt er door zorgaanbieders en zorgverzekeraars volop ingezet op het afronden van de contracten voor 2024. Naast het verbeteren van het contracteerproces is het afgelopen jaar ook ingezet op het verbeteren van de informatievoorziening aan verzekerden. Tijdens het komende overstapseizoen voert ZN een onderzoek uit om na te gaan of de teksten ook de gewenste duidelijkheid hebben opgeleverd bij verzekerden en zo niet, wat er dan verder verbeterd moet worden.
De oproep van de Israëlische regering om 300.000 militaire reservisten deel te laten nemen aan de lopende vijandelijkheden, met name in de Gazastrook |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de Israëlische regering op 9 oktober 2023 de oproep heeft goedgekeurd voor 300.000 militaire reservisten om deel te nemen aan de lopende vijandelijkheden, met name in de Gazastrook?1
Ja.
Klopt het dat ook burgers die zich in Nederland bevinden, zijn opgeroepen om als reservist, vrijwilliger of anderszins werkzaamheden te verrichten voor de Israëlische strijdkrachten?2, 3, 4, 5
Nederlandse burgers mogen in een vreemde krijgsdienst treden, tenzij ze militair zijn in Nederland of wanneer Nederland in gewapend conflict zou zijn met het land in kwestie. Voor militairen geldt dat een machtiging (formele goedkeuring) van de Minister van Defensie nodig is om toe te mogen treden tot een vreemde krijgsdienst. Er zijn op dit moment geen militairen bekend die toestemming hebben gevraagd. Nederlandse burgers actief in het Israëlische leger blijven onder het Nederlandse strafrecht vallen, alsook onder de nationale wet- en regelgeving van Israël. Het is het kabinet niet bekend hoeveel Nederlanders momenteel actief zijn in het Israëlische leger noch hoeveel recentelijk zijn opgeroepen of afgereisd.
Zijn er burgers met de Nederlandse nationaliteit opgeroepen om als reservist, vrijwilliger of anderszins werkzaamheden te verrichten voor de Israëlische strijdkrachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Nederlandse burgers bevinden zich momenteel in Israël en bezet Palestijns gebied? Hoeveel van hen bevinden zich in Israël zelf? Hoeveel van hen zijn er op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en hoeveel van hen hebben daar hun gebruikelijke verblijfplaats? Hoeveel van hen bevinden zich momenteel in de Gazastrook?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen exacte informatie over de aantallen Nederlanders die zich in het buitenland bevinden. Er is namelijk geen registratieplicht voor Nederlanders in het buitenland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken roept Nederlanders in Israël en de Palestijnse Gebieden – die dat nog niet hebben gedaan – op zich te registreren bij de Informatieservice van Buitenlandse Zaken. Hierdoor weet het Ministerie van Buitenlandse Zaken beter hoeveel personen er in deze gebieden zijn en hoe hen te bereiken indien dat nodig is. Sinds 7 oktober heeft Nederland meerdere repatriëringen vanuit Israël en Gaza (via Egypte) uitgevoerd. Nederland staat op dit moment vrijwel dagelijks in contact met nog 15 Nederlanders, inclusief hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders in Gaza. Het Kabinet blijft zich actief inspannen opdat zij Gaza zo snel mogelijk kunnen verlaten.
Hoeveel Nederlandse burgers dienen momenteel, doen vrijwilligerswerk bij, of zijn anderszins actief voor de Israëlische strijdkrachten (IDF), inclusief als reservisten?
Het is het kabinet niet bekend hoeveel Nederlanders momenteel actief zijn voor de Israëlische strijdkrachten noch hoeveel recentelijk zijn opgeroepen of afgereisd. Er zijn dus geen adviezen gegeven over mogelijke juridische gevolgen van dienst of vrijwilligerswerk. Zie antwoord vraag 2 en 3.
Heeft de Nederlandse overheid adviezen gegeven aan Nederlandse burgers die mogelijk dienen of vrijwilligerswerk doen bij de IDF over de mogelijke juridische gevolgen en individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid die zouden voortvloeien uit hun daden of nalatigheden voortvloeiende uit hun dienst of vrijwilligerswerk, gezien de aanwijzingen van grootschalige schendingen van het internationaal humanitair recht (IHL) door Israëlische troepen in de Gazastrook?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat het verboden is iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd te werven?
Artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht stelt het werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd strafbaar. Van werven is onder andere sprake in geval van benaderen, bespelen, beïnvloeden of anderszins overreden van personen om in vreemde krijgsdienst te treden of zich aan te sluiten bij een gewapende groepering. Zie hiervoor ook Kamerstukken II 2002/03, 28 463, nr. 8, p. 4, en Kamerstukken II 2003/04 28 643, nr. 10, pp. 11–16. Het oproepen van reservisten veronderstelt echter enige voorafgaande en dus al bestaande vorm van dienstbetrekking of arbeidsrelatie tussen de reservist en de krijgsmacht in kwestie. Dergelijke oproeping van reservisten is dus geen werving in de zin van voornoemd delict. Ten aanzien van buitenlandse dienstplicht, voor zover van toepassing, geldt eveneens dat dit niet onder deze delictsomschrijving valt. Een dienstplichtige wordt immers niet geworven maar daartoe verplicht.
Kan de Israëlische oproep worden beschouwd als het werven voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de Ministers bekend met het feit dat de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) van de Europese Unie het geweld, gepleegd door kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden, omschrijft als terrorisme?6
Ja.
Delen de Ministers de mening van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Het toenemend kolonistengeweld op de Westelijke Jordaanoever moet stoppen. Daartoe heeft Nederland tijdens de open sessie van de VN-Veiligheidsraad ook opgeroepen. Ook heeft het de jaarlijkse VN-resolutie inzake Israëlische nederzettingen gesteund waarin geweld, vernielingen, provocaties en opruiing door kolonisten wordt veroordeeld. De aanwezigheid van de nederzettingen en de kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden is een schending van het bezettingsrecht. Op Israël rust de (internationaal-)rechtelijke plicht om geweldsgebruik door zowel kolonisten als Israëlisch overheidspersoneel zoveel mogelijk te voorkomen en hiertegen handhavend op te treden. Nederland zal hiertoe blijven oproepen, zoals het altijd heeft gedaan. In het gesprek met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken is dit expliciet naar voren gebracht, tijdens het bezoek van Minister Bruins Slot aan Israël en de Palestijnse Gebieden.
Zijn de Ministers van mening dat het door kolonisten tegen de Palestijnse bevolking gerichte geweld op basis van de definitie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid als terrorisme kan worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?7, 8, 9, 10
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel burgers met de Nederlandse nationaliteit verblijven in de Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten dat AEB (Amsterdams afvalverwerkingsbedrijf) door de gemeente Amsterdam opnieuw in de verkoop is gezet’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hoe groot is de overcapaciteit bij Nederlandse afvalenergiecentrales momenteel precies als het verschil tussen de import en export van brandbare afvalstromen wordt afgezet tegen de totale hoeveelheid verwerkt afval in Nederlandse afvalenergiecentrales uitgedrukt in tonnen en een percentage?1
Voor de beantwoording van deze vraag wordt overcapaciteit gedefinieerd als de capaciteit die overblijft als de totale hoeveelheid afval die is verbrand door Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties, wordt vergeleken met het totaal aan brandbaar afval dat in Nederland wordt geproduceerd. Dit is dus inclusief het brandbaar afval dat niet in Nederland wordt verwerkt maar naar buitenlandse afvalverbrandingsinstallaties wordt geëxporteerd, maar exclusief het afval dat wordt geïmporteerd om hier te verbranden. Voor het bepalen van de export van brandbaar afval vanuit Nederland wordt hier alleen uitgegaan van export naar afvalverbrandingsinstallaties en niet van export naar andersoortige afvalverbrandingslocaties, zoals cementovens, biomassacentrales en draaitrommelovens. Dat betreft in het algemeen een ander type afval qua samenstelling.
De totale vergunde capaciteit van de Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties is 8.254 kiloton. In 2021, het meest recente jaar waarvoor deze data beschikbaar zijn, werd in deze installaties in totaal 7.504 kiloton afval verwerkt. Daarvan was 6.387 kiloton afkomstig uit Nederland zelf en werd 1.117 kiloton afval geïmporteerd uit het buitenland.2 Er werd voor 317 kiloton Nederlandse brandbaar afval geëxporteerd naar buitenlandse afvalverbrandingsinstallaties.3
De overcapaciteit, zoals gedefinieerd voor de beantwoording van deze vraag, is dan 7.504 kiloton minus 6.387 kiloton, plus de 317 kiloton die momenteel geëxporteerd wordt, wat resulteert in 800 kiloton op jaarbasis (10,7% van het totaal bij afvalverbrandingsinstallaties verwerkte afval). De verwachting is dat het aanbod van Nederlands brandbaar afval de komende jaren verder zal dalen door de transitie naar de circulaire economie, waardoor de overcapaciteit ook verder zal toenemen.
Uit hoeveel verbrandingslijnen bestaat het AEB en hoeveel verbrandingscapaciteit heeft elke afzonderlijke lijn?
De afvalverbrandingsinstallatie van AEB bestaat uit twee delen die afzonderlijk van elkaar kunnen opereren, te weten de «Afval Energie Centrale» (AEB AEC) en de «Hoog Rendement Centrale» (AEB HRC). De AEC bestaat uit vier afzonderlijke verbrandingslijnen die elk een capaciteit hebben van ongeveer 213 kiloton op jaarbasis. De HRC bestaat uit twee afzonderlijke verbrandingslijnen, met elk een capaciteit van ongeveer 250 kiloton.4
Met het sluiten van hoeveel van deze lijnen bij AEB zou de Nederlandse overcapaciteit momenteel weer opgelost zijn?
Op basis van de berekende overcapaciteit in het antwoord op vraag 1 is er met het sluiten van de AEB AEC in theoretische zin geen overcapaciteit meer. Als het deel AEB HRC gesloten zou worden, moeten er nog één of twee lijnen bij AEB AEC gesloten worden wil er geen overcapaciteit meer zijn. Echter, het abrupt sluiten van lijnen heeft gevolgen voor de energielevering in de regio. AEB is de belangrijkste leverancier van warmte voor het warmtenetwerk van Amsterdam Noord en West. Ook vervult AEB een belangrijke rol in het verwerken van gevaarlijk afval in Nederland. Die capaciteit is landelijk gezien al zeer beperkt en voor de verwerking ervan is Nederland momenteel in grote mate afhankelijk van het buitenland. Tot slot moet bij afbouw van verbrandingscapaciteit ook rekening worden gehouden met het in stand houden van voldoende capaciteit om eventueel in te kunnen zetten voor het geval een grote calamiteit bij een AVI plaatsvindt (denk bijvoorbeeld aan de brand die september jl. bij afvalverwerker AVR Rozenburg woedde). Kortom, het verminderen van verbrandingscapaciteit ziet de Rijksoverheid als een geleidelijk proces waarbij mitigerende maatregelen worden getroffen voor de beschreven gevolgen.
Begrijp ik goed dat de reservering van € 222 miljoen in het Klimaatfonds toch kan worden aangewend voor de afbouw van verbrandingscapaciteit?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven,5 kan de reservering worden aangewend voor maatregelen die leiden tot een hoogwaardige verwerking van afval en dan specifiek recycling. De middelen zijn dus bedoeld voor een investering. Vanuit het oogpunt van circulaire economie is het echter van belang dat ook het afbouwen van verbrandingslijnen onderdeel is van de bredere afspraken waar die investering deel van uitmaakt. De huidige aanpak ziet echter niet toe op het sec financieel compenseren van een bedrijf met middelen uit het Klimaatfonds voor het afbouwen van een verbrandingslijn.
Bent u bereid via maatwerkafspraken met gemeente Amsterdam – die aangekondigd heeft AEB te koop te zullen zetten – één of meerdere lijnen van AEB te sluiten zodat AEB als bedrijf niet gesloten hoeft te worden en nog steeds verkocht kan worden, maar zodat uw beleidsintentie (om de Nederlandse verbrandingscapaciteit aan te laten sluiten bij de hoeveelheid binnenlands geproduceerd restafval) uitgevoerd kan worden? Zo nee, graag een uitvoerige uitleg waarom deze capaciteit van een publieke organisatie niet uit de markt gehaald kan worden?
Momenteel ben ik bezig met het opstellen van een toekomstbeeld voor afvalverbranding in Nederland richting 2030 en 2050, en een routekaart waarin wordt ingegaan op de keuzes die gemaakt moeten worden om het geschetste toekomstbeeld te realiseren. Op basis daarvan wordt bezien of er maatwerkgesprekken met afvalverbrandende bedrijven kunnen worden aangegaan. Afbouw van verbrandingscapaciteit zou daar onderdeel van kunnen zijn.
En kunt u precies aangeven wat er bedoeld wordt met de duiding dat de € 222 miljoen voor afvalenergiecentrales uit het Klimaatfonds ook aangewend kan worden voor de afbouw van verbrandingscapaciteit?
Deze reservering kan worden aangewend voor maatregelen die leiden tot een hoogwaardige verwerking van afval en dan specifiek recycling. De middelen zijn dus bedoeld voor een investering. Afbouw van verbrandingscapaciteit zou onderdeel kunnen zijn van afspraken over dergelijke investeringen. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven op welke aspecten dit naar uw mening toch niet duurzaam is?
De circulaire economie beoogt het efficiënt en effectief inzetten van grondstoffen. Het vernietigen van materialen die we op een andere manier nog kunnen inzetten past hier niet bij. Afbouwen van onze afvalverbrandingscapaciteit kan, zoals eerder aangegeven, onderdeel zijn van de maatwerkafspraken.
Welke mogelijkheden ziet u in dat geval wel voor bedrijven als AEB om in aanmerking te komen voor gelden uit de € 222 miljoen reservering voor afvalenergiecentrales uit het Klimaatfonds?
Dan kunt u denken aan het opschalen van sorteer- en scheidingscapaciteit bij afvalverbranders, of het opzetten van recyclingcapaciteit als alternatief voor afvalverbranding. Dit alles onder de voorwaarden dat het reguliere subsidie-instrumentarium (SDE++, VEKI, DEI en NIKI) hier niet toereikend voor is en er sprake is van additionele CO2-reductie bij het bedrijf. Bovendien kan ook het moderniseren van de rookgasreinigingsinstallaties en het terugdringen van de stikstofuitstoot onderdeel uitmaken van de afspraken.
Het niet doorgaan van amateur wielrenwedstrijden |
|
Harmen Krul (CDA), Inge van Dijk (CDA), Bart van den Brink (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de column van de heer Zonneveld in het Algemeen Dagblad?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van de column van de heer Zonneveld in het Algemeen Dagblad. Ik ben bekend met het feit dat de politie motoragenten veelal moet inzetten voor andere taken zoals het begeleiden, beveiligen, bewaken en beschermen van personen. Hierdoor kunnen substantieel minder motoragenten worden ingezet voor de begeleiding van wielerwedstrijden. Dit vind ik, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport, erg spijtig.
Verder wil ik benoemen dat ik de oplossingsgerichtheid van de wielersector erg waardeer. De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie. Om vanuit het perspectief van de veiligheid de wensen van de organisatoren en de mogelijkheden van de politie op elkaar te laten aansluiten is de afgelopen jaren regelmatig contact tussen de organisatoren en de politie. Er worden op nationaal, regionaal en lokaal niveau gezamenlijk afspraken gemaakt en soms wordt een parcours aangepast om de wedstrijden toch op een veilige manier door te kunnen laten gaan met minder politie-inzet.
Herinnert u zich de aangenomen motie waarin de regering verzocht werd samen met de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) praktische problemen rond de inzet van vrijwillige burgermotorrijders op te lossen en tevens voor het eind van het jaar met een oplossing te komen waarbij zo spoedig mogelijk vrijwillige burgermotorrijders ingezet kunnen worden bij wielerkoersen?2
Ja. In de motie3 wordt de regering opgeroepen om samen met de KNWU praktische problemen rond de inzet van (vrijwillige) burgermotorrijders op te lossen die rijdend aanwijzingen zouden kunnen geven. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat doen wij wat vanuit onze rol mogelijk en gepast is om bij te dragen aan het oplossen van de problematiek omtrent de inzet van motoragenten bij wielerwedstrijden. Daarbij staat veiligheid altijd voorop. Zoals uw motie verzoekt, heb ik hierover regelmatig contact met de KNWU.
Naast bovengenoemde motie is er nog een motie omtrent deze problematiek4. In het kader van beide moties wordt momenteel een pilot uitgevoerd. In overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat heb ik de opdracht gegeven aan Antea Group om te onderzoeken op welke manier wielerwedstrijden op een verkeersveilige manier plaats kunnen vinden met een verminderde politie-inzet. In augustus 2023 is Antea Group gestart met het interviewen van betrokken partijen, zoals de KNWU, de politie en vrijwillige burgermotorrijders. Daarnaast heeft Antea Group wielerwedstrijden in het parcours bijgewoond om zo een beeld te krijgen van de te onderzoeken situatie. Omdat er momenteel geen wielerwedstrijden georganiseerd worden, zal het onderzoek pas vervolgd worden in 2024.
Herinnert u zich dat u heeft toegezegd de Kamer hierover voor het wetgevingsoverleg Sport (dat op 20 november 2023 zou plaatsvinden) zou informeren over de voortgang van de gesprekken over een oplossing voor de verminderde politie-inzet bij wielerwedstrijden? Wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten?3
De uitkomsten van het bovengenoemde onderzoek verwacht ik in de zomer van 2024. Ik ben voornemens het rapport en de inzichten die mijn collega’s van Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben opgedaan met mogelijke vervolgstappen met u te delen.
Beseft u dat dit een dossier is dat al vele jaren speelt, aangezien de politie al in 2018 heeft aangegeven mogelijk geen capaciteit meer te hebben voor de begeleiding van amateur wielerwedstrijden? Beseft u dat een mogelijke oplossing voor het probleem – de inzet van burger-motards – in omliggende landen al lange tijd wordt ingezet?
Ja, daarvan ben ik me bewust. In Nederland worden ook al burger motorverkeersregelaars in beperkte mate ingezet, onder toeziend oog van de politie. De wielerrondes die in het voorjaar mogelijk als pilot zullen fungeren zijn nog niet bekend. Hierover worden de gesprekken nog gevoerd. Het onderzoek van Antea Group is erop gericht om te onderzoeken of een uitbreiding van de rol van burger motorverkeersregelaars mogelijk en wenselijk is. Volledigheidshalve zij hierbij opgemerkt dat de wet- en regelgeving in de buurlanden heel anders ingekleed is.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is als amateur wielerwedstrijden in de nabije toekomst alleen nog maar op een afgesloten terrein (bijvoorbeeld volledig afgezette «rondjes om de kerk»; koersen op het afgezette VAM-terrein in Drenthe) kunnen plaatsvinden? Deelt u ook de mening dat het onverteerbaar is als dit het gevolg is van te lang uitstellen door de overheid van het verkennen van de mogelijkheid om burger-motards in te zetten?
Ik kan dit niet helaas voorkomen. Motoragenten zijn in veel gevallen nodig om de wielerwedstrijden te begeleiden en daarmee veiligheid te waarborgen. Op dit moment is slechts een beperkte capaciteit bij de politie hiervoor. Dus als dat betekent dat sommige evenementen niet plaats kunnen vinden of in een andere vorm, omdat het niet op een veilige manier kan, dan is dat zeer spijtig en ook begrijpelijk.
Op dit moment wachten de betrokken ministeries het onderzoek van Antea Group af. Het doel is dat de uitkomsten van het onderzoekinzichten geven in de vraag of en zo ja hoe vrijwillige burgermotorrijders op een veilige manier in kunnen worden gezet bij wielerwedstrijden, ter vervanging van politie.
Klopt het dat er mogelijkheden zijn om in het kader van een proefproject de benodigde tijdelijke ontheffingen te kunnen verlenen voor eventuele pilots met burger-motards bij wielerrondes? Zo nee, waarom niet?
Om een tijdelijk experiment uit te voeren onder de wegenverkeerswet is naast een wetswijziging ook een algemene maatregel van bestuur (AMvB) nodig, waarin het specifieke experiment wordt opgenomen. Een dergelijke AMvB kost gemiddeld een jaar aan voorbereidingstijd (naast de gemiddelde twee jaar voorbereidingstijd voor een wetswijziging). Daarom wordt gekeken om binnen de huidige kaders van een wielerwedstrijd toch een pilot te kunnen doen die voldoende inzicht geeft in de mogelijke inzet van burger motorverkeersregelaars.
Zijn er inmiddels wielerrondes van de KNWU aangewezen als pilot voor het werken met burger-motards? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wielerrondes zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u de komende jaren voorkomen dat nog meer evenementen, wielerkoersen, maar ook heel veel goede-doelenevenementen, zullen moeten worden afgezegd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van het (verkennen van) het wijzigen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) om de inzet van burger-motards mogelijk te maken?
De uitkomsten van het onderzoek van Antea Group kunnen een aanleiding zijn om verder te kijken naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden. Veiligheid staat voorop, dus is het zaak om eerst de uitkomsten van het onderzoek af te wachten.
Klopt het dat burger-motards thans – noodgedwongen – formeel op basis van artikel 58a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) op moeten treden als (bevoegde) evenementenverkeersregelaars (waarbij zij vanaf de motor dus geen aanwijzingen mogen geven aan het overige verkeer)? Is het als alternatief van het wijzigen van het RVV 1990 ook mogelijk om in artikel 58a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), een vierde soort verkeersregelaar toe te voegen, namelijk de motor-verkeersregelaar, zodat aan die categorie aparte voorwaarden kunnen worden gesteld en bevoegdheden worden toegekend?
Momenteel wordt onderzocht of en hoe burger motorverkeersregelaars verkeersveilig op een veilige manier kunnen worden ingezet, ter vervanging van motoragenten. Het rijdend aanwijzingen kunnen geven wordt daarbij ook onderzocht. Het is namelijk vanzelfsprekend gevaarlijk om rijdend aanwijzingen te geven vanaf een motorfiets waarbij in het geval van een wielerkoers ook nog eens harder wordt gereden dan normaal.
In algemene zin wordt het kader van de Wegenverkeerswet 1994 toegepast voor een wielerwedstrijd. Deze schrijft in artikel 10 voor dat er geen wedstrijden op de openbare weg mogen worden gehouden. Artikel 148 biedt hiervoor een uitzonderingsgrond. Het klopt dat burger motorverkeersregelaars geen wettelijke mogelijkheden hebben om rijdend aanwijzingen te geven. Anderzijds gebeuren er tijdens de koers veel verkeersovertredingen. Denk aan het harder rijden dan de maximumsnelheid, rechts inhalen en over zebrapaden rijden; deze zijn net zo goed als het rijdend aanwijzingen geven niet geregeld. Tegelijkertijd accepteren we deze overtredingen wel omdat ze onder toezicht van de politie, met toestemming van het bevoegd gezag, plaatsvinden. Naar deze gedoogsituatie is eerder onderzoek gedaan door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Waarover de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mede namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, heeft laten weten dat uit het onderzoek blijkt dat deze gedoogsituatie geen gevolgen voor de verkeersveiligheid of voor de renners heeft, zolang de koers wordt beveiligd of de wegen zijn afgesloten6.
We wachten nu eerst de uitkomsten van het lopende onderzoek van Antea Group af. Zoals beschreven bij de beantwoording van vraag 9, kunnen de uitkomsten van het onderzoek een aanleiding zijn om verder te kijken naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden. Waarbij uiteraard ook de uitkomsten van de eerder onderzoeken worden meegenomen7.
Dreigende huisuitzettingen van weeskinderen |
|
Caroline van der Plas (BBB), Daniel Koerhuis (VVD), Pieter Grinwis (CU), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de dreigende huisuitzetting van ten minste vijf weeskinderen uit hun sociale huurwoningen, nog voordat de Wet huurbescherming weeskinderen in werking treedt?
Ja.
Deelt u de verontwaardiging van de indieners van de Wet huurbescherming weeskinderen dat deze huisuitzettingen dreigen?
Ik deel dat jongvolwassenen die wees worden in hun kwetsbare situatie beschermd moeten worden en dat niemand in deze situatie op straat mag komen te staan. Ik deel ook dat het wenselijk is dat corporaties nu al in de geest van de wet handelen. Op dit moment hebben we voor de invulling van de huurbescherming van weeskinderen in huurwoningen de in 2021 afgesproken gedragscode. De huurbescherming die voortkomt uit de Wet huurbescherming weeskinderen gaat in na inwerkingtreding, waarbij ik ernaar streef dat dit op 1 januari 2024 zal zijn. De gevallen waarbij jongvolwassenen in de afgelopen maanden wees zijn geworden bevinden zich tussen deze twee regimes in. Dat neemt niet weg dat het van corporaties verwacht mag worden dat zij nu al in de geest van de wet handelen. Ik ben dan ook verheugd dat Aedes haar leden adviseert om dat te doen.
Deelt u de mening dat de betreffende corporaties volledig voorbij gaan aan de geest van de genoemde wet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze dreigende huisuitzetting koste wat het kost voorkomen dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe spant u zich in om dreigende huisuitzetting van deze weeskinderen te voorkomen?
Ik heb nauw contact met Aedes om in de genoemde situaties te zorgen voor een passende oplossing in de geest van de Wet huurbescherming weeskinderen.
Bent u bereid om de betreffende corporaties op indringende wijze duidelijk te maken dat hun handelwijze zeer laakbaar is en dat zij hiermee volledig voorbijgaan aan de bedoelingen van de wetgever?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om de betreffende corporaties te houden aan de strekking van de Wet huurbescherming weeskinderen?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer treedt de Wet huurbescherming weeskinderen in werking? Is het mogelijk deze onverwijld in werking te laten treden? Welke mogelijkheden ziet u om de inwerkingtreding van de Wet huurbescherming weeskinderen te bespoedigen?
Het wetsvoorstel Huurbescherming jongvolwassen wezen met het voorstel tot bekrachtiging zal ik zo snel mogelijk aan de ministerraad voorleggen. Ik streef naar een inwerkingtreding per 1 januari 2024.
Kunt u, vanwege de dreigende huisuitzettingen, deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Klimaatstress onder jongeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u nader toelichten hoe het kabinet van plan is de participatie van jongeren in het klimaatbeleid te vergroten, afgezien van het verlagen van de leeftijdsgrens voor deelnemers aan het Burgerforum Klimaat? Zijn er concrete initiatieven in ontwikkeling om de stem van jongeren te versterken in het besluitvormingsproces?
Tijdens het Kamerdebat over de instelling van het Burgerforum Klimaatbeleid1 heb ik toegezegd in overleg met de jongeren naar extra participatiemogelijkheden te kijken. Er zal daarom op korte termijn in samenwerking met het Nationaal Klimaatplatform (NKP) een bijeenkomst met jongeren georganiseerd worden waarin de kansen en belemmeringen voor meer en betere participatie geïnventariseerd worden. Ook zal samen met het NKP een consulatie van jongeren worden georganiseerd over het Klimaatplan 2024. Verder komt er in 2024 een speciale jongerenversie van de nieuwe klimaatcampagne. Deze versie zal in nauwe afstemming met jongeren en rekening houdend met het kritisch oordeel van deze doelgroep worden ontwikkeld.
Uit uw beantwoording blijkt dat er in het recente onderzoek geen verband is gevonden tussen geïnternaliseerde zorgen over het klimaat en de psychische gezondheid van jongeren, kunt u meer inzicht geven in hoe het kabinet deze specifieke kwestie blijft monitoren en hoe het reageert op eventuele veranderingen in deze dynamiek?
Het Ministerie van VWS heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd de gezondheidseffecten van klimaatverandering en de samenhang daartussen te onderzoeken. Als eerste stap daarin heeft het RIVM een plan van aanpak opgesteld2. Dit plan van aanpak maakt duidelijk op welke gebieden kennis ontbreekt over klimaatverandering en de gezondheidseffecten. Het beschrijft de onderzoeksvragen die nodig zijn om bij te dragen aan een integrale analyse van huidige en toekomstige gezondheidsrisico’s van klimaatverandering. Het onderzoek gaat vooral over de lichamelijke effecten van klimaatverandering, maar heeft voor het eerst ook aandacht voor mentale effecten. Voor het Ministerie van VWS is meer kennis van belang om de eigen beleidsprioriteiten in de toekomst beter te kunnen bepalen.
Het kabinet heeft speciale aandacht voor het verbeteren van de mentale gezondheid van jongeren. We zetten in op het versterken van mentale weerbaarheid en het bieden van laagdrempelige ondersteuning met de aanpak «Mentale gezondheid van ons allemaal»3. De recente cijfers over de mentale gezondheid van jongeren benadrukken het belang van de aanpak. Volgend jaar zal de aanpak worden doorontwikkeld. De aanpak is opgesteld samen met jongeren en zij zullen ook in de doorontwikkeling weer nauw betrokken worden. In de gesprekken die hierover worden gevoerd met jongeren zal het onderwerp klimaatstress worden meegenomen.
In hoeverre wordt er rekening gehouden met de langetermijneffecten van klimaatstress op de mentale gezondheid van jongeren bij het vormgeven van het beleid? Zijn er specifieke strategieën om proactief om te gaan met mogelijke toekomstige uitdagingen op dit gebied?
De kabinetsaanpak «Mentale gezondheid van ons allemaal» is gericht op het versterken van mentale weerbaarheid. Door in te zetten op een veerkrachtige samenleving, willen we mensen in staat stellen om goed om te kunnen gaan met uitdagingen in het leven. Door in gesprek te blijven met jongeren over hun leefwereld blijven we proactief omgaan met toekomstige uitdagingen. Klimaatstress zal ook tijdens de halfjaarlijkse gesprekken die ik voer met klimaatjongeren4 op de agenda worden gezet. Zie ook antwoord 2.
In uw beantwoording benadrukt u dat jongeren meer stress ervaren als ze het gevoel hebben dat de overheid niet voldoende doet tegen klimaatverandering. Kunt u concreet aangeven welke maatregelen het kabinet neemt om aan deze zorgen tegemoet te komen en het vertrouwen van jongeren in het klimaatbeleid te versterken? Bent u niet van mening dat er hier sprake is van een selffulfilling prophecy, aangezien de klimaatstress onder jongeren niet heeft kunnen ontstaan zonder de alarmistische berichtgeving over klimaatverandering door de overheid en in de media?
Met de doelen uit de Klimaatwet en de maatregelen uit het beleidsprogramma Klimaat is er een volwaardig pakket ontwikkeld waarmee de afgesproken klimaatdoelen binnen bereik komen. Dit pakket richt zich alle actoren, zowel burgers, bedrijven als overheden. Een dergelijk appèl op breed nationaal draagvlak en medewerking draagt bij aan het vertrouwen van jongeren in het huidige klimaatbeleid en in hun eigen toekomst. Van de in de vraagstelling veronderstelde alarmistische berichtgeving van de zijde van de overheid is geen sprake. Het is ook bekend uit sociaal wetenschappelijk onderzoek5 dat het opwekken van angstgevoelens om een boodschap over te brengen contraproductief werkt. Feitelijke informatie was en is het fundament voor overheidscommunicatie.
Kunt u meer inzicht verschaffen in de verwachte impact van de publiekscampagne «Zet ook de Knop Om», op het verminderen van klimaatstress onder jongeren? Hoe wordt het succes van deze campagne gemeten en welke indicatoren worden hierbij gehanteerd?
Als onderdeel van de campagne «Zet ook de Knop Om», wordt momenteel ook een jongerencampagne in overleg met jongeren zelf ontwikkeld. Daarbij zullen ook de doelen en gewenste effecten worden vastgelegd. Pas als het campagneconcept gereed is kan iets gezegd worden over de beoogde resultaten of impact. Voor het meten van de uiteindelijke resultaten van deze campagne zal worden gebruik gemaakt van het standaard instrumentarium waarmee alle campagnes van de rijksoverheid worden gemonitord en beoordeeld.
Vreest u niet dat een intensievere inzet op klimaatverandering, een actievere externe communicatie en het voorschrijven van een bepaalde leefstijl het risico met zich meebrengt dat dit de klimaatstress onder jongeren juist vergroot? Erkent u dat het mogelijk is dat zij het gevoel kunnen krijgen dat hun inspanningen ontoereikend zijn en dat het redden van het klimaat onhaalbaar lijkt, waarmee de aanpak dus contraproductief wordt?
Het is niet juist om de oorzaak van klimaatstress onder jongeren te zoeken bij het klimaatbeleid en de communicatie van de overheid daarover. Over de noodzaak om klimaatverandering tegen te gaan bestaat juist veel eensgezindheid. Zo is op initiatief van de Tweede Kamer en met een grote parlementaire meerderheid de Klimaatwet tot stand gekomen. In de eerder genoemde campagne «Zet ook de Knop Om» is de kernboodschap daarom dat het aanpakken van het klimaatvraagstuk om een gezamenlijke inspanning vraagt van overheden, bedrijven en burgers waarbij iedereen naar eigen vermogen een steentje bijdraagt en we elkaar helpen. De campagne geeft feitelijke informatie over duurzame keuzemogelijkheden zonder dat een leefstijl wordt voorgeschreven. Zie ook antwoord op vraag 4.
Gezien het ontbreken van specifiek onderzoek naar de langetermijneffecten van klimaatstress onder jongeren, overweegt de regering om dergelijk onderzoek te initiëren en zo meer inzicht te verkrijgen in de mogelijke gevolgen van klimaatstress op het latere leven van deze jongeren?
Zoals gesteld in antwoord 2 wordt momenteel onderzoek gedaan naar de toekomstige gezondheidsrisico’s van klimaatverandering door het RIVM. Mentale gezondheid wordt hierin meegenomen.
Hoe reageert u op de bevindingen van het Trimbosinstituut met betrekking tot de invloed van maatschappelijke onzekerheid, waaronder klimaatverandering, op studenten in het hbo en WO? Overweegt u specifieke maatregelen in het onderwijs, om studenten beter te ondersteunen bij het omgaan met deze onzekerheden en stressfactoren?
Voor de zomer heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een brief6 naar de Tweede Kamer gestuurd over de aanpak studentenwelzijn in het mbo, hbo en wo. Daarin wordt ook ingegaan op de bevindingen uit het onderzoek waarnaar u verwijst. Uit het onderzoek blijkt dat de hoge ervaren stress en prestatiedruk verklaard lijkt te kunnen worden door een opeenstapeling van onzekerheden. De onzekerheid komt voort uit de 1) persoonlijke omstandigheden, 2) het studieklimaat en 3) de maatschappij.
Dat onzekerheid voortkomt uit deze drie domeinen laat zien dat de oorzaken én oplossingen van onzekerheid en de daaropvolgende stress en prestatiedruk breed zijn en niet enkel binnen het vervolgonderwijs liggen. Maar binnen het onderwijs ligt er wel degelijk een opgave. Ten eerste kan worden ingezet op het versterken van de zelfregie van studenten, bijvoorbeeld door hen mentale vaardigheden (persoonlijk leiderschap, herkennen van risicosignalen) aan te leren en hen te laten zorgdragen voor het eigen leerproces. Ten tweede kan worden ingezet op het reduceren van onzekerheden waar studenten zelf geen invloed op hebben. Zo kan binnen het onderwijs worden gedacht aan verbetering van de studeerbaarheid van het curriculum door bijvoorbeeld vermindering van piekbelasting en aandacht te geven aan binding in het onderwijsontwerp en informatievoorziening. Hier wordt binnen het onderwijs al aan gewerkt, door bijvoorbeeld de pilots van een «Slimmer Collegejaar», maar ook door de implementatie van het kader studentenwelzijn. We zien al verschillende voorbeelden van opleidingen waar (mentale) vaardigheden al onderdeel zijn van het curriculum of anderszins binnen het onderwijs.
Overweegt u samenwerking met het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (Nivel), om de zorgregistraties te verfijnen en specifieker te maken, zodat het aantal jongeren dat professionele hulp zoekt specifiek voor klimaatstress beter kan worden gemonitord en geanalyseerd?
Klimaatstress is geen DSM-5-diagnose. Daarom kan dit ook niet als zodanig door zorgverleners wordt onderscheiden en geregistreerd.
Gezien de verwachting van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat de gevolgen van klimaatverandering kunnen leiden tot een toename van jongeren en volwassenen die psychische hulpverlening nodig hebben, welke concrete strategieën zijn er ontwikkeld om de geestelijke gezondheidszorg voor te bereiden op de mogelijk toenemende vraag naar hulp en is er een toereikend hulpaanbod voor deze specifieke probematiek?
De verwachte toename van het aantal jongeren dat psychische hulpverlening nodig heeft als gevolg van klimaatstress, wordt volgens het RIVM veroorzaakt door het zichtbaarder worden van (de gevolgen van) klimaatverandering7. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 wordt met de aanpak «Mentale gezondheid van ons allemaal» gewerkt aan het versterken van de mentale gezondheid van onze samenleving.
Onderkent u dat het toevertrouwen van het initiatief voor klimaatacties aan jongeren zou kunnen leiden tot een verhoogde klimaatstress onder deze doelgroep? Vreest u niet dat het neerleggen van een dergelijke verantwoordelijkheid bij jongeren ervoor kan zorgen dat zij zichzelf persoonlijk verantwoordelijk gaan voelen voor verslechteringen in het klimaat, wat mogelijk resulteert in toenemende stress en psychische klachten?
Het initiatief voor klimaatactie wordt door het kabinet niet alleen toevertrouwd aan jongeren. Zoals eerder vermeld richt het huidige klimaatbeleid zich nadrukkelijk op álle actoren, zowel burgers, bedrijven als overheden. Een dergelijk appèl op breed nationaal draagvlak en medewerking draagt bij aan het vertrouwen van jongeren in het huidige klimaatbeleid en in hun eigen toekomst. Zie ook antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de impact van twijfels over het krijgen van kinderen, zelfs als klimaatstress (nog) niet als directe oorzaak van de afname van de kinderwens kan worden beschouwd, op de Nederlandse bevolking op de lange termijn?
Er zijn niet voldoende gegevens beschikbaar om de conclusie te kunnen trekken dat klimaatstress leidt tot een afgenomen kinderwens. De wens om kinderen te krijgen is een persoonlijke afweging die uit veel aspecten bestaat. Zorgen voor de toekomst en het klimaat is één van de vele thema’s die hier invloed op hebben. Het is erg moeilijk om onderzoek te doen naar dit specifieke aspect en daar vervolgens conclusies uit te trekken.
Bent u voornemens om gericht onderzoek uit te voeren naar de mogelijke relatie tussen klimaatstress en een afgenomen kinderwens onder jongeren, zodat er wellicht wel een duidelijke conclusie kan worden getrokken over een verband? Indien uit dit onderzoek blijkt dat klimaatstress daadwerkelijk een impact heeft op de kinderwens van jongeren, welke concrete stappen overweegt u dan om dit aan te pakken en jongeren te ondersteunen bij het omgaan met deze zorgen en hun kinderwens?
Zie antwoord op vraag 12.
Overweegt u in het licht van de toenemende erkenning van de mentale effecten van klimaatverandering specifieke programma's of interventies te implementeren ter ondersteuning van jongeren met klimaatgerelateerde zorgen? Zo ja, kunt u concrete informatie verstrekken over deze programma's, inclusief de verwachte kosten en beoogde effectiviteit?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 zal volgend jaar een doorontwikkeling van de aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal plaatsvinden. Hierin worden de actuele wensen en zorgen van jongeren besproken. Over verwachte kosten en beoogde effectiviteit kan in deze verkennende fase nog geen uitspraak worden gedaan.
Wordt er actief geluisterd naar feedback van jongeren zelf over hoe zij de klimaatcommunicatie ervaren? Zo ja, welke kanalen worden hiervoor ingezet en welke wijzigingen in de communicatiestrategie zijn doorgevoerd op basis van deze feedback, om de voorlichting en informatievoorziening positiever te maken?
Ja. Er is in opdracht van EZK afgelopen maanden door bureau Motivaction een flitspeiling onder jongeren gehouden waarin is onderzocht hoe jongeren tegen het klimaatvraagstuk aankijken en hoe ze over klimaatbeleid denken. De resultaten van het onderzoek zullen gebruikt worden als basis voor de jongerencampagne die in 2024 van start zal gaan. Het onderzoek is onlangs op rijksoverheid.nl gepubliceerd. Daarnaast spreken de jongeren ieder half jaar met de bewindspersoon voor Klimaat en Energie. Klimaatcommunicatie is hierbij meerdere keren aan de orde geweest en mede naar aanleiding hiervan zal de jongerencampagne in nauw overleg met de doelgroep worden opgezet.
Kunt u meer details verstrekken over de concrete resultaten of wijzigingen die zijn voortgekomen uit de halfjaarlijkse gesprekken met jongerenorganisaties? Op welke manieren heeft dit overleg bijgedragen aan de aanpassing van het beleid en de communicatiestrategie?
Bij deze gesprekken gaat het om een vrije en open dialoog, waarbij de jongeren zelf de agenda bepalen. Mede op verzoek van de jongeren worden de halfjaargesprekken niet verder geformaliseerd of ingekaderd. Zoals hierboven ook benoemd bij vraag 15 hebben de gesprekken er bijvoorbeeld toe geleid dat de jongerencampagne in nauw overleg met de jongeren zal worden vormgegeven.
Zijn er plannen om de evaluatie en feedback van jongeren te integreren in een bredere reflectie op de communicatiestrategie van de overheid met betrekking tot klimaat- en duurzaamheidszaken?
Wat betreft de communicatiestrategie zal in ieder geval de nieuwe jongerencampagne onder het label «Zet ook de knop om» in nauw overleg met jongeren zelf worden ontwikkeld. Daarnaast is de kernboodschap en het concept van de algemene klimaatcampagne «Zet ook de knop om» uitgebreid getest en besproken in panels van burgers en ondernemers. Hierbij waren ook enkele jongeren aanwezig, maar de panels hadden een bredere samenstelling omdat de algemene klimaatcampagne alle Nederlanders uit elke leeftijdscategorie moet aanspreken.
Hoe evalueert u de specifieke impact van de communicatie en beeldvorming van de overheid over de klimaatcrisis op de polarisatie in de samenleving en de effecten daarvan op de levens van jongeren? Zijn er specifieke maatregelen genomen of overwegingen gemaakt om de negatieve effecten van polarisatie door klimaatcommunicatie te verminderen?
De toename van polarisatie doet zich voor op verschillende maatschappelijke thema’s en binnen verschillende maatschappelijke domeinen. Er is dus sprake van een algemene trend in de samenleving. Het is daarom niet juist om de oorzaak van deze maatschappelijke polarisatie alleen te zoeken bij de communicatie van de overheid over toenemende klimaatverandering. Over de noodzaak om klimaatverandering tegen te gaan bestaat juist ook veel eensgezindheid. Zo is op initiatief van de Tweede Kamer en met een grote parlementaire meerderheid de Klimaatwet tot stand gekomen. Ook wordt bij nieuwe maatregelen steeds vaker het aspect van klimaatrechtvaardigheid meegenomen.
Het bericht ‘Universiteit Leiden keurt demonstratie locatie Wijnhaven af’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit Leiden keurt demonstratie locatie Wijnhaven af»?1
Ja.
Vindt u ook dat het zonder toestemming demonstreren in gebouwen of op terreinen van een universiteit bij gevoelige onderwerpen als de situatie in Israël en Gaza tot sterke gevoelens van onveiligheid bij studenten kan leiden, in dit geval bij Joodse studenten? Welke middelen heeft de universiteit om te voorkomen dat studenten en personeelsleden bij herhaling tot zulke ontoelaatbare acties overgaan?
Ik kan mij voorstellen dat demonstraties in gebouwen of op terreinen van een universiteit gevoelens van onveiligheid kunnen oproepen bij studenten en medewerkers, en in het geval van de situatie op de Universiteit Leiden bij Joodse studenten en medewerkers. Laat ik voorop stellen dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs en op de onderwijsinstelling. Antisemitisme, moslimhaat en elke andere vorm van discriminatie is volstrekt onacceptabel.
Hoger onderwijsinstellingen dragen zorg voor het borgen van een veilige omgeving voor al hun studenten en medewerkers. Universiteiten hebben, passend bij de context van hun instelling, nadere regels over de wijze waarop er demonstraties kunnen plaatsvinden op hun campussen. Bij demonstraties in gebouwen of op terreinen van onderwijsinstellingen is het van belang dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de huisregels en gedragscodes van de instelling. Huisregels en gedragscodes dienen bij te dragen aan een veilige leer- en werkomgeving waarbinnen geen plaats is voor welke vorm van discriminatie dan ook.
Bij het overtreden van huisregels kunnen zowel tijdens als nadien maatregelen worden genomen, die afhangen van de ernst van de overtreding en de relatie met de universiteit. Het is aan de universiteit om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig daarbij de daartoe bevoegde partijen in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie.
Daarbij is het ook van belang dat instellingen zich nadrukkelijk uitspreken tegen alle vormen van discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat. Voorts kunnen zij open en verbindende gesprekken stimuleren en ondersteunen. Diverse universiteiten en hogescholen hebben bijeenkomsten georganiseerd en initiatieven genomen om het moeilijke gesprek over het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden te faciliteren. Ik vind het belangrijk dat we deze moeilijke gesprekken over het conflict op een respectvolle wijze op de instellingen blijven voeren. De academische gemeenschap heeft daarin tevens een belangrijke rol om dit conflict van context en duiding te voorzien door middel van haar wetenschappers en hun inzichten.
Bent u ermee bekend dat door Students for Palestine eerder flyers zijn verspreid waarin solidariteit werd betuigd met de terreuraanslagen van Hamas in Israël («Al-Aqsa Flood») en dat daarbij ook gewraakte teksten over de «bevrijding» van Palestina zijn gebruikt en deelt u de opvatting van het bestuur van de universiteit dat geen tolerantie kan bestaan voor bijeenkomsten waar haat en terreur gesteund worden?
Ik ben ermee bekend dat deze flyers zijn verspreid. Alle universiteiten staan voor een veilige leer- en werkomgeving. Daarom kan er op geen enkele instelling tolerantie bestaan voor bijeenkomsten waar haat en terreur worden gesteund.
Kunt u aangeven wat het bestuur van de universiteit Leiden in vervolg op het websitebericht heeft gedaan om onacceptabele uitingen daadwerkelijk te stoppen en te voorkomen en bent u bereid in overleg te treden met het bestuur om te bezien wat nodig is om herhaling effectief te voorkomen?
De voorzitter van het College van Bestuur heeft aangegeven dat het uitdelen van pamfletten waarin geweld wordt verheerlijkt niet is toegestaan op de universiteit en dat het concrete maatregelen neemt tegen het verspreiden ervan. Zo heeft de beveiliging van de universiteit de opdracht gekregen om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en mocht iemand het toch proberen, diegene dan direct te sommeren om daarmee te stoppen. Daarbij heeft het College van Bestuur mij laten weten dat de universiteit, als gevolg van de toegenomen spanningen, de beveiliging op de locaties heeft verscherpt. Ook heeft de universiteit een taskforce ingesteld die kennisdeling over het conflict zal stimuleren en coördineren, en docenten een helpende hand zal reiken wanneer zij het conflict in hun colleges bespreken, waarvoor ook een webpagina is ingericht2. De Universiteit Leiden heeft tevens laten weten de gang van zaken te evalueren en ik ga er vanuit dat de universiteit opvolging zal geven aan de bevindingen die hieruit naar voren zullen komen en dat de universiteit zich blijft inzetten om respectvolle gesprekken en samenkomsten over ingewikkelde en gevoelige thema’s te bevorderen in haar gebouwen. Ik zie op dit moment in het handelen van het bestuur van de universiteit in deze casus en de follow-up daarvan geen aanleiding voor een nader overleg.
Is het mogelijk om personen of organisaties die aan universiteiten tijdens bijeenkomsten steun betuigen aan terroristische organisaties de mogelijkheid te ontzeggen verdere activiteiten te ontplooien en bent u bereid te verkennen wat nodig is om universiteiten hierin verder te ondersteunen?
Universiteiten hanteren huisregels en gedragscodes om zo een veilige leer- en werkomgeving te borgen en te voorkomen dat individuen of groepen zich onveilig voelen op de instelling. Als daar aanleiding voor is, kunnen en zullen universiteiten hun huisregels en gedragscodes aanpassen. Indien huisregels en gedragscodes worden overtreden kunnen instellingen daar op verschillende manieren tegen optreden. Dit is afhankelijk van de situatie en de relatie die personen of organisaties met de universiteit hebben. Het is aan de instellingen om casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij (vermoedens van) strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Universiteiten zijn bekend met deze procedures.
In het hoger onderwijs werken universiteiten en hogescholen samen aan een veilige leer- en werkomgeving via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs en via het netwerk van integrale veiligheidsadviseurs van de Universiteiten van Nederland (UNL). Langs die weg ondersteunen zij elkaar door het ontwikkelen en delen van expertise, het bespreken van casuïstiek en het opstellen van methodieken en handreikingen op de vele aspecten van veiligheid. Momenteel voer ik actief het gesprek met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict en hoe zij daarmee omgaan. Ook langs die weg worden kennis en ervaringen onderling gedeeld.
Klopt het dat de groep Students for Palestine opnieuw organisator is van een serie bijeenkomsten aan de universiteit Leiden en hoe waarborgt de universiteit dat, in overeenstemming met de huisregels, geen overlast ontstaat voor Joodse studenten?
Ja, navraag bij de Universiteit Leiden leert dat dit het geval is. De universiteit staat bijeenkomsten toe die volgens haar huisregels worden aangevraagd. De universiteit houdt een vinger aan de pols en zal ingrijpen indien daarvoor aanleiding is. Dat kan ertoe leiden dat vervolgbijeenkomsten geen doorgang meer kunnen vinden. Het College van Bestuur van universiteit Leiden heeft aangegeven erop toe te zien dat er ruimte blijft voor constructieve discussies en dat dergelijke samenkomsten rustig verlopen, en er geen onveilige situatie ontstaat voor individuen of groepen.
Een onderwijsinstelling is bij uitstek ook de plaats waar ruimte moet zijn en blijven voor gesprekken en debatten over gevoelige en complexe thema’s. Ik roep daarom docenten en instellingen op om het gesprek over het conflict te blijven faciliteren en zo te zorgen voor verbinding.
Vindt u ook dat bij het waarborgen van de veiligheid van studenten de locatie van demonstraties een relevant gegeven is en bent u bereid te bevorderen dat demonstraties als die van Students for Palestine in ieder geval niet plaatsvinden in gebouwen waar veel Joodse studenten verblijven of wonen?
Het staat buiten kijf dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs. Er is binnen het onderwijs geen enkele plek voor antisemitisme, moslimdiscriminatie en elke andere vorm van discriminatie. Bij het waarborgen van de veiligheid is het aan de Universiteit Leiden in dit geval om te wijzen op de huisregels en zorg te dragen voor de handhaving hiervan en om met organisatoren van bijeenkomsten afspraken te maken over het verloop.
Bent u bereid deze vragen met het oog op de urgente veiligheidssituatie van de Joodse studenten zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ik heb getracht aan uw verzoek te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Het gebruik van Russisch uranium door kerncentrale Borssele |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er een langdurig contract is tussen Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) en een Europese leverancier die gebruikt maakt van een Russische subcontractor? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er een langdurig contract is, waardoor EPZ een indirecte relatie heeft met Rusland. EPZ heeft deze indirecte relatie geëvalueerd. EPZ is daarbij helaas tot de conclusie gekomen dat er op de korte termijn geen alternatief is. We onderschrijven de conclusie van EPZ. Tegelijkertijd hebben we ook geconstateerd dat het, met het oog op de voorgenomen bedrijfsduurverlenging en de mogelijke bouw van twee nieuwe kerncentrales, wenselijk is te onderzoeken of en hoe we de indirecte afhankelijkheid van Rusland kunnen doorbreken en welke afwegingen daarbij zijn te maken. Wij zullen onder meer kijken naar het ontwikkelen van alternatieven om zoveel mogelijk gebruikt uranium te hergebruiken en ook de consequenties van eventueel niet-opwerken zullen nader in beeld gebracht worden.
Daarnaast is het kabinet op doorlopende basis in gesprek met partners binnen en buiten de EU over het verhogen van de druk op Rusland met nieuwe sanctiemaatregelen. Wat het kabinet betreft liggen alle opties op tafel, waarbij oog gehouden dient te worden voor leveringszekerheid en EU-eenheid.
Kunt u toelichten waarom u in antwoord op eerder gestelde vragen aangaf dat het vervoeren van Russisch nucleair materiaal naar EPZ onmogelijk zou zijn terwijl dit nu toch het geval blijkt te zijn?
In antwoord op uw eerdere vragen is aangegeven dat er geen vervoersvergunningen van kracht zijn die het mogelijk maken om nucleair materiaal uit Rusland naar EPZ te vervoeren. Hier is op dit moment nog steeds geen sprake van. EPZ heeft in haar brief gemeld dat in het gehele proces van het opwerken van gebruikte splijtstof één stap wordt uitgevoerd door een Russische subcontractor. Deze subcontractor levert met haar diensten het product vervolgens aan de leverancier van EPZ. Deze leverancier, die niet in Rusland zit, levert vervolgens de nucleaire brandstof aan EPZ. Voor dat vervoer is een vervoersvergunning noodzakelijk die door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) wordt verleend. Alleen in het geval zich een weigeringsgrond voordoet, bijvoorbeeld als het algemene veiligheidsniveau van het vervoer onvoldoende is of als er sprake is van sancties, kan de ANVS weigeren een vervoersvergunning af te geven. Van een dergelijke weigeringsgrond is op dit moment echter geen sprake.
Was u ten tijde van bovenstaande uitspraak op de hoogte dat de leverancier van EPZ gebruikmaakt van een Russische subcontractor?1
In de beantwoording van eerdere Kamervragen is reeds aangegeven dat EPZ een indirecte relatie met Rusland heeft, welke dateert van voor de start van de oorlog. Tegelijkertijd is daarbij aangegeven dat EPZ deze indirecte relatie evalueert, waarvan de uitkomsten hierboven zijn toegelicht.2
Waarom was het mogelijk voor EPZ om in 2019 langdurige contracten te sluiten met levering vanuit Rusland?
EPZ heeft in 2019 een contract afgesloten met een Europese (niet-Russische) partij. EPZ heeft dus geen directe contracten met een partij uit Rusland. Het gaat hierbij om een processtap in het hergebruik van gebruikte brandstoffen. De Russische militaire agressie startte op 24 februari 2022. In reactie hierop heeft de EU sancties ingesteld om hier tegen op te treden. In 2019 golden er derhalve, net als nu, geen sancties voor de bewerking en transport van nucleaire brandstof vanuit Rusland. Voor de Europese partij was het dus mogelijk om een contract te sluiten met een Russische subcontractor.
Waren de Russische subcontractors bij de Europese leverancier al bekend ten tijde van bovenstaande onjuiste uitspraken?
Wij hechten eraan te benadrukken dat er geen onjuiste uitspraken zijn gedaan. Zoals hierboven aangegeven is op 14 februari jl. en op 11 mei jl. in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven dat EPZ de indirecte relatie met Rusland evalueert.
Deelt u de mening dat er een afhankelijkheid is ontstaan van Russische leveringen en komt u daarmee terug op de eerdere uitspraak dat er geen afhankelijkheid bestaat?2 Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijk is?
In de beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat er geen afhankelijkheid bestaat van Russisch uranium voor de elektriciteitsproductie. In dezelfde beantwoording is ook reeds aangegeven dat EPZ de indirecte relatie met Rusland evalueert. De indirecte afhankelijkheid ziet niet op uranium voor elektriciteitsproductie, maar op het hergebruik van uranium en de daarmee gepaard gaande vermindering van het radioactieve afval en inzet van natuurlijke grondstoffen. Tegelijkertijd is, zoals hierboven ook aangegeven, geconstateerd dat het wenselijk is te onderzoeken of en hoe we de indirecte afhankelijkheid kunnen doorbreken.
Kunt u toelichten waarom u zich volledig achter de verklaring van EPZ stelt over waarom er geen alternatief beschikbaar zou zijn voor Russisch uranium?
Het gaat om een processtap in het hergebruik van splijtstof. EPZ stelt in haar brief dat er de komende jaren nog geen alternatief is voor de specifieke stap voor het geschikt maken van het gebruikte uranium voor hergebruik. Het is een complex proces en er bestaan voor dit proces momenteel geen direct vergelijkbare alternatieven.
Er bestaat wel een andere manier voor het omgaan met gebruikte splijtstof en dat is directe opslag. Dit zou betekenen dat geen hergebruik plaatsvindt van de gebruikte splijtstoffen. Echter, dit houdt in dat de manier waarop nu de Nederlandse infrastructuur voor de opslag van radioactief afval is ingericht aanzienlijk veranderd zou moeten worden. Zoals in de beantwoording van het schriftelijke overleg is geschetst is dat dit op de korte termijn niet realiseerbaar.
Bent u bereid de evaluatie van EPZ onafhankelijk te laten toetsen?
Zoals in de beantwoording van het schriftelijk overleg4 en hierboven is gemeld, zal bekeken worden of er alternatieven zijn voor deze stap ten behoeve van het hergebruik van gebruikte uranium. Hierbij zal ook de evaluatie die EPZ heeft uitgevoerd getoetst worden.
EPZ zal ook zelf onderzoek doen naar de brandstofcyclus, waaronder of de huidige brandstofcyclus met opwerking kan worden voortgezet na 2033. Dit is onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies die EPZ gaat uitvoeren in het kader van een mogelijke bedrijfsduurverlenging.
Hoe beoogt u deze afhankelijkheid in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u duidelijkheid bieden over de banden met MSZ Machinery Manufacturing Plant JSC, gevestigd in Rusland, met kerncentrale Borssele? Bent u zich ervan bewust dat de Oekraïense regering aangeeft dat deze fabriek militaire producten heeft gemaakt en geleverd voor de Oekraïense invasie?
Het kabinet doet in zijn algemeenheid geen uitspraken over bedrijfsvertrouwelijke informatie. Het kabinet is bekend met wat de Oekraïense regering aangeeft over MSZ Machinery Manufacturing Plant JSC.
Gaat u deze bevindingen over de Russische subcontractor van kerncentrale Borssele opnemen in de volgende Actualisering beleidskader, in tegenstelling tot de versie van vorig jaar?3
In een volgende actualisering van het beleidskader voor de opwerking van radioactief afval zullen de bevindingen van de evaluatie van EPZ, evenals de aangekondigde acties om naar alternatieven te kijken die in de beantwoording van het schriftelijk overleg zijn gemeld meegewogen worden.
Gaat u uw beleidsuitgangspunt voor de voorkeur voor opwerking van verbruikte splijtstof heroverwegen met de kennis van de lock-in van EPZ met de Russische subcontractor? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het kabinet geldt nog steeds de voorkeur om verbruikte splijtstof op te werken. Zeker ook met de komst van eventuele nieuwe kerncentrales is dit de meest gewenste manier, omdat daarbij minder radioactief afval ontstaat en hergebruik wordt bevorderd. Zoals hierboven aangegeven zal bekeken worden of en hoe we de indirecte afhankelijkheid van Rusland kunnen doorbreken. Hierbij zullen de consequenties van eventueel niet-opwerken nader in beeld gebracht worden.
Kunt u aangeven of kerncentrale-exploitanten in Japan en Frankrijk ook ERU-splijtstof inzetten? Laten zij het RepU ook in Rusland bewerken? Zo ja, hoe evalueren zij deze relatie met Rusland in het licht van de Russische agressie in Oekraïne?
Zover bij ons bekend maken zowel kerncentrale-exploitanten in Frankrijk als Japan gebruik van het opwerken en hergebruiken van uranium. Op welke wijze zij dit precies doen is bij ons niet bekend en is bovendien bedrijfsvertrouwelijke informatie.
De zoutwinning in het Heiligerleeveld |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Stemt u in met de overschrijding van de diameter van de cavernes in het zogenoemde Heiligerleeveld met meer dan 20 meter (zo’n 20 procent)?
Nee, daar stem ik niet mee in. De diameter van een holruimte (caverne) in het Heiligerleeveld mag maximaal 125 meter zijn. Op basis van sonarmetingen1 is in 2022 vastgesteld dat drie cavernes een overschrijding kennen van de maximale cavernediameter bij een deel van de caverne: caverne HL-A kent een overschrijding van de cavernediameter met 13 meter, caverne HL-F en HL-H beiden een overschrijding met 6 meter. De geconstateerde afwijkingen zijn in het verleden ontstaan.
De productie van de caverne HL-A ligt sinds november 2022 stil. Daarmee groeit deze caverne en dus ook de cavernediameter niet meer. Dit geldt ook voor caverne HL-H, waaruit sinds 2006 niet meer wordt gewonnen.
Uit caverne HL-F wordt nog wel gewonnen. Nobian heeft beheersmaatregelen getroffen waardoor overschrijding van de diameter niet groter wordt. SodM houdt toezicht op het uitvoeren van de beheersmaatregelen door Nobian.
Stemt u in met de afwijking van de onderlinge afstand van de cavernes met circa 35 meter (zo’n 15 procent)?
Nee, daar stem ik niet mee in. In het verleden moest de onderlinge afstand van de cavernes minimaal 250 meter zijn. Tussen de cavernes HL-C en HL-E is sprake van een afstand van 215 meter. Dit is een verschil van 35 meter ten opzichte van de voor 2009 gehanteerde eis van 250 meter onderlinge afstand. Sinds 2009 is dit veranderd in een vereiste voor minimale pijlerdikte. De pijlerdikte is de dikte van het intacte zout tussen twee cavernes. De pijlerdikte moet minimaal 100 meter zijn. Uit onderzoek van SodM is gebleken dat de pijlerdikte tussen de cavernes meer dan 100 meter is. Hiermee voldoen de cavernes aan de huidige eisen.
Gaat u instemmen met de aanpassing van het winningsplan vanwege de (forse) toename van de bodemdaling, die door item 1 en item 2 wordt veroorzaakt?
Ik heb recent ingestemd met een aanpassing van het winningsplan. Deze aanpassing was nodig vanwege het geconstateerde verschil tussen de bodemdaling zoals verwacht bij het opstellen van het huidig winningsplan en de gemeten bodemdaling in 2022. Dit verschil bleek te komen door een onderschatting in het vorige winningsplan van het aandeel bodemdaling door zoutwinning in de totale bodemdaling door mijnbouwactiviteiten in dit gebied. Het door Nobian extra aangevraagde aandeel in de totale bodemdaling door mijnbouwactiviteiten in het gebied is 4 cm. Deze prognose is een correctie van de eerder vergunde ruimte en passend bij de al eerder vergunde zoutproductie volumes.
Gaat u instemmen met deze wijzigingen zonder hiervoor de in de Mijnbouwwet1 vereiste (burger-)participatie toe te passen?
Bij de beoordeling van de aanvraag heb ik de vereiste procedure zoals beschreven in de Mijnbouwwet toegepast. Ik heb er begrip voor dat ondanks deze werkwijze niet iedere omwonende blij is met het besluit. Tegen het besluit kan bezwaar worden aangetekend. Zowel Nobian als ik leren continu van de ervaringen met het betrekken van bewoners. Deze lessen worden in de praktijk toegepast op lopende en nieuwe projecten.
Gaat u akkoord met verdere winning in caverne HL-D, nu de zogenoemde pijlerafstand (breedte van de zoutpilaar tussen twee cavernes) tussen caverne HL-A (148 meter diameter) en HL-D nog slechts 112 meter bedraagt (op basis van meetgegevens uit 2021) en bij voortgang van de winning dus dagelijks minder wordt?
Uit een analyse (op basis van data uit 2021) blijkt inderdaad dat de onderlinge afstand tussen de cavernes HL-A en HL-D 112 meter is. Zoals reeds in mijn antwoord bij vraag 2 aangegeven, wordt sinds 2009 de eis van minimale pijlerdikte van 100 meter gehanteerd. Uit onderzoek van SodM is gebleken dat de pijlerdikte tussen de beide cavernes meer dan 100 meter is. Hiermee voldoen de cavernes aan de huidige eisen.
Er is op dit moment geen aanleiding om te denken dat deze afstand leidt tot risico’s ten aanzien van veiligheid van omwonenden of risico’s voor schade aan bouwwerken of infrastructuur. SodM zal de stabiliteit van deze cavernes nauwgezet in de gaten blijven houden. Hierbij controleert SodM onder meer de door Nobian uitgevoerde periodieke sonarmetingen en de monitoring met een microseismisch meetnetwerk in deze cavernes.
Gaat u voorwaarden stellen aan de productie uit de cavernes die de extra en bovenmatige bodemdaling veroorzaken?
Nee. Het verschil in bodemdaling ten opzichte van de prognose is het resultaat van een onderschatting in het verleden van het aandeel bodemdaling door zoutwinning in de totale bodemdaling door mijnbouwactiviteiten. Met de recent ingestemde aanpassing van het winningsplan is de onderschatting gecorrigeerd. In deze procedure heeft SodM mij geadviseerd over de mogelijke gevolgen voor de veiligheid van mens en milieu voor de bijgestelde bodemdaling. SodM heeft geconstateerd dat er geen risico’s zijn voor de veiligheid. Ik zie daarom geen noodzaak extra voorwaarden te stellen aan de productie. Indien meer bodemdaling ontstaat als gevolg van de zoutwinning dan vergund, moet de winning worden stopgezet. SodM ziet hier op toe.
Kunt u aangeven waarom jarenlang het overschrijden van de maatvoering in dit winningsgebied niet is opgemerkt, c.q. er niet tegen is opgetreden?
SodM heeft in 2022 onderzocht of zoutondernemingen zich houden aan de geometrische begrenzingen van cavernes. Bij de cavernes in Heiligerlee zijn geen recente overschrijdingen geconstateerd. Wel zijn oude overschrijdingen gevonden die tot wel enkele decennia geleden zijn ontstaan. Op dit moment leidt dit volgens SodM niet tot risico’s voor omwonenden of het milieu. SodM houdt de stabiliteit van de cavernes nauwgezet in de gaten. Hierbij controleert SodM onder meer de door Nobian uitgevoerde periodieke sonarmetingen en de monitoring met een microseismisch meetnetwerk.
Kunt u aangeven waarom er dergelijke overschrijdingen worden gedoogd, terwijl er geen afsluitingsplan voor dergelijk grote cavernes bestaat?
In het verleden hoefde een afsluitplan voor een zoutcaverne pas opgesteld te worden wanneer duidelijk was dat deze binnen afzienbare tijd zou worden afgesloten. Naar aanleiding van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht, met name het onderzoek uit 2017 binnen het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw3, wordt hier nu anders naar gekeken. Nieuwe zoutcavernes (in Heiligerlee of op andere plaatsen) moeten voorafgaand aan de zoutwinning (of binnen een redelijke termijn) een afsluitplan indienen (artikel 25, eerste lid onder f van het Mijnbouwbesluit).
Op dit moment doet Nobian uitgebreid onderzoek naar de verschillende afsluitscenario’s voor hun cavernes. In 2019 heeft Nobian daartoe het Cavern Closure Consortium (CCC) in het leven geroepen. Dit consortium bestaat uit experts die wereldwijd erkend worden voor hun kennis op gebied van cavernes en gesteentemechanica. Nobian informeert zowel mij als SodM regelmatig over dit onderzoek. In het voorjaar van 2024 verwacht ik de resultaten. Nobian moet de opgedane kennis inzetten bij zowel het bepalen van de meeste geschikte wijze van afsluiting alsook bij het ontwerpen van nieuwe cavernes.
Bent u van plan opnieuw of op andere plaatsen wederom dergelijke cavernes te vergunnen?
Nieuwe winningsplannen voor zoutwinning moeten een beschrijving bevatten van de wijze waarop de holruimte (de caverne) na beëindiging van de winning buiten gebruik wordt gesteld (artikel 25, eerste lid onder f van het Mijnbouwbesluit).
Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot de Mijnbouwwet, die een afsluitplan voorschrijft als voorwaarde voor een vergunning?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Bent u zich bewust van de zorgen die leven onder de omwonenden van zoutwinning-locaties en de overlast die zij onder meer door verzakkingen en scheuren in huizen ondervinden?
Ik ben mij bewust van de zorgen in de omgeving van de zoutwinning. Ik stem dan ook enkel in met een plan tot zoutwinning als dat veilig en verantwoord kan. Onder meer TNO, SodM en de gemeenten adviseren mij hierbij.
Bent u op de hoogte van de enorme diesellekkage die zich in 2017 in het Heiligerleeveld voordeed?
Ja, ik ben bekend met een diesellekkage in caverne HL-B.
Kunt u aangeven hoe hier tegen is opgetreden en welke maatregelen er zijn genomen om de gevolgen van deze milieuramp aan te pakken?
Nadat Nobian de diesellekkage had vastgesteld, heeft Nobian de winning uit deze caverne stilgelegd. Nobian heeft de diesel die terug te halen viel, uit de caverne gehaald. Tevens is er in kaart gebracht hoeveel diesel er uit de caverne is verdwenen. Uit onderzoek door Nobian is gebleken dat de verdwenen diesel naar alle waarschijnlijkheid in lagen op een diepte van meer dan 400 meter zit vanwaar het geen risico vormt voor mens en milieu. Deze lagen bevatten geen zoet water (reserves). SodM heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de veiligheid van omwonenden of het milieu in geding is.
Nobian heeft naar aanleiding van dit voorval de caverne uit productie genomen. SodM houdt er toezicht op dat Nobian winning uit deze caverne niet meer opstart.
Kunt u aangeven waarom er «powerplay» wordt gespeeld door het ministerie naar de lagere overheden om instemming, dan wel een vergunning af te geven?
Ik herken me niet in de term «powerplay». Indien Nobian een vergunning aanvraagt voor zoutwinningsactiviteiten vraag ik de betrokken provincies, gemeenten en waterschappen om advies. Dit advies betrek ik bij het besluit tot verlenen van een vergunning. Dit is ook gebeurd bij de zoutwinning bij Heiligerlee.
Kunt u aangeven waarom er anno 2023 geen toezicht is op de wijze waarop participatie met de omgeving plaatsvindt als er nieuwe plannen worden ontwikkeld op het gebied van de zoutwinning?
Ik vraag altijd advies aan de betrokken decentrale overheden in vergunningprocedures rond zoutwinning. Nobian is in de omgeving van Heiligerlee bezig met het organiseren van een omgevingstraject. Hierover ben ik in contact met Nobian. Zoals ik heb aangeven in mijn brief aan uw Kamer over de contourennota aanpassing Mijnbouwwet (Kamerstukken 2022–2023, 32 849, nr. 214) zal participatie na aanpassing van de Mijnbouwwet bij het vergunningentraject voor concrete projecten een rol krijgen.
Bent u bereid om het onderdeel «Zoutwinning tot nationaal belang te verklaren» te schrappen in de voorliggende «Contournota», om recht te doen aan het lokale democratische proces en de burgerparticipatie?
Op dit moment is zoutwinning niet van nationaal belang. Het van nationaal belang verklaren van een grondstof vergt een goede onderbouwing. Om te kijken of deze er al dan niet is, is een onderzoek uitgezet. Daar zal bijvoorbeeld gekeken worden naar waar de grondstof voor nodig is, in dit geval voor de energietransitie, maar ook voor de chemische en farmaceutische industrie. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik volgende maand te ontvangen.
Het eventueel van nationaal belang verklaren van zout betekent overigens niet dat ik de decentrale overheden niet zal betrekken bij lokale zoutwinningsactiviteiten. Ook doet het niets af aan het feit dat zoutwinning alleen mag plaatsvinden als dit veilig kan voor mens en milieu.
Het artikel ‘Signalen van institutioneel racisme tegen ambtenaren in zes gemeenten’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel van de NOS op 30 oktober 2023?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw eerste reactie op dit rapport?
Ik heb met verontrusting kennisgenomen van het rapport van het Kennisplatform Inclusief Samenleven over institutioneel racisme door de gemeente als werkgever. Discriminatie en racisme mogen niet worden getolereerd. Ook niet binnen de overheid. Dat staat buiten kijf. Het is van belang dat de overheid hierin een voorbeeldfunctie en een leidende rol heeft. In de Kamerbrief van 25 januari 2023 heeft mijn ambtsvoorganger, op basis van uw eerdere verzoek, de Rijksbrede aanpak voor (institutioneel) racisme binnen de rijksdienst uiteengezet en waar nog welke versterkingen nodig worden geacht.2
Deelt u de mening dat het een schande is dat er sprake is van signalen van institutioneel racisme tegen gemeenteambtenaren met een migratieachtergrond?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren hoe discriminatie niet alleen in de sociale omgangsvormen maar ook in de gemeentelijke procedures voor in- en doorstroom, en beoordeling van ambtenaren is terecht gekomen?
Ik heb geen zicht op de gemeentelijke procedures en sociale omgangsvormen bij gemeenten. In haar eerste voortgangsrapportage van afgelopen december 2023 concludeert de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme wel dat discriminatie een complex en omvangrijk probleem is en dat het beschikbare onderzoek laat zien dat in elke sector waarin het is onderzocht werd vastgesteld. In dat licht verbaast het niet. Maar dat wil niet zeggen dat we moeten accepteren dat discriminatie overal voorkomt. Het aanpakken van discriminatie en racisme is daarom juist van groot belang.
Bent u bereid om standaardprocedures met objectieve criteria vast te stellen voor het bepalen van de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun werkgeversbeleid en daarmee ook voor het tegengaan van discriminatie en institutioneel racisme hierbij. Van een aantal gemeenten zoals de G4 is wel bekend dat zij een diversiteits- en anti discriminatiebeleid voeren. Ik beschik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet over bevoegdheden om het beleid van gemeenten op dit gebied te sturen, dat is een verantwoordelijkheid van gemeenten zelf. Het is daarom niet direct aan mij om standaardprocedures met objectieve criteria vast te stellen voor de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren.
Wat vindt u ervan dat leidinggevenden aangeven dat men bij het bepalen van promoties en werving en selectie afgaat op «een klik» tussen de werknemers? Vindt u dit een rechtvaardige manier van selectie?
Afgaan op een «klik» vind ik geen goede manier van selecteren. Uit onderzoek van KIS en het TNO blijkt dat werkgevers het bieden van gelijke kansen in werving en selectie en het tegengaan van discriminatie belangrijk vinden. Toch selecteert een meerderheid van werkgevers in belangrijk mate nog altijd op een «klik» met de kandidaten, terwijl juist dan onbewust vooroordelen en stereotiepe beelden een rol kunnen spelen. Objectief werven en selecteren, zo blijkt eveneens uit onderzoek, is een rechtvaardiger manier, waarbij iedereen gelijke kansen krijgt om op basis van functierelevante kennis en competenties beoordeeld te worden. Ook voor de organisatie zelf is het beter om op een objectieve manier te werven en te selecteren. Het levert een breder aanbod van kandidaten op, leidt tot diversere teams en ook tot een betere match. Het Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, waarmee uw Kamer op 14 maart 2023 heeft ingestemd, voorziet in het opstellen en toepassen van een objectieve procedure voor werving en selectie. De plenaire behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer vindt plaats op 27 februari 2024.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van vriendjespolitiek in sommige gemeenten, waarbij men bekenden uit eigen kring aanstelt voor functies zonder het volgen van de procedure, en dat gemeenten gebruik maken van schijnvacatures, waarbij van tevoren al bekend is wie de functie gaat vervullen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Wel is het zo dat het (h)erkennen van talenten zonder vooroordeel aandacht blijft vragen bij alle werkgevers, dus ook bij gemeenten en ook bij het Rijk. Het is belangrijk dat iedereen een gelijkwaardige kans heeft om aangenomen te worden, en dat maatregelen worden genomen om inclusie en diversiteit te bevorderen en discriminatie bij werven en selecteren te voorkomen.
Hoewel het onder de gemeentelijke autonomie valt om werkgeversbeleid op te stellen, zullen wij daarom in onze contacten met gemeenten en de VNG naar aanleiding van het rapport van KIS wijzen op de aanbevelingen uit het rapport en de noodzaak van inclusief werkgeversbeleid.
Ook de VNG is momenteel met meerdere gemeenten uit het land in gesprek om de behoeften omtrent discriminatie op te halen. Dit zijn gemeenten van verschillende grootte.
Daarnaast geeft Movisie, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, workshops aan gemeenten over institutioneel racisme en etnisch profileren. Deze workshops worden onder andere gegeven aan ambtenaren werkzaam bij werving en selectie.
Tot slot vinden er gesprekken plaats met het Kennisplatform Inclusief Samenleven, de VNG, BZK en SZW om na te denken over de uitkomsten en aanbevelingen van dit KIS rapport.
Gaat u onderzoeken of er in meer gemeenten sprake is van vriendjespolitiek? Hoe gaat u dit aanpakken?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wilt u het niet volgen van de juiste procedures aanpakken? Bent u bereid om sancties op te leggen aan leidinggevenden in gemeenten die niet de juiste procedures volgen bij het bepalen van de in- en doorstroom van gemeenteambtenaren, en bij de algehele beoordeling van ambtenaren?
Werkgeversbeleid valt onder de gemeentelijke autonomie. Gemeenten zijn daarmee zelf verantwoordelijk voor hun werkgeversbeleid en daarmee ook voor het tegengaan van discriminatie en institutioneel racisme hierbij. Het is daarom niet aan mij om sancties op te leggen aan leidinggevenden in gemeenten: ik ben niet hun werkgever. Daarnaast vind ik het belangrijker om de oorzaken aan te pakken en te zorgen dat het niet meer voorkomt, dan om sancties op te leggen.
Kunt u een landelijk steun- en meldpunt organiseren waar ambtenaren anoniem terechtkunnen om discriminatie en racisme te melden? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Amsterdam heeft afgelopen december bekendgemaakt dat discriminatie.nl regio Amsterdam, de lokale anti-discriminatievoorziening (ADV), op verzoek van de gemeente een apart meldpunt speciaal voor gemeentemedewerkers heeft ingericht. De gemeente Amsterdam heeft dit gedaan om het melden van discriminatie helder, volgbaar en vindbaar voor de medewerkers te maken. Ik zou, in plaats van een nieuw landelijk steun- en meldpunt, dit voorbeeld willen aanbevelen. De ADV’s voeren deze taak al uit binnen de gemeente en zij zijn bekend met de materie en de wet- en regelgeving.
Het ADV-stelsel zal de komende jaren worden verstevigd en uitgebreid. In de Kamerbrief «Versterking antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s)» heb ik de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken ten aanzien van dit traject.3
Bent u bereid om gemeenten te verplichten om beleid te ontwikkelen op het gebied van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Werkgevers moeten nu al op grond van de Arbowet een beleid voeren gericht op het voorkomen en beperken van discriminatie als onderdeel van psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Discriminatie is een van de arbeidsrisico’s die onder deze verplichting van de werkgever valt. Gemeenten hebben, net als alle werkgevers in Nederland, deze verplichting.
In het Nationaal Programma van de NCDR is wel te lezen dat ik voor de zomer een hoofdlijnenbrief aan uw Kamer zal sturen over de herziening van het stelsel van ADV’s. Dit heeft tot doel de lokale en regionale aanpak van discriminatie te versterken. Het bepalen van de rol van gemeenten bij de aanpak van discriminatie is een aspect van dat traject. In dat kader wordt ook bekeken of het wenselijk en mogelijk is om gemeentelijk antidiscriminatiebeleid verplicht te stellen. De rol van de gemeente als werkgever kan hier ook onderdeel van zijn.
Gaat u gemeenten verplichten om een vertrouwenspersoon aan te stellen waar men terecht kan bij discriminatie en racisme? Zo nee, waarom niet?
Met het Initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks «Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon» wordt de Arbowet mogelijk aangepast met een wettelijke plicht voor werkgevers om bij meer dan 10 personen een interne of externe vertrouwenspersoon te hebben. Dit voorstel is afgelopen mei aangenomen door de Tweede Kamer en het voorstel ligt nu voor behandeling in de Eerste Kamer. Het kabinet omarmt dit wetsvoorstel.
Bent u bereid om te werken aan een wet die gemeenten verplicht om op te treden bij discriminatie en racisme? Zo nee, waarom niet?
Deze wettelijke verplichting bestaat al. Artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling bepaalt dat discriminatie bij de arbeid verboden is. Deze wet geldt voor alle werkgevers, ook voor gemeenten. Als zich toch discriminatie voordoet (op de werkvloer, bij de in-, door of uitstroom, bij de arbeidsvoorwaarden of bij de arbeidsomstandigheden) is een werkgever op grond van de vaste oordelenlijn van het College voor de rechten van de mens – die toezicht houdt op de naleving van deze wet – verplicht om klachten daarover zorgvuldig te onderzoeken en behandelen, maatregelen te nemen om een einde te maken aan de discriminatie of ervoor te zorgen dat de discriminatie niet nog eens voorkomt.
De Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen schrijft voor dat gemeenten een ADV moeten hebben die onafhankelijke bijstand verleent aan personen bij de afwikkeling van hun klachten betreffende onderscheid als bedoeld in de gelijke behandelingswetgeving. Daaronder valt ook discriminatie door de gemeente als werkgever. Dit betekent dat gemeenteambtenaren dus al terecht kunnen bij de onafhankelijke ADV als zij discriminatie ervaren op de werkvloer of bij in- en doorstroom in een gemeente. De ADV kan de melder advies en bijstand bieden en zal het gesprek aangaan met de werkgever.
Het bericht ‘Bewoners De Olmenhof over vertrek uit flat: ‘Ik kan bij Leger des Heils gaan aanbellen' |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht «Bewoners De Olmenhof over vertrek uit flat: «Ik kan bij Leger des Heils gaan aanbellen»?1
Het is altijd vervelend als mensen gedwongen hun woonruimte moeten verlaten. Dit leidt tot woononzekerheid, zeker in deze tijden van enorme schaarste aan woningen.
Bent u het eens met de stelling dat bewoners van De Olmenhof absoluut niet op straat of in de opvang terecht mogen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u dat voorkomen?
Op voorhand was het de toekomstige bewoners bekend dat de woonruimte tijdelijk beschikbaar zou zijn en dat zij een tijdelijke huurovereenkomst aangingen. De bewoners hebben de tijd gehad om op zoek te gaan naar andere woonruimte en hebben zich kunnen inschrijven op de wachtlijst voor een reguliere woning. Ik onderken dat het momenteel lastig is om andere woonruimte te vinden. Ik doe er alles aan om samen met gemeenten en provincies vaart te maken met het bouwen van meer (betaalbare) woningen. Daarnaast wordt er ingezet op de bouw van flexwoningen zodat spoedzoekers snel gehuisvest kunnen worden.
Bent u het eens met de stelling dat de bewoners van De Olmenhof door de wooncrisis gedupeerd zijn en derhalve (ook) een verantwoordelijkheid van de (lokale) overheid zijn? Zo ja, wat moet de (lokale) overheid volgens u voor hen doen? Zo nee, wie is er dan verantwoordelijk?
Ik verwacht van gemeenten dat zij zorgen voor uitbreiding van de betaalbare woningvoorraad door middel van nieuwbouw, het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en door flexwoningen te bouwen voor onder andere spoedzoekers. Daarnaast is er de regulering van het betaalbare deel van de voorraad in relatie tot inkomensgroepen. Het kabinet stuurt hierop door het hernemen van de regie op de volkshuisvesting, zoals tot uiting komt met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting dat ik voornemens ben begin volgend jaar aan uw Kamer aan te bieden.
Bent u het eens met de stelling dat de bewoners van De Olmenhof minimaal recht hebben op vervolghuisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verhuurder is niet wettelijk verplicht vervolghuisvesting te vinden voor de huurders. De huurovereenkomst is tijdelijk en beide partijen weten dit vooraf. Het is aan de betrokken partijen om wel of geen vervolghuisvesting te organiseren.
Bent u het eens met de stelling dat huurders na een lange huurperiode bescherming zouden moeten krijgen? Zo ja, wanneer gaat u de wet- en regelgeving hierop aanpassen? Zo nee, waarom niet?
In de casus die de aanleiding voor deze vragen is, wordt verhuurd onder de Leegstandwet. Bij verhuur onder de Leegstandwet is geen sprake van huurbescherming, aangezien een woning op termijn wordt verkocht of leeg moet worden opgeleverd vanwege sloop of vernieuwbouw. De gemeente controleert bij de vergunningsaanvraag vooraf of aan de vereisten is voldaan en beoordeelt bij een verlenging van een vergunning voor tijdelijke verhuur op grond van komende sloop of vernieuwbouw of deze plannen nog aannemelijk kunnen worden gemaakt. Indien een gemeente in dat geval twijfelt of deze plannen haalbaar zijn kan zij ertoe besluiten de vergunning niet te verlengen. Hiermee wordt oneigenlijk gebruik van de Leegstandwet voorkomen. Om te voorkomen dat een woning of een gebouw in afwachting van sloop of vernieuwbouw een tijdje leeg komt te staan, kan men gedurende een maximale periode van zeven jaar gebruik maken van tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet. Bij woonruimte in een gebouw, dat blijkens zijn constructie dan wel inrichting bestemd is voor doeleinden van groepsgewijze huisvesting, betreft dit maximaal tien jaar. Zo kan er optimaal gebruik worden gemaakt van de bestaande woningvoorraad. Het gaat om aanbod dat we hard nodig hebben en dat er zonder de Leegstandwet niet zou zijn geweest. Huurbescherming ligt bij verhuur onder de Leegstandwet dus niet in de rede en daarom zal de wet op dit punt niet worden gewijzigd.
Bent u het eens met de stelling dat een groep woningzoekenden niet ingeruild mag worden voor een andere groep woningzoekenden?
De vergunning voor het verhuren via de Leegstandswet heeft zijn maximale termijn bereikt. De woningen kunnen daarom via de Leegstandswet niet opnieuw verhuurd worden. Uit de media valt op te maken dat het pand hierna mogelijk gebruikt zal worden voor de opvang van Oekraïense ontheemde mensen. In dat geval gaat het om tijdelijke opvang en niet om een situatie met een huurovereenkomst. Het is aan de lokale partijen om te bepalen wat er nu gaat gebeuren met het pand.
Wat vindt u ervan dat deze bewoners ook nog eens te maken hebben met achterstallig onderhoud?
Een gebouw dat gesloopt gaat worden, wordt over het algemeen niet meer onderhouden zoals dat gebeurt bij andere panden. Indien er ernstige gebreken zijn, kunnen de bewoners wel terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie doet dan uitspraak of het onderhoud alsnog uitgevoerd moet worden.
Herkent u dat woningzoekenden niet alleen in dit complex maar ook elders in het land tegen elkaar opgezet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voelt u zich daar medeverantwoordelijk voor? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Het is bekend dat er door het woningtekort veel woningzoekenden zijn die met elkaar in concurrentie zijn voor woonruimte. Daarom zet ik in op het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad. In deze tijden van schaarste op de woningmarkt moeten de meest kwetsbare mensen beschermd worden. Daarom zet ik via de Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting in op verdeling van bestaande woningen over urgente groepen.
Bent u het eens met de stelling dat de situatie waarin bewoners van De Olmenhof zich bevinden, geen incident is maar veel vaker voorkomt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat huurders niet meer gezien worden als «wegwerpproducten»?2, 3, 4, 5, 6
Ik zie mensen niet als wegwerpproducten. Ik ben bekend met het feit dat er gebruik wordt gemaakt van tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet. Voor die situaties waarvoor dat instrument is bedoeld, zie ik dit als goede oplossing om leegstand te voorkomen en elke woning te gebruiken nu daar zo een groot tekort aan is.
Wat zegt u tegen studenten die geen vervolghuisvesting kunnen vinden en in hun examenjaar zitten?
De huurders van De Olmenhof wisten op voorhand dat de woonruimte die zij huurden tijdelijk beschikbaar zou zijn. Zij hebben de tijd gehad om te zoeken naar een andere woning of kamer, maar ik begrijp dat dat met de huidige druk op de woningmarkt lastig is. Met het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030 zet ik me samen met het Ministerie van OCW, gemeenten, hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters, Nuffic en studenten in voor voldoende studentenhuisvesting. Doel is om te komen tot een uitbreiding van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode 2022–2030.
Hoe vaak komt het voor dat huurders na een lange periode alsnog op straat worden gezet?
Hier zijn geen gegevens over beschikbaar. Als huurders een lange periode ergens hebben kunnen wonen, waarbij ze wisten dat het tijdelijk is, hebben zij ook een lange periode gehad om andere woonruimte te zoeken en wachttijd op te bouwen voor een andere huurwoning.
Bent u het eens met de stelling dat de Leegstandwet aangepast moet worden om situaties als deze te voorkomen? Zo ja, neemt u dit mee in de evaluatie van de Leegstandwet? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel woningen en gebouwen worden momenteel verhuurd onder de Leegstandwet?
Recente cijfers hierover zijn er niet.
Bent u het eens met de stelling dat bij verhuur onder de Leegstandwet huurders vanuit het recht op behoorlijke huisvesting meer woonzekerheid en rechtsbescherming moeten krijgen? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom dat vanuit het recht behoorlijke huisvesting niet problematisch is? Zo ja, hoe gaat u die huurders meer woonzekerheid en rechtsbescherming bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om contact op te nemen met de bewoners van De Olmenhof om hun kant van het verhaal aan te horen?
Het is aan de betrokken lokale partijen om aan een juiste naleving van de wet- en regelgeving te voldoen en een passende oplossing te vinden.
Bent u het eens met de stelling dat deze en vele andere bewoners geen kant op kunnen (het alternatief is buiten slapen of de opvang) en daarom dus uit noodzaak wel onder de Leegstandwet moeten huren?
Ik begrijp dat er schaarste is aan woningen en niet iedereen een passende woning heeft. Echter juist door het gebruik van de Leegstandwet de bewoners in ieder geval tijdelijk een dak boven hun hoofd hebben. Er is behoefte aan veel meer betaalbare woonruimte, daarom zet ik in op het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad.
Bent u het eens met de stelling dat mensen die via de Leegstandwet moeten huren (vanwege het ontbreken van een alternatief zoals in De Olmenhof), onder de (nieuwe) definitie van dakloosheid vallen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat ben ik niet met u eens. Naast de data die het CBS periodiek als schatting oplevert van het aantal dakloze mensen, werken het Rijk en partijen uit het veld aanvullend aan een aantal andere monitoringsinstrumenten om het aantal dak- en thuisloze mensen beter in beeld te brengen, waaronder de ETHOS-light tellingen. Mensen die woonruimte huren onder de Leegstandswet worden daarbinnen niet meegeteld als dak- of thuisloos.
Bent u het eens met de stelling dat huren onder de Leegstandwet niet voldoet aan een thuis zoals dat vanuit het recht op behoorlijke huisvesting gedefinieerd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de Leegstandwet op basis van die definitie van een thuis aanpassen?
Ik ben niet voornemens om de Leegstandswet aan te passen. Idealiter zouden mensen een reguliere woonruimte huren met een regulier huurcontract. Er zijn echter altijd mensen die voor een korte periode woonruimte zoeken, waarvoor huren via de Leegstandswet een uitkomst is. In deze tijden van schaarste op de woningmarkt biedt wonen via de Leegstandswet tijdelijk een oplossing.
Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de mentale gesteldheid van mensen die onder de Leegstandwet moeten huren? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te verrichten? Zo ja, kunt u dat onderzoek met de Kamer delen?
Nee, een dergelijk onderzoek is niet gedaan. De relatie tussen de door u genoemde factoren zijn niet inzichtelijk te maken. Zonder verhuur onder de Leegstandwet kunnen woningen en gebouwen in afwachting van sloop of vernieuwbouw niet worden gebruikt voor tijdelijke verhuur en staat het onnodig leeg. Andersom zou ook geredeneerd kunnen worden dat juist door het gebruik van de Leegstandwet meer aanbod beschikbaar komt en mensen die dreigend dakloos worden nu tijdelijk een dak boven hun hoofd hebben.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
De vragen zijn zo veel als mogelijk separaat beantwoord.
De huisartsenzorg in Brunssum |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is, naar aanleiding het wegvallen van een huisartsenpraktijk door de schorsing van de huisarts, uw reactie op de problemen met de huisartsenzorg in Brunssum?1
De ontstane situatie van de huisartsenzorg in Brunssum vind ik vervelend voor de betrokken patiënten. Huisartsenzorg vormt een belangrijke schakel in de eerstelijnszorg in Nederland. Daarom is het belangrijk dat iedere inwoner in Nederland toegankelijke huisartsenzorg tot zijn of haar beschikking heeft.
Waarom is de zoektocht naar een nieuwe huisarts niet eerder gestart, aangezien de rechtszaak tegen de huisarts al langer liep?
De IGJ heeft mij laten weten dat de casus nog bij de rechter lag en er geen beroepsbeperkende maatregelen voor de betreffende huisarts waren. De huisarts was nog niet onherroepelijk veroordeeld en tot op dat moment was de continuïteit van de huisartsenzorg voor de patiënten populatie gewaarborgd. Zodoende was er geen reden om eerder een zoektocht naar een nieuwe huisarts te starten.
Op basis van het onderzoek naar een nieuw signaal over een recente gebeurtenis heeft de IGJ echter gemeend per direct te moeten ingrijpen en de betreffende huisarts op 25 augustus 2023 een last tot onmiddellijke onthouding van beroepsactiviteiten (LOOB) opgelegd. Vanaf dat moment mocht de betreffende huisarts per direct niet meer werken als arts, totdat het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg over dat handelen heeft geoordeeld.
In eerste instantie is het in die situatie aan de praktijkhouder in zijn hoedanigheid als zorgaanbieder om zorg te dragen voor de continuïteit van zorg. Daarnaast hebben de zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. De IGJ heeft de huisarts gemeld dat hij als zorgaanbieder zelf moet zorgdragen voor de continuïteit van zorg van zijn praktijk en patiënten hierover moet informeren. De zorgaanbieder en de preferente zorgverzekeraar zijn vanaf dat moment op zoek gegaan naar een structurele oplossing. Waar dat mogelijk was, hebben ook de omliggende praktijken hieraan bijgedragen.
Waarom was het überhaupt mogelijk voor de huisarts om door te werken na de initiële veroordeling voor seksueel misbruik, waardoor er nog meer misbruik kon plaatsvinden?2
De IGJ heeft mij laten weten dat na de uitspraak in eerste aanleg van de Rechtbank Limburg van 31 oktober 2022 de huisarts in hoger beroep is gegaan. Daarmee is er een schorsende werking op de tenuitvoerlegging ontstaan. Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een beroepsverbod op te leggen in afwachting van een (mogelijk) hoger beroep.
Hoe moet de ontstane situatie voor de patiënten van de gesloten praktijk worden opgelost, aangezien veel andere praktijken in Brunssum een patiëntenstop hebben en praktijken buiten Brunssum voor patiënten die afhankelijk zijn van het OV vaak niet goed bereikbaar zijn?
De primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg ligt zoals gezegd bij de praktijkhouder en de zorgverzekeraar. In «acute» situaties zoals in de casus van Brunssum is samenwerking tussen de zorgverzekeraar, regionale huisartsenorganisatie en de andere huisartsen in de omgeving van belang. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 hebben de zorgaanbieder, de zorgverzekeraar en waar dat mogelijk was ook de omliggende praktijken bijgedragen aan de waarborging van de continuïteit van huisartsenzorg van de betreffende patiëntenpopulatie. Samenwerking tussen lokale en regionale partijen blijft ook belangrijk voor het realiseren van een structurele oplossing in de huisartsenpraktijk in Brunssum.
Bent u bereid om zich samen met zorgverzekeraars en de lokale huisartsen in te zetten om ervoor te zorgen dat er weer een nieuwe huisartsenpraktijk in Brunssum komt, zodat patiënten weer een huisarts op loop- of fietsafstand hebben?
Zoals hiervoor is aangegeven, ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de toegankelijke huisartsenzorg bij de zorgaanbieder en de verzekeraar. Daarnaast is op regionaal niveau een goede samenwerking tussen de zorgaanbieder, zorgverzekeraar, regionale huisartsenorganisaties en omliggende huisartsenpraktijken van belang om de continuering van de huisartsenzorg voor de patiëntenpopulatie te waarborgen, ook bij dit soort acute situaties. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid span ik mij er, samen met het veld, voor in dat de huisartsenzorg toegankelijk is. Voorbeelden van dit soort acties zijn het anders inrichten van de avond-, nacht-, en weekendzorg, het mogelijk maken van meer tijd voor de patiënt voor elke huisartsenpraktijk, en het opstellen van een handreiking huisvesting huisartsen en gezondheidscentra. Deze afspraken komen onder andere terug in het Integraal Zorg Akkoord (IZA).
De wachtlijst voor een WIA-indicatie |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Klopt het dat mensen nog steeds ongeveer zes maanden moeten wachten op het toekennen van een eventuele Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)indicatie?
Het klopt dat mensen soms lang moeten wachten op een WIA-claimbeoordeling. Dit geeft onzekerheid over het mogelijke recht op een uitkering en daarmee hun inkomenszekerheid. Het oplossen van de mismatch en daarmee het terugdringen van de wachttijden heeft dan ook mijn hoogste prioriteit.
In de brief van 6 oktober jl.1 heb ik de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken rondom de mismatch. Ik heb toen aangegeven dat de wachttijd voor een WIA-claimbeoordeling gemiddeld 21 weken is (peildatum juli 2023). Het gaat om een gemiddelde, dus niet iedereen hoeft zo lang te wachten op een beoordeling. Sommige mensen moeten juist langer wachten. Daarom werkt UWV op dit moment toe naar een uniforme landelijke wachttijd. Hiermee moeten grote uitschieters in de wachttijden worden voorkomen.
Klopt het dat het voorschot dat mensen moeten aanvragen tijdens deze periode rond de 1.000 euro per maand ligt?
Nee, de hoogte van een voorschot verschilt per persoon en ligt daarmee niet noodzakelijkerwijs rond de 1.000 euro per maand. Een voorschot wordt verstrekt vooruitlopend op een eventuele WIA-uitkering. De hoogte van het voorschot wordt op dezelfde manier bepaald als de mogelijke WIA-uitkering en wordt daarmee gebaseerd op het dagloon van de aanvrager. Met het voorschot wordt op deze manier zoveel mogelijk aangesloten bij de situatie waarin er wel tijdig een beslissing had plaatsgevonden.
Bent u het ermee eens dat het praktisch onmogelijk is om van 1.000 euro per maand rond te komen? Zo ja, waarom is het bedrag van het voorschot dan zo laag?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven verschilt de hoogte van een voorschot per persoon. Het kan voorkomen dat bij het toekennen van het WIA-voorschot blijkt dat het gezinsinkomen onder het sociaal-minimum uitkomt. In dat geval kan er bij toekenning van een WIA-uitkering ook recht bestaan op een aanvulling op grond van de Toeslagenwet (TW). UWV kent in die gevallen aanvullend ook een TW-voorschot toe. Een aanvulling vanuit de TW (en het voorschot hierop) kan daarentegen nooit hoger zijn dan de gemiddelde inkomsten die de aanvrager had voordat de arbeidsongeschiktheid intrad. Het kan dus voorkomen dat het gezinsinkomen ondanks een WIA-voorschot met aanvullend TW-voorschot onder het sociaal-minimum komt.
Bent u het ermee eens dat de overheid mensen minimaal een uitkering op het sociaal minimum moet geven, ook als voorschot? Zo ja, bent u van plan het bedrag van het voorschot te verhogen?
Ja, ik ben het met u eens dat mensen ten minste recht een gezinsinkomen op het sociaal-minimum moeten hebben. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb uitgelegd kan het totale voorschot onder het sociaal-minimum uitkomen. In dat geval kan worden teruggevallen op de bijstand.
Op welke manier faciliteert het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat mensen, die lang moeten wachten op een WIA-indicatie, worden aangespoord het voorschot aan te vragen? Wordt hier door het UWV actief op gewezen? Zo nee, waarom niet?
Elke cliënt krijgt op vastgestelde momenten de volgende servicecalls:
Bent u het ermee eens dat niemand voor zijn lol een WIA-indicatie aanvraagt en daar dus niet voor gestraft zou moeten, ook als de indicatie uiteindelijk niet wordt toegewezen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Zoals ik in de antwoorden hiervoor heb uitgelegd is hier ook geen sprake van.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De afwezigheid van de NOS bij vertoning beelden van de aanval op 7 oktober 2023 op de Israëlische ambassade |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de Israëlische ambassade om aan een selecte groep journalisten beelden te tonen van de brute aanval op Israëlische burgers op 7 en 8 oktober 2023?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de NOS ondanks een ontvangen uitnodiging daarbij niet aanwezig was?
Ja.
Bent u van mening dat de NOS een sleutelrol zou moeten spelen in een neutrale en evenwichtige nieuwsvoorziening gezien haar positie in het publieke bestel?
Ja, de NOS is als taakomroep van de landelijke publieke omroep verantwoordelijk voor de dagelijkse nieuwsvoorziening en verslaggeving van actuele gebeurtenissen. De NOS is in Nederland de grootste onafhankelijke nieuwsorganisatie en is, samen met andere nieuwsorganisaties, van groot belang voor de nieuws- en informatievoorziening in ons land. Het publiek moet er dan ook op kunnen vertrouwen dat de NOS op onafhankelijke wijze zijn werk doet en de hoogste journalistieke en professionele kwaliteitseisen hanteert zoals die in de journalistieke sector aanvaard en vastgelegd zijn. De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De onafhankelijkheid van media en journalistieke organisaties – zowel publieke als commerciële – is in ons land een grondwettelijk vastgelegd grondbeginsel van onze democratische rechtsstaat.
Bent u van mening dat een vertoning van ongecensureerde en onbewerkte beelden een belangrijke bijdrage kan leveren aan een neutrale informatievoorziening en derhalve van belang is voor het werk van (publieke) media en journalistiek?
De NOS is in zijn taakuitoefening onafhankelijk en zelf verantwoordelijkheid voor de keuzes die in dat kader gemaakt worden. De NOS legt verantwoording af over de wijze waarop men verslag doet over de oorlog in Israël en Gaza2 en is hierop aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO.
Bent u op de hoogte van de reden van afwezigheid van de NOS?
Ik ben niet door de NOS op de hoogte gesteld van de reden van afwezigheid. De NOS is onafhankelijk in zijn taakuitvoering. De NOS is op hun werkwijze aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO. Het past mij niet om de werkwijze van de NOS te beoordelen of om de NOS aan te sturen. Om deze reden zal ik dan ook niet over dit onderwerp met de NOS in gesprek gaan.
Zo ja, wat was de reden van afwezigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, bent u bereid om naar de reden te vragen en die met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de NOS te vragen om de videovoorstelling alsnog bij te wonen, uiteraard in overleg met de ambassade?
Zie antwoord vraag 5.
Past het volgens u bij de verantwoordelijkheid van een nationale omroep om, gezien de gebeurtenissen op 7 en 8 oktober 2023, niet deel te nemen aan een dergelijke ontmoeting die van groot belang is om te begrijpen wat er gebeurt tijdens deze terroristische aanvallen?
Zie antwoord vraag 5.
Staat daarmee wat u betreft de neutraliteit van de NOS ter discussie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Verschillende sloopprojecten |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat huurders in de Osse Vogelwijk onverwachts geconfronteerd worden met sloopplannen van woningcorporatie BrabantWonen en de gemeente Oss terwijl hun woningen niet in verval zijn?1
Vindt u het niet een verkeerde ontwikkeling dat bijna 70 betaalbare woningen (merendeels) grondgebonden en goed bewoonbaar, dreigen te worden vervangen op het zelfde oppervlak door een kleiner aantal woningen terug te bouwen, buiten het huur- en koopbereik van het grootste deel van de bestaande bewoners?2
Wat vindt u van de mening van het comité Vogelwijk moet blijvendat het «vernietigen van onze woningen is het vernietigen van de structuur van onze gemeenschap»?
Is renoveren van deze woningen niet veel duurzamer dan nieuwbouw plegen omdat bij renovatie van goed bewoonbare woningen minder grondstoffen en energie worden verspild?
Vindt u het ook niet met het comité «Vogelwijk moet blijven» dat het tijd wordt om het ongebreideld slopen van panden en woningen met een cultuurhistorische waarden waartoe ook de oude naoorlogse sociale woningbouw als de Osse Vogelwijk behoort, een halt toe te roepen?
Is het niet een vorm van discriminatie van huurders die de pech hebben dat in hun wijk weinig koopwoningen staan, dat in een ander deel van de wijk met vergelijkbare woningen maar waar meer koopwoningen tussen de huurwoningen staan, de huurwoningen wel worden gerenoveerd?3
Vindt u net als de huurders in de Vogelwijk dat een huis meer is dan een stapel stenen, dat het «ons thuis» is?4
Het bericht ‘Lage straf uithalers: mag dat wel?’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lage straf uithalers: mag dat wel?»?1
Ja.
Bent u bekend met het door een rechter in Rotterdam zelf bedachte project Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting, ofwel een alternatieve vorm van berechting?
Ja, ik ben bekend met het project Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting bij de rechtbank Rotterdam.
Is het een individuele rechter toegestaan zelf een project te bedenken inzake berechting die afwijkt van de normale gang van zaken ofwel zoals die in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen?
Het staat de rechter vrij om binnen de wettelijke kaders strafzaken af te doen op een wijze die recht doet aan de strafzaak. Er vinden in het land diverse projecten plaats waarbij geëxperimenteerd wordt met verschillende wijzen van berechting, denk bijvoorbeeld aan wijkrechtsspraak.
Bij de Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting (STMK) wordt – meer dan bij reguliere zittingen – de nadruk gelegd op de doelen van straf, zoals vergelding, preventie en resocialisatie. Het is belangrijk dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor wat hij gedaan heeft en kan reflecteren op zijn gedrag. Op die manier komt beter in beeld wat er nodig is om te voorkomen dat die verdachte opnieuw in de fout gaat. Ook wordt gekeken naar de positie van het slachtoffer en hoe dader en slachtoffer nader tot elkaar kunnen komen.
Bent u bekend met de vijf punten van kritiek van het Gerechtshof Den Haag op deze alternatieve vorm van afdoening van strafzaken, zoals het Gerechtshof onlangs heeft opgenomen in haar arrest van 1 november 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2075)?
Ja, hiermee ben ik bekend.
In uw brief van 22 december 2022 schrijft u aan de Kamer over het nieuwe artikel 138aa Wetboek van Strafrecht dat is bedoeld om drugsuithalers in havens effectief te kunnen bestraffen: «Met de nieuwe strafbepaling heeft de wetgever niet alleen beoogd de ernst van de gedragingen tot uitdrukking te brengen, maar ook om effectieve handhaving mogelijk te maken en een afschrikwekkende werking te bewerkstelligen»; bent u het met de stelling eens dat de afschrikwekkende werking door deze afdoening totaal uit het zicht is?
Ik ben het niet eens met de stelling dat met de toepassing van de STMK de afschrikwekkende werking door deze afdoening totaal uit het zicht is.
De afschrikwekkende werking, zoals bedoeld in de aangehaalde passage, verwijst naar de vergelijking met de situatie voordat de uithalerswet in werking was getreden. Voorheen kregen uithalers namelijk enkel een boete voor het zich bevinden op verboden terrein en volgde geen uitgebreide vervolging. Daarnaast heeft de brief van 22 december 2022 betrekking op artikel 138aa Sr (de «uithalerswet»). In de recente uitspraak van het Hof Den Haag was de bewezenverklaring echter ook gebaseerd op artikel 2 juncto artikel 10 Opiumwet en niet alleen op artikel 138aa Sr. De strafbedreigingen van de Opiumwet en 138aa Sr verschillen van elkaar en hebben beide een effect op de uiteindelijke straf.
Bij de STMK maakt de rechter zijn afwegingen op grond van dezelfde wettelijke kaders als bij andere afdoeningsmodaliteiten van strafzaken. Aan de beslissingen van de rechter op basis van de STMK liggen dan ook dezelfde wettelijke vereisten ten grondslag. Bij uithalerszaken wordt tijdens de STMK eveneens rekening gehouden met de bedoeling van de wetgever, de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachten. Wel wordt bij de STMK uitgebreider stilgestaan bij de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de gevolgen van zijn daden en wordt meer ruimte genomen om gericht te zoeken naar manieren om recidive en herhaling te voorkomen.
Dit sluit aan bij de bedoelingen van de uithalerswet. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven zijn sinds de inwerkingtreding niet alleen veel uithalers vervolgd en gestraft. De strafbaarstelling heeft het eveneens mogelijk gemaakt om personen waarvoor dit nuttig is reclassering aan te bieden en te helpen om voor een beter pad te kiezen.
Daarnaast is de uithalerswet van toegevoegde waarde omdat het de politie mogelijkheden biedt om onderzoek te doen naar de criminele netwerken waarin uithalers opereren en deze netwerken op te sporen en te vervolgen. Niet alleen de individuele uithalers vormen een probleem, maar juist ook de personen die deze uithalers ronselen en inzetten. Deze ronselaars vervullen voor meerdere criminele netwerken een onmisbare rol in de drugscriminaliteit, door de benodigde mankracht te leveren en deze te ronselen onder kwetsbare jongeren. Daarom worden deze (groepen van) ronselaars zo goed mogelijk in beeld gebracht en waar mogelijk verstoord en vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie.
En het verlengde daarvan, bent u het met de stelling eens dat deze wijze van afdoening een schoffering is van politieagenten en het Openbaar Ministerie?
Het is aan de rechter om per zaak de afweging te maken wat een gepaste straf is, die recht doet aan het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij heeft de rechter de vrijheid om invulling te geven aan de wijze waarop de zaak wordt behandeld, binnen de bestaande wettelijke kaders.
Zo nee, kunt u dan een reactie geven op deze passage in het hierboven genoemde arrest: «In casu was duidelijk dat de te verwachten straf ingeval de reguliere procedure zou zijn gevolgd (en een bewezenverklaring zou zijn gevolgd) tussen de vier en vijf jaar gevangenisstraf zou bedragen»?
Het OM hanteert strafvorderingsrichtlijnen als uitgangspunt voor het bepalen van de strafeis en houdt daarnaast rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (zie antwoord vraag 6). Dit is niet anders bij STMK zaken. In de onderhavige zaak is, zo heeft het Hof geconcludeerd, sprake geweest van een vorm van afspraken tussen het OM en de verdediging.
Bent u bereid om de toegezegde brief over de stand van zaken omtrent deze strafbaarstelling van drugsuithalers zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?
Dit zal terugkomen in de najaarsbrief georganiseerde en ondermijnende criminaliteit die voor het einde van dit jaar naar uw Kamer wordt gestuurd.
De voortgang van de raffinageroute |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een stand van zaken geven over de uitwerking van de beoogde raffinageroute? Deelt u de mening dat een tijdige openstelling noodzakelijk is om de productie van groene waterstof in Nederland van de grond te krijgen?
Bij de implementatie van de herziene richtlijn hernieuwbare energie (REDIII) wordt de raffinageroute opgenomen in de systematiek energie vervoer per 2025, volgens de gemaakte afspraken (zie Kamerstukken 32 813, nr. 1042 en 32 813, nr. 868). In deze Kamerbrieven hebben we het belang van hernieuwbare waterstof in de transitie naar duurzame mobiliteit al beschreven en dat met het oog daarop nu elektrolyseprojecten van de grond moeten komen om de hernieuwbare waterstofproductie in Nederland op gang te brengen. Zonder investeringsbeslissingen op korte termijn lopen we namelijk het risico dat er onvoldoende productiecapaciteit is om onze doelen voor 2030 te behalen. De raffinageroute is daarbij een van de cruciale eerste stappen om die productiecapaciteit op korte termijn te realiseren.
In het voorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer is daarom een grondslag voor de raffinageroute opgenomen. De verdere technische invulling van de raffinageroute is vergevorderd en wordt opgenomen in het concept Besluit energie vervoer, dat de Tweede Kamer in de eerste helft van 2024 samen met het wetsvoorstel zal ontvangen. Bij de uitwerking van de beoogde raffinageroute hebben wij steeds de balans tussen de hernieuwbare waterstofdoelen, de concurrentiepositie van onder meer de industrie, de nationale klimaatdoelen en kosten voor de automobilist voor ogen.
Kunt u aangeven in welk stadium de uitwerking hiervan zich bevindt en of de beoogde en al aangekondigde openstelling van 2025 wordt behaald? Zijn er mogelijkheden om dit proces te versnellen? Wat is uw voorgenomen tijdslijn?
De uitwerking bevindt zich in een vergevorderd stadium, waarmee de beoogde openstelling in 2025 zal worden gehaald. Aangezien de raffinageroute een aspect is van de implementatie van de REDIII voor transport, waarvoor een grondige wijziging van de bestaande systematiek energie vervoer noodzakelijk is, zijn er geen mogelijkheden om het proces te versnellen.
De voorgenomen tijdslijn van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is om in de eerste helft van 2024 het wetsvoorstel en wijziging voor het Besluit energie vervoer aan de Tweede Kamer te sturen. De wijziging van de Regeling energie vervoer, waarin de laatste technische details zijn uitgewerkt, volgt medio 2024.
Welke mitigerende maatregelen kunt u treffen voor eventuele negatieve markteffecten door onvoldoende volume indien de beoogde openstelling wordt vertraagd? Hoe garandeert u dat er voldoende aanbod is voor waterstof? Hoe garandeert u dat er voldoende waterstof is voor de afnameverplichting voor waterstof uit hernieuwbare bronnen in de industrie voor de ingangsdatum van 1 januari 2026?
Het stimulerende effect van de raffinageroute kan in de praktijk alleen vervangen worden door meer subsidies beschikbaar te stellen. Zoals beschreven in de recente brief over hernieuwbare waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 1314) beogen we met productiesubsidies en ondersteuning van import, onder meer via H2Global, voldoende aanbod te creëren. Goedwerkende normering kan de effectiviteit van deze subsidies vergroten, door de subsidiebehoefte van projecten te verkleinen en vraagzekerheid te vergroten. Hoe meer hernieuwbare waterstof een project kan leveren onder bijvoorbeeld de raffinageroute, hoe minder subsidie een project nodig heeft. Zoals beschreven in de brief, geldt dit in mindere mate voor de normering van de industrie; vanwege de hoge concurrentiedruk in de industrie moet de normering daar vooral volgend zijn op het potentiële aanbod, om te voorkomen dat bedrijven door te hoge kosten hun activiteiten verplaatsen. Het beoogde niveau van de verplichting voor de industrie wordt komend voorjaar geconsulteerd, zodra een externe validatie van het voorstel afgerond is.
Hoe bent u van plan langetermijnzekerheid te bieden aan de sector voor investeringen in groene waterstof en de dekking van operationele kosten voor productie van groene waterstof?
Zoals beschreven in de recente brief over hernieuwbare waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 1314) beogen we met productiesubsidies uit het Klimaatfonds voor de eerste projecten de gevraagde langetermijnzekerheid bieden. Voor de projecten daarna hebben we een combinatie van productie- en vraagsubsidies en normering voor ogen, waarbij de verplichtingen in de mobiliteit, inclusief de raffinageroute, en de industrie een belangrijke rol spelen. Daarnaast zullen in de komende jaren in toenemende mate de waterstofinfrastructuur en tankinfrastructuur uitgerold worden, waardoor vraag en aanbod van waterstof elkaar makkelijker kunnen vinden.
Welke lessen of processen neemt u mee uit de reeds ingevoerde raffinageroutes, zoals in Duitsland en België? Hoe bent u van plan om een gelijk speelveld te waarborgen?
De Ministeries van EZK en IenW zijn regelmatig in gesprek met andere lidstaten over de implementatie van de raffinageroute. Het Ministerie van IenW zet hiervoor een kortlopende Europese taskforce op waarin lidstaten samen vragen en aandachtspunten richting de Europese Commissie kunnen signaleren met betrekking tot dit onderwerp.
In de ons omringende landen is een raffinageroute al concreet ingevoerd of zijn er plannen voor snelle invoering als onderdeel van het opstarten van de waterstofmarkt:
Wij volgen de keuzes in andere lidstaten aandachtig, met oog voor een gelijk speelveld en voor uitgangspunten die per land verschillen qua doelstellingen, systematiek en omvang van de raffinagesector, die in Nederland verhoudingsgewijs zeer groot is. In aanloop naar het herziene Besluit energie vervoer als onderdeel van het REDIII implementatietrajecten voeren we met de sector gesprekken over de vormgeving van de raffinageroute. Hierbij moeten wij het evenwicht bewaren tussen onze waterstofdoelen, behoud van onze concurrentiepositie van onder meer de industrie, onze nationale klimaatdoelen en de kosten voor de automobilist.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en binnen drie weken?
Het nieuws dat de treinverbinding Zwolle-Enschede grote problemen kent. |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de extreme uitval van 10,5% op de spoorverbinding Zwolle-Enschede?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat de uitval in oktober 10,5% was op de spoorverbinding Zwolle-Enschede.
Kunt u bevestigen dat de hoge uitval komt door de overstap van spoorpersoneel van Keolis (Blauwnet) naar NS?
Ik heb hiervoor navraag gedaan bij de provincie Overijssel, die concessieverlener is voor deze verbinding. De provincie geeft aan dat het klopt dat de hoge uitval grotendeels veroorzaakt wordt door een personeelstekort. Dit tekort is deels een gevolg van spoorpersoneel dat begin 2023 is overgestapt naar de NS. Ook is er personeel, als gevolg van de nieuwe Regeling Vervroegde Uittreding, eerder uitgetreden dan verwacht. Het duurt gemiddeld 6 maanden voordat nieuw personeel opgeleid en inzetbaar is. Vandaar dat de gevolgen nu nog steeds merkbaar zijn.
Daarnaast is de uitval in het najaar ook structureel hoger als gevolg van (weer)omstandigheden op het spoor, net zoals bij andere vervoerders. Ook deelt de vervoerder het spoor tussen Wierden en Enschede met meerdere vervoerders. Als samenloop van al deze omstandigheden is de uitval nu (10,5% in oktober 2023) hoger dan de voorgaande periode (gemiddeld 5%).
Kunt u een overzicht geven van de punten waarop Keolis niet voldoet aan concessieafspraken?
De provincie Overijssel geeft aan dat Keolis niet voldoet aan de in de concessie gestelde norm voor rituitval.
Wat kan de provincie Overijssel ondernemen om de vervoerder te houden aan gemaakte afspraken?
De provincie kan de vervoerder op grond van de verleende concessie beboeten of subsidies inhouden om de vervoerder aan afspraken te houden wanneer de vervoerder niet voldoet aan afspraken.
De provincie is met de vervoerder in gesprek over mogelijke oplossingen van het personeelstekort. Door personeel in te zetten dat voorheen werkte op de lijn Zutphen-Oldenzaal en de instroom van nieuw personeel verwachten de provincie en vervoerder dat de problemen medio december zijn opgelost.
Klopt het dat ook de problemen met de bussen van Keolis nog steeds niet zijn opgelost?2
De bussen zijn inmiddels overgenomen door een andere vervoerder. De provincie Overijssel geeft aan dat het merendeel van de problemen met de bussen, waar het artikel van Omroep Flevoland naar verwijst, inmiddels is verholpen. De problemen die zich momenteel nog voordoen, zijn incidenteel en hebben verschillende oorzaken.
Hoe gaat u voorkomen dat reizigers in Overijssel het openbaar vervoer gaan mijden en de files verder toenemen?
De provincie Overijssel zet zich er samen met de vervoerders voor in om reizigers een goed openbaar vervoer te bieden. De provincie heeft afspraken met de spoorvervoerders, zodat de rituitval bij treinen verholpen gaat worden. Daarnaast zijn met de busvervoerders afspraken gemaakt over de versterking van het busnetwerk dat benoemd wordt in de vervoersplannen 2024.
Ik herken vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid het belang hiervan en ook uw Kamer heeft kenbaar gemaakt dit belangrijk te vinden. Momenteel ben ik bezig met de uitvoering van de motie Slootweg/Kuiken en de motie Bikker, zoals met u gedeeld op 17 november jl.3 De uitwerking versterkt het regionaal openbaar vervoer, waaronder ook het openbaar vervoer in Overijssel.
Worden reizigers van de verbinding Zwolle-Enschede gecompenseerd voor de geleden vertraging? Zo ja, hoe?
Reizigers die te maken hebben gehad met vertraging hebben recht op een vergoeding volgens de Europese Verordening 1371/2007 en de Vergoedingsregels trein.
Is er voldoende vervangend vervoer beschikbaar bij uitval van treindiensten?
Er wordt door Keolis vervangend vervoer aangeboden als de vertraging te lang duurt. Hierover zijn door de provincie Overijssel afspraken gemaakt in de concessie met Keolis. Door de aard van de uitval is deze uitval van tevoren te voorspellen en kan voorkomen worden dat meerdere treinen achter elkaar uitvallen. Hiermee heeft de reizigers altijd binnen een halfuur een volgende trein.
Wat is volgens u de reden dat Keolismedewerkers overstappen naar NS?
Ik heb geen zicht op de motieven van individuele medewerkers om voor de ene dan wel andere werkgever te kiezen, dus ik wil terughoudend zijn in mijn beantwoording. Wel kan gezegd worden dat in een situatie van arbeidsmarktkrapte werkgevers concurreren bij het aantrekken van personeel en de onderhandelingspositie van het personeel ten opzichte van de werkgever sterker is. In algemene zin zijn factoren die bij een overstap van personeel volgens de provincie en de vervoerder een rol spelen de standplaatsen van het personeel, de arbeidsvoorwaarden in de CAO’s en de variatie in routes die machinisten en conducteurs rijden.
Kunt u een actueel overzicht geven van de omvang van de personeelstekorten bij de grote ov-bedrijven die in Nederland actief zijn?
Ik beschik niet over een actueel overzicht van de omvang van de personeelstekorten van de grote ov-bedrijven in Nederland. Duidelijk is dat de sector te maken heeft gehad met een grote uitstroom. Voor het spoor is personeel in opleiding dat nog niet gecertificeerd is. De certificering voor het spoorpersoneel duurt gemiddeld zes maanden. De personeelstekorten voor het uitvoerend personeel op het spoor zijn meer afhankelijk van de regio dan van de bedrijven waar zij werken. De vertraging in het certificeren van nieuw personeel is ook merkbaar in het busvervoer.
Is deze situatie volgens u vergelijkbaar met de eerdere uitstroom van ov-medewerkers van Arriva naar NS?3
Zoals in mijn antwoord op vraag 9 aangegeven, heb ik geen inzicht in de motieven van individuele werknemers. Op de uitstroom van personeel bij Arriva lijkt slechts het punt van de aantrekkelijkheid van de CAO toepasbaar te zijn.
Wat kunt u doen om de sector openbaar vervoer aantrekkelijker te maken als werkgever?
Het is de verantwoordelijkheid van de vervoersbedrijven om voor voldoende personeel te zorgen en om goede arbeidsvoorwaarden te bieden. Ik heb geen rol bij het personeelsbeleid van vervoerders rond de aantrekkelijkheid van de beroepen in de sector. Het personeelstekort is een van de aandachtspunten in de sector. Afgelopen jaar zijn er in de sector zowel voor de NS als voor het streekvervoer CAO’s afgesloten waarmee de arbeidvoorwaarden verbeterd zijn en de sector een aantrekkelijkere werkgever is geworden.
Wel vind ik het belangrijk dat er aandacht is voor dit onderwerp binnen de sector en voer ik gesprekken met de sector hierover. Het is een van de bespreekpunten in het eerstvolgende NOVB.
Deelt u de mening dat de introductie van marktwerking in het (regionale) openbaar vervoer een mislukt experiment is geworden?
Deze stelling wordt niet onderbouwd door de feiten. De kwaliteit van het openbaar vervoer wordt geborgd door wetgeving, onafhankelijk toezicht en door bindende afspraken in concessies. Uit de praktijk blijkt dat overheden binnen deze kaders goed in staat zijn om te zorgen voor openbaar vervoer. Zowel bij onderhandse gunning aan een publieke vervoerder, als bij aanbesteding waarin ook vervoerders meedingen die in private handen zijn.
Uit onderzoek blijkt dat de reizigerstevredenheid in de afgelopen decennia sterk gestegen is. De onderzoekers geven aan dat het aannemelijk is dat de concurrentie bij de aanbestede concessies heeft bijgedragen aan de verbeterde prestaties, zowel financieel als voor reizigers.5
Als gevolg van de Coronapandemie is de afgelopen jaren de dienstregeling in veel regio’s afgeschaald, onder andere als gevolg van vraaguitval tijdens en na de coronapandemie en een tekort aan personeel. Deze problemen doen zich niet alleen voor bij vervoerders zoals Keolis en Arriva, die rijden op basis van een openbaar aanbestede concessie, maar ook bij vervoerders zoals NS en RET, die ov aanbieden op basis van een onderhands gegunde concessie. Het kabinet heeft de sector daarom in de periode 2020 tot en met 2023 financieel gesteund om het ov-aanbod op peil te houden. Op dit moment geef ik invulling aan de motie Bikker, waarmee structurele ondersteuning van het regionaal ov wordt mogelijk gemaakt vanaf 2024. Ik heb uw kamer hier op 17 november over geïnformeerd.
Bent u bereid om provincies de mogelijkheid te geven om het regionaal openbaar vervoer zonder marktwerking en winstoogmerk te organiseren?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over welke wijzigingen er nodig zijn in wet en regelgeving om dit mogelijk te maken. Tot op dit moment heb ik geen signalen ontvangen dat provincies de wens hebben om een eigen vervoersbedrijf op te richten.
De Rabobank en de ontbossers |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in het FD van afgelopen weekend 'Rabobank en de ontbossers?» en het artikel dat daarop volgde 'Wereld Natuur Fonds in gesprek met Rabobank over samenwerking vanwege financiering illegale ontbossers»?12
Ja.
Wat is uw reactie op dit onderzoek en de rol van Rabobank door 300 ontbossers te financieren?
Het kabinet verwacht van financiële instellingen dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt. Hoe een financiële instelling invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen. Dit geldt ook voor de beslissing om in gesprek te gaan met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. De bevindingen uit het artikel zijn zorgelijk en gaven aanleiding om met de Rabobank in gesprek te gaan. De Rabobank gaf hierin aan nadrukkelijk tegen ontbossing te zijn, en dat het artikel uit het Financieel Dagblad reden is voor nader klantonderzoek en aanleiding om haar processen tegen het licht te houden.
Deelt u de mening dat sprake is van een hiaat in de regelgeving als ontbossingsproducten zoals soja en rundvlees wel verboden zijn, maar financiële diensten niet? Is het niet hoog tijd om ook soortgelijke wetgeving te krijgen voor Europese financiële instellingen, die het banken verbiedt om bedrijven die ontbossen te financieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie dient in de context van de Verordening ontbossingsvrije producten uiterlijk op 30 juni 2025 een effectbeoordeling voor te leggen over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen, en daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving, onder de reikwijdte van de verordening te brengen. Op basis van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken naar de geschiktheid van deze verordening als instrument voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing.
Volgens de OESO-richtlijnen behoren banken informatie uit te vragen bij ondernemingen die zij financieren, in dialoog te gaan met een onderneming over hun beleid en over de geconstateerde risico’s en hoe deze aan te pakken. Het kabinet is van mening dat de financiële sector daarmee een belangrijke rol kan vervullen bij het tegengaan van misstanden, zoals ontbossing, in de waardeketen. De beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie kan banken helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen. In de afgelopen jaren zijn er verschillende wetgevende kaders opgesteld die zullen bijdragen aan de beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie, zoals de EU Taxonomie en de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD). Deze wetgeving zal de transparantie vergroten over de impact op duurzaamheid van financiële instellingen, inclusief de impact op ontbossing.
Wat vindt u van het idee om Rabobank te laten betalen voor de aangerichte schade aan natuur en klimaat? Ziet u mogelijkheden om ketenpartners en financierders te laten meebetalen aan de kosten voor klimaatmitigatie en adaptatie en natuurherstel, op basis van reeds aangerichte schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag twee verwacht het kabinet dat bedrijven «due diligence» (gepaste zorgvuldigheid) toepassen in hun waardeketen en handelen volgens de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s door middel van gepaste zorgvuldigheid houdt in dat financiële instellingen beleid opstellen met betrekking tot environmental, social, and governance (ESG)-risico’s, potentiële en daadwerkelijke negatieve effecten op mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s of schendingen te voorkomen of aan te pakken, de activiteiten hierop te monitoren en hierover transparant te rapporteren. Conform OESO-richtlijnen moet de financiële instelling afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade bijdragen aan herstel of zijn invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken.
Deelt u de mening dat de financiering van bedrijven betrokken bij ontbossing incompatibel is met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs? Bent u van plan het tegengaan van dergelijke financiering mee te nemen in de verkenning van wetgeving?
Ja, onverantwoord bosbeheer is incompatibel met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. In de Kamerbrief van 13 maart 2023 heeft de Minister van Financiën aangekondigd om, samen met de sector, te verkennen welke maatregelen kunnen bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie. De Minister van Financiën staat hierbij open voor ideeën om de bijdrage van de financiële sector aan de doelen van Parijs te vergroten. Zij streeft ernaar uw Kamer uiterlijk aan het einde van dit jaar nader te informeren over de voortgang.
In hoeverre spreekt Nederland zich in Europa en wereldwijd uit voor de krimp van de veestapel om zo ontbossing tegen te gaan? Waarom steunt u dit standpunt wel of niet? Hoe draagt u dit standpunt uit tijdens internationale bijeenkomsten, zoals de Biodiversiteitstop (Convention of Biological Diversity (CBD) CoP)?
Het kabinet zet zich in voor een mondiaal houdbaar voedselsysteem, waarin landbouw plaatsvindt binnen de draagkracht van de aarde. Krimp van de veestapel is hierbij geen doel op zich maar kan wel een consequentie zijn van de te behalen doelen. Onderdeel van de kabinetsinzet is onder meer de transitie naar duurzamere en gezondere dieëten van mensen. Onderdeel daarvan is het advies om minder dierlijke eiwitten te eten, zoals vlees. Voor Nederland, waar het aandeel dierlijke eiwitten in de gemiddelde voedselconsumptie 60% is, streeft het kabinet naar een gemiddelde eiwitconsumptie van 50% dierlijk en 50% plantaardig in 2030. Het kabinet onderschrijft dat een mondiale verschuiving van consumptie van minder dierlijke naar meer plantaardige eiwitten belangrijk is voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw en aan het verminderen van de druk op land, water en biodiversiteit.
Het kabinet spant zich in om de noodzaak van een eiwittransitie als onderdeel van de bredere voedselsysteem transitie ook internationaal op de agenda te zetten. Dit doet het kabinet op multilaterale bijeenkomsten zoals dit jaar tijdens de Agricultural Innovation Mission for Climate (AIM) Summit, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en de FAO Global Conference on Sustainable Livestock Transition.
Tijdens de onderhandelingen in Montreal in december 2022 over het Global Biodiversity Framework (GBF) heeft de EU, mede namens Nederland, gepoogd om in het raamwerk ook een doel over het significant reduceren van de ecologische voetafdruk in 2030 en het leven binnen planetaire grenzen in 2050 op te nemen3. Echter, is het niet gelukt om hier internationaal overeenstemming over te bereiken en deze doelen zijn dan ook niet opgenomen in het Global Biodiversity Framework(GBF). Ook heeft Nederland namens de EU onderhandeld over een reductie van de voetafdruk van consumptie, welke wel is opgenomen in het GBF.
De vernietiging van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die zijn ingekocht ten behoeve van het bestrijden van de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er op 4 april 2023 een transport met mondneusmaskers naar het afvalverwerkingsbedrijf PreZero Recycling Services Zuid uit Amsterdam is gegaan, in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Dat klopt.
Klopt het dat bij dat transport in totaal 947.800 mondneusmaskers vervoerd zijn naar ProZero?
Dat klopt.
Kunt u aangeven wanneer de opdracht voor dit transport is gegeven, door wie, wie hiervoor heeft getekend en op basis van welke bevoegdheid?
Deze opdracht komt voort uit de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waarover uw Kamer op 10 december 2021 is geïnformeerd door de toenmalig Staatssecretaris van het Ministerie van VWS. Allereerst zijn goederen zoveel mogelijk gedoneerd of verkocht. Goederen die niet meer in aanmerking kwamen voor verkoop of donatie zijn duurzaam verwerkt. In december 2022 is er een eerste Europese aanbesteding voor duurzame verwerking gepubliceerd. Deze aanbesteding betrof alleen goederen met een verstreken houdbaarheidsdatum. De uitkomst van deze aanbesteding was dat er twee overeenkomsten zijn gesloten. De opdracht voor dit transport vloeit voort uit één van deze twee overeenkomsten. Zie https://www.tenderned.nl/aankondigingen/overzicht/279740/details.
Welke bewindspersonen waren op de hoogte van dit transport en de vernietiging van deze mondneusmaskers en is het kabinet hierover (vooraf) geïnformeerd?
Deze opdracht vloeit voort uit de uitvoering van de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waarover uw Kamer op 10 december 20211 is geïnformeerd door de toenmalig Staatssecretaris van het Ministerie van VWS. In deze brief is aangegeven dat goederen zoveel mogelijk gedoneerd of verkocht worden en dat goederen die niet meer in aanmerking komen voor verkoop of donatie duurzaam worden verwerkt.
In december 2022 is er een eerste Europese aanbesteding voor duurzame verwerking gepubliceerd. De opdracht voor dit transport komt voort uit één van de overeenkomsten die daarop gesloten zijn.
Is sprake geweest van een aanbestedingsprocedure voor de vernietiging van de mondneusmaskers die op 4 april 2023 naar ProZero zijn getransporteerd en kunt u deze inzichtelijk maken?
Ja. Er is een Europese aanbesteding volgens de openbare procedure gepubliceerd. Zie https://www.tenderned.nl/aankondigingen/overzicht/279740/details.
Kunt u aangeven waarom deze mondneusmaskers vernietigd moesten worden? Was dat omdat deze persoonlijke beschermingsmiddelen «over de datum» waren geraakt en zo ja, wat is de oorzaak dat deze persoonlijke beschermingsmiddelen niet op tijd zijn gebruikt?
De goederen zijn duurzaam verwerkt vanwege de verstreken houdbaarheidsdatum.
Bij de uitgave van PBM is steeds gekeken naar de houdbaarheidsdatum. Middelen met de kortste houdbaarheid gingen als eerste het magazijn uit. Middelen die uitgeleverd werden moesten een houdbaarheidsdatum van minimaal een maand hebben. De markt voor PBM heeft zich inmiddels al geruime tijd hersteld en zorgaanbieders kunnen PBM bij hun reguliere leveranciers inkopen.
De centrale voorraad is dusdanig groot dat het niet mogelijk is gebleken om alle middelen voor het verstrijken van de houdbaarheidsdatum uit te leveren aan de zorg of een andere goede bestemming te geven via verkoop of donatie.
Betreft het hier mondneusmaskers die waren ingekocht als gevolg van/voor de coronacrisis?
Ja.
Kunt u aangeven bij welke leverancier de mondneusmaskers die op 4 april 2023 op transport zijn gegaan, zijn ingekocht en tegen welke prijs per stuk? Gaat het om meerdere deals bij meerdere leveranciers en zo ja, kunt u gespecificeerd aangeven welke leveranciers? Wanneer zijn deze deals gesloten en wie heeft daar bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de rijksoverheid voor getekend en tegen welke prijs per stuk?
In dit transport zaten mondneusmaskers van vijf verschillende leveranciers: ADM, CCC Europe, Fresco Farma, Koninklijke Auping b.v. en Splendid Group.
Het betrof orders die in april en mei 2020 zijn geplaatst. De inkoopprijs van deze vracht betreft € 429.505,21. Dit is exclusief transportkosten.
Zijn er, behalve mondneusmaskers, op 4 april 2023, nog andere persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die ingekocht zijn ten behoeve van de coronacrisis op transport gegaan om vernietigd te worden? Zo ja, om welke en hoeveel persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen gaat het en zijn deze ook naar ProZero getransporteerd? Kunt u hiervan een gespecificeerd overzicht en een opdrachtbevestiging met daarbij behorende kosten geven?
Ja, er zijn ook andere persoonlijke beschermingsmiddelen verwerkt: desinfectants, brillen, chirurgische maskers, FFP maskers, KN95 maskers, handschoenen, jassen en schorten. De hoeveelheden worden door de uitvoerder van de goederen-exitstrategie, het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), maandelijks gepubliceerd op www.lchulpmiddelen.nl. De inkoop van duurzame verwerking heeft plaatsgevonden door middel van meerdere Europese aanbestedingen, allen volgens de openbare procedure. PreZero is een partij waarmee overeenkomsten zijn gesloten voor het afvoeren en duurzaam verwerken van producten uit de noodvoorraad. Daarnaast zijn er nog drie bedrijven die één of meerdere overeenkomsten gegund hebben gekregen.
Bij Bureau LCH zijn overeenkomsten aanwezig met de afvalverwerkers. De verwerkingskosten zijn onderdeel van de overeenkomsten met de betreffende dienstverlener, deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk.
Op welke datums hebben er nog meer transporten plaatsgevonden van persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen, die zijn ingekocht ten behoeve van de coronacrisis, in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar ProZero en/of andere afvalverwerkingsbedrijven? Klopt het dat maandenlang meerdere transporten met persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen ter vernietiging hebben plaatsgevonden?
De handdesinfectiemiddelen zijn in augustus 2022 verwerkt. Vanaf 15 februari 2023 is het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) bezig met het duurzaam laten verwerken van goederen. De aanbesteding betrof goederen waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken en goederen die door veranderende wet- en regelgeving niet meer voldoen aan de juiste kwaliteitseisen. Er zijn inmiddels zo’n 2.500 transporten geweest om goederen duurzaam te verwerken.
Zo ja, kunt u voor al deze transport,- en vernietigings/verwerkingsopdrachten de aanbestedingsprocedures inzichtelijk maken?
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) heeft Europese aanbestedingen gedaan:
Kunt u gespecificeerd overleggen om welke transportopdrachten vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de rijksoverheid het precies gaat, op welke datums, welke en hoeveel persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen dit betrof, tegen welke prijs per stuk deze zijn ingekocht en hoeveel deze transportopdrachten en de vernietigingsopdrachten, gezamenlijk en afzonderlijk, hebben gekost?
Informatie over de aanbestedingsprocedures voor duurzame verwerking is gepubliceerd via de in antwoord 11 genoemde links. De verwerkingskosten zijn onderdeel van de overeenkomsten met de betreffende dienstverlener, deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk.
Kunt u aangeven welke transportbedrijven de transporten van persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die vernietigd moesten worden, hebben verzorgd?
Nee. In alle uitgevoerde Europese Aanbestedingen was de scope afvoeren en duurzaam verwerken, het afvoeren (transporteren) is niet separaat aanbesteed. De opdrachtnemer mocht voor het transport onderaannemers inzetten.
Voor welk totaalbedrag zijn persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen ten behoeve van de coronacrisis ingekocht en voor welk totaalbedrag zijn (tot nu toe) persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen, die waren ingekocht voor de coronacrisis, vernietigd?
Voor het antwoord over de inkoop van goederen tijdens de COVID19-crisis verwijs ik u naar het onderzoek van Deloitte: Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg | Tweede Kamer der Staten-Generaal, voor de gevraagde informatie over de verwerking van goederen naar de bij vraag 11 genoemde aanbestedingsprocedures.
Is er door het Ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport en/of het kabinet op enige wijze melding gemaakt van de grote hoeveelheden mondneusmaskers en/of andere persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die vernietigd moesten worden aan de Kamer? Zo nee, waarom is hieraan geen ruchtbaarheid gegeven en/of verantwoording over afgelegd?
Over de uitvoering van de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) is uw Kamer op 10 december 20212 geïnformeerd. Zie voor de actuele cijfers www.lchulpmiddelen.nl.
Vindt u niet dat aangezien deze producten zijn ingekocht met gemeenschapsgeld en er tijdens de coronacrisis bovendien 5,1 miljard euro ongespecificeerd «verdwenen» is, dat de Kamer geïnformeerd had moeten worden over de vernietiging van deze producten, zodat de gang van zaken bevraagd en gecontroleerd had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Over de uitvoering van de goederen-exitstrategie rond de afbouw van de noodvoorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) is uw Kamer op 10 december 20213 geïnformeerd.
Kunt u aangeven of de persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die zijn ingekocht voor de coronacrisis, maar die moesten worden vernietigd, duurzaam zijn verwerkt? Zo ja, op welke manier is dat gebeurd en hoeveel heeft deze duurzame manier van verwerken gekost ten opzichte van wanneer een minder duurzame verwerkingsmethode zou zijn gebruikt?
Het principe van duurzaam verwerken maakt onderdeel uit van alle uitgevoerde aanbestedingen (zie antwoord 11). Er is dan ook geen vergelijking mogelijk met de hypothetische situatie waarin besloten zou zijn voor het niet-duurzaam verwerken.
Kunt u aangeven wat de schade is voor het milieu, bijvoorbeeld door CO2-uitstoot, als gevolg van het vernietigen en verwerken van deze grote hoeveelheden persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen?
Nee dat is mij niet bekend. Wel wil ik nogmaals benadrukken dat het op een duurzame manier verwerken van de goederen expliciet onderdeel is van alle aanbestedingsprocedures.
Kunt u aangeven hoeveel de vernietiging van alle persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen ten behoeve van de coronacrisis die vernietigd moesten worden tot nu toe per hoofd van de bevolking heeft gekost?
Informatie over de aanbestedingsprocedures voor duurzame verwerking zijn gepubliceerd via de in antwoord 11 genoemde links.
Hoeveel personeels,- en proceskosten zijn er door de rijksoverheid gemaakt voor het transporteren en laten vernietigen van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen die tot nu toe vernietigd hebben moeten worden?
Onderzoek wijst uit dat de kosten van een Europese Aanbesteding ongeveer 30.000 euro per procedure bedragen. Er zijn vijf aanbestedingsprocedures geweest voor de verwerking van de goederen.
Is getracht de persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die vernietigd hebben moeten worden eerst nog voor een ander doel in te zetten? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel van deze producten ingezet zijn voor een ander doel dan de coronacrisis en hoe groot het overschot in totaal precies is geweest?
Ja. De goederen-exitstrategie kent drie pijlers: verkoop, donaties en duurzaam verwerken. Uitgangspunt is: zoveel als mogelijk verkopen en doneren. Pas als blijkt dat er geen andere opties zijn, wordt overgegaan op duurzaam verwerken. De actuele gegevens over donaties, verkoop en verwerking zijn te vinden op Uitgegeven middelen | Actuele voorraden | LCH (lchulpmiddelen.nl).
Hoeveel persoonlijke beschermingsmiddelen en/of medische hulpmiddelen die zijn ingekocht ten behoeve van de coronacrisis liggen op dit moment nog ongebruikt opgeslagen en zijn hiervoor door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport al overeenkomsten gesloten om deze te vernietigen/verwerken? Zo ja, kunt u de aanbestedingsprocedures, de opdrachtbevestigingen en bijbehorende kosten daarvan gespecificeerd overleggen?
De voorraad PBM/MHM wordt maandelijks geactualiseerd op Actuele voorraden | LCH (lchulpmiddelen.nl). Informatie over de aanbestedingsprocedures voor duurzame verwerking zijn gepubliceerd via de in antwoord 11 genoemde links.