Het voornemen van de Universiteit Leiden om de opleiding Hebreeuwse en Joodse studies te beëindigen |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Universiteit Leiden om de opleiding Hebreeuwse en Joodse studies te beëindigen?
Ja.
Op welke wijze wordt voorkomen dat kleine studies geschrapt worden zonder dat de unieke waarde en het buitengewone specialisme voldoende op waarde geschat worden? Erkent u dat het beperkte aantal studenten geen absoluut criterium kan zijn bij de beoordeling of een studie kan blijven voortbestaan?
In het beleid gericht op profilering wordt ook aangedrongen op herordening van het opleidingenaanbod. In het kader van de prestatieafspraken hebben de universiteiten de doelmatigheid van hun eigen opleidingenaanbod tegen het licht gehouden. De uitkomst kan zijn dat universiteiten hebben besloten sommige opleidingen niet meer te verzorgen of onder te brengen in een bredere opleiding, omdat voor deze opleidingen meerdere jaren achtereen zo weinig belangstelling bestond dat ze niet meer rendabel waren.
Naast de herordening van het opleidingenaanbod op instellingsniveau middels de prestatieafspraken worden over het opleidingenaanbod ook op sectoraal niveau afspraken gemaakt. Hierbij richten de instellingen in onderling overleg het opleidingenaanbod in een bepaalde sector, bijvoorbeeld in de sector hbo-techniek, doelmatiger in om kwalitatief hoogwaardige opleidingen te kunnen blijven aanbieden. Daarmee wordt dus vanuit een landelijk of regionaal perspectief gekeken naar een doelmatig en dekkend aanbod van opleidingen.
Dit beleid betekent echter niet dat ik vind dat alle kleine opleidingen opgeheven zouden moeten worden. Ik erken dat sommige kleine opleidingen van groot belang zijn voor de kennisinfrastructuur van ons land. Er is sprake van een afweging tussen het belang van een opleiding en de doelmatigheid ervan. Een dergelijke afweging kan naar mijn mening het beste gemaakt worden door de universiteit zelf.
Onderkent u de bijzondere positie en expertise van de opleiding Hebreeuwse en Joodse studies, die binnen de Nederlandse context uniek zijn en die voor wetenschap en cultuur in Nederland een wezenlijk belang vormen? Welke verantwoordelijkheid voor het behoud van deze opleiding ziet u voor uzelf weggelegd, mede gezien het feit dat de overheid heeft aangedrongen op het schrappen van kleine studies?
Van de decaan van de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Leiden heb ik begrepen dat het mogelijk blijft om het oude Hebreeuws samen met het moderne Hebreeuws in de vorm van een minor te studeren. Daarnaast blijft aan de Universiteit van Amsterdam een opleiding Hebreeuwse Taal en Cultuur bestaan. Het zijn dus de instellingen zelf die verantwoordelijkheid nemen voor het in stand houden van een onderwijsaanbod op het gebied van Hebreeuwse en Joodse studies.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, heb ik met mijn beleid niet aangedrongen op het schrappen van kleine studies, maar op een landelijk doelmatiger opleidingenaanbod. Als ik bemerk dat er witte vlekken ontstaan in het landelijk aanbod van opleidingen, die maatschappelijk ongewenst zijn, zal ik hierover met de instellingen in gesprek gaan.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Universiteit Leiden met het oog op waarborgen voor de bestaande kennis en expertise?
De Universiteit Leiden heeft zelf het besluit genomen om met de opleiding Hebreeuwse en Joodse Studies te stoppen. Niettemin blijven kennis en expertise behouden aan de Universiteit van Amsterdam waar, zoals ik al aangaf, een opleiding blijft bestaan. Ik heb daarom niet de indruk dat, vanuit een landelijk perspectief bezien, ongewenste witte vlekken in het opleidingenaanbod ontstaan. Er is dan ook geen aanleiding om over deze casus met de Universiteit Leiden in gesprek te gaan.
Diarreebacteriën die van varkens overgaan op mensen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontdekking dat resistente bacteriën uit diarree van varkens over kunnen springen naar mensen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de ontdekkingen die zijn gedaan over de overdracht naar mensen, de aanwezigheid van de bacterie in lucht en rondom stallen en de aanwezigheid van de bacterie op vlees in supermarkten?
De overdracht van Clostridium difficile(kortweg Cdiff) van varkens op mensen was al bekend uit wetenschappelijk onderzoek dat een overeenkomst aantoonde tussen isolaten van Cdiff ribotype 078 afkomstig van varkens (met name biggen met diarree) en Cdiff 078-isolaten van Cdiff-infecties bij mensen. Om de consequenties te kunnen duiden van het feit dat de bacterie is aangetoond in de lucht tot maximaal 20 meter afstand van de stal, zijn meer gegevens nodig zoals de hoeveelheid bacteriën in de lucht en het aantal bacteriën dat nodig is om een mens te kunnen infecteren. Het voorkomen van Cdiff in de lucht kan overigens niet los worden gezien van het feit dat de bacterie ook overal in het milieu voorkomt. Daarin verschilt Cdiff van bacteriën die normaal gesproken slechts sporadisch voorkomen in het milieu. Het onderzoek waarop het bericht is gebaseerd, bevat aanwijzingen dat de bacterie op de mens wordt overgedragen via direct contact met levende varkens. In dit onderzoek is geen vlees in supermarkten onderzocht op de aanwezigheid van Cdiff.
Kunt u aangeven op welke schaal de aanwezigheid van de bacterie voorkomt en welke risico’s voor de volksgezondheid dit met zich meebrengt?
Zoals reeds opgemerkt komt Cdiff wijd verspreid voor in het milieu. Het voorkomen van de bacterie bij varkens was ook al langer bekend. In het onderzoek is gekeken hoe vaak dat het geval is. Cdiff werd bij 10% van slachtvarkens in de ontlasting aangetroffen. Het ging daarbij om 61% van de toeleverende varkenshouderijen. Ook bij gezonde mensen, en vooral bij baby’s, kan de bacterie worden aangetroffen. Hetzelfde geldt voor honden en katten. Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat de bacterie ook op vlees kan voorkomen. De gegevens daarover laten een wisselend beeld zien. De NVWA heeft in 2010 gekeken naar het voorkomen van de bacterie op vlees in de Nederlandse detailhandel. De bacterie werd niet gevonden bij rund-, kalfs- en varkensvlees en in minder dan 2% van de monsters lams- en kippenvlees. Het type dat ziekte bij de mens veroorzaakt werd in dit onderzoek niet aangetroffen. Het RIVM geeft daarnaast aan dat er geen uitbraken van Cdiff bekend zijn die in verband kunnen worden gebracht met besmet voedsel.
Kunt u aangeven hoe de aanwezigheid en ontwikkeling van deze resistente bacterie zich verhouden tot het hoge antibioticagebruik in de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat antibioticumgebruik leidt tot toename van de resistentie, dat geldt ook voor Cdiff. Het beleid om het antibioticumgebruik in de veehouderij te verminderen zal dan ook naar verwachting leiden tot een geleidelijke teruggang van de resistentie van de bacterie bij varkens. De huidige reductiemaatregelen hebben daarnaast ook een stimulerend effect op het uitvoeren van preventieve maatregelen om infectie in de veehouderij te voorkomen.
Bent u bereid om de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) te laten onderzoeken hoeveel van het verkochte vlees besmet is met deze bacterie en de Kamer hier over te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf heeft de NVWA dat gedaan in 2010. De conclusie was toen dat Cdiff op vlees in Nederland geen risico vormt. De NVWA heeft voor 2014 een vervolgonderzoek gepland naar het voorkomen van de bacterie op vlees. Het doel van dat onderzoek is om na te gaan of het aantal monsters waarin Cdiff aanwezig is, toeneemt en of er eventueel ziekteverwekkende typen opduiken. De resultaten van deze onderzoekingen worden openbaar gemaakt.
Bent u bereid deze ontdekkingen mee te nemen in de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, kan er geen conclusie worden verbonden aan het feit dat de bacterie tot maximaal 20 meter rond varkensstallen werd aangetroffen. De aangetoonde besmettingen van mensen werden zo goed als zeker veroorzaakt door direct contact met varkens. Het is niet aannemelijk dat Cdiff in de lucht of anderszins in de omgeving daaraan heeft bijgedragen. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om bedoeld onderzoek bij de kabinetsreactie te betrekken.
Kunt u aangeven of de ontdekkingen voor u extra reden geven om kritisch te kijken naar schaalgrootte in de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
Bedoeld onderzoek bevatte geen aanwijzingen dat schaalgrootte van invloed is op het vóórkomen van Cdiff in de veehouderij. Het onderzoek geeft daarom geen extra reden om daar kritisch naar te kijken.
Kunt u aangeven hoe u de risico’s voor de volksgezondheid gaat beperken? Zo nee, waarom niet?
De huidige gegevens over het voorkomen van de verschillende typen Cdiff bij varkens, varkenshouders en hun gezinsleden duiden niet op een groot extra risico voor de volksgezondheid. De bacterie komt overal voor in het milieu en wordt ook vaak aangetroffen als normale darmbewoner bij pasgeborenen. Ook bij gezonde volwassenen leidt dragerschap zelden of nooit tot ziekteverschijnselen. Om aanvullende zekerheid te krijgen, loopt op dit moment een onderzoek van het RIVM bij varkens en varkenshouders om de nog bestaande leemten in de kennis op te vullen. Onderzoek naar het eventuele risico voor omwonenden zal worden meegenomen in een breed onderzoek naar risico’s van de veehouderij voor omwonenden. In 2010 is door de NVWA al vastgesteld dat ziekteverwekkende typen Cdiff niet op vlees werden aangetroffen.
Wat betreft de ontwikkeling van resistentie van Cdiff en andere bacteriën zet de regering het beleid dat gericht is op de vermindering van het antibioticumgebruik in de agrarische sector onverminderd voort.
Bent u bereid extra onderzoek te laten uitvoeren naar de risico’s voor de volksgezondheid die de aanwezigheid en overdracht van deze bacterie met zich meebrengt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 8.
Moskee-internaten |
|
Keklik Yücel (PvdA), Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de artikelen «Ingrijpen? Dat geeft maar gezeur.»1 en «De gemeente zei dat het veilig was...»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het gesprek van de Rotterdamse ambtenaren over de moskee-internaten?
Als minister laat ik mij niet uit over de gesprekken tussen ambtenaren op lokaal niveau. Het college van B&W is hiervoor verantwoordelijk en wordt democratisch gecontroleerd door de gemeenteraad. Ik verwijs daarom naar datgene wat door het college hierover aan de raad is gemeld.
Wat vindt u van het blijkbaar laks interpreteren van de handhavingsregels in de gemeente Rotterdam in het geval van dit moskee-internaat? Is dit ook bij andere moskee-internaten het geval?
Het is aan de lokale overheid om bouw- en bestemmingsvergunningen te verlenen en handhavend op te treden waar dat nodig is. In zijn brief aan de gemeenteraad van 15 januari 2013 (kenmerk 1108629) geeft het college van de gemeente Rotterdam het volgende aan: «Uit het onderzoek dat na 15 november 2012 is uitgevoerd, is gebleken dat bij ieder internaat toezicht is gehouden op de brandveiligheid. (...). In het algemeen worden bij controles (verschillende soorten) gebreken geconstateerd. Bij de onderzochte locaties is zodanig geacteerd dat er geen aanleiding was om tot sluiting over te gaan. De internaten waren en zijn dus voldoende brandveilig.» Ik heb geen reden om aan deze conclusie van de gemeente Rotterdam te twijfelen.
Op 26 februari 2013 heb ik, zoals in mijn eerdere antwoord d.d. 18 december 2012 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nrs. 927, en 918)op Kamervragen van de leden Karabulut (SP), Bergkamp (D66) en Wilders en Van Klaveren (beiden PVV) aangekondigd, overleg gehad met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ten aanzien van brandveiligheid en vergunningen hebben de aanwezige gemeenten aangegeven dat deze op orde zijn en dat ze over voldoende instrumenten beschikken om de fysieke veiligheid van kinderen te garanderen. Tijdens het overleg is verder geconstateerd dat er geen waarborgen bestaan ten aanzien van het pedagogische klimaat in de privaat gefinancierde internaten -zoals Turkse internaten- waar kinderen wonen en waarvoor geen toezicht is geregeld. Dat baart ons zorgen. Daarom is afgesproken dat rijk en gemeenten in afstemming met de betrokken internaten en eventuele andere partijen zullen komen tot een kwaliteitskader met aandacht voor onder andere het pedagogisch beleid, de veiligheid en het welzijn van kinderen op deze internaten. Daarbij zullen ook andere gemeenten betrokken worden waarin zich privaat gefinancierde internaten bevinden. Kortheidshalve verwijs ik u ook naar mijn brief van 26 februari 2013 (Kamerstuk II 33 400-XV, nr. 92).
Wat is er sinds het gesprek tussen de ambtenaren in september 2012 ondernomen door de gemeente Rotterdam en/of de nationale overheid in dit specifieke geval?
Zie antwoord vraag 3.
Is er bij u inmiddels meer bekend over het uitvoeren van lijfstraffen in moskee-internaten na het onderzoek van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) naar aanleiding van meldingen in 2011? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, zult u hier een aanvullend onderzoek naar instellen en wat zullen de gevolgen zijn wanneer er inderdaad lijfstraffen plaatsvinden?
Zoals gemeld in mijn eerdere antwoord d.d. 18 december 2012 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nrs. 927, en 918) op de vragen van het lid Karabulut (SP) heeft het AMK het onderzoek naar de meldingen uit 2011 afgesloten en zag het geen aanleiding voor verdere acties. Ik heb geen aanleiding om aan de juistheid van dit besluit te twijfelen.
Wat vindt u van de opmerking dat deze kinderen buiten de samenleving worden gehouden? Is hier sprake van? En zo ja, is dit volgens u integratiebelemmerend en werkt dit segregatie in de hand?
Zoals ik in de integratieagenda (Kamerstuk II 32 824, nr. 7) heb aangegeven mag Nederland geen land zijn van parallelle gemeenschappen, waarin de noodzaak lijkt te vervallen om elkaar te ontmoeten en elkaar te verstaan. Om een plek te vinden in Nederland is het van belang dat migranten in aanraking komen met mensen met andere denkbeelden of een andere levensstijl. Dat geldt zeker voor kinderen. Het is niet wenselijk dat zij opgroeien in afzondering van de rest van samenleving. Enkele gemeenten hebben aangegeven dat het voor hen niet inzichtelijk is hoe het er in de internaten aan toe gaat en voelen zich daarbij ongemakkelijk. De kinderen die in dit type internaten verblijven, gaan naar reguliere scholen. Desondanks vind ik het belangrijk dat kinderen ook buiten schooltijd in aanraking komen met de Nederlandse samenleving.
Wat zijn de mogelijkheden voor de regering om stappen te nemen tegen wantoestanden in moskee-internaten, zoals onveiligheid van gebouwen, het tegenwerken van integratie en het uitdelen van lijfstraffen, wanneer een gemeente niet in staat of niet bereid is bestaande regels te handhaven?
Degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen kunnen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve, worden vervolgd, afhankelijk van het delict.
Zoals in mijn brief aangekondigd, dient het kwaliteitskader de internaatbesturen richtsnoeren te geven met betrekking tot de verwachte kwaliteit van de internaten. Voor de gemeenten biedt het kwaliteitskader een instrument om toezicht te kunnen houden. Overigens dient het kwaliteitskader aan de door overheid geformuleerde minimumeisen te voldoen. Het kader en het toezicht daarop zal zoveel mogelijk aansluiten op bestaande wetgeving en instrumentarium. Het kader en het voorstel voor toezicht zal mei van dit jaar klaar zijn. Ik zal vervolgens in afstemming met de betrokken gemeenten en in afstemming met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bezien of het kwaliteitskader en het toezicht daarop afdoende geregeld zijn, en in het verlengde daarvan of wetgeving aangepast dient te worden.
Het toezicht op het fysieke domein (of domein leefomgeving) berust sinds de herziening van het interbestuurlijk toezicht bij de provincie. Ik kan daarom de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet opdragen een onderzoek uit te voeren.
Is het juridisch toelaatbaar dat ouders op deze wijze de opvoeding van hun kinderen overlaten aan dergelijke instellingen? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontwikkeling (kinderen die buiten de samenleving worden gehouden) tegen te gaan?
Het staat ouders vrij om hun kinderen onder te brengen in internaten of logies.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is tijdens het genoemde overleg met de gemeenten geconstateerd dat het toezicht in de privaat gefinancierde internaten – zoals Turkse internaten – niet is geregeld en dat er waarborgen nodig zijn ten aanzien van het pedagogische klimaat, de veiligheid en het welzijn van kinderen in deze internaten. Om daarin alsnog te voorzien, wordt een kwaliteitskader ontwikkeld.
Komen er ook publieke middelen direct of indirect ten pas voor het financieren van deze internaten, zoals bijvoorbeeld dubbele kinderbijslag? Deelt u de mening dat dit ongewenst zou zijn? Zo ja, welke consequenties wilt u hieraan verbinden?
Op dit moment heb ik geen volledig beeld van subsidies die direct dan wel indirect worden verstrekt aan moskee gerelateerde internaten. Wat de kinderbijslag betreft, komt iedere ouder die verzekerd is in aanmerking voor kinderbijslag en als er sprake is van een laag inkomen, kan aanspraak ontstaan op kindgebonden budget. Als het kind niet bij de verzekerde woont, moet voor de kinderbijslag wel worden voldaan aan bepaalde voorwaarden. De voorwaarden gelden voor alle verzekerden en behelzen o.a. dat ouders meer dan € 416,– voor enkele, resp. € 1103,– per kwartaal voor dubbele kinderbijslag aan onderhoud bijdragen.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van het aangekondigde overleg met een aantal gemeenten over het beschikbare instrumentarium om de veiligheid en welzijn van de kinderen te waarborgen?
Zie antwoord vraag 8.
In december liet u weten dat binnen de huidige juridische kaders er geen mogelijkheden zijn? Bent u bereid om nieuwe (juridische) maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Seventeenth Bi-annual Report: Developments in European Union Procedures en Practices Relevant to Parliamentary Scrutiny» van COSAC, waarnaar u overigens ook verwijst in uw recente brief aan de Kamer?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel documenten van de Europese Raad en de Raad van de Europese Unie in 2009, 2010, 2011 en 2012 de classificaties limité, EU restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret gekregen hebben?1
Voor de Raad gaat het om de volgende aantallen documenten:
Limité
Restricted
Confidential
Secret
2009
10.596
2.716
549
21
2010
10.667
2.193
368
31
2011
11.432
2.271
351
32
2012
11.038
2.168
353
33
Voor wat betreft de Europese Raad gaat het in de genoemde categorieën uitsluitend om Limité-documenten. Daarvan waren er in 2009 geen, in 2010 10, in 2011 15 en in 2012 12. De Europese Raad heeft tot dusverre geen documenten met een hogere classificatie.
Is het waar dat het Nederlandse parlement geen inzage heeft in die documenten met die classificaties en dat alle leden van het Parlement van Oostenrijk inzage hebben in al die documenten?2
Het Nederlandse parlement heeft geen standaard-inzage in de betreffende documenten. Wel heb ik uw Kamer per brief d.d. 18 januari jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 1548) aangekondigd dat beide Kamers rechtstreekse inzage zullen krijgen in alle Limité-documenten. Bovendien krijgt het parlement in voorkomende gevallen reeds inzage in documenten van alle mogelijke Europese en nationale rubriceringen, waarvoor dan specifieke afspraken worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld zaken betreffen als koersgevoelige informatie of gerubriceerde informatie met betrekking tot militaire operaties, zoals de zogenaamde Rules of Engagement.
Het Oostenrijkse parlement krijgt volgens het COSAC-rapport via een database en via toezending door de regering toegang tot publieke documenten en Limité-documenten. Daarnaast heeft het Oostenrijkse parlement volgens dit rapport via toezending door de regering inzage in EU Restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret-documenten. Uiteraard zijn op de wijze waarop het Oostenrijkse parlement omgaat met deze documenten de door de Raad opgestelde geldende beveiligingsvoorschriften en vertrouwelijkheidsregels van toepassing, zoals deze ook voor het Nederlandse parlement gelden.
Is het waar dat in 2001 slechts 3 niveaus van classificatie leidden tot beperkte toegang, namelijk EU Confidential, EU Secret en EU Top Secret?3
Hier lijkt sprake van een misverstand. De richtlijn uit 2001 waarnaar in vraag 4 wordt verwezen betreft de EU-regels voor openbaarheid van bestuur. Die hebben dus betrekking op de criteria voor het openbaar maken van EU-documenten naar aanleiding van een daartoe ingediend verzoek. Voor de genoemde drie rubriceringscategorieën gelden daarbij krachtens artikel 9 van de richtlijn strengere criteria dan voor andere documenten. Dat impliceert op geen enkele wijze, zoals de vragenstellers lijken te veronderstellen, dat voor andere categorieën geen vertrouwelijkheidsregels van toepassing zouden zijn.
Die vertrouwelijkheidsregels zijn voor gerubriceerde documenten vastgelegd in het Raadsbesluit van 31 maart 2011, waarnaar in vraag 5 wordt verwezen. Dit is de laatste herziene versie van de beveiligingsvoorschriften van de Raad voor de bescherming van gerubriceerde informatie. Deze hebben betrekking op alle vier de rubriceringscategorieën: EU Restricted, EU Confidential, EU Secret en EU Top secret. Ook voor de herziening van 2011 viel de categorie EU Restricted onder soortgelijke beveiligingsregels. Deze categorie documenten is dus nooit toegankelijk geweest voor het publiek.
De categorie Limité-documenten valt niet onder de genoemde beveiligingsvoorschriften. Limité is namelijk geen rubriceringsniveau maar een verspreidingscode. Het gaat om documenten die intern worden verspreid omwille van het goed en effectief functioneren van de besluitvormingsprocedures van de Raad. Het interne, en dus vertrouwelijke, karakter van deze documenten bestaat ook al sinds het begin van de samenwerking tussen de lidstaten in EU-Raadskader, en het is in opeenvolgende regelingen vastgelegd. De richtsnoeren van 9 juni 2011 (Document 1136/11) zijn de laatste bijgewerkte versie daarvan. De beperkte verspreiding van deze documenten betekent niet dat Limité-documenten altijd intern blijven. Het Secretariaat-Generaal van de Raad kan op basis van het Reglement van Orde van de Raad besluiten deze documenten na verloop van tijd openbaar te maken. Dit gebeurt in de praktijk ook met veel documenten.
Overigens valt veruit het grootste gedeelte van de documenten van de Raad onder de categorie publieke documenten, die open toegankelijk zijn voor iedereen. Ook deze categorie wordt genoemd in het COSAC-rapport. In 2010 viel 75,5% van alle Raadsdocumenten onder deze categorie.
Is het waar dat in 2011 de classificatie «EU restricted» ook ineens vertrouwelijk behandeld moest worden, zodat duizenden documenten aan het publieke oog onttrokken worden?4
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke van de 21 Lidstaten die op dit moment aan hun nationale parlementen inzage geven in de documenten die geclassificeerd zijn als «limité», waaruit in Nederland niet geciteerd mag worden, citeren en openbaarmaking door leden van het parlement wel toestaan?
In geen enkele EU-lidstaat is dat toegestaan.
Kunt u voor elk van de 27 Lidstaten aangeven welke straffen parlementariërs kunnen krijgen voor het openbaar maken van elk van de vijf niveaus van vertrouwelijkheid indien zij daar toegang toe hebben?
Op het niet naleven van de beveiligingsvoorschriften van de Raad, zijn conform art. 13 van het besluit van 31 maart 2011 (2011/292/EU) in de hele Unie de staande wetten en regels inzake informatiebeveiliging van kracht. Die kunnen ook disciplinaire maatregelen en strafrechtelijke vervolging omvatten.
Voor het naleven van de Richtsnoeren voor de behandeling van interne Raadsdocumenten (Document 1136/11) zijn de lidstaten zelf verantwoordelijk. Indien een lidstaat structureel in strijd handelt met deze richtsnoeren (of binnen die lidstaat structureel in strijd daarmee wordt gehandeld), kan de Europese Commissie een infractieprocedure starten tegen die lidstaat. Uiteindelijk kan de lidstaat veroordeeld worden door het Hof van Justitie.
Welk parlement heeft ooit toestemming gegeven voor de richtsnoeren uit 2011 van de Raad die bepalen dat nu ook de vijfde categorie van documenten (limité) niet openbaar is voor het publiek?5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5, is de categorie van interne documenten van de Raad (Limité-documenten) nooit openbaar voor het publiek geweest. Dat lag ook al vast voordat de richtsnoeren uit 2011 werden opgesteld. Zoals bij ieder bestuursniveau, is het ook bij de Europese Unie wenselijk en noodzakelijk dat een deel van de interne communicatie niet onmiddellijk integraal met het brede publiek wordt gedeeld. Als dat wel zou gebeuren, zou dat de besluitvormingsprocedures van dat bestuursniveau nadelig kunnen beïnvloeden. Voor wat betreft interne documenten voor het bestuursniveau van de Europese Unie, ligt het interne karakter van deze documenten derhalve besloten in de aard van de Europese samenwerking zelf. Bij de totstandkoming daarvan zijn alle parlementen van de EU intensief betrokken. Ik wijs er in dit verband nogmaals op dat het uitgangspunt is, ook in EU-verband, dat zoveel mogelijk informatie zo snel mogelijk toegankelijk wordt gemaakt voor het brede publiek.
In dit verband wijs ik er nog op dat er tal van parlementen zijn binnen de EU, zoals bijvoorbeeld de Duitse Bondsdag, waar ervoor is gekozen ook over interne Raadsaangelegenheden intensief te debatteren tussen parlement en regering. Dat gebeurt dan echter, conform de in de vraag genoemde richtsnoeren en de gedachte die daar achter ligt, altijd achter gesloten deuren. Het bredere publiek kan dan van die debatten in het geheel geen kennis nemen. In het in ons land gekozen model zijn dergelijke debatten achter gesloten deuren veel minder gebruikelijk. De regering weegt in ons model, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels, veel meer zelf welke elementen van het EU-beleid publiekelijk met het parlement gedeeld moeten en kunnen worden en daarover wordt altijd publiek met de Kamer gedebatteerd. Met de nu geboden mogelijkheid voor beide Kamers om alle interne EU-Raadsdocumenten in te zien, beschikt het parlement over een extra instrument om te controleren of het kabinet die weging ook volgens het parlement correct maakt.
Wie heeft namens de Nederlandse regering ingestemd met deze laatstgenoemde richtsnoeren die ook het hele Nederlandse overheidsapparaat binden en op welke wijze is aan die goedkeuring van geheimhouding mededeling gedaan in Nederland?
Zoals in de voorgaande antwoorden wordt gemeld, gold het interne karakter van de betreffende documenten al lang voordat de genoemde richtsnoeren in de Raad werden goedgekeurd. Dat laatste is formeel gebeurd in de ECOFIN-Raad van 20 juni 2011, waarvan mededeling is gedaan via het persbericht http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ecofin/122936.pdf
Heeft u kennisgenomen van het recente akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Raad, waardoor leden van het parlement onder voorwaarden toegang krijgen tot alle geclassificeerde documenten en waarin de limité – documenten niet eens gezien worden als een vertrouwelijk document?6
De bepalingen van dit inter-institutioneel akkoord (IIA) hebben uitsluitend betrekking op gerubriceerde documenten. Zoals al is aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5, vallen Limité-documenten daar niet onder, omdat Limité een verspreidingscode is en geen rubriceringsniveau. Voor de toegang van Europarlementariërs tot gerubriceerde documenten worden in dit IIA inderdaad voorwaarden vastgelegd. Dit zijn strenge voorwaarden waaraan strak de hand wordt gehouden. Materieel zijn deze afspraken vergelijkbaar met de wijze waarop het Nederlandse parlement vertrouwelijke toegang kan krijgen tot gerubriceerde documenten, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Ten aanzien van de toegang van Europarlementariërs tot Limité-documenten geldt op basis van art. 18 van de Richtsnoeren voor de behandeling van interne Raadsdocumenten (Document 11336/11) dat deze aanmerkelijk beperkter is dan de vertrouwelijke toegang van de Eerste en Tweede Kamer tot alle Limité-documenten, waartoe het kabinet recentelijk heeft besloten (zie mijn brief van 18 januari jl., Kamerstuk 22 112, nr. 1548).
Deelt u de mening dat het Nederlandse parlement ten minste net zo goed geïnformeerd moet zijn als het Oostenrijkse Parlement en het Europees Parlement?
Ja.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat Nederlandse parlement ten minste net zo goed geïnformeerd is als het Oostenrijkse Parlement en het Europees Parlement?
Zoals uit de antwoorden op deze vragen blijkt, ben ik van mening dat dat reeds het geval is. Voor wat betreft het Europees Parlement verwijs ik ter onderbouwing daarvan met name naar het antwoord op vraag 10. Voor wat betreft het Oostenrijkse parlement verwijs ik bovendien graag nogmaals op het overzicht in de brief van 28 september 2012 (Kamerstuk 22 112, nr. 1474), waaruit bijvoorbeeld naar voren komt dat het Oostenrijkse parlement voorafgaand aan bijeenkomsten van de Raad nooit schriftelijke informatie ontvangt over de inzet van de Oostenrijkse regering tijdens die bijeenkomsten. Dat steekt in mijn ogen schril af tegen de uitvoerige schriftelijke informatie over met name de Nederlandse positie, die de Eerste en Tweede Kamer standaard voorafgaand aan alle Raden en Europese Raden ontvangen in de vorm van een zogenaamde geannoteerde agenda, en waarover altijd voorafgaand aan de betreffende Raad of Europese Raad een debat met de Tweede Kamer plaatsvindt.
Bent u bereid deze vragen voor 6 februari te beantwoorden, in verband met de voorbereiding van het Algemeen Overleg Informatievoorziening?
Ja.
Het bericht ‘Meer Marokkaanse drop-outs’ |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer Marokkaanse drop-outs»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Uit het onderzoek blijkt dat het aantal jongeren van Marokkaanse komaf dat voortijdig de school verlaat stijgt; heeft u een nadere verklaring voor deze vastgestelde stijging?
Het onderzoek van RISBO gaat enkel over de 22 gemeenten die een driejarige subsidie ontvingen van BZK, V&J en VWS in het kader van de «Aanpak Marokkaans-Nederlandse Risicojongeren»2. Uit dit onderzoek bleek dat het uitvalpercentage onder deze groep jongeren in die 22 gemeenten was gestegen van 5,8% in schooljaar 2008/2009 naar 6,2% in schooljaar 2010/2011.
Ook op landelijk niveau was het resultaat in schooljaar 2010/2011 minder goed: de daling onder Marokkaans-Nederlandse jongeren bleef steken op 5,6%. Er was echter geen sprake van een toename van de uitval in deze groep.
Inmiddels heeft de daling van de uitval weer doorgezet, zowel op landelijk niveau als in de 22 gemeenten. Uit de meest recente cijfers (over schooljaar 2011/2012) blijkt dat de uitval onder Marokkaans-Nederlandse jongeren vorig jaar flink is gedaald. Op landelijk niveau is de uitval gedaald van 5,6% naar 4,9% en in de genoemde 22 gemeenten is de uitval onder deze jongeren gedaald van 6,2% naar 5,6%.
Kunt u inzichtelijk maken waarom de € 30 miljoen die is geïnvesteerd in onder andere het voorkomen van voortijdig schoolverlaten onder Marokkaanse jongeren niet heeft geleid tot een daadwerkelijke daling van het aantal Marokkaanse voortijdig schoolverlaters?
De subsidie die 22 gemeenten gedurende drie jaar hebben ontvangen in het kader van de «Aanpak Marokkaans-Nederlandse Risicojongeren», is afkomstig van de ministeries van BZK, VWS en V&J. Eind 2012 is deze subsidie geëindigd. De middelen zijn door de gemeenten op vele terreinen ingezet, afhankelijk van de plaatselijke situatie, zoals de aanpak van werkloosheid, criminaliteit en overlast. Maar ook zorg of gezinsbegeleiding.
De conclusie dat de € 30 miljoen niet heeft geleid tot een daling van het aantal vsv’ers van Marokkaans-Nederlandse afkomst, acht ik niet juist. Ten eerste omdat de recente resultaten op het gebied van schooluitval in deze 22 gemeenten positief blijken, zie het antwoord op vraag 2. Ten tweede omdat de «Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren» en de daarbij horende investering een veel breder doel heeft dan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Ten derde duurt het bij de extra inzet op specifieke problematiek altijd enige tijd voordat de effecten ook in de cijfers te zien zijn.
Bent u bekend met het onderzoek «De effecten van intensieve coaching op voortijdig schoolverlaten» van het Centraal Plan Bureau?2 Zo ja, deelt u de opvatting dat, op basis van de bevindingen in dit CPB-onderzoek, er moet worden ingezet op betere begeleiding van jongeren, om zo voortijdig schoolverlaten terug te dringen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Op verzoek van uw Kamer heb ik op 9 januari een schriftelijke reactie gegeven op het rapport (Kamerstukken 26 695 nr. 88, vergaderjaar 2012–2013).
Ik ben van mening dat begeleiding van jongeren tijdens hun schoolloopbaan en bij studie- en loopbaankeuzes bijdraagt aan het voorkomen van schooluitval. Ik zie dit als een belangrijke taak van de school. Extra coaching kan voor een specifieke groep jongeren de kans op uitval aanzienlijk verminderen. De uit het onderzoek gebleken positieve effecten van extra coaching breng ik onder de aandacht van de roc’s. De regionale vsv-programmagelden kunnen worden ingezet om eventueel benodigde extra begeleiding te organiseren.
Kunt u verduidelijken hoe u denkt het percentage voortijdig schoolverlaters onder zwakke groepen, zoals de groep Marokkaanse jongeren, verder terug te dringen? Zo ja, kunt u de Kamer vóór 1 april per brief informeren over uw plannen?
In de brief aan de Tweede Kamer van 12 februari (Kamerstuk II 26 695-89) over de aanpak van het voortijdig schoolverlaten zet ik uiteen wat de komende jaren mijn beleid zal zijn. Speerpunt daarbij is dat ik doorga met de huidige aanpak. Deze is effectief gebleken. De middelen worden regionaal ingezet, waardoor de regionale partners maatregelen treffen die gericht zijn op de specifieke regionale of lokale problematiek.
De aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de persberichten «Kansspelautoriteit sluit net rond kansspelaanbieders internet»(8 juni 2012), «Kansspelautoriteit: actieve aanpak illegale kansspelen via internet werkt» (2 oktober 2012) en «Meet & Greet kansspelautoriteit met aanbieders online-kansspelen»? (alle op http://www.kansspelautoriteit.nl/nieuws/)
Ja.
Kent u de reclame van het online gokbedrijf 7red, zoals uitgezonden op de op Nederland gerichte tv-zender van National Geographic en de site http://nl.7red.com/index.asp ? Kent u de sites www.amsterdamscasinos.nl/, http://oranjecasino.com/ en wellicht vele andere sites die zich expliciet op de Nederlandse markt voor online gokken richten? Zo ja, voldoen deze sites aan de prioriteringscriteria op grond waarvan de kansspelautoriteit (KSA) online goksites zegt aan te pakken, te weten de criteria van het hebben van «een nl.site, of het aanbieden van de site in de Nederlandse taal of reclame maken op radio, televisie en in geprinte media»? Zo nee, zou u zich dan op de hoogte willen stellen van deze reclame en sites?
Het is sinds 1 april 2012 aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen (Wok), waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. Het is aan de ksa om te bepalen hoe zij omgaat met de handhaving van de Wok.
Hoe verhoudt het nog steeds bestaan van op Nederland gerichte illegale online goksites tot de genoemde aanpak van de KSA tegen deze sites? Op welke termijn worden deze sites en andere gelijkaardige sites alsnog aangepakt?
De ksa heeft mij desgevraagd meegedeeld het afgelopen jaar een 40-tal bedrijven te hebben opgeroepen hun illegale kansspelaanbod gericht op de Nederlandse consument te staken, dan wel aan te passen aan de prioriteringscriteria van de ksa. Meer dan de helft van de aangeschreven partijen voldoet inmiddels aan deze oproep. Andere partijen hebben aangegeven bereid te zijn hun kansspelaanbod aan te passen. Indien de ksa stuit op nieuwe illegale goksites worden zij door de ksa gewaarschuwd. Tegen een aanbieder die, na aangeschreven te zijn, aan (één van) de prioriteringscriteria blijft voldoen, zal de ksa handhavend optreden. Er loopt inmiddels een aantal onderzoeken. De ksa zal een bestuurlijk rapport opmaken, wat kan leiden tot het opleggen van een last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en/ of een bestuurlijke boete. Gedurende het onderzoek kan de ksa niet op de concrete zaken ingaan.
Aan hoeveel bedrijven heeft de KSA inmiddels een last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en/of een boete van € 780.000 euro of hoger (tot 10% van de geschatte omzet) opgelegd?
Tot op heden heeft de ksa nog geen last onder dwangsom, last onder bestuursdwang en/of een boete van € 780.000 euro of hoger opgelegd.
Welke mogelijkheden zijn er om tegen Nederlandse banken op te treden die de financiële transacties voor illegaal online gokken door middel van het Ideal-systeem of anderszins faciliteren? Gaat u van die mogelijkheden gebruik maken en op welke wijze en schaal?
De Wok verbiedt het bevorderen van deelname aan kansspelen zonder vergunning. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 2012 heb geïnformeerd1, zijn afspraken gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over het gebruiken van een zwarte lijst. De ksa is in dialoog met de NVB om een proces te ontwikkelen om tot adequate betalingsblokkeringen te komen. De NVB heeft daarbij aangegeven behoefte te hebben aan een duidelijke bepaling in de Wok om mogelijke claims te voorkomen. Zoals ik u in het debat van 7 september 2011 heb toegezegd, bekijk ik in de voorbereiding van het wetsvoorstel kansspelen op afstand ook of de handhaving van de wet door middel van een zwarte lijst een wettelijke basis kan krijgen. Dat kan bijvoorbeeld door aanpassingen van artikel 1 van de Wok tegen het bevorderen van de deelname aan niet-vergunde kansspelen en de bijbehorende strafbepaling.
Deelt u de mening dat de markt voor online gokken niet klaar is voor het verstrekken van vergunningen voor online kansspelen is zolang er nog illegale gokbedrijven op de Nederlandse markt actief zijn? Zo ja, hoe lang denkt u dat het nog duurt voor die markt wel klaar is voor het verstrekken van vergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is belangrijk kansspelen op afstand zo snel mogelijk te reguleren teneinde de vele Nederlandse spelers die nu al spelen de bescherming van een gereguleerd stelsel te kunnen bieden.
Bevinden zich onder de online-aanbieders tijdens de «meet-and-greet» van 28 januari 2013 aanbieders die zich nu nog illegaal op de Nederlandse markt richten? Zo ja, deelt u de mening dat dit mede gezien de motie-Bouwmeester c.s. (Kamerstuk 32 264, nr. 19), waarin gevraagd wordt om illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking te laten komen voor een vergunning, ongewenst is? Zo nee, hoe weet u dat zeker?
De ksa heeft mij geïnformeerd dat op de «meet-and-greet» van 28 januari 2013 geen kansspelaanbieders aanwezig waren die op dat moment voldeden aan de prioriteringscriteria.
Wilt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het rapport “Kenya’s 2013 Elections” van de International Crisis Group (ICG) |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Kenya’s 2013 Elections», waarin verschillende aanbevelingen worden gedaan om de verkiezingen van 4 maart 2013 zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen?
De aanstaande verkiezingen in Kenia zijn complex van aard, mede gezien het feit dat twee (vice) presidentskandidaten voor het Internationaal Strafhof (ICC) moeten verschijnen in april 2013 voor betrokkenheid bij het verkiezingsgeweld in 2007 en 2008. De verkiezingsperiode brengt veel uitdagingen voor Kenia en de internationale gemeenschap met zich mee. Door de oplopende spanning in Kenia groeit de angst voor verkiezingsgeweld. Het rapport van de ICG vraagt hier aandacht voor.
Het ICG rapport geeft drie aanbevelingen aan de internationale gemeenschap: ondersteuning kiescommissie, de gerechtelijke macht en het aanpakken van politiek geweld; afstemming waarnemingsmissies en steunen van het African Union Panel of Eminent Personalities. Ik onderschrijf en ondersteun grotendeels deze aanbevelingen.
Ten eerste maakt Nederland zich al enkele jaren sterk voor de implementatie van de nieuwe grondwet uit 2010, die voorziet in een vergrote onafhankelijkheid van de kiescommissie, een versterkte rechterlijke macht en bestrijding van straffeloosheid. Ten tweede dringt Nederland samen met de EU en andere partners aan op coördinatie tussen verschillende waarnemingsmissies door het afstemmen van werkzaamheden en het delen van informatie. Ten derde ondersteunt Nederland zowel politiek als financieel, via de Kofi Annan Stichting, het African Union Panel of Eminent African Personalities.
Deelt u de constatering dat de kans op het uitbarsten van politiek geweld voor, tijdens en na de verkiezingen onverminderd hoog blijft?
Ja. Er zijn signalen van oplopende spanningen in het land. Op lokaal niveau heeft zich een aantal geweldsincidenten voorgedaan. Het is te verwachten dat er verder lokaal geweld zal plaatsvinden tijdens de verkiezingsperiode.
Op welke manier zet u zich in voor het voorkomen van politiek geweld en het bewaken van de onafhankelijkheid van de verkiezingscommissie?
Nederland ondersteunt de strijd tegen straffeloosheid, de implementatie van de nieuwe grondwet en draagt bij aan de geloofwaardigheid van het democratisch proces. In de praktijk vindt deze steun plaats door kiezersvoorlichting, verkiezingswaarneming, en hervormingen van de rechterlijke macht. Samen met andere donoren steunt Nederland de verkiezingscommissie in de uitvoering van het mandaat. Zo is vanuit dit fonds een communicatieadviseur aangesteld voor de publieke onafhankelijke positionering van de verkiezingscommissie.
Bovendien steunt Nederland de werkzaamheden van het ICC in Kenia. Nederland speelt een actieve rol bij het agenderen van vraagstukken omtrent de aanstaande verkiezingen en het ICC.
Wanneer zullen de internationale waarnemingsmissies precies beginnen? Vanaf welke datum zijn de waarnemers vanuit de EU aanwezig in Kenia? Welke rol speelt Nederland hierbij?
Nederland stimuleert de coördinatie en afstemming tussen de verschillende internationale waarnemingsmissies (EU, Afrikaanse Unie (AU), Commonwealth, East African Community (EAC), Carter Center).
De EU heeft in november 2012 een eerste waarnemingsmissie gestuurd voor observatie van de kiezersregistratie. De EU-langetermijnmissie met Nederlandse deelname is op 30 januari 2013 naar Kenia vertrokken. De kortetermijn EU-observatiemissie vindt van 25 februari tot 10 maart 2013 plaats.
Een delegatie van de AU, Common Market for Eastern and Southern Africa (COMESA) en Intergovernmental Authority on Development (IGAD) bracht van 16 tot 23 januari een bezoek aan Kenia met het oog op de verkiezingsvoorbereidingen. Dit bezoek markeerde de start van de langetermijn AU/COMESA-observatiemissie. Het Carter Center bereidt een langetermijnobservatiemissie voor vanuit Nairobi. De EAC voorziet naast een langetermijnmissie ook een korte termijn missie naar Kenia.
Diefstal uit schuren in Oost-Nederland |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat in Oost-Nederland relatief veel diefstal uit schuren plaatsvindt?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat, in aanvulling op de eigen verantwoordelijkheid die mensen hebben, met stevige hand opgetreden moet worden tegen deze vorm van diefstal?
Net als overvallen, geweld en straatroven vallen (woning)inbraken onder de High Impact Crimes met een grote impact op het slachtoffer. Dit heeft de prioriteit van mijn Ministerie alsmede de Politie en het OM. In het kader van de landelijke prioriteiten voor de politie heb ik bij de aanpak van high impact criminaliteit met bestuur, politie en OM afgesproken dat de pakkans voor deze delicten in 2014 met 25% moet stijgen t.o.v. van 2009. Hierbij worden zowel maatregelen genomen ter voorkoming van deze delicten als ter vergroting van de pakkans. Per eenheid wordt specifiek naar de veiligheidssituatie gekeken om hierbij, in overleg met het gezag, passende maatregelen te nemen.
De politie zit goed op koers om dit resultaat te behalen.
Om die pakkans te vergroten en verdere delicten te voorkomen is het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen. De politie stimuleert slachtoffers dan ook om dat te doen. Eventuele aangetroffen trends bij die aangiften worden onderzocht en geanalyseerd. Op basis van deze informatie wordt een passende aanpak opgesteld om zo de heterdaadkracht te vergroten. Tevens besteedt de politie aandacht aan preventie waarmee voorkomen kan worden dat een delict plaatsvindt of de slagingskans van een eventueel onderzoek kan worden vergroot.
Blijkt uit de politiecijfers inderdaad dat er sprake is van een toename van het aantal diefstallen uit schuren?
Het aantal aangiften of incidenten waarbij het een inbraak of diefstal uit specifiek een schuur betreft wordt niet door de politie geregistreerd. Wel wordt het totaal aantal aangiften van een diefstal of inbraak uit ofwel een box, ofwel een garage, ofwel een schuur ofwel een tuinhuis geregistreerd. In de regionale eenheid Oost lag dit aantal in 2012 4% hoger dan in 2011. Aangezien binnen dit totaal aantal aangiftes van inbraken of diefstal niet gedifferentieerd wordt, is het daarbij niet aan te geven bij welk deel van deze aangiftes het specifiek een schuur betrof.
Is u bekend welk aandeel van de gestolen goederen, zoals zitmaaiers en bladblazers, naar Oost-Europa verdwijnt? Welke acties onderneemt de politie om hier zicht op te krijgen? Vindt er overleg plaats met politie en justitie van Oost-Europese landen om in het bijzonder alert te zijn op invoer van gebruikte (landbouw)werktuigen?
Inbraken, waaronder ook schuurinbraken, hebben de aandacht van de politie in de regionale eenheid Oost. Op basis van politie-informatie is niet aan te geven waar goederen die bij schuurinbraken worden gestolen uiteindelijk naar toe gaan. Bij politieonderzoeken naar dergelijke inbraken komen verdachten van verschillende nationaliteiten, waaronder Nederlandse maar ook Oost-Europese, in beeld. Er zijn daarbij de afgelopen twee jaar verschillende onderzoeken geweest naar (reeksen van) dergelijke inbraken. Daarbij is onder andere samengewerkt met de Litouwse politie en zijn in 2012 integrale controle acties uitgevoerd waarbij de Eenheid Oost-Nederland samenwerkte met Poolse agenten.
Tot slot heeft de politie, als in het kader van een onderzoek naar schuurinbraken concrete aanwijzingen zijn dat een vreemdeling daarbij betrokken is, de mogelijkheid om een internationaal rechtshulpverzoek in te dienen bij de autoriteiten van het land van herkomst van de verdachte. Deze contacten zijn er, net als bij andere landen, ook met Oost-Europese autoriteiten.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waarborgt u binnen de Nationale Politie dat ook in landelijke gebieden in Oost-Nederland ’s nachts en in de weekenden voldoende politie beschikbaar is om deze trend te keren?
De operationele sterkte van de politie en de verdeelsystematiek over de regionale eenheden is door mij in overleg met uw Kamer vastgesteld. De verdeling van de capaciteit binnen de eenheid is een verantwoordelijkheid van de burgemeesters en de Hoofdofficier van Justitie. Het is daarbij dus aan het gezag waar zij de prioriteiten willen leggen. Het Regionaal Beleidsplan, waarin de landelijke en lokale prioriteiten voor de eenheid worden vastgelegd, vormt hiervoor de basis. Op basis van actuele ontwikkelingen kunnen burgemeesters en Hoofdofficier van Justitie vervolgens eventueel besluiten tot (tijdelijke) verschuiving van capaciteitsinzet binnen de eenheid.
De gevolgen van de verhoging van de eigen bijdrage voor de ABWZ en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als gevolg van de introductie van de vermogensinkomensbijtelling |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger, staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, is verzocht duidelijkheid te geven over de inkomenseffecten van de wetswijziging op 1 oktober 2012 en daarop heeft geantwoord1 dat cliënten die de hoogst mogelijke eigen bijdrage voor zorg met verblijf betalen er gemiddeld € 235 per maand op achteruit zouden gaan, en de dag na deze brief de Kamer over deze wet heeft gestemd, en dat inmiddels uit berichten blijkt dat mensen vele honderden euro’s meer moeten betalen dan de gemiddelde € 235? Deelt u de mening dat de Kamer met de brief van uw ambtsvoorganger over de inkomenseffecten onjuist is voorgelicht? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van mening dat de Kamer verkeerd is voorgelicht. In de brief aan de Kamer werd gesproken over een gemiddelde stijging van € 235 voor cliënten met een hoge eigen bijdrage voor intramurale zorg. Daarnaast is in het CBS rapport over de vermogensinkomensbijtelling dat ook aan de kamer is gestuurd, de gemiddelde opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling per deciel aangegeven. Zie hiervoor de tabel van het CBS hieronder en een tabel met de nadere berekening inkomenseffecten met daarin de afbouw van het vermogen over tijd.
WMO
zorg zonder verblijf
zorg met verblijf
bijdrage hoog
bijdrage laag
Aantal (x 1000 w.v. effect)
487
422
225
111
w.v.
72
47
50
29
Effect:
bedrag (mln euro)
32
12
142
4
gemiddeld per jaar (euro)
443
267
2.830
142
decielgrens
10%
24
8
252
0
20%
51
18
369
0
20%
86
31
564
1
40%
142
46
875
2
50%
206
73
1.362
3
60%
338
112
2.134
16
70%
496
210
3.171
87
80%
681
322
5.560
154
90%
1.011
693
7.627
414
bron: «Vermogensinkomensbijtelling en eigen bijdrage Zorg met verblijf 2009, Zorg zonder verblijf en WMO 2010» blz 26, tabel 4.3.1 CBS, 22 juni 2012 meegestuurd met Kamerbrief van 12 juni 2012.
Bron: Kamerstukken II, 2012–13, 33 204, nr. 18.
Kunt u aangeven hoe iemand met alleen AOW en vermogen dat vast zit in een niet te verkopen huis, of vermogen dat vast zit in een deposito, aan zijn of haar betalingsverplichtingen inzake de eigen bijdrage AWBZ of Wmo kan voldoen?
Voor de cliënt die een nog niet verkochte voormalige eigen woning heeft, geldt het volgende: De voormalige eigen woning heeft niet altijd en niet vanaf dag één invloed op de hoogte van de eigen bijdrage. De woning telt niet mee voor de grondslag van box 3 zolang de fiscaal partner in de woning blijft wonen (het blijft dan een «eigen woning» in box 1).
Op grond van fiscale wetgeving zal de «eigen woning» de eerste twee jaar na opname in een verpleeg- of verzorgingshuis nog als «eigen woning» aangemerkt worden in box 1. Als de woning leeg staat in afwachting van verkoop, is deze periode zelfs tijdelijk (tot 1 januari 2014) drie jaar, op basis van een regeling van het Ministerie van Financiën. Als de woning kwalificeert als eigen woning in box 1, maakt deze geen onderdeel uit van de grondslag voor box 3 en dus zal het CAK de woning dan niet betrekken bij de berekening van de VIB.
Verder geldt dat voor de VIB wordt uitgegaan van de grondslag voor box 3 in het jaar T-2.
Dit betekent dat pas vier jaar (en soms zelfs vijf jaar) na opname in verpleeg- of verzorgingstehuis, de oorspronkelijke «eigen woning», als die woning in al die jaren niet is verkocht, door het CAK wordt betrokken bij de berekening van de eigen bijdrage als gevolg van de VIB. Immers, pas na twee jaar (of drie jaar) na de opname in het verpleeg- of verzorgingstehuis zullen de woning én eventuele hypotheekschuld «verhuizen» van box 1 naar box 3, wat pas twee jaar later zichtbaar wordt bij de vaststelling van de VIB door het CAK. De cliënt heeft hierdoor vier (of vijf) jaar de tijd voordat deze mee gaat tellen voor de VIB. Wil de cliënt voorkomen dat vermogen meetelt dat «vastzit», dan heeft hij dus vier (of vijf) jaar de tijd om dit vermogen liquide te maken. Als de woning eenmaal is verkocht, valt de verkoopopbrengst wel gewoon in box 3, maar dan kan daaruit ook deels mee worden betaald aan de eigen zorg, net zoals mensen met een inkomen dat doen.
Vervolgens biedt het CAK nog de mogelijkheid om gedurende één jaar de lage eigen bijdrage te betalen in plaats van de hoge eigen bijdrage, indien de woning nog steeds te koop staat. Na dat jaar dient wel de te weinig betaalde eigen bijdrage alsnog betaald te worden.
Als het gaat om geld dat vastzit in een deposito is relevant dat wordt uitgegaan van het vermogen in jaar T-2. In het geval een cliënt de eigen bijdrage (nog) niet kan voldoen doordat het vermogen langjarig vast zit, kan met het CAK een specifieke betalingsregeling worden afgesproken. Het gaat dan om maatwerkoplossingen.
Bent u bereid de wet te corrigeren, nu blijkt dat de inkomenseffecten zeer schrijnend zijn? Zo ja, bent u bereid dit met terugwerkende kracht te doen?
De Kamer heeft destijds naar aanleiding van het Begrotingsakkoord bewust voor de onderhavige regeling gekozen. Veel fracties stellen nu vragen naar aanleiding van de consequenties van de uitvoering van deze regeling.
Ik acht het zuiver eerst met de Kamer in overleg te treden over de vraag welke gevolgen kennelijk door de Kamer ongewenst worden geacht.
Bent u bereid de uitvoering van de wet tijdelijk op te schorten, totdat er een oplossing is gevonden voor de buitenproportionele inkomenseffecten, waardoor voorkomen kan worden dat mensen zich ten onrechte in de schulden steken om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gesjoemel met lonen in de bouw |
|
Farshad Bashir , Paul Ulenbelt |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u uitgebreid ingaan op de genoemde feiten en beweringen in de artikelen «Gesjoemel met loon bij aanleg tunnel onder Delft»1 en «Vrij spel met lonen in de bouw»?2
Op dit moment werken de Belastingdienst, de SVB, het UWV en de Inspectie SZW nauw samen om de feiten vast te stellen. Als daar aanleiding toe is dan wordt het andere land om uitleg en toelichting gevraagd. Tevens wordt informatie uitgewisseld met het andere land.
De artikelen schetsen een beeld dat er van alles mis zou zijn en dat de controle door de overheid te kort zou schieten. Controle van de feiten en omstandigheden van de onderhavige gevallen zal moeten uitwijzen of het beeld terecht is.
Indien en voor zover in deze casus sprake is van onderbetaling of strafbare feiten, hebben inspecteurs en rechercheurs van de Inspectie SZW ruime bevoegdheden die zij kunnen inzetten om de naleving van de relevante arbeidswetgeving te controleren, zoals de Wet minimumloon- en minimumvakantietoeslag (Wml). Inspecteurs kunnen bijvoorbeeld alle benodigde informatie en gegevens vorderen en hebben toegang tot alle plaatsen waar gewerkt wordt, met uitzondering van de woning. In de Wet minimumloon en mimumvakantiebijslag zijn aanvullende bevoegdheden opgenomen met betrekking tot inbeslagname. De rechercheurs van de Inspectie SZW zijn algemeen bevoegd tot opsporing van strafbare feiten. De Inspectie SZW werkt bij het toezicht op naleving van de relevante arbeidswetgeving nauw samen met andere handhavende instanties, zoals de Belastingdienst, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) enz. Met deze diensten wordt wederzijds informatie uitgewisseld en worden gezamenlijke onderzoeken gedaan.
Bent u het eens met de kwalificatie sjoemelen die in één van de artikelen wordt gebruikt? Indien niet, kunt u dit nader toelichten? Wat voor kwalificatie wilt u wel aan de constructies geven?
Zie antwoord vraag 1.
Is er, zoals in één van de artikelen is geschreven, sprake van fraude en een verstoring van de eerlijke concurrentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aan de hand van een schematisch overzicht aangeven welke bevoegdheden elk van de controlerende instanties heeft bij de opsporing van de genoemde constructies die in de artikelen worden genoemd? Is er sprake van enige coördinatie bij de controle door de verschillende instanties naar de in de artikelen genoemde constructies? Zo ja, hoe gaat dit zijn werk?
Zie antwoord vraag 1.
Was u reeds eerder op de hoogte van het feit dat buitenlandse bouwbedrijven gebruik maken van diverse constructies om te weinig sociale premies af te dragen? Zo ja, welke actie hebt u ondernemen om dergelijke constructies tegen te gaan?
Ja. De basis is een legale mogelijkheid die er voor zorgt dat werknemers verzekerd kunnen blijven in hun eigen land. Dit voorkomt versnipperde uitkeringsrechten en hoge administratieve lasten. Het is echter niet de bedoeling dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Middels toezicht werken we aan voorkoming dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Bij mijn brief van 11 april 2013 heeft u als bijlage het actieplan schijnconstructies ontvangen. Zoals u heeft gezien in het actieplan zullen we dit toezicht gaan intensiveren.
Bent u bereid om te kijken naar een andere oplossing om de controle op de in de artikelen genoemde constructies te verbeteren? Gebeurt dit reeds of moet hier nog een begin mee worden gemaakt? Aan wat voor oplossing wordt gedacht? Binnen welke termijn kan de Kamer maatregelen tegemoetzien?
Ja, de de inzet is om in dergelijke situaties een gezamenlijke controle in te stellen en aan dossiervergelijking te doen. Bij de integrale aanpak van schijnconstructies bekijken we hoe we beter op kunnen treden. In mijn brief van 11 april 2013 heb ik u geïnformeerd over de verdere aanpak.
Is de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) op de hoogte van de constructies die in het artikel worden genoemd? Heeft de NMA maatregelen genomen? Zo ja, welke? Indien neen, waarom niet?
De NMa heeft kennis genomen van genoemde berichtgeving waarin wordt gesproken over fraude met sociale premies. De NMa houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Tegen overtredingen van die wet kan zij handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Tegen constructies in de bouw, zoals beschreven in de door de vragenstellers aangehaalde artikelen, kan de NMa derhalve alleen optreden als daarbij sprake zou zijn van overtreding van de Mededingingswet. Dat is bij de in de berichtgeving genoemde constructies echter niet het geval.
Is hier ook nog een rol weggelegd voor de Fiscale inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)? Zo ja welke, zo niet, waarom niet?
In het algemeen kan de FIOD in beeld komen als in de casus blijkt dat er op basis van onderzoek naar de feiten en omstandigheden in strijd met de Nederlandse belasting- en socialezekerheidswetgeving is gehandeld.
Bent u van mening dat wanneer op Europees niveau de regelgeving voor de Europese arbeidsmarkt is aangescherpt, er voldoende waarborgen zijn om de in de artikelen besproken constructies te bestrijden of te voorkomen? Gaat u maatregelen op nationaal niveau initiëren? Wat zijn deze maatregelen?
Over de maatregelen heb ik u, zoals gezegd, geïnfomeerd in mijn brief van 11 april jongstleden.
Klopt de bewering dat de Belastingdienst toetsing heeft verricht? Wat waren de bevindingen van de Belastingdienst?
Gelet op de geheimhoudingsplicht kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Het bericht dat de minister geen lijst kan presenteren van artsen waarmee de IGZ een deal heeft gesloten om te stoppen met werken |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom wilt u geen gedetailleerd overzicht samenstellen van alle beroepsbeperkende afspraken die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) sinds 2000 met artsen heeft gemaakt?
Omdat de beroepsbeperkende afspraken in het verleden door de IGZ niet structureel zijn bijgehouden – ook niet door haar regiokantoren – is het niet mogelijk om hiervan een (gedetailleerd) overzicht te geven.
Bent u ervan op de hoogte dat er voor het rapport van dhr. Legemaate uit 2009 (Verantwoordelijkheid nemen voor kwaliteit) onderzoek is gedaan naar de beroepsbeperkende afspraken en het aantal van 10–20 per jaar wordt genoemd?
Ja.
Om hoeveel beroepsbeperkende afspraken gaat het sinds 2000?
Wat het algemene IGZ-beleid inzake beroepsbeperkende afspraken betreft, heeft de IGZ in haar eigen onderzoeksrapport van februari 2009 (dat mijn voorganger uw Kamer bij brief van 19 februari 20091 heeft toegezonden), aangegeven dat het naar schatting om 10 tot 20 gevallen per jaar ging.
Is de IGZ op enig moment wel begonnen om beroepsbeperkende afspraken te registeren, bijvoorbeeld na de zeer indringende aanbevelingen van dhr. Legemaate in 2009?
Nee, de IGZ heeft dit niet structureel gedaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om de verschillende regionale kantoren van de IGZ te vragen een dergelijk overzicht van beroepsbeperkende afspraken sinds 2000 samen te stellen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het in de lijn der verwachting ligt dat beroepsbeperkende afspraken tot uitschrijven uit het register toch minstens door de IGZ regionaal geregistreerd/bijgehouden zijn?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zaken die in het verleden niet structureel zijn geregistreerd zijn ook voor mij niet meer te traceren. Naar aanleiding van de adviezen van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager zal fors worden geïnvesteerd in registratie en ICT-systemen.
Welke mogelijke gevolgen ziet u van het feit dat de IGZ en het kabinet klaarblijkelijk geen overzicht hebben van artsen die zich vanaf 2000 op verzoek van de IGZ uit het BIG-register hebben uitgeschreven?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Nu er geen lijst is van artsen waarmee de IGZ in het verleden beroepsbeperkende afspraken heeft gemaakt, valt niet volledig uit te sluiten dat disfunctionerende beroepsbeoefenaren zich niet aan de beroepsbeperkende afspraken hebben gehouden. In die gevallen waar de IGZ een schriftelijke melding bij het BIG-register heeft gedaan over beroepsbeperkende afspraken, is het aan het BIG-register om de IGZ op de hoogte te stellen wanneer een dergelijke beroepsbeoefenaar zich opnieuw in het BIG-register wenst in te schrijven. Zie voorts mijn antwoord op de eerder door u gestelde vragen 4 en 5 over dit onderwerp (ingezonden 15 januari 2013, kenmerk 2013Z00442).
Deelt u de mening dat dit zou kunnen betekenen dat disfunctionerende artsen nu toch als arts aan het werk kunnen zijn, omdat hun afspraak niet is bijgehouden en zij zich gewoon weer hebben ingeschreven in het register? Zo nee, op welke wijze wordt het tijdig ontdekt als een arts, die beloofd heeft zich uit te schrijven, zich weer inschrijft?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden ziet u om een lijst van artsen te maken waar de IGZ sinds 2000 om heeft verzocht om zich uit het BIG-register te schrijven? Kunt u de Kamer die lijst toesturen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de afspraken tussen de IGZ en artsen (uitschrijven en dan geen vervolging) rechtsgeldig? Zo ja, aan welk artikel in welke wet ontleent de IGZ dan de mogelijkheid om een beroepsbeperkende deal te maken?
Het oordeel daarover is aan de rechter. Het maken van afspraken door de IGZ is slechts toegestaan als dat het publiekrecht (het gebruiken van publiekrechtelijke handhavingsinstrumenten) niet onaanvaardbaar doorkruist.
Klopt het dat tuchtrechtszaken na 10 jaar verjaren, en dat het dus niet mogelijk is om na 1 januari 2014 nog een spoedtuchtzaak te beginnen tegen dhr. Jansen Steur, er vanuit gaande dat hij na zijn non-actiefstelling in Nederland in 2003 geen medische handelingen meer verricht heeft?
Zoals vermeld in de eerder genoemde brief van 22 januari 2013 die ik uw Kamer over dit onderwerp heb gestuurd, vervalt de bevoegdheid tot indiening van een tuchtklacht door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied. Het is dus niet zo dat alle zaken die betrekking hebben op het handelen van de heer Jansen Steur in Nederland op 1 januari 2014 verjaren. Tot 22 oktober 2009 was de heer Jansen Steur ingeschreven in het BIG-register.
Indien dhr. Jansen Steur zich inschrijft in het BIG-register op 1 januari 2014, kan dat dan gewoon als basisarts en krijgt hij dan ook onmiddellijk een verklaring waarmee hij in Duitsland aan de slag kan?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er alsnog een tuchtzaak gestart wordt tegen dhr. Jansen Steur, zodat hij niet weer aan de slag kan?
Het BIG-register zal zowel de inschrijving in het BIG-register als de afgifte van een verklaring (van geen bezwaar) weigeren, indien de heer Jansen Steur daartoe een aanvraag indient.
Inbeslagnames van qat |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent de berichten over inbeslagnames van qat?1
Ja.
Zijn de vluchten waarmee qat naar Nederland werd aangevoerd inmiddels gestaakt? Is ook de handel vanuit een industrieterrein bij Uithoorn gestopt? Zo ja, wat is dan de herkomst van de inbeslaggenomen qat? Zo nee, waarom niet?
Nu qat verboden is kunnen luchtvaartmaatschappijen die op Schiphol vliegen geen ladingen qat meer accepteren. Wel kan het gebeuren dat ladingen qat niet als zodanig op de vrachtbrieven zijn vermeld of dat er qat in de bagage van passagiers wordt meegesmokkeld. Hierop vindt steekproefsgewijs controle plaats. Uit informatie van de politie blijkt dat de activiteiten die verband hielden met de handel in qat vanuit een bedrijfspand bij Uithoorn zijn gestaakt. Bij enkele recente inbeslagnames bleek de qat uit Engeland afkomstig te zijn.
Zijn de recente inbeslagnames van qat te beschouwen als naweeën van de handel in qat in Nederland? Zo ja, op welke termijn denkt u dat deze handel geheel stilgelegd zal zijn? Zo nee, is er sprake van nieuwe toevoerkanalen en welke zijn dat?
Nu in Nederland de legale status van qat is vervallen zullen qattransporten naar de overige Europese landen vermoedelijk vaker vanuit Engeland plaatsvinden.
Weet u of het qatverbod al geleid heeft tot een verminderd gebruik van qat binnen de Somalische gemeenschap in Nederland? Zo ja, wat zijn uw bevindingen? Zo nee, kunt u zich alsnog hiervan op de hoogte doen stellen en de Kamer hierover nog voor het zomerreces van 2013 rapporteren?
Conform de wens die uw Kamer per motie2 heeft uitgesproken zal de regering het verbod op qat na twee jaar evalueren, met aandacht voor effectiviteit en neveneffecten, waaronder een verschuiving naar ander verslavend drugsgebruik en alcohol. Uw Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd.
Kunt u tevens voor het zomerreces van 2013 rapporteren of en in welke mate het verbod van qat heeft bijgedragen aan de vermindering van de aan qat gerelateerde problematiek binnen de Somatische gemeenschap?
Zie antwoord vraag 4.
Boetes voor buitenlandse studenten wegen vermeend ontbreken ziektekostenverzekering |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht «Zorgverzekering is mobiliteitsobstakel nr. 1 geworden», waaruit blijkt dat buitenlandse studenten massaal boetes krijgen van het College Voor Zorgverzekeringen (CVZ), omdat ze niet voor ziektekosten verzekerd zouden zijn?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Het gaat erom dat mensen die in Nederland wonen of werken verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet (Zvw). Uitzonderingen daarop vormen de buitenlandse studenten jonger dan dertig jaar die uitsluitend vanwege studieredenen tijdelijk in Nederland wonen. Elke diplomastudent wordt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ingeschreven. Zij vallen daardoor automatisch buiten de opsporing van onverzekerde verzekeringsplichtigen. In twee situaties blijken studenten wel een aanschrijving te krijgen van het College voor zorgverzekeringen (CVZ).
Ten eerste, studenten jonger dan dertig jaar die zijn gaan werken naast hun studie. Zij zijn daardoor verzekeringsplichtig geworden en hebben nagelaten een zorgverzekering te sluiten. Zij ontvangen een terechte aanschrijving dat zij verzekeringsplichtig zijn. Op het moment dat iemand activiteiten verricht die worden gezien als economische activiteit worden zij niet langer uitgezonderd.
Dat vloeit voort uit het internationale sociale zekerheidsrecht; het leidend beginsel is dat werken ertoe leidt dat iemand onderworpen is aan het socialezekerheidsstelsel van het werkland en daarmee verzekeringsplichtig is.
Ten tweede, uitwisselingsstudenten en de studenten die aan een niet door OCW bekostigde instelling studeren (zoals Nijenrode). Deze studenten zijn niet verzekeringsplichtig. Zij worden bij de opsporing aangeschreven doordat zij niet staan geregistreerd bij DUO.
Het is met de huidige administratiesystemen niet mogelijk om te voorkomen dat deze groep internationale studenten wordt aangeschreven. Wel kunnen studenten voorkomen dat zij onterecht worden beboet door tijdig, dat wil zeggen binnen drie maanden na de aanschrijving, contact op te nemen met de SVB.
Dit staat toegelicht in de brief die zij van het CVZ ontvangen. De SVB neemt dit dan op in de verzekerdenregistratie.
Op dit moment vindt overleg plaats tussen VWS, CVZ, SVB en Nuffic hoe de communicatie aan studenten verbeterd kan worden. Het CVZ, de SVB, Nuffic en de onderwijsinstellingen hebben hierover ook al eerder overleg gevoerd. Zo wordt in de aanschrijving een passage opgenomen in het Engels en zal via de website van Nuffic aanvullende informatie worden geboden. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om de groep internationale studenten die nu onterecht worden aangeschreven nog verder te beperken.
Hoe kan worden voorkomen dat studenten die vanuit het buitenland een ziektekosten verzekering hebben, onterecht worden aangeschreven en beboet door het CVZ, wegens vermeende afwezigheid van een ziektekostenverzekering?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier kunnen buitenlandse studenten die wel een ziektekostenverzekering nodig hebben worden benaderd, zonder de hele groep lastig te vallen met een inschrijfplicht en boete?
Zie antwoord vraag 1.
Het vechten voor een schone vechtsport |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de nieuwsuitzending van Brandpunt waarin geweldsincidenten met kickboksers en geweldsincidenten rond vechtsportgala’s aan de orde worden gesteld?1
Ja.
Is het waar wat de Utrechtse wetenschapper in de uitzending beweert dat er te weinig medisch toezicht is op de boksers? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om hier verbetering in aan te (laten) brengen? Zo nee, waarom niet? Waaruit blijkt dat het medisch toezicht wel goed geregeld is?
De betreffende wetenschapper heeft op 24 januari 2013 het onderzoek, getiteld «Aanzien en overleven in een sport vol passie» naar de praktijk van de vechtsporten gepresenteerd tijdens de Vechtsportconferentie «Samen de sport gezond houden en beschermen». Een bevinding uit het onderzoek die in dit verband relevant is, is dat er vanuit medisch perspectief gezien onvoldoende afspraken en regels zijn om de lichamelijke veiligheid van (jonge) vechtsporters te garanderen. Het ontbreekt aan een adequaat systeem van registratie en verplichte controles om de gezondheid van (jonge) vechtsporters op de lange termijn te waarborgen. Dit vergroot de kans dat een sporter bijvoorbeeld na een knock out weer te snel de ring in gaat met alle mogelijke gevolgen van dien.
Een oorzaak hiervan kan gelegen zijn in de slechte organisatie van de vechtsporten. Veelzeggend is de bevinding in het onderzoeksrapport, dat een structurele organisatorische wanorde wordt waargenomen. «Deze wanorde wordt veroorzaakt door bestuurlijke onmacht in een door wantrouwen, conflicten en vetes verdeelde sector waarin niet met elkaar wordt gesproken en amper kan worden samengewerkt. Deze wanorde maakt het bijna onmogelijk om de kwaliteit en het imago van de vechtsporten te verbeteren». Tijdens de conferentie werden de bevindingen niet tegengesproken.
Deelt u de mening van de genoemde wetenschapper dat er geen zicht is op de kwaliteit van vechtsportdocenten? Zo ja, hoe komt dat en wie is er verantwoordelijk voor verbetering van die kwaliteit? Zo nee, waar blijkt uit dat die kwaliteit wel goed is?
De voor het eerder genoemde onderzoek ondervraagde respondenten ervaren het gebrek aan voldoende pedagogisch en didactisch onderlegde vechtsportdocenten als probleem. Ik kan deze conclusie en de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen niet op basis van eigen informatie bevestigen, maar heb geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen. Door dit gebrek kan de kwaliteit en het op verantwoorde wijze onderwijzen van vechtsporten niet gegarandeerd worden. Een uitzondering op deze situatie vormt wellicht de FOG (Federatie Oosterse Gevechtskunsten), die bij NOC*NSF is aangesloten. De FOG kent een erkend opleidingsprogramma voor docenten in een aantal vechtsporten.
Hebt u kennisgenomen van het intern rapport van het Regionale Informatie en Expertise Centrum (RIEC)? Is het waar dat er in dit rapport geconcludeerd wordt dat er bij zeker de helft van de vechtsportgala’s relaties zijn met georganiseerde criminaliteit? Zo ja, wat wordt er nog meer in het rapport beschreven en geconcludeerd en kunt u dit rapport voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wat staat er dan wel in het rapport?
In het najaar van 2010 is van de Politie Amsterdam-Amstelland een bestuurlijke rapportage verschenen over het criminele karakter van vechtsportevenementen. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester van Amsterdam, tevens toenmalig voorzitter van de Stuurgroep RIEC Noord-Holland, het RIEC verzocht om een bredere analyse. Deze analyse is in april 2012 door het RIEC Noord-Holland afgerond en heeft geresulteerd in het rapport «Verwevenheid in de ring bij Kickbocksen, MMA, freefight en K1». In het rapport wordt geconcludeerd dat bij bijna de helft van de vechtsportevenementen misstanden van politiële en/of fiscale aard zijn aangetroffen, en dat er dus risico op georganiseerde criminaliteit bestaat. Bijna alle onderzochte organisatoren zijn van malafide aard en vertonen kenmerken die witwaspraktijken suggereren. In de politieregio’s Amsterdam-Amstelland en Kennemerland bleek de helft van de onderzochte sponsoren te vallen in de zogenaamde risicocategorie (ernstige misstanden en/of relatie tot georganiseerde criminaliteit). Verder is sprake van vechters die criminele activiteiten plegen en actief zijn in de georganiseerde misdaad.
Het betreft hier een intern rapport van het RIEC Noord-Holland, dat beschikbaar is voor alle deelnemers aan het RIEC. De verspreiding en eventuele openbaarmaking is een zaak van het RIEC. Het rapport is aangeboden aan alle gemeenten die onder het gebied van het RIEC vallen2, en aan de gemeente Amsterdam. Hierbij is het advies gegeven om het gemeentelijk beleid op dit onderwerp aan te passen, onder andere door in de APV op te nemen dat vechtsportevenementen vergunningsplichtige evenementen zijn. Dit maakt het mogelijk om een Bibob-toets uit te voeren en zo bij risico’s op betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit een vergunning niet te verlenen. Inmiddels heeft naar aanleiding van het rapport het merendeel van de gemeenten in Noord-Holland de APV aangepast, of zal dit op korte termijn gaan doen. Om dit mogelijk te maken is door het ministerie van Veiligheid en Justitie het Besluit Bibob aangepast.
Overigens hadden enkele gemeenten, waaronder Amsterdam en Hoorn, dit al eerder gedaan als gevolg van aanbevelingen die in de eerder genoemde bestuurlijke rapportage staan vermeld.
De hierboven geschetste ontwikkeling is bij uitstek een voorbeeld van hoe de RIEC’s functioneren in het signaleren van regionale misstanden, het analyseren van de problematiek en het vervolgens geven van beleidsadvies aan de gemeenten in de betreffende regio. De samenwerking tussen lokaal, regionaal en landelijk niveau maakt het voor malafide organisatoren steeds moeilijker een locatie voor hun evenementen te vinden. Uiteraard is het zaak om uiteindelijk in alle gemeenten van Nederland dergelijk beleid in te voeren. Ik zal dan ook verzoeken om voornoemd rapport aan alle RIEC’s in Nederland ter beschikking te stellen. Gezien de effectieve aanpak van deze problematiek in Noord-Holland zie ik vooralsnog geen reden tot een landelijk onderzoek naar de verwevenheid van de vechtsport met de criminaliteit in Nederland. Ik ben ervan overtuigd dat er voldoende instrumenten voorhanden zijn om hier op lokaal en regionaal op te reageren.
Hoe lang bent u op de hoogte van bovengenoemd rapport of andere gegevens over misstanden binnen de vechtsportwereld? Welke maatregelen heeft u naar aanleiding hiervan genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u inzicht in de mate waarin de vechtsport verweven is met criminaliteit in Nederland? Zo ja, kunt u de Kamer een volledig overzicht geven van de aard en omvang van deze verwevenheid? Zo nee, bent u bereid om nader onderzoek te doen naar deze verwevenheid en de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een speciale commissie in het leven geroepen moet worden die orde op zaken gaat stellen in de vechtsport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit realiseren?
Uit eerder genoemd onderzoek komt naar voren dat het inrichten van een nationale Vechtsportcommissie, die vergaande bevoegdheden zou moeten krijgen, aan te bevelen is. De Minister van VWS zou daarin volgens de onderzoekers het voortouw moeten nemen, omdat de problematiek een landelijk karakter heeft gekregen, maar ook, om met de onderzoekers te spreken, omdat het ministerie een onafhankelijke positie in kan nemen en dwingend zou kunnen optreden.
Ik beraad mij nog op mijn positie in dit dossier dat complexe organisatorische, financiële, pedagogische, medische en ook criminele aspecten in zich heeft. Ik ben bereid een aantal relevante stakeholders uit te nodigen om te verkennen wat in deze een goede en begaanbare weg zou kunnen zijn. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces daarover inlichten.
De uitspraken van eurocommissaris Semeta over een financiële sectorbelasting en de positie van pensioenfondsen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Geen vrijstelling transactietaks pensioenfondsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland slechts kan deelnemen aan de nauwere samenwerking op basis van de voorwaarden dat de pensioenfondsen hiervan gevrijwaard blijven, er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en dat de inkomsten terugvloeien naar de lidstaten?
Ja, dat zijn de voorwaarden zoals opgenomen in het regeerakkoord.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van eurocommissaris Semeta dat de reikwijdte en doelstellingen van een nieuwe financiële transactietaks niet zullen afwijken van het oude voorstel voor deze heffing, waarbij pensioenfondsen niet werden uitgezonderd? Wat is de implicatie daarvan op de Nederlandse positie ten aanzien van de nauwere samenwerking in Europees verband op dit gebied?
Zolang ik geen zekerheid ten aanzien van de vrijwaring van pensioenfondsen krijg, zie ik geen reden om toe te treden tot de nauwere samenwerking. De uitlatingen van de Commissie waaraan wordt gerefereerd wijken af van de Nederlandse positie. Het nieuwe richtlijnvoorstel van de Commissie is deze week verschenen. Dit voorstel voldoet niet aan de voorwaarden van het regeerakkoord. Nederland zal derhalve op dit moment niet toetreden tot de «versterkte samenwerking». Op basis van dit voorstel zal verder onderhandeld worden. Over het regeringsstandpunt ten aanzien van dit voorstel zal ik de Tweede Kamer uitgebreider informeren via een BNC fiche.
Deelt u de mening dat een financiële transactietaks een effectievere heffing wordt als meer landen binnen de Europese Unie hieraan deelnemen? Hoe beoordeelt u in dat licht de positie van eurocommissaris Semeta om de Nederlandse voorwaarden voor invoering van een financiële transactietaks naar eigen zeggen niet te zullen meenemen in het nieuwe voorstel?
Ik deel uw mening dat een breder gedragen belasting kan leiden tot verminderde ontwijkingseffecten. Ik zal mij vanuit de Ecofin Raad blijven inzetten voor een heffing op de financiële sector die voldoet aan onze eisen.
Welke initiatieven zult u nog nemen om de inhoud van het aankomende voorstel voor de nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactietaks zo te beïnvloeden dat deze verenigbaar is met het Nederlandse regeerakkoord en specifiek de voorwaarde voor de pensioenfondsen? In hoeverre kan het voorstel voor een uitzondering van de pensioenfondsen op de financiële transactietaks rekenen op, bijvoorbeeld, Duitse steun?
Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Ik zal mij ervoor blijven inzetten de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten. Mochten de Commissie en de andere lidstaten gedurende het onderhandelingsproces ruimte zien om Nederland tegemoet te komen, dan zal Nederland kunnen toetreden tot de versterkte samenwerking.
De effecten van de vermogensinkomensbijtelling voor het bepalen van de eigen bijdrage voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u op basis van de verstuurde beschikkingen van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) inzicht verschaffen in de (voorlopige) opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling in 2013? Komt die opbrengst overeen met de vooraf geschatte opbrengst, uitgesplitst naar AWBZ-zorg met verblijf (€ 146 miljoen), AWBZ-zorg zonder verblijf (€ 12 miljoen) en de Wmo (€ 32 miljoen)?1 Zo nee, hoeveel wijkt de opbrengst af?
Voor de vermogensinkomensbijtelling (VIB) is in het Begrotingsakkoord 2013 uitgegaan van een opbrengst van ongeveer € 150 miljoen op jaarbasis voor cliënten die in een intramurale instelling verblijven en ongeveer € 50 miljoen op jaarbasis voor cliënten die extramurale zorg of een voorziening uit de WMO ontvangen. Op basis van de eerste beschikkingen die het CAK heeft gestuurd, geeft het CAK aan dat de opbrengst voor intramurale AWBZ in dezelfde orde van grootte ligt. Er zijn nog geen beschikkingen uitgegaan voor de WMO of extramurale AWBZ. Het is nu te vroeg om met zekerheid aan te geven wat de opbrengst zal worden. Mede gezien het feit dat de eigen bijdragen voor cliënten die gebruik maken van extramurale AWBZ en/of een voorziening uit de WMO dit jaar nog niet zijn opgelegd. Ook kan de hoogte van de eigen bijdrage per cliënt gedurende het jaar variëren door verandering in inkomen, vermogen of vraag naar zorg/voorziening. Dit zal uiteindelijk ook invloed hebben op de macro-opbrengst. Als laatste kunnen de beschikkingen die in januari uit zijn gegaan nog veranderen door bijvoorbeeld een aanvraag tot peiljaarverlegging.
Kunt u op basis van de beschikkingen van het CAK aangeven of de vooraf ingeschatte gemiddelde verhoging van de eigen bijdrage overeenkomt met de daadwerkelijke gemiddelde verhoging, uitgesplitst naar de hoge eigen bijdrage voor zorg met verblijf (€ 235 per maand), de lage eigen bijdrage voor zorg met verblijf (€ 12 per maand), de eigen bijdrage voor de Wmo (€ 37 per maand) en de eigen bijdrage voor zorg zonder verblijf (€ 22 per maand)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u op basis van de beschikkingen van het CAK inzicht geven in het aantal mensen per box III vermogenscategorie, met een interval van € 10.000, dat te maken krijgt met de vermogensinkomensbijtelling (dus: € 0–€ 10.000, € 10.000–€ 20.000, (...) tot > € 200.000)?
Op grond van de in januari gestuurde beschikkingen heeft het CAK onderstaande tabel gemaakt voor de cliënten die gebruik maken van intramurale zorg.
€ 0,– tot € 10.000,–
10.963
€ 10.000,– tot € 20.000,–
10.197
€ 20.000,– tot € 30.000,–
7.792
€ 30.000,– tot € 40.000,–
5.372
€ 40.000,– tot € 50.000,–
3.768
€ 50.000,– tot € 60.000,–
2.784
€ 60.000,– tot € 70.000,–
2.278
€ 70.000,– tot € 80.000,–
1.929
€ 80.000,– tot € 90.000,–
1.590
€ 90.000,– tot € 100.000,–
1.398
€ 100.000,– tot € 150.000,–
5.022
€ 150.000,– tot € 200.000,–
3.051
€ 200.000,– en hoger
7.388
Totaal
63.532
Dit betreft het aantal cliënten op 1 januari 2013.
Kunt u ingaan op de vraag of de gemiddelde verhoging van de eigen bijdrage voor het zevende (€ 264 per maand), achtste (€ 463 per maand) en negende deciel (€ 635 per maand) van tabel 4.3.1 uit de bijlage bij de brief van uw voorganger van 22 juni 2012 overeenkomt met de signalen die van mensen zijn ontvangen dat de hoge eigen bijdrage voor verblijf bij een box III vermogen van € 150.000 soms stijgt met bijna € 1000 per maand?2 Kunt u aangeven welke box III vermogens horen bij elk van de vermogensdecielen uit tabel 4.3.1?
In de CBS tabel is aangegeven hoeveel cliënten per type eigen bijdrage effect ondervinden van de vermogensinkomensbijtelling. Ook de totale opbrengsten per categorie zijn vermeld en de gemiddelde stijging van de eigen bijdrage per jaar per type eigen bijdrage. Daarnaast heeft het CBS een verdeling naar inkomensdeciel gemaakt.
Uit de tabel valt af te leiden dat mensen in een laag inkomensdeciel gemiddeld een lagere stijging van de eigen bijdrage op grond van de VIB ondervinden en mensen in een hoger inkomensdeciel een gemiddelde hogere stijging kennen. Omdat het gaat om gemiddelden kan in elk inkomensdeciel een variatie in hoogte van de eigen bijdrage stijging op treden. Hierdoor is het dan ook niet mogelijk om te zeggen dat de hoge eigen bijdrage stijgingen zich beperken tot enkele inkomensdecielen.
Kunt u op basis van de beschikkingen van het CAK inzicht geven in het aantal mensen onder de 65 jaar en het aantal mensen boven de 65 jaar dat te maken krijgt met een vermogensinkomensbijtelling?
65 min
21.394
65 plus
42.138
Totaal
63.532
Voor de volledigheid, dit betreft het aantal cliënten op 1 januari 2013. Voor cliënten met een pensioengerechtigde leeftijd geldt een extra fiscale inkomensafhankelijke vrijstelling (afhankelijk van inkomen maximaal € 49.123 per persoon) die ook geldt voor de VIB.
Wilt u alsnog de mogelijkheid onderzoeken om een voor iedereen gelijke box III vrijstelling te hanteren voor het bepalen van de vermogensinkomensbijtelling, of een specifieke compensatie te geven voor benadeelde groepen? Met hoeveel procent zou het percentage van de vermogensinkomensbijtelling hiermee naar beneden kunnen om dezelfde opbrengst van € 200 miljoen te genereren?
Zoals in antwoord 1 al aangegeven zijn de verwachte meeropbrengsten vooralsnog deels onzeker. Ik ben op dit moment aan het inventariseren hoe de maatregel heeft uitgepakt. Ik zal ook hierbij kijken hoe de maatregel uit heeft gepakt voor de verschillende groepen.
Kunt u aangeven hoe u mensen tegemoet komt als zij geconfronteerd worden met een eigen bijdrage die hoger is dan hun inkomen, terwijl het box III vermogen niet liquide is, bijvoorbeeld als vermogen vastzit in een vooralsnog onverkoopbaar huis dat niet geldt als eigen woning in box I of in langjarig vastgezette beleggingen?
De Kamer heeft destijds naar aanleiding van het Begrotingsakkoord bewust voor de onderhavige regeling gekozen. Veel fracties stellen nu vragen naar aanleiding van de consequenties van de uitvoering van deze regeling.
Ik acht het zuiver eerst met de Kamer in overleg te treden over de vraag welke gevolgen kennelijk door de Kamer ongewenst worden geacht.
Is het mogelijk deze vragen voor dinsdag 29 januari 2013, 12.00 uur, te beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van persoonsgebonden budget in het buitenland |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat PGB-houders nog maar voor 13 kalenderweken AWBZ-zorg kunnen inkopen in het buitenland, ook wanneer deze binnen de Europese Unie (EU) wordt geleverd?
Ja, dat is per 1 januari 2013 geregeld in de Regeling subsidies AWBZ. Een uitzondering is hierbij, net als bij zorg in natura, gemaakt voor palliatieve terminale zorg. Deze cliënten kunnen maximaal één jaar hun pgb in het buitenland gebruiken, zodat zij in staat worden gesteld om afscheid te nemen van hun familie in het land van herkomst.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn om de inkoop van AWBZ-zorg in het buitenland met een persoonsgebonden budget ook binnen de EU te beperken tot 13 kalenderweken per jaar?
Op 1 januari 2013 zijn de Wet AWBZ-zorg buitenland en een wijziging van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) in werking getreden, met als doel een beperking aan te brengen in de mogelijkheden om in het buitenland AWBZ-zorg te ontvangen. In de Memorie van Toelichting bij de wet (Kamerstukken II 2009/10, 32 154, nr. 3) is aangekondigd dat de Regeling subsidies AWBZ (waarin de pgb-regeling is opgenomen) in lijn met deze nieuwe wetgeving zou worden aangescherpt tot maximaal dertien weken bij tijdelijk verblijf van de budgethouder in het buitenland (bijvoorbeeld vanwege een vakantie). Deze termijn van dertien weken sluit aan bij de in het Bza opgenomen restitutieregeling voor niet-gecontracteerde zorg in het buitenland (zowel binnen als buiten de EU/EER). Bij de keuze van de termijn van dertien weken in het Bza is aangesloten bij de wetgeving betreffende uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid (dertien weken). Deze uitwerking van de restitutieregeling is in lijn met hetgeen tussen mijn ambtsvoorganger en uw Kamer is gewisseld tijdens de parlementaire behandeling van het genoemde wetsvoorstel, en overeenkomstig de aanpassing in het BZa, zoals die op 15 juni 2012 is voorgehangen.
Is het waar dat AWBZ-zorg, wanneer het gaat om zorg in natura en deze binnen Europa wordt geleverd, niet beperkt is tot een aantal weken per jaar? Zo ja, wat zijn de redenen voor het verschil in lengte van vergoeding van zorg in het buitenland voor mensen met een persoonsgebonden budget en zorg in natura?
In de AWBZ (artikel 10), zoals die per 1 januari 2013 geldt, is geregeld dat de verzekerde recht heeft op zorg in natura die wordt geboden door een zorgaanbieder die door de zorgverzekeraar binnen Nederland of de EU en de EER is gecontracteerd. Dit kan zowel gecontracteerde intramurale als extramurale zorg zijn. Daarnaast is geregeld dat de verzekerde recht heeft op niet-gecontracteerde extramurale zorg in natura binnen Nederland of de EU en de EER. Bij deze genoemde vormen van zorg binnen de EU/EER heeft de AWBZ-verzekerde derhalve een aanspraak zolang de persoon als Nederlands ingezetene kan worden aangemerkt. Alleen dan blijft de persoon immers verzekerd voor de AWBZ. Zolang de persoon verzekerd blijft, is er dus inderdaad een verschil met het pgb, waarvan de duur wel begrensd is.
De reden voor dit verschil vloeit voort uit het Europese recht. Het uitgangspunt van de AWBZ is dat zorg in natura wordt ontvangen van een gecontracteerde zorgaanbieder in Nederland, omdat dat de plaats is waar de AWBZ-verzekerde zich doorgaans bevindt. Het Europese Hof van Justitie heeft echter bepaald dat, in verband met het vrije verkeer van diensten, ook gecontracteerde intra- en extramurale zorg en niet-gecontracteerde extramurale zorg zonder beperking bij een zorgaanbieder in een andere EU-lidstaat moet kunnen worden ingeroepen. Bij het pgb bestaat er geen Europees rechtelijke verplichting om toe te laten dat deze buiten Nederland wordt geëxporteerd. Het Europese Hof van Justitie heeft namelijk uitgesproken dat betalingen in geld die het karakter van een verstrekking hebben niet hoeven te worden uitbetaald buiten het land van verzekering. De Centrale Raad van Beroep heeft uitgesproken dat het pgb een zodanige betaling is. Er kan dus, in tegenstelling tot zorg in natura, worden vastgehouden aan het uitgangspunt dat het pgb in principe alleen in Nederland wordt ingezet.
Niettemin is er voor gekozen om budgethouders die voor een korte periode naar het buitenland gaan de mogelijkheid te geven om tijdens dat verblijf gebruik te kunnen blijven maken van het pgb, zodat zij hun zorginkoop – vaak vanuit hun informele netwerk – kunnen voortzetten. Voor verzekerden die in het buitenland een nieuwe aanspraak te gelde willen maken of budgethouders die voor langere tijd naar het buitenland gaan, staan de mogelijkheden van de Wet AWBZ-zorg buitenland open.
Deelt u de mening dat er geen verschil dient te bestaan in de behandeling van mensen die zorg in natura krijgen en mensen die voor AWBZ-zorg gebruik maken van een persoonsgebonden budget? Zo ja, waarom bestaat dan toch een onderscheid in lengte van de vergoeding van AWBZ zorg in het buitenland? Zo nee, wat rechtvaardigt een onderscheid in behandeling van mensen die ervoor kiezen AWBZ-zorg in natura af te nemen en mensen die dit via een persoonsgebonden budget doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de regelgeving rondom AWBZ-zorg in het buitenland voor mensen met een persoonsgebonden budget in lijn te brengen met de regelingen zoals deze gelden voor mensen die deze zorg in natura in het buitenland ontvangen?
Ik zie geen reden om de periode van 13 weken waarin het toegekende pgb in het buitenland kan doorlopen te verruimen. De «13-weken-regeling» is al ruim en is in lijn met de restitutiemogelijkheid bij niet-gecontracteerde zorg. Het oprekken van deze termijn gaat in tegen het uitgangspunt van de AWBZ en vergroot risico’s op fraude met AWBZ-geld.
Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van zorg in natura in het buitenland? Hoeveel van deze zorg wordt binnen Europa geleverd?
Mij zijn de totale kosten van de AWBZ-zorg in het buitenland bekend (niet nader gespecifieerd naar het aantal gebruikers en / of het land waar deze zorg wordt genoten). Volgens opgave van het College voor Zorgverzekeringen gaat het om een bedrag van circa € 1,8 mln.
Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van een persoonsgebonden budget in het buitenland? Hoeveel van deze zorg wordt binnen Europa geleverd?
Hierover is geen landelijke informatie beschikbaar. Uit een peiling onder verschillende zorgkantoren komt naar voren dat naar schatting minder dan 1% van het aantal budgethouders in het buitenland verblijft. Als in het buitenland zorg wordt ingekocht gaat het vooral om zorg van een Nederlandse zorgverlener of een familielid.
Het bericht dat zorgverzekeraars verpleegkundig specialisten niet als hoofdbehandelaar erkennen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u de blog gelezen op SKIPR?1
Ja, ik heb de blog gelezen.
Is het waar dat er zorgverzekeraars zijn die verpleegkundig specialisten niet erkennen als hoofdbehandelaar?
Zoals ik u reeds gemeld heb in mijn reactie van 9 oktober 2012 op het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit naar taakherschikking (TK 29 689, 418), beperken zorgverzekeraars inderdaad de groep behandelaars die DBC’s kunnen openen, de zogenaamde «hoofdbehandelaars». Die beperking geldt ook voor verpleegkundig specialisten.
Een jaar geleden (februari 2012) speelde deze kwestie ook, kunt u zeggen wat er in het achterliggend jaar is gebeurd om deze patstelling vlot te trekken?
Zoals ik in mijn brief van 9 oktober 2012 heb aangegeven, is in het bestuurlijk akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 afgesproken dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit kwaliteitsoverwegingen landelijke criteria afspreken waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt en wat de rol van de hoofdbehandelaar is. De IGZ heeft in dat kader het initiatief genomen om veldpartijen te consulteren over het hoofdbehandelaarschap. Op 15 november 2012 heeft de IGZ een document over hoofdbehandelaarschap in de tweedelijns curatieve GGZ ter consultatie voorgelegd aan veldpartijen. Het doel van de consultatie is om te komen tot een veldnorm voor hoofdbehandelaarschap. Partijen hebben tot 7 januari 2013 de gelegenheid gehad om op het document te reageren. De IGZ verwerkt deze reacties en zal mij nog in dit kwartaal adviseren. Vóór de zomer zal ik u nader informeren over de consequenties van het advies van de IGZ. Ik verwacht dat met het tot stand komen van een veldnorm voor hoofdbehandelaarschap meer duidelijkheid zal komen over welke beroepsgroep wat mag doen in de tweedelijns curatieve GGZ, en daarmee ook wat een verpleegkundig specialist mag doen. Mijns inziens is het van belang dat ook verzekeraars rekening houden met de veldnorm bij het vormgeven van hun beleid.
Hoe hoog is de onkostenpost aan teveel betaalde salariskosten, door het onnodig inzetten van duurdere mensen, waar de verpleegkundig specialisten het werk ook uitstekend kunnen doen?
Voor zover mij bekend is geen onderzoek gedaan naar het financiële effect van de beperkingen die zorgverzekeraars in de polisvoorwaarden stellen voor wat betreft het openen van DBC’s. Aangezien de beperking alleen het «hoofdbehandelaarschap» betreft, blijft er veel ruimte voor het inzetten van onder andere verpleegkundig specialisten op andere onderdelen van de behandeling. Ik verwacht daarom dat het financiële effect beperkt zal zijn. Overigens is niet gezegd dat een uitbreiding van de bevoegdheden en inzet van een bepaalde beroepsgroep altijd leidt tot een afname van de inzet van andere (duurdere) beroepsgroepen, en daarmee altijd per saldo tot lagere kosten leidt.
Zorgverzekeraars willen geen budget verspillen, wat beweegt de zorgverzekeraars deze mogelijkheid van goedkopere inkoop met behoud van kwaliteit niet te benutten?
Zorgverzekeraars maken hun eigen afweging over de kwaliteit en doelmatigheid, daar kan ik niet in treden. Wel ben ik in het kader van het bestuurlijk akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 met zorgverzekeraars en zorgaanbieders in gesprek over taakherschikking. In het bestuurlijk akkoord is afgesproken om vanuit kwaliteitsoverwegingen landelijke criteria afspreken waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt.
Zou het kunnen dat er in de praktijk behoefte is aan generalisten, in plaats van nog meer specialisten, en dat daardoor de inzet achterblijft?
Ik heb geen signalen dat dat het geval is.
Bent u niet bang dat deze ontwikkeling erg demotiverend werkt voor de beroepsgroep van verpleegkundigen die zich willen specialiseren?
Ik kan mij voorstellen dat terughoudendheid van zorgverzekeraars ontmoedigend werkt voor verpleegkundig specialisten en andere verpleegkundigen die zich verder willen ontwikkelen.
Worden verpleegkundig specialisten gezien als een aanwinst of misschien als een bedreiging voor een andere beroepsgroep? Als ze worden gezien als een aanwinst, hoe komt het dat ze in de uitoefening van hun vak niet volledig worden ingezet, ook voor het openen van nieuwe diagnosebehandelingcombinaties (DBC’s)?
Verpleegkundig specialisten worden zoals u weet door mij gezien als een aanwinst.
Bent u bereid na te gaan hoe het kan dat een jaar nadat de erkenning van deze beroepsgroep de zorgverzekeraars de volledige inzet tegenwerken?
De IGZ heeft ook Zorgverzekeraars Nederland geconsulteerd over het hoofdbehandelaarschap. Ik verwacht daarom dat het advies van de IGZ meer inzicht zal geven in de overwegingen van de zorgverzekeraars op het gebied van het hoofdbehandelaarschap.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rest van de experimenteerperiode de mogelijkheden van de specialistische verpleegkundigen beter worden benut?
Ik ga ervan uit dat een veldnorm voor het hoofdbehandelaarschap meer duidelijkheid biedt voor de rol die verpleegkundig specialisten kunnen vervullen in de tweedelijns GGZ. Daarnaast is in het bestuurlijk akkoord Toekomst GGZ 2013–2014 afgesproken dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit kwaliteitsoverwegingen landelijke criteria afspreken waaronder taakherschikking en taakdelegatie plaatsvindt.
Ondertoezichtstellingen die vele jaren worden verlengd |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Ontvangt u ook signalen over het te vaak (soms wel 10 jaar achter elkaar) verlengen van ondertoezichtstellingen (OTS'en)?
Ik vind het van groot belang dat bij een ingrijpende kinderbeschermingsmaatregel zoals de ondertoezichtstelling steeds zorgvuldig wordt afgewogen of de noodzaak voor de maatregel en eventueel een verlenging hiervan nog steeds aanwezig is. Een wettelijke grens met een maximum aantal jaren voor de duur of het aantal verlengingen van de ots is daarbij niet gegeven, maar acht ik ook niet noodzakelijk. Uiteindelijk gaat het om maatwerk waar per individueel geval steeds moet worden bezien wat de (on)mogelijkheden zijn. Uiteindelijk is het de kinderrechter die na zorgvuldige afweging van alle belangen een oordeel geeft over de noodzaak om de maatregel al dan niet te laten voortduren.
Zoals aangegeven in een brief aan uw Kamer van 7 januari 20131 wijzen de cijfers uit dat er nog altijd sprake is van een daling van het aantal ots-en evenals het aantal uithuisplaatsingen.
In deze brief ben ik ook ingegaan op de vliegwielpilots die beogen het aantal ondertoezichtstellingen verder te verminderen en de duur van de ondertoezichtstelling te verkorten door de inzet van onder andere familienetwerkberaden, eigen kracht centrales, Signs of Safety.
Daarnaast heb ik met provincies en stadsregio’s op 9 december 20112 afspraken gemaakt die eveneens zien op een verdere bekorting van de duur van de ondertoezichtstellling.
Juist omdat het voor een kind en het gezin van groot belang is om te weten waar het aan toe is, maakt het toekomstperspectief onderdeel uit van het toetsingskader van het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen. Dit wetsvoorstel is door uw Kamer aanvaard en nu aanhangig in de Eerste Kamer. In artikel 260 van het wetsvoorstel is opgenomen dat bij de afweging over de verlenging van de ots door de kinderrechter wordt gewogen of ouders in staat zijn «binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen». Hiermee is expliciet niet gekozen voor een maximum aantal verlengingen maar wel voor een procedure die voldoende waarborgen omvat om duidelijkheid te kunnen bieden over het toekomstperspectief van het kind en het gezin. Daarnaast is in artikel 265j van het wetsvoorstel bepaald dat als een ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing langer dan twee jaar geduurd heeft en er een verlengingsverzoek komt, de Raad voor de Kinderbescherming een advies uitbrengt met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling. Op basis hiervan kan de kinderrechter beoordelen of de ondertoezichtstelling nog aan de orde is dan wel dat de maatregel kan vervallen omdat de ouders de noodzakelijke zorg aanvaarden of dat een gezagsbeëindigende maatregel meer voor de hand ligt. In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming wordt expliciet ingegaan op de vraag of de ondertoezichtstelling niet onnodig wordt verlengd3.
Pleegoudervoogdij kan een goed alternatief zijn als terugkeer naar het ouderlijk gezin niet verantwoord is. Ik wijs in dit verband ook op de implementatie van de nieuwe methode voogdij, die medio 2012 van start is gegaan en waarbij op basis van een perspectiefbijeenkomst in een vroeg stadium van een voogdij met alle betrokkenen wordt gekeken naar (o.a.) de mogelijkheid voor de pleegouders om het gezag over te nemen van het bureau jeugdzorg (pleegoudervoogdij) en daarmee het belang dat het kind heeft bij continuïteit in de opvoeding centraal te stellen.
Deelt u de mening dat er een grens getrokken moet worden oftewel dat het maximumaantal OTS’en wettelijk vastgelegd dient te worden? Zo niet, heeft u andere mogelijkheden of alternatieven om de OTS’en die vele jaren achter elkaar worden verlengd te voorkomen? Zo ja, op welk termijn gaat u dit regelen en wat zou volgens u het maximumaantal moeten zijn? Is drie keer OTS volgens u een redelijk maximum?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over de praktijk dat een OTS telkens wordt verlengd door een organisatie die belast is met jeugdbescherming/pleegzorg, terwijl pleegoudervoogdij (in het belang van het kind) een beter alternatief is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de praktijk dat pleegoudervoogdij niet wordt ingezet vanwege de financiële voordelen van het verlengen van OTS’en voor de organisatie die belast is met jeugdbescherming/pleegzorg, waardoor pleegouders en kinderen jaarlijks geconfronteerd worden met onzekerheid?
Een dergelijke praktijk is mij niet bekend en een teruglopende gemiddelde OTS-duur duidt ook niet op een dergelijke praktijk. Daarnaast worden alle verlengingen getoetst door de kinderrechter. Dit is ook een waarborg om onnodige verlengingen te voorkomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze negatieve financiële prikkel weg te nemen voor organisaties die belast zijn met jeugdbescherming/pleegzorg, waardoor het belang van pleegkinderen prevaleert?
Zie antwoord vraag 4.
De stijgende kosten van een aansluitovereenkomst brandbeveiligingsinstallaties |
|
Nine Kooiman , Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de forse prijsstijgingen van 377 euro naar 624,43 euro voor de aansluitovereenkomst voor brandbeveiligingsinstallaties in de regio Noord-Holland Noord?1
Als gevolg van keuzes door het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord, dat het bevoegd gezag is in Noord-Holland Noord, in combinatie met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012, is het aantal verplichte doormeldingen teruggebracht tot die gevallen waarin de brandweer – indien de beveiliging van het gebouw of de hulpverlening falen – een rol heeft bij de ontruiming van het gebouw. Dientengevolge is de veiligheidsregio Noord-Holland Noord geconfronteerd met een daling van het aantal aangesloten abonnees op het Openbaar Meldsysteem (OMS). Het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft op 23 maart 2012 besloten om de financiële consequenties die uit de daling van het aantal aangesloten abonnees voortvloeien, te compenseren door het OMS-tarief te verhogen.
Deelt u de mening dat ondernemingen die aangesloten moeten blijven bij de Regionale Alarm Centrale (RAC) worden geconfronteerd met een onevenredig hoge kostenstijging, nu de veiligheidsregio de inkomsten die zij misloopt, doordat minder ondernemingen verplicht zijn zich aan te sluiten, volledig wil compenseren? Zo ja, op welke wijze gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om het tekort door de daling in de aantallen OMS-abonnees te compenseren door een verhoging van het OMS-tarief per 1 januari 2013 is genomen door het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio. Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het Openbaar Meldsysteem. Het betreft dan ook een door het lokaal bevoegd gezag gemaakte keuze.
Bent u bekend met het probleem dat bedrijven die sinds april 2012 niet meer aangesloten mogen zijn bij de RAC, nog wel voor langere tijd vastzitten aan een gebruikerscontract, zonder dat hier een dienst tegenover staat? Bent u bereid spoedig naar een oplossing te zoeken?2
Voor deze aansluiting zijn in de regel twee contracten relevant, namelijk het gebruikerscontract met de leverancier van de OMS apparatuur en de aansluitovereenkomst voor de meldkamer met de veiligheidsregio. Na wijziging van de wettelijke eisen in het Bouwbesluit of na toestemming van de gemeente is het mogelijk dat een bedrijf niet langer verplicht is gebruik te maken van een OMS-aansluiting. De aansluitovereenkomsten tussen de meldkamer en de ondernemer kunnen verschillen per veiligheidsregio, maar het is niet ongebruikelijk dat een ondernemer tussentijds deze overeenkomst kan opzeggen. Inzicht in de voorwaarden voor het gebruikerscontracten tussen OMS-leveranciers en bedrijven heb ik niet.
Het betreft een overeenkomst tussen ondernemers en ik zie geen aanleiding om mij te mengen in hetgeen deze partijen onderling overeen zijn gekomen.
Hoe groot zijn de financiële tekorten bij de veiligheidsregio’s, aangezien zij zich genoodzaakt zien bovenstaande kosten door te berekenen?
Gemeenten stellen gezamenlijk in regionaal verband de begroting van de veiligheidsregio vast. De begroting van de veiligheidsregio wordt voor het overgrote deel (macro gezien circa 90%) bepaald door de gezamenlijke bijdragen van de deelnemende gemeenten, die dit betalen uit hun algemene uitkering. De verdeling van inkomsten en uitgaven van veiligheidsregio’s is een lokale verantwoordelijkheid die voortvloeit uit het stelsel van verlengd lokaal bestuur voor veiligheidsregio’s. Het uitgangspunt van verlengd lokaal bestuur brengt met zich mee dat het voeren van de financiële huishouding van de veiligheidsregio een verantwoordelijkheid is van het bestuur van de veiligheidsregio en daarmee dus van de gezamenlijke gemeenten. Keuzes over de financiële consequenties van een daling in het aantal OMS-aansluitingen worden dan ook door datzelfde bestuur genomen.
Hoelang gaat een RAC mee, voordat opnieuw moet worden aanbesteed?
In de context van kosten van aansluiting op het OMS is niet de afschrijvingsperiode van een RAC relevant, maar de afschrijvingstermijn van de OMS-apparatuur (meldapparatuur bij de ondernemer). De afschrijvingstermijn wordt bepaald op grond van een beoordeling over de periode waarin de OMS-apparatuur met zekerheid betrouwbaar functioneert. De praktijk laat zien dat in de regel wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van ongeveer 10 jaar.
Welke invloed hebben ondernemers op de aanbesteding van een RAC door de veiligheidsregio, aangezien zij na een nieuwe aanbesteding worden geconfronteerd met forse kosten wanneer is gekozen voor een nieuwe aanbieder?3
Veiligheidsregio’s spannen zich in om het optimale OMS-systeem voor de in de regio gelegen ondernemers uit te onderhandelen met de aanbieders van de OMS-apparatuur. Bij een dergelijke aanbesteding gaat het om enkele honderden OMS-abonnees per veiligheidsregio. Gezien het grote aantal OMS-abonnees (ondernemers, zorginstellingen, etc.) is het voor veiligheidsregio’s niet haalbaar al deze abonnees te betrekken bij de aanbesteding van een OMS.
Hoe gaat u de prikkels bij de veiligheidsregio versterken om de gebruikerskosten laag te houden?
Volgens de Wet veiligheidsregio’s is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk voor de voorbereiding op het bestrijden van branden en daarmee dus ook voor de OMS-aansluitingen. Gezien de bestuur- en financieringsstructuur van veiligheidsregio’s is het dan ook met name een verantwoordelijkheid van de in de veiligheidsregio liggende gemeenten om desgewenst het bestuur van de veiligheidsregio aan te spreken op het laag houden van OMS-gebruikerskosten.
Kunt u aangeven of deze problemen alleen spelen in Noord-Holland en Friesland of ook daarbuiten?
Mij is bekend dat de jaarbedragen voor een OMS-aansluiting verschillen per veiligheidsregio. Ook is mij bekend dat er door de diverse besturen van de veiligheidsregio’s verschillende keuzes worden gemaakt met betrekking tot de financiële consequenties van een daling in het aantal aangesloten abonnees. Maar voor beide zaken geldt dat dergelijke keuzes worden gemaakt door het bestuur van de veiligheidsregio.