De grondverliezen van gemeenten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Echte problemen grondverliezen komen pas na de verkiezingen»?1
Het is mij bekend dat gemeenten de negatieve financiële gevolgen merken van de financiële- en bouwcrisis in hun grondexploitatie. De minister van I&M heeft mede namens mijn ambtsvoorganger in oktober 2012 uw Kamer de derde vervolgrapportage naar de financiële effecten van de crisis bij gemeentelijke grondbedrijven toegestuurd (TK 27 581, nr 43).
Eén van de belangrijkste conclusies van de onderzoekers van Deloitte was dat het cumulatief genomen verlies van gemeenten tot en met 2011 was opgelopen tot ca. € 2,9 miljard en dat nog een verwacht verlies te nemen valt van ca € 1 tot € 1, 5 miljard. Van dat totaal hebben gemeenten in 2011 voor € 2 miljard aan verliezen genomen. Dat is een flinke toename ten opzichte van de
€ 900 miljoen over 2010. De minister van I&M en ik gaan ervan uit dat gemeenten, ondersteund door de VNG de komende jaren hun verantwoordelijkheid zullen blijven nemen en door gaan met afwaarderen, voorzieningen treffen, de grondprijs aanpassen aan de residuele waarde en plannen te herprioriteren.
In de rapportage werd – in tegenstelling tot de voorgaande rapportages – geen uitspraak meer gedaan over het aantal gemeenten dat mogelijkerwijs als gevolg van deze ontwikkelingen een beroep gaat doen op artikel 12 van de Financiële verhoudingswet. Deloitte heeft geconstateerd dat gemeenten in de praktijk op tijd reageren en – al dan niet met ondersteuning van de provinciaal toezichthouder – zelf oplossingen vinden ter voorkoming van preventief toezicht en een mogelijk daarop volgend beroep op artikel 12.
Dit laatste komt overeen met het beeld dat ik heb, mede gebaseerd op het feitelijk – geringe – beroep op artikel 12 en de informatie van de provinciale toezichthouders.
Net als vorige jaren let ook de accountant er op dat de boekwaarde van gronden tegen een reële waarde door de gemeente in de jaarrekening wordt verantwoord. Accountants houden daarbij geen rekening met gemeenteraadsverkiezingen.
De informatie dat het rijk en de provincies de voorwaarden voor artikel 12 hebben aangescherpt, en dat gemeenten (genoemde voorbeeld Apeldoorn) er daardoor geen beroep op hebben kunnen doen, klopt niet.
In 2011 heeft BZK, in overleg en overeenstemming met de VNG, IPO en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv), de norm om toegelaten te worden tot artikel 12, v.w.b. het OZB tarief weer hersteld op minimaal 120% van het feitelijk landelijk gemiddelde. Door rekentechnische redenen was die al jaren geldende drempel, lager komen te liggen. Daardoor konden gemeenten al een beroep doen op artikel 12, terwijl hun eigen aandeel in het oplossen van het probleem middels bijvoorbeeld een hogere OZB dan gemiddeld, niet nodig was.
Vorig jaar is eveneens in overeenstemming met de koepels en de Rfv, de handleiding artikel 12 vervolgens verduidelijkt op het punt van hoe om te gaan met de negatieve algemene reserve veroorzaakt door grondexploitatietekorten.
Overigens wordt van de zijde van beide Ministeries ook al enige jaren bepleit dat gemeenten de afweging tussen het voeren van een actief grondbeleid (met de nodige risico’s) en faciliterend grondbeleid bewuster moeten maken. De handreiking voor raadsleden wordt geactualiseerd om gemeenteraden meer inzicht te geven in het grondbeleid, zodat ze beter kunnen sturen op prestaties en risico’s daarbij.
Deelt u de zorgen dat de uitvoeringskracht van gemeenten verder in het geding komt als gevolg van mogelijke grondverliezen – bovenop de door u geconstateerde «forse eisen» die de komende decentralisaties reeds aan de uitvoeringskracht stellen?2 Zo ja, ziet u aanleiding om maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen betreft het? Zo nee, waarom niet?
De decentralisaties stellen forse eisen aan de uitvoeringskracht van gemeenten. Zoals ik u reeds berichte in mijn brief van 19 februari jl. over aanpak decentralisaties, is het kabinet van mening dat de uitvoeringskracht van gemeenten op korte termijn moet worden versterkt via het aangaan van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten. In genoemde brief heb ik u ook geschreven dat het Rijk na de decentralisaties verantwoordelijk blijft voor de werking van het stelsel. Hiertoe zal het Rijk met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein door te meten en te benchmarken.
Ook de ontwikkelingen op het gebied van de financiële gevolgen van de vastgoedcrisis voor gemeenten blijf ik nauwlettend volgen. Het voornemen bestaat om ook dit jaar en in overleg met de provinciale toezichthouders, weer een vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
Hoe beoordeelt u de relatie van deze problematiek tot de huidige marginale toetsing van de provincie op de gemeentefinanciën en de beperkte invulling van de RO-taak van de provincies? Ziet u aanleiding maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen betreft het? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is er geen sprake van een marginale toetsing door de provincie van de gemeentefinanciën, noch van een beperkte invulling van de RO taak.
De provincie beoordeelt de mate waarin de begroting van de gemeenten sluitend is. Een en ander is vastgelegd in wet- en nadere regelgeving. Bovendien hebben de provincies als toezichthouders op de gemeenten – en ik als toezichthouder op de provincie – in de afgelopen twee jaar volgens afspraak in de toezichtcyclus extra aandacht besteed aan de beoordeling van de resultaten van grondexploitaties.
Uitgangspunt van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is dat samenwerkende gemeenten verantwoordelijk zijn voor de regionale verdeling van woningen, bedrijfsruimte en andere ruimtelijke functies. Dat is ook de basis van de ladder duurzame verstedelijking. De provincie kan echter vanuit provinciale belangen een actieve rol vervullen. Provincies stellen integrale ontwikkelingsvisies op waarmee gemeenten rekening houden bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Provincies kunnen ook een stimulerende rol vervullen bij de totstandkoming van regionale samenwerking tussen gemeenten. Het is van belang dat alle betrokken partijen deze opgave rondom regionale samenwerking en programmering oppakken. Zo vinden op dit moment al in de regio’s Amersfoort en Arnhem-Nijmegen pilots plaats met regionale programmering. Het Ministerie van BZK ondersteunt deze pilots. Voor zover nodig, sturen provincies tot slot via de provinciale verordening. De provincies hebben daarmee een sterke positie doordat zij niet alleen verantwoordelijk zijn voor het financieel toezicht op gemeenten, maar ook fungeren als gebiedsregisseur.
Ziet u aanleiding om in het licht van de grondverliezen en het effect hiervan op de uitvoeringskracht van gemeenten vooruit te lopen op het aangekondigde nieuwe Beleidskader gemeentelijke herindelingen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening, gezien de terugkerende problematiek rondom negatieve grondexploitaties, dat het geheel aan plannen en grondexploitaties al geruime tijd niet op realistische aannames gestoeld is? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in het voorgaande aanleiding om nadere aanwijzingen aan gemeentelijke accountants te geven, aanvullend op het bet Besluit accountantscontrole decentrale overheden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. De ontwikkelingen op het gebied van grondexploitatie heeft in februari 2012 geleid tot bijstelling van de notitie grondexploitatie van de commissie Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). De taak van deze commissie is om een eenduidige toepassing van het BBV te bevorderen. De commissie heeft door middel van deze aangepaste notitie een nadere verduidelijking gegeven op het verwerken van de financiële consequenties in begroting en jaarrekening. Ten opzichte van de vorige versie van deze notitie van januari 2008 zijn een aantal verduidelijkingen / aanscherpingen doorgevoerd. De commissie BBV schrijft onder meer voor dat bij een geprognosticeerd verlies op een grondexploitatie direct een afboeking plaats vindt of een voorziening wordt getroffen ter grootte van dit volledige verlies.
Mede op basis van deze uitspraken van de cie BBV is vorig jaar ook de handleiding artikel 12 van de Financiële verhoudingswet verduidelijkt op het punt hoe om gegaan dient te worden met het wegwerken van een negatieve algemene reserve in geval dit veroorzaakt wordt door grondexploitatieproblematiek (zie ook mijn antwoord bij vraag 1).
Hoogopgeleide arbeidsgehandicapten die noodgedwongen in de Wajong terecht komen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een blinde jurist na drieënhalf jaar topadvocatuur weer thuis en in de Wajong zit?1
Ik heb het artikel gelezen en betreur het dat betrokkene tot dusver geen nieuwe baan heeft kunnen vinden.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans is wanneer getalenteerde mensen door hun arbeidshandicap gedwongen zijn om thuis te blijven, omdat werkgevers het uiteindelijk toch niet aandurven om hen een baan aan te bieden?
Ja.
Wat is uw reactie op de ervaringen, die in het in vraag 1 vermelde artikel naar voren worden gebracht, waarbij de kans om met een arbeidshandicap bij de overheid te worden aangenomen niet veel groter is dan bij reguliere werkgevers?
Het artikel illustreert dat er nog veel werk aan de winkel is, ook bij de overheid. Het beleid is daarop ook gericht, zie ook antwoord 5 en 7.
Wat is op dit moment het percentage arbeidsgehandicapten van het totaal aantal werknemers bij de overheid?
De telling voor 2012 loopt op dit moment nog. De resultaten worden gemeld in het Jaarverslag Bedrijfsvoering Rijk 2012 dat u in mei zult ontvangen.
In 2011 werkten 994 mensen met een WSW-, Wajong- of WIA-indicatie bij het Rijk. Hiermee voldeed het Rijk nog niet aan de 1% norm (110.006 FTE in 2011), zoals bij brief van 28 april 2011 met de Tweede Kamer is afgesproken (TK, 2010–2011, 32 501, nr.13).
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in wiens portefeuille dit toen viel, heeft hierover in de aanbiedingsbrief van het Jaarverslag Bedrijfsvoering 2011 gerapporteerd (TK, 2011–2012, 31 490, nr. 88).
Deelt u de mening dat uiterlijk bij de invoering van het quotum, dat u voornemens bent op vanaf 2015 stapsgewijs te introduceren, de overheid het goede voorbeeld dient te hebben gegeven en minimaal 5% van het werknemersbestand bij de overheid zou moeten bestaan uit arbeidsgehandicapten? Zo ja, wat bent u van plan daartoe te ondernemen? Welke maatregelen gaat u specifiek inzetten op het creëren van banen voor hogeropgeleide arbeidsgehandicapten? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend geldt het kabinetsbeleid ook voor de werkgever Rijk. Binnenkort ontvangt u van de minister voor Wonen & Rijksdienst een brief over het strategisch personeelsbeleid van het Rijk.
Daaruit zal blijken dat de rijksoverheid nu reeds initiatieven onderneemt om het aantal arbeidsgehandicapten te verhogen.
Hierbij past niet één type maatregel, maar een scala aan maatregelen. Nu en straks wordt er ook gekeken naar de mogelijkheden voor hogeropgeleide arbeidsgehandicapten.
Herkent u het beeld dat het voor hoogopgeleiden moeilijker is om met een arbeidsgehandicapte samen te werken?
Nee, dat beeld herken ik niet. Voor zover mij bekend is er geen onderzoek waaruit zou blijken dat het voor hoogopgeleiden moeilijker is om samen te werken met een arbeidsgehandicapte dan voor laagopgeleiden.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om werkgevers te stimuleren hun werkprocessen meer aan te passen op arbeidsgehandicapten?
Het kabinet wil er met de Participatiewet, een uitgebreid ondersteuningsinstrumentarium en de voorgenomen quotumregeling voor zorgen dat de kansen en prikkels, zowel voor mensen met een uitkering, als voor werkgevers, maximaal zijn om aan de slag te gaan.
Deelt u de mening dat het beleid van de overheid en de werkwijze van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) nu vooral gericht is op een arbeidsgehandicapte in zijn algemeenheid en weinig is gericht op specifieke doelgroepen?
Het beleid en de uitvoering is niet gericht op «one size fits all», noch op doelgroepen. Het beleid is gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsdeelname van mensen met een handicap. Daarbij wordt aan de uitvoerders maximale ruimte geboden om maatwerk te leveren, dus op de persoon toegesneden. In de nieuwe wajong is dat verankerd doordat met betrokkene een participatieplan wordt opgesteld. Dit is nodig om de ondersteuning optimaal af te stemmen op de mogelijkheden en beperkingen van het individu. In de praktijk wordt door het UWV en, waar van toepassing, het betreffende re-integratiebedrijf maatwerk verricht, waarbij aandacht uitgaat naar de specifieke kenmerken van betrokken cliënt. Naast de inkoop van dienstverlening van re-integratiebedrijven is het UWV ook zelf actief bezig met bemiddelen van met name de doelgroep Wajongers.
Deelt u de mening dat het voor het bepalen van de juiste aanpak voor het vinden van een passende functie niet beter zou zijn om een onderscheid te maken naar het soort handicap en het opleidingsniveau van de arbeidsgehandicapte?
Zie antwoord vraag 8.
Op dit moment worden door het UWV vaak re-integratiebureaus ingezet voor de begeleiding van arbeidsgehandicapte werkzoekenden; bent u van mening dat het inzetten van een re-integratiebureau het juiste middel is om hoog opgeleide arbeidsgehandicapte personen te begeleiden naar werk?
Het is primair aan de professionals van het UWV om binnen de grenzen van de wet te bepalen op welke wijze de dienstverlening het beste kan plaatsvinden. Wanneer iemand niet op eigen kracht aan het werk kan komen, kan het UWV ondersteuning bieden door basisdienstverlening, directe bemiddeling of door het inschakelen van een re-integratiebedrijf. Het UWV sluit contracten af met re-integratiebedrijven, waarbij het UWV expliciet rekening houdt met verschillende doelgroepen en de benodigde deskundigheid. Zo koopt het UWV zo nodig aparte trajecten in voor Wajongers met auditieve en/of visuele beperkingen.
Deelt u de mening dat re-integratiebureaus niet altijd de juiste organisaties zijn om hoog opgeleide arbeidsgehandicapten te begeleiden?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om specialisten op het vakgebied van de desbetreffende arbeidsgehandicapten in te zetten?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat arbeidsgehandicapten zoveel mogelijk bij reguliere werkgevers aan het werk moeten komen op het niveau dat aansluit bij de eigen capaciteiten?
Het is zeer begrijpelijk dat mensen het liefst werken op een functie die het meest aansluit bij hun capaciteiten. Het algemeen belang is er ook mee gediend dat arbeid daar wordt ingezet waar deze het best past en rendeert. Werknemers zijn daardoor productiever en meer tevreden. Dit laat onverlet dat vraag en aanbod niet altijd goed aansluiten en dat, zeker in economisch zware tijden, lager geschoolden kunnen worden verdrongen. Voor evidente mismatches op de arbeidsmarkt wordt specifieke actie genomen (bijvoorbeeld techniekpact).
Wat is uw reactie op de angst van de blinde jurist dat hoog opgeleide arbeidsgehandicapten via sociale werkvoorzieningsprojecten op werk gezet zouden kunnen worden, dat niet aansluit bij hun capaciteiten?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke manier gaat u zich ervoor inzetten dat hoger opgeleide arbeidsgehandicapten op een bij hen passend niveau bij reguliere werkgevers aan de slag kunnen, zodat er ook geen verdringing van lager geschoolde arbeidsgehandicapten plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 13.
Wat vindt u van de constatering in het genoemde artikel dat vanwege de lage inkomsten de blinde jurist uit noodzaak thuis bij zijn ouders inwoont?
De Wajong is gebaseerd op 75% van het minimumloon. De uitkering ligt daarmee iets boven het sociaal minimum. Mijn hoop is dat betrokkene snel passend werk zal vinden.
Bent u het eens met de constatering dat het voor groepen arbeidsgehandicapten, die (buiten hun eigen schuld) langdurig in de Wajong zitten, de beperkte inkomsten een te grote impact op de inrichting van hun (sociale) leven hebben? Zo ja, erkent u dat een verdere verlaging van de Wajong-uitkering in dit licht bezien onwenselijk zou zijn?
Een verlaging van de Wajong-uitkering is niet aan de orde.
Het bericht “Lijst met 1000 medische zaken uitgelekt” |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving1 dat een lijst met 1000 medische zaken uitgelekt zou zijn?
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie blijkt dat de IGZ in november 2012 per abuis een lijst met meldingen aan RTL heeft verstrekt. Hierbij is geen sprake geweest van opzettelijk handelen. Dat neemt niet weg dat dit nooit had mogen gebeuren. Zoals ik eerder heb aangegeven, vind ik het onacceptabel dat vertrouwelijke informatie van de IGZ bij RTL bekend is geworden. Een garantie dat dit nooit meer zal gebeuren, kan ik niet geven. Waar mensen werken, kunnen dergelijke fouten worden gemaakt. De IGZ gaat echter alles in het werk stellen om te voorkomen dat nogmaals vertrouwelijke informatie abusievelijk wordt doorgegeven en dat zo het vertrouwen van burgers en zorginstellingen in de IGZ wordt geschaad. In het kader van het lopende verbetertraject wordt vastgesteld welke maatregelen de IGZ aanvullend moet nemen om situaties als deze in de toekomst tegen te gaan. Ik zal u hierover in het kader van het lopende verbetertraject informeren.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de lijst die in het bezit van RTL4 is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat privacygevoelige gegevens op straat zijn komen te liggen en dat dit een schokkende en beangstigende situatie is?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u of de lijst in handen is van andere personen en/of organisaties?
RTL Nieuws gaf in haar uitzending van 19 februari jl. aan dat zij weliswaar over de medische persoonsgegevens beschikt, maar dat zij deze informatie – vanwege het privacygevoelige karakter ervan – verder niet gebruikt. Navraag bij RTL leert dat zij de informatie niet verder hebben verspreid.
Hoe zijn de gegevens van de IGZ beschermd? Wie heeft er toegang tot dit soort uitgebreide bestanden?
Iedereen moet er op kunnen vertrouwen dat zijn persoonsgegevens voldoende worden beveiligd. Derhalve beveiligt de IGZ deze gegevens conform de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en heeft zij hiervoor technische en organisatorische maatregelen genomen.Meldingen van zorgaanbieders en burgers komen via een beveiligde lijn binnen bij de inspectie en worden vervolgens geregistreerd. Ambtenaren hebben een geheimhoudingsplicht. Het registratiesysteem is alleen toegankelijk voor de ambtenaren die de informatie uit het systeem nodig hebben om hun werk te kunnen doen.
Waar wordt de lijst door de IGZ voor gebruikt?
De informatie betreft meldingen van (vermeende) calamiteiten, gedaan door zorginstellingen, fabrikanten en burgers. Op basis van meldingen besluit de IGZ om al dan niet nader onderzoek in te (laten) stellen naar de (vermeende) calamiteit. Afhankelijk van het onderzoek treedt de inspectie handhavend op.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de uitgelekte gegevens verder worden verspreid?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Mocht RTL Nieuws de privacygevoelige informatie toch voor verdere berichtgeving en/of onderzoek gebruiken, dan handelen zij in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens en is er mogelijk tevens sprake van een strafbaar feit.
Wat gaat u doen om herhaling te voorkomen? Welke afspraken heeft u hierover met de IGZ gemaakt?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Het bericht dat een lijst met duizend medische zaken van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ ) is uitgelekt |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een lijst met duizend medische zaken is uitgelekt?1
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie blijkt dat de IGZ in november 2012 per abuis een lijst met meldingen aan RTL heeft verstrekt. Hierbij is geen sprake geweest van opzettelijk handelen. Dat neemt niet weg dat dit nooit had mogen gebeuren. Zoals ik eerder heb aangegeven, vind ik het onacceptabel dat vertrouwelijke informatie van de IGZ bij RTL bekend is geworden. Een garantie dat dit nooit meer zal gebeuren, kan ik niet geven. Waar mensen werken, kunnen dergelijke fouten worden gemaakt. De IGZ gaat echter alles in het werk stellen om te voorkomen dat nogmaals vertrouwelijke informatie abusievelijk wordt doorgegeven en dat zo het vertrouwen van burgers en zorginstellingen in de IGZ wordt geschaad. In het kader van het lopende verbetertraject wordt vastgesteld welke maatregelen de IGZ aanvullend moet nemen om situaties als deze in de toekomst tegen te gaan. Ik zal u hierover in het kader van het lopende verbetertraject informeren.
Hoe is het mogelijk dat duizend medische zaken lekken bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Is privacygevoelige informatie naar uw mening veilig bij de IGZ? Wat zegt dit over het functioneren van de Inspectie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de aard van de gelekte privacygevoelige informatie? Op welke manier kan of heeft dit mensen geschaad? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De informatie betreft meldingen van (vermeende) calamiteiten, gedaan door zorginstellingen, fabrikanten en burgers. De lijst van gegevens die RTL van de inspectie ontving, bestaat alleen uit de beschrijving van de melding en bevat geen correspondentie, rapport of oordeel. Voor zover bekend heeft het feit dat deze informatie bij RTL bekend is geworden, niet tot directe schade voor mensen geleid.
Hoe is de beveiliging van privacygevoelige informatie geregeld bij de IGZ? Is dit naar uw oordeel voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedereen moet er op kunnen vertrouwen dat zijn persoonsgegevens voldoende worden beveiligd. Derhalve beveiligt de IGZ deze gegevens conform de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en heeft zij hiervoor technische en organisatorische maatregelen genomen. Meldingen van zorgaanbieders en burgers komen via een beveiligde lijn binnen bij de inspectie en worden vervolgens geregistreerd. Ambtenaren hebben een geheimhoudingsplicht. Het registratiesysteem is alleen toegankelijk voor de ambtenaren die de informatie uit het systeem nodig hebben om hun werk te kunnen doen. Zie voorts mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Deelt u de mening dat het lekken van privacygevoelige informatie het vertrouwen in de IGZ ondermijnt? Zo ja, wat gaat u doen om dat vertrouwen te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat door het lekken van privacygevoelige informatie de bereidheid om incidenten te melden afneemt? Deelt u voorts de mening dat dit ernstig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het aantal meldingen dat de IGZ van zorgaanbieders ontvangt, blijkt dat er op dit moment een vergelijkbaar aantal meldingen binnenkomt met het aantal in de periode vóórdat bekend werd dat de RTL een lijst met meldingen tot haar beschikking had. Ik vind het erg belangrijk dat zorgaanbieders bij de IGZ melding doen van calamiteiten, omdat deze meldingen belangrijk zijn voor het houden van toezicht op de veiligheid en kwaliteit van zorg. Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten bij de IGZ te melden en zoals ik in het debat van 14 maart 2013 al aangaf, zal de inspectie eerder en daadkrachtiger haar handhavingsinstrumentarium inzetten, wanneer zorgaanbieders deze meldingsplicht niet naleven en er sprake is van «ondermelding». De IGZ moet op haar beurt het maximale doen om de veiligheid van de melding te kunnen waarmaken.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat het nooit meer kan gebeuren dat privacygevoelige informatie lekt bij de IGZ? Garandeert u dat er in de toekomst niet weer vertrouwelijke informatie lekt bij de IGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Welke conclusie trekt u uit de lijst van 1000 gevallen met betrekking tot de kwaliteit van de geboden zorg, en de mogelijkheden om medische missers te voorkomen? Is de lijst voor u aanleiding tot het nemen van preventieve maatregelen op het medisch-inhoudelijke vlak? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
De lijst met meldingen die in handen van RTL is gekomen, bevat meldingen die eerder bij de IGZ zijn gedaan. De IGZ heeft toen deze meldingen werden gedaan reeds onderzocht of verdere actie nodig was of niet. Het feit dat RTL deze lijst nu in handen heeft betekent niet dat ik extra acties ga ondernemen op het medisch-inhoudelijke vlak, naast de acties die de IGZ reeds op basis van deze meldingen in gang heeft gezet.
Vindt u niet dat volledige openbaarheid in deze is geboden? Bent u bereid de volledige lijst in geanonimiseerde vorm openbaar te maken, en aan te geven welke actie door de IGZ daarop is ondernomen, zodat iedereen ervan kan leren? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik op 14 maart jl. met uw Kamer heb besproken, vind ik het belangrijk dat er meer transparantie en openbaarheid van informatie in de zorg komt. Ik wil de transparantie over (vermeende) medische missers in de zorg op verschillende vlakken vergroten:
Belastingparadijzerij |
|
Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe u de motie Van Vliet met betrekking tot het verwerpen van de kwalificatie belastingparadijs ten uitvoer wil gaan brengen?1
Ik leg de aangenomen motie zo uit, dat een meerderheid in uw Kamer van mening is dat het feit dat Nederland mede om fiscale redenen een aantrekkelijke vestigingsplaats is voor onderdelen van internationale concerns niet rechtvaardigt Nederland als belastingparadijs te kwalificeren.
Indien diegenen waarmee u in debat gaat Nederland een belastingparadijs vinden vanwege de rol die Nederland speelt in het faciliteren van belastingontwijking voor multinationals, welke kwalificatie moeten ze daar dan op plakken?
Wie van oordeel is dat Nederland een rol speelt bij het faciliteren van belastingontwijking zou duidelijk moeten maken welke criteria hij gebruikt om een land als belastingparadijs aan te merken en uitleggen welke onderdelen van het Nederlandse verdragennetwerk, van de Nederlandse regelgeving of van de Nederlandse uitvoeringspraktijk in zijn ogen zo’n kwalificatie verdient. De enige organisatie die de moeite heeft genomen heldere criteria aan te leggen om landen als belastingparadijs aan te merken is de OESO en volgens deze criteria is Nederland geen belastingparadijs.
Ontkent u dat Nederland een rol speelt in het faciliteren van belastingontwijking door multinationals?
In mijn brief van 17 januari 2013 aan uw Kamer heb ik duidelijk gemaakt dat ik op de hoogte ben van het feit dat internationaal opererende ondernemingen meer mogelijkheden hebben hun belastingdruk te beïnvloeden dan nationaal opererende ondernemingen. Ik ben er eveneens van op de hoogte dat dit ook gebeurt met structuren waarin in Nederland gevestigde vennootschappen zijn opgenomen. Dat wil niet zeggen dat Nederland belastingontwijking faciliteert.
Mogen mensen volgens u zeggen dat Nederland een belastingparadijs is?
Ja, maar ik ben het er niet mee eens en, zo blijkt uit de aangenomen motie, een meerderheid in de Tweede Kamer ook niet.
Vindt u dat belastingparadijzen moeten worden bestreden? Zo ja, hoe?
Het gaat er niet om dat belastingparadijzen moeten worden bestreden maar dat, als vervolg op hetgeen al bereikt is op het gebied van de internationale uitwisseling van inlichtingen, in multilateraal verband wordt gekeken naar de mogelijkheden voor internationaal opererende bedrijven om hun belastingdruk te beïnvloeden en dat daar waar nodig gecoördineerd actie wordt ondernomen.
Bestaan er volgens u belastingparadijzen? Kunt u er minimaal één noemen?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft alleen de OESO de moeite genomen criteria te ontwikkelen voor het begrip belastingparadijs. Daarom heeft het weinig zin andere criteria te gebruiken. Het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes heeft verschillende landen aan deze criteria getoetst en dat heeft geen aanleiding gegeven landen weer op een zogenoemde zwarte lijst te plaatsen of ze aan te merken als belastingparadijs. Er is voor mij geen reden een ander oordeel te hebben.
Wat is volgens u de definitie van een belastingparadijs?
Zoals gezegd is het in mijn ogen niet zinvol een andere omschrijving te gebruiken dan de omschrijving die de OESO heeft ontwikkeld en die vooral aansluit bij transparantie en uitwisseling van inlichtingen. Ieder land kan dan autonoom blijven bij het inrichten van zijn eigen belastingstelsel en dankzij die transparantie kunnen (andere) landen maatregelen treffen tegen ongewenste situaties.
Deelt u de constatering dat de OESO er een definitie van belastingparadijzen op nahoudt, die er toe leidt dat er geen enkel land op de zwarte lijst van de OESO staat?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 6 blijkt is die constatering op zich juist. Dat wil niet zeggen dat de criteria die de OESO heeft ontwikkeld en de benadering door het Global Forum zinloos zijn geweest. De druk die daarmee op landen is gelegd om de transparantie van hun beleid en hun bereidheid tot het uitwisselen van informatie te vergroten heeft er toe geleid dat minder vermogen en inkomsten buiten het zicht van de belastingautoriteiten blijft.
Waarom verwijst u steeds naar de lege lijst van de OESO om aan te tonen dat een land geen belastingparadijs is?
Omdat het niet zinvol is een andere definitie dan die van de OESO te gebruiken en omdat het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes geen aanleiding heeft gezien landen weer op een zogenoemde zwarte lijst te plaatsen of ze aan te merken als belastingparadijs.
De criteria die de OESO en het genoemde Global Forum hebben gebruikt gaan uit van het beginsel dat ieder land autonoom is bij het bepalen van zijn fiscale regelgeving, maar daarin wel transparant moet zijn. Bovendien moet het land meewerken aan de uitwisseling van informatie die voor andere landen relevant is. Zodoende kan dat andere land zijn grondslag verdedigen tegen ongewenste uitholling.
Indien u vindt dat de definitie van belastingparadijzen moet worden aangescherpt, bent u dan bereid daar zelf voorstellen voor te doen of wacht u af waarmee de OESO zelf komt?
Er is geen reden om de definitie van belastingparadijzen aan te scherpen.
Wellicht zijn er goede gronden om andere maatregelen te nemen om de mogelijkheden te beperken voor internationaal opererende onderneming om hun belastingdruk te beïnvloeden. Zoals ik meerdere keren heb gezegd is dat een internationaal vraagstuk dat alleen in internationaal verband opgelost kan worden. Het heeft in dat kader geen zin dat landen ieder voor zich eigen criteria gaan ontwikkelen.
Wacht u als het gaat om belastingontwijking in alles de voorstellen van de OESO af of bent u ook zelf bereid proactief aan de slag te gaan? Zo ja, hoe?
Nee. Ik neem, wanneer dat zinvol is, ook maatregelen om belastingontwijking te bestrijden zonder dat hierover internationaal afspraken zijn gemaakt. De Nederlandse belastingwetten kennen verschillende bepalingen die op het voorkomen van belastingontwijking zijn gericht en bovendien geldt in het Nederlandse belastingrecht het algemene fraus legis beginsel. In dat kader is met ingang van 2013 bijvoorbeeld de onevenwichtigheid gerepareerd dat enerzijds op voordelen uit deelnemingen de deelnemingsvrijstelling gold, terwijl rentelasten terzake van die deelnemingen onbeperkt aftrekbaar waren (de zogenoemde bovenmatige deelnemingsrente).
Bij de uitvoering van die regelingen werkt de Belastingdienst met gespecialiseerde coördinatiegroepen die ongewenst gebruik opsporen, analyseren en bestrijden. Daarbij merk ik op dat ik eind vorig jaar in mijn brief van 10 december 2012 aan uw Kamer een intensivering van het toezicht en invordering heb aangekondigd. Met een extra investering van structureel € 157 miljoen zal de Belastingdienst op termijn structureel € 663 miljoen meer belastinggeld kunnen ophalen. De Belastingdienst zal ruim 1000 mensen extra kunnen inzetten voor het toezicht en de invordering.
In internationaal verband is relevant dat Nederland mede-ondertekenaar is van het internationale Verdrag inzake wederzijdse bijstand in belastingzaken, dat, zoals ik bij meerdere gelegenheden heb duidelijk gemaakt, Nederland bereid is in bilaterale verdragen gerichte anti-misbruikbepalingen op te nemen en dat Nederland dat ook regelmatig gedaan heeft, zoals in de recente verdragen met het VK, Duitsland en Japan. Daarnaast draagt Nederland bij aan het bestrijden van ongewenste belastingontwijking door actief informatie uit te wisselen met andere staten.
Wanneer u aangeeft dat preferentiële regimes moeten worden aangepakt, wat bedoelt u daar dan mee? Hoe moeten ze worden aangepakt?
Wanneer ik spreek van preferentiële regimes refereer ik aan het rapport dat de OESO op 12 februari 2013 aan de G20 heeft aangeboden en waarin wordt opgemerkt dat een van de aspecten die in het kader van de problematiek van Base Erosion en Profit Shifting beoordeeld moet worden is het belang en effect van preferentiële regimes.
Hoe definieert u preferentiële regimes?
Ik hanteer geen definitie van preferentiële regimes.
Hoe verschilt een preferentieel regime van een belastingparadijs?
Hoewel ik dus geen definitie van preferentiële regimes hanteer is een belangrijk verschil dat het begrip »preferentiële regimes» ziet op maatregelen terwijl de kwalificatie belastingparadijs eerder op landen of jurisdicties van toepassing zou kunnen zijn.
Wat verstaat u onder het door u gebezigde «belastingparadijzerij»?
Het heeft naar mijn mening weinig zin uit te wijden over de betekenis van een begrip dat in een mondeling debat is gebruikt en dat verder in het beleidsmatige debat geen rol speelt. Tijdens het debat waarin ik het woord gebruikte doelde ik op het aanmerken van Nederland als belastingparadijs zonder een duidelijke betekenis van dat begrip te geven en zonder nadere onderbouwing van die kwalificatie.
Welke landen doen er aan belastingparadijzerij? Doet Nederland aan belastingparadijzerij?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Bent u bereid de bovenstaande vragen apart te beantwoorden en niet bij de beantwoording te bundelen, om te voorkomen dat vragen onbeantwoord blijven?
Ja.
De sluiting van Jellinek Retreat Curaçao |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u bericht «Jellinek Retreat Curaçao sluit haar deuren»?1
Ja
Herinnert u zich de eerdere vragen die sinds 2008 gesteld zijn over Jellinek Curaçao en de door Nederland verstrekte subsidie aan deze kliniek?2
Ja
Hoe kijkt u in het licht van de sluiting van Jellinek Curaçao aan tegen uw stelling van 24 september 2012 dat de kliniek een «positieve bijdrage» zou leveren aan het bereiken van de doelstellingen van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen, namelijk om economische ontwikkeling te stimuleren, werkgelegenheid te creëren en te investeren in duurzame handelsrelaties? Waarom blijkt uit de beantwoording van de herhaaldelijke eerdere vragen nergens dat Jellinek Curaçao in zwaar weer verkeerde?
Jellinek Retreat heeft per 1 januari 2013 een opnamestop ingesteld. Het is niet zo dat het bedrijf op dit moment heeft besloten definitief te stoppen met haar activiteiten. Elke onderneming die onder het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) een subsidie heeft ontvangen voldeed gedurende het subsidietraject aan de voorwaarden van het programma en levert vanaf het moment van de opstart een bijdrage aan de economische ontwikkeling, werkgelegenheid en handelsrelaties op Curaçao. De mate van duurzaamheid hangt af van het al dan niet voortzetten van de betreffende bedrijfsactiviteiten gedurende een langere periode. Op het moment dat een subsidietraject is afgesloten beëindigt de relatie tussen de overheid en de ontvanger van de subsidie. Omdat het PSNA als programma in 2011 is afgesloten worden bedrijven die onder het PSNA subsidie hebben ontvangen sinds die tijd niet meer door de Nederlandse overheid gevolgd. Voor verdere achtergrond bij PSNA en onderbouwing van het antwoord van mijn voorganger van 24 september 2012 verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer van 11 juli 2012 met de eindrapportage van PSNA en van 5 juli 2010 met de evaluatie van PSNA naar aanleiding van de motie Leerdam van 2 december 2009 (kamerstukken II 2009–2010, 32 123 IV, nr. 13).
Is het waar dat de sluiting van Jellinek Curaçao samenhangt met de beslissing van Nederlandse verzekeringsmaatschappijen om de behandelingen daar niet meer te vergoeden? In hoeverre kan hieruit geconcludeerd worden dat de levensvatbaarheid van de kliniek gebaseerd is geweest op een onzekere factor? Deelt u de mening dat het onverstandig was om een project, waarvan het succes grotendeels gebaseerd was op een dergelijke onzekere factor, in aanmerking te laten komen voor Nederlandse subsidie?
Zoals reeds eerder aan uw Kamer is aangegeven geldt voor een restitutiepolis dat de kosten die hoger zijn dan in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend is op basis van de Zorgverzekeringswet niet mogen worden vergoed en dus voor eigen rekening van de patiënt komen. In het ondernemersvoorstel ten behoeve van de aanvraag van de PSNA subsidie zijn de mogelijkheden voor Nederlandse cliënten om via hun zorgverzekering in aanmerking te komen voor een gedeeltelijke vergoeding van de gemaakte kosten meegenomen. Ik leid daaruit af dat dit geen onzekere factor is geweest. Meer in het algemeen voldeed de subsidieaanvraag aan de gestelde voorwaarden van PSNA en is op grond daarvan toegekend.
Gaat u, nu vast is komen te staan dat Jellinek Curaçao duidelijk niet heeft bijgedragen aan het bereiken van de doelstellingen van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen, actie ondernemen om de door Nederland verstrekte subsidie terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld moet worden dat Jellinek Retreat nog geen definitieve beslissing heeft genomen over het voortzetten van haar activiteiten. Mocht Jellinek Retreat uiteindelijk besluiten de deuren definitief te sluiten dan heeft het gedurende de actieve periode een bijdrage geleverd aan de doelstellingen van het PSNA. Het subsidietraject met Jellinek Retreat is in april 2011 definitief afgesloten. Zoals ik reeds aangaf is op dat moment de relatie tussen Jellinek Retreat en de Nederlandse overheid beëindigd. Het is na definitieve vaststelling niet mogelijk de subsidie terug te vorderen. Terugvordering na vaststelling strookt niet met de voorwaarden waaronder de subsidieverlening is verstrekt en is dus juridisch niet mogelijk. Er zijn vergelijkbare subsidieprogramma’s die dezelfde systematiek als PSNA hanteren. Programma’s als het PSI (Private Sector Investeringsprogramma) en het inmiddels beëindigde PSOM (Programma Samenwerking Opkomende Markten) richten zich op lokale economische ontwikkeling in Afrika, Azië en Latijns Amerika. In deze programma’s gebeurt het in ongeveer een derde van de gevallen dat het bedrijf na succesvolle afronding van de projectfase haar activiteiten definitief moet staken. Ook in die gevallen wordt de subsidie niet teruggevorderd. Dat is een ingecalculeerd risico dat de Staat loopt bij dergelijke subsidieprogramma’s. De ondernemingsvoorstellen herbergen per definitie een verhoogd risico. De subsidie is erop gericht om ondernemers te stimuleren om onder moeilijke marktomstandigheden te investeren.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn geweest om een kliniek op te zetten waar behandelingen ook betaalbaar zouden zijn geweest voor de lokale Curaçaose bevolking in plaats van alleen voor Nederlandse elite? Was een kliniek, die tegemoet was gekomen aan lokale vraag in plaats van aan een kleine groep Nederlanders, niet beter in staat geweest om overeind te blijven?
Er is bij mij gerede twijfel of dit achteraf gezien een verstandige subsidie was. Een andere aanwending van deze middelen, bijvoorbeeld ten behoeve van sociale projecten, had naar mijn inschatting waarschijnlijk een groter direct nut gehad voor de lokale Curaçaose bevolking. Het is voor mij niet mogelijk om te beoordelen of het opzetten van een kliniek voor verslavingszorg die tegemoet komt aan de lokale vraag beter in staat is om overeind te blijven dan een kliniek die zich richt op een vraag van buiten Curaçao. Dit hangt namelijk van tal van factoren af op zowel Curaçao als daarbuiten, zoals marktomstandigheden, concurrentieverhoudingen en zorgvergoedingsystemen.
Welke lessen trekt u uit de sluiting van Jellinek Curaçao? Op welke wijze heeft deze ervaring invloed op de vormgeving van het samenwerkingsbeleid en de projecten die nog lopen of nog opgezet moeten worden? Deelt u de mening dat die meer gericht moeten zijn op de behoeften van de lokale bevolking? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen?
De belangrijkste les die ik trek uit de (vooralsnog tijdelijke) opnamestop van Jellinek Retreat is dat bij het samenwerkingsbeleid het aspect van duurzaamheid nog meer aandacht dient te krijgen. Dit komt ook naar voren uit de tussenevaluaties van de thans nog in uitvoering zijnde samenwerkingsprogramma’s die naar uw Kamer zijn gestuurd. De behoeften van de lokale bevolking staan bij de opzet van de samenwerkingsprogramma’s, in nauw overleg met de eilandsbesturen, altijd voorop. Op die behoefte wordt ingezet zowel door middel van sociale projecten als door in te zetten op verbetering van onder andere het bestuur, het onderwijs, de veiligheid, de economie en de overheidsfinanciën.
Welke negatieve gevolgen heeft de sluiting van Jellinek Curaçao op de lokale economie en werkgelegenheid? Op welke wijze gaat u voorkomen dat er kennis en expertise met betrekking tot verslavingszorg van Curaçao verdwijnt met de sluiting van Jellinek Curaçao? In hoeverre ziet u mogelijkheden om personeel dat werkzaam was bij Jellinek Curaçao onder te brengen bij lokale organisaties en instanties die zich richten op verslavingszorg?
Het is mogelijk dat Jellinek Retreat op Curaçao uiteindelijk definitief stopt met haar activiteiten. In dat geval gaan er hoogstwaarschijnlijk arbeidsplaatsen verloren. Het is mij niet bekend hoeveel personeel exact op dit moment in dienst is van Jellinek Retreat. Bij het afsluiten van het PSNA programma waren er 10 locale medewerkers in dienst. Vanaf het moment dat Jellinek Retreat actief is op Curaçao heeft er kennisoverdracht naar organisaties en instanties zoals verslavingspreventie organisaties en scholen op Curaçao plaatsgevonden. De Nederlandse overheid is te allen tijde bereid Curaçao desgevraagd bij te staan met kennis en advies op alle gebieden, waaronder verslavingszorg. Arbeidsbeleid en verslavingszorg is verder een verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao.
Een gelekte lijst met 1000 medische fouten |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de lijst van 1000 meldingen over medische missers en ongelukken in de zorg?1
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie blijkt dat de IGZ in november 2012 per abuis een lijst met meldingen aan RTL heeft verstrekt. Hierbij is geen sprake geweest van opzettelijk handelen. Dat neemt niet weg dat dit nooit had mogen gebeuren. Zoals ik eerder heb aangegeven, vind ik het onacceptabel dat vertrouwelijke informatie van de IGZ bij RTL bekend is geworden. Een garantie dat dit nooit meer zal gebeuren, kan ik niet geven. Waar mensen werken, kunnen dergelijke fouten worden gemaakt. De IGZ gaat echter alles in het werk stellen om te voorkomen dat nogmaals vertrouwelijke informatie abusievelijk wordt doorgegeven en dat zo het vertrouwen van burgers en zorginstellingen in de IGZ wordt geschaad. In het kader van het lopende verbetertraject wordt vastgesteld welke maatregelen de IGZ aanvullend moet nemen om situaties als deze in de toekomst tegen te gaan. Ik zal u hierover in het kader van het lopende verbetertraject informeren.
Wat is uw reactie op het feit dat deze lijst met vertrouwelijke informatie in handen van de media is gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de veiligheid en privacybewaking van medische gegevens bij de Inspectie in veilige handen is?
Ja. De IGZ beveiligt deze gegevens conform de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en zij heeft hiervoor technische en organisatorische maatregelen genomen.Meldingen van zorgaanbieders en burgers komen via een beveiligde lijn binnen bij de inspectie en worden vervolgens geregistreerd. Ambtenaren hebben een geheimhoudingsplicht. Het registratiesysteem is alleen toegankelijk voor de ambtenaren die de informatie uit het systeem nodig hebben om hun werk te kunnen doen. In het kader van het lopende verbetertraject van de IGZ wordt vastgesteld welke maatregelen de IGZ aanvullend moet nemen om situaties als deze in de toekomst tegen te gaan. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij de «Richtsnoeren beveiliging van persoonsgegevens» van het CBP.
Gaat u maatregelen nemen om de veiligheid van medische gegevens bij de Inspectie beter te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Inspectie overtrokken reageert door meteen aangifte te doen tegen RTL Nieuws?
De Inspectie heeft geen aangifte gedaan tegen RTL Nieuws. Het OM is gevraagd onderzoek te doen naar mogelijke schending van het ambtsgeheim.
Is het niet zo dat juist de Inspectie in gebreke is gebleven door de medische gegevens niet voldoende te beveiligen?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 2, 3 en 4.
Wat zegt dit over de Inspectie die als toezichthouder moet toezien op de veiligheid van medische dossiers?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat feiten over medische gegevens (geanonimiseerd) openbaar gemaakt moeten worden, zodat iedereen ervan kan leren?
Zoals ik op 14 maart jl. met uw Kamer heb besproken, vind ik het belangrijk dat er meer transparantie en openbaarheid van informatie in de zorg komt. Ik wil de transparantie over (vermeende) medische missers in de zorg op verschillende vlakken vergroten:
Heeft het lekken van deze gegevens een relatie met het LSP/EPD (Landelijk Schakelpunt/Elektronisch Patiëntendossier)?
Nee.
Gaat u deze zaak tot op de bodem uitzoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Een lijst van 1000 medische missers |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de lijst van 1000 medische missers?1
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie blijkt dat de IGZ in november 2012 per abuis een lijst met meldingen aan RTL heeft verstrekt. Hierbij is geen sprake geweest van opzettelijk handelen. Dat neemt niet weg dat dit nooit had mogen gebeuren. Zoals ik eerder heb aangegeven, vind ik het onacceptabel dat vertrouwelijke informatie van de IGZ bij RTL bekend is geworden. Een garantie dat dit nooit meer zal gebeuren, kan ik niet geven. Waar mensen werken, kunnen dergelijke fouten worden gemaakt. De IGZ gaat echter alles in het werk stellen om te voorkomen dat nogmaals vertrouwelijke informatie abusievelijk wordt doorgegeven en dat zo het vertrouwen van burgers en zorginstellingen in de IGZ wordt geschaad. In het kader van het lopende verbetertraject wordt vastgesteld welke maatregelen de IGZ aanvullend moet nemen om situaties als deze in de toekomst tegen te gaan. Ik zal u hierover in het kader van het lopende verbetertraject informeren.
Deelt u de mening dat deze privacygevoelige informatie niet bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) had moeten kunnen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, naast onderzoek naar het lek door de rijksrecherche, ook het College Bescherming Persoonsgegevens te vragen te onderzoeken of de IGZ op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens voldoende waarborgen voor een veilige opslag van medische gegevens heeft gemaakt en te duiden welke maatregelen genomen moeten worden om dit te voorkomen?
In het kader van het lopende verbetertraject van de IGZ wordt vastgesteld welke maatregelen de IGZ aanvullend moet nemen om situaties als deze in de toekomst tegen te gaan. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij de «Richtsnoeren beveiliging van persoonsgegevens» van het CBP. Wanneer blijkt dat advies van het College Bescherming Persoonsgegevens geboden is, zal hierom worden gevraagd.
Vindt u het ook onwenselijk dat zorgverleners wel melding over calamiteiten doen, maar niet met de betrokken patiënten en familieleden hierover een gesprek voeren?
Ja. Wanneer tijdens een behandeling iets niet goed is gegaan en de zorgverlener dit als een(vermeende) calamiteit meldt bij de inspectie, moet de zorgverlener dit ook aan de patiënt of zijn familie laten weten. Dit zal ik wettelijk vastleggen. De inspectie gaat er systematisch op toezien dat zorgverleners daadwerkelijk patiënten informeren over een calamiteitenmelding. Daar waar dat niet gebeurt, zal zij handhavend optreden.
Welke actie horen zorgverleners en bestuurders naar uw mening te nemen als er een calamiteitenmelding wordt gedaan? Vindt er naar uw mening voldoende follow up plaats in de zorginstellingen naar aanleiding van een calamiteitenmelding? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 4a van de Kwaliteitswet zorginstellingen zijn zorginstellingen verplicht om calamiteiten te melden bij de inspectie en gedegen onderzoek te doen. Om te waarborgen dat zorgaanbieders een gedegen onderzoek doen, toetst de IGZ altijd de onderzoeksopzet van de zorgaanbieder. Als de IGZ er op basis van deze toets geen vertrouwen in heeft dat de zorgaanbieder zelf een gedegen onderzoek uitvoert of heeft uitgevoerd, voert de IGZ zelf een onderzoek uit.
Met de calamiteitenrapportage die op een dergelijk onderzoek volgt geven zorgaanbieders inzicht in wat er is gebeurd, hoe dit heeft kunnen gebeuren en wat er veranderd moet worden om herhaling te voorkomen en de patiëntveiligheid te waarborgen (zie ook mijn antwoord op vraag 4). De inspectie beoordeelt de rapportage en informeert de zorgaanbieder binnen vier weken over haar oordeel en de wijze van afhandeling. Zorgaanbieders zijn verplicht om de inspectie na het aflopen van de implementatietermijn te informeren over de afronding en implementatie van de verbetermaatregelen. De IGZ houdt hier toezicht op.
Herkent u het beeld dat in de spoedzorg nogal eens een verkeerde inschatting wordt gemaakt door triagisten op de 112-meldkamer en de huisartsenposten bij patiënten die bellen met hartklachten en een hersenbloeding/CVA? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit beeld herken ik niet. Er is geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een structureel probleem bij de triage bij 112-meldkamers en huisartsenposten. Huisartsenposten en 112-meldkamers zijn verplicht om calamiteiten te melden bij de inspectie. Uit calamiteitenmeldingen blijkt dat triage een potentieel risicovol onderdeel van het zorgproces is. Dit is daarom voor de inspectie een permanent aandachtspunt bij jaargesprekken en beoordeling van calamiteiten. Momenteel focust de inspectie in haar toezicht op de toepassing van door veldpartijen ontwikkelde normen en op de scholing van triagisten. Bij afwijking van deze normen treedt de inspectie handhavend op.
Welke maatregelen wil of heeft de IGZ genomen om verbeteringen aan te brengen in de kwaliteit van de triage in de spoedhulp?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u dat de IGZ in haar jaarverslag trends van calamiteitenmeldingen signaleert en daarbij de interventie door de IGZ wordt vermeld? Wanneer wordt dit in het jaarverslag van de IGZ opgenomen, zoals eerder door de minister toegezegd?
Zoals op 14 maart jl. met uw Kamer is besproken, wil ik de transparantie in de zorg vergroten door periodiek informatie over meldingen en klachten openbaar te laten maken. Het Zorgloket gaat de IGZ dagelijks informeren over de meldingen en klachten van de dag en periodiek over haar belangrijkste bevindingen, bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal klachten, de aard van de klachten en de doorlooptijd van de behandeling. Op basis daarvan zal een trendmatige analyse worden gemaakt van actuele ontwikkelingen. Die analyse wordt opgenomen in de jaarlijkse rapportage die ik uw Kamer heb toegezegd.
Op welke manier kan binnen de zorg een cultuurverandering worden gestimuleerd, waardoor er openheid ontstaat over fouten, met het doel ervan te leren? Welke rol heeft de IGZ hierin?
Zowel de verbeteringen die ik ga doorvoeren in het klachtrecht in de zorg als de oprichting van het Zorgloket, dragen bij aan de gewenste cultuurverandering naar meer openheid en transparantie over fouten.
Iedere patiënt moet terecht kunnen bij een klachtenfunctionaris of een vertrouwenspersoon van een zorgaanbieder. Deze helpt de patiënt met vraagverheldering en advies. Daarnaast kan hij ondersteunen en bemiddelen in het gesprek tussen patiënt en zorgverlener over wat er is gebeurd. Als de patiënt desondanks het gevoel heeft dat er zaken niet kloppen en de zorgaanbieder niet transparant reageert op zijn klacht, kan hij dit voorleggen aan de geschilleninstantie die bindende uitspraken doet. De uitspraken van de geschilleninstantie zijn openbaar en worden herleidbaar naar de zorgaanbieder die dit betreft. De openbare uitspraken zullen zorgaanbieders stimuleren om klachten zo goed mogelijk af te handelen en er aan bijdragen dat ook andere aanbieders van de gemaakte fout kunnen leren.
Het Zorgloket helpt mensen met klachten over de zorg de weg te vinden, onder meer naar de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder. De afhandeling van de klacht wordt met het klachtmonitorsysteem gevolgd. Het Zorgloket krijgt hiermee informatie over de wijze waarop klachten door zorgaanbieders worden afgehandeld en dat levert informatie waarmee de IGZ toezicht kan houden op de klachtafhandeling door zorgaanbieders. Naast dagelijkse rapportages aan de IGZ verstrekt het Zorgloket de IGZ ook periodiek rapportages over het aantal klachten, de aard van de klachten en de doorlooptijd van de behandeling. Op basis van deze informatie zal een trendmatige analyse worden gemaakt. Zo is voor iedereen na te gaan welk type klachten er over de zorg gemeld worden en hoe de afhandeling van deze klachten verloopt.
Hoe draagt de door u voorgestelde nieuwe werkwijze bij aan een cultuur, waarbij wordt ingegrepen en openheid over fouten ontstaat, om ervan te leren? Welke concrete resultaten verwacht u?
Zie antwoord vraag 9.
De absurde Turkse inmenging in aangelegenheden van pleegzorg in Nederland |
|
Fleur Agema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Turkije: Red onze pleegkinderen in de EU», waarin wordt vermeld dat de Turkse regering een onderzoekscommissie heeft ingesteld die ervoor moet zorgen dat Turkse pleegkinderen niet in christelijke of homoseksuele gezinnen worden geplaatst?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in de Nederlandse wetgeving voldoende waarborgen zijn om kinderen met wat voor achtergrond dan ook op een verantwoorde wijze te plaatsen in pleeggezinnen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Turkije Nederland niet moet vertellen waar pleegkinderen wel of niet geplaatst moeten worden? Zo ja, bent u bereid Turkije aan te spreken op ongewenste inmenging in binnenlandse aangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is de plaatsing van kinderen in pleeggezinnen zorgvuldig geregeld. Voor bureau Jeugdzorg en pleegzorgaanbieders is wettelijk geregeld dat zij uit dienen te gaan van godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van het kind en zijn biologische ouders. Bij elke pleegzorgplaatsing worden waar mogelijk de ouders betrokken bij het vinden van een passend pleeggezin. Wanneer er in het netwerk geen pleegouders gevonden kunnen worden, wordt gezocht in het pleegouderbestand. Plaatsing in een moskee-internaat is daarbij niet aan de orde.
De Turkse regering heeft geen zeggenschap over pleegkinderen in Nederland met de Turkse nationaliteit.
Wanneer de Turkse overheid de Nederlandse regering benadert met vragen over de werkwijze in de Nederlandse pleegzorg, zijn wij bereid hen toe te lichten dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt bij het plaatsen van kinderen in pleeggezinnen.
Deelt u de conclusie dat plaatsing van (Turkse) pleegkinderen in door pleegzorgorganisaties goedgekeurde christelijke of homoseksuele gezinnen verre te prefereren is boven hun verblijf in de verfoeilijke islamitische moskee-internaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om Bureau Jeugdzorg de opdracht te geven geen contacten te onderhouden met deze Turkse onzincommissie?
Zie het antwoord op vraag 4: Nederland zal in contacten met Turkse autoriteiten toelichten hoe de procedures werken en dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt.
De nieuwe salafistische moskee van imam Fawaz |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Radicale imam begint opnieuw»?1
Ja.
Op welke wijze wordt imam Fawaz, ook nu hij los is van de As Soenna-moskee, door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) gemonitord?
Over onderzoek van de AIVD in individuele zaken worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
In hoeverre deelt u de mening dat er al meer dan genoeg moskeeën in Nederland staan en dat de komst van deze salafistische moskee ons land niets dan negativiteit zal brengen?
Deze visie deel ik niet. De vrijheid van godsdienst, vastgelegd in artikel 6 van de Nederlandse Grondwet, betekent onder andere dat gelovigen de mogelijkheid hebben om hun geloof uit te oefenen in een gebedshuis. Het beschermen van deze grondrechtelijke vrijheid is één van de kernwaarden van onze Nederlandse democratische rechtsstaat.
Deelt u de visie dat imam Fawaz, die onder andere opriep tot geweld tegen vrouwen en daarmee een gevaar voor de openbare orde en veiligheid vormt, waar mogelijk, na denaturalisatie ons land uitgezet dient te worden en dat elke moskee waar geweld gepredikt wordt of werd, zo spoedig mogelijk gesloten dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik keur elke oproep tot geweld streng af. Iedereen in Nederland dient zich aan de wet te houden. Waar er aanwijzingen zijn dat de wet wordt overtreden, is het aan het Openbaar Ministerie om strafbare uitingen te vervolgen en aan de rechter om daarover een oordeel te vellen.
Wat betreft personen met de Nederlandse nationaliteit geldt dat «het oproepen tot geweld» op zichzelf niet een grond is voor het verlies van het Nederlanderschap. Het verlies van Nederlanderschap is bijvoorbeeld wel mogelijk na onherroepelijke veroordeling wegens staatsondermijnende activiteiten, die strafbaar zijn gesteld in Boek II Strafrecht, en waarop een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld. Hieronder vallen ook strafbare feiten gepleegd met een «terroristisch oogmerk» (art. 83 SR). Betrokkene mag door de intrekking van de Nederlandse nationaliteit echter niet staatloos worden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de opening van deze moskee te voorkomen?
Geen. De opening of sluiting van een gebedshuis is een vraagstuk van ruimtelijke ordening, dat valt onder de verantwoordelijkheid van gemeenten, in dit geval Den Haag.
Gevolgen van de sancties tegen Iran |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Sanctions and medical supply shortages in Iran», dat is gebaseerd op interviews met Iraanse producenten en distributeurs in de farmaceutische en medische industrie en Amerikaanse en Europese exporteurs van medische producten?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de gevolgen van sancties tegen Iran, waarin u aangeeft geen causaal verband te zien tussen de sancties en het gebrek aan medicijnen in Iran?2
Ja.
Bent u ermee bekend dat de conclusie van het rapport hier regelrecht tegen ingaat? Deelt u de conclusie van het rapport dat «the pronounced role of sanctions in creating shortages of life-saving medical supplies and drugs in Iran may have been unintentional, but it is also irrefutable. Iran’s own mismanagement of the situation aggravated the problem, but it is not the root cause of it. While the list of issues leading to the supply crunch is long and complicated, at the heart of it all are the obstacles that sanctions have created in the way of humanitarian trade, namely in denying Iran of the needed banking operations and limiting its access to hard currency»? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de auteurs van het rapport tot een andere conclusie komen over de relatie tussen sancties en het medicijngebrek in Iran dan ik in mijn bovengenoemde antwoorden. Zoals genoemd in deze antwoorden is het effect van de sancties niet zodanig dat het betalingsverkeer van en naar Iran onmogelijk wordt. Voorts bestaan er uitzonderingsmogelijkheden op de sancties voor humanitaire doeleinden. Indien een Nederlands bedrijf in een concrete situatie tegen moeilijkheden bij het verkopen van medicijnen aan Iran aanloopt, is de Nederlandse regering graag bereid samen met dit bedrijf, binnen de mogelijkheden die het sanctieregime daartoe biedt, deze moeilijkheden aan te pakken om de levering mogelijk te maken. Van zowel andere EU-lidstaten als van de Verenigde Staten heb ik gehoord dat ook zij bereid zijn dit te doen.
Deelt u de opvatting dat de sancties wel degelijk een belangrijke oorzaak zijn van tekorten van medische producten in Iran en dat maatregelen nodig zijn tegen deze zeer onwenselijke situatie? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor effectieve maatregelen om de huidige obstakels voor de export door de EU en de import door Iran van medische producten tegen te gaan? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op de drie aanbevelingen die in het rapport hierover zijn opgenomen (blz. 8)?
De huidige maatregelen zijn voldoende effectief om de export van medicijnen vanuit de EU naar Iran mogelijk te blijven maken. Zoals in de hiervoor bedoelde eerdere antwoorden vermeld, ben ik in het algemeen van mening dat het huidige EU-sanctieregime tegen Iran in de huidige situatie voldoende waarborgen bevat om de Iraanse bevolking zo veel mogelijk te ontzien.
Ik onderschrijf de conclusie van het rapport niet dat de Europese sanctiewetgeving tegen Iran contradicties zou bevatten. De aanbeveling om actief aan financiële instellingen te communiceren dat humanitaire transacties met Iran mogelijk zijn en niet tot strafrechtelijke vervolging zullen leiden, lijkt gericht aan de Verenigde Staten. In EU-verband wordt reeds besproken hoe uitzonderingen op het sanctieregime nog beter en pro-actiever aan de bankensector en het bedrijfsleven gecommuniceerd kunnen worden. Ik zie geen noodzaak voor een door het rapport aanbevolen «olie-voor-medicijnen» programma. De Iraanse autoriteiten beschikken over valuta om de noodzakelijke medicijnaankopen mogelijk te kunnen maken. De verantwoordelijkheid om deze valuta al of niet daarvoor beschikbaar te stellen ligt bij de Iraanse autoriteiten.
De overtijdbehandeling door een huisarts |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overtijdbehandeling bij de huisarts vermindert aantal abortussen en bespaart leed»?1
Ja.
Is bekend hoeveel vrouwen in de eerste 16 dagen van hun zwangerschap een overtijdbehandeling (OTB) laten uitvoeren in een abortuskliniek of ziekenhuis?
Dit zijn ruim 16.000 behandelingen per jaar.
Is bekend hoeveel van deze vrouwen gebruik maken van de mogelijkheid een medicamenteuze OTB te ondergaan?
Hier zijn geen officiële cijfers over, maar de schatting is dat zo’n 30% van deze vrouwen gebruik maakt van de abortuspil.
Wat is de gemiddelde leeftijd van de groep vrouwen die gebruik maakt van OTB? Welke andere kenmerken zijn bekend van deze vrouwen?
Deze gegevens zijn niet bekend. In het kader van de anonimiteit van de vrouw worden dergelijke vragen niet gesteld tijdens de intake en ook niet geregistreerd.
Wat is uw inschatting van de afname van het aantal abortussen wanneer huisartsen een OTB zouden mogen uitvoeren?
In Nederland worden nu jaarlijks ongeveer 32.000 zwangerschappen afgebroken. Dit varieert van zeer vroege zwangerschappen (overtijdbehandeling) tot latere zwangerschappen (abortus). Het aantal afbrekingen zal door het verstrekken van de abortuspil door de huisarts naar verwachting niet dalen.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Miltenburg uit 20112 over op internet beschikbare abortuspillen, waarin u aangeeft dat de veiligheid van het gebruik van de abortuspil in de thuissituatie niet ter discussie staat, mits het gebruik plaatsvindt onder professionele begeleiding? Zou huisartsenbegeleiding daar onder kunnen vallen?
Nederland heeft een zorgvuldige abortuspraktijk, mede door eisen die hieraan gesteld worden in de Wet afbreking zwangerschap (Waz). Het is zeker denkbaar dat een huisartsenpraktijk kan voldoen aan deze eisen uit de Waz.
Zou de mogelijkheid tot het uitvoeren van een medicamenteuze OTB door huisartsen de afname van illegale abortuspillen op internet kunnen tegengaan?
In Nederland is de abortuspil gratis verkrijgbaar bij een abortuskliniek. Dat vrouwen dan toch illegale medicamenten via internet kopen, kan helaas niet worden voorkomen. Ook niet als de abortuspil via de huisarts zou worden verstrekt.
Zou de mogelijkheid tot het uitvoeren van een medicamenteuze OTB door huisartsen een mogelijke oplossing kunnen zijn voor het dreigende tekort aan abortusartsen?
Een tekort aan abortusartsen voor het eerste trimester waar de overtijdbehandeling onder valt, doet zich op dit moment niet voor.
Het bericht dat het ministerie van Veiligheid en Justitie slecht samenwerkt met de Nationale ombudsman |
|
Jan de Wit , Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de kritiek van de Nationale ombudsman dat met de bewindspersonen van het ministerie van Veiligheid en Justitie nauwelijks valt samen te werken, dat u immuun bent voor kritiek, het recht aan uw zijde denkt te hebben en altijd gelijk meent te hebben, ook als dat niet het geval is?1
Ik heb kennis genomen van de uitlatingen van de ombudsman. Ik geef op alle verzoeken van de ombudsman antwoord. Als het gaat om aanbevelingen van de ombudsman volg ik de meeste daarvan op. Bij het niet overnemen van een aanbeveling vindt ambtelijk overleg plaats tussen mijn ministerie en de ombudsman. Mijn ervaring leert dat dit overleg bijdraagt aan het begrip voor elkaars standpunten. Echter, er zijn zaken waarin ik van mening verschil met de ombudsman. In het jaarverslag van de ombudsman staan die genoemd. Dat jaarverslag wordt besproken in uw Kamer.
Herkent u zich in deze kritiek? Zo ja, trekt u zich deze kritiek aan en zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u beargumenteerd weerspreken waarom de Nationale ombudsman er naar uw mening naast zit?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de afzonderlijke voorbeelden die de Nationale ombudsman geeft en waarmee uw houding ten opzichte van de Nationale ombudsman wordt geïllustreerd?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt u de moeilijkste samenwerkingspartner genoemd? Waar ligt dit aan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid er in ieder geval voor te zorgen dat u tijdig reageert op de rapporten van de Nationale ombudsman? Kunt u toezeggen dat dit voortaan altijd gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Mijn doelstelling is om op alle rapporten van de ombudsman tijdig te reageren. Niet valt te voorkomen dat complexe zaken meer tijd vergen. Wanneer niet binnen de door de ombudsman gestelde termijn kan worden geantwoord wordt dit gemeld aan de ombudsman.
Hoe gaat u de samenwerking met de Nationale ombudsman verbeteren?
Er vindt reeds ambtelijk overleg plaats met de ombudsman als het gaat om het niet-overnemen van aanbevelingen. Gezien de positieve werking van dit soort overleggen en om het open karakter van mijn ministerie naar de ombudsman toe te vergroten zal de ombudsman frequenter worden geraadpleegd voor openbaarmaking van mijn officiële reactie. Voorts heb ik binnen mijn Ministerie maatregelen genomen ten behoeve van het verbeteren van de termijnbewaking.
Turkse pleegkinderen |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Turkije: red onze pleegkinderen in de EU»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de voorzitter van de Turkse parlementaire onderzoekscommissie voor de mensenrechten, en de onrust die er kennelijk in Turkije bestaat over de Nederlandse pleegzorg?
In Nederland is de plaatsing van kinderen in pleeggezinnen zorgvuldig geregeld. Voor bureau Jeugdzorg en pleegzorgaanbieders is wettelijk geregeld dat zij uit dienen te gaan van de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van het kind en zijn biologische ouders. Bij elke pleegzorgplaatsing worden waar mogelijk de ouders betrokken bij het vinden van een passend pleeggezin. Wanneer er in het netwerk geen pleegouders gevonden kunnen worden, wordt gezocht in het pleegouderbestand.
Wanneer de Turkse overheid de Nederlandse regering benadert met vragen over de werkwijze in de Nederlandse pleegzorg, zijn wij bereid hen toe te lichten dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt bij het plaatsen van kinderen in pleeggezinnen. Ik ben bereid hierover verslag te doen aan de Kamer.
Bent u bereid met de Turkse instanties in gesprek te gaan? Zo ja, kunt u hierover verslag doen aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Welke zeggenschap heeft de Turkse regering over pleegkinderen in Nederland met de Turkse nationaliteit?
De Turkse regering heeft geen zeggenschap over pleegkinderen in Nederland met de Turkse nationaliteit.
Mogen pleegouders in Nederland worden uitgesloten op basis van religieuze overtuiging en/of seksuele geaardheid?
Nee.
Het bericht dat alle Nederlandse kip halal is |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat zo goed als alle Nederlandse kippen halal, zonder voorafgaande bedwelming, worden geslacht?1
Hoe beoordeelt u het in dat geval dat ongeveer alle kip in Nederland voor het gemak zonder voorafgaande bedwelming wordt geslacht?
Kunt u aangeven hoeveel kippen die bestemd zijn voor de gangbare markt op deze manier worden geslacht en welk deel van het «gangbare» kippenvlees in supermarkten of slagerijen middels deze slachtmethode tot stand is gekomen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen en waarom wel of niet?
Deelt u de mening dat het vanuit dierenwelzijnsoogpunt onacceptabel is dat kippen halal worden geslacht louter om de restproducten te kunnen verkopen in moslimlanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om hier een einde aan te maken en op welke termijn?
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte was van het voor het gemak halal slachten van kip? Zo nee, hoe kan het dat de NVWA hier niet van op de hoogte was? Zo ja, waarom laat de NVWA dit gebeuren en heeft zij niet ingegrepen?
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneerlijke voorlichting richting consumenten, die er vanuit gaan dat hun kip op een verantwoorde manier en met verdoving wordt geslacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en op welke termijn?
Kunt u aangeven in welk licht de informatie over het uitfaseren van het waterbad en de overgang naar de head-only methode of CO2 bedwelming gezien moet worden nu blijkt dat deze bedwelmingsmethoden nauwelijks worden gebruikt?
Bent u bereid stappen te nemen die ervoor zorgen dat gangbare kip op de wettelijke manier met voorafgaande bedwelming wordt geslacht? Zo ja, welke stappen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een behoefteverklaring verplicht te stellen waarmee onverdoofde slacht verboden wordt voor ander dan binnenlands religieus gebruik? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Bent u bereid in het kader van de keuzevrijheid van consumenten een etiketteringsplicht in te stellen voor alle producten die afkomstig zijn uit onverdoofde rituele slacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kunt u aangeven in hoeverre ook vlees van andere dieren wordt aangeboden in het reguliere handelskanaal, zonder dat voor consumenten duidelijk is dat het vlees afkomstig is van onverdoofde rituele slacht? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar deze handelspraktijken? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
Het bericht 'Nederland zet weer Somalische asielzoekers uit' |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland zet weer Somalische asielzoekers uit»?1
Klopt het dat op 20 februari 2013 om 10.20 uur de eerste uitzetting van een Somaliër naar Mogadishu plaatsvindt sinds 2010?
Kunt u bevestigen dat er recent een terugkeermissie naar Mogadishu heeft plaatsgevonden? Zo ja, waar bestond deze missie uit?
Kunt u een schatting geven van het aantal Somaliërs dat de komende tijd gedwongen zal worden uitgezet?
Welke begeleiding wordt terugkerende Somaliërs geboden nadat zij zijn geland op Mogadishu Airport?
Bestaan er extra veiligheidsrisico’s voor Somaliërs die gedurende lange tijd in het Westen hebben gewoond? Zo ja, op welke manier wegen deze risico’s mee bij uitzetting naar Mogadishu?
Bent u in staat en bereid om te monitoren wat er gebeurt met de mensen die nu worden teruggestuurd naar Mogadishu? Zo ja, hoe? Zo nee, bent u bereid om te voorzien in monitoring, bijvoorbeeld door de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer (CITT)?
Hoe beoordeelt u het feit dat VluchtelingenWerk Nederland en Amnesty International stellen dat Mogadishu niet veilig is en dat Nederland gezien de veiligheidssituatie in Mogadishu geen vluchtelingen zou moeten terugsturen naar Mogadishu? Hoe beoordeelt u het feit dat de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties in januari 2013 tijdens een bijeenkomst met Tweede Kamerleden nog uitdrukkelijk verzocht niet uit te zetten naar Somalië?
Nee, die bezorgdheid deel ik niet. Asielaanvragen van alle Somaliërs worden individueel beoordeeld en hierbij wordt de veiligheidssituatie in het land in aanmerking genomen. Pas na deze beoordeling is terugkeer van de asielzoeker aan de orde, als is vastgesteld dat geen asielbescherming nodig is. Asielzoekers komen niet meer enkel op grond van het feit dat zij afkomstig zijn uit Mogadishu in aanmerking voor bescherming aangezien Mogadishu gelet op de informatie uit het laatste ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van november 2012 niet meer zó onveilig is dat een ieder gevaar loopt louter door zijn aanwezigheid aldaar.
Deelt u de bezorgdheid van bovengenoemde organisaties over de veiligheid van de Somaliërs die gedwongen worden uitgezet naar Mogadishu, gezien het feit dat er een negatief reisadvies geldt voor Somalië, het Nederlandse ambtsbericht de veiligheidssituatie in Mogadishu als slecht typeert en dat er in december 2012 nog 450 doden en gewonden vielen in Mogadishu en dit nog steeds maandelijks gebeurt? Zo ja, deelt u de mening dat hervatting van gedwongen terugkeer naar Mogadishu nu voorbarig is? Zo nee, waarom niet?
De reactie op een grote botnet-infectie door het Nationaal Cyber Security Centrum |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van enkele beveiligingsbedrijven op de reactie van de politie en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) toen zij op de hoogte gesteld werden van een grootschalige infectie in Nederland door een botnet?1 Zijn de gegevens in het genoemde artikel over de aangeleverde informatie aan het NCSC en de politie en hun reactie daarop juist? Zo nee, wat is dan de juiste beschrijving van de gebeurtenissen rond deze grote cyber-inbraak?
Op hoofdlijnen is de in het artikel geschetste tijdslijn juist. Naar mijn mening is er echter wel degelijk geacteerd door de Politie en het NCSC. In oktober 2012 kreeg het IT-beveiligingsbedrijf Digital Investigation via Leaseweb de beschikking over de inhoud van een command & controlserver van een Citadel-botnet (met de naam Pobelka). Omdat vermoed werd dat deze command & control-server gerelateerd was aan de uitbraak van het Dorifel-virus, waar door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid van de Politie al onderzoek naar werd gedaan werd door Digital Investigations contact opgenomen met THTC en werd aangeboden om de gegevens van de command & control-server aan THTC te verstrekken.
Op 16 oktober 2012 is door medewerkers van THTC een bezoek gebracht aan Digital Investigations. Door DI is een kopie van de data op een harde schijf aan THTC overhandigd. In de publiciteit is deze harde schijf aangeduid als «de 750 GB». Naar later bleek was deze schijf niet leesbaar.
Op 26 november 2012 heeft de teamleider van THTC de directeur van Digital Investigation in contact gebracht met het NCSC. Hierna heeft het NCSC met Digital Investigation overlegd. Naar aanleiding van dit overleg heeft het NCSC verzocht om het gedeelte van de dataset dat nodig is om respons naar haar achterban van overheid en vitale sectoren mogelijk te maken. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden. Het NCSC had geen rechtsbasis om de resterende inhoudelijke en mogelijk gevoelige gegevens in te zien en te verwerken. De informatie was immers oorspronkelijk afkomstig van een misdrijf en bevatte persoonlijke gegevens en informatie waarvan de betrouwbaarheid en herkomst niet kon worden vastgesteld. Tevens stond niet vast stond hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen.
De van Digital Investigation ontvangen IP-adressen zijn in december 2012 na het verkrijgen door het NCSC gecontroleerd op aanwezigheid in de bij het NCSC bekende IP-ranges (reeksen van door het departement of de instelling gebruikte IP-adressen) van departementen en instellingen binnen de doelgroep van het NCSC: de Rijksoverheid en de vitale sectoren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zijn een zestiental departementen en instellingen actief geïnformeerd over een mogelijke besmetting omdat een match met mogelijk besmette IP-adressen werd vastgesteld in de IP-range. Het NCSC beschikt niet over de IP-range van andere bedrijven of gebruikers.
De overige IP -adressen zijn vervolgens en eveneens in december 2012 aangeboden aan de Internet Service Providers (ISP) om hen in staat te stellen hun klanten te informeren wanneer zou blijken dat deze mogelijk besmet zouden zijn. De reden hiervoor is onder meer dat ISP’s hierin een sleutelrol kunnen vervullen. Zij beschikken over de gegevens van de klanten, hebben de vertrouwensrelatie en kunnen ook problemen gericht oplossen.
Is het correct dat het NCSC de afgelopen week de wens uitgesproken heeft om de ip-adressen van vitale organisaties te krijgen om een betere reactie te kunnen geven bij informatie over inbreuken op de beveiliging? Zo ja, waarom komt dit verzoek juist nu en op welke wijze is dit verzoek aan de betrokken sectoren gedaan?
Het NCSC heeft inderdaad gezien de publiciteit rondom dit onderwerp een herhaalde oproep aan haar achterban van Rijksoverheid en vitale sectoren gedaan om IP-adressen met het NCSC te delen om het NCSC in staat te stellen om partijen gericht te kunnen alerteren als het NCSC kennis heeft van mogelijke infecties van bepaalde IP-adressen. Ook in de komende periode zal door het NCSC actief aandacht worden gevraagd voor het volledig en up-to-date houden van de bij het NCSC beschikbare informatie over IP-adressen van partijen binnen de doelgroep van het NCSC: de Rijksoverheid en de vitale sectoren. Naar aanleiding van het genoemde incident heeft een groot aantal partijen zich reeds bij het NCSC gemeld om informatie over de door deze partijen gebruikte IP-ranges te verstrekken.
Is in dit geval een «notice-and-take-down procedure» gestart door het bedrijf Digital Investigation voor de centrale servers van het botnet? Is het gebruikelijk dat deze procedure in gang gezet wordt door een privaat bedrijf? Welke gevolgen heeft deze procedure gehad voor het traceren van de daders en de schade door het botnet?
De notice and take down procedure (NTD) is een procedure waarbij aan providers een notificatie, ofwel een verzoek, wordt gedaan om een server uit te schakelen. Ook een private partij kan een dergelijk verzoek doen en dat gebeurt ook. Doel van de NTD-procedure is primair het beëindigen van de functionaliteit van de server en dient daarmee ook geen opsporingsdoeleinden.
Wordt er op dit moment onderzoek gedaan naar de verantwoordelijken voor dit botnet? Zo ja, wat is de voortgang en de slagingskans van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja, naar aanleiding van de uitbraak van het dorifel-virus in augustus 2012 is reeds een onderzoek ingesteld door het THTC. Tevens is op 18 februari 2013 een tweede strafrechtelijk onderzoek opgestart. De doelstelling van dit onderzoek is om tot een identificatie te komen van de beheerders van het Pobelka-botnet, die tevens verantwoordelijk moeten worden gehouden door het wegnemen van de 750 GB aan (gevoelige) data. Gegeven het feit dat het onderzoek nog loopt is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de slagingskans.
Bent u van mening dat het blokkeren van verkeer naar de «command-and-control servers» van botnets een effectieve manier is om deze netwerken te belemmeren? Zo ja, ziet u mogelijkheden om deze werkwijze toe te staan zonder schending van de netneutraliteit?
Ja, het blokkeren van verkeer naar command en conrol-server (C&C-servers) is een van de effectieve opties in het bredere palet aan mogelijkheden om botnets te bestrijden. Toepassing van deze werkwijze zonder schending van de netneutraliteit is mogelijk binnen de uitzonderingsbepalingen in artikel 7.4a, eerste lid sub b en d van de Telecommunicatiewet (Tw). Deze bepalingen hebben betrekking op het blokkeren van verkeer dat de veiligheid of integriteit van het netwerk of het randapparaat van de eindgebruiker aantast (bijvoorbeeld verkeer afkomstig van computers die onderdeel uitmaken van een botnet) dan wel ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel.
Wat is de rolverdeling en afbakening tussen het NCSC en de nieuwe Integrale Beveiligingsdiensten (IBD) en het centrum Abuse Information Exchange (Abuse-IX) van respectievelijk de gemeenten en enkele grote internetbedrijven? Met welke vergelijkbare diensten werkt het NCSC samen?
Het NCSC werkt samen met een grote diversiteit aan partijen. In het huidige informatietijdperk neemt het belang van informatiesystemen in vitale sectoren toe. Vanuit het belang van de continuïteit van deze sectoren voor onze maatschappij werkt het NCSC dan ook nauw samen met bedrijven en organisaties uit deze sectoren.
Een belangrijk georganiseerd verband binnen deze samenwerking zijn de Information Sharing and Analysis Centers (ISAC’s), georganiseerd door partijen uit het bedrijfsleven en aangesloten bij het NCSC. Dit zijn overlegorganen waarbij bedrijven uit vitale sectoren samen met relevante overheidsorganisaties werken aan het verhogen van de digitale weerbaarheid. Tijdens reguliere overleggen worden, trends, ontwikkelingen en dreigingen op het gebied van cyber security uitgewisseld.
De lijst van vitale sectoren beslaat 12 sectoren (Energie, Telecommunicatie/ICT, Drinkwater, Voedsel, Gezondheid, Financieel, Keren en Beheren Oppervlaktewater, Openbare Orde en Veiligheid, Rechtsorde, Openbaar Bestuur, Transport en de Chemische en Nucleaire Industrie) met daarbinnen 31 vitale producten en of diensten. Uitgangspunt bij deze vitale sectoren is dat uitval of verstoring van vitale producten of diensten van deze sectoren een (potentieel) maatschappelijk ontwrichtend effect heeft; de lijst van vitale sectoren sluit aan bij dit criterium.
Het NCSC is op het gebied van cyber security het centrale punt in Nederland en daarmee de spin in het web. Om organisaties buiten de eigen doelgroep van Rijksoverheid en vitale sectoren te kunnen bedienen wanneer dit nodig is, werkt het NCSC samen met schakel- en partnerorganisaties. Niet alleen kunnen langs deze weg verschillende sectoren binnen de eigen verantwoordelijkheid zelfstandig digitale weerbaarheid vergroten, ook wordt hiermee de uitrol van een effectief landelijk netwerk van sectorale informatiebeveiligingsorganisaties gestimuleerd. Het is de ambitie om dit netwerk in stappen uit te bouwen. Zo is met ondersteuning van het NCSC door VNG/KING met de oprichting van de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD), een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van sectorale capaciteiten voor mede-overheden op het gebied van ICT-response. Het NCSC werkt nauw met hen samen.
Een ander belangrijk initiatief, is het door de Minister van Economische Zaken gesubsidieerde initatief. Binnen Abuse Information Exchange werken internetproviders samen en wordt informatie verzamelt en verwerkt over botnetbesmettingen. Op die manier worden besmette computers sneller opgemerkt en kunnen klanten beter en sneller geholpen worden. Abuse Information Exchange heeft de ambitie om in de loop van 2013 operationeel zijn. Deze ontwikkelingen juich ik toe.
Op welke wijze is de relatie georganiseerd tussen het NCSC en vitale sectoren? Welke informatie wordt hierin uitgewisseld en hoe frequent is dit contact? Welke sectoren zijn aangemerkt als vitale sectoren? Herkent u het beeld dat in dit informatietijdperk de informatiesystemen van steeds meer sectoren vitaal zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Welke plicht hebben bedrijven om aan hun klanten te melden dat hun gegevens mogelijk gestolen zijn, waardoor zij een groot veiligheidsrisico kunnen lopen? Weet u of alle bedrijven die getroffen zijn door het Pobelka-botnet hun klanten ingelicht hebben?
Hierop is geen eenduidig antwoord te geven omdat er nog onderzoek uitgevoerd wordt welke bedrijven mogelijk getroffen zijn, daarmee is ook nog niet te zeggen onder welk juridisch regime de getroffen bedrijven opereren en of zij op grond daarvan verplicht zijn hun klanten in te lichten.
Deelt u de mening dat de beveiliging van de infrastructuur van vitale sectoren op dit moment nog teveel afhankelijk is van de bereidheid van bedrijven om gegevens te delen en alert te reageren op informatie over beveiligingsproblemen? Zo nee, waarom bent u van mening dat de huidige situatie voldoet? Zo ja, wat ziet u als de beste richting om dit gebrek aan regie op te lossen?
Als coördinerend bewindspersoon voor het onderwerp cyber security ben ik het met u eens dat regie belangrijk is op het onderwerp. Juist in dit licht heeft het kabinet in maart 2011 de Nationale Cyber Security Strategie gepubliceerd. Hiermee is ingezet op publiek-private, civiel-militaire en internationale samenwerking om de digitale veiligheid verder te verhogen. Met deze lijn is het fundament gelegd voor een integrale aanpak van cyber security. Uiteraard is het veld van cyber security voortdurend aan verandering onderhevig. Juist in dit licht zullen wij nog dit jaar komen met een geactualiseerde versie van de Nationale Cyber Security Strategie, het door u gevraagde plan is er dus. Daarbij is er nadrukkelijk aandacht voor de balans tussen veiligheid en digitale grondrechten.
De Pobelka-casus onderstreept het in het AO d.d. 6 december aangegeven belang van het versterken van de detectiecapaciteit bij de Rijksoverheid en de vitale sectoren. Op deze wijze kunnen incidenten zo snel mogelijk gedetecteerd worden en van een gepaste response worden voorzien. Het NCSC is op het gebied van cyber security het centrale punt in Nederland en daarmee de spin in het web. Om organisaties buiten de eigen achterban van Rijksoverheid en vitale sectoren te kunnen bedienen wanneer dit nodig is, werkt het NCSC samen met schakel- en partnerorganisaties. Ook zal vóór de zomer juridisch worden verkend hoe het NCSC op een zorgvuldige wijze kan blijven omgaan met de beschikbare informatie die het NCSC vanuit de ICT-community bereikt. Daarbij zal worden gekeken hoe en op welke rechtsbasis het NCSC gegevens kan verwerken om de impact van dreigingen in het digitale domein op de nationale veiligheid te beperken.
Ten aanzien van het melden van inbreuken op de veiligheid van informatiesystemen binnen vitale sectoren kan ik u aangeven dat ik hiervoor al wetgeving in een vergaand stadium van voorbereiding heb. Deze wetgeving zal spoedig in consultatie worden gebracht.
Herkent u de verwachting dat het NCSC of een onafhankelijke partij een actievere rol op zich neemt bij de melding van inbreuken op de veiligheid van Nederlandse computersystemen? Zo ja, bent u bereid een plan te ontwikkelen waarin een dergelijke partij de digitale veiligheid in Nederland vergroot, zonder de grondrechten van bedrijven en burgers aan te tasten?
Zie antwoord 9
Persvrijheid in Israël en Palestina |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de World Press Freedom Index 2013 van Reporters without Borders, die inzicht biedt in de houdingen en intenties van regeringen ten opzichte van persvrijheid?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bedenkelijk lage positionering van Palestina en Israël, respectievelijk op plaats 146 en plaats 112 van de landenranglijst?
Waar het de Palestijnse Gebieden betreft ben ik bezorgd over de lage positie. Ondanks positieve uitschieters als Libanon (plaats 101) en Qatar (plaats 110) bungelen de Arabische landen nog altijd in de onderste regionen van de lijst. De Palestijnse Gebieden zijn daarop geen uitzondering en behoren met plaats 146 tot de middenmoot van de Arabische landen, die nog altijd veel te laag is. Positief is dat de positie van de Palestijnse Gebieden met acht plaatsen is gestegen ten opzichte van 2011–2012 als gevolg van de verbeterde verstandhouding tussen de Palestijnse Autoriteit en Hamas, aldus het rapport.
In het geval van Israël bekijk ik de positionering met enige zorg, maar ook met verbazing in verhouding tot een aantal andere landen op de lijst. Israël kent een pluralistisch medialandschap, waarbinnen de vrijheid van pers politiek en juridisch is verankerd. Tegelijkertijd bestaat er door het conflict met de Palestijnen en de gespannen relaties met de regio wel censuur in de vorm van de militaire censor, en worden journalisten in sommige gevallen beperkingen opgelegd. De laatste jaren vindt in Israël een kritische dialoog plaats ten aanzien van de reikwijdte van de militaire censor (onlangs nog rondom «Prisoner X») en de mate van concentratie en politisering van de media. Het feit dat deze discussie op vele fronten en in alle openheid wordt gevoerd, stemt positief.
In dit verband valt op dat «Freedom House» – een andere onafhankelijke waakhond op het gebied van de persvrijheid – consequent positiever oordeelt over de persvrijheid in Israel. In het «Freedom of the Press» rapport uit 2012 stond Israël op de 30ste plaats en werd de pers als «vrij» bestempeld (rapport 2013 moet nog verschijnen).
Wat zijn de oorzaken voor de lage positionering van Palestina en van Israël? Kunt u voorbeelden geven van recente inbreuken op de persvrijheid?
In 2012 telde «The Independant Commission for Human Rights» (ICHR) meer dan 30 gevallen van arrestaties van journalisten op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza. Daarnaast ontving ICHR onder meer klachten over gevallen van geweld door veiligheidsdiensten tegen journalisten, in beslagname van apparatuur of opnames en over beperkingen in bewegingsvrijheid voor journalisten.
Volgens het rapport zou de terugval van Israël ten opzichte van 2011–2012 te wijten zijn aan doelgerichte militaire acties tegen journalisten tijdens de geweldsuitbarsting in Gaza in november 2012. «Reporters without borders» noemt als voorbeeld het onder vuur nemen door het Israëlische leger van een gebouw in Gaza stad dat o.a. huisvesting bood aan een mediacentrum. Bij navraag stellen de Israëlische autoriteiten dat er sprake was van twee acties gericht tegen een operationeel militair centrum en zendapparatuur van Hamas. Israël beweert dat het in beide gevallen ging om legitieme militaire doelwitten. Door de mediafaciliteiten te gebruiken voor militaire doeleinden, zette Hamas volgens Israël doelbewust de professionele immuniteit en levens van aanwezige journalisten op het spel.
Klopt het dat de positie van Israël ten opzichte van de vorige Index met 20 plaatsen is gedaald? Wat zijn de oorzaken van deze terugval?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en met welke concrete inzet adresseert u inbreuken op de persvrijheid in uw politieke dialoog met de Palestijnse Autoriteit, respectievelijk met de Israëlische regering? Wilt u uw antwoord toelichten, onder verwijzing naar de beoogde verdieping van de bilaterale relaties met Israël en de Palestijnen?
Mensenrechten vormen een belangrijk thema in de dialoog tussen Nederland, de Palestijnse Gebieden resp. Israël. Mensenrechten worden in bilateraal, EU- en multilateraal verband met resp. de Palestijnse Autoriteit en de Israëlische regering aan de orde gesteld. Een goed voorbeeld zijn de recente bilaterale consultaties op hoog ambtelijk niveau met de Palestijnse Autoriteit (18 februari jl.), waarin NL expliciet het belang van persvrijheid en de zorgen over gevallen van beperking van die vrijheid heeft aangekaart. In sommige gevallen wordt de voorkeur gegeven aan een gemeenschappelijk optreden in EU-verband. In mei 2012 heeft de EU in de RBZ Raadsconclusies de Palestijnse autoriteiten opgeroepen de vrijheid van meningsuiting te respecteren. In het geval van Israël vormde de persvrijheid een van de aanbevelingen van de EU voortgangsrapportage d.d. mei 2012 in het kader van het Europese Nabuurschapsbeleid.
Op dit moment wordt bestudeerd hoe de verdieping van de bilaterale relaties gestalte moet krijgen. Daarover wordt de Kamer later geïnformeerd.
Hoe bevordert u eerbiediging door de Hamas-regering van de persvrijheid in de Gazastrook? Heeft u hier mogelijkheden toe, ondanks dat de regering contacten met Hamas afwijst en derhalve de mogelijkheid ontbeert om deze en andere mensenrechtenkwesties in een rechtstreekse politieke dialoog aan de orde te stellen?
Er zijn geen contacten met Hamas en er is dus ook geen politieke dialoog. Toch blijft Nederland actief in Gaza en vestigt aandacht op mensenrechten en persvrijheid, bijvoorbeeld via gesprekken met journalisten en bloggers.
De plannen van Holland Casino om online gokken te gaan aanbieden |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Holland Casino kan volgend jaar online»?1 Herinnert u zich eerdere vragen over fraude bij Holland Casino?2
Ja.
Is het waar dat Holland Casino een aanbesteding onder leveranciers van online gokdiensten heeft uitgeschreven? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Holland Casino is een Europees openbaar aanbestedingstraject gestart, aangezien zij voor de bouw van een online casino-, bingo- en pokeromgeving gebruik wil maken van de diensten van marktpartijen. Met de ontwikkeling van een dergelijke omgeving – inclusief de aanbestedingsprocedure – is de nodige tijd gemoeid. Relevante informatie over de aanbesteding is overigens te vinden op www.aanbestedingskalender.nl .
Bent u van te voren op de hoogte gesteld door het staatsbedrijf Holland Casino van deze of andere voorbereidende activiteiten voor het aanbieden van online gokdiensten? Zo ja, wanneer is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet? Had dat wel gemoeten?
Zowel de Staatssecretaris van Financiën als ik worden vanuit onze verschillende verantwoordelijkheden – respectievelijk het pseudo-aandeelhouderschap in Holland Casino en het kansspelbeleid – regelmatig op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen bij Holland Casino, zo ook over de wijze waarop Holland Casino anticipeert op de toekomstige regulering van online kansspelen.
Zijn er redenen te veronderstellen dat Holland Casino een vergunning voor online gokken krijgt? Zo ja, welke zijn dat?
Er is geen garantie dat Holland Casino een vergunning voor online gokken krijgt. De precieze wijze van vergunningverlening en de voorwaarden waaraan potentiële vergunninghouders moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning, worden uitgewerkt in het concept-wetsvoorstel voor online kansspelen. Ik streef ernaar dit concept-wetsvoorstel eind april in internetconsultatie te brengen, zodat een ieder daarover tegelijk wordt geïnformeerd.
Kent Holland Casino uw plannen ten aanzien van de vergunningverlening voor online gokken? Zo ja, wilt u die plannen dan ook met de Tweede Kamer delen? Zo nee, deelt u dan de mening dat de voorbereidingen van Holland Casino op zijn minst voorbarig zijn?
Holland Casino is niet bekend met de precieze wijze waarop de vergunningverlening en de overige voorwaarden in het concept-wetsvoorstel zullen worden geregeld. Wel is Holland Casino, evenals andere (online en landbased) kansspelaanbieders alsook de verslavingssector, verschillende keren geconsulteerd over inhoudelijke vraagstukken die voor een goede regulering van online kansspelen van belang zijn. Gelet op het voornemen van de regering om online kansspelen op zo kort mogelijke termijn te reguleren – en om Holland Casino in deze kabinetsperiode te privatiseren – vind ik het van verantwoord ondernemerschap getuigen om tijdig op toekomstige ontwikkelingen in te spelen.
Deelt u de mening dat de schijn van voorkennis over online gokken bij Holland Casino dient te worden vermeden om het uitgeven van vergunningen tegen een aantrekkelijke marktwaarde nog mogelijk te maken? Zo ja, wat gaat u doen om die schijn weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat ouders massaal kinderopvang opzeggen |
|
Manja Smits |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat dertig procent van de kinderen de opvang dit jaar gaat verlaten? Onderschrijft u het verwachte percentage? Zo nee, waarom niet?1
Deelt u de mening dat het zeer pijnlijk is dat ouders de opvang massaal opzeggen sinds de overheidstoeslag per 1 januari 2013 is verlaagd? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Is het waar dat achtduizend werknemers in 2012 hun baan in de kinderopvang zijn verloren? Zo nee, wat is het correcte aantal?
Hoe verklaart u de afname van het aantal ouders, dat gebruikt maakt van kinderopvang?
Hoe liggen de verhoudingen voor wat betreft het afnemen van minder uren, het overstappen naar een andere crèche, het kiezen voor goedkopere opvang of gastouderbureaus en het volledig stoppen met afnemen van opvang?
Deelt u de grote zorgen van ouders en de branche over de willekeurige manier waarop ook goede opvang nu verdwijnt?
Wat is uw reactie op de uitspraak van de woordvoerder van het Waarborgfonds Kinderopvang, die zegt dat «zonder beleid de kwaliteit verdwijnt, die we straks weer nodig hebben als de crisis voorbij is»?
Deelt u de mening dat continuïteit van cruciaal belang is voor een goed pedagogisch klimaat voor kinderen? Zo ja, vindt u het aanvaardbaar dat kinderen steeds vaker opgevangen worden door meer partijen, wat ten koste gaat van de continuïteit, die een vaste plek met een vertrouwd pedagogisch medewerker biedt?
Bent u bereid te onderzoeken wat de sociaal-economische achtergrond is van de ouders, die de opvang voor hun kind (gedeeltelijk) opzeggen? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn de meest recente cijfers over de arbeidsparticipatie van vaders en moeders met jonge kinderen?
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre ouders, die minder opvang zijn gaan afnemen, ook minder zijn gaan werken? Zo nee, waarom niet?
Waarop baseert u de stelling dat de stijging van het aantal faillissementen drie oorzaken heeft, namelijk de crisis, de gestegen kosten voor ouders voor kinderopvang en ten slotte de stijging van het aantal vestigingen in de dagopvang en buitenschoolse opvang?2
Hoeveel opvangorganisaties kampen met betalingsachterstanden en wat is daarvan de aard en de oorzaak?
Wat raadt u opvangorganisaties in financiële nood aan?
Beschouwt u kinderopvang als basisvoorziening? Zo ja, erkent u dat bij een basisvoorziening een basisinfrastructuur hoort? Zo ja, hoe gaat u om met het risico dat deze infrastructuur wordt aangetast door het huidige verlies van kennis en ervaring?
Kunt u garanderen dat bij economisch herstel en een stijgende vraag er sprake zal zijn van een kwalitatief hoogwaardig en breed aanbod van kinderopvang?