Overtredingen bij het zaaien van met bestrijdingsmiddelen behandelde zaden en plotselinge vogelsterfte in Friesland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat voor (vrijwel) alle gangbare suikerbieten die in Nederland worden geteeld geldt dat het zaaizaad met een neonicotinoide, zoals imidacloprid, is behandeld? Zo nee, welk percentage van de suikerbieten in Nederland wordt wel behandeld met neonicotinoiden en welk percentage niet?
Ongeveer 75% van het zaaizaad van suikerbieten wordt behandeld met neonicotinoïden.
Kunt u bevestigen dat het zaaien van zaaizaad dat is behandeld met neonicotinoiden, zoals imidacloprid, aan strenge voorschriften is verbonden?
Het zaaien van zaaizaad dat is behandeld met neonicotinoïden is aan diverse voorschriften gebonden om risico voor mens, dier en milieu te beperken. Zo is het bij geen enkele neonicotinoïde toepassing op zaaizaad toegestaan dat er tijdens het zaaien zaden aan het oppervlak blijven liggen.
Kunt u bevestigen dat deze toepassing alleen is toegelaten met behulp van precisiezaai, waarbij het behandelde zaad direct met grond bedekt wordt?1
Vier gewasbeschermingsmiddelen op basis van drie neonicotinoïden hebben een Nederlandse toelating voor behandeling van suikerbietenzaden: imidacloprid (Gaucho en Sombrero), clothianidin (Poncho Beta) en thiamethoxam (Cruiser SB). Middels het Wettelijk Gebruiksvoorschrift (WG) van deze middelen is vereist dat uitzaai alleen plaatsvindt met behulp van precisiezaai, waarbij het behandelde zaad direct met grond bedekt wordt.
Bij de toepassing met neonicotinoïden die op suikerbieten kunnen worden gebruikt, mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van gepilleerd bietenzaad, dat alleen met precisiezaai mag worden toegepast. Het pilleren van de bietenzaden zorgt ervoor dat de zaden een harde (klei-achtige) korst krijgen, die van een opvallende kleur wordt voorzien. Deze zaden hebben dan niet meer de vorm van een zaad, maar zijn relatief grote pillen of kogeltjes geworden welke door de vogels niet als zaad worden herkend. In alle gevallen moeten de zaden met grond worden bedekt, en gemorst product moet worden verwijderd.
Kunt u bevestigen dat het wettelijk gebruiksvoorschrift voorschrijft dat om de vogels en de zoogdieren te beschermen, het product volledig in de bodem moet worden ondergewerkt en dat blootstelling aan zaden geminimaliseerd worden moet worden? Zo ja, kunt u de reden voor deze gebruiksvoorschriften aangeven?
Ja, dit onderwerken is een vereiste voor het behandeld zaaizaad waarbij enige toxiciteit voor vogels en /of zoogdieren te verwachten is. Deze zinnen op het Wettelijk gebruiksvoorschrift zijn dan ook Europees vastgesteld. Door het onderwerken wordt de beschikbaarheid en daardoor de blootstelling van vogels/zoogdieren aan die zaden tot een aanvaardbaar risico verminderd.
In het licht van deze gebruiksvoorschriften, hoe beoordeelt u het bericht over het inzaaien van suikerbieten, waarin wordt geconstateerd dat er in het Noorden door de harde wind veel verstuiving plaatsvond, en waarin wordt gerapporteerd dat er op een perceel van 15 hectare, 15 procent van de zaden bloot lag?2
Op grond van het door u geciteerde artikel kan niet worden vastgesteld of er sprake was van een overtreding, omdat informatie over de omstandigheden tijdens inzaai ontbreekt.
Deelt u de mening dat het blootliggen van zaden die behandeld zijn met neonicotinoiden een groot gevaar vormt voor vogels en andere dieren? Kunt u de gevaren hiervan duiden en kwantificeren?
Behandeld zaad kan een risico vormen voor vogels en zoogdieren, als deze het zaad opeten. Daarom mag behandeld zaad alleen met behulp van precisiezaai gezaaid worden, waarbij het behandelde zaad direct met grond wordt bedekt.
Kunt u bevestigen dat er hier omgerekend 225.000 giftige suikerbietzaadjes open en bloot voor het oppikken lagen, alleen al op die 15 hectare? Hoe beoordeelt u dit?
De NVWA heeft geen melding ontvangen over een mogelijke overtreding in dit specifieke geval. De ligging van het perceel of de percelen zijn niet bekend bij de NVWA.
Aangezien niet (door de overheid) is vastgesteld welk percentage behandelde zaden bloot is komen te liggen en welke zaaidichtheid op het betreffende perceel is aangehouden, kan ik niet beoordelen hoeveel suikerbietenzaadjes exact bloot lagen. Ik kan ook niet beoordelen of het hier om behandeld zaad ging.
Kunt u bevestigen dat het zaaien van met neonicotinoiden behandeld zaad bij te harde wind een overtreding van de wet is? Zo ja, welke sanctie staat er op deze overtreding?
Als er een overtreding plaatsvindt van het wettelijk gebruiksvoorschrift staat er een sanctie van € 1.500 op.
Verder geldt in zijn algemeenheid dat zorgvuldig moet worden om gegaan met het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen (Zorgplicht art. 2a WGB).
Bij overtreding van dit artikel wordt een boete van € 500 opgelegd.
Kunt u aangeven of er in dit geval handhavend is opgetreden? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u dit alsnog laten doen? Zo ja, welke sanctie heeft de betreffende teler gekregen?
Er is bij de NVWA geen melding ontvangen over een mogelijke overtreding. Naast mogelijke controle acties die voortvloeien uit meldingen voert de NVWA reguliere toepassingscontroles uit. Tijdens deze reguliere controles zijn geen overtredingen geconstateerd. De NVWA heeft geen aanwijzingen dat in strijd met de voorschriften is uitgezaaid.
Om deze redenen zijn er geen sancties opgelegd.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoeveel en door wie, er is gecontroleerd op het volgen van de gebruiksvoorschriften tijdens het inzaaien van suikerbieten?
NVWA controleert op de juiste toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
Daarbij kijkt de NVWA op basis van geconstateerde risico’s.
Het uitzaaien van behandeld bietenzaad wordt door de NVWA niet als een risicovolle toepassing gezien. Het uitzaaien van bietenzaad gebeurt met een machine die automatisch direct het zaad onderwerkt, de zogenaamde precisiezaai. Slecht onderwerken van het zaad als gevolg van zaaien bij ongunstig harde wind of vlak daarvoor, is voor boeren financieel ongunstig en niet in hun belang, daarom zou het in strijd werken met het gebruiksvoorschrift nadelig zijn.
Kunt u de conclusies van het recente rapport van de Amerikaanse Vogelbescherming bevestigen dat één enkel met neonicotinoïde behandeld zaadje genoeg gif bevat om een zangvogel te doden?3
De berekeningen die in het genoemde ABC-rapport zijn gedaan, zijn gebaseerd op de Noord-Amerikaanse toelatingen van drie neonicotinoiden in mais, granen en koolzaad. ABC trekt deze conclusie in één geval: bij met imidacloprid gecoat maiszaad.
In de beoordeling door Ctgb van zaadbehandelingsmiddelen in Nederland wordt rekening gehouden met het 1-korrel-criterium. Dat wil zeggen dat opname van 1 zaadje niet tot sterfte mag leiden. Alle in Nederland toegelaten neonicotinoïden zijn getoetst aan dit 1-korrel-criterium en voldoen daaraan. De berekening van het 1-korrelcriterium is gebaseerd op een acute toxiciteitsnorm, de dosering (gehalte werkzame stof per zaadje) en een voor het type zaad relevante vogelsoort met een bepaald lichaamsgewicht.
Heeft u er kennis van genomen dat er in de week na het incident waarbij er veel giftige zaden voor het oppikken lagen, een grote hoeveelheid dode vogels is gevonden in een bos in Friesland4 in een gebied waar veel suikerbieten worden geteeld?5
Volgens het artikel waarnaar wordt verwezen, en andere bronnen over dat incident, is de sterfte van de vogels (spreeuwen) voornamelijk te wijten aan de enorme aantallen van die vogels. Als oorzaak wordt in het artikel genoemd dat een grote groep kraaien hun nesten beschermen tegen de spreeuwen. Hierdoor botsen grote groepen spreeuwen in de lucht. Een relatie met vergiftiging door inname van behandelde zaden wordt in het artikel niet gelegd.
Daarnaast heb ik contact gehad met de gemeente Heerenveen. De gemeente geeft aan dat er in de winterperiode grote zwermen spreeuwen overnachten op haar grondgebied, onder andere in het Hepkema Bos. De spreeuwen overnachten met grote aantallen in slechts een klein aantal bomen.
Na melding bij de gemeente heeft het wijkteam geconstateerd dat door het gewicht van de spreeuwen een tak is afgebroken en als gevolg daarvan een 50 tal spreeuwen dood is gegaan. Dit betrof een eenmalig incident. Gezien het feit dat de oorzaak duidelijk was heeft de gemeente besloten om de dode vogels niet verder te laten onderzoeken. Ook de gemeente legt geen relatie tussen deze incidentele sterfte en de inname van zaden door vogels, aangezien er rond Heerenveen vrijwel geen suikerbieten worden geteeld.
Het Ctgb heeft geen signalen ontvangen van het CIDC (Centraal Instituut voor Dierziekte Controle) in Lelystad, dat er een koppeling is tussen sterfte en een gewasbeschermingsmiddel. Ook bij de NVWA zijn geen meldingen binnengekomen.
Kunt u een oorzakelijk verband tussen het blootliggen van een grote hoeveelheid giftige zaden en de grote plotselinge sterfte van vele vogels uitsluiten? Zo ja, op grond van welke informatie? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het «incident» waarbij vele giftige zaden blootlagen, opnieuw aantoont dat de gebruiksvoorschriften van bestrijdingsmiddelen zeker niet altijd nageleefd worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie ook mijn antwoord onder vraag 9 en 10. Uit de door u aangereikte informatie en vanuit informatie van de NVWA kan ik niet concluderen dat er sprake was van overtreding van de gebruiksvoorschriften bij het zaaien van behandeld suikerbietenzaad. Het naleven van de voorschriften is uiteraard een belangrijke zaak.
De NVWA voert regelmatig representatieve nalevingmetingen uit om per doelgroep (sector) een vinger aan de pols te houden. Wanneer uit deze metingen blijkt dat er sprake is van risico’s voor mens, dier en milieu leidt dit tot gerichte controleacties. Op grond van de door u aangereikte informatie kan niet geconcludeerd worden dat de regelgeving bij het zaaien van behandelde suikerbietenzaad niet wordt nageleefd. Ik zet de handhaving voort.
Deelt u de mening dat het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een veel ruimere marge en strengere criteria zou moeten hanteren in haar toelatingsprocedures voor bestrijdingsmiddelen, omdat in de praktijk steeds weer blijkt dat de gebruiksvoorschriften niet of onvoldoende nageleefd worden, en dat de risico’s voor mens, dier en milieu van de toegelaten bestrijdingsmiddelen in de praktijk dus veel groter zijn dan het Ctgb in haar toelatingsbesluiten stelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het Ctgb hiertoe opdracht te geven?
Het Ctgb maakt bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen gebruik van internationaal afgestemde toetsingskaders. Zo ook bij de beoordeling van de risico’s voor vogels en zoogdieren. Het Ctgb gebruikt in de risicobeoordeling veiligheidsmarges die in beginsel afdoende zijn om «onvoorziene effecten» van het gebruik van de middelen te beperken.
Dat neemt niet weg dat er incidenten kunnen zijn met gevolgen voor het milieu. Maar daar lijkt hier, op basis van de beschikbare gegevens, geen sprake van te zijn. Uiteraard reageert het Ctgb, ook in Europees verband, alert op nieuwe wetenschappelijke inzichten.
De NVWA voert regelmatig representatieve nalevingmetingen uit om per doelgroep (sector) de mate van naleving te onderzoeken. Wanneer uit deze metingen blijkt dat er sprake is van risico’s voor mens, dier en milieu leidt dit tot gerichte controleacties.
Op grond van de door u aangereikte informatie kan niet geconcludeerd worden dat de regelgeving bij het zaaien van behandelde suikerbietenzaad niet wordt nageleefd.
Het bericht dat ook Nederlandse patiënten in het buitenland organen kopen en deze laten transplanteren |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de reportage «Op zoek naar een nier» over hoe orgaanhandelaren misbruik maken van patiënten die op zoek zijn naar een nieuwe nier waarbij ook Nederlandse patiënten zijn betrokken?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke gang van zaken is waar zo snel mogelijk een einde aan moet worden gemaakt? Zo ja, op welke manier denkt u dat te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, illegale orgaantransplantaties zijn onwenselijk en zijn al bij wet verboden. Het om niet-principe en uitdrukkelijke, voorafgaande toestemming van de donor zijn in Nederland belangrijke uitgangspunten bij orgaandonatie. Onvrijwillige orgaandonatie is een vorm van mensenhandel die niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland strafbaar is grond van artikel 273f wetboek van strafrecht, mits dit delict ook strafbaar is in het betreffende land. Na implementatie van de EU-richtlijn mensenhandel (2011/36/EU) zal dit vereiste van dubbele strafbaarstelling komen te vervallen. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn (Kamerstukken I, vergaderjaar 2012–2013, 33 309 nr A) is op 2 april 2013 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. Het voorbereidend onderzoek door de Eerste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie vond plaats op 14 mei 2013.
Om te voorkomen dat mensen hun toevlucht zoeken tot een illegale transplantatie in het buitenland wordt op de website van de Nederlandse Transplantatie Stichting gewezen op de gevaren en het mogelijke illegale karakter van een transplantatie in het buitenland. Deze website wordt mogelijk gemaakt met subsidie van het ministerie van VWS. Daarnaast zet ik vol in op het vergroten van het aantal transplantaties in Nederland. Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 21 december 2011 (GMT/IB 3095531). Ook groeit in Nederland de bereidheid om bij leven een orgaan af te staan. Om te voorkomen dat mensen financieel nadeel ondervinden van deze daad van medemenselijkheid, is er de subsidieregeling Donatie bij leven. Op basis van deze regeling vindt vergoeding plaats van kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de verwijdering van een orgaan.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over aanwijzingen dat er ook Nederlandse patiënten in het buitenland organen kopen en laten transplanteren?2 Zo ja, op welke termijn kan het voorstel van de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS), zoals is aangekondigd in uw antwoord, worden verwacht?
Ja. Het voorstel van de NTS heb ik op 3 december 2012 ontvangen. De NTS stelt voor om hierover periodiek te rapporteren op basis van de Nederlandse resultaten van het grote Europese onderzoek onder leiding van het Erasmus Medisch Centrum dat onlangs is gestart. Daarnaast zal de NTS samen met de Stichting Eurotransplant nader onderzoeken waarom patiënten zonder duidelijke reden van de wachtlijst verdwijnen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een arts in de reportage «Op zoek naar een nier» dat hij van een aantal van zijn patiënten vermoedt dat ze illegaal aan een nieuwe nier zijn gekomen, in het licht van uw antwoord op bovengenoemde eerdere vragen dat in Nederland een concreet geval bekend is uit 2007 van een patiënt die naar Pakistan is gereisd om zich daar te laten transplanteren?
Ik heb geantwoord dat mij één concreet geval bekend is. Dat betrof een patiënt die op tv vertelde over de niertransplantatie die in Pakistan had plaatsgevonden. De arts in de reportage spreekt vermoedens uit die nu in het Europese onderzoek nader worden onderzocht. Ik verwacht dat ik op basis van de hierboven genoemde rapportage van de NTS en het gezamenlijke onderzoek van NTS en Eurotransplant meer inzicht krijg in de omvang van het probleem.
De aanpak van PGB-fraude |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Twee aanhoudingen om pgb-fraude»?1
Ja.
Hoe groot is het bedrag dat tot dusver aan pgb-fraude is teruggevorderd? Hoe groot is de stijging van dit bedrag sinds uw brief2 waarin u de versterking en uitbreiding van de aanpak van pgb-fraude aankondigt?
In het plan van aanpak pgb-fraude 2013/2014 (TK, vergaderjaar 2012–2013, 25 657, nr. 96) dat ik op 2 december 2012 aan de Kamer heb gezonden, is vermeld dat door zorgkantoren voor circa € 6 mln. aan pgb-fraude is teruggevorderd. Het Openbaar Ministerie heeft naar schatting voor enkele tientallen miljoenen aan zaken in onderzoek. Met ingang van 2013 is de aanpak van pgb-fraude geïntensiveerd. Aangezien pgb-fraude zaken bewerkelijk en complex zijn, kost een zorgvuldige behandeling hiervan tijd. Het effect op de teruggevorderde middelen is vier maanden na de intensivering van de aanpak dan ook nog niet zichtbaar.
Op welke wijze wordt de versterkte aanpak van pgb-fraude geëvalueerd?
Ten behoeve van de uitvoering van het plan van aanpak pgb fraude is de regiegroep pgb fraudebestrijding opgericht. In deze regiegroep komen alle betrokken partijen periodiek bijeen. Tijdens deze bijeenkomsten wordt de voortgang besproken en komen leereffecten aan de orde. Zo zullen de zorgkantoren onder andere verslag doen van de bevindingen uit de af te leggen huisbezoeken en deelt de Inspectie SZW haar kennis, expertise en signalen.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de aangekondigde samenwerking tussen ministeries, opsporingsinstanties en gemeenten vorm heeft gekregen? Op welke manier hebben professionals, die te maken hebben met het medisch beroepsgeheim, mogelijkheden gekregen om mogelijke fraudeurs te melden? Wat is het effect van deze maatregel op de pgb-fraude?
Zoals ik in mijn plan van aanpak heb aangekondigd, wordt met alle betrokken partijen samengewerkt in de Taskforce Integriteit Zorgsector (voorheen de regiegroep «verbetering fraudebestrijding in de zorg»). Voor wat betreft het melden van mogelijke fraudeurs door professionals die te maken hebben met het medisch beroepsgeheim geldt het volgende. In de beleidsreactie op het rapport Medisch beroepsgeheim in dubio (TK, vergaderjaar 2012–2013, 33 400 XVI, nr. 129) die ik op 16 januari 2013 aan uw Kamer heb gestuurd, heeft de minister een wetswijziging aangekondigd met betrekking tot het medisch beroepsgeheim en de bestrijding van fraude. Uw Kamer heeft over dit rapport en de beleidsreactie vragen over dit onderwerp gesteld. Bij de beantwoording van deze vragen zal de minister hierop terugkomen.
Welke maatregelen om de pgb-regeling fraudebestendiger te maken zijn opgenomen in de pgb-regeling 2013? Wat is het effect van deze maatregelen?
De afgelopen jaren is een aantal maatregelen genomen om pgb-fraude te bestrijden. Een overzicht hiervan heb ik bij mijn plan van aanpak pgb-fraude aan de Kamer gezonden. Conform de afspraak uit het Begrotingsakkoord is aanvullend in de pgb-regeling 2013 opgenomen dat mensen die in aanmerking willen komen voor een pgb hun medewerking moeten verlenen aan het voeren van een face-to-face gesprek. Deze gesprekken zijn er enerzijds op gericht om cliënten bewuster voor een pgb te laten kiezen, en anderzijds om potentiële fraudeurs af te schrikken. Inmiddels voeren alle zorgkantoren deze gesprekken met degenen, die voor een pgb kiezen. De effecten van deze gesprekken zullen in beeld worden gebracht. Zoals ik in het plan van aanpak pgb-fraude heb beschreven worden meer maatregelen genomen om pgb-fraude te bestrijden. Niet al deze maatregelen lenen zich echter voor opname in de pgb-regeling, zoals het oprichten van een aparte eenheid voor pgb-fraude bij de Inspectie SZW (ISZW).
Hoe groot is het deel van de pgb-aanvragers waarmee door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een face-to-face-gesprek gevoerd wordt in 2013? Wat is het effect van deze gesprekken op de pgb-fraude?
De face-to-face indicaties van potentiële pgb-houders worden door het CIZ dit jaar gefaseerd ingevoerd. Vanaf 1 april jl. is het CIZ hiermee gestart. Met ingang van 1 januari 2014 worden alle nieuwe aanvragers met voorkeur voor een pgb face-to-face geïndiceerd. De verwachting is dat deze gesprekken zullen bijdragen aan het voorkomen van fraude bij het aanvragen van een indicatie. Het daadwerkelijke effect is vast te stellen wanneer meer ervaring met deze manier van indiceren is opgedaan.
Van hoeveel pgb-bemiddelingsbureaus heeft het CIZ in 2012 en 2013 het mandaat om zelf indicaties te mogen afgeven ingetrokken?
Pgb-bureaus hebben geen toegang tot het taakmandaat om zelf indicaties te mogen afgeven. Pgb-bureaus kunnen wel aangesloten zijn op de digitale aanmeldfunctionaliteit van het CIZ. De indicatieaanvragen die via deze aanmeldfunctionaliteit worden ingediend, worden op dezelfde wijze afgehandeld als een aanvraag, die door de cliënt zelf wordt ingediend.
Hoe vaak heeft het CIZ in 2013 ambtshalve geherindiceerd?
Op dit moment zijn er 650 ambtshalve herindicaties bij het CIZ in behandeling.
Op welke wijze zal het CIZ juridisch beter gepositioneerd worden, als het gaat om het verminderen van risico’s van fraude in de gehele AWBZ?
Momenteel onderzoek ik of ik het CIZ meer bevoegdheden kan geven in het kader van fraudebeheersing. Dit is een van de maatregelen die is voorgesteld naar aanleiding van de risicoanalyse op fraude in de AWBZ zorg in natura, zoals ik u heb laten weten in de brief (TK, vergaderjaar 2012–2013, 33 400 XVI, nr. 15) die op 31 oktober 2012 naar de Kamer is gestuurd. Zoals ik in mijn Kamerbrief Hervorming langdurige zorg d.d. 25 april 2013 (Kamerstuk II 30 597, nr.296) heb aangekondigd, zullen er tevens veranderingen worden aangebracht in het indicatieproces om de toegang tot de kern-AWBZ goed te bewaken. Zo zal er meer persoonlijk contact komen tussen de indicatiesteller en de cliënt en zullen standaardindicatieprotocollen, indicatiemeldingen en herindicaties via taakmandaat verdwijnen.
Bent u voornemens het afleggen van de pgb-test te verplichten?
Zoals ik in mijn plan van aanpak heb aangegeven, overweeg ik het afleggen van een pgb-test of deelname aan een cursus verplicht te stellen. Bij deze afweging wil ik de eerste resultaten van de face-to-face bezoeken van het CIZ en de huisbezoeken die de zorgkantoren afleggen, betrekken.
Bij hoeveel procent van de verzekerde cliënten is in 2013 reeds een huisbezoek afgelegd door het zorgkantoor? Hoe vaak is bij deze huisbezoeken fraude geconstateerd?
De zorgkantoren zijn momenteel bezig met het op zorgvuldige wijze treffen van de voorbereidingen voor de af te leggen huisbezoeken. Medio dit jaar wordt gestart met het daadwerkelijk afleggen van de huisbezoeken. De verwachting is dat ik u eind van het jaar een indruk kan geven van hetgeen uit de huisbezoeken naar voren komt.
Is de aparte eenheid voor pgb-fraude bij de Inspectie SZW (ISZW) reeds operationeel? Hoeveel fraudezaken worden door deze eenheid in 2013 aangepakt?
Een aparte eenheid binnen de Inspectie SZW is met ingang van 1 januari 2013 gestart met deze onderzoeken. De Inspectie SZW zal per jaar minimaal zes opsporingsonderzoeken en drie opsporingsonderzoeken in combinatie met fraude op een van de domeinen van SZW uitvoeren.
Wanneer is het thematisch onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar pgb-fraude gereed? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Elk jaar rapporteert de Nza over hoe de zorgkantoren de AWBZ uitvoeren. In dit onderzoek zal de Nza extra aandacht besteden aan het onderwerp pgb-fraude. Het onderzoeksrapport zal naar verwachting op 1 december 2013 worden afgerond en, evenals vorige jaren, naar de Kamer worden gezonden.
Welke formele bevoegdheden krijgt de NZa om pgb-fraude op te sporen?
Het opsporen van pgb-fraude is belegd bij de Inspectie SZW, zie ook het antwoord op vraag 12. Zoals aangegeven in de brief (d.d. 15 mei jongstleden, Kamerstuk II 28 828, nr. 30) van de minister en mij over de aanpak van zorgfraude, bezien wij momenteel of het toezichts- en handhavingsinstrumentarium adequaat is. De NZa heeft los daarvan meer capaciteit gekregen om toezicht uit te oefenen op de zorgkantoren bij aanpak van pgb-fraude.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het plan om per 1 januari 2014 het systeem van trekkingsrechten in te voeren? Wordt de geplande invoeringsdatum gehaald?
Momenteel wordt door VWS samen met betrokken partijen de invoering van het trekkingsrecht uitgewerkt. Deze inhoudelijke uitwerking en de keuze voor een uitvoerende partij, dienen zorgvuldig te gebeuren. Ik streef ernaar om het trekkingsrecht vanaf 2014 in te voeren.
De aanpak van georganiseerde wietteelt |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanpak wietcriminaliteit faalt» en de daarbij behorende tv-rapportage?1
Ja.
Bevat het bericht of de rapportage feitelijke onjuistheden? Zo ja, waar bestaan die uit?
Een groot deel van de reportage betrof interviews met slachtoffers en verhuurbemiddelaars over individuele gevallen. Over de juistheid van de door hen aangedragen informatie kan ik niet oordelen. Ik beperkt mij daarom tot hetgeen over het verslag van de expertmeeting wordt gezegd. Hoewel niet feitelijk onjuist, is wel selectief uit het verslag geciteerd.
Kent u het in de reportage genoemde verslag van de Taskforce Aanpak Georganiseerde Hennepteelt van eind januari 2013? Zo ja, kunt u het voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het in de Zemblarapportage genoemde verslag betreft een verslag van de expertmeeting van de Taskforce Aanpak Georganiseerde Hennepteelt. In het verslag wordt gedetailleerd ingegaan op speerpunten van de Taskforce voor de komende periode. Deze houden mede verband met de goedkeuring op afzienbare termijn van het onlangs door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel2 dat voorbereidingshandelingen gericht op hennepteelt strafbaar stelt. Het is niet in het belang van de aanpak van de cannabisteelt als bekend wordt welke acties er wanneer zijn te verwachten.
Klopt de in het bericht aangehaalde conclusie dat het klassieke doorrechercheren door de politie/justitie na het aantreffen van een kwekerij om op die manier de organisatie erachter aan te pakken in de praktijk niet of onvoldoende blijkt te werken? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, welke concrete resultaten heeft de taskforce behaald?
Uit de praktijk blijkt dat een integrale aanpak vaak effectiever is dan een puur strafrechtelijke aanpak. Door te bepalen welke overheidsorganisatie(s) het meest effectief het veiligheidsprobleem kan aanpakken, de criminele organisatie kan afbreken of barrières kan opwerpen, zijn we succesvoller. Binnen deze integrale aanpak kan doorrechercheren een heel nuttig instrument zijn. De Taskforce Aanpak Georganiseerde Hennepteelt levert sinds 2008 een ondersteunende bijdrage aan de aanpak van hennepteelt. Voorbeelden van die bijdragen zijn:
Zijn er capaciteitsproblemen bij politie en justitie bij de aanpak van georganiseerde wietteelt? Zo ja, waar bestaan die problemen uit en hoe worden ze opgelost? Zo nee, waar is het in het bericht gestelde dan op gebaseerd?
Er is geen sprake van capaciteitsproblemen bij politie en justitie, al is de capaciteit uiteraard niet onbeperkt. Het doel van de in antwoord op vraag 2 genoemde expertmeeting was om de beschikbare kennis en capaciteit van de politie zo slim mogelijk in te zetten.
Het vaststellen van de borgings- en investeringsruimte voor woningcorporaties door WSW en CFV |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Is u bekend dat de woningcorporaties zonder borging door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) niet of minder hun kerntaak, te weten het bouwen en beheren van sociale huurwoningen, kunnen uitvoeren?
Ja.
Is het waar dat de woningcorporaties verplicht waren om via Corpodata vóór 1 februari 2013 respectievelijk 1 april 20131 jl. de relevante bedrijfsgegevens, gebaseerd op een actuele2 begroting voor 2013, aan te leveren bij het WSW en het centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV), in verband met het vaststellen van de nieuwe borgings- en investeringsruimte?
Ja. Het betreft een regulier onderdeel van het gegevensproces dat jaarlijks wordt uitgevoerd. Eind vorig jaar werd duidelijk, dat uitwerking van het Regeerakkoord invloed heeft op de voornemens van de corporaties. In verband hiermee hebben WSW en CFV de mogelijkheid geboden om de informatie op 1 april aan te leveren in plaats van op de gebruikelijke datum van 1 februari.
Onderschrijft u dat snelle duidelijkheid over de borgings- en investeringsruimte cruciaal is voor het weer op gang brengen (al is het maar voor een beperkt deel) van de investeringen van de woningcorporaties, die nu volledig in de wacht staan?
Ja. Ter toelichting meldt het WSW dat eind 2012 een generieke maatregel is getroffen door het borgingsvolume voor 2014 en verder voorlopig te beklemmen. Een speciaal beoordelingsproces is begin 2013 ingericht om de beklemming, waar dit op basis van risicoperspectief mogelijk is, snel ongedaan te maken. Het WSW heeft op basis van bekende gegevens bepaald welke woningcorporaties een financieringsbehoefte zouden kunnen hebben in 2014. In het proces is voorzien dat deze woningcorporaties zo snel mogelijk helderheid hebben over het borgingsvolume voor 2014.Woningcorporaties waarvan niet op voorhand helder is dat zij behoefte hebben aan financiering worden later in het jaar beoordeeld. Woningcorporaties die op basis van nieuwe informatie aangeven dat zij toch behoefte hebben aan borging in 2014 zullen sneller beoordeeld worden.
Is u bekend dat het WSW woningcorporaties heeft laten weten dat ze pas «….in de tweede helft van 2013, maar vóór 1 december a.s.» op de hoogte gesteld worden van de nieuwe borgingsruimte, ten gevolge van capaciteitstekort bij het WSW en extra werkzaamheden ten gevolge van het advies van de commissie Hoekstra?
Zoals toegelicht onder 3 zijn er woningcorporaties die later in het jaar worden beoordeeld, namelijk als op voorhand geen sprake is van een financieringsbehoefte. Niet alle corporaties kunnen gelijktijdig worden beoordeeld. Het proces is ingericht uit oogpunt van efficiency en op basis van behoefte bij corporaties. Het WSW benadrukt, dat de werkzaamheden als gevolg van de commissie Hoekstra geen vertraging hebben veroorzaakt in het proces rond het vaststellen van de borgingsruimte.
Realiseert u zich dat woningcorporaties op deze wijze niet optimaal gebruik kunnen maken van de 6% btw-regeling voor onderhoud en dat bij gebrek aan tijdige duidelijkheid over de borgingsruimte, investeringen voor 2014 geschrapt moeten worden, omdat de begroting 2014 e.v. in de zomer wordt voorbereid en in oktober vastgesteld?
De verlaging van de BTW geldt voor plannen gerealiseerd voor 1 maart 2014. Niet alle onderhoudsplannen worden met geborgd geld gerealiseerd. Het reguliere onderhoud is een onderdeel van normale bedrijfsvoering. Voor grootschalige projecten die door de verlaging van de BTW naar voren zijn gehaald, geldt dat het borgingsvolume 2013 bekend is en dat het WSW het proces zodanig heeft ingericht dat corporaties tijdig inzicht krijgen in de borgingsruimte voor 2014. Op grond hiervan stel ik vast, dat woningcorporaties optimaal gebruik kunnen maken van de verlaging van de BTW.
Deelt u het gevoel van urgentie dat deze ontwikkeling rampzalig is voor de corporatiesector, de huurders en de bouwvakkers en bent u om deze reden bereid om deze vragen met spoed te beantwoorden en – beter nog – actie te ondernemen om te bevorderen dat op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid ontstaat over de nieuwe borgings- en investeringsruimte?
Zoals uit de antwoorden blijkt is het borgingsvolume 2013 al bekend en is door het WSW het proces zo ingericht, dat ook tijdig het borgingsvolume voor 2014 bekend is.
Het bericht dat Tata Steel geen extra gehandicapten wil |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe verhoudt de beslissing van het 9.000 werknemers tellende bedrijf Tata Steel om slechts 10 werkervaringsplaatsen voor jonggehandicapten ter beschikking te stellen, zich tot uw wens om tienduizenden jongeren met een arbeidsbeperking in reguliere bedrijven aan het werk te helpen en tot het sociaal akkoord waarin u afstapt van het invoering van een actief verplicht quotum en alle jonggehandicapten onderworpen moeten worden aan een herkeuring?1 2 3 4
In het sociaal akkoord hebben kabinet en sociale partners afspraken gemaakt over het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Met dit akkoord stellen werkgevers zich garant voor 125.000 extra banen (25.000 voor de overheid) voor deze doelgroep die moeilijk aan de slag komt. Ik reken er op dat werkgevers en werknemers hier de komende tijd mee aan de slag gaan. Het tijdspad van ruim 10 jaar biedt ruimte om daar in te groeien.
De afspraak met sociale partners over extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking is overigens niet vrijblijvend. In het sociaal akkoord is ook opgenomen dat deze afspraak wordt gemonitord. Als werkgevers onvoldoende banen realiseren treedt, na overleg met sociale partners en gemeenten, een quotumregeling in werking met dezelfde aantallen. In 2016 is de eerste meting. Dan moeten er 11.000 banen zijn gerealiseerd.
Het sociaal akkoord dateert van 11 april jongstleden. De uitwerking van de gemaakte afspraken vraagt tijd en maakt nog geen onderdeel uit van lopende cao-onderhandelingen. Dit geldt ook voor de onderhandelingen die Tata Steel in IJmuiden op dit moment met de vakbonden voert over een nieuwe cao. Afgelopen week hebben zij een principe-akkoord bereikt. In dat principe-akkoord is afgesproken dat Tata Steel wederom tien Wajongers een leerwerktraject aanbiedt, met de mogelijkheid tot een arbeidsovereenkomst erna. Tata Steel maakt sinds 2009 cao-afspraken over het jaarlijks aanbieden van tien werkervaringsplaatsen voor jongeren met een Wajong-uitkering. Een inspanning die volgens het bedrijf afgezet moet worden tegen een jaarlijkse werving van ongeveer honderd nieuwe medewerkers, tegen het feit dat drie procent van de actuele personeelsbezetting bestaat uit medewerkers waarvan is vastgesteld dat zij in meerdere of mindere mate arbeidsongeschikt zijn en tenslotte tegen de moeilijke economische omstandigheden waarin de staalsector zich bevindt.
In aanvulling op de lopende cao-onderhandelingen geeft Tata Steel aan naar de toekomst toe zich in te zetten om de afspraken uit het sociaal akkoord over extra banen voor arbeidsgehandicapten te realiseren.
Is het u bekend dat vakbonden, UWV en gemeenten regionale afspraken willen maken met Tata Steel maar dit bedrijf hier niets van wil weten? Wat is uw reactie hierop en bent u bereid om met Tata Steel in gesprek te gaan om hen te bewegen om te komen tot serieuze en regionale afspraken voor werk voor mensen met een beperking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het aannemelijk dat meer grote ondernemingen zich zullen blijven gedragen als Tata Steel en geen arbeidsplaatsen ter beschikking stellen aan mensen met een beperking omdat ze een «apart bedrijf» zijn? Deelt u deze mening?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer (grote) ondernemingen in Nederland die zich om deze reden onttrekken aan de afspraken die in het sociaal akkoord over het openstellen van arbeidsplekken voor mensen met een beperking zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer informeren over bestaande cao afspraken met grote bedrijven in Nederland over het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking? Zo nee, waarom niet?
Voor een indruk van afspraken over het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten in cao’s verwijs ik naar de SZW rapportage «Cao-afspraken 2011», die op 29 november 2012 als bijlage bij het rapport «Duurzame inzetbaarheid in cao en praktijk» naar uw Kamer is gezonden. De peildatum voor deze rapportage is 1 april 2012. Voor deze rapportage zijn 100 cao’s onderzocht, die van toepassing zijn op ca 5,4 miljoen werknemers (ruim 85 procent van de werknemers onder een cao).
Verder verwijs ik naar de website www.cao.szw.nl. Daarop staan alle cao’s die zijn aangemeld en waarvoor een kennisgeving van ontvangst is afgeven (zie onderwerp cao aanmelding, vervolgens overzichten cao/avv).
De gevaren van bestrijdingsmiddelen voor de volksgezondheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Australische onderzoek waaruit blijkt dat de kans op een hersentumor bij jonge kinderen wordt vergroot wanneer moeder en/of vader tijdens de zwangerschap met pesticiden in aanraking komen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan?1
Ik heb kennisgenomen van het Australische onderzoek naar het verband tussen blootstelling aan bestrijdingsmiddelen en de kans op hersentumoren bij jonge kinderen. 1) Ik heb voor de beantwoording van deze vragen wetenschappelijk advies ingewonnen bij het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en het Milieu (RIVM) en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Het Ctgb en het RIVM hebben geconcludeerd dat voor bestrijdingsmiddelen die in Nederland zijn toegelaten vooralsnog geen aanwijzingen zijn dat deze middelen leiden tot tumorvorming in de hersenen. Dit blijkt uit de dierstudies die worden aangeleverd voor de toelating van actieve stoffen voor deze bestrijdingsmiddelen. De conclusies van het RIVM en het Ctgb geven daarom geen aanleiding tot het nemen van maatregelen.
Het RIVM en het Ctgb concluderen dat hoewel er in dit geval meerdere wetenschappelijke studies bestaan die wijzen op een mogelijk verband, dit niet wil zeggen dat er sprake is van oorzaak en gevolg. Ten eerste kunnen de resultaten vertekend zijn doordat de blootstelling niet objectief gemeten is, maar werd nagevraagd toen de kinderen al ziek waren. Ten tweede is de kans aanwezig dat onderliggende factoren die zowel samenhangen met de blootstelling aan pesticiden als met het risico op de ziekte, in werkelijkheid verantwoordelijk zijn voor het gevonden verband. Voor een aantal factoren is zo goed mogelijk gecorrigeerd in het onderzoek, maar mogelijk zijn er nog meer factoren die niet gemeten zijn. Een oorzakelijk verband is waarschijnlijker als er een mogelijk onderliggend mechanisme voor het verband bekend is. In deze studie is dat lastig omdat het onbekend is welke middelen er zijn gebruikt. Onderbouwing van een oorzakelijk verband is gewenst alvorens een conclusie kan worden getrokken over de betekenis van deze studie.
Kunt u bevestigen dat de gifstoffen waaraan deze risico’s verbonden zijn, ook in Nederland worden toegepast? Kunt u tevens bevestigen dat deze gifstoffen onder andere binnenshuis worden aangewend in onder meer mierenlokdoosjes, middeltjes tegen vlooien bij huisdieren en in zogenoemde plantpins, waarmee insecten op kamer-, balkon- en kuipplanten worden bestreden? Kunt u dus bevestigen dat aanstaande ouders ook makkelijk met deze middelen in aanraking komen?
In het Australische onderzoek worden geen specifieke middelen of werkzame stoffen genoemd. Het onderzoek noemt enkel «professional pest control treatment» tegen termieten of tegen spinnen en andere insecten. Aan ouders werd gevraagd of een dergelijke behandeling plaats vond binnenshuis of in de tuin binnen 1 jaar voor zwangerschap, tijdens de zwangerschap of na de geboorte van het kind. De auteurs van het artikel geven dan ook zelf aan dat niet kon worden vastgesteld aan welke stoffen of middelen de gezinnen waren blootgesteld. Hierdoor is het onduidelijk aan welke werkzame stoffen en op welk niveau de ouders waren blootgesteld. Daardoor kan ook niet worden vastgesteld of in de Nederlandse situatie aanstaande ouders eventueel in aanraking komen met mogelijk betrokken bestrijdingsmiddelen. Daaruit volgt eveneens dat het voor mij niet mogelijk is om vast te stellen of de bedoelde stoffen en middelen in de EU en in Nederland een toelating hebben.
Wordt er in Nederland ook onderzoek uitgevoerd in de praktijk naar de effecten van deze gifstoffen en de mogelijke vergroting van het risico op hersentumoren door deze bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze en termijn wordt dit soort nieuwe wetenschappelijke inzichten verwerkt in de criteria en procedures waarmee het College voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden nieuwe bestrijdingsmiddelen op de Nederlandse markt toelaat? Kunt u dit specifiek toelichten en aangeven hoe kan worden gecontroleerd of relevante maatschappelijke inzichten zijn meegenomen in toelatingsbesluiten?
Bij het beoordelingsproces voor de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt de werkzame stof of stoffen uitvoerig beoordeeld, dat geldt ook voor de middelen op basis van deze stoffen. Het Ctgb maakt hierbij gebruik van Europees geharmoniseerde toetsingskaders. Bij de totstandkoming van deze toetsingskaders wordt gebruikt gemaakt van de nieuwste internationale wetenschappelijke inzichten. Toelating is slechts mogelijk als er geen effecten zijn voor mens en dier en geen onaanvaardbare effecten voor het milieu.
Tijdens de beoordelingsprocedure worden, met behulp van diverse studies, de kankerverwekkende en reprotoxische (ofwel effecten op de voortplanting) eigenschappen van de werkzame stoffen, inclusief mogelijke effecten op de ontwikkeling van volgende generaties, uitgebreid beoordeeld.
Ook bij de beoordeling van de risico’s voor jonge kinderen en zwangere vrouwen maakt het Ctgb gebruik van internationaal afgestemde toetsingskaders die zodanige veiligheidsmarges aanhouden dat er bij een toelating sprake is van een acceptabel risico. Het lijkt hiermee zeer onwaarschijnlijk dat een verband is tussen de eenmalige blootstelling van de ouders aan een stof tijdens het gebruik van bestrijdingsmiddelen en de ontwikkeling van hersentumoren in kinderen zoals wordt vastgesteld in het Australische onderzoek. Mochten er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn die een direct gevaar voor mens, dier of milieu identificeren, dan zal het Ctgb, uiteraard in Europees verband, hier alert op reageren.
Deelt u de mening dat dit soort nieuwe wetenschappelijke inzichten ook per direct consequenties zouden moeten hebben voor de betreffende gifstoffen die momenteel al zijn toegelaten op de Nederlandse markt, zoals imidacloprid, en dat deze dus van de markt gehaald moeten worden? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet en op welke manier kunt u garanderen dat de effecten van deze gifstoffen die zich in Australië hebben voorgedaan niet ook in Nederland optreden?
Nieuwe wetenschappelijke inzichten die duiden op risico's voor de volksgezondheid van biociden of gewasbeschermingsmiddelen moeten zorgvuldig worden gewogen. Als uit deze afweging blijkt dat er sprake is van risico's voor de volksgezondheid moeten zo snel mogelijk gepaste maatregelen worden genomen. Er kan echter niet vooruitgelopen worden op dergelijke nieuwe inzichten en daarbij zijn situaties niet identiek. Hierdoor is het niet mogelijk om standaardmaatregelen of -termijnen vast te stellen om te reageren op nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Voor een antwoord op de deelvraag over garanties dat de in de Australische studie gevonden effecten in Nederland uitblijven, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
De mogelijkheden een cannabisclub op wetenschappelijke gronden te stichten |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Utrecht wil wietproductie reguleren met «cannabisclub»»?1
Ja, dat bericht is bekend.
Biedt de Opiumwet, onder andere op grond van de artikelen 6, 8, 8h en 8i of andere artikelen van die wet, mogelijkheden tot het geven van ontheffing van het verbod op telen van wiet op grond van het belang van de volksgezondheid of voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, hoe moeten die artikelen dan wel worden gelezen?
Op grond van de hierboven genoemde artikelen van de Opiumwet kan de Minister van VWS ontheffing verlenen voor het telen van cannabis, als deze bestemd is voor wetenschappelijk onderzoek naar de geneeskundige toepassing van hennep en hasjiesj, en als de aanvrager ten genoegen van de Minister van VWS heeft aangetoond dat daarmee het belang van de volksgezondheid wordt gediend.
Aan welke formaliteiten moet een stichting voldoen om deze ontheffing te vragen?
Voldaan moet worden aan de eisen zoals genoemd in de Beleidsregels Opiumwetontheffingen.
Deelt u de mening dat het Instituut voor Verslavingsonderzoek (IVO) een wetenschappelijk instituut is met kennis over cannabis en de medische, psychische en maatschappelijke effecten van het gebruik van cannabis? Zo nee, waarom niet?
Het Instituut voor Verslavingsonderzoek (IVO) doet wetenschappelijkonderzoek gericht op kennisvermeerdering over leefwijzen en verslaving. Ook doet het IVO praktijkgericht onderzoek voor gemeenten, verslavingszorg en maatschappelijke opvang. In dat kader kan het IVO worden beschouwd als een wetenschappelijk instituut met kennis over de medische, psychische en maatschappelijke effecten van cannabis.
Kent u het bestaan van «medical marijuana shops» in de Verenigde Staten? Acht u de activiteiten van die shops in lijn met internationale verdragen over het gebruik van cannabis? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen die shops dan toch bestaan?
Het bestaan daarvan is bekend. Voor een inhoudelijke reactie op de genoemde activiteiten in het buitenland verwijs ik u naar de toezegging van de Minister van Veiligheid en Justitie tijdens het AO inzake de clubpas van 13 december jl. om een inventarisatie te doen naar de systemen in Europa en de VS op het gebied van de kleinschalige wietteelt. Deze inventarisatie zal vóór januari 2014, voorzien van een juridisch kader, aan uw Kamer worden gezonden.
Kent u het bestaan van de Belgische vereniging Trekt uw Plant (http://www.trektuwplant.be/csc/ )? Acht u de activiteiten van die vereniging in lijn met internationale verdragen over het gebruik van cannabis? Zo nee, waarom niet en hoe kan die vereniging dan toch actief zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat gereguleerde wietproductie op medisch wetenschappelijke gronden uitermate geschikt is bij het hanteren en handhaven van een maximumgehalte aan Tetrahydrocannabinol (THC) of schadelijke stoffen in cannabis? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Gereguleerde teelt van cannabis op medisch wetenschappelijke gronden biedt de mogelijkheid het productieproces te controleren, waarmee kan worden gerealiseerd dat cannabis een bepaald gehalte aan werkzame stoffen bevat en kan worden nagegaan of andere (schadelijke) stoffen in de cannabis aanwezig zijn. Het Bureau Medicinale Cannabis geeft reeds opdracht cannabis te telen onder gecontroleerde omstandigheden. Daarbij worden wietvarianten geproduceerd met een vooraf vastgesteld gehalte aan werkzame stoffen.
Deelt u de mening dat het stellen van eisen aan cannabisproducten, bijvoorbeeld het THC-gehalte, het gehalte aan bestrijdingsmiddelen, eisen ten aanzien van etikettering en consumentenvoorlichting, beter mogelijk is als de hele keten van teelt tot en met verkoop van cannabis gereguleerd is? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Cannabis, met uitzondering van cannabis die wordt geteeld met een ontheffing als bedoeld in het antwoord op vraag 2, is geen legaal product. Dit vloeit voort uit het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen. Hierdoor kan geen sprake zijn van het reguleren van de productieketen.
De subsidieverlening aan Jellinek Curaçao |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ondergang Jellinek Curaçao kostte een miljoen euro»?1
Ja
Kunt u nader inzicht geven in de gang van zaken rond de subsidieverlening aan Jellinek Curaçao? Is het waar dat de subsidie voor Jellinek Curaçao voor 90.000 euro bestond uit een eerder afgewezen begrotingspost voor hotel Kura Hulanda? Is het waar dat de verschuiving van dit bedrag plaatsgevonden heeft op advies van ambtenaren waarna de subsidieaanvraag wel goedgekeurd is? Hoe verklaart u anders dat de reeds goedkeurde posten ineens precies met 90.000 euro hoger uitvielen na de afwijzing van de eerdere aanvraag van 90.000 euro voor hotel Kura Hulanda?
Bij de projectaanvraag onder een subsidieprogramma zoals het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) leveren bedrijven een begroting aan die bestaat uit twee delen: Technische Assistentie (TA) en Hardware (HW). TA representeert tijdsinzet in uren, terwijl HW wordt besteed aan goederen en diensten. Na goedkeuring door de uitvoerende instantie wordt het TA-budget vooraf voor de duur van het project vastgezet en is verschuiving van kosten (over subposten) tijdens de projectuitvoering niet mogelijk. Dit is anders voor HW. Hier wordt die flexibiliteit wel geboden om tegemoet te komen aan veranderende omstandigheden waar projectpartners geen invloed op hebben, zoals veranderende markt(wensen) of productspecificaties. Ook anticiperen veel partijen bij het indienen van hun projectaanvraag niet op prijsstijgingen maar lopen daar – mede vanwege uitloop van het project – in de uitvoering wel tegen aan. Verandering van het HW-budget is enkel mogelijk onder de volgende strikte voorwaarden: kosten moeten aantoonbaar zijn gemaakt (tegen een marktconforme prijs) en de activiteiten behorende bij de kosten moeten relevant en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project. Ook kan het vooraf afgesproken totale maximum voor het hardwarebudget niet worden overschreden.
Jellinek heeft op eigen initiatief de keuze gemaakt om Kura Hulanda als derde partij in te schakelen voor de inkoop van apparatuur die specifieke interieurarchitectonische kennis vereiste die bij henzelf niet aanwezig was. Onder meer omdat deze kosten door de uitvoerder van de subsidieregeling niet noodzakelijk werden geacht, zijn ze niet goedgekeurd. Daarmee ontstond er een ruimte van € 90.000 in het HW-budget. Deze financiële ruimte kon ingezet worden voor andere, reeds goedgekeurde (en voor het project noodzakelijke) posten van het HW-budget die in eerste instantie niet volledig door de subsidie konden worden gedekt. Dit kwam omdat de kosten hiervoor hoger waren uitgevallen dan oorspronkelijk begroot. Het bedrag van € 90.000 was overigens niet toereikend om alle hoger uitgevallen kosten te dekken, zodat de projectpartners een deel van de voor de subsidie goedgekeurde meerkosten uit eigen middelen hebben moeten financieren.
Hiermee concludeer ik dat de subsidieaanvraag, inclusief de toekenning van een vergoeding van € 90.000 voor de meerkosten in het HW-budget, op een correcte en gangbare manier is verlopen.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er op advies van ambtenaren op een dergelijke creatieve manier subsidieaanvragen gedaan en vervolgens goedgekeurd worden? In hoeverre komt deze praktijk vaker voor bij subsidieverlening door de overheid? Bent u bereid om maatregelen te treffen om te voorkomen dat ambtenaren in de toekomst op deze manier handelen bij subsidieaanvragen? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw beoordeling van de berichtgeving waaruit blijkt dat de verslavingszorg geboden door Jellinek Curaçao kwalitatief niet op orde was en dat er in de kliniek zelf een «levendige handel in allerlei pillen» gaande was? In hoeverre heeft deze berichtgeving gevolgen voor uw eerdere oordeel dat Jellinek Curaçao gedurende de periode dat het geopend was voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie? Was kwalitatief goede zorg geen voorwaarde voor subsidie? In hoeverre is hieraan voldaan?
Gedurende de uitvoering worden PSNA-projecten nauwkeurig gemonitord door de uitvoerende instantie. Onderwerp van monitoring is naleving van afspraken zoals vastgelegd in het contract dat bij de start van het project door projectaanvrager en de Nederlandse overheid wordt ondertekend. Deze afspraken hebben betrekking op het aantal arbeidsplaatsen (inclusief specificaties daarvan), projectfaciliteit, samenwerkingsverbanden en gerealiseerde omzet (inclusief specificaties daarbinnen). De aan het project gestelde kwaliteitseisen worden gemonitord op basis van certificeringen zoals (in het geval van Jellinek) ISO/HKZ. Controle op de kwaliteit van verleende medische zorg valt buiten de expertise en controles van de uitvoerende instantie. Dergelijke zaken worden verondersteld te zijn geborgd door naleving van certificeringen en van (lokale) wet- en regelgeving, waarop controle is belegd bij externe instanties. De uitvoerende instantie heeft tijdens de uitvoering van het Jellinek-project op geen enkele wijze signalen ontvangen dat de medische zorg onvoldoende zou zijn. Ik kan geen uitspraak doen over de periode nadat het subsidietraject onder PSNA werd beëindigd. Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat de subsidiering onder PSNA alleen gericht was op de opstart van de Jellinek Retreat en niet gebruikt is ter ondersteuning van de exploitatie.
Kunt u nader inzicht geven in de relatie tussen Jellinek Curaçao en hotel Kura Hulanda? In wiens bezit zijn beide? Wat is de precieze rol van Jellinek geweest in de hele onderneming? Is het waar dat de faciliteiten van Jellinek Curaçao gebruikt zijn om gasten van hotel Kura Hulanda in onder te brengen? Welke toekomstplannen zijn er voor de inmiddels gesloten faciliteiten van Jellinek Curaçao? In hoeverre hangen deze plannen samen met hotel Kura Hulanda? In hoeverre kan gesteld worden dat hotel Kura Hulanda geprofiteerd heeft en nog steeds profiteert van de aan Jellinek Curaçao versterkte subsidie? Was dit de bedoeling van de subsidie?
De verhouding tussen Kura Hulanda en Jellinek Retreat beperkte zich tot de relatie huurder-verhuurder. De eigenaar van Kura Hulanda had tijdens de PSNA-fase geen eigendom of aandelen in Jellinek Retreat. Beide entiteiten hadden onder PSNA een verschillend eigenaarschap en opereerden los van elkaar. Kura Hulanda heeft dan ook niet in directe zin geprofiteerd van de subsidie. Als verhuurder van het bedrijfspand waarin Jellinek was gevestigd heeft Kura Hulanda wel indirect profijt gehad van het project. Verder heeft Kura Hulanda als externe partij een deel van de inrichting van de verzorgingskliniek voor haar rekening genomen, waarvoor zij de benodigde specifieke interieurkennis hadden.
De rol van Stichting Jellinek Mentrum (Nederland) in het project was allereerst die van subsidie-aanvrager onder PSNA. Daarnaast was men mede-aandeelhouder van de Antilliaanse Joint Venture die verantwoordelijk was voor de projectuitvoering. Andere aandeelhouders in de Joint Venture waren Medische Praktijk Dr Cai N. Winkel N.V. (Curaçao) and Wolff Communicatie Management (Nederland). Ik ben niet op de hoogte van de toekomstplannen van de eigenaars voor de faciliteiten van Jellinek Retreat.
De vraag of gasten van Kura Hulanda zijn ondergebracht bij Jellinek Retreat kan ik niet beantwoorden, anders dan dat hiervan tijdens de PSNA-fase zover ik heb kunnen nagaan geen sprake van was.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen met betrekking tot de mogelijkheden om de verstrekte subsidie van 600.000 euro terug te vorderen waarbij u aangaf te twijfelen over of dit achteraf een verstandige subsidie was?2 In hoeverre bent u bereid te heroverwegen of deze subsidie teruggevorderd kan en moet worden? Deelt u de mening dat als de zorg in Jellinek Curaçao kwalitatief niet op orde was, maar er wel sprake was van een sterke relatie tussen hotel Kura Hulanda en Jellinek Curaçao waarbij het hotel profiteerde van de subsidie voor de kliniek, de subsidie ook teruggevorderd moet en kan worden bij hotel Kura Hulanda? Zo ja, hoe gaat u hier werk van maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij bewust van mijn eerdere antwoord aangaande de mogelijkheden om de subsidie die onder PSNA verstrekt is terug te vorderen. De subsidieverlening is procedureel correct en in overeenstemming met de geldende voorwaarden verlopen. Hoewel achteraf gezien een andere aanwending van deze middelen wellicht een groter direct nut had kunnen hebben voor de lokale Curaçaose bevolking is het niet mogelijk de subsidie terug te vorderen.
De berichten ‘Gokbranche wil lagere belasting’ en ‘Het Nederlandse model voor gokken op internet komt eraan’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Gokbranche wil lagere belasting»1 en «Het Nederlandse model voor gokken op internet komt eraan»?2
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland zich niet afhankelijk moet opstellen richting grote online gokbedrijven die alleen willen toetreden tot de Nederlandse markt op hun eigen voorwaarden, zoals een fors lager kansspelbelastingtarief, die zelf jarenlang illegaal op de Nederlandse markt opereren?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van Unibet dat de overheid geen «betuttelende» beperkingen aan gokbedrijven moet opleggen als het gaat om het tegengaan van gokverslaving?
Het voorkomen van kansspelverslaving is één van de belangrijkste pijlers van het kansspelbeleid. Nederlandse burgers die willen deelnemen aan kansspelen moeten dat op een veilige en verantwoorde manier kunnen doen. Dit vergt geen betutteling, maar een serieuze invulling van dit beleidsdoel. Daarom zullen gepaste voorwaarden worden gesteld aan aanbieders om kansspelverslaving te voorkomen.
Klopt het dat u een verlaagd tarief van 20 procent overweegt om daarmee aan de online gokbranche tegemoet te komen? Zo ja, waarom acht u twee aparte tarieven noodzakelijk en op basis van welke argumenten?
Een lager tarief voor legale kansspelen op afstand wordt inderdaad overwogen. Ervaring uit het buitenland laat zien dat een te hoog tarief tot het niet realiseren van de beleidsdoelstellingen leidt. Een te hoge lastendruk zorgt voor een beperkte kanalisatie, waardoor spelers de mogelijkheid hebben en in verleiding komen te spelen bij illegale aanbieders. Hierdoor valt een groot gedeelte van de Nederlandse spelers buiten het gereguleerde aanbod. Niet voor niets kennen verschillende lidstaten die kansspelen op afstand gereguleerd hebben een lager kansspelbelastingtarief voor kansspelen op afstand dan voor landbased kansspelen, zoals bijvoorbeeld België en Denemarken.
Hoe gaat u voorkomen dat partijen de Nederlandse kansspelbelasting kunnen ontduiken en illegaal blijven opereren vanuit kansspelbelastingparadijzen zoals Malta?
Door een goed gereguleerd stelsel te creëren, waarbinnen aanbieders een passend en attractief aanbod kunnen bieden, zodat de Nederlandse speler geen behoefte of verleiding heeft te spelen bij illegale partijen en waarbij deze illegale partijen door een krachtig handhavingsinstrumentarium zoveel mogelijk worden geweerd van de Nederlandse markt. In het wetsvoorstel Kansspelen op afstand, dat in mei in consultatie gaat, zullen deze instrumenten nader worden toegelicht.
Het bericht Zorgjongeren aan hun lot overgelaten in Alverna |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht Zorgjongeren aan hun lot overgelaten in Alverna1?
Ja.
Klopt het dat de jongeren in Alverna, die 24 uur begeleiding nodig hebben, aan hun lot worden overgelaten vanwege het faillissement van de zorginstelling en het feit dat medewerkers zich ziek hebben gemeld?
Ja. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft, na een anonieme melding over de leefomstandigheden bij betrokken instelling, op 16 april 2013 twee locaties van Sterk!zorg bezocht, waar onder Alverna. De bevindingen van de IGZ kwamen overeen met de berichtgeving in de Gelderlander.
Klopt het dat Bureau Jeugdzorg er van weet, maar geen aanleiding ziet om in te grijpen? Zo ja, wat vindt u daarvan en wat bent u van plan hieraan te doen? Komt het vaker voor dat Bureau Jeugdzorg in dit soort situaties niets doet?
De situatie bij Sterk!zorg laat zien dat bureau Jeugdzorg, vanaf het moment dat men bekend werd met de zorgelijke situatie, voortvarend in heeft ingegrepen.
In het algemeen hebben de Bureaus Jeugdzorg en de Inspectie op de Jeugdzorg een goed inzicht in de kwaliteit van de geleverde zorg. Dat wil echter niet zeggen dat het in alle gevallen mogelijk is om dreigende misstanden vroegtijdig te detecteren. Dit is met name het geval bij zorg die geleverd wordt via een pgb.
In mijn brief over de «Hervorming van de langdurige zorg: naar een waardevolle toekomst» (kenmerk 114352–103090) van 25 april 2013 heb ik aangegeven welke maatregelen ik voorsta om het pgb beter te reguleren.
Komen dit soort situaties, dat jongeren niet meer de begeleiding krijgen die ze nodig hebben, ook voor bij andere instellingen? Zo ja, want bent u van plan hieraan te doen?
Zie antwoord vraag 3.
De sponsoring van de viering van de troonsbestijging door de Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie en de NAVO |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feest dat mede door de Nederlandse Permanente Vertegenwoordigingen bij de Europese Unie (EU) en NAVO wordt georganiseerd ter viering van de troonsbestijging op 30 april a.s.?
Ja. De Nederlandse ambassade in Brussel en de Nederlandse Permanente Vertegenwoordigingen bij de EU en de NAVO organiseren op 30 april gezamenlijk twee evenementen: een receptie voor externe genodigden (bedoeld voor belangrijke contacten bij EU, NAVO en België bilateraal) en, in samenwerking met de Nederlandse verenigingen, een feest van en voor de omvangrijke Nederlandse gemeenschap in België.
Is het waar dat dit evenement wordt gesponsord door bedrijven als Unilever, Shell, ING en Tata Steel? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel het evenement kost en welk deel daarvan via sponsoring wordt bekostigd?
De evenementen worden deels betaald uit eigen middelen, deels uit sponsorbijdragen (o.a. van de genoemde bedrijven) en deels uit de heffing van entreegelden (voor het feest voor de Nederlandse gemeenschap). Het totaal aan kosten voor deze activiteiten waaraan zo’n 1400 personen deelnemen, bedraagt ca.53.000 euro. Sponsorgelden (28.500) en entreegelden (7.500) dekken ongeveer 2/3 van de totale begroting.
Bent u het ermee eens dat op deze wijze een activiteit wordt georganiseerd waarbij bedrijven een uitgelezen kans hebben om te lobbyen bij Nederlandse Europarlementariërs en ambtenaren?
Ja, activiteiten als deze bieden alle aanwezigen, dus ook vertegenwoordigers van bedrijven, netwerkmogelijkheden. Wat het bedrijfsleven betreft geldt dat in den brede; het staat los van een eventuele sponsorbijdrage.
Deelt u de mening dat het gesponsorde karakter van de viering een belemmering kan vormen voor derden om in te gaan op de uitnodiging van de Permanente Vertegenwoordigingen om deel te nemen aan het feest?
Nee. Het is staande praktijk om vertegenwoordigers van in het buitenland gevestigde Nederlandse bedrijven uit te nodigen voor bepaalde evenementen. Mijns inziens leidt het feit dat een evenement gesponsord is niet tot belemmeringen voor derden om deel te nemen. Geluiden die dat mogelijk tegenspreken hebben mij tot nu toe ook nog niet bereikt.
Bent u het ermee eens dat een officieel evenement georganiseerd door de Permanente Vertegenwoordigingen zoveel mogelijk een openbaar karakter moet hebben? Zo ja, vindt u sponsoring daarbij passend?
Officiële evenementen georganiseerd door diplomatieke vertegenwoordigingen zijn veelal gericht op een specifieke doelgroep en hebben dus niet per definitie een openbaar karakter. Voor 30 april is gekozen voor een mengvorm: een receptie voor externe contacten op basis van uitnodiging, en een feest waarvoor een open inschrijving via internet gold tot een totaal van 900 aanmeldingen.
Kunt u aangeven waarom er door de Permanente Vertegenwoordigingen niet is gekozen voor het organiseren van een niet-gesponsorde viering?
Gezien de bezuinigingen zijn de beschikbare budgetten de laatste jaren afgenomen. Tegelijkertijd is de troonswisseling een bijzondere gebeurtenis. De posten in Brussel willen deze gebeurtenis met zoveel mogelijk landgenoten die in België woonachtig zijn vieren. Ook grijpen zij deze unieke gelegenheid aan om Nederland te profileren bij hun externe contacten. Inzet van sponsorbijdragen en het heffen van entreegelden maken het mogelijk dit met elkaar te verenigen.
Daarbij is sponsoring van activiteiten waaronder de viering van 30 april geen nieuw fenomeen. Steeds meer Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen maken van de gelegenheid gebruik om de kosten te beheersen en ook andere landen doen een beroep op sponsoren voor de financiering van vergelijkbare activiteiten en vieringen, bijvoorbeeld de viering van de nationale dag.
Zijn er regels of richtlijnen waar ambassades, consulaten en Permanente Vertegenwoordigingen zich aan moeten houden bij het laten sponsoren van activiteiten? Indien neen, bent u bereid deze op te stellen? Indien neen, waarom niet?
Diplomatieke vertegenwoordigingen dienen zich m.b.t. het laten sponsoren van activiteiten te houden aan de breder geldende principes van onpartijdigheid, transparantie en vermijding van belangenverstrengeling en inmenging in besluitvorming. Dit alles is onder andere vastgelegd in de Gedragscode Integriteit BZ.
Over islamitisch-extremistisch geweld tegen christenen in Nigeria |
|
Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de toename van islamitisch-extremistisch geweld tegen christenen in het noorden van Nigeria, wat geresulteerd heeft in tenminste 900 doden in de afgelopen twee jaar?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen? Welke trends zijn hier zichtbaar? Is hier sprake van een religieuze zuivering door moslim-fundamentalisten (Boko Haram e.a.)?
De ontwikkelingen in het midden en noorden van Nigeria zijn zorgelijk. Met het oog op de agenda van Boko Haram vormt eenieder die zich tegen een nauwe interpretatie van de islam keert (waaronder naast christenen ook gematigde islamitische kopstukken), alsmede overheids- en veiligheidsfunctionarissen, banken en gevangenissen een voornaam doelwit. Hoewel christenen dus zeker tot de doelen behoren, valt er een evenredig aantal islamitische slachtoffers.
Bent u voornemens om – zo mogelijk in internationaal verband – de overheid van Nigeria aan te spreken op de falende bescherming van haar burgers in met name het noorden en het midden van Nigeria en via welke kanalen denkt u dit te zullen doen?
Nederland blijft zeer bezorgd over de toename van het geweld in Nigeria en vraagt daar zowel bilateraal, in EU- als in VN-verband aandacht voor. Nederland zal, samen met de internationale gemeenschap, in de politieke dialoog met Nigeria blijven zoeken naar een gebalanceerde reactie en inzetten op een effectieve aanpak van i) de geweldstoename door de Nigeriaanse autoriteiten, ii) armoede en goed bestuur ter bevordering van de stabiliteit en iii) vrede en veiligheid in Nigeria.
Is het mogelijk om de antipiraterij-missie, waarbij Nederland is betrokken, als handvat te gebruiken om de overheid van Nigeria aan te spreken op de falende bescherming van haar burgers? Zo ja, wilt u zich hiervoor inzetten?
De antipiraterij-missies waarbij Nederland is betrokken richten zich op piraterijbestrijding voor de kust van Somalië. Nederland zal via de gebruikelijke multilaterale kanalen en vooral in de bilaterale relatie met Nigeria wijzen op de nationale verantwoordelijkheid van Nigeria ten aanzien van de bescherming van haar burgers.
Op welke wijze kan de Nigeriaanse overheid worden geholpen / gestimuleerd door de Nederlandse overheid en de internationale gemeenschap in het tegengaan van religieuze geweldsuitbarstingen tussen moslims en christenen? Wordt daaraan ook concreet gestalte gegeven?
Tijdens de laatste EU Nigeria Joint Way Forward Ministerial Meeting heeft de EU beloofd Nigeria’s inspanningen ten aanzien van stabilisering van het noorden te steunen. Binnen dat kader heeft de EU Coördinator Terrorismebestrijding recentelijk een bezoek gebracht aan Nigeria. Doel van dat bezoek was de lancering van een Instrument for Stability scoping mission en het in kaart brengen van de veiligheidsdreiging inclusief de reactie van de overheid daarop. Hieruit is een aantal aanbevelingen naar voren gekomen die onder andere betrekking hebben op goed bestuur, rule of law en counternarratives in de regio. Er zal in samenspraak met de Nigeriaanse autoriteiten worden bezien op welke wijze concreet gestalte kan worden gegeven aan deze aanbevelingen.
In hoeverre en op welke wijze spant de Organisatie voor Islamitische Samenwerking (OIC) zich in om een einde te maken aan het genoemde geweld in Nigeria, en met welke resultaten?
De OIC veroordeelt het religieuze geweld scherp.
Welke risicodreiging voor de veiligheid van Europa, en dus ook van Nederland, gaat er uit van de opkomst van de radicaal-islamitische organisatie Boko Haram in Nigeria en in de omliggende landen? Hoe wordt hierop gereageerd en met welke effecten?
De extremistische agenda van Boko Haram is primair gericht op de politieke situatie in Nigeria, en de geweldsdaden van de beweging hebben vooraleerst lokale doelwitten. De toename van ontvoeringen van westerlingen door Boko Haram of daaraan verwante groeperingen is een zorgelijke ontwikkeling. Daarnaast veroorzaken de gewelddadige acties van Boko Haram en daaraan gelieerde groeperingen een algemene verslechtering van de veiligheidssituatie in Nigeria. Het risico bestaat dat Europese en Nederlandse belangen in het gebied hierdoor worden getroffen. De Europese Unie voert een actieve dialoog met de Nigeriaanse autoriteiten over samenwerking en capaciteitsopbouw van de veiligheidssector. Daarnaast zetten verschillende landen zich bilateraal in om de effectiviteit van de Nigeriaanse beleids- en operationele reactie tegen extremistisch geweld structureel te versterken. Voor de korte termijn blijft de situatie echter zorgwekkend en ontraadt Nederland alle reizen naar de noordelijke deelstaten Borno, Yobe, alsook de deelstaat Kano.
Mogelijke belastingontwijking door leden van het koninklijk huis |
|
Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat volgens de staatssecretaris van Financiën de belastingheffing van leden van het Koninklijk Huis een private zaak is?1
Ja.
Welke ontwijkingsconstructie is precies gehanteerd?
Ten aanzien van de met belastingheffing verbonden wettelijke bescherming van de persoonlijke levenssfeer verschillen leden van het koninklijk huis niet van andere belastingplichtigen. Er is geen reden hierin wijziging te brengen. Het enkele feit dat er publicaties plaatsvinden over belastingheffing bij belastingplichtigen die behoren tot het koninklijk huis doet hieraan niet af. Dit is eens te meer het geval waar het belastingheffing betreft die in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. De voorlichting van de Raad van State d.d. 23 december 2010 (Kamerstukken II 2010/1, 32 791, nr. 1, p. 17–19) bevat terzake een nadere beschouwing.
In hoeverre verschilt deze ontwijkingsconstructie van de constructie die enkele jaren geleden door Prinses Christina is gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de opvattingen van toenmalig Tweede- Kamerlid Weekers (VVD)2 dat belastingparadijzen en belastingconstructies misschien wel wettelijk kunnen zijn, maar daarmee niet wenselijk? Kunt u daarop reflecteren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het er mee eens dat verwacht mag worden dat leden van het Koninklijk Huis die belastingvrijstellingen genieten zich onthouden van belastingtrucs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om maatregelen te treffen zodat het voor Nederlanders geldende belastingregime onverkort op leden van het Koninklijk Huis wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Verkeerde registraties in het CRIHO |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met situaties waarbij studenten door een behaald diploma (bijvoorbeeld hbo vrije studierichting geschiedenis) onterecht in het Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs (CRIHO) opgenomen worden als onderwijs- of zorgbevoegd, waardoor deze studenten geen tweede onderwijs- of zorgstudie kunnen volgen tegen het wettelijk beschermd collegegeld? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie waarbij een niet directe zorg- of onderwijs gerelateerde studie een blokkade kan opwerpen naar een vervolgstudie die wel betrekking heeft op deze onderwijssectoren?
Ja. Dit hangt samen met de zogenoemde voorgestructureerde samengestelde programma’s hbo die sommige hogescholen tot ongeveer 15 jaar geleden verzorgden. Meerdere programma’s betroffen een niet-lerarenafstudeerroute binnen een lerarenopleiding die niet gericht was op het leraarschap en derhalve niet resulteerde in een onderwijsbevoegdheid. Over de positionering van deze programma’s heeft uw Kamer op 7 februari 1997 een brief ontvangen (1996–1997, 25 231, nr. 1). Deze praktijk leidde tot ongewenste effecten voor de doelmatigheid en de transparantie van het onderwijsaanbod, zoals in het Ontwerp-HOOP 1996 werd gememoreerd. Dat bezitters van een dergelijk getuigschrift nu het instellingscollegegeld moeten betalen voor een onderwijs- of zorgstudie is het gevolg van die praktijk. Betrokkenen zien zich zo geconfronteerd met de destijds intransparante handelwijze van sommige hogescholen bij de inrichting van hun onderwijsaanbod.
Is de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) op de hoogte van deze situatie? Zo ja, om hoeveel studenten gaat het hier mogelijkerwijs die geen tweede studie in zorg- of onderwijs gerelateerde studies kunnen volgen? Zo nee, kunt u aangeven waarom zij hier niets vanaf weten?
Ja, in 2011 is over deze situatie met DUO contact gelegd. DUO bevestigde dat betrokkenen de indicatie instellingscollegegeld krijgen, omdat zij volgens het CRIHO al een getuigschrift op het gebied van onderwijs of zorg hebben behaald. Mij is niet bekend om hoeveel afgestudeerden het gaat. Wel blijkt uit het rapport «Wissen en Witten» van de Commissie regulering voorgestructureerde samengestelde programma’s hbo van oktober 1996 dat er ten tijde van haar onderzoek ruim 5.000 studenten een dergelijk programma volgden.
Beschouwt u deze situatie als een mogelijke weeffout van de wettelijke beperkingen die van toepassing zijn op het volgen van een tweede studie tegen het wettelijk vastgestelde collegegeld? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet richting studenten die hiermee te maken hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, de situatie zie ik niet als een weeffout van bedoelde wettelijke beperkingen. De oorzaak ligt bij de handelwijze van sommige hogescholen in het verleden waardoor dit onbedoelde nadelige effect optreedt. Sinds 2011, toen zich enkele gedupeerden bij OCW meldden, is met de Hogeschool Inholland contact gezocht met als inzet het tarief van het instellingscollegegeld gelijk te stellen aan dat van het wettelijk collegegeld. De Hogeschool Inholland heeft desgevraagd ten aanzien van enkele gedupeerde afgestudeerden van de toenmalige Hogeschool Holland een welwillende opstelling gekozen. Momenteel probeert de Hogeschool Inholland binnen het verband van de Vereniging Hogescholen een stelselbrede oplossing te bereiken. Binnenkort zal duidelijk moeten worden of dit kans van slagen heeft.
Bent u bereid om studenten die geen directe onderwijs- of zorgstudie hebben afgerond alsnog een tweede studie die wel betrekking heeft op zorg en onderwijs tegen het wettelijk collegegeld te laten volgen en om hiermee de onterechte registratie in het CRIHO aan te passen?
Nee. Ik ben van mening dat de betrokken hogescholen verantwoordelijk zijn voor een financiële oplossing voor deze problematiek en ik heb er vertrouwen in dat zij daarin zullen slagen.
De gevolgde procedure inzake herbenoeming van de burgemeester van Assen |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de mededeling van de Commissaris van de Koningin in de provincie Drenthe over de wijze waarop de gemeenteraad van Assen tot besluitvorming over de aanbeveling tot herbenoeming van de burgemeester is gekomen?1
Ja.
Hoe verhoudt de gevolgde procedure zich tot de voorgeschreven procedure bij herbenoeming zoals vermeld in uw circulaire benoeming, functioneringsgesprekken en herbenoeming burgemeesters?2
De gevolgde procedure is niet in overeenstemming met de circulaire. Daarin staat dat de stemming hoofdelijk dient te geschieden, terwijl er met stembriefjes (en dus geheim) is gestemd.
Hoe valt het verschil in stemprocedures met elkaar te rijmen nu in genoemde circulaire wordt voorgeschreven dat er hoofdelijke stemming over de aanbeveling tot herbenoeming moet plaatsvinden, terwijl de Commissaris meldt dat er schriftelijk en geheim is gestemd?
In de circulaire, die om de paar jaar wordt herzien, is voor het eerst aan dit aspect van de procedure aandacht besteed. Uit verschillende signalen blijkt dat de circulaire op dit punt aanleiding geeft tot vragen, nu in de praktijk kennelijk op uiteenlopende wijzen wordt gestemd. Voor zover men met stembriefjes (en dus geheim) stemt, voelt men zich daarbij gesteund door de tekst van artikel 31, eerste lid, van de Gemeentewet. Daarin is bepaald dat de stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geheim is.
Behoort de gemeenteraad bij een eventuele stemming over aanbevelingen voor benoeming, herbenoeming en voor ontslag, hoofdelijk dan wel schriftelijk te stemmen? Hoe verhoudt zich dat tot de voorgeschreven stemmingswijzen in artikel 31 en artikel 32 van de Gemeentewet?
Naar mijn interpretatie behoort de stemming bij dergelijke aanbevelingen hoofdelijk te geschieden. Artikel 31 ziet op stemmingen voor niet-politieke functies. Stemmingen over aanbevelingen inzake de burgemeester of over de benoeming van wethouders vallen naar mijn mening niet onder artikel 31. Ik baseer mij daarbij onder meer op de overweging dat het bij dergelijke stemmingen niet zo kan zijn dat bij het staken van de stemmen artikel 31, derde lid, van toepassing is dat bepaalt dat in dat geval uiteindelijk, dat wil zeggen na herstemming in dezelfde vergadering, het lot beslist. Ik meen dat, nu in de artikelen over de totstandkoming van aanbevelingen inzake de burgemeester (artikelen 61 e.v.) respectievelijk het artikel over de benoeming van wethouders (artikel3 geen specifieke bepalingen over de stemming zijn opgenomen, de hoofdregel inzake stemmingen van artikel 32 van toepassing is. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat hoofdelijk wordt gestemd. Het vijfde lid van dat artikel bepaalt dat ingeval de stemmen staken, tenzij de vergadering voltallig is, in een volgende vergadering opnieuw wordt gestemd en indien de stemmen dan opnieuw staken het voorstel niet is aangenomen. Ik kan mij echter voorstellen dat dit in de praktijk, gelet op de letterlijke tekst van artikel 31, tot vragen leidt. Uit het juridisch advies dat is ingewonnen bij prof. mr. D.J. Elzinga, hoogleraar staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, is gebleken dat het naar zijn mening geen kwestie is van de toepasselijkheid van artikel 31 of artikel 32, maar dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om tussen beide artikelen te kiezen. Nu een zo grote verscheidenheid van opvattingen blijkt te bestaan, meen ik dat de wetgever op dit punt duidelijkheid moet verschaffen. Ik ben daarom voornemens een wijziging van de Gemeentewet te bevorderen, waarin de hiervoor door mij bepleite lijn wordt vastgelegd. Tot die tijd zal ik de gemeenteraden vragen alvast dienovereenkomstig te handelen. Indien een gemeenteraad niettemin kiest voor een geheime stemming, acht ik dat overkomelijk.
Bent u voornemens om met aangescherpte regelgeving of aanvullend beleid te komen, opdat de herbenoemingsprocedure zo zorgvuldig mogelijk gevolgd wordt?
Ik heb een wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Waterschapswet (institutionele bepalingen) voorbereid, welke zoals toegezegd nog voor het zomerreces bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. Dat wetsvoorstel bevat ook enkele maatregelen ter verbetering van de procedure tot herbenoeming.
Op welke wijze wilt u de kwaliteit van de herbenoemingsprocedure verder versterken?
Zie antwoord vraag 5.
Het omzetten van dagbesteding binnen de PGB naar ZIN en vice versa |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat cliënten die hun volledige dagbesteding in persoonsgebonden budget (PGB) omzetten naar dagbesteding in het kader van zorg in natura (ZIN), gekort worden in het aantal dagdelen waarin zij gebruik mogen maken van dagbesteding? Wat is hiervan de reden?
Dit klopt niet. Er vindt geen korting plaats.
Klopt het dat wanneer cliënten met volledige dagbesteding in het kader van ZIN deze omzetten naar PGB, zij ook worden gekort in het aantal dagdelen waarin zij gebruik mogen maken van de dagbesteding? Wat is hiervan de reden?
Tot 2013 kregen cliënten met een pgb op basis van een verblijfsindicatie een budget voor dagbesteding dat standaard was gebaseerd op 9 dagdelen vermenigvuldigd met het geldende tarief per dagdeel vanuit de pgb-regeling. Deze berekening van het budget voor dagbesteding was een van de redenen dat het pgb voor cliënten met een verblijfsindicatie hoger was dan de beschikbare middelen voor zorg in de zorg in natura. In het Begrotingsakkoord 2013 is afgesproken dat pgb voor cliënten met een verblijfsindicatie wordt gelijkgesteld aan de beschikbare middelen voor zorg vanuit de zorg in natura. Daarom wordt nu op de andere manier de hoogte van het pgb voor dagbesteding berekend. Het budget voor dagbesteding is gerelateerd aan de beschikbare middelen voor dagbesteding bij verblijfszorg thuis (VPT). Dit betekent dat cliënten die vanaf 1 januari 2013 hun indicatie voor dagbesteding (als onderdeel van hun verblijfsindicatie) omzetten van zorg in natura naar een pgb een lager budget zouden krijgen dan voorheen. Met dit budget kunnen cliënten zelf bepalen hoeveel dagdelen dagbesteding zij willen afnemen.
Deelt u de mening dat het hier gaat om een onjuiste omzetting?
Deze mening deel ik niet, omdat ik deze is gebaseerd is op het uitgangspunt dat bij cliënten met een verblijfsindicatie de pgb’s vanaf 2013 aansluiten bij de beschikbare middelen voor zorg vanuit de zorg in natura.
Wilt u stappen ondernemen om de omzetting van PGB dagbesteding naar ZIN en dagbesteding ZIN naar PGB zorgvuldiger te laten plaats vinden, waardoor er niet langer ongelijke situaties ontstaan?
Ik deel niet uw mening dat er ongelijke situaties zijn ontstaan.
De Extra Toelage Wooninitiatief |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat er onder cliënten die woonachtig zijn in kleinschalige wooninitiatieven onduidelijkheid bestaat over de verrekening van de extra toelage van € 4.000 met de budgetgarantie?
Op basis van signalen van vertegenwoordigers van pgb-gefinancierde wooninitiatieven maak ik op dat cliënten niet altijd wisten dat de toeslag van € 4.000 voor bewoners van pgb-gefinancierde wooninitiatieven niet bovenop de eventuele budgetgarantie komt, maar hiermee wordt verrekend. Deze verrekening heeft plaatsgevonden, omdat budgethouders met budgetgarantie al een hoger pgb krijgen dan budgethouders met dezelfde zorgvraag zonder deze budgetgarantie.
Wordt er door zorgkantoren gebruik gemaakt van verschillende wijzen van verrekening van de extra toelage wooninitiatief? Vindt u dit wenselijk?
De verrekening is vastgelegd in de Regeling subsidies AWBZ. Het College voor zorgverzekeringen heeft mij laten weten dat alle zorgkantoren de toeslag op dezelfde wijze verrekenen.
In hoeverre is de berekening van de verrekening gecommuniceerd met cliënten die voor de extra toelage wooninitiatief in aanmerking komen?
In december 2012 is het besluit genomen om deze toeslag van € 4.000 toe te kennen. Op dat moment waren de zorgkantoren al enige tijd bezig om zich op 2013 voor te bereiden. Vandaar dat de zorgkantoren in eerste instantie in december 2012 de verrekening hebben gecommuniceerd naar alle bij hen bekende wooninitiatieven. Inmiddels zijn de bewoners van de overige wooninitiatieven alsnog hiervan op de hoogte gesteld.
Wilt u onderzoeken of een eenduidige wijze van berekening en communicatie hierover wenselijk is?
Er is sprake geweest van een eenduidige wijze van berekenen. Hoewel de zorgkantoren inmiddels alle cliënten van wooninitiatieven hebben geïnformeerd, zal ik volledigheidshalve het College voor Zorgverzekeringen vragen dit punt mee te nemen in hun volgende informatiebulletin naar alle budgethouders zal worden verstuurd.
De toegezegde medewerking van de gemeente Haarlemmermeer aan de vestiging in Hoofddorp van wat het grootste sekscomplex van Europa gaat worden |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u ervan kennisgenomen dat de gemeente Haarlemmermeer heeft toegezegd medewerking te verlenen aan de vestiging in Hoofddorp van wat het grootste sekscomplex van Europa dreigt te gaan worden?
Ik heb vernomen dat de gemeente Haarlemmermeer in beginsel bereid is om, met inachtneming van haar beleidskaders en planologische kaders, medewerking te verlenen aan de mogelijke ontwikkeling van een erotisch uitgaanscentrum. Een officiële aanvraag voor een dergelijk complex op de desbetreffende locatie is niet door de gemeente ontvangen en daardoor niet beoordeeld.
Is de vestiging van dit mega-bordeel in overeenstemming met het lokale prostitutiebeleid en bestemmingsplan?
Aangezien het voornemen van de ondernemer niet is geconcretiseerd in aanvragen en plannen, kan over de conformiteit met het lokale beleid nu geen uitsluitsel worden geven. Wel laat, in algemene zin, het gemeentelijk prostitutiebeleid onder voorwaarden ruimte voor nog twee seksinrichtingen. Het huidige bestemmingsplan van de voorgenomen locatie geeft vooralsnog geen ruimte voor de vestiging van een seksbedrijf. Een nieuw bestemmingsplan zou dus vereist zijn.
Wat is uw mening over de vestiging van dit complex ter grootte van een complete woonwijk, mede gezien het feit dat de meerderheid van de bewoners van Haarlemmermeer en Hoofddorp volgens een onlangs gehouden peiling tegen de komst van een dergelijk mega-bordeel is?
Aangezien er nog geen concrete aanvraag is ingediend bij de gemeente voor de vestiging van het seksbedrijf staat de beoogde grootte van de vestiging niet vast. Het is uiteindelijk aan de gemeente om te onderzoeken of de plannen binnen het gemeentelijk prostitutie- en omgevingsbeleid passen en om met eventuele bezwaren van bewoners om te gaan.
Bestaat naar uw mening het risico dat een sekscomplex van een dergelijke omvang kan leiden tot ongewenste nevenverschijnselen, bijvoorbeeld verband houdende met drugshandel, mensenhandel en illegale prostitutie?
De seksbranche is een criminogene branche. De prostitutiesector is net als andere sectoren gebonden aan wet- en regelgeving die erop gericht is om deze eventuele effecten tegen te gaan. De aanpak van mensenhandel en de hieraan gerelateerde prostitutie is daarbij een prioriteit van dit kabinet. In mijn brief van 8 maart 2013 aan uw Kamer1 heb ik u gemeld welke maatregelen er zijn en worden genomen om een schone, legale prostitutiebranche te creëren.
Welke mogelijkheden ziet u om de vestiging van een dergelijk mega-bordeel tegen te gaan?
In Nederland is het legaal om in overeenstemming met het gemeentelijk prostitutie- en omgevingsbeleid een seksbedrijf te vestigen. Ik zie dan ook geen reden om de vestiging van een seksbedrijf in Haarlemmermeer tegen te gaan.
De fiscale regeling voor hypotheekrenteaftrek |
|
Paulus Jansen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat eigenaar-bewoners die al eerder hypotheekrenteaftrek over X jaar en een hoofdsom Y genoten hebben bij de aankoop van een andere woning slechts hypotheekrenteaftrek kunnen krijgen als de looptijd van de nieuwe lening (30-X) jaar bedraagt?1
Zie antwoord op vraag 2.
Zo ja, waarom is het niet mogelijk dat bedoelde eigenaar-bewoners een standaard annuïtaire lening over dertig jaar voor een bedrag Z afsluiten, waarbij de fiscale aftrek voor (30-X) jaar gebaseerd is op de hoofdsom Z en vervolgens voor X jaar gebaseerd is op de hoofdsom (Z-Y)?2
Voor de beantwoording van deze vraag wordt achtereenvolgens ingegaan op de uitwerking onder het tot 1 januari 2013 geldende recht en het vanaf die datum geldende overgangsrecht en vervolgens op de uitwerking onder het nieuwe recht.
Sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bedraagt de maximale termijn waarvoor recht bestaat op aftrek van rente betaald over een eigenwoningschuld (hierna: eigenwoningrente) 30 jaar. Deze maximale aftrektermijn blijft van toepassing (blijft doorlopen) op leningen die onder het sinds 1 januari 2013 geldende overgangsrecht kwalificeren als bestaande eigenwoningschuld. Evenals onder het oude recht geldt derhalve voor overgangsrechtschulden dat een ter zake van een vorige eigen woning «verbruikt» deel van de dertigjaarstermijn in mindering komt op de termijn voor de nieuwe eigen woning als de schuld wordt overgesloten op die nieuwe woning. Voor de overgangsrechtschulden gelden in tegenstelling tot het nieuwe recht geen eisen aan de vorm van de lening. De schuld mag aflossingsvrij zijn en mag na de 30 jaar dus nog bestaan, zij het dat er vanaf dat moment geen recht op renteaftrek meer is.
Met ingang van 2013 geldt voor nieuwe eigenwoningschulden de verplichting om contractueel en feitelijk ten minste annuïtair af te lossen in maximaal 360 maanden (30 jaar). In artikel 3.119c van de Wet IB 2001 is de aflossingseis opgenomen en is in het derde lid van dat artikel de wijze waarop rekening moet worden gehouden met eerdere eigenwoningschulden geregeld. Het verstreken deel van de looptijd van de voorgaande eigenwoningschuld verkort de resterende periode waarin recht op renteaftrek bestaat en daarmee tevens de maximale periode waarin de schuld geheel moet worden afgelost.
In de hiervoor beschreven situaties »blijft» belastingplichtige binnen het voor hem geldende recht (ofwel geheel onder het oude recht/overgangsrecht ofwel geheel onder het nieuwe recht). In de door vragensteller meegezonden casus doet zich echter een bijzonderheid voor, omdat een deel van de aftrekperiode onder oud recht is geweest en er daarna onder nieuw recht een nieuwe schuld wordt aangegaan. Deze casus luidt als volgt:
A heeft per 1 januari 2001 een eigen woning gekocht waarvoor een hypotheek is afgesloten van € 90.000.
In 2011, na precies 10 jaar, verkoopt A deze woning weer voor € 110.000. In de tussenliggende periode heeft A niets afgelost. Er ontstaat hierdoor een eigenwoningreserve van € 20.000.
In 2013 koopt A een nieuwe woning waarvoor de totale kosten € 150.000 bedragen. A gebruikt voor de financiering de eigenwoningreserve van € 20.000 en brengt daarnaast € 10.000 eigen geld in waardoor de nieuwe eigenwoningschuld € 120.000 (€ 150.000-/- (€ 20.000+€ 10.000)) bedraagt.
Hierbij wordt de vraag gesteld wat de fiscale gevolgen zijn in bovenstaande, en daarmee vergelijkbare, casusposities. Van belang hierbij is dat de belastingplichtige als het ware de overgang maakt van het oude recht naar het nieuwe recht.
De dertigjaarstermijn geldt met ingang van 2001 en geldt ook onder het nieuwe recht als uitgangspunt. Voor de toepassing van de aflossingseis (als bedoeld in artikel 3.119c van de Wet IB 2001) dient de periode waarover aftrek van eigenwoningrente is genoten vanaf 2001 bij het bepalen van de resterende periode van renteaftrek dan ook te worden meegeteld, ook in de situatie dat de eigenwoningschuld in 2012 niet meer bestond (derde lid van het onderhavige artikel). In de betreffende casus heeft dit tot gevolg dat de periode 2001 tot en met 2010 meetelt voor de bepaling van de resterende periode waarin recht bestaat op renteaftrek op de nieuwe eigenwoningschuld. Op basis van de huidige wettekst betekent dit tevens dat de periode van eerdere renteaftrek onder het oude recht de maximale periode verkort waarin de schuld volledig moet worden afgelost. In de casus van het voorbeeld betekent dit dat de eigenwoningschuld van € 120.000 in 20 jaar zou moeten worden afgelost om renteaftrek op die schuld te krijgen. Dit verkorte aflossingsschema zou tot gevolg hebben dat het tempo waarin deze eigenwoningschuld zou moeten worden afgelost (aanzienlijk) sneller is dan bij een aflossingseis die op een periode van 30 jaar gebaseerd is, met aanzienlijk hogere maandlasten tot gevolg. Dit terwijl deze belastingplichtige onder het oude recht niet hoefde af te lossen.
De uitwerking dat een eerdere periode van renteaftrek waarin nog niet hoefde te worden afgelost (onder oud recht dan wel onder het overgangsrecht) de termijn waarbinnen de daaropvolgende schuld onder het nieuwe recht moet worden afgelost verkort, acht ik niet wenselijk. Vooruitlopend op wetgeving zal ik op korte termijn in een beleidsbesluit goedkeuren dat in gevallen als het onderhavige, de nieuwe eigenwoningschuld in 360 maanden mag worden afgelost, met dien verstande dat wel de renteaftrekperiode verkort wordt met de eerder genoten periode van aftrek. Deze meer soepele invulling brengt dus niet met zich mee dat bezien over de periode waarin onder het oude en het nieuwe recht rente wordt afgetrokken, meer dan 360 maanden aftrek mogelijk is. Indien reeds met betrekking tot een eerdere eigenwoningschuld een periode aftrek is genoten, dan wordt deze periode voor de berekening van het aantal maanden waarvoor nog recht op aftrek van eigenwoningrente bestaat in mindering gebracht op de maximale aftrektermijn van 360 maanden. De aftrek van eigenwoningrente stopt na afloop van het aldus bepaalde aantal maanden, terwijl de maandelijkse annuïteit dan in beginsel nog doorloopt. Er is namelijk geen aanleiding om, anders dan onder het oude en het nieuwe recht, belastingplichtigen een recht op aftrek te geven voor een termijn langer dan 30 jaar (360 maanden).
Ten overvloede merk ik nog op dat voor zover een nieuwe eigenwoningschuld meer bedraagt dan de oude eigenwoningschuld, voor dit meerdere in ieder geval een nieuwe periode van 360 maanden geldt voor de aflossing en het recht op aftrek. Dit vloeit voort uit artikel 3.119c, vierde lid, van de Wet IB 2001.
Zo nee, kunt u aan de hand van enkele rekenvoorbeelden duidelijk maken hoe de hypotheekrenteaftrek voor eigenaar-bewoners die al eerder hypotheekrenteaftrek genoten, al dan niet met een interval, werkt?
Het hiervoor beschreven antwoord leidt voor het beschreven cijfervoorbeeld tot het navolgende:
Voor € 90.000 heeft belastingplichtige nog gedurende 240 maanden (360 maanden -/- 120 maanden) recht op aftrek van eigenwoningrente, mits vanaf het aangaan van de schuld in 2013 contractueel en daadwerkelijk wordt afgelost volgens een (ten minste) annuïtair schema dat leidt tot een volledige aflossing in maximaal 360 maanden. Voor de overige € 30.000 van de eigenwoningschuld geldt een recht op aftrek van eigenwoningrente van 360 maanden, mits die schuld in maximaal 360 maanden contractueel en daadwerkelijk volgens een (ten minste) annuïtair schema volledig wordt afgelost.