Het oppakken van een homorechten activist in Zambia |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in de Zambiaanse hoofdstad Lusaka woensdag 15 mei het proces tegen Paul Kasonkomona, die strijdt voor de rechten van homoseksuelen, is begonnen?1
Ja.
Klopt het dat het in strijd is met de Zambiaanse wet om te pleiten voor homorechten? Welke straf riskeert de heer Kasonkomona?
De heer Kasonkomona is gearresteerd nadat hij in een televisieprogramma heeft gepleit voor decriminalisering van homoseksualiteit in Zambia. Dit gebeurde op basis van sectie 178 (g) van het Zambiaanse Strafwetboek, die het publiekelijk aansporen tot activiteiten voor immorele doeleinden verbiedt.
Het is nog onbekend welke straf de heer Kasonkomona riskeert. De rechtbank heeft de zaak tot 4 juni opgeschort, naar aanleiding van een verzoek van de verdediging om de zaak naar de Hoge Raad door te verwijzen.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de Nederlandse ambassade in Zambia voor de steun aan mensenrechtenactiviteiten en meer in het bijzonder voor de LGBT (Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender) activiteiten aldaar?
Nederland speelde een belangrijke rol bij de verdediging van LHBT-rechten (Lesbisch, Homo-, Bi- en Transseksueel) en fungeerde als aanspreekpunt voor betrokken organisaties in Zambia. Na de sluiting van de ambassade in juli 2013 zal de Nederlandse inzet in Zambia ten behoeve van LHBT-rechten in EU-verband worden voortgezet. In mijn eigen contacten met de Zambiaanse autoriteiten zal ik daarnaast de mensenrechtensituatie in het land, inclusief LHBT, aan de orde stellen.
Hoe beoordeelt u de veiligheid van LGBT’s in Zambia? Is er sprake van verslechtering van de positie van LGBT’s in het land? Waar is dit aan toe te schrijven?
De positie van LHBT’s verslechtert in Zambia. Er vinden meer geweldsincidenten tegen LHBT’s plaats. De politie roept op verdenking van homoseksualiteit te rapporteren en voert arrestaties uit op basis van verdenking. Daarnaast maakt een aantal vooraanstaande Zambiaanse politici zich schuldig aan discriminerende opmerkingen in de Zambiaanse media. Zo refereert de Zambiaanse minister van Jeugd en Sport publiekelijk naar LHBT’s als «abnormal fools» en LHBT-mensenrechtenverdedigers als «agents of the devil». Hij heeft in de media bevestigd, dat de huidige regering van de Patriotic Front ernaar streeft strengere straffen tegen homoseksuelen in te voeren.
Bent u bereid om bij de Zambiaanse autoriteiten te pleiten voor decriminalisering van homoseksualiteit en publiekelijk uw steun uit te spreken voor de heer Kasonkomona? Zo ja, hoe? Kunt u hierover en over de reactie van Zambia hierop verslag doen aan de Kamer?
Door de sluiting van de ambassade zal Nederland, zoals gesteld in het antwoord op vraag drie, de standpunten ten aanzien van LHBT in Zambia vooral via de EU kenbaar maken. In EU-verband wordt op dit moment overlegd hoe actie kan worden ondernomen op de verslechterende positie voor LHBT’s in Zambia.
Het terugdringen van de administratieve druk voor verpleegkundigen in ziekenhuizen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel van verpleegkundigen uit het Wilhelmina ziekenhuis te Assen, waarin zij zich zorgen maken over het gegeven dat ze de hele dag via de computer scoringslijsten en andere administraties moeten invullen?1
Ja.
Erkent u de hartenkreet van deze verpleegkundigen, namelijk dat deze administratieve taken de uitoefening van het vak belemmeren en de beroepseer en het werkplezier van verpleegkundigen verlagen?
In zijn algemeenheid herken ik de roep om vermindering van administratieve taken. Het rapport van ACTAL2 constateert evenwel dat 93% van deze last voortkomt uit de eigen organisatie/branche. De geïnterviewde personen betogen echter ook dat gestructureerde gegevensverzameling de enige manier is om binnen instellingen aandacht te krijgen voor ernstige complicaties als doorligwonden en infecties. Wat zij in mijn ogen hebben willen betogen, is dat het niet meer lasten moet opleveren dan nodig en dat er een balans moet zijn tussen verschillende aspecten van zorgverlening. Daar maken zij een terecht punt.
Ik denk ook dat er sprake is van een schijntegenstelling. Liefdevolle en betrokken verzorging zonder aandacht voor (bijvoorbeeld) basisprincipes van hygiëne en het ontstaan van complicaties is uiteindelijk onverantwoorde zorgverlening. Er dient daarbij wel aandacht te zijn voor de mogelijkheden voor vereenvoudiging, standaardisering en de toepassing van ICT.
Deelt u de mening dat ook in ziekenhuizen het terugdringen van de administratieve druk een zeer hoge prioriteit moet hebben, zoals dat inmiddels in de langdurige zorg al enigszins het geval is via de experimenten regelarme zorg?
Ik wil niet alle administratieve lasten over één kam scheren. Voor zover het de door de overheid opgelegde administratieve lasten betreft is het helder: het is voor mij een topprioriteit om deze tot een minimum te beperken. Dit is ook zo benoemd in het regeerakkoord en ik wil dat in alle curatieve sectoren, dus voor de GGZ, de huisartsenzorg en ziekenhuiszorg bereiken. Heel belangrijk is ook dat in de toekomst grote terughoudendheid betracht wordt bij het toevoegen van nieuwe verantwoordingsverplichtingen door de overheid.
De gegevensverzameling waar in het interview aan gerefereerd wordt, heeft een directe relatie met het leveren van verantwoorde zorg en is ook voor het interne functioneren van de instelling van belang. Het is geen optie om deze informatievoorziening in zijn geheel achterwege te laten. Wel kan door vereenvoudiging, standaardisatie en toepassing van ICT deze last maximaal beperkt worden.
In een achtergrondstudie van het adviescollege toetsing regeldruk (ACTAL)3 is specifiek gekeken naar de regeldruk bij verpleegkundigen. In het onderzoek werden 191 door verpleegkundigen ervaren regeldruk knelpunten geïdentificeerd. Bij 170 van deze knelpunten was er een interne oorzaak. Conclusie van het rapport was dat «De Nederlandse ziekenhuizen kunnen op dit gebied nog fors verbeteren. De overige 21 regeldruk knelpunten met externe oorzaken (feitelijke regeldruk of anderszins), veroorzaakt buiten de ziekenhuisorganisatie waar de verpleegkundige werkzaam is, bestaan vooral uit het vastleggen van kwaliteitsinformatie of prestatie-indicatoren. Belangrijk is om hierbij te vermelden dat de verpleegkundigen in dit onderzoek aangeven dat zij dit bewerkelijke maar zeker nuttige administraties vinden. Op de vraag of één van deze kwaliteitsregistraties of indicatoren achterwege kan blijven is het antwoord van de ziekenhuisverpleegkundigen ontkennend. Op inhoud kan deze beroepsgroep zich dus vinden in deze kwaliteitsregistraties en indicatoren.»
In het rapport en het jaarverslag 2012 van ACTAL4 worden concrete voorbeelden gegeven hoe in ziekenhuizen de rapportagelast van verpleegkundigen sterk kan worden verminderd. Door bijvoorbeeld de (interne) rapportages te beperken tot bijzonderheden en afwijkingen neemt de belasting voor verpleegkundigen af waardoor er meer tijd vrijkomt voor andere aspecten van zorg.
Deelt u voorts de mening dat regelvrije zorg ook om experimenten in bijvoorbeeld een ziekenhuisomgeving vraagt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven deel ik de mening dat de door de overheid opgelegde informatieverplichtingen niet groter dienen te zijn dan strikt noodzakelijk. Ook het regeerakkoord draagt die boodschap uit en daar wil ik mij sterk voor maken. Voor de ziekenhuiszorg betekent dat dus vooral terughoudendheid in het opleggen van nieuwe informatieverplichtingen vanuit de overheid. Het rapport van ACTAL geeft inzicht en op basis daarvan kan iedereen gericht maatregelen nemen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, is veel informatieverzameling noodzakelijk om het optreden van complicaties en fouten te beteugelen. Daar moet dus vooral bezien worden hoe dat slim(mer) kan. Het ACTAL rapport geeft daarbij richting.
Het opinieartikel ‘Lesje in staatsrecht helpt tegen afbraak van essentiële taken’1 van defensiedeskundige De Wijk |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het opinieartikel «Lesje in staatsrecht helpt tegen afbraak van essentiële taken» van defensiedeskundige De Wijk?1 2
Ja.
Klopt hetgeen in het artikel gesteld wordt, dat er onder dit kabinet door allerlei extra maatregelen ongeveer 400 miljoen euro aan taakstellingen voor Defensie is bijgekomen? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan?
Nee, tot dusver is er geen sprake van extra bezuinigingen.
Zoals bekend heeft het vorige kabinet structureel € 635 miljoen op Defensie bezuinigd. Die bezuiniging evenals de ombuigingen in verband met interne problematiek en intensiveringen zijn verwerkt in de beleidsbrief van april 2011 (totaal circa € 1 miljard).
Het Lente-akkoord van april 2012 leverde voor Defensie een structurele bezuiniging op van € 84 miljoen die in de begroting voor 2013 is verwerkt. De BTW-verhoging in dat akkoord had voor Defensie een structureel effect van tussen de € 60 en € 80 miljoen.
Het huidige regeerakkoord bevat voor Defensie een taakstelling van structureel
€ 49 miljoen. U bent daarover reeds geïnformeerd met de brief van 30 november 2012 (Aanhangsel van de handelingen 2012–2013, nr. 715). Het betreft een structurele bezuiniging van € 48 miljoen op apparaatsuitgaven en van € 1 miljoen op het topsectorenbeleid.
Met mijn collega’s van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking maak ik afspraken over het budget voor internationale veiligheid van € 250 miljoen. Daarover zal het kabinet u binnenkort informeren.
Zoals bekend zal Defensie binnen de eigen begroting de gevolgen moeten verwerken van onder meer de WUL-compensatie voor 2014, de in december 2011 overeengekomen 1 procent loonsverhoging en het niet uitkeren van de prijsbijstelling voor 2013. Ik heb herhaaldelijk verklaard veel belang te hechten aan de operationele én financiële duurzaamheid van Defensie. Dat is mijn leidraad voor de komende jaren.
Is er sprake van extra bezuinigingen, bovenop de bezuinigingen die reeds voorzien waren in het regeerakkoord? Zo ja, vindt u dit, zoals u eerder in een interview in de Telegraaf stelde, een «drama»3?
Deelt u de opvatting van de her De Wijk dat er met zo’n enorm bedrag aan extra bezuinigingen, bovenop het miljard euro aan ombuigingen van het kabinet Rutte 1, van de krijgsmacht «vrijwel niets meer overblijft»?
Ik ben mij bewust van de uitdaging waar Defensie voor staat en de wissel die de reorganisatie trekt op het personeel. Ook de IGK heeft daar in zijn jaarverslag op gewezen. In 2013 zal ongeveer 85 procent van de nieuwe organisaties operationeel worden. Daarmee wordt voor een groot deel van het personeel duidelijkheid gecreëerd.
Bent u zich bewust van de toenemende onrust en onzekerheid onder het defensiepersoneel over de toekomst, mede door de (berichtgeving over) extra bezuinigingen die als een Zwaard van Damocles boven de defensieorganisatie hangen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u in dat licht de indrukwekkende open brief van Kapitein-luitenant-ter-zee Sander van Luik, aan u gericht, getiteld «Geachte minister, niemand weet meer waar Defensie voor staat»4? Bent u bereid op deze brief te reageren? Zo nee, waarom niet?
De bijdrage van KLTZ Van Luik waardeer ik zeer. Ik heb hem hierover uitgebreid gesproken.
Waarom neemt u nog een half jaar de tijd voor uw visie op de toekomst van de krijgsmacht, terwijl het defensiepersoneel al die tijd in onzekerheid gelaten wordt en de Kamer buitenspel gezet? Hoe beoordeelt u de aangehouden motie Knops c.s. (33 400 X, nr. 44) om uiterlijk vóór de presentatie van de begroting 2014 (Prinsjesdag) te komen met ten minste een toekomstvisie op hoofdlijnen om zodoende duidelijkheid te kunnen geven aan het personeel?
Het opstellen van de nota over de toekomst van de krijgsmacht kost tijd in verband met de vereiste zorgvuldigheid. Diverse keren, onder andere bij de begrotingsbehandeling in december 2012, heb ik met de Kamer van gedachten gewisseld over dit proces. De nota zal u zo spoedig mogelijk worden toegestuurd, doch uiterlijk voor de begrotingsbehandeling van Defensie later dit jaar. In dat licht bezie ik ook de aangehouden motie.
Bent u bereid de Kamer in elk geval zo spoedig mogelijk te informeren over de omvang van de bezuinigingen van het kabinet op Defensie en een totaaloverzicht te geven van de taakstellingen die Defensie te verwerken heeft?
Een overzicht van de meest recente budgettaire mutaties in de defensiebegroting 2013 heeft de Kamer met de voorjaarsnota 2013 ontvangen.
Het bericht 'Gemeenten houden geld voor onderwijsachterstanden in portemonnee' |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten houden geld voor onderwijsachterstanden in portemonnee»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gelden die gemeenten ontvangen voor onderwijsachterstanden ook daadwerkelijk moeten worden uitgegeven aan onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ja. Gemeenten ontvingen destijds op grond van het «Besluit vaststelling doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006–2010» een specifieke uitkering bestemt voor de inrichting van schakelklassen en voor voorschoolse educatie. De aan de gemeenten op grond van dit Besluit toegekende middelen kunnen dus niet voor andere dan de hiervoor genoemde activiteiten worden ingezet. Bij gemeenten die de middelen niet hebben besteed aan onderwijsachterstanden heeft inmiddels een terugvordering plaats gevonden. Er is een totaalbedrag van € 37.489.838,00 teruggevorderd bij 155 gemeenten.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de gemeenten in totaal veertig miljoen euro niet besteden? Hoe kan het dat veertig miljoen euro voor achterstanden op de plank blijft liggen, terwijl gemeenten ook nog eens extra middelen ontvangen voor – en vroegschoolse educatie? Zijn er niet voldoende projecten waarin geinvesteerd kan worden of is het budget te ruim begroot?
Op zich zijn er voldoende projecten om in te investeren. Van alle 259 gemeenten die destijds een specifieke uitkering kregen op grond van voornoemd Besluit zijn de financiële verantwoordingen ontvangen en beoordeeld. Hieruit is niet op te maken wat de overwegingen van gemeenten zijn geweest om de specifieke uitkering niet of niet volledig in te zetten voor voorschoolse educatie en het inrichten van schakelklassen. Uit (informele) signalen die destijds door gemeenten zijn afgegeven, bleek onder meer dat opstartproblemen na invoering van de nieuwe periode voor het onderwijsachterstandenbeleid en de strikte criteria voor de inrichting van schakelklassen, voor gemeenten redenen waren om de achterstandsmiddelen niet volledig te besteden.
Gegeven dat er voldoende projecten zijn om in te investeren, mag worden verwacht dat de gemeenten in de lopende periode erin zullen slagen het geld te besteden voor het doel waarvoor het bestemd is. Overigens ontvangen gemeenten geen middelen voor vroegschoolse educatie, deze middelen zijn opgenomen in de lumpsum bekostiging van scholen voor primair onderwijs.
Gebruiken gemeenten deze middelen ook voor andere doeleinden dan onderwijs of onderwijsgerelateerde zaken? Kunt u aangeven hoe groot het deel is dat niet besteed wordt en hoe groot het deel is dat niet aan onderwijs wordt besteed?
Nee, zie het antwoord op vraag 2. Over de periode 2006–2010 is een bedrag van totaal € 37.489.838,00 teruggevorderd bij 155 gemeenten. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat uit de financiële verantwoordingen van gemeenten niet is op te maken wat de overwegingen van gemeenten zijn geweest om de specifieke uitkering niet of niet volledig in te zetten voor onderwijsachterstandenbeleid. Wel is uit informele signalen die destijds door gemeenten zijn afgegeven gebleken, dat gemeenten opstartproblemen en problemen met de strikte criteria voor de inrichting van schakelklassen hadden, waardoor een deel van de achterstandsmiddelen niet is ingezet.
Waarom vloeit deze veertig miljoen euro terug naar de staatskas in plaats van ergens anders te worden geïnvesteerd in het onderwijs?
De € 40 miljoen betreft afrekeningen over de periode 2006–2010. Volgens de vigerende begrotingsregels vloeien afrekeningen over voorgaande jaren terug naar de staatskas.
Bent u bereid in overleg te treden met de minister van Financiën en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten hoe deze veertig miljoen euro op een goede wijze geïnvesteerd kan worden in het onderwijs?
De € 40 miljoen waar het hier over gaat is verwerkt in het begrotingsjaar 2012. Dit begrotingsjaar is met het jaarverslag 2012 afgesloten. Het is daarmee onmogelijk deze middelen in 2013 een alternatieve aanwending te geven.
Het bericht dat de Orde van Medisch Specialisten vindt dat patiënten moeten meebetalen aan een second opinion |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Orde van Medisch Specialisten vindt dat patiënten moeten meebetalen aan een second opinion?1
Zoals ik uw Kamer heb laten weten, heb ik op 10 februari jl. in het programma Buitenhof een oproep gedaan aan partijen in het zorgveld om mee te denken over alternatieven voor pakketmaatregelen. De suggestie van de Orde van Medisch Specialisten (de Orde) op het terrein van de second opinion komt daaruit voort.
Ik heb partijen gevraagd om hun suggesties vóór 1 september 2013 aan mij op te sturen. Ik zal de binnengekomen suggesties vervolgens gebundeld aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) voorleggen voor een toets op de uitvoerbaarheid en de te verwachten besparingen. Op basis van deze toets, de dan voorliggende rapporten van het CVZ over het te verzekeren pakket en eventuele andere relevante informatie zal ik in het voorjaar van 2014 een beslissing nemen over de pakketmaatregelen die per 1 januari 2015 moeten zijn gerealiseerd. Bij de beslissing zal ik onder meer de suggestie van de Orde meenemen.
Ik wil niet vooruitlopen op die besluitvorming, omdat ik mijn beslissing wil baseren op alle adviezen en suggesties die op dat moment voorliggen. Ik zal dan ook nu nog geen uitspraak doen over deze suggestie van de Orde.
Daar waar in vervolgvragen wordt gevraagd of de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket gehandhaafd blijft, is het bovenstaande ook een antwoord op die vragen.
Is het naar uw oordeel waardevol dat patiënten de mogelijkheid hebben een second opinion te laten uitvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2010 heeft het CVZ een standpunt uitgebracht over de second opinion.3 In 2011 heeft het CVZ bovendien een rapport uitgebracht over medische tests, waarin nadere uitspraken worden gedaan die van belang zijn voor de second opinion.4 Al deze standpunten betrek ik bij de afwegingen ten aanzien van het te verzekeren pakket.
Bent u van mening dat patiënten lichtvaardig om een second opinion vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat een gestelde diagnose in veel gevallen een zeer grote impact heeft op het leven van een patiënt? Bent u daarom van mening dat een patiënt altijd het recht heeft op een tweede mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket gehandhaafd blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op de uitspraak van de voorzitter van het Raad van Bestuur van het Nederlands Kankerinstituut dat het voor patiënten met kanker belangrijk is dat zij toegang hebben tot een tweede mening?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel vrouwen met borstkanker kiezen na een second opinion alsnog voor een borstsparende operatie? Is dit aantal voor u aanleiding om de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket te handhaven? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Hierover zijn mij geen cijfers bekend.
Bent u van mening dat een arts niet onfeilbaar is? Bent u daarom van mening dat een patiënt ter controle altijd het recht moet hebben op een mening van een andere arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket gehandhaafd blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in 19% van de gevallen na een second opinion de diagnose wordt herzien? Zo nee, om welk percentage gaat het? Bent u van mening dat dit percentage de waarde van de second opinion bewijst? Is dit voor u aanleiding de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket te handhaven? Zo nee, waarom niet?4
Ik kan het cijfer over het aantal herziene diagnoses niet bevestigen.
Het herzien van een diagnose betekent overigens niet per definitie dat de eerste diagnose onjuist was. Als criterium voor het bepalen van de relevantie van de second opinion is een dergelijk cijfer dan ook niet bruikbaar. De meningen over de meerwaarde van een second opinion lopen sterk uiteen.
Deelt u de mening dat het verdwijnen van de second opinion uit het basispakket een onacceptabele tweedeling met zich meebrengt tussen mensen die zich wel een second opinion kunnen veroorloven, en mensen die dit niet kunnen betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket gehandhaafd blijft?
Bij beslissingen over aanspraken in het te verzekeren pakket en over eigen betalingen worden verschillende afwegingen meegenomen. Aspecten zoals de betaalbaarheid van de zorg als zodanig en de vraag of zorg voor eigen rekening en eigen risico is te dragen spelen daarbij bijvoorbeeld mee. De verschillende afwegingen zullen bij mijn beslissing in het voorjaar van 2014 een rol spelen.
Deelt u voorts de mening dat er veel te besparen is in de zorg, zonder dat patiënten daar wat van merken of er een toenemende tweedeling ontstaat in de zorg?
Zoals u weet, werk ik op diverse terreinen aan het terugdringen van de groei van de zorguitgaven. Het is niet of-of, maar en-en: alle noodzakelijke maatregelen dienen te worden genomen om de uitgaven van de zorg in de hand te houden. Dit betekent dat het noodzakelijk is om èn verspilling in de zorg aan te pakken en een doelmatige verstrekking van het verzekerd pakket te bevorderen, èn dat ik met partijen actief ben om fraude in de zorg te bestrijden en het toezicht op de rechtmatigheid in de zorg te versterken, èn dat het noodzakelijk is om te kijken naar de samenstelling van het verzekerd pakket. Daar waar er mogelijkheden zijn om besparingen te realiseren die patiënten niet of slecht in beperkte mate raken, zal ik dat uiteraard niet nalaten.
Welke ideeën heeft u binnen gekregen na uw oproep in het TV-programma Buitenhof om te komen met mogelijke besparingen in de zorg? Welke ideeën zitten daartussen die patiënten niet raken? Welke besparing is met die ideeën te realiseren?5
Zoals hierboven aangegeven heb ik partijen gevraagd om hun suggesties vóór 1 september 2013 aan mij op te sturen. Bovendien krijg ik nog steeds suggesties van burgers en individuele beroepsbeoefenaren binnen via het e-mailadres betaalbarezorg@minvws.nl. In september zet ik alle binnengekomen suggesties op een rij en zal ik het CVZ vragen een toets te doen op uitvoerbaarheid en te verwachten besparingen ten aanzien van de suggesties die betrekking hebben op het te verzekeren pakket. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Hoe reageert u op de uitspraak van hoogleraar gezondheidseconomie Wim Groot dat bezuinigen op de second opinion «een druppel op de gloeiende plaat is»?6
Bij mijn beslissing over de maatregelen in het te verzekeren pakket neem ik uiteraard mee welke besparing met de maatregel te verwachten is.
Is het waar dat de second opinion kostenbesparend werkt? Wat is de gemiddelde besparing per patiënt? Wat is de totale besparing per jaar? Is dit aantal voor u aanleiding om de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket te handhaven? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Gevalideerde gegevens over te boeken besparingen zijn mij niet bekend.
Gaat uw voorkeur uit naar het afromen van de winsten van de zorgverzekeraars of het heffen van een eigen bijdrage op de second opinion?
Deze zaken zijn totaal onvergelijkbaar en hebben geen relatie. Het is dus niet zinvol een vergelijking te maken.
Kunt u de garantie geven dat de second opinion zonder eigen bijdrage in het basispakket gehandhaafd blijft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Overtredingen door veehouderijen met luchtwassers |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Manon Fokke (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Intensieve veehouderij overtreedt regels ammoniak en fijnstof»?1
Ja.
Bij 58% van de onderzochte gevallen bleek sprake van overtredingen, in 16% van de gevallen zelfs ernstige overtredingen van de verplichting tot gebruik van luchtwassers, hoe beoordeelt u deze cijfers?
Deze cijfers zijn in lijn met de bevindingen van onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport die mijn ambtsvoorganger uw Kamer eind vorig jaar gemeld heeft (Kamerstukken II, 2012/13, 33 037, nr. 37). In reactie op deze ernstige nalevingstekorten is de verplichting om de werking van luchtwassers elektronisch te monitoren opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze verplichting geldt sinds begin dit jaar voor nieuwe luchtwassers en geldt vanaf begin 2016 ook voor bestaande installaties.
Bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt uitgegaan van berekeningen van fijnstof; hoeveel meer overtredingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn er als in deze berekeningen wordt meegenomen dat 16% van de luchtwassers niet aanwezig is of niet functioneert?
Wanneer voor de veehouderijen met een luchtwasser wordt aangenomen dat 16% van de luchtwassers geen effect heeft op de fijn stofemissies, dan kunnen er enkele nieuwe veehouderijen met een overschrijding bijkomen.
Ook de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gaat uit van de veronderstelling dat bij alle 1100 Brabantse bedrijven die hiertoe verplicht zijn de luchtwassers goed functioneren; hoeveel minder ruimte voor stikstof is er indien 16% hiervan, 176 bedrijven, hun stikstof en ammoniak niet afvangen?
Mijn ambtsvoorganger heeft u vorig jaar geïnformeerd over de effecten van de geconstateerde naleeftekorten op nationale schaal (Kamerstuk 33 037, nr. 37). Dit komt neer op een extra ammoniakemissie van 2,5 kton in 2010. Zoals aangegeven in antwoord 2 wordt nu ingezet op elektronische monitoring en handhaving. Ik heb er vertrouwen in dat hiermee het probleem wordt opgelost. Wanneer dit toch niet het gewenste effect op de naleving heeft, en daarmee op de stikstofdepositie, zullen aanvullende maatregelen genomen moeten worden.
In Noord-Brabant wordt nu gehandhaafd, gebeurt dit ook in andere provincies? Zo ja, wat zijn daar de uitkomsten? Zo neen, waarom niet?
De gemeenten zijn meestal op basis van de Wabo het bevoegde gezag voor vergunningverlening en toezicht en handhaving. Er is geen landelijk systeem waarin de bevoegde gezagen voor de Wabo de controles registreren, waardoor geen overzicht van de resultaten van controles op intensieve veehouderijen met luchtwassers gegeven kan worden.
Het aantal bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is, is zeer beperkt. De provincies voeren toezicht uit bij intensieve veehouderijen en treden zo nodig bestuursrechtelijk op.
In Noord-Brabant (waar relatief veel luchtwassers staan) is een gezamenlijk handhavingsproject tussen gemeenten, waterschappen en de provincie opgezet voor de intensieve veehouderij met luchtwassers.
Acht u de wijze van handhaving die door de provincie Noord-Brabant en de Brabantse gemeenten wordt toegepast, waarbij onder andere niet in het weekend wordt gehandhaafd, adequaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht dat de handhaving door de provincie Noord-Brabant en Brabantse gemeenten in combinatie met de verplichting tot elektronische monitoring voldoende zijn om het naleefgedrag te verbeteren. Daarnaast ga ik er van uit dat de vorming van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) de deskundigheid van het bevoegd gezag bevordert.
Welke sancties worden opgelegd aan de overtreders?
Over gemeentelijke sancties is op dit moment nog geen informatie beschikbaar. De provincies treden op conform het provinciale sanctiebeleid. Als dit een overtreding van de Natuurbeschermingswet betreft, dan wordt dit gemeld aan de NVWA in het kader van de cross compliance.
Welke gevolgen heeft dit gedrag voor de natuur in Noord-Brabant?
De Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS) richt zich op het behalen van de Natura 2000-doelen. Daarbij is een daling van de stikstofdepositie essentieel. Ik ga er vanuit dat met de in de PAS opgenomen maatregelen en de verbetering van het naleefgedrag de geplande resultaten worden behaald. Het definitieve PAS kent een monitorings- en bijsturingsprogramma. Hierdoor kan tijdig ingespeeld worden op eventuele tegenvallers in de depositiedaling.
De rol vanondersteunende organisaties bij het sluiten van een religieus kindhuwelijk |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie hielp minderjarigen huwen» over het sluiten van een religieus kindhuwelijk?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
In Nederland kennen we scheiding van kerk en staat. Het is verboden dat religieuze huwelijken worden gesloten zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk. Verder moet men in Nederland ten minste 18 jaar zijn om te huwen tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond zoals zwangerschap of dispensatie van de minister van Veiligheid en Justitie.
Klopt het dat de politie en Fier Fryslan de wet hebben overtreden door mee te werken aan een religieus huwelijk van een minderjarige en daarmee de rechteloosheid van het meisje hebben bevorderd?
Dit klopt niet. Op basis van het bij Fier Fryslân opgevraagde feitenrelaas en het bij de politie opgevraagde ambtsbericht blijkt dat beide organisaties niet hebben meegewerkt aan een religieus huwelijk van een minderjarige. De politie heeft gezorgd voor de veiligheid van betrokkene. Zodra de veiligheid niet meer in het geding leek, heeft de politie zich teruggetrokken.
Zie verder ook het persbericht van Fier Fryslân in bijlage 1.
De achtergrond van slachtoffers en daders is bij eerkwesties cruciaal. Het belang van het slachtoffer dient bij de aanpak centraal te staan maar altijd binnen de in Nederland geldende wet- en regelgeving. Indien wet- of regelgeving niet in het geding komt, houden hulpverleners rekening met de culturele achtergrond van meisjes en vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van eergerelateerd geweld. Ten eerste om te beoordelen of de dreiging met eergerelateerd geweld reëel is, dan wel hoe het geweld kan worden gestopt en escalatie kan worden voorkomen. Bij die beoordeling werken hulpverleners nauw samen met het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd geweld (LEC-EGG). Ten tweede kan het in het belang zijn van het slachtoffer om contact te hebben met de familie en – binnen de grenzen van geldende wet- en regelgeving – te bezien of de verhouding met de familie kan worden hersteld.
In hoeverre houden instanties die betrokken zijn bij de aanpak van eerkwesties rekening met culturele achtergrond van betrokken families ten koste van wet- en regelgeving en vrouwenrechten?
Zie antwoord vraag 3.
In welke mate is het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd geweld (LEC EGG), de ketenpartner van de politie als het gaat om eerkwesties, betrokken bij het sluiten van imamhuwelijken? Heeft het LEC EGG in voorkomende gevallen geadviseerd zo’n imamhuwelijk te sluiten?
Het LEC-EGG is niet betrokken geweest bij het sluiten van imamhuwelijken en heeft ook niet geadviseerd om een dergelijk imamhuwelijk te sluiten.
Deelt u de mening dat cultuurrelativisme geen rol mag spelen bij de hulpverlening aan deze vrouwen en meisjes, maar wet- en regelgeving en vrouwenrechten wel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze waarborgt u dit?
Instellingen houden in bepaalde gevallen rekening met de culturele achtergrond van slachtoffers en daders. Zo kan bijvoorbeeld door tactvol optreden van hulpverleners bij de bemiddeling tussen slachtoffers en daders soms verstoting worden voorkomen, de dreiging van geweld worden weggenomen of geweld worden gestopt.
Er worden echter geen concessies gedaan aan (Nederlandse) wet- en regelgeving. Gebruiken, tradities, wetten en religieuze voorschriften, die strijdig zijn met in Nederland geldende wetgeving, mensenrechten en democratische waarden (zoals gelijkwaardigheid mannen en vrouwen, zelfbeschikkingsrecht) worden niet geaccepteerd.
Deelt u de mening dat waar vrouwen onderdrukt worden of met eerkwesties te maken krijgen, de familie niet moet worden ontzien, maar de dader moet worden aangepakt en de vrouwen moeten worden beschermd?
Het belang van het slachtoffer van eerkwesties staat bij de hulpverlening voorop. Hierbij dient rekening te worden houden met de achtergrond van slachtoffers en daders, mits dit niet in strijd is met geldende wet- en regelgeving. Bij eerkwesties maken slachtoffer en dader veelal deel uit van dezelfde familie en/of de (beoogde) schoonfamilie/aangetrouwde familie.
Kunt u aangeven welke uitgangspunten en kaders voor de betrokken instanties gelden bij de hulpverlening aan slachtoffers van eerkwesties?
Het belang van het slachtoffer staat altijd voorop. De eerste zorg is de veiligheid van het slachtoffer. Hulpverleners brengen samen met de politie eerst het slachtoffer in veiligheid en maken een risicotaxatie. Vervolgens wordt aan het slachtoffer een op maat gesneden opvang- en behandelingstraject geboden. Onderdeel van de hulpverlening kan zijn dat de hulpverleners als het slachtoffer dat wil, een bemiddelingspoging doen met de familie.
De veerbotenoorlog |
|
Aukje de Vries (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «veerbotenoorlog tussen EVT en Doeksen» en «Doeksen dreigt met schrappen vaarten»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze artikelen in de Leeuwarder Courant.
De berichten betreffen een dossier dat al lang loopt; wat is de stand van zaken? Waarom sleept het dossier zich al zo lang voort?
Voor uitvoering van de veerdienst Harlingen – Terschelling heeft de Staat een Openbaar Dienstcontract (ODC) afgesloten met rederij Doeksen (en de gemeente Terschelling). Dit ODC geldt tot aan het moment dat de (in mei 2011) aan rederij Doeksen verleende concessie onherroepelijk wordt.
Tot dat moment is er voor rederij EVT (beperkte) mogelijkheid om de Rijksaanleginrichtingen te gebruiken voor een concurrerende veerverbinding. Deze concurrentie is gaande sinds augustus 2008, maar is verhevigd met de inzet van ms Spathoek sinds maart 2012, omdat op dit schip ook auto’s vervoerd kunnen worden.
Zodra de aan rederij Doeksen verleende concessie onherroepelijk is geworden, is het EVT niet meer toegestaan voor een ieder openstaand personenvervoer te verrichten.
Hoe lang gaat het nog duren voordat het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) uitspraak doet in de aangespannen beroepszaak, nu het CBb er vragen over heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg? Zijn er mogelijkheden om dit proces te versnellen? Zo ja, welke?
Het is niet bekend hoe lang de uitspraak van het CBb nog gaat duren. Dat is vooral afhankelijk van de termijn van het Europese Hof van Justitie. Gemiddeld bedraagt de termijn voor beantwoording van vragen door het Europese Hof van Justitie zo’n anderhalf jaar, zo leert de ervaring.
Een verzoek tot versnelde behandeling kan ik niet zelf doen bij het Europese Hof; dat kan uitsluitend het CBb doen, mits alle betrokken partijen daarmee instemmen. Daarom heb ik het CBb gevraagd of zij een verzoek willen indienen bij het Europese Hof voor versnelde behandeling van de zaak.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de huidige situatie, onder andere voor de dienstverlening, totdat de vragen door het Europese Hof van Justitie zijn beantwoord? Deelt u de mening dat het een slechte zaak als er een verschraling van de veerdienstverlening aan de eilanden zou plaats vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt en gaat u daar op korte termijn aan doen?
De continuïteit van de dienstverlening is mijns inziens het meest gebaat bij snelle invoering van de concessie. Zolang de concessie niet onherroepelijk is en dus het ODC van kracht is, is concurrentie door EVT mogelijk. Volgens de berichtgeving zou TSM verlies lijden door deze concurrentie en zich daarom genoodzaakt voelen maatregelen te treffen. Het ODC schrijft voor welke procedure gevolgd moet worden als TSM meent haar verplichtingen (zoals een bepaald niveau van dienstverlening wat betreft het aantal afvaarten) niet te kunnen nakomen. Of dit uiteindelijk gevolgen heeft voor de dienstverlening, is op dit moment niet in te schatten. Het is dan ook prematuur daarover nu een standpunt in te nemen.
Is het waar dat Rederij Doeksen voor de winterdienstregeling voor Terschelling en Vlieland al een aangepast voorstel heeft ingediend? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de reizigers? Is dit toegestaan in het huidige Openbare Dienst Contract (ODC)? Zo ja, onder welke voorwaarden c.q. wanneer is dit toegestaan?
Inderdaad heeft rederij Doeksen onlangs een voorstel ingediend voor een aangepaste winterdienstregeling, in lijn met de in het ODC voorgeschreven procedure.
Of een wijziging van de dienstregeling of andere maatregelen noodzakelijk zijn, wordt nog onderzocht en daarover vindt overleg plaats met de betrokken Waddengemeenten. Maar een voorwaarde is in elk geval dat het mogelijk blijft 365 dagen per jaar van de veerverbinding met Terschelling en Vlieland gebruik te maken om naar school of werk te kunnen gaan en naar een vakantiebestemming op de eilanden.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het verzoek van Rederij Doeksen om compensatie van het Rijk voor het varen van onrendabele diensten? Is er voldoende transparantie en zicht op de verliezen van Rederij Doeksen (specifiek op deze routes)? Zo nee, waarom niet?
Een verzoek om compensatie door rederij Doeksen voor onrendabele vaarten is prematuur, zolang de door het ODC voorgeschreven procedure (zie mijn antwoord op vraag 3 en vraag 5) niet is afgerond.
Compensatie is ook voor het overige niet zomaar mogelijk, gelet ook op Europeesrechtelijke aspecten van ongeoorloofde staatssteun.
Een humaan asielbeleid |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de voorstellen van de PvdA voor een humaner asielbeleid?1
Ja.
Bent u van mening dat in het huidige asielbeleid voldoende ruimte is voor de menselijke maat en voor menswaardige behandeling van vreemdelingen?
Ja, ik ben ervan overtuigd dat de bestaande uitgangspunten van het beleid voldoende ruimte laten voor de menselijke maat en een menswaardige behandeling van vreemdelingen. Mijn positie inzake het beleid en het belang van de menselijke maat bij de uitvoering daarvan, laat zich goed illustreren met een citaat uit het debat dat ik op 18 april jl. met uw Kamer voerde over het onderzoek van de Inspectie Veiligheid & Justitie (IV&J) naar het overlijden van de heer Dolmatov.
Ik ben er oprecht van overtuigd dat een humaan beleid met oog voor de menselijke maat niet strijdig hoeft te zijn met een restrictief beleidsuitgangspunt. De menselijk maat die ik zo belangrijk vind, heeft geen betekenis voor de vraag of meer of minder vreemdelingen tot Nederland moeten worden toegelaten, maar betekent wel dat in alle stappen van het proces vreemdelingen met zorg en respect en als individuen moeten worden behandeld. Dat is een handelwijze die ik in de praktijk, bijvoorbeeld bij mijn werkbezoeken, ook terug zie, maar waarvan het rapport van de IV&J heeft duidelijk gemaakt dat verbeteringen mogelijk en noodzakelijk zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om het buitenschuldcriterium op te rekken? Kunt u een toelichting geven op de verschillende mogelijke varianten? Welke mogelijkheden ziet u verder om het terugkeerbeleid rechtvaardiger te maken?
Met betrekking tot het buiten-schuldbeleid heb ik uw Kamer laten weten dat ik geen gronden zie om op voorhand te oordelen dat het buiten-schuldbeleid aanpassing behoeft, maar dat ik wel uitzie naar het advies daarover van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) dat naar verwachting in juni verschijnt. Eventuele aanbevelingen van de ACVZ zal ik na bestudering voorzien van een beleidsreactie, waarna ik deze graag met uw Kamer zal bespreken.
Bent u bereid de Vreemdelingenwet 2000 en het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de strafbaarstelling van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland (Kamerstuk 33 512) zodanig aan te passen dat illegaliteit nimmer kan worden aangemerkt als een misdrijf? Waarom wel of waarom niet? Wanneer verwacht u de nota naar aanleiding van het verslag naar de Kamer te kunnen sturen?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding het voorliggende wetsvoorstel aan te passen. Illegaliteit wordt in het wetsvoorstel strafbaar gesteld als overtreding. Slechts indien na herhaald constateren van illegaal verblijf een inreisverbod wordt uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw2000 (hierna: zwaar inreisverbod), is bij overtreding daarvan sprake van een misdrijf. Met het opleggen van een zwaar inreisverbod wegens herhaald illegaal verblijf zal overigens terughoudend worden omgegaan.
De nota naar aanleiding van het verslag is thans in voorbereiding en zal zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden gezonden.
In hoeverre is hulpverlening aan illegalen al strafbaar? Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de passage uit het regeerakkoord dat particulieren en particuliere organisaties die individuele hulp bieden niet strafbaar zijn? Betekent dit dat hulpverlening aan illegalen nimmer strafbaar zal zijn?
In het wetsvoorstel wordt illegaliteit strafbaar gesteld als overtreding. Medeplichtigheid aan een overtreding is niet strafbaar.
Het reeds bestaande artikel 197 Sr stelt als misdrijf strafbaar het als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard of tegen hem een zwaar inreisverbod is uitgevaardigd. Het wetsvoorstel brengt hierin geen verandering. Wel nieuw is dat na herhaald constateren van illegaal verblijf volgens het wetsvoorstel een zwaar inreisverbod kan worden opgelegd, waar overigens terughoudend mee zal worden omgegaan.
Voor zover bekend, heeft nog nooit vervolging wegens medeplichtigheid aan het strafbare feit, bedoeld in artikel 197 Sr, plaatsgevonden. Vervolging wegens medeplichtigheid zal zelden of nooit opportuun zijn, mede omdat de hulp meestal uit humanitaire overwegingen plaatsvindt. Dit is uiteraard niet van toepassing indien uit winstbejag wordt gehandeld. Wie uit winstbejag een vreemdeling behulpzaam is bij onrechtmatig verblijf, maakt zich schuldig aan het misdrijf, bedoeld in artikel 197a, tweede lid, en kan worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid en de haalbaarheid van het illegalenquotum, het minimumaantal illegalen dat de politie jaarlijks moet aanhouden? Bent u bereid dit quotum af te schaffen?
Ik wil niet spreken over een illegalenquotum. De kwantitatieve resultaatafspraken die met de politie zijn gemaakt, zien op de uitvoering van de politiële vreemdelingentaak. Het betreft overigens ook een kwalitatieve invulling, omdat de politie zich hierbij in eerste instantie zal richten op de criminele- en overlast gevende vreemdeling. Zij krijgen immers meer aandacht van de politie vanwege hun gedragingen. Voorts zijn er kwantitatieve én kwalitatieve werkafspraken over de overdrachtsdossiers die de Dienst Terugkeer & Vertrek van de politie mag verwachten met bijzondere aandacht voor de aanpak van criminele vreemdelingen (VRIS) en het versterken van de vaststelling van de identiteit van deze doelgroep.
Hoe gaat u op de korte termijn en de lange termijn de vreemdelingendetentie verbeteren? Kunt u daarbij onder andere ook ingaan op de leefomstandigheden en de medische zorg?
Vreemdelingenbewaring is een instrument dat door de overheid als uiterst middel kan worden ingezet om daadwerkelijk vertrek van een vreemdeling te realiseren. Dit is verankerd in de vreemdelingenwet en de Europese Terugkeerrichtlijn. De betrokken vreemdeling kan zelf te allen tijde een eind maken aan zijn bewaring door mee te werken aan zijn vertrek.
Ik acht het van belang dat een vreemdeling die uit Nederland moet vertrekken eerst de mogelijkheid krijgt om zelfstandig aan zijn terugkeer te werken en daarbij maximaal wordt ondersteund. Maakt een vreemdeling daar geen gebruik van en bestaat er een risico op onttrekking, dan is uiteindelijk vreemdelingenbewaring mogelijk, mits er ook zicht is op daadwerkelijk vertrek. Voorafgaand aan de inbewaringstelling wordt gekeken of een lichter middel mogelijk is.
Ik ben bezig met het ontwikkelen van een visie voor de toekomst van alternatieve toezichtmiddelen en vreemdelingenbewaring, waarin ik ook de ervaringen met de thans lopende pilots alternatieven voor bewaring worden betrokken. Ik heb uw Kamer aangegeven dat ik vóór het zomerreces mijn brief over deze toekomstvisie aan uw Kamer zal zenden. In het Masterplan DJI 2013–2018 is reeds opgenomen dat de totale capaciteit die beschikbaar is voor vreemdelingenbewaring en uitzetcentra teruggebracht wordt van 2081 plaatsen in het jaar 2013 tot 933 plaatsen vanaf het jaar 2016. Daarnaast heb ik uw Kamer in het eerder genoemde debat van 18 april jl. over het IV&J-rapport toegezegd dit jaar te komen met een wetsvoorstel waarmee een nieuw wettelijk kader wordt gecreëerd voor vreemdelingenbewaring. Daarin zal het bestuursrechtelijke (en niet-strafrechtelijke) karakter van de vreemdelingenbewaring tot uitdrukking worden gebracht. Ik zal bij het opstellen van het wetsvoorstel tevens bezien of er nog meer manieren zijn om in het regime dit bestuursrechtelijke karakter verder te benadrukken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal vreemdelingen in vreemdelingendetentie, inclusief grensdetentie, wordt teruggedrongen? Welke mogelijkheden ziet u om dit te realiseren? Welke alternatieven overweegt u te gebruiken voor detentie? Is een halvering van het aantal vreemdelingen in vreemdelingendetentie naar uw mening realistisch? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Om welke andere redenen dan met het doel van uitzetting kan een vreemdeling in vreemdelingendetentie belanden? Bent u van mening dat vreemdelingen voor wie geen zicht op uitzetting bestaat, niet thuishoren in vreemdelingendetentie en moeten worden vrijgelaten?
Vreemdelingenbewaring kan uitsluitend plaatsvinden met het oog op de uitzetting (artikel 59 Vw 2000) en in het kader van de toegangsweigering (artikel 6 Vw 2000). Vreemdelingenbewaring met het oog op de uitzetting kan evident enkel plaatsvinden indien er zicht op uitzetting bestaat. Hoewel bewaring in het kader van de toegangsweigering er primair op is gericht te voorkomen dat de vreemdeling zich feitelijk toegang tot Nederland verschaft, kan ook in dat geval de bewaring enkel voortduren indien er zicht op uitzetting bestaat. In ben dus inderdaad van mening dat vreemdelingen voor wie geen zicht op uitzetting bestaat, niet thuishoren in vreemdelingendetentie.
Kunt u voor elk bovengenoemde punten aangeven welke wijzigingen in beleid en regelgeving nodig zijn? Kunt u tevens een onderbouwde inschatting geven hoeveel tijd nodig zou zijn om deze wijzigingen in beleid door te voeren?
Ik heb uw Kamer het wetsvoorstel inzake de strafbaarstelling illegaliteit reeds doen toekomen. Het moment waarop dit wetsvoorstel van kracht kan worden, is mede afhankelijk van de behandeling daarvan door uw Kamer nadat ik uw Kamer de nota naar aanleiding van het verslag heb doen toekomen. Met betrekking tot de andere punten uit deze set met vragen, heb ik hierboven reeds aangegeven wat de te verwachten stappen zijn.
Bent u bereid bovenstaande vragen voor het eerstvolgende debat over het vreemdelingenbeleid te beantwoorden?
Ik heb u deze beantwoording zo snel als mogelijk doen toekomen en heb de antwoorden daarom vandaag vóór de Regeling van Werkzaamheden naar uw Kamer gezonden.
Scholen die steeds vaker bureaus inhuren voor examentrainingen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Scholen huren zelf bureaus in», over tenminste 160 middelbare scholen die particuliere bureaus inhuren voor examentrainingen?1
Ik ben op zich niet tegen examentrainingen als extra aanvulling op de staande praktijk bij de scholen. Dit laat onverlet dat ik er van uit ga dat scholen zelf prima in staat moeten zijn hun leerlingen goed voor te bereiden op het examen. En dit gebeurt in de meeste gevallen ook. Scholen besteden in het voorlaatste schooljaar en het examenjaar veel tijd aan het beheersen van de stof en wisselen dat af met (eigen) examentrainingen. Voor bepaalde leerlingen zijn extra examentrainingen wellicht noodzakelijk, het besluit daarover is geheel de verantwoordelijkheid van de scholen. Dat de meeste scholen zelf goed werk leveren en alleen in specifieke gevallen extra examentrainingen laten verzorgen blijkt wel uit het gegeven dat van de globaal 1200 examenlocaties er 160 extra trainingen inhuren.
Deelt u de mening dat dit een bizarre ontwikkeling is, aangezien scholen zélf verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding op het examen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor het onderwijs en dat deze ontwikkeling aantoont dat u tekortschiet?
Ik deel de mening dat ik verantwoordelijk ben voor het stelsel van onderwijs, maar niet dat dit stelsel hiermee tekortschiet. Binnen dit stelsel zijn de scholen verantwoordelijk voor de vormgeving van het onderwijs en het goed voorbereiden van de leerlingen op het (eind)examen. Indien scholen het noodzakelijk vinden hun leerlingen extra examentraining aan te bieden valt dit besluit binnen de vrijheid die scholen hebben in het vormgeven van het onderwijs.
Vindt u het wenselijk dat scholen examentrainingen inhuren omdat «scholen hun examenresultaten willen opkrikken»? In hoeverre speelt mee dat scholen teveel worden afgerekend op examenresultaten?
Voor de eerste vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Ten aanzien van de tweede deelvraag merk ik op dat examenresultaten slechts één van de vier beoordelingscomponenten is waarmee de kwaliteitsuitspraak wordt bepaald.
Hoe oordeelt u over de opmerking: «Het liefst zouden we ze in de les ook zoveel feedback en aandacht geven»? Deelt u de mening dat het uw taak is om dit mogelijk te maken?
Het is aan de leraar om per leerling te bepalen hoeveel aandacht en steun die leerling nodig heeft (maatwerk). Een generieke norm is hiervoor niet te geven.
Deelt u de mening dat het absurd is dat ouders 125 euro per vak voor een tweedaagse training moeten betalen terwijl de overheid reeds verantwoordelijk is voor het onderwijs?
Ook hier bepalen scholen of ouders zelf of zij dergelijke investeringen willen doen. Ik wijs er op dat in de diverse persberichten over dit onderwerp verschillende bedragen worden genoemd en dat veel scholen die kosten dragen. Ook wijs ik naar mijn antwoord op vraag 1: ik ga er van uit dat scholen zelf prima in staat zijn hun leerlingen goed op het examen voor te bereiden.
Is het toegestaan dat de examentrainingen tijdens reguliere lessen worden gegeven?
Ja, zoals vermeld bij het antwoord op vraag 1 wisselen de leraren de inhoud van de lessen af naar stofbeheersing en examentraining.
Wat is het oordeel van de inspectie over de examentrainingen? Welke eisen worden gesteld aan de begeleiders van de examentrainingen?
De inspectie ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs en gaat ervan uit dat de scholen hun leerlingen goed voorbereiden op het examen. De bureaus die examentrainingen verzorgen zijn geen scholen in de zin van de wet en de inspectie houdt hier dan ook geen toezicht op.
Deelt u de mening dat het een verkeerde ontwikkeling is dat scholen steeds vaker particuliere bureaus inhuren voor examentrainingen? Wat gaat u ondernemen om deze ontwikkeling te keren?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 8.
De vraag “Wie controleert de dokter?” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat vindt u van de suggestie van de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege dat patiënten in het tuchtrecht voortaan door de Inspectie voor de Gezondheidszorg worden bijgestaan, om bijvoorbeeld te bepalen tegen wie de tuchtklacht moet worden ingediend?1
In de kabinetsreactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager (Tweede Kamer, 33 149, nr. 17), heb ik aangegeven dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) scherper gaat toezien op veilige zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de IGZ om actief toe te zien én te handhaven wanneer zorg kwalitatief door de bodem zakt of medische producten niet voldoen aan de geldende eisen. De IGZ heeft niet de verantwoordelijkheid/taak om patiënten in het tuchtrecht bij te staan. Alhoewel in het tuchtrecht geen procesvertegenwoordiging verplicht is, kan de patiënt/klager die een tuchtklacht wil indienen eigenstandig rechtshulpverlening inschakelen.
Het is belangrijk dat de positie van patiënten bij klachten in de zorg wordt versterkt. Hiervoor richt ik een Zorgloket op. Het is de verantwoordelijkheid van het op te richten Zorgloket om burgers te helpen de juiste weg te vinden om antwoord op hun klacht te krijgen. Het Zorgloket begeleidt burgers (waar nodig) langs mediation en een geschilleninstantie. Indien blijkt dat de burger met zijn klacht een ander doel wil bereiken dan individuele genoegdoening, wordt de burger naar andere instanties geleid. Een tuchtcollege kan daar een voorbeeld van zijn.
Wat vindt u van het voorstel dat patiënten gedurende de tuchtzaak nieuwe informatie aan een lopende zaak kunnen toevoegen, gezien de medische complexiteit van tuchtzaken?
Ik steun de gedachte hier achter en zal de voorstellen nader onderzoeken in het kader van de aanpassing van het tuchtrecht in de Wet BIG. Een en ander zal moeten worden bezien in het kader van een behoorlijke procesorde.
Wat vindt u van het voorstel van de voorzitter van het Centraal Tuchtcollege om de klacht gedurende de zitting te kunnen laten aanpassen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere opties ziet u om de positie van de patiënt te versterken bij het indienen van tuchtklachten, zodat de rechtsposities van patiënt en arts meer in evenwicht worden gebracht?
Het tuchtrecht kent niet zoals het civiele recht een bewijslast, maar een stelplicht voor de klager. Deze stelplicht is niet zwaar. Een klager kan dus vrij eenvoudig voldoen aan de eisen om de klacht in behandeling te nemen. De klager moet zijn klacht onderbouwen volgens de criteria van het Tuchtrechtbesluit BIG. Het klaagschrift moet de feiten en gronden waarop de klacht berust bevatten, zoals informatie over de behandeling en de ziekte. Vervolgens is het aan de beroepsbeoefenaar om aan de hand van het dossier en zijn aantekeningen aan te tonen dat hij heeft gehandeld volgens de professionele standaarden. De klager kan daar dan weer op reageren.
De klager hoeft niet medisch deskundig te zijn. Hij kan volstaan met feitelijke gegevens. De leden-beroepsbeoefenaren van het tuchtcollege vullen de medische deskundigheid in.
Wat is uw oordeel over de omgekeerde bewijslast?
Ten aanzien van medische missers wordt in het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) geregeld dat van een incident verplicht aantekening in het medisch dossier gemaakt moet worden door de zorgaanbieder. Indien dat niet is gebeurd zal de rechter sneller oordelen dat het dossier niet compleet is, waardoor, op grond van de lijn in de jurisprudentie, de bewijslast wordt omgedraaid. Dit zorgt voor een sterkere positie van de patiënt ten opzichte van de arts.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid over de versterking van de positie van de patiënt in het tuchtrecht in gesprek te gaan met patiëntvertegenwoordigers en artsenkoepels?
Ja, ik zal hierover in gesprek treden met patiëntvertegenwoordigers en artsenkoepels.
Het verlenen van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een nertsenhouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Bladel een vergunning heeft verleend voor de uitbreiding van een nertsenhouderij?1
Ja. Het verlenen van omgevingsvergunningen is een gemeentelijke aangelegenheid met een toetsing op milieu en bouwaspecten.
Kunt u bevestigen dat, ook indien een vergunning tot uitbreiding van een nertsenhouderij op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt toegekend, de uitbreiding in de praktijk niet kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Is het waar dat op grond van de Wabo gemeenten een vergunning tot het starten of uitbreiden van een nertsenhouderij moeten verlenen, omdat strijdigheid met de Wet verbod pelsdierhouderij geen weigeringsgrond voor vergunningverlening vormt? Zo ja, bent u bereid te bevorderen dat de wet zo wordt aangepast dat gemeenten geen vergunningen meer hoeven te verlenen voor zaken die niet uitgevoerd mogen worden, opdat bizarre situaties als deze voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij geldt dat de uitbreiding van het aantal dieren in de praktijk niet meer kan plaatsvinden. Deze wet zegt dat sinds 15 januari 2013 het opstarten van nieuwe bedrijven niet meer mogelijk is. De huidige nertsenhouders hebben zich moeten aanmelden om gebruik te mogen maken van de overgangstermijn tot 1 januari 2024. De aanvrager had op 15 januari 2013 zowel over de omgevingsvergunning als de benodigde huisvestingsplaatsen moeten beschikken om gebruik te kunnen maken van de overgangstermijn. Met omgevingsvergunningen die na 15 januari 2013 zijn toegekend kunnen vanwege de Wet verbod pelsdierhouderij in de praktijk geen nertsenhouderijen meer gerealiseerd worden.
Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is er voor de gemeente geen mogelijkheid om een vergunning te weigeren met het oog op de Wet verbod pelsdierhouderij. Ik verwijs daarbij naar de beantwoording van eerdere Kamervragen door u ontvangen op 18 februari 2013 over een onlangs verleende vergunning voor een nertsenhouderij (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 1333). Een omgevingsvergunning voor milieu kan op grond van artikel 2.14, derde lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) slechts in het belang van het milieu worden geweigerd. Het verbieden van het houden van nertsen is niet gebaseerd op overwegingen van milieu, maar op de ethische overweging. Deze overweging kan niet bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor milieu worden betrokken. Hetzelfde geldt voor de omgevingsvergunning voor het bouwen. Die kent ook een eigen, limitatief, toetsingskader. Op grond van de Wabo is er voor de gemeente dus geen mogelijkheid om een vergunning te weigeren met het oog op de Wet verbod pelsdierhouderij. Het verlenen van een omgevingsvergunning kan tevens noodzakelijk zijn met het oog op welzijnsinvesteringen of de verplaatsing van een nertsenhouderij. De betreffende omgevingsvergunning voor de specifieke casus in de gemeente Bladel vermeldt daarom ook dat het project op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij niet gerealiseerd mag worden.
Het aanpassen van de wet voegt niets toe omdat een eventueel voornemen tot wetswijziging geen invloed meer heeft op lopende omgevingsvergunningaanvragen. Deze procedures dienen dus nog steeds afgerond te worden. Indien gemeenten twijfelen aan de realiseerbaarheid van de betreffende omgevingsvergunningaanvraag dan kan dat getoetst worden bij de Dienst Regelingen van mijn ministerie.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en Dienst Regelingen van uw ministerie als toezichthouders zijn aangewezen op naleving van de Wet verbod pelsdierhouderij en er straffen op misdrijven en overtredingen staan? Zo ja, gaan de NVWA en Dienst Regelingen daadwerkelijk actief optreden wanneer nertsenhouders toch gaan uitbreiden in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit zal deze wet handhaven en zal actief optreden. De rechter zal uiteindelijk de hoogte van de straf bepalen.
Het bericht dat straatdealers staan te juichen na politie-invallen bij coffeeshops in Maastricht |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat de straatdealers in Maastricht stonden te juichen toen de politie invallen deed bij coffeeshops in Maastricht omdat softdrugs werden verkocht aan niet-ingezetenen?1
Het coffeeshopbeleid wordt langs twee sporen gehandhaafd: zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk. Langs deze twee sporen wordt dan ook politiecapaciteit ingezet om het coffeeshopbeleid, inclusief het ingezetenecriterium, integraal aan te pakken. Dit betekent dat politiecapaciteit zowel wordt ingezet om de dealers op straat aan te pakken als het ingezetenencriterium te handhaven in de coffeeshops.
Waarom is er niet voor gekozen om de dealers op straat, en daarmee gepaard gaande overlast, aan te pakken, maar om invallen te doen bij de coffeeshops?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel uren hebben deze opeenvolgende invallen de politie tot nu toe gekost?
Per inval in een coffeeshop zijn gemiddeld 120 politie-uren ingezet. Er zijn tot op heden 7 invallen geweest, zodat in totaal circa 840 uur capaciteit ingezet is ten behoeve van de invallen in coffeeshops. Bij elke inval worden (zowel voor voorbereiding als uitvoering) circa 20 politiemedewerkers betrokken.
Hoeveel politieagenten hebben zich met deze invallen beziggehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de stand van zaken naar aanleiding van recente rechtspraak rondom het ingezetenencriterium, waarbij onder meer is geoordeeld dat een coffeeshop die had verkocht aan buitenlanders onterecht was gesloten? Wat is uw analyse van deze uitspraak?
Zoals ik uw Kamer meldde in mijn brief van 19 november 20122 is de invoering van het ingezetenencriterium succesvol. De toestroom van drugstoeristen is afgenomen en coffeeshops zijn de facto kleiner en meer beheersbaar geworden. Dit beeld is onlangs nog bevestigd in een onderzoek van de Politieacademie over Maastricht. Ook in Zeeland en Brabant wordt dit beeld bevestigd door onderzoek van de Politieacademie.
Sinds in mei 2013 de coffeeshops in Maastricht – naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 april jongstleden – weer zijn gaan verkopen aan niet-ingezetenen is het succesvolle beeld ten aanzien van de invoering van het ingezetenencriterium verstoord. Tegen de uitspraak van de rechtbank wordt door de gemeente Maastricht hoger beroep ingesteld, mede in het licht van de uitspraken van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juni 2011 (LJN: BQ9684), de voorzieningenrechter te Den Haag van 27 april 2012 (LJN:BW4211) en het gerechtshof te Den Haag van 18 december 2012 (LJN: BY6073).
Bent u bereid het ingezetenencriterium in te trekken en er voor te zorgen dat gereguleerde verkoop door coffeeshops kan plaatsvinden in plaats van de ongereguleerde en ongecontroleerde verkoop op straat door dealers, met alle negatieve gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen aanleiding om het ingezetenencriterium in te trekken en het beleid te wijzigen. Bestrijding van overlast en criminaliteit rondom coffeeshops is en blijft een kabinetsdoelstelling, zoals afgesproken in het regeerakkoord.
De overlast door criminele straatdealers en het handhaven van het ingezetenencriterium |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Politie in actie tegen coffeeshop Maastricht» d.d. 7 mei 2013?
Ja.
In hoeveel steden is de overlast door de wietpas en/of het ingezetenencriterium verplaatst van de coffeeshopomgeving naar de buurten?
Het algemene beeld uit de informatie waarover ik beschik van de coffeeshopgemeenten in het zuiden van het land is dat de overlast sinds de afschaffing van het besloten clubcriterium is afgenomen. Van een enkele gemeente, zoals Roermond en Venray, heb ik het signaal gekregen dat zij overlast ervaren van illegale handel, met name door bestaande jeugdgroepen. Met deze gemeenten heb ik goed contact over de aanpak van jeugdgroepen en overlast. Er is en wordt waar nodig concrete hulp gegeven.
Kunt u schetsen wat de verwachtingen waren van de introductie van de wietpas en later het behouden van het ingezetenencriterium? Is de toename aan straatoverlast en drugscriminaliteit conform de verwachtingen?
Ik zie geen aanleiding mijn beleid te wijzigen. Bestrijding van overlast en criminaliteit rondom coffeeshops is en blijft een kabinetsdoelstelling, zoals afgesproken in het regeerakkoord. Zoals ik eerder meldde in mijn brief van 19 november 2012 aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 24 077, nr. 293) bleek het besloten clubcriterium (de wietpas) niet noodzakelijk om de doelstellingen van het nieuwe coffeeshopbeleid te bereiken. Door het succes van het ingezetenencriterium is de toestroom van drugstoeristen afgenomen en zijn coffeeshops de facto kleiner en meer beheersbaar geworden. Dit beeld is onlangs nog bevestigd in een onderzoek van de Politieacademie over Maastricht en ook in Zeeland en Brabant wordt dit beeld bevestigd door onderzoek van de Politieacademie.
Illegale straathandel was als (tijdelijk) neveneffect voorzien in de aanloop naar de invoering en daarop wordt actief gehandhaafd door inzet van extra capaciteit. Ook nu ben ik bereid te ondersteunen waar nodig. Ik ga binnenkort op bezoek in Maastricht om mij persoonlijk op de hoogte te stellen van de situatie.
Zoals toegezegd aan uw Kamer kom ik voor het zomerreces met een tussenstand over de invulling van de handhaving (lokaal maatwerk) in de gemeenten in Nederland. In die brief zal ik ook ingaan op het kwantitatieve beeld over 2013 met betrekking tot drugsgerelateerde overlast.
Waarom houdt u vast aan ineffectieve maatregelen die ook nog averechts werken?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt politiecapaciteit ingezet voor het handhaven van het ingezetenencriterium in coffeeshops in plaats van het tegengaan van straathandel?
Het coffeeshopbeleid wordt langs twee sporen gehandhaafd: zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk. Langs deze twee sporen wordt dan ook politiecapaciteit ingezet om het coffeeshopbeleid, inclusief het ingezetenecriterium, integraal aan te pakken. Dit betekent dat politiecapaciteit zowel wordt ingezet om de dealers op straat aan te pakken als het ingezetenencriterium te handhaven in de coffeeshops.
Hoe verhoudt zich het handhaven van het ingezetenencriterium in Limburg tot het gedogen in Amsterdam?
Wat in het algemeen en landelijk geldt, geldt ook voor Amsterdam. Het lokale bestuur van een gemeente stelt het coffeeshopbeleid binnen het landelijk kader vast en voert de regie. De lokale driehoek vult het beleid concreet in en stelt prioriteiten bij de dagelijkse handhaving. In de lokale driehoek zal afstemming plaatsvinden over het handhavingsarrangement, inclusief de handhaving van het ingezetenencriterium en de eventuele fasering daarvan, en de maatregelen die verder worden getroffen in het kader van het coffeeshopbeleid.
Het beste moment om de handhaving van het ingezetenencriterium in Amsterdam ter hand te nemen wordt bepaald door de lokale omstandigheden en de overige maatregelen die door de Amsterdamse driehoek getroffen worden om het lokale coffeeshopbeleid vorm te geven. De burgemeester van Amsterdam heeft in december 2012 namens de driehoek en het college van Burgemeester en Wethouders een brief aan de Raad gestuurd over het coffeeshopbeleid. De burgemeester steunt daarin de doelstellingen van het kabinet. Ik heb gezien dat de driehoek van Amsterdam inzet op een breed pakket aan maatregelen.
Hoe lang wilt u nog wachten tot het herzien van de huidige inefficiënte maatregelen in de strijd tegen drugshandel en straatoverlast? Kunt u met meetdoelen garanderen dat tot die tijd de huidige problemen effectief worden opgelost? Welke conclusies trekt u als deze doelen niet worden bereikt?
Zie antwoord vraag 3.
De wettelijke bescherming van de huiskraai |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom u de huiskraai Corvus splendens, die in 1994 voor het eerst in Nederland gesignaleerd is en volgens de laatste telling uit 23 exemplaren bestaat1, afgelopen maart plotseling de status van «invasieve exoot» heeft toegekend?2
Het besluit waaraan wordt gerefereerd, betreft de Bekendmaking lijsten beschermde diersoorten 2013 (Staatscourant 2013, nr. 8498). Daarin is onder andere de vermelding van de Indische huiskraai geschrapt om de onduidelijkheid weg te nemen die in de praktijk was ontstaan over de status van de huiskraai onder de Flora- en faunawet. (zie verder het antwoord op vragen 3 tot en met 6)
Kunt u bevestigen dat veel ornithologen de huiskraai als inheemse vogelsoort beschouwen en deelt u de mening dat hij als zodanig wettelijke bescherming moet genieten?
Ik deel de in de vraag geformuleerde mening niet. De Staatssecretaris van Economische Zaken is in beginsel verantwoordelijk voor de beslissing om een soort aan te merken als invasieve exoot in de zin van de wet. Daarbij worden de uitgangspunten van de Beleidsnota invasieve exoten (Kamerstukken II 2007–2008, 26 407, nr. 27) gevolgd. Met dit beleid geeft Nederland uitvoering aan de doelstellingen omtrent invasieve exoten in Biodiversiteitsverdrag (Trb. 1992, 164) en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het verdrag spoort partijen aan beleid te ontwikkelen dat als doel heeft de inheemse biodiversiteit te beschermen tegen invasieve exoten. Op basis van Vogel- en Habitatrichtlijn zijn lidstaten gehouden maatregelen te treffen tegen de introductie van soorten die niet van nature in Europa voorkomen.
De vestiging van de huiskraai kan nadelige gevolgen hebben voor inheemse vogelsoorten door predatie van eieren, nestjongen en volwassen individuen. Ook is bekend dat de vogel in grote groepen schade kan veroorzaken aan landbouw-gewassen, vee, viskwekerijen en elektriciteitsdraden. De huiskraai wordt in veel gebieden elders in de wereld als een invasieve soort beschouwd die tot een plaag is uitgegroeid. De huiskraai is niet op eigen kracht naar Nederland gekomen. De eerste exemplaren zijn meegereisd op de schepen die vanuit andere werelddelen in de Rotterdamse haven aankomen. Een zich uitbreidende populatie huiskraaien in het havengebied bij Hoek van Holland kan voorts betekenen dat Nederland een «stepping stone» wordt voor nieuwe vestigingen van huiskraaien elders in Europa. Vroeg ingrijpen voorkomt grotere kosten in het kader van bestrijding en vergoeding van geleden schade wanneer de populatie zich verder zou uitbreiden.
De huiskraai is om bovenstaande redenen in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren (Staatscourant 2010, 20161) opgenomen als door provincies te bestrijden invasieve exoot. Aan de beoordeling ligt een risicobeoordeling van Sovon Vogelonderzoek Nederland ten grondslag en een advies van Team invasieve exoten van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit.
Bent u ermee bekend dat de Stichting De Faunabescherming in beroep is gegaan tegen de uitspraak van de provincie Zuid-Holland, waarin toestemming wordt gegeven om de hele (kleine) populatie huiskraaien in Hoek van Holland uit te roeien?
Bent u ervan op de hoogte dat de juridische procedure van Stichting De Faunabescherming nog lopende is? Zo ja, kunt u aangeven waarom u het besluit om de bescherming van de huiskraai in te trekken tijdens deze lopende juridische procedure heeft genomen en hoe u dit besluit ziet in relatie tot deze zaak die nog onder de rechter is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of de uitspraak van de rechter invloed zal hebben op uw reeds genomen besluit?
Bent u bereid de door u doorgevoerde wijziging met betrekking tot de huiskraai in de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten 2013 van 25 maart 2013, die invloed heeft op een nog lopende juridische procedure over dit onderwerp, onmiddellijk terug te draaien? Zo ja, op welke termijn en wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het verband tussen het verstrekken van vergunningen voor online kansspelen en gokverslaving |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Meer vrouwen gokverslaafd» en «Ik was een meester in liegen en bedriegen»?1
Ja.
Deelt u de vrees van hulpverleningsorganisaties in de verslavingszorg voor een een explosieve groei van verslavingen als de online gokmarkt wordt vrijgegeven? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat het aantal verslavingen zal toenemen? Zo nee, waarom deelt u die vrees niet?
Nee, wij delen die vrees niet. Verslaving is een inherent risico ten aanzien van kansspelen. Het voorkomen van kansspelverslaving is daarom één van de belangrijkste doelstellingen van het kansspelbeleid. Iedereen die wil deelnemen aan kansspelen op afstand, moet dit op een verantwoorde en betrouwbare manier kunnen doen. Alhoewel deelname aan kansspelen op afstand laagdrempelig is (vanuit de huiskamer), biedt het internet juist bij uitstek goede mogelijkheden om risicovol speelgedrag bij spelers vroegtijdig te signaleren en waar nodig op passende wijze te interveniëren. Zo zijn het speelgedrag en de transacties van de speler online, in tegenstelling tot in de fysieke wereld, continu te monitoren. Ook biedt de digitale omgeving de mogelijkheid tot het instellen en registreren van persoonlijke grenzen aan het speelgedrag via een spelersprofiel, en kunnen instrumenten als zelftests en verwijzing naar (anonieme) zorg op een effectieve wijze aan de speler worden aangeboden.
Daarom worden bij de regulering van kansspelen op afstand aan vergunninghouders strenge eisen gesteld op het gebied van kansspelverslaving. Uitgangspunt van het verslavingspreventiebeleid is dat de speler voldoende informatie en hulpmiddelen krijgt om hem bewust te maken van de risico’s op kansspelverslaving, hem inzicht te geven in zijn speelgedrag en hem zo nodig te dwingen tot matiging van speelgedrag. Zo moeten vergunninghouders onder andere waarschuwingen over de risico’s van kansspelverslaving, de speelduur en het saldo van de spelersrekening zichtbaar in beeld brengen, een verslavingstest aanbieden en een door de speler in te vullen spelersprofiel bewaken waarmee de grenzen in speeltijd en inleg beperkt kunnen worden. De vergunninghouder heeft daarnaast een zorgplicht om de speler te helpen in het onder controle houden van zijn speelgedrag. Ook komt er een landelijk register van spelers met verslavingsproblemen of een risico daarop. Opname in dit register kan vrijwillig of in bepaalde gevallen onvrijwillig gebeuren. Als spelers zijn opgenomen in het register kunnen zij tijdelijk (minstens 6 maanden) niet deelnemen aan kansspelen via internet en komen zij ook niet binnen in een speelautomatenhal of een casino. Dit schept ruimte voor verslavingsbehandeling (bijvoorbeeld doorverwijzen naar e-healthprogramma’s en zorginstellingen). De kansspelautoriteit zal het register beheren.
Waar op dit moment zeer veel Nederlanders buiten het toezicht van de overheid spelen, kan door het uitgeven van vergunningen aan aanbieders die zich aan, ondere andere bovengenoemde, voorwaarden houden veel beter invulling worden gegeven aan de doelstelling om kansspelverslaving te voorkomen. Om die reden zijn wij niet bezorgd voor een explosieve groei van verslavingen. Door middel van het onderzoek «Gokken in Kaart» en «Kerncijfers verslavingszorg»2 wordt het aantal kansspelverslaafden wel gevolgd. Via een uitbreiding van de kansspelheffing zullen vergunninghouders gaan bijdragen aan het voorkomen en behandelen van kansspelverslaving. Hiermee wordt invulling gegeven aan het «Verslavingsfonds» waar in de motie van Gent3 c.s. om is gevraagd.
Deelt u de mening dat, ook al is online gokken op dit moment in Nederland niet toegestaan, verslaafde gokkers toch geholpen moeten worden? Zo ja, op welke wijze en omvang gebeurt dat? Zo nee, waarom niet?
Kansspelverslaafden die een beroep doen op zorg worden nu ook al geholpen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen zogenaamde landbased kansspelen of kansspelen op afstand. De verslavingszorginstellingen bieden zowel zogenaamde face to face behandelprogramma’s als e-healthprogramma’s aan. Een voorbeeld van zo’n e-healthprogramma is www.gokkendebaas.nl .
Beschikt u over gegevens over het aantal gokverslaafden in het algemeen en het aantal verslaafden aan online kansspelen in het bijzonder? Zo ja, kunt u die aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De gegevens waarover ik beschik (Kerncijfers Verslavingszorg) laten zien dat het aantal patiënten dat vanwege kansspelverslaving een beroep doet op reguliere verslavingszorginstellingen al jaren rond de 2.500 per jaar is. Ik beschik niet over gegevens van de «particuliere» verslavingszorgsector. De gegevens zijn niet uitgesplitst naar landbased kansspelen en kansspelen op afstand.
Blijft ook op het moment dat vergunningen voor online kansspelen worden verleend, het voorkomen van gokverslaving een van de belangrijkste doelstellingen van het kansspelbeleid? Zo ja, hoe zal worden gemeten wat de gevolgen zijn van de legalisering van online kansspelen ten aanzien van het gokgedrag van de spelers? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij vraag 3 is aangegeven is het voorkomen van kansspelverslaving één van de belangrijkste doelstellingen van het kansspelbeleid. Dit uit zich in de strikte eisen die worden gesteld aan vergunninghouders. Iedere vijf jaar wordt het aantal risico- en probleemspelers in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie in kaart gebracht. Zo is in 2012 het onderzoek «Gokken in kaart. Tweede meting aard en omvang kansspelen in Nederland» opgeleverd.4 De volgende meting vindt plaats in 2017. Mijn streven is dan het aantal risicospelers terug te dringen naar het niveau van 2005 (een reductie van 92.000 naar circa 55.000) en het aantal probleemspelers ten hoogste op het niveau van 2011 (circa 20.300) te houden.
Deelt u de mening dat u, alvorens de genoemde vergunningen worden verstrekt, door middel van een nulmeting inzicht moet hebben in de aard en de omvang van de huidige verslaving aan online kansspelen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Worden aan de genoemde vergunningen ook voorwaarden ten aanzien van het tegengaan van bovenmatig gokken verbonden? Zo ja, wat wordt de aard van die voorwaarden en hoe wordt ervoor gezorgd dat de vergunninghouders zich daadwerkelijk aan die voorwaarden houden? Welke sancties staan u voor ogen in het geval een vergunninghouder zich niet aan de voorwaarden houdt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven worden strenge eisen gesteld aan het voorkomen van kansspelverslaving. Daarnaast worden eisen gesteld om de doelstelling van consumentenbescherming te borgen. Zo mogen de reclameactiviteiten van vergunninghouders niet de deelname aan kansspelen stimuleren of in het bijzonder aanzetten tot onmatige deelname. Vergunninghouders mogen daarom alleen op verantwoorde wijze reclame maken voor kansspelen.
De kansspelautoriteit zal toezien op de naleving van de vergunningsvoorwaarden door de vergunninghouder. Zo kan de kansspelautoriteit bijvoorbeeld inlichtingen en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden vorderen van de vergunninghouder om te controleren of de vergunninghouder zich aan de voorwaarden houdt. Ook kan de kansspelautoriteit zelf informatie vergaren door selecte en aselecte controles. Indien een vergunninghouder de voorwaarden overtreedt, kan de kansspelautoriteit een bestuursrechtelijke boete of last onder dwangsom opleggen. Ook kan de kansspelautoriteit de vergunning intrekken. Een beslissing daartoe dient echter wel proportioneel te zijn. Als ultimum remedium kan tot slot het strafrecht worden ingezet.
De kritiek van de Nationale Ombudsman op de toepassing van het middel preventief fouilleren in de praktijk |
|
Nine Kooiman (SP), Jan de Wit (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de stevige kritiek van de Nationale Ombudsman op de preventief fouilleeractie bij de A2 in oktober 2012 en de preventief fouilleeractie op de camping te Maasdriel in november 2012?1
Het instrument preventief fouilleren kan worden ingezet indien de openbare orde in een gebied is verstoord door de aanwezigheid van wapens of hiervoor ernstige vrees bestaat. Bij de beslissing over de inzet moeten de proportionaliteit en de subsidiariteit worden meegewogen. In de twee onderhavige casussen was er politie-informatie beschikbaar over recente wapenincidenten waaruit de betrokken instanties hebben geconcludeerd dat voldaan was aan het wettelijke criterium. De acties waren in tijd en plaats beperkt. De wet verzet zich er niet tegen dat het instrument wordt ingezet in combinatie met andere acties. Uiteraard geldt dat elke bevoegdheid van de overheid moet worden toegepast voor het doel waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat het middel preventief fouilleren in deze twee situaties niet is toegepast zoals door de wetgever oorspronkelijk is beoogd en dat misbruik van bevoegdheid is gemaakt door preventief fouilleren als opsporingsmiddel te gebruiken? Hoe kan het dat door lokale bestuurders met een doelredenering is getracht om de mogelijkheid van preventief fouilleren aan de (opsporings- en handhavings)mogelijkheden van de politie toe te voegen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de bezorgdheid van de Nationale Ombudsman over het gemak waarmee de bestuurders en de officieren van justitie aan de waarborgen voor de burger voorbij zijn gegaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, de bezorgdheid van de Nationale ombudsman deel ik niet. Wel deel ik enkele van zijn kritiekpunten. De schriftelijke onderbouwing van de noodzaak van de gebiedsaanwijzing had beter gekund. Deze schriftelijke onderbouwing is belangrijk in het waarborgen van de rechtsbescherming van burgers. Verder had de gebiedsaanwijzing conform de wettelijke voorschriften tijdig bekend moeten worden gemaakt.
Hoe gaat u er voor zorgen dat oneigenlijk gebruik van het middel preventief fouilleren en misbruik van bevoegdheden in de toekomst voorkomen gaat worden? Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Nationale Ombudsman om het middel preventief fouilleren niet meer in combinatie met andere controleacties in te zetten?
De wet bevat voldoende waarborgen om te voorkomen dat het middel preventief fouilleren oneigenlijk als opsporingsmiddel wordt gebruikt, zoals de voorafgaande bespreking van een voorgenomen gebiedsaanwijzing in de driehoek, de schriftelijke onderbouwing van het aanwijzingsbesluit en het aparte bevel door de officier van justitie voor een concrete fouilleeractie. Verder is de burgemeester aan de gemeenteraad verantwoording schuldig over het door hem gevoerde bestuur. Op de aanbeveling van de Nationale Ombudsman over gecombineerde acties zal ik nog richting de Nationale Ombudsman reageren. Ik zal uw Kamer een afschrift van deze reactie sturen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat het middel preventief fouilleren weer gebruikt gaat worden op de door de wet voorgeschreven wijze en waar het voor bedoeld was, te weten voor de handhaving van de openbare orde?
Ik zie geen noodzaak voor aanvullende maatregelen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 4 bevat de wet voldoende waarborgen om misbruik van het instrument te voorkomen. Daarnaast kan de rechtmatigheid van het preventief fouilleren aan de orde worden gesteld bij de rechter.
Het verbod in de cao Besloten Busvervoer om zzp’ers in dienst te nemen. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op artikel 53 van de cao Besloten Busvervoer waarin vervoerders verboden wordt om besloten busvervoer te verrichten met chauffeurs die niet bij hen in dienstbetrekking zijn? Klopt het dat dit een belemmering is voor zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) om te werken voor busvervoerders?1
Deze cao bevat al jaren een bepaling die het vervoerders kort gezegd verbiedt chauffeurs te laten werken zonder een arbeidsovereenkomst. Met deze bepaling beogen cao-partijen concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Vanwege de contractvrijheid staat het cao-partijen vrij om een dergelijke bepaling in de cao op te nemen. Inderdaad betekent dit dat het niet mogelijk is om in de hoedanigheid van zelfstandige chauffeur voor een besloten busvervoerder te werken. Wel kan de zelfstandige een eigen vervoersonderneming opzetten.
Vindt u het ook onwenselijk als cao’s bedrijven verbieden of belemmeren om in zee te gaan met zzp’ers? Deelt u de mening dat het onwenselijk is als een groot deel van de moderne arbeidsmarkt – de circa 750.000 zzp’ers – via cao’s buitenspel wordt gezet?
Nee. Volgens de Wet op de cao kan een cao ook van toepassing zijn op aannemingen van werk en overeenkomsten van opdracht. Daarmee is mogelijk gemaakt dat cao-partijen afspraken kunnen maken waarmee kan worden voorkomen dat de arbeidsvoorwaarden die gelden voor werknemers worden ontdoken door het inzetten van zzp’ers. Werkgevers(organisaties) en vakbonden mogen dergelijke beperkende bepalingen in alle vrijheid opleggen. Dergelijke cao-bepalingen laten onverlet dat alle zzp’ers hun diensten als zelfstandige kunnen aanbieden. De cao-bepaling richt zich alleen tot de werkgever die naast zijn werknemers ook een zzp’er in dienst wil nemen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat cao-onderhandelingstafels afspraken worden gemaakt die zzp’ers betreffen, terwijl die zzp’ers niet aan tafel zitten?
Wie deelnemen aan onderhandelingen is aan cao-partijen zelf. Hoe moet worden omgegaan met de veranderende arbeidsmarkt in relatie tot het cao en avv-stelsel is een punt van aandacht. De betrokkenheid van het toenemend aantal zzp’ers maakt daar onderdeel van uit. Dit punt zit dan ook vervat in mijn adviesaanvraag aan de SER over het onderwerp «draagvlak voor cao-afspraken» (Kamerstukken II, 2011/2012, 29 544, nr. 407).
Hoe verhoudt artikel 53 van de cao Besloten Busvervoer zich tot de Mededingingswet? Is in de Mededingingswet niet het beginsel vastgelegd dat bedrijven niet gezamenlijk andere ondernemers mogen uitsluiten?
Zoals in de kabinetsreactie op het SER-advies «zzp»-ers in beeld» is beschreven, biedt de Mededingingswet ruimte voor dergelijke cao-bepalingen die betrekking hebben op zzp’ers (Kamerstukken II, 2010/11, 31 311, nr.2. Deze cao-bepaling heeft geen betrekking op minimumtariefafspraken en heeft als doel om te voorkomen dat arbeidsvoorwaarden die gelden voor werknemers worden ontdoken. De bepaling valt daarmee binnen de reikwijdte van uitzonderingen voor cao’s in de Mededingingswet.
Hoe beoordeelt u artikel 53 van de cao Besloten Busvervoer in relatie tot het toetsingskader van de wet op het algemeen verbindend verklaren van cao’s? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de in het toetsingskader opgenomen weigeringsgrond voor het niet algemeen verbindend verklaren van een cao als deze in strijd is met het algemeen belang? Vindt u het uitsluiten van zzp’ers in een cao in strijd met het algemeen belang?
Er is geen grond om deze bepaling niet algemeen verbindend te verklaren. Deze bepaling waarmee cao-partijen beogen om hun cao tegen onderbieding (via de inzet van goedkope zzp’ers) te beschermen is namelijk niet in strijd met het (mededingings)recht of met de bepaling uit het Toetsingskader AVV die cao-partijen verplicht rekening te houden met gerechtvaardigde belangen van derden. De verplichting rekening te houden met de belangen van derden beoogt niet die derden te beschermen tegen iedere benadeling maar slechts tegen een te grote benadeling of een onevenredige beperking; daarvan is geen sprake. Evenmin is het voorkomen dat cao’s worden uitgehold door de inzet van goedkopere zzp’ers in strijd met het algemeen belang.
Zijn er andere cao’s waar bepalingen zijn opgenomen waarbij het in dienst nemen van zzp'ers wordt verboden?
Hierover is geen specifiek onderzoek voorhanden. Het beeld is dat dergelijke cao-bepalingen slechts sporadisch voorkomen.
Bent u voornemens om concrete acties te ondernemen?
Bovenstaande vragen geven mij geen aanleiding om actie te ondernemen.
Het niet afbouwen van staatssteun aan ING |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Twist ING en Financiën over afbouw staatssteun»?1
Ja.
Klopt het dat de waarde van de gegarandeerde Alt-A-portefeuille inmiddels boven het break-evenpunt ligt? Wat is het break-evenpunt van de portefeuille? Wat is de huidige omvang van het «staatsdeel» van de portefeuille?
Met het break-even punt wordt gedoeld op de waarde die de portefeuille moet hebben zodat verkoop hiervan voldoende oplevert om de resterende verplichting aan ING uit hoofde van de IABF volledig te voldoen. De verplichting is in de loop der jaren afgenomen doordat alle inkomsten op de faciliteit zijn benut om deze af te lossen. Tegelijkertijd is, door de gunstige ontwikkelingen van de Amerikaanse economie en huizenmarkt, de marktwaarde van de portefeuille toegenomen. Op dit moment is de marktwaarde van de portefeuille groter dan de resterende verplichting van de staat aan ING en dus hoger dan dit break-even niveau.
De nominale omvang van het «staatsdeel» van de portefeuille bedraagt volgens de meest actuele stand (31 sept 2013) ca. € 9,0 mld. De verplichting van de staat aan ING bedraagt op dit moment € 6,0 mld. Het break-even punt kan berekend worden door de verplichting van de staat aan ING te delen door de nominale waarde van de portefeuille. Op dit moment ligt dit punt rond de 66. De gemiddelde marktwaardeprijs bedraagt op dit moment ca. 70 à 71. De marktwaarde van de portefeuille bedraagt hiermee € 6,4 mrd.
Is het waar dat u de Alt-A-portefeuille niet wilt verkopen? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom u dit niet wilt?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de kamerbrief «afbouw staatssteun ING» die ik op 1 november aan de Tweede Kamer heb verstuurd.
Hoe verhoudt uw opstelling zich met uw uitspraak dat u zo snel mogelijk hoopt af te komen van de garanties die zijn geboden in het kader van de financiële crisis?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er in 2011 afspraken zijn gemaakt tussen uw ambtsvoorganger en ING over verkoop van de portefeuille? Zo ja, welke afspraken zijn dit?
Mijn ambtsvoorganger heeft in 2012 de intentie uitgesproken de Alt-A portefeuille zo snel als mogelijk te verkopen, mits er geen verlies ontstaat voor de staat.
Aan welke criteria toetst u een besluit tot verkoop van de Alt-A-portefeuille?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn tot nu toe de totale kosten en opbrengsten voor de staat geweest van de Alt-A-portefeuille? Wat zijn de verwachte kosten en opbrengsten van de portefeuille?
De IABF bestaat uit een lening van ING aan de staat (EMU-schuld relevant), waarmee het economische eigendom van de Alt-A portefeuille is gekocht van ING. Daarnaast is er over en weer sprake van een aantal fees. Jaarlijks is het saldo van de IABF op kasbasis nu nul (nr. 42 in de tabel hieronder), omdat de door de staat netto ontvangen fees worden aangewend om de meerjarenverplichting aan ING af te lossen. Jaarlijks wordt over de IABF gerapporteerd in het jaarverslag. Onderstaand treft u een overzicht van de kasstromen zoals vermeld in de vermoedelijke uitkomsten bij de ontwerpbegroting. Hierin is de eenmalige uitkering door ING alsmede verwachte opbrengsten uit de verkoop nog niet verwerkt.
2008–2011
2012
2013
35. Funding fee (rente + aflossing)
11.490
2.644
1.939
36. Management fee
145
33
26
37. Portefeuille ontvangsten (rente + aflossing)
–10.889
–2.434
–1764
38. Garantiefee
–317
–73
–58
39. Additionele garantiefee
–282
–110
–88
40. Additionele fee
–146
–46
–37
41. Verhandelbaarheidsfee
–
–15
–18
42. Saldo Back-up faciliteit
–
–
–
43. Meerjarenverplichting aan ING (ultimo)
10.264
7.655
5.907
44. Alt-A portefeuille (ultimo)
13.934
11.140
8.840
Op grond van de gemaakte afspraken met ING ontvangt de staat in 2013 een bedrag van EUR 395 miljoen voor de vervroegde beëindiging. Daarnaast zal de verkoop, op basis van de huidige marktprijzen, naar verwachting EUR 400 miljoen meer opbrengen dan de schuld aan ING. Hoewel dit laatste afhankelijk is van marktomstandigheden, zal hiermee het totale resultaat op de IABF voor de staat uitkomen op ca. EUR 800 miljoen.
Wat zijn de gevolgen van verkoop van de Alt-A-portefeuille voor het EMU-saldo en de EMU-schuld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u het economisch eigendom van de Alt-A-portefeuille ook aan een andere partij dan ING verkopen?
Ja. Zoals gemeld in de brief «afbouw staatssteun ING» van 1 november heb ik ook de intentie dit te doen.
De subsidieregeling ter vervanging van de Afdrachtvermindering Onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraken van de staatssecretaris van Financiën dat «aan het begin van het tweede kwartaal van 2013» de Kamer wordt geïnformeerd over de contouren van de nieuwe subsidieregeling ter vervanging van de Afdrachtvermindering Onderwijs?1
Ja, deze ken ik.
Kunt u aangeven wanneer de subsidieregeling ter vervanging van de afschaffing Afdrachtvermindering Onderwijs, en daarbij een eventuele overgangsregeling, naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Het is de bedoeling dat de subsidieregeling ingaat op 1 januari 2014. De publicatiedatum is uiterlijk 1 november 2013. Vandaag ontvangt u de toegezegde brief met de contouren van de regeling.
Deelt u de mening dat er haast is geboden bij de totstandkoming en vervolmaking van de nieuwe subsidieregeling, aangezien er op dit moment zeer veel onduidelijkheid bestaat voor werkgevers en zij nu al bezig met zijn met leer- en werktrajecten beginnende per september 2013? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Daarom ontvangt de Kamer vandaag de eerste contouren van de subsidieregeling, waarin een aantal keuzes gemaakt wordt ten aanzien van de nieuwe regeling. Deze brief schept meer duidelijkheid voor werkgevers.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de Afdrachtvermindering Onderwijs een negatief effect zal hebben op het Leven Lang Leren programma? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet.
De afdrachtvermindering onderwijs voor werkgevers wordt per 1 januari 2014 omgevormd tot een subsidieregeling praktijkleren van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), waarbij werkgevers financieel gestimuleerd blijven om leerwerkplaatsen aan te bieden.
Door onderwijs met de praktijk te verweven en combinaties van leren en werken of stages mogelijk te maken, worden praktisch ingestelde deelnemers, studenten en werknemers gestimuleerd om onderwijs te volgen. Over de gehele linie van de arbeidsmarkt kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel en kunnen werkenden hun arbeidsmarktpositie versterken door deel te nemen aan erkende kwalificerende opleidingen, waardoor hun mogelijkheden buiten de huidige functie of het bedrijf worden vergroot.
Deelt u de mening dat de bezuiniging van ongeveer 200 miljoen euro, die gepaard gaat met de nieuwe subsidieregeling ter vervanging van de Afdrachtvermindering Onderwijs, extra nadelig is met het oog op de alsmaar oplopende (jeugd)werkloosheid?2 Bent u tevens van mening dat deze bezuiniging tot gevolg kan hebben dat het aanbod van stageplaatsen en leer-werkbanen verder onder druk wordt gezet? Welke maatregelen gaat u nemen om deze gevolgen van de bezuiniging te minimaliseren?
Voor de regeling praktijkleren is komende jaren 200 miljoen euro beschikbaar. Het budget zal gerichter worden ingezet en is beschikbaar voor bedrijven die samen met onderwijsinstellingen een goed voorstel voor praktijkleren indienen.
Er moeten keuzes gemaakt worden, waardoor er minder doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen dan het geval was voor de afdrachtvermindering onderwijs.
Desondanks ondersteunt de invoering van de nieuwe subsidieregeling praktijkleren juist de plannen van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van (jeugd)werkloosheid, omdat leerwerkplaatsen een belangrijke functie vervullen bij de instroom op de arbeidsmarkt van groepen met een zwakkere positie op de arbeidsmarkt. Praktijkleren versterkt de arbeidsmarktpositie voor deze groepen, waardoor bijvoorbeeld uitkeringslasten worden bespaard en jongeren op zoek naar werk hun weg vinden naar een stage of leerwerkbaan en uiteindelijk een baan.
En de nieuwe subsidieregeling richt zich vooral op de groepen in een kwetsbare positie waar bijvoorbeeld jeugdwerkloosheid een groot probleem is, op sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening wordt verwacht en op wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie.
Bent u bereid, met oog op het bovenstaande, haast te maken met de nieuwe subsidieregeling en deze voor eind mei 2013 naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben hard bezig met de totstandkoming van de ministeriële regeling waarin de subsidieregeling zal worden opgenomen. Deze zal naar verwachting niet eerder dan per september gereed zijn.
De brief over de contouren van de regeling geeft echter naar mijn mening voldoende informatie en duidelijkheid over de plannen die het kabinet heeft om praktijkleren te bevorderen via de aangekondigde ministeriële regeling.