Het bericht dat het aantal toegewezen asielaanvragen in Nederland veel hoger ligt dan in de rest van de EU |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat Nederland (relatief) veel meer asielverzoeken inwilligt dan andere Europese landen?1
Ja, ik onderschrijf de uitleg van de hoofddirecteur van de IND over de verschillen in inwilligingspercentages binnen de EU. Het verschil in de inwilligingspercentages tussen de lidstaten kan niet eenduidig worden verklaard. De hoofddirecteur heeft er in dat kader op gewezen dat er een aantal factoren is dat deze verschillen mogelijk kan verklaren, zoals de verschillen in landen van herkomst van de asielzoekers en verschillen in de uitvoering van het gemeenschappelijk asielbeleid in verschillende EU-landen.
Voor een nadere toelichting op de mogelijke redenen die ten grondslag kunnen liggen aan het verschil in de inwilligingspercentages verwijs ik naar het antwoord (20 augustus 2013, kenmerk 2012Z14484) van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel op vragen van het lid Van Nieuwenhuizen (VVD). Hierin werd gemeld dat het verschil in inwilligingspercentage mogelijk mede toe te schrijven is aan de aard van de Nederlandse asielprocedure en de aandacht voor het snel afdoen van kansloze aanvragen in de korte aanmeldcentrumprocedure. Nederland is met de introductie van de aanmeldcentra en de toenmalige 24-uursprocedure koploper geweest binnen Europa in het neerzetten van een korte procedure waarin kansloze aanvragen werden afgedaan. Dit stelsel is sindsdien met een aantal belangrijke verbeteringen steeds verder uitgebouwd. Het is zeer wel mogelijk dat daarmee Nederland weinig aantrekkelijk is voor vreemdelingen die geen bescherming tegen terugkeer behoeven, maar toch door middel van een asielprocedure toegang tot Europa zoeken. Vanuit dat perspectief is een lage instroom van asielzoekers met kansloze aanvragen wenselijk en kan een relatief hoog inwilligingspercentage (mede) worden verklaard.
Onderschrijft u de uitspraak van de directeur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat dit deels wordt veroorzaakt door verschillen in regelgeving? Zo ja, welke specifieke verschillen in regelgeving zorgen er voor dat Nederland relatief veel asielzoekers toelaat?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere oorzaken bestaan er voor het relatief hoge percentage aan inwilligingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het absurd is dat juist Nederland zoveel asielzoekers toelaat, terwijl het al zoveel problemen heeft met allochtonen die zijn oververtegenwoordigd op het gebied van bijvoorbeeld uitkeringsafhankelijkheid en criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Ik meen dat Nederland die asielzoekers moet toelaten die volgens de internationale normen behoefte hebben aan bescherming.
Bent u bereid de toelating van asielzoekers stevig in te dammen en het voorstel over te nemen dit te maximeren op 1000 personen van wie vaststaat dat ze niet in de eigen regio kunnen worden opgevangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid aangezien ik meen dat Nederland bescherming moet bieden aan hen die daar, volgens de internationaal vastgestelde normen, recht op hebben. Hierbij past geen maximalisatie of «plafond» aangezien wij dan, bij afwijzing van asielzoekers die recht hebben op bescherming, deze internationale normen (zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in het Europese asiel acquis) zouden overtreden.
Het bericht dat 135 thuiszorgmedewerkers ontslagen worden |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Zorggroep VDA in Veghel vraagt ontslag aan voor 135 medewerkers»?1
Ik heb van dit bericht kennisgenomen. Het is aan de Zorggroep VDA om afwegingen te maken over de inzet van de onderneming.
Verwacht u dat er de komende tijd meer thuiszorgaanbieders zullen stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik beschik op dit moment niet over een landelijk beeld. Verwacht mag worden dat aanbieders rekening houden met de voorgestane vernieuwing van de langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Dat is ook noodzakelijk om de met de hervorming beoogde effecten te realiseren. Er zullen aanbieders zijn die zich terugtrekken en er zullen ook nieuwe aanbieders tot de markt toetreden. Dit kan de benodigde innovatie een impuls geven. Thuiszorgaanbieders zullen ook in de nieuwe situatie een zeer belangrijke rol spelen. De daadwerkelijke effecten van de hervormingen op de arbeidsmarkt worden nauwlettend in de gaten gehouden en in beeld gebracht door een arbeidsmarkteffectrapportage (AER).
Heeft u concrete aanwijzingen dat ook andere thuiszorgaanbieders stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Zo ja, welke? Op welke termijn gebeurt dit? Hoeveel ontslagen hangen hiermee samen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de directeur van VDA die aangeeft dat het bieden van thuiszorg verliesgevend is vanwege het zorgakkoord en bezuinigingen van de regering?
Zorggroep VDA heeft ervoor gekozen om voor 135 thuishulpen ontslag aan te vragen. De organisatie heeft afgewogen of zij rendabel thuiszorg kon bieden en heeft een inschatting gemaakt van de vooruitzichten. Zoals gezegd, het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Voor zover de voorgenomen korting op het budget van de huishoudelijke hulp bijgedragen zou hebben aan het besluit om ontslag aan te vragen, geldt dat ik deze korting in 2015 en latere jaren aanzienlijk verzacht heb en dat voor 2014 geldt dat ook nieuwe cliënten een beroep kunnen doen op huishoudelijke hulp. Een en ander laat dus veel ruimte voor gemeenten en aanbieders om een goede invulling te geven aan gemeentelijk beleid.
Komt u door deze ontslagen tot het inzicht dat bezuinigen op de thuiszorg onverantwoord is?
In mijn brief aan uw Kamer van 25 april 2013 heb ik u mijn visie op de hervorming op de langdurige zorg toegelicht. De hervorming is noodzakelijk om de kwaliteit te verbeteren, de zorg houdbaar te maken voor toekomstige generaties en aan te laten sluiten bij de wijze waarop we samen leven en meer voor elkaar willen zorgen. Dit neemt niet weg dat de veranderingen veel gaan vragen van alle betrokkenen. Daar ben ik mij zeer van bewust.
Ziet u in dat niet alleen de medewerkers die nu ontslagen worden de dupe zijn van bezuinigingen op de thuiszorg, maar ook de mensen die zorg krijgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt de zorg geregeld voor mensen die nu huishoudelijke verzorging van VDA ontvangen?
Zorggroep VDA heeft mij aangegeven dat zij in goed overleg met alle gemeenten waarin zij actief is plannen gemaakt heeft om de continuïteit van ondersteuning voor de cliënten te waarborgen. Daarnaast heeft de organisatie collega-aanbieders benaderd met de vraag of zij interesse hebben om de cliënten en het personeel over te nemen. Het uitgangspunt daarbij is dat de cliënten hun huidige thuiszorgmedewerker behouden. Thuiszorgmedewerkers zullen wel moeten solliciteren bij de andere aanbieders. In dit proces gelden de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (CAO VVT) hierover hebben gemaakt. Op dit moment is dit proces nog gaande.
Kunt u garanderen dat de mensen die nu huishoudelijke zorg ontvangen straks hun vertrouwde en vaste thuiszorgmedewerker terugkrijgen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke andere zorgaanbieders kunnen of willen de thuiszorgmedewerkers overnemen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorggroep VDA heeft zoveel mogelijk aanbieders in de regio waar zij actief is benaderd om de werknemers over te nemen. Dit zijn enkele tientallen aanbieders. Of en zo ja onder welke voorwaarden deze medewerkers worden overgenomen is op dit moment nog niet bekend. Uitgangspunt is dat hetgeen in de CAO VVT daarover vastgelegd is, wordt gevolgd.
Kunt u garanderen dat de thuiszorgmedewerkers die door een andere zorgaanbieder worden overgenomen onder goede arbeidsvoorwaarden worden overgenomen en loon ontvangen volgens FWG 15 (FunctieWaardering Gezondheidszorg)? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen salarisgarantie bieden als een bedrijf op basis van een eigenstandige afweging besluit om ontslag aan te vragen voor haar medewerkers en medewerkers vervolgens bij een andere aanbieder in dienst treden. Uitgangspunt is dat de CAO VVT gevolgd wordt bij de overname van het personeel.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van VDA dat de doorgeschoten bureaucratie één van de oorzaken van de problemen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb contact opgenomen met de directeur van Zorggroep VDA en gevraagd om een toelichting op de aan hem toegeschreven uitspraken in het artikel. De uitspraak over drie controlerende ambtenaren per thuiszorgmedewerker was figuurlijk bedoeld en illustreerde het sentiment dat de directeur tijdens het interview voelde bij de hoogte van de beheerslast voor de huishoudelijke hulp. Het is dus niet een feitelijke weergave van de werkelijkheid. Wel deel ik de opvatting dat de administratieve lasten voor de zorgaanbieder en de burger zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Mede in het kader van uitwerking van de visie op de hervorming van de langdurige zorg bezie ik de mogelijkheden om de bureaucratie aan te pakken. Waar het mogelijk is om de uitvoering te versimpelen, dan zal ik dat doen.
Waarom zijn er drie controlerende ambtenaren per thuiszorgmedewerker? Komt dit vaker voor? Zo ja, waar? Kunt u aangeven hoeveel geld hiermee verspild wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke maatregelen gaat u treffen om de bureaucratie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 11.
De berichtgeving dat alleenstaande AOW-ers minder vakantiegeld krijgen dan andere jaren |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u vernomen dat alleenstaande AOW-ers minder vakantiegeld krijgen dan andere jaren?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom dit het geval is?
Het AOW-pensioen van een alleenstaande AOW-er ligt al enkele jaren rond het punt waarop het bedrag aan te betalen belasting hoger is dan de heffingskortingen. Het ene jaar is het bedrag aan te betalen belasting lager dan de heffingskortingen, zodat er geen belasting hoeft te worden betaald (zoals in 2011 en 2012). Dit jaar is het AOW-pensioen hoger dan de inkomensgrens tot waar geen belasting hoeft te worden betaald, waardoor er wel belasting verschuldigd is. Dit komt doordat het AOW-pensioen dit jaar is gestegen door een koppeling aan de loonontwikkeling, in combinatie met hogere belastingtarieven. In de systematiek van de loonbelasting wordt het vakantiegeld in dat geval belast met de tabel bijzondere beloningen. Hierdoor valt het netto vakantiegeld in 2013 lager uit dan in 2012. De SVB heeft overigens ook in 2010 belasting ingehouden op het vakantiegeld van de alleenstaande AOW-er. De SVB volgt hierin de regels van de loonbelasting. Door gedurende het jaar belasting in te houden, hoeven alleenstaande AOW-ers zonder aanvullend pensioen na afloop van het jaar geen aangifte inkomstenbelasting te doen.
Hoewel ik begrijp dat ouderen zich afvragen wat dit betekent voor hun totale inkomen, is het goed te weten dat in de koopkrachtplaatjes met dit belastingeffect rekening is gehouden. Op basis van de meest recente raming van het CPB, de juniraming, is de totale koopkrachtontwikkeling over 2013 voor een alleenstaande AOW-er zonder aanvullend pensioen positief (+ ½ procent).
Deelt u de mening dat duidelijke voorlichting direct en via de website over de wijziging van de hoogte van het vakantiegeld door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van belang is om onrust onder AOW-gepensioneerden te voorkomen?
Duidelijke voorlichting is altijd van belang, ook in dit geval. De SVB heeft via de website voorlichting gegeven over de hoogte van het vakantiegeld. De SVB heeft dat op twee momenten gedaan: in april toen de vakantie-uitkering online was te bekijken en op 22 mei, een dag voor de betaling van de vakantie-uitkering. Op dezelfde momenten zijn ook de medewerkers van de SVB via intranet geïnformeerd opdat zij de klanten hierover desgevraagd begrijpelijk uitleg konden geven. Overigens heeft de SVB slechts enkele telefoontjes ontvangen.
Directe communicatie, bijvoorbeeld in de vorm van een brief, is in dit soort gevallen niet gebruikelijk.
Wilt u ervoor zorg dragen dat de SVB op de website en in het contact met de betreffende AOW-ers begrijpelijk uitlegt wat de oorsprong is van deze wijziging en wat dit betekent voor de totale uitkering die de AOW-gerechtigde zal ontvangen?
De SVB heeft op de website zo begrijpelijk mogelijk uitgelegd wat de oorsprong van de wijziging is en wat de effecten zijn: netto minder vakantiegeld. De SVB heeft naar mijn oordeel in de communicatie adequaat gehandeld.
De aanpak van overlast bij coffeeshops |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdeeldheid in driehoek Maastricht door drugs»?1
Ja.
Is het waar dat er binnen de driehoek in Maastricht verschil van mening bestaat over invallen bij coffeeshops? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil van mening en welke verschillende opvattingen ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en veiligheid enerzijds en het vervolgen van wetsovertreders anderzijds liggen daaraan ten grondslag? Zo nee, hoe moeten de uitingen van de burgemeester van Maastricht worden opgevat? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
Ik deel de mening niet dat er in Maastricht sprake is van onduidelijk lokaal beleid. Ik constateer juist dat in Maastricht de partners in de driehoek eenduidig opereren en dat de verkoop aan drugstoeristen zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk voortvarend wordt aangepakt. Ik heb vertrouwen in de aanpak van de lokale driehoek van Maastricht.
In hoeverre is er in Maastricht bij de handhaving van het ingezetenencriterium sprake van lokaal maatwerk?
De burgemeester stelt het coffeeshopbeleid binnen het landelijke kader (Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie) vast. De lokale driehoek vult het beleid concreet in en stelt prioriteiten bij de dagelijkse handhaving. De handhaving geschiedt in overleg met de betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat er sprake is van lokaal maatwerk. De lokale driehoek in Maastricht heeft het beleid zodanig ingevuld dat het ingezetenencriterium wordt gehandhaafd. Over de actuele situatie in Maastricht heb ik uw Kamer reeds bij brief van 29 mei geïnformeerd (Kamerstukken II, 24 077, nr. 309).
Is maatwerk ten aanzien van het ingezetenencriterium nog wel mogelijk in het geval het lokale gezag van de burgemeester ter zijde wordt gesteld door het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat vindt u hiervan, mede in het kader van het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er met betrekking tot de aanpak van coffeeshops sprake is van een onduidelijk lokaal beleid, nu de burgemeester en de lokale politiek een terughoudende aanpak voorstaan en het OM klaarblijkelijk niet? Zo ja, acht u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de op 22 mei 2013 gestelde vragen beantwoorden?
De antwoorden op de vragen van 22 mei 2013 zijn op 28 mei 2013 aan uw Kamer toegezonden.
Uitspraken van de directeur van de IND inzake toepassing van de discretionaire bevoegdheid in de zaak van een dorststaker uit Kameroen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mededeling van de directeur van de IND dat in het geval van een dorststaker uit Kameroen de discretionaire bevoegdheid is toegepast op grond van nieuw bekend geworden gegevens?1
Ja.
Bent u bereid de Kamer vóór het eerstvolgende algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid middels een vertrouwelijk ter inzage te leggen brief inzicht te geven in het samenstel van de bijzondere (nieuwe) omstandigheden dat heeft geleid tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid in deze zaak?
Zoals ik reeds eerder heb aangegeven in mijn beantwoording aan uw Kamer (2013Z08916) vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van Kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een uw Kamer vertrouwelijk ter inzage te leggen brief.
Zo nee, waarom deelt u de mening niet dat de Kamer -op vertrouwelijke wijze- inzicht moet hebben in de manier waarop de discretionaire bevoegdheid wel of niet wordt toegepast, zoals overigens ook in andere zaken is gebeurd en zoals dat in lijn ligt van de controlerende taak van de Kamer?
Vanzelfsprekend respecteer ik de wens van uw Kamer om inzichtelijk te krijgen op welke wijze beleid wordt uitgevoerd, opdat uw Kamer haar controlerende taak kan vervullen. Ik ben ook altijd bereid antwoorden over de uitvoering van het beleid te geven en uw Kamer uitvoerig te informeren over de uitvoeringsprocessen. Daarbij ben ik van mening dat het in het algemeen mogelijk is uw Kamer deze inzage te bieden zonder in te hoeven gaan op de individuele achtergrond van vreemdelingen. Wanneer vreemdelingen met hun dossier niet actief de publiciteit zoeken, past mij in het bijzonder grote terughoudendheid met het vertrouwelijk verstrekken van persoonlijke informatie.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk volgende week te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer deze beantwoording zo spoedig als mogelijk doen toekomen.
Het bericht Banken verkopen pingedrag klanten |
|
Wouter Koolmees (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Banken verkopen pingedrag klanten»1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Voor een reactie verwijzen wij naar de antwoorden hierna.
Kunt u bevestigen dat het dataverwerkingsbedrijf Equens reeds dergelijke «pinsporen» heeft verkocht?
Nee. Equens heeft in een persbericht van 24 mei 2013 aangegeven dat het voorgenomen activiteiten betreft en dat die tot nader order zijn gestaakt. 2
Deelt de onze mening dat bij zulke «pinsporen» sprake is van persoonsgegevens zoals in de Wet bescherming Persoonsgegevens (Wbp)?
Of er in het geval van de gegevens waar de voornemens van Equens op zagen sprake is van persoonsgegevens is afhankelijk van het antwoord op de vraag of er sprake is van gegevens die een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Verder is ten aanzien van Equens in paragraaf 2 van de toelichting op de in antwoord 5 genoemde Gedragscode onomwonden aangegeven dat dit bedrijf als bewerker in de zin van de Wbp moet worden aangemerkt, en dat het haar in die hoedanigheid niet vrijstaat om de haar bij de afwikkeling van het betalingsverkeer toevertrouwde persoonsgegevens voor andere doeleinden te gebruiken.
Equens heeft zich op het standpunt gesteld dat de wijze waarop zij analyses en afleidingen maakt van de door haar als bewerker gebruikte gegevens neerkomt op het verwerken van gegevens die niet of niet langer zijn aan te merken als persoonsgegevens. Het past ons niet een uitspraak te doen over de vragen of de gegevens persoonsgegevens betreffen en of sprake is van verenigbaarheid met de Wbp. Het onafhankelijke College bescherming persoonsgegevens (CBP) is belast met de het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het CBP kan, als het daar aanleiding toe ziet, in een concreet geval de Wbp interpreteren.
Deelt u de mening dat het weghalen van een naam en vervangen door een wijknummer als een postcode volstrekt niet betekent dat data geanonimiseerd zijn?2 3
In zijn algemeenheid kan worden aangegeven dat anonimisering op vele manieren kan plaatsvinden en dat alleen anonimisering die onomkeerbaar is volledige anonimiteit kan garanderen.
Klopt het dat er van niemand verwacht mag worden dat hij bij het aangaan van een PIN-transactie toestemming geeft voor het verwerken (en doorverkopen) van zijn persoonsgegevens en dat er dus per definitie geen sprake is van een gerechtvaardigd belang zoals in artikel 8 f van de Wbp?
Bij het aangaan van een PIN-transactie worden persoonsgegevens verwerkt. De rechtsgrondslag van deze verwerking is in de regel de overeenkomst die de cliënt met zijn bank heeft gesloten. Op de verwerking van persoonsgegevens benodigd voor de uitvoering van deze overeenkomst zijn in Nederland de Algemene Bankvoorwaarden, vastgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken, en de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen van toepassing. Daarin zijn de doeleinden voor gegevensverwerking nader uitgewerkt. Wanneer er sprake is van een overeenkomst als rechtvaardigingsgrond voor gegevensverwerking, sluit dit niet per definitie gegevensverwerking gebaseerd op één van de andere in artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) genoemde rechtvaardigingsgronden uit.
Betekent dit dat hetgeen Equens voorstelt een overtreding is van de Wbp?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u of het College bescherming persoonsgegevens (CBP) al een onderzoek heeft gestart? Bent u bereid dit aan het CBP aan te dragen?
Het CBP heeft mij meegedeeld, naar aanleiding van de bekendmaking door Equens dat het tot nader order alle voorgenomen activiteiten heeft gestaakt, nu geen aanleiding te zien voor het instellen van een onderzoek. Het CBP bepaalt als onafhankelijke toezichthouder zelf in welke gevallen het een onderzoek instelt.
Bent u bereid om niet te wachten op een eventueel onderzoek van het CBP en reeds het gesprek aan te gaan met Equens om het bedrijf te overreden te stoppen met het verkopen van «pinsporen»?
Zoals hiervoor aangegeven, heeft Equens in een persbericht verklaard de desbetreffende plannen voorlopig niet door te zetten. Verschillende banken en ook de Consumentenbond hebben vraagtekens gezet bij dit plan. Wij delen de zorgen van deze partijen en vinden het dan ook verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is. Het ligt voor de hand dat het door Equens aangekondigde nadere overleg wordt gevoerd tussen Equens en het bankwezen en eventuele andere stakeholders. Zij kunnen een zienswijze vragen aan het CBP.
De verkeersveiligheid op de N57 |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat op de N57, zowel op het Zeeuwse als op het Zuid-Hollandse weggedeelte waar geen fysiek gescheiden rijbaan aanwezig is, veel zeer ernstige ongevallen plaatsvinden?1
Het is mij bekend dat er ongevallen gebeuren, soms met ernstige afloop, wat ik uiteraard betreur. Het risicocijfer (aantal [ernstige] slachtoffers per miljoen gereden voertuigkilometers) voor de N57 is echter niet afwijkend ten opzichte van soortgelijke rijkswegen in andere regio’s.
Wat zijn hier de mogelijke oplossingen? Heeft Rijkswaterstaat al gekeken naar het aanbrengen van een fysieke middenberm over het gehele traject (of waar dit mogelijk is)?
Rijkswaterstaat heeft gekeken naar de mogelijkheden van fysieke rijrichtingscheiding op de N57 om de verkeersveiligheid verder te verbeteren. Daarbij dient te worden opgemerkt dat voor 80 km/u gebiedsontsluitingswegen andere vormen van rijrichtingscheiding worden gebruikt dan voor 100 km/u stroomwegen. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke richtlijnen voortvloeiend uit het programma Duurzaam Veilig.
In dat kader is reeds een aantal maatregelen uitgevoerd, onder meer op de volgende gebiedsontsluitingswegen:
In 2014 staan onderstaande maatregelen gepland om uitgevoerd te worden:
Bent u bereid om (op zeer korte termijn) samen met de provincies Zeeland en Zuid-Holland te overleggen over de veiligheidssituatie op de N57? Bent u bereid om samen met de provincies te zorgen voor een concreet veiligheidsplan? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In samenspraak met de beide provincies zijn mogelijke maatregelen reeds besproken. Deze maatregelen zijn genoemd in het antwoord bij vraag 2.
De bureaucratische procedures na de vermissing van een persoon |
|
Jan de Wit (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Mevrouw, we zoeken het uit, u hoort van ons»1, waarin beschreven wordt hoe het leven van een mevrouw, van wie de man wordt vermist, in een nachtmerrie verandert?
Elke vermissing van een persoon is een ingrijpende en emotioneel belastende gebeurtenis, des temeer als een vermissing voortduurt. Langdurige vermissingen kunnen leiden tot moeilijke (financiële) situaties voor familieleden en andere betrokkenen. Het is dan ook van belang om verdere verzwaring van de situatie waarin zij verkeren zoveel mogelijk te voorkomen. Met het oog daarop is in 2002 een aantal ingrijpende aanpassingen in de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) in werking getreden. Zo is geregeld dat in gevallen zoals het onderhavige, waarin de dood van de vermiste persoon waarschijnlijk is, al na 1 (in plaats van voorheen 5) jaar een verzoek aan de rechtbank kan worden gedaan om te verklaren dat er een rechtsvermoeden van overlijden bestaat en dat daarbij volstaan kan worden met 1 oproeping van de vermiste om van zijn in leven zijn te doen blijken (in plaats van voorheen 3; artikel 1:413 BW). Daardoor kunnen belanghebbenden sneller en tegen minder kosten een verklaring verkrijgen waarmee zij bijvoorbeeld een levensverzekering tot uitkering kunnen doen komen zodat de hypothecaire woonhuisfinanciering kan worden betaald.
Het past mij niet om een individueel geval te beoordelen. Wel kan ik aangeven dat ten tijde van de wetswijziging2 door verzekeraars is toegezegd achterblijvers beter tegemoet te komen nadat een verzoek zoals bedoeld in 1:413 BW is ingediend en de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden nog niet is verkregen. Een tegemoetkoming kan bestaan uit een voorschot op de uitkering of bijvoorbeeld uitstel van betaling van de hypotheekrente. Ook is toen van de zijde van de Nederlandse Vereniging van Banken aangegeven dat van banken een welwillende houding kan worden verwacht. Bedrijven en instellingen kunnen besluiten ook al voor het doen van een dergelijk verzoek een voorschot of uitstel van betaling te verlenen; ze zijn daar echter niet toe verplicht. Het is begrijpelijk, hoewel pijnlijk voor familieleden van een vermiste persoon, dat bedrijven daartoe niet altijd bereid zullen zijn aangezien het voor hen een risico kan inhouden.
Verder kan ik aangeven dat de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) mij over de duur van een procedure zoals bedoeld in artikel 1:413 BW heeft meegedeeld dat het gebruikelijk is dat na ontvangst van het verzoekschrift een periode van 3 maanden verstrijkt voordat de (eerste) zitting plaatsvindt. In die tijd wordt onder meer zonodig het dossier gecompleteerd en worden de door alle belanghebbenden te ondertekenen instemmingsverklaringen verzameld. Na de zitting geldt op grond van artikel 1:414 een termijn van ten minste een maand voor het oproepen van de vermiste. De RvdR heeft aangegeven bij de rechtbanken onder de aandacht te zullen brengen deze zaken zo mogelijk met voorrang te behandelen om de doorlooptijd zo kort mogelijk te houden, gelet op de grote emotionele en financiële gevolgen die nabestaanden ondervinden bij vertraging van de procedure.
Wat vindt u ervan dat de partner van een vermiste persoon zo lang na de vermissing nog stuit op een muur van bureaucratie bij banken, verzekeringen, gemeente en andere officiële instanties? Hoe kan voorkomen worden dat het leven van een (vermoedelijke) nabestaande verandert in een bureaucratische ramp? Ziet u mogelijkheden de tijdrovende en kostbare procedure om bij de rechtbank een verklaring rechtsvermoeden van overlijden te krijgen, minder belastend te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat een centraal loket of centrale instantie de oplossing kan zijn voor personen die met een dergelijke dramatische gebeurtenis te maken krijgen, waarbij het de bedoeling is dat een expert of deskundige naast de nabestaande gaat staan en meehelpt bij het vinden van oplossingen voor allerlei problemen met diverse instanties?
Er bestaat een hulplijn voor achterblijvers van vermiste personen voor vragen op het terrein van psychosociale en praktische ondersteuning. Tot voor kort beheerde het Nederlandse Rode Kruis deze hulplijn. Deze zomer wordt deze hulplijn overgedragen aan Slachtofferhulp Nederland. Verder is op de website www.vermistepersonen.nl veel informatie te vinden over dit onderwerp.
Daarnaast bestaat al vele jaren een informatiefolder «Wat te doen als iemand vermist wordt».3 Daarin is aangegeven wat te doen om te bevorderen dat de vermiste wordt teruggevonden en wat de juridische aspecten zijn bij een langdurige vermissing. Ook is opgenomen wat de mogelijkheden zijn voor het afhandelen van financiële zaken, zoals zaakwaarneming of het doen van een verzoek aan de rechtbank om een bewindvoerder te benoemen. Een bewindvoerder kan onder meer de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden aanvragen en zo deze procedure minder belastend maken voor de belanghebbenden. In de folder staat waar iedereen die te maken heeft met een vermissing terecht kan voor informatie, advies en/of ondersteuning, zoals het juridisch loket of de Vereniging van Achterblijvers na Vermissing. Een betrokkene kan ook een advocaat inschakelen.
Gezien het voorgaande acht ik het niet nodig om een centraal loket in te richten.
Wat is uw reactie op de opmerking van de adviseur van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters dat de burgemeester de meest logische plek voor ondersteuning is en dat er bepaalde knellende regels zijn die vanuit coulance-oogpunt tijdelijk terzijde geschoven kunnen worden?2 Bent u bereid de mogelijkheid hiertoe te verkennen en te bezien of hiertoe wetten en regels moeten worden aangepast?
Gezien het antwoord op vraag 3 is er geen aanleiding om nog een specifieke instantie aan te wijzen die ondersteuning kan bieden. Evenmin is in zijn algemeenheid duidelijk dat de burgemeester regels terzijde moet kunnen stellen. Bovenstaande laat onverlet dat mensen die te maken hebben met een geval van langdurige vermissing zich ter ondersteuning ook tot de burgemeester kunnen wenden.
Kent u het artikel «How the EU subsidises Israel’s military-industrial complex»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat binnen het Seventh Framework Program (FP7) van de EU het Israëlische bedrijf IAI, dat een belangrijke leverancier is voor het Israëlische leger, subsidie voor onderzoek heeft ontvangen, waaronder voor de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja, het Israëlische bedrijf Israel Aerospace Industries heeft onder het Seventh Framework Program (FP7) onder meer subsidie ontvangen voor onderzoek – samen met twaalf andere Europese onderzoeksinstellingen – naar de ontwikkeling van onbemande vliegtuigen.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies die de EU binnen het FP7 heeft verstrekt aan Israëlische bedrijven die (ook) actief zijn in de militaire industrie?
Op basis van de voor handen zijnde gegevens kan ik u melden dat 23 Israëlische entiteiten voor een totaalbedrag van 26 miljoen euro deelnemen aan 49 FP7-projecten met het thema maatschappelijke veiligheid. Dit onderzoek in FP7 kent een zuiver civiele oriëntatie.
Kunt u bevestigen dat het Israëlische bedrijf Ahava, dat in een illegale nederzetting actief is, binnen het FP7 van de EU subsidie voor onderzoek heeft ontvangen?2 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het bedrijf Ahava Dead Sea Laboratories voert vier projecten uit onder het Nanosciences, Nanotechnologies, Materials and new Production Technologies-programma (NMP). Dit zijn projecten over nanodeeltjes, milieu en gezondheid.
Kunt u een overzicht geven van de subsidies die de EU binnen het FP7 heeft verstrekt aan bedrijven die in illegale nederzettingen actief zijn?
De Europese Commissie beschikt niet over een dergelijk overzicht. Ik kan u wel melden dat alle Israëlische bedrijven die genoemde subsidie ontvangen juridisch gevestigd zijn binnen de internationaal erkende grenzen van de staat Israël.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat de EU door middel van subsidies investeert in de Israëlische militaire industrie en in Israëlische bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ten aanzien van de criteria voor de toekomstige toekenningen aan derde landen van het genoemde programma vinden momenteel verkenningen plaats door de Europese Commissie. Zodra deze hebben geleid tot meer duidelijkheid over de technische en juridische (on)mogelijkheden van aanpassing van de criteria, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Vooruitlopend daarop kan ik u al wel melden dat wat het kabinet betreft bij de toekenning van Europese subsidies aan defensie-onderzoek in derde landen het voor de hand ligt aansluiting te zoeken bij de criteria die gelden binnen het EU-wapenexportbeleid. Voorkomen moet worden dat subsidiestromen bijdragen aan interne conflicten, regionale instabiliteit en/of mensenrechtenschendingen.
Deelt u de opvatting dat er een einde aan deze praktijken moet worden gemaakt en dat binnen de opvolger van FP7, Horizon 2020, EU subsidies voor de Israëlische militaire industrie en voor Israëlische bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen expliciet uitgesloten zouden moeten worden? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid hier in EU-verband op aan te dringen?
Zie antwoord vraag 6.
De opleiding van heftruckchauffeurs |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat opleidingen voor heftruckchauffeurs kwalitatief onder de maat zijn en niet garanderen dat een werknemer voldoende gekwalificeerd is om veilig met een heftruck te werken?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezien het grote aantal ongevallen (minimaal 1.600 ziekenhuisconsultaties & 5 doden per jaar) die op de werkvloer met heftrucks plaatsvinden, de opleidingen voor heftruckchauffeurs geen lege huls mogen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat in het kader van veiligheid op de werkvloer de kwaliteit van opleidingen voor heftruckchauffeurs dient te worden gewaarborgd en dat daarvoor meerdere maatregelen (zoals het stellen van minimum kwaliteitseisen aan heftruckopleidingen, de invoering van een kwaliteitscertificering en/of wettelijke verplichtingen) in aanmerking komen?
Ik erken en onderstreep het belang van kwalitatief goede opleidingen voor heftruckchauffeurs. De signalen en de daarbij genoemde voorbeelden van niet goede opleidingen zijn ernstig en moeten serieus genomen worden. Het ministerie heeft echter geen signalen ontvangen dat de genoemde problemen met heftruckopleidingen wijdverbreid zijn.
Ik heb er vertrouwen in dat de vele inspanningen van bedrijven en brancheorganisaties op dit terrein ertoe leiden dat de kwaliteit van de opleidingen voor heftruckchauffeurs verder verbetert. Bedrijven en brancheorganisaties spelen daarbij een cruciale rol. Zij zijn in staat om de opleidingen goed te laten aansluiten op de praktijk, zodat deze «op maat» zijn.
De werkgever is ervoor verantwoordelijk dat zijn heftruckchauffeurs zo opgeleid zijn, dat deze de aan hen toegewezen taken kunnen uitvoeren. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht zijn werknemers doelmatig voor te lichten over veiligheids- en gezondheidsrisico’s en de in dat verband te nemen (preventieve) maatregelen.
In veel gevallen kiest een werkgever een heftruckopleiding uit de markt, die een groot en zeer divers aanbod aan heftruckopleidingen kent. Brancheorganisaties ondersteunen bedrijven daarbij actief.
Zo hebben de ondernemersvereniging voor vervoer en logistiek EVO en sectororganisatie Gezond Transport – met ondersteuning van de Inspectie SZW – een handleiding met kwaliteitscriteria ontwikkeld voor de selectie van de juiste opleiding voor heftruckchauffeurs.
Om de bedrijven daarin verder te ondersteunen is EVO bovendien van plan om meer inzicht te bieden in welke opleidingen aan de kwaliteitscriteria voldoen.
Zoals gezegd, vind ik met u dat kwalitatief goede opleidingen van groot belang zijn. Ik ga met brancheorganisaties in gesprek om dat nog eens onder de aandacht te brengen.
Inzake risico's van de bezuinigingen voor de kwaliteit van de kinderopvang |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Abvakabo FNV onder medewerkers in de kinderopvang?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 76% van de ondervraagde medewerkers vindt dat de kwaliteit van de organisatie onder druk staat?
Ik vind dit een zorgelijk signaal. Kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de geldende kwaliteitseisen. De GGD houdt hier toezicht op. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, handhaven gemeenten. Ik onderstreep het belang van kwaliteit en wijs hierbij op de lijn die is ingezet vanuit het risicogestuurd toezicht. Locaties waar veelvuldig en/of zware overtredingen (zoals op de beroepskracht-kindratio) worden geconstateerd, worden extra vaak bezocht door de GGD.
Deelt u de zorgen over de uitkomst van het onderzoek dat een derde van de medewerkers aangeeft wel eens met te weinig leidsters op een groep te staan, waardoor de veiligheid in het geding komt?
Ja, deze zorgen deel ik. Voor mijn toelichting hierbij verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de zorgen over de uitkomsten van het onderzoek over de naleving van de leidster-kindratio, dat 56% van de medewerkers aangeeft dat deze een enkele keer niet wordt nageleefd, dat 32% aangeeft dat dit één tot twee dagdelen per week gebeurt en bij 13% dit zelfs meer dan twee dagdelen per week gebeurt?
Ja, deze zorgen deel ik. Daar waar de GGD een dergelijke situatie constateert, wordt een tekortkoming geconstateerd. Gemeenten kunnen vervolgens handhaven. Omdat de GGD niet altijd zicht kan hebben op overtredingen, wil ik hierbij ook een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van beroepskrachten. Zij kunnen zelf (eventueel anoniem) een melding te doen van overtredingen bij de GGD.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 63% van de medewerkers aangeeft dat er geen vaste contracten meer worden gegeven binnen hun organisatie en dat 53% aangeeft dat er juist meer 0-urencontracten worden gegeven, wat de kwaliteit niet ten goede komt? Deelt u de zorgen over de kwaliteit van de kinderopvang door een verschuiving naar meer 0-urencontraten?
Ik zie geen direct verband tussen een toename van het aantal 0-urencontracten en de kwaliteit van de kinderopvang. Ook bij 0-urencontracten blijven alle kwaliteitsregels van toepassing. Zo blijft bijvoorbeeld gelden dat maximaal drie vaste beroepskrachten mogen worden toegewezen aan een kind, waarvan altijd tenminste één beroepskracht op de groep van het kind werkzaam is.
Overigens acht ik teveel flexibele contracten vanuit het perspectief van zekerheid voor medewerkers ongewenst. In het sociaal akkoord is afgesproken om de bescherming van flexibele krachten en vaste krachten beter met elkaar in balans te brengen. Het wetsvoorstel hiertoe wordt momenteel uitgewerkt en dit najaar aan uw Kamer toegestuurd.
Bent u bekend met de berichtgeving over het samenvoegen van drie werkmaatschappijen in de kinderopvang?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat ook na deze samenvoeging mogelijk nog overgegaan moet worden tot het sluiten van locaties?
Het concentreren van de opvang op een aantal vestigingen is voor ondernemers een manier om de concurrentie met andere instellingen aan te gaan. Het is aan ondernemers om een afweging te maken over het al dan niet openhouden van vestigingen.
Kunt u aangeven hoeveel van de voor kinderopvangtoeslag voor 2013 gereserveerde middelen dit jaar niet besteed zullen worden door de terugloop in het gebruik van formele kinderopvang? Hoeveel verwacht u dat de structurele onderbesteding zal zijn van de middelen beschikbaar voor kinderopvangtoeslag?
Zoals gemeld bij Voorjaarsnota (Kamerstukken, 2013–2014, 33640, nr.3 wordt er in 2013 een meevaller van € 221 miljoen verwacht op de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag, oplopend naar € 276 miljoen in 2018.
Bent u bereid de onderbesteedde middelen alsnog te investeren in de kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
Gezien de economische situatie is er momenteel geen ruimte om extra te investeren in de kinderopvang. Tegenover de meevaller op de kinderopvangtoeslag staan diverse tegenvallers, zoals op het kindgebonden budget. De meevaller is bij Voorjaarsnota ingezet om de begroting van SZW sluitend te krijgen.
De fraudebestendigheid van het registratiesysteem voor honden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Hondenregistratie zo lek als een mandje»?1
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer fraude in de hondenregistratie mogelijk is de ambities om illegale handel, dumping en mishandeling van honden tegen te gaan door middel van de hondenregistratie niet bereikt kunnen worden? Zo neen, hoe ziet u dit?
Nee. Het systeem van identificatie en registratie van honden dat sinds 1 april van dit jaar verplicht is, is een belangrijk instrument voor de NVWA om malafide hondenfokkerij en -handel op te sporen. Mogelijke tegenstrijdigheden of omissies in de registratie van een hond kan juist voor de NVWA een indicatie zijn voor mogelijke illegale en malafide praktijken.
Is het waar dat persoonlijke gegevens door middel van een toegangscode in het systeem verwijderd kunnen worden zodat honden anoniem gedumpt kunnen worden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
De meldingen in het kader van de identificatie en registratie van honden vinden plaats bij door mij aangewezen private registratiesystemen. Vervolgens worden deze data doorgestuurd naar een centrale databank dat beheerd wordt door Dienst Regelingen van mijn ministerie. Wil een private registratiesysteem worden aangewezen dan dient deze te voldoen aan een aantal strikte beveiligingseisen. Dienst Regelingen ziet hierop toe.
Door te werken met een centrale databank náást al bestaande privaat beheerde registratiesystemen heeft de NVWA zo goed mogelijke toegang tot de voor haar onderzoeken gewenste informatie. Daarnaast kunnen privaat beheerde databanken deze data blijven gebruiken voor hun eigen activiteiten, zoals het terugbrengen van zoekgeraakte honden naar hun baas (als eigenaren toestemming hebben gegeven de registratiegegevens daarvoor te gebruiken).
Slechts een zeer beperkte groep gebruikers heeft toegang tot de door Dienst Regelingen beheerde centrale databank. Daarbij gelden bovendien strikte afspraken over het muteren van gegevens. Het verwijderen van gegevens uit het centrale datasysteem is slechts mogelijk door Dienst Regelingen. Ik zie daarom geen reden de procedures ten aanzien van de centrale databank aan te passen.
Klopt het dat er verschillende databases zijn met chipnummers? Zo ja, waarom is er niet gekozen voor één gezamenlijke database? Zo neen, hoe zit het dan?
Zie voor de systematiek van een centrale databank naast privaat beheerde registratiesystemen ook het antwoord op vraag 3.
Om voor de opsporing van malafide praktijken gebruik te kunnen maken van de gegevens uit de verschillende private databases is ervoor gekozen de relevante gegevens voor die opsporing in één centrale databank onder te brengen die beheerd wordt door Dienst Regelingen. Hierdoor worden de activiteiten van de private registratiesystemen zo min mogelijk beperkt en geeft het anderen voor de toekomst ook de vrijheid om een privaat beheerde databank te ontwikkelen en te exploiteren. Tevens is door aan te sluiten bij bestaande registratiesystemen (een groot deel van de honden is in Nederland al vrijwillig gechipt en geregistreerd) geprobeerd de verplichte registratie sinds de verplichtstelling voor de burger zo gemakkelijk mogelijk te maken. Ook geeft deze samenwerkingsvorm voor alle betrokkenen zo laag mogelijke uitvoeringslasten van de verplichte identificatie en registratie van honden.
Bent u bereid maatregelen te nemen om fraude met het systeem van hondenregistratie te voorkomen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om het systeem waar net mee is gestart te wijzigen. Over 3 jaar worden de maatregelen genomen in het kader van identificatie en registratie van honden geëvalueerd. Aan de hand van de evaluatie zal ik bezien of en in welke mate er maatregelen nodig zijn.
Het bericht “EU wil meer concurrentie met haven Rotterdam” |
|
Barry Madlener (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU wil meer concurrentie met haven Rotterdam»?1
Ja.
Wat vindt u van de voorstellen van de Europese commissaris Siim Kallas, die tot meer concurrentie leiden voor onder andere de Rotterdamse haven?
Op 24 mei heb ik kennis genomen van de mededeling van de Europese Commissie getiteld «Havens: motoren voor groei», alsmede van een voorstel voor een EU verordening waarmee een structuur wordt vastgesteld voor de toegang tot de markt voor havendiensten en voor financiële transparantie van zeehavens (hierna Havenverordening). Met de Havenverordening wordt het beginsel van vrijheid van dienstverlening op zeehavens van toepassing verklaard en wordt hiervoor een eenvormige juridische structuur gecreëerd, die rechtszekerheid moet bieden aan investeerders in zeehavens. Ik bestudeer dit zogenoemde Havenpakket momenteel. Via de BNC procedure zal ik u volgens afspraak uiterlijk op 14 juni 2013 informeren.
Hoeveel EU-geld zal direct of indirect worden ingezet via de Europese begroting om de concurrenten van de Rotterdamse haven te versterken? Welke gevolgen heeft dit EU beleid voor de tweede Maasvlakte?
In de mededeling van de Europese Commissie wordt ingegaan op het verband tussen de Havenverordening en onder andere de nieuw te verschijnen TEN-T verordening voor de Europese Meerjarenbegroting in de jaren 2014 -2020. De Havenverordening is van toepassing op alle zeehavens in het TEN-T netwerk zoals zal worden vastgelegd in de nieuwe TEN-T verordening: 83 havens op het kernnetwerk en 236 havens op het uitgebreide netwerk. Drie Nederlandse havengebieden (de havens in de regio’s Amsterdam, Rotterdam en Zeeland) liggen op 3 van de 9 multimodale corridors van het TEN-T kernnetwerk. Alleen projecten die bijdragen aan het functioneren van de corridors van het kernnetwerk komen in aanmerking voor medefinanciering vanuit het TEN-T budget. De Europese Commissie overweegt om, bij de beoordeling van voorgestelde havengerelateerde projecten, ook de mate waarin havens aan de Havenverordening voldoen in de afweging te betrekken. De Havenverordening bepaalt overigens niets ten aanzien van de verdeling van het TEN-T budget en aan deze verordening zelf is ook geen budget verbonden. Wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor de Tweede Maasvlakte in Rotterdam is op dit moment niet aan te geven.
Voor de financiering van het Europese infrastructuurbeleid TEN-T zal waarschijnlijk tot 2020 een budget beschikbaar zijn van € 13,2 miljard, plus € 10 miljard uitsluitend bestemd voor de cohesielanden. Dit budget zal worden vastgelegd in de nieuwe Connecting Europe Facility verordening. Ik zet mij in voor een zo groot mogelijke bijdrage aan Nederlandse projecten, waaronder de aanleg van nieuwe sluizen te IJmuiden en Terneuzen.
Gaat het kabinet actie ondernemen tegen deze EU voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zoals gesteld zal ik u via het BNC fiche uiterlijk op 14 juni 2013 informeren over het Kabinetsstandpunt op hoofdlijnen. Besluitvorming over de Havenverordening vindt plaats volgens de gewone wetgevingsprocedure. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid. Het Europees Parlement heeft medebeslissingsbevoegdheid. Het standpunt van het Kabinet zal in de Raad worden ingebracht.
Kan het kabinet garanderen dat er geen cent Europees geld zal worden ingezet om de Rotterdamse haven te beconcurreren? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet zet zich voortdurend in voor eerlijke concurrentie tussen zeehavens en geeft daarbij prioriteit aan een Europese aanpak van concurrentieverstorende staatssteun. De TEN-T middelen zijn bestemd voor ondersteuning van projecten met Europese meerwaarde in de gehele EU. Toekomstige aanvragen uit de Lidstaten worden op gelijke wijze beoordeeld. Nederland is voorstander hiervan.
Het toepassen van een te lage beslagvrije voet voor mensen die wel willen maar niet kunnen betalen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) over het toepassen van een te lage beslagvrije voet door gemeenten en waterschappen voor personen die wel willen maar niet kunnen betalen?1
Het kabinet vindt dat, zoals aangegeven in de reactie op het rapport Paritas Passé3, handhaving van de wettelijke beslagvrije voet noodzakelijk is. De beslagvrije voet stelt mensen met schulden immers in staat om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Mensen die niet kunnen betalen hebben recht op de beslagvrije voet van 90% van de bijstandnorm en mogen niet, enkel doordat zij niet kunnen betalen, aangemerkt worden als notoire wanbetalers. Een beslagvrije voet van 81% heeft vergaande gevolgen. Het gaat mij erg aan het hart indien mensen hier ten onrechte mee worden geconfronteerd en dit moet dan ook worden voorkomen. De brief van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) neem ik dan ook uiterst serieus. De ministeries van BZK en I&M zullen met gemeenten en waterschappen in contact treden om te bezien in hoeverre de door de LOSR geschetste situaties in de praktijk optreden en hoe deze voorkomen kunnen worden.
Kunt u aangeven hoeveel personen in 2012 zijn aangemerkt als notoire wanbetaler en daardoor te maken hadden met een beslagvrije voet van 81%? Kunt u dit ook aangeven voor 2011 en 2010?
Nee, dergelijke gegevens worden niet centraal geregistreerd.
Deelt u de mening van de LOSR dat de in de wet als notoire wanbetaler aangeduide personen mensen zijn die wel kunnen maar niet willen betalen en dus geen personen zijn die wel willen maar niet kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Het in de Invorderingswet opgenomen begrip «notoire wanbetaler» verwijst naar mensen die niet willen betalen, althans die ten aanzien van het niet betalen een verwijt treft, en niet naar mensen die niet kunnen betalen.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat deze groep personen van slechts 81% van het sociaal minimum rond moet komen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw wens om mensen uit de schulden te helpen? Zo nee, bent u bereid te bevorderen dat de wet op dit onderdeel wordt aangepast zodat voor deze gevallen ook de beslagvrije voet van 90% geldt?
Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven vindt het kabinet het noodzakelijk dat de wettelijke beslagvrije voet wordt gehandhaafd. Dit betekent dat mensen die niet kunnen betalen recht hebben op een beslagvrije voet van 90% van de bijstandsnorm. Voor mensen die een verwijt treft, de notoire wanbetaler, geldt terecht een lagere norm.
Ziet u mogelijkheden om de definitie van notoire wanbetaler aan te scherpen, zoals voorgesteld door de LOSR, zodat mensen die wel willen maar niet kunnen betalen niet de dupe zijn van de te lage beslagvrije voet? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de gesprekken met gemeenten en waterschappen wordt bekeken of, en zo ja welke acties gewenst zijn om te voorkomen dat mensen die niet kunnen betalen geconfronteerd worden met een lagere beslagvrije voet.
Het ministerie van SZW zal gemeenten in de volgende verzamelbrief wijzen op de juiste interpretatie van het in de wet opgenomen begrip notoire wanbetalers. De ministeries van BZK en I&M zullen per brief hetzelfde doen richting de waterschappen. Dit om eventuele onduidelijkheden weg te nemen over de interpretatie van de Invorderingswet.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg van 13 juni 2013 over armoede- en schuldenbeleid?
Ja, deze vragen worden beantwoord voor het AO Armoede- en Schuldenbeleid.
De gezochte Syrië-ronselaar die opduikt in Shariawijk |
|
Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gezochte Syrië-ronselaar duikt op in Shariawijk»?1
Ja.
Klopt het dat er drie keer aangifte is gedaan tegen deze jihad-ronselaar?2Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat deze ronselaar vrij rondloopt en een journalist te woord staat in de bewuste Shariawijk in Den Haag?
Ik doe geen uitspraken over individuele strafzaken, mede om te voorkomen dat eventuele opsporingsbelangen zouden kunnen worden geschaad. Wel kan ik aangeven dat er aangifte is gedaan tegen mogelijke ronselaars en dat momenteel een opsporingsonderzoek loopt. Dit opsporingsonderzoek heeft nog niet geleid tot aanhoudingen.
Lopen er nog meer Syrië-ronselaars vrij rond waar politie en justitie niet tegen optreden? Zo ja, om hoeveel ronselaars gaat dit en waarom wordt hier niet tegen opgetreden?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u ervoor zorgen dat deze ronselaar, samen met eventueel andere ronselaars, direct wordt opgepakt voor het als misdrijf aangemerkte ronselen voor de jihad en gaat u er verder voor zorgen dat deze ronselaar indien mogelijk gedenaturaliseerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De handhaving van het ingezetenencriterium |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond het onderzoek van de stichting Epicurus?1
Het onderzoek van Epicurus is mij bekend. Voor een reactie op de voornaamste conclusies verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Herkent u zich in de conclusies van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in veel coffeeshops (volgens het onderzoek 92 procent) boven de rivieren softdrugs worden verkocht aan buitenlanders? Klopt het dat hier ook nauwelijks controles plaatsvinden en geen overtredingen zijn vastgesteld?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 27 juni 2013 meldde heb ik de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten verzocht om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen. Ruim 95% van de burgemeesters van coffeeshopgemeenten heeft aan mijn verzoek gehoor gegeven door middel van het toesturen van diverse documenten waaronder nieuw vastgesteld (coffeeshop- of Damocles-)beleid, handhavingsprotocollen en -matrices dan wel het kenbaar maken van een stand van zaken.
In ruim 70% van de coffeeshopgemeenten is of wordt het ingezetenencriterium onderdeel van het beleid. De controle op het ingezetenencriterium wordt doorgaans meegenomen in periodieke controles van de coffeeshop, waarbij tevens andere aspecten van het coffeeshopbeleid aan de orde komen. Uit de aangeleverde gegevens is mij gebleken dat de partners in de lokale driehoek op grond van de lokale situatie de prioriteit bepalen waarmee de aspecten van het coffeeshopbeleid (waaronder het ingezetenencriterium) worden gehandhaafd.
Klopt de visie van de geïnterviewde coffeeshophouders dat de straathandel is toegenomen?
Een toename van de illegale straathandel was als (tijdelijk) neveneffect voorzien in de aanloop naar de invoering en de handhaving van het aangescherpte coffeeshopbeleid. Om hierop in te spelen is tegelijkertijd met de verscherpte handhaving van het ingezette beleid extra focus gelegd op de aanpak van straatdealers en de daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit. Zoals ik uw Kamer meldde in mijn voornoemde brief van 27 juni 2013 is hierdoor in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, na de aanvankelijke piek in mei 2012 van gemelde incidenten in handel en overlast, een dalende trend ingezet, mede door een forse afname van het aantal drugstoeristen in de zuidelijke regio’s.
Klopt het dat in sommige gemeenten formeel wordt gehandhaafd en informeel zou worden verzocht de maatregel te negeren uit angst voor straathandel? Hoe beoordeelt u die angst?
Uit de informatie die ik van gemeenten heb ontvangen blijkt niet van een onderscheid tussen het formele beleid en een informele praktijk.
Klopt het dat in Nijmegen en Hilversum de handhaving van het ingezetenencriterium werd gestaakt?
In reactie op mijn verzoek aan de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen heeft de burgemeester van Hilversum gemeld dat het afgestemde handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) nog niet gereed was maar dat deze na vaststelling zal worden toegezonden.
De burgemeester van Nijmegen heeft mij een handhavingsplan toegestuurd waar het ingezetenencriterium onderdeel van uitmaakt. Daarnaast heeft hij gemeld dat hij op dit moment geen gebruik zal maken van zijn bevoegdheden om artikel 13b Opiumwet toe te passen bij overtreding van het ingezetenencriterium. De burgemeester merkt hierbij op dat dit besluit de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om strafrechtelijk op te treden tegen de Nijmeegse coffeeshops bij overtreding van het ingezetenencriterium onverlet laat.
De burgemeester geeft aan dat hij heeft besloten om de handhaving van het ingezetenencriterium op te schorten omdat er volgens hem onduidelijkheden zijn rondom de handhaving. Hij is van mening dat er gemeenten in de omgeving zijn die het ingezetenencriterium niet handhaven. Daarnaast merkt de burgemeester op dat in het kader van lokaal maatwerk geen einddatum is gesteld. Ik heb eerder aangegeven dat er zo nodig naar aanleiding van de door burgemeesters geleverde informatie in overleg zal worden getreden. Het standpunt van de burgemeester van Nijmegen is voor mij aanleiding voor een dergelijk gesprek.
Is dit onderzoek voor u aanleiding om maatregelen te treffen, zoals overleg met de betrokken burgemeesters?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de voorgaande vragen verloopt de implementatie van het coffeeshopbeleid conform de afspraken uit het regeerakkoord en zijn de resultaten in overeenstemming met de verwachtingen. Met gemeenten die in hun handhavingsbeleid het ingezetenencriterium niet hebben opgenomen of niet van plan zijn dit op te nemen wordt in gesprek gegaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over de aanpak van straathandel en straatoverlast in zuid Nederland?
Ja.
Het bericht dat er gesjoemeld zou worden met groene stroom |
|
Agnes Mulder (CDA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Groene doelen, zonder het benodigd beleid»?1
Ja.
Is het waar dat al jarenlang bekend is dat er veel groene stroom wordt verkocht die is ingekocht door middel van garanties van oorsprong in het buitenland?
De garanties van oorsprong vinden hun basis in de Richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EG) van 23 april 2009. Op basis van deze richtlijn is import en export van garanties van oorsprong mogelijk. Het klopt dus dat het al geruime tijd mogelijk is om groene stroom te verkopen op basis van geïmporteerde garanties van oorsprong.
Zoals de leden Jansen (SP) en Leegte (VVD) in de regeling van werkzaamheden d.d. 14 mei jl. ook opmerkten, is dit de afgelopen jaren verschillende keren besproken in de Kamer.
Is het waar dat daardoor nieuwe (Nederlandse) duurzame opwekkingscapaciteit, waarbij daadwerkelijk meer duurzame energie wordt toegevoegd aan de totale productie, zich niet kan onderscheiden van groene stroom die is ingekocht door middel van garanties van oorsprong van al jarenlang bestaande, vaak buitenlandse opwekcapaciteit zoals de Nederlandse Energie Maatschappij die inkoopt?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk voor de klant zou zijn als er gedifferentieerd wordt tussen groencertificaten, waarbij gekeken wordt naar de vorm van duurzame energie (windmolens, biomassa etc) en land of regio van herkomst?
Een garantie van oorsprong is een bewijs dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit geproduceerd is met behulp van hernieuwbare bronnen. Op een garantie van oorsprong staan veel gegevens, bijvoorbeeld de energiebron (wind, zon, biomassa, waterkracht), de identiteit, locatie, land, type en capaciteit van de productie-installatie, de datum waarop de installatie operationeel is geworden en de datum van de opwekking van de elektriciteit.
Groene stroom is een product dat door energieleveranciers in de markt wordt gezet. In principe kunnen leveranciers van elektriciteit hun stroomproducten onderscheiden naar alle genoemde kenmerken die op de garantie van oorsprong staan weergegeven. En dit gebeurt ook. Er zijn in Nederland bijvoorbeeld leveranciers van elektriciteit uit Nederlandse windmolens.
Is het waar dat er door verschillende milieuorganisaties en in samenwerking met de sector wordt gewerkt aan een meer transparant systeem zodat de consument straks een betere keuze kan maken? Zo ja, wat is de stand van zaken en bent u bereid om dit waar nodig te faciliteren? Zo nee, bent u dan bereid om te onderzoeken hoe u een dergelijk systeem zelf kunt opstellen/ afdwingen?
Er zijn verschillende organisaties die een vergelijking maken van verschillende stroomproducten of van aanbieders van elektriciteit. De «groene stroom checker» van HIER Klimaatcampagne vergelijkt verschillende groene stroomproducten. WISE vergelijkt verschillende leveranciers van stroom met elkaar. Greenpeace en de Consumentenbond vergelijken energiebedrijven met elkaar. Verder kunnen stroomproducten een Milieukeur van SMK krijgen. Verder biedt de website van Milieucentraal informatie over groene stroom. Er zijn dus verschillende vergelijkingen van stroomproducten en van leveranciers van energie beschikbaar.
De verschillende organisaties bieden de consumenten verschillende methoden aan ter ondersteuning bij het kiezen van een leverancier van stroom. Het is mij bekend dat in april jl. de verschillende organisaties elkaar hun instrumenten hebben gepresenteerd en bediscussieerd. Er is hierbij niet afgesproken dat er wordt gewerkt richting één vergelijkingsysteem.
Ik zie het niet als taak van het Rijk om een systeem te faciliteren dat producten van verschillende bedrijven met elkaar vergelijkt.
Zoals ik in het wetgevingsoverleg over het verzamelwetsvoorstel STROOM (Kamerstukken II 2012/2013, nr. 33493) van 3 juni jl. heb aangegeven zie ik wel een mogelijkheid om meer transparantie te realiseren in de markt voor groene stroom. Vanuit de Richtlijn Hernieuwbare Energie zijn leveranciers van energie verplicht een stroometiket te publiceren. De ACM ziet hierop toe. Momenteel is het voor de energieleveranciers niet verplicht om op het stroometiket aan te geven in welk land de groene stroom is opgewekt en veel energieleveranciers vermelden deze informatie ook niet. Ik denk dat het land van herkomst zinvolle informatie is voor de consument en vind dat het vermelden hiervan bijdraagt aan de transparantie. Ik roep de energieleveranciers op om op hun stroometiket deze informatie te vermelden. Mijn ministerie gaat hierover in gesprek met de energieleveranciers.
Is het waar dat de meeste EU-lidstaten (met uitzondering van België) geen gebruik maken van groenestroomcontracten op basis van Garanties van Oorsprong? Denkt u dat een systeem van handel in Garanties van Oorsprong alleen werkt als de meeste EU-lidstaten meedoen?
In de Richtlijn Hernieuwbare Energie is bepaald dat de lidstaten een systeem van Garanties van Oorsprong ontwikkelen en in stand houden en dat deze garanties van oorsprong internationaal verhandelbaar moeten zijn. Dit is voor alle EU-lidstaten verplicht.
Landen die momenteel garanties van oorsprong importeren en exporteren zijn onder andere Duitsland, België, Finland, Zweden, Oostenrijk en Noorwegen.
Er zijn echter ook nog landen in transitie van hun oude nationale systeem van certificering van elektriciteit naar het Europese systeem van Garanties van Oorsprong. Deze landen moeten de komende tijd dus overstappen op het Garanties van Oorsprong systeem.
Is het waar dat de handel in Garanties van Oorsprong tussen lidstaten geen invloed heeft op het behalen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie van de afzonderlijke lidstaten en dat deze handel dus volledig losstaat van de doelstellingen voor hernieuwbare energie? Vindt u een koppeling wenselijk?
Het klopt dat de handel in Garanties van Oorsprong geen invloed heeft op het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie in de afzonderlijke lidstaten (Richtlijn hernieuwbare Energie, artikel 15, lid 2.).
In de Richtlijn is opgenomen dat de overdracht van duurzame energie tussen landen alleen mag meetellen wanneer dat ook is vastgelegd in een overeenkomst tussen overheden die is goedgekeurd door de Europese Commissie.
Belangrijke reden hiervoor was dat enkele lidstaten bevreesd waren dat door hen gesubsidieerde hernieuwbare energie door middel van de handel in Garanties van Oorsprong al te gemakkelijk zou gaan meetellen bij de doelstelling van een ander land. In de huidige situatie van nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie, acht ik herziening van de Richtlijn op dit punt op korte termijn niet waarschijnlijk.
De medische behandeling van vreemdelingen |
|
Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven op grond waarvan u tot de conclusie komt dat er geen enkele reden is om geloof te hechten aan de beweringen van de vertrouwensarts van de Guinese asielzoeker?
Zoals ik in mijn brief van 21 mei 2013 reeds heb aangegeven, wordt een Intern Bijstandsteam (hierna IBT) niet zomaar ingezet. Een intern bijstandsteam kan worden ingezet bij de handhaving van de orde en/of de veiligheid in de inrichting en het beheersbaar maken van incidenten met een verhoogd veiligheidsrisico waarbij de mogelijkheid bestaat dat geweld moet worden toegepast. Betrokkene heeft zich op meerdere momenten verbaal en fysiek intimiderend richting medewerkers van DJI uitgelaten. Dit is ook verschillende malen door het personeel gerapporteerd. Het karakter van de uitingen was dermate ordeverstorend en intimiderend dat het afdelingshoofd heeft besloten om het IBT-team in te schakelen bij de interne overbrenging van betrokkene. Bij deze beslissing is ook zijn gewelddadige en agressieve gedrag in het verleden betrokken, waarbij de betrokken ingeslotene herhaaldelijk medewerkers had beschadigd. Het afdelingshoofd heeft onder ambtseed een gedetailleerd verslag opgesteld van de gehele actie (aanleiding, uitvoering en afloop). Hierin is gemeld dat enkel dwang is gebruikt, zoals door de wet is toegestaan. Van schoppen en slaan was nadrukkelijk geen sprake.
Daarnaast hecht ik ook waarde aan het feit dat een IBT bestaat uit medewerkers uit de inrichting die volgens vastgestelde geweldsinstructies werken en hier speciaal toe zijn opgeleid en toegerust. De commandant van het interne bijstandsteam heeft conform de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen verslag uitgebracht aan de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam (hierna DCR).
Zoals ik reeds in de kamerbrief van 21 mei 2013 heb aangegeven, wordt een ingeslotene normaliter na een actie van het IBT onderzocht door de medische staf om te bezien of sprake is van eventuele verwondingen, die immers gezien de aard van een optreden door een IBT niet zijn uit te sluiten. De betrokken ingeslotene is derhalve ook bezocht door de medische staf, maar heeft een onderzoek geweigerd. Daarom kon niet worden vastgesteld of sprake was enige verwondingen. Ook eventuele blauwe plekken waren zonder verder onderzoek visueel niet waarneembaar. Op een later moment heeft mevrouw Bonsen wel geconstateerd dat sprake was van (enkele) blauwe plekken en ik ga – mede gelet op het feit dat zij betrokkene wel heeft onderzocht – ook uit van de juistheid van haar constatering. Er bestaat voor het overige een discrepantie tussen het beeld dat mevrouw Bonsen schetst en het verhaal dat ik heb opgemaakt uit meerdere door medewerkers op ambtseed opgemaakte verslagen.
Medewerkers van diensten als Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zijn opgeleid, getraind en geïnstrueerd om hun taken op professionele en humane wijze uit te voeren. Dit gevoegd bij hun grote betrokkenheid bij het werk, maakt dat beweringen als gedaan door mw Bonsen hard aankomen bij hen. Ik heb daar begrip voor. Dat laat onverlet dat dergelijke beweringen en «verhalen» wel worden bezien.
Het feit dat werkwijzen veelal geprotocolleerd zijn inclusief verantwoordingsmomenten, helpen mij bij het beoordelen van dergelijke bevindingen en het trekken van conclusies.
Zijn er camerabeelden beschikbaar die uitsluitsel geven over wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?
Nee, het observeren van ingeslotenen in een cel vindt slechts in een zeer beperkt aantal gevallen plaats. Op grond van artikel 24a Penitentiaire beginselenwet (hierna Pbw) kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de ingeslotene noodzakelijk is, bepalen dat een gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Camerabeelden worden normaliter 14 dagen bewaard. Aangezien de geestelijke of lichamelijke toestand van de betrokkene geen aanleiding gaf om hem onder observatie te stellen, zijn ook geen camerabeelden beschikbaar.
Bent u van mening dat een verdenking van mishandeling geuit door de vertrouwensarts die meerdere consulten heeft gehad met haar cliënt genoeg reden is om een onafhankelijk arts in te schakelen om deze zware aantijgingen te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat het standaard protocol is wanneer er dergelijke meldingen worden gedaan? Voorziet dit protocol ook in gevallen dat medisch onderzoek, bijvoorbeeld uit angst, wordt geweigerd? Zo ja, wat zijn dan de stappen die gevolgd worden?
Een goede procedure in geval van mishandeling of slechte behandeling van gedetineerden is van groot belang. Een dergelijke procedure bestaat ook. Bij circulaire van 20 juli 2012, kenmerk 5735467/12/DJI is bepaald dat het bevoegd gezag (de directeur van de inrichting), wanneer het kennis neemt van een (vermoedelijke) integriteitsschending, gepleegd door een medewerker van DJI, dit meldt aan het Bureau Integriteit en Veiligheid van DJI. Ook een medewerker die kennis draagt van een (vermoedelijke) integriteitsschending kan daarvan melding doen bij het voornoemde Bureau. Vervolgens kan dit bureau een feitenonderzoek of een disciplinair onderzoek instellen en zo nodig een aanvraag tot een strafrechtelijk onderzoek initiëren. Thans was er, op basis van de beschikbare informatie, geen reden om een dergelijke melding te doen.
Zoals ik op 22 mei 2013 ook reeds tijdens het debat aan uw Kamer heb gemeld, heeft betrokkene aangifte van mishandeling gedaan. In het kader van het opsporingsonderzoek naar aanleiding van deze aangifte, zal worden beoordeeld of het optreden van de bewaarders, gelet op alle omstandigheden, aangemerkt moet worden als disproportioneel. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek dan ook af. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven, zal ik uw Kamer vertrouwelijk over deze individuele casus informeren. Vooralsnog lijkt mij dit prematuur.
Op welke gronden wordt een verzoek van een vreemdeling om in een isoleercel geplaatst te worden gehonoreerd? Is het gebruikelijk dat dergelijke verzoeken worden gedaan?
Op grond van artikel 24, juncto 23, van de Pbw kan de directeur de vreemdeling in afzondering plaatsen indien hij hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt.
In de praktijk komt dit niet heel veel voor aangezien de afzonderingscellen minder faciliteiten bieden dan een reguliere cel of bijvoorbeeld een cel op een beheersafdeling. Voor uw beeld meld ik u dat in 2012 hierom 52 keer is verzocht.
Is het gebruikelijk dat een vertrouwensarts bij een consult geen gebruik kan maken van een medische onderzoekskamer? In hoeverre wordt de privacy van de vreemdeling tijdens een dergelijk consult gewaarborgd? Worden er tijdens dergelijke consulten, in het bijzonder bij honger- en/of dorststakers, ook primaire hulpmiddelen als een weegschaal ter beschikking gesteld? Is het gebruikelijk dat een overlegverzoek vanuit de vertrouwensarts gericht aan medische dienst wordt geweigerd? Zo ja, op welke gronden kan dit gebeuren? Deelt u de mening dat een dergelijk overleg in het belang van de gezondheid van de vreemdeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, mede naar aanleiding van uw uitspraken in het dertigledendebat over de versoepeling van het vreemdelingenbeleid d.d. 22 mei 2013, de Kamer, zo nodig vertrouwelijk, informeren op welke wijze u de bovenstaande casus na hebt laten trekken door een onafhankelijk orgaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de verklaring van de vertrouwensarts dat zij en haar medisch team herhaaldelijk de toegang werd geweigerd tot de patiënten die daartoe het verzoek hebben ingediend?
Zoals reeds is aangegeven, is een belangrijke voorwaarde voor het functioneren van een vertrouwensarts, dat de ingeslotene zijn vertrouwen aan deze arts wil geven. Bij deze keuze is daarom de voorkeur van de ingeslotene leidend en moet hij de keuze voor een arts ook zelf aangeven evenals wanneer (op welke dag en tijdstip) hij hem of haar wil zien. Dit laatste is met name ook van belang omdat een ingeslotene niet kan worden gedwongen om bezoek te ontvangen. Indien een ingeslotene niet heeft aangegeven dat hij een bepaalde vertrouwensarts wil spreken, dan wordt de betreffende arts ook niet toegelaten tot de inrichting.
Bij het plannen van een bezoek met de vertrouwensarts, dient natuurlijk wel rekening gehouden te worden met de situatie dat het consult dient plaats te vinden in een detentiecentrum. In beginsel gelden dan ook de reguliere «bezoektijden». Gelet op de precaire situatie waarin hongerstakers zich bevinden, wordt hier wel coulant mee omgegaan. Van de reguliere bezoekuren kan bovendien worden afgeweken indien een (medische) situatie deze afwijking rechtvaardigt. De directie van het DCR handelt conform deze regels. Van terugkomen op afspraken door de directie is geen sprake.
Kunt u aangeven hoe er wordt gehandeld indien een vertrouwensarts melding maakt van intimidatie, slaapdeprivatie en het plaatsen van vreemdelingen in een isoleercel zonder dat daar gegronde redenen voor zijn? Is het simpele feit dat de verantwoordelijke medewerker verklaart dat hiertoe wel gegronde redenen voor zijn voldoende om dergelijke meldingen als ongeloofwaardig te beschouwen? Zo nee, hoe worden dergelijke meldingen onderzocht?
In antwoord op de vragen 3 en 6, heb ik reeds beantwoord op welke wijze met signalen door derden wordt omgegaan. De ingeslotene kan zelf ook een klacht indienen indien hij of zij van oordeel is dat zijn rechten worden geschonden ofwel dat naar zijn oordeel sprake is van een onheuse bejegening. Dit kan allereerst door hiervan melding te maken in een gesprek met een leidinggevende, het afdelingshoofd of de directeur.
Daarnaast wordt conform artikel 62, lid 1 Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bij een klacht ten aanzien van een door of namens de Directeur van de inrichting genomen beslissing een beklagschrift behandeld door een door de onafhankelijke Commissie van Toezicht benoemde beklagcommissie. Dit kan bijvoorbeeld indien een vreemdeling van oordeel is dat hij geplaatst wordt in een afzonderingscel of strafcel zonder dat hier gegronde redenen toe zijn of bij een vermeende schending van de eigen artsenkeuze. Dit geschiedt volgens het principe van hoor en wederhoor. In beklag kan klager kan zich doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen.
Tenslotte treedt een van de leden van de Commissie van Toezicht wisselend op als maandcommissaris. Deze houdt tenminste eenmaal per maand spreekuur in de inrichting. Ingesloten vreemdelingen kunnen door middel van een verzoekbriefje een gesprek aanvragen met de maandcommissaris of een brief schrijven aan de maandcommissaris.
Het kan dan bijvoorbeeld gaan over klachten over bejegening, intimidatie of vermeende slaapdeprivatie. Ingesloten vreemdelingen worden via de huisregels over de beklagprocedure op de hoogte gesteld. Naast het indienen van een klacht, kan een ingesloten vreemdeling, indien hij dit wenst, uiteraard aangifte doen bij de politie. Zoals ik reeds heb aangegeven, heeft de betreffende ingeslotene van deze laatste mogelijkheid gebruik gemaakt. Ten overvloede wijs ik erop dat in het onderhavige geval van nachtelijke controles leidend tot slaapdeprivatie geen sprake is geweest.
Is het waar dat de vertrouwensarts de toezegging kreeg dat zij toegang zou krijgen tot vreemdelingen die daartoe en verzoek hadden ingediend? Is het waar dat de medische dienst van het detentiecentrum Rotterdam vervolgens op last van de directie op deze afspraak terug moest komen? Zo nee, kunt u aangeven hoe de zaken dan wel zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe vreemdelingen, al dan niet in hongerstaking en/of in isolatiecel, het verzoek kunnen indienen een consult te krijgen met een vertrouwensarts? Kan dit slechts via de advocaat of ook namens familieleden?
Ik hecht veel waarde aan de begeleiding van mensen die aan mijn zorg zijn toevertrouwd. De medische verzorging vormt hier een zeer belangrijk onderdeel van deze begeleiding. Elke gedetineerde heeft op basis van artikel 42 van de Pbw recht op medische verzorging. Dit betekent niet alleen dat de gedetineerde recht heeft op een inrichtingsarts (die functioneert als huisarts), maar ook dat deze regelmatig beschikbaar is. (zoals dat ook in het huidige geval gebeurt). De aan de inrichting verbonden arts is verantwoordelijk voor de behandeling. Daarnaast is aan alle hongerstakers en/of vochtweigeraars aangeboden om te worden bezocht door een vertrouwensarts (een niet aan de inrichting verbonden, maar wel door DJI bekostigde arts). Enkelen onder hen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Een ingeslotene mag ook een arts van eigen keuze raadplegen als vertrouwensarts.
Een belangrijke voorwaarde voor het functioneren van een vertrouwensarts, is dat de ingeslotene zijn vertrouwen aan deze arts wil geven. Er moet een zogenoemde vertrouwensrelatie kunnen ontstaan. Bij deze keuze is daarom de voorkeur van de ingeslotene leidend, maar hij moet de keuze voor een arts wel zelf kenbaar maken en ook aangeven wanneer hij hem of haar wil zien. Een verzoek om een vertrouwensarts is vormvrij en kan bij het personeel, een arts, een advocaat of andere gemachtigde worden gedaan.
Ten aanzien van ter beschikking gestelde ruimte en hulpmiddelen geldt het volgende. Uitgangspunt is dat de medische zorgverlening binnen de detentiecentra voor vreemdelingen gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Daarbij dient natuurlijk wel rekening te worden gehouden met de situatie van vrijheidsontneming. Indien betrokkene zelf om een vertrouwensarts heeft verzocht, dan stelt de directeur op basis van artikel 42 van de Pbw in overleg met de gekozen arts de plaats en het tijdstip van de raadpleging vast. Afhankelijk van de aard van het consult, kan het wenselijk zijn dat de vertrouwensarts beschikt over primaire hulpmiddelen. Bij de beoordeling van de vraag welke ruimte en hulpmiddelen ter beschikking worden gesteld, wordt rekening gehouden met de orde en veiligheid in de inrichting.
Ten behoeve van de ruimte merk ik op dat het inderdaad klopt dat consulten van een vertrouwensarts doorgaans worden gehouden in een zogeheten spreekkamer. Dit is in afwijking van het dagelijkse spraakgebruik een kamer die gebruikt wordt voor ambtelijke contacten met ingeslotenen, bijvoorbeeld van de advocaat). Het karakter doet recht aan de vertrouwelijkheid en de aard van het contact (anders dan de inrichtingsarts is een vertrouwensarts geen behandelend arts). Alhoewel de directeur bevoegd is toezicht uit te oefenen met het oog op de orde of de veiligheid in de inrichting, wordt de vertrouwelijkheid zoveel als mogelijk gerespecteerd en gewaarborgd.
Medische hulpmiddelen maken geen onderdeel uit van de standaardinrichting van een spreekkamer. Indien enigszins mogelijk (voor zover beschikbaar en het gebruik ervan verantwoord is), worden ze desgevraagd ter beschikking gesteld. In Vught is dan ook ten behoeve van het consult een weegschaal aan mevrouw Bonsen verstrekt.
Is het waar dat vertrouwensartsen niet/nauwelijks worden ingelicht over de medische nazorg bij honger- en/of dorststakers? Is het waar dat vreemdelingen die in honger- en/of dorststaking zijn gegaan binnenkort worden uitgezet terwijl volgens de vertrouwensarts de medische situatie zich daarvoor niet leent? Wordt er in dergelijke gevallen ook een second opinion van een onafhankelijk arts ingeschakeld? Zo nee, wat is dan wel de gebruikelijke procedure?
Kunt u deze vragen vanwege de urgentie die gepaard gaat met de verschillende honger- en/of dorststakers vóór aanstaande dinsdag 28 mei 2013 te 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De aanpak van de woekerpolisaffaire |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de woekerpolisaffaire het vertrouwen in Nederlandse verzekeraars sterk heeft geschonden en de afwikkeling van de affaire al te lang voortsleept?
De problemen met beleggingsverzekeringen hebben grote gevolgen gehad voor het vertrouwen in Nederlandse levensverzekeraars. Deze problemen zijn al langere tijd bekend en er verkeren nog steeds klanten in onzekerheid. Dat is fnuikend voor het herstel van vertrouwen. Het is aan verzekeraars om zich in te zetten om het vertrouwen weer terug te winnen. Er zijn al verschillende stappen gezet, maar zolang er nog klanten in onzekerheid verkeren is dat niet voldoende geweest. Voor het herstel van vertrouwen is het belangrijk dat verzekeraars goed flankerend beleid hebben. Uit het rapport dat ik recent aan uw Kamer heb aangeboden blijkt dat verzekeraars hun beleid gericht op klanten met een beleggingsverzekering hebben verbeterd.1 Zo zijn overstapdrempels weggenomen, wordt geen kwijting gevraagd bij uitbetaling van de kostencompensatie en worden mogelijkheden geboden om binnen lopende beleggingsverzekeringen kosteloos de overlijdensrisicodekking aan te passen of los te zetten van de beleggingsverzekering. Het actief benaderen en helpen van klanten met een beleggingsverzekering die niet meer voldoet is echter minstens even belangrijk als goed flankerend beleid. Ik ben daarom ook teleurgesteld dat uit de vorige rapportage van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bleek dat verzekeraars zich nog te weinig actief opstellen richting klanten met een beleggingsverzekering. Ik heb verzekeraars opgeroepen om nu alles op alles te zetten om bij de volgende toetsing van de nazorg beleggingsverzekeringen door de AFM betere resultaten te laten zien. In de komende periode zal de AFM monitoren hoe de nazorg wordt aangepakt door verzekeraars. De resultaten worden begin 2014 vastgesteld. Ik zal uw Kamer over deze resultaten informeren. Het belangrijkste resultaat zou moeten zijn dat mensen met een beleggingsverzekering, en vooral mensen die in een kwetsbare positie verkeren, op korte termijn worden geholpen door hun verzekeraar of adviseur en niet meer het gevoel hebben dat ze in de kou staan. Onder klanten die in een kwetsbare positie verkeren versta ik in dit geval klanten waarvan de polis een (verwachte) nihil of negatieve waarde heeft en klanten met een beleggingsverzekering ten behoeve van de oudedag of de aflossing van hun hypotheek waarbij de beleggingsverzekering een fors lagere waarde heeft dan de oorspronkelijke doelstelling. Bij deze klanten is het van groot belang dat de verzekeraar en de adviseur de klant helpen om zijn huidige positie en de verbetermogelijkheden helder te krijgen, zodat de klant bewuste keuzes kan maken voor de toekomst waardoor de oorspronkelijke doelstellingen waarvoor de beleggingsverzekering is afgesloten weer in beeld kunnen komen.
Deelt u de mening dat de onzekerheid bij mensen over het met de aangegane beleggingspolissen kunnen aflossen van een huis of het kunnen voorzien in een behoorlijk pensioen zo snel mogelijk moet worden weggenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel woekerpolissen kennen op dit moment een negatieve waarde?1 Welke compensatie wordt mensen met een woekerpolis die «onder water staat» door verzekeraars geboden? Welke acties worden door verzekeraars ondernomen om eventuele problemen met de aflossing van een huis of onvoldoende pensioenvoorziening te treffen?
Uit de media en van de toezichthouder heb ik begrepen dat er nog steeds polissen zijn met een verwachte negatieve waarde. Iedere polis waarvan de uiteindelijke waarde nul of negatief is, is er één teveel. Verzekeraars moeten op korte termijn zorgen dat alle klanten met een dergelijke polis actief worden benaderd, zodat zij zelf kunnen aangeven hoe ze hun beleggingsverzekering willen wijzigen. Bijvoorbeeld het aanpassen van de overlijdensrisicodekking of het los zetten van de overlijdensrisicodekking van de beleggingsverzekering kan deze mensen helpen. De AFM zal toetsen hoe de nazorg beleggingsverzekeringen de komende tijd wordt opgepakt. Verder hebben de grote verzekeraars en de stichtingen Verliespolis en Woekerpolis Claim akkoorden gesloten waarin ook regelingen zijn opgenomen voor schrijnende gevallen. In die akkoorden is weergegeven wanneer een geval als schrijnend kan worden gezien. Ook merkbare gevolgen van hefboom- en inteereffecten kunnen betekenen dat een geval schrijnend is. De beoordeling of aan de voorwaarden uit de akkoorden wordt voldaan ligt ten eerste bij de verzekeraar. Als de klant niet tot overeenstemming met de verzekeraar komt kan de klant zich richten tot de Commissie individuele schrijnende gevallen. Voor de compensatie van schrijnende gevallen hebben deze verzekeraars een aparte reservering. Om klanten te attenderen op de schrijnende gevallenregelingen zijn advertenties geplaatst. Verder verwacht ik van verzekeraars dat zij zich ook actief inzetten om klanten die (naar verwachting) tot deze categorieën behoren individueel te benaderen en te helpen.
Welk aandeel van de gedupeerden heeft inmiddels compensatie ontvangen voor het afsluiten van een woekerpolis?
De compensatie voor te hoge en intransparante kosten die op grond van de akkoorden is overeengekomen is bij bijna alle verzekeraars inmiddels in de polissen gestort. In de akkoorden zijn maxima voor de kosten opgenomen die lager liggen dan het percentage in het advies dat destijds door de ombudsman financiële dienstverlening is gegeven. Doorgaans is in de akkoorden een maximum opgenomen van 2,85%3 of 2,45%4 terwijl de ombudsman financiële dienstverlening destijds een maximum voorstelde van 3,5%. Met de kostencompensatie uit de akkoorden is een bedrag van circa € 2,5 miljard gemoeid. Deze compensatie biedt een bodem die klanten met een beleggingsverzekering waarvoor te hoge kosten werden gerekend, altijd krijgen. Daarnaast kan bij mensen met een beleggingsverzekering ook schade zijn ontstaan doordat destijds onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt. Dergelijke schade is niet in algemene zin vast te stellen, omdat het bijvoorbeeld ook afhankelijk kan zijn van de adviseur of de klant. Het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) en de burgerlijke rechter zijn geëquipeerd om te bepalen of er schade is en wat een passende omvang van de schadevergoeding is. Verschillende klanten hebben op deze manier ook al een compensatie gekregen van schade die is geleden door onjuiste of onvolledige informatie. Ook lopen er nog verschillende zaken. Het is daarom onmogelijk om op dit moment gemiddelden te bepalen.
Wat is de gemiddelde schade en wat is de gemiddelde geboden compensatie? Hoe verhoudt de gemiddeld geboden financiële compensatie zich tot de geleden schade gelet op de richtlijn voor een maximaal kostenpercentage geformuleerd door de financiële ombudsman?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze heeft het kabinet de belangen van gedupeerden van de woekerpolisaffaire proberen te borgen?
De inzet is altijd om de belangen van gedupeerden zo goed mogelijk te borgen. In dat kader zijn verschillende acties ondernomen. Ten eerste is er bij levensverzekeraars aangedrongen op het sluiten van akkoorden ten behoeve van algemene kostencompensatie. Beleggingsverzekeringen zijn gesloten tussen verzekeraars en hun klanten. Kostencompensatie is daarom ook tussen verzekeraars en consumentenstichtingen overeengekomen. De overheid heeft aangedrongen op deze onderhandelingen. Door de compensatie krijgen alle klanten een tegemoetkoming voor te hoge kosten. In het flankerend beleid is opgenomen dat verzekeraars bij uitbetaling van die compensatie geen kwijting vragen. Alle klanten die van mening zijn dat de compensatie in hun situatie onvoldoende is blijven dus de mogelijkheid houden om naar Kifid of de burgerlijke rechter te gaan.
Ten tweede is een best of class flankerend beleid van verzekeraars opgesteld. Het flankerend beleid van verzekeraars is gericht op het bieden van verbetermogelijkheden voor klanten met een beleggingsverzekering. De overheid heeft het flankerend beleid van alle verzekeraars in kaart gebracht. Daardoor hebben verzekeraars hun beleid ten gunste van klanten verbeterd. Zo wordt bijvoorbeeld de compensatie nu in de polis gestort en zijn voor deze klanten overstapbelemmeringen weggenomen. Ten derde richt ik mij met de AFM op het effectief inzetten van het flankerend beleid door verzekeraars. In dat kader wordt de nazorg beleggingsverzekeringen getoetst door de AFM. Verzekeraars moeten alle klanten met een beleggingsverzekering en vooral kwetsbare groepen daarbinnen benaderen en hen van dienst zijn om hun producten te verbeteren. De AFM zal over de nazorg begin 2014 een rapportage uitbrengen. Ik volg dit nauwgezet en zal de Kamer hierover informeren.
Hoe beoordeelt u de recente uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening aangaande de gerekende kostenpercentages door Nationale Nederlanden?2
De bedoelde uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening is een tussenuitspraak. Er is nog geen einduitspraak gedaan door de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening. Zolang deze zaak nog in behandeling is bij het Kifid is het gebruikelijk om daarover nog geen standpunt in te nemen.
Los van de inhoudelijke aspecten van deze zaak is het belangrijk dat klanten met een beleggingsverzekering bij het Kifid of de burgerlijke rechter terecht kunnen als hen onvolledige of onjuiste informatie is verstrekt over hun beleggingsverzekering.
Houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht op de toepassing van het maximaal kostenpercentage of de «best of class» principes? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de akkoorden die zijn gesloten tussen verzekeraars en de stichtingen Verliespolis en Woekerpolis Claim zijn per akkoord afspraken gemaakt over de maximering van de kosten. Op dergelijke civiele overeenkomsten tussen twee partijen wordt geen direct toezicht gehouden door de AFM. Ook het flankerend beleid is beleid van verzekeraars waar de AFM niet rechtstreeks toezicht op houdt. De AFM toetst wel hoe effectief het flankerend beleid is ingezet. De rapportage daarover zal begin 2014 aan uw Kamer worden gezonden. Verder hebben de problemen met beleggingsverzekeringen ook geleid tot ontwikkelingen in regelgeving. Zo zijn verschillende nieuwe bevoegdheden voor de Autoriteit Financiële Markten toegevoegd of voorgesteld die het mogelijk maken om dergelijke problemen voor de toekomst te voorkomen. Zo kan gedacht worden aan toegevoegde transparantie-eisen, de toetsing van het product ontwikkelingsproces maar ook bijvoorbeeld het voorstel voor een algemene zorgplicht waarover ik in september met uw Kamer zal spreken.
Welke verwachtingen heeft u van de Commissie Oosting voor schrijnende gevallen gelet op de vele verkochte polissen en de berichtgeving op RTLZ?3 Is er een inschatting gemaakt van het aantal schrijnende gevallen dat zich zou kunnen voordoen? Kent de Commissie Oosting criteria voor het aanmerken van een schrijnend geval? Zo ja, hoe luiden deze? Zo nee, hoe wordt dan geborgd dat voor alle gedupeerden een passende oplossing en compensatie wordt geboden?
De recent ingestelde Commissie individuele schrijnende gevallen past de schrijnende gevallen regelingen toe die zijn opgenomen in de akkoorden tussen de zes grote verzekeraars en de stichtingen Verliespolis en Woekerpolis Claim. In die akkoorden is ook overeengekomen dat een Commissie individuele schrijnende gevallen ingesteld zou worden. De criteria in de verschillende akkoorden verschillen enigszins. Voor de precieze omschrijvingen wordt verwezen naar de onderdelen van de akkoorden die gaan over schrijnende gevallen. Van een individueel schrijnend geval is sprake in het geval van materiële, ongerechtvaardigde en onaanvaardbare gevolgen voor individuele polishouders die verband houden met de bijzondere c.q. specifieke productrisico’s van hun beleggingsverzekering (niet zijnde het reguliere beleggingsrisico). Daarbinnen behoren in de meeste akkoorden tot de schrijnende gevallen: beleggingsverzekeringen waarbij sprake is van een hefboom- of inteereffect, grote polissen en gevallen waarin sprake is van onvrijwillige afkoop. Vaak is er daarnaast nog een door de verzekeraar zelf in te vullen categorie. In de akkoorden is ook vastgelegd met betrekking tot welke categorieën schrijnende gevallen klanten zich tot de Commissie individuele schrijnende gevallen kunnen wenden.
Klanten moeten eerst bij hun verzekeraar aangeven dat zij een schrijnend geval zijn en gebruik zouden willen maken van de regeling uit het akkoord. De verwachting is dat weinig gebruik zal worden gemaakt van de Commissie individuele schrijnende gevallen omdat het in het belang van verzekeraars is om klanten tijdens de klachtenprocedure te helpen en niet bij mensen die dusdanig zwaar zijn geraakt de discussie op de spits te drijven.
Het bericht ‘Meer tips over gedwongen prostitutie’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer tips over gedwongen prostitutie»?1
Ja.
Bent u bereid die campagne te intensiveren nu blijkt dat de campagne om bezoekers van prostituees aan te moedigen dwang en mensenhandel te melden succesvol is? Zo ja, op welke manier?
De campagne van Stichting M., die in opdracht van mijn ministerie is uitgevoerd, heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het beter in beeld krijgen van mensenhandel. Ik ben in overleg met Stichting M. om te bezien op welke wijze de campagne «Schijn bedriegt» wordt voortgezet. Ook de doelgroep van de campagne wordt hierbij betrokken.
Ziet u mogelijkheden om niet alleen klanten aan te moedigen dwang anoniem te melden, maar ook prostituees, zodat zij de signalen van dwang en uitbuiting in hun omgeving ook sneller melden? Bent u bereid om door middel van een campagne onder prostituees Meld Misdaad Anoniem verder bekend te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Is de genoemde stijging van het aantal meldingen, samen met de sterke groei van het aantal meldingen van mensenhandel bij Comensha, een indicatie van groei van gedwongen prostitutie of een indicatie van de jarenlange onwetendheid bij politie, justitie, hulpverleners, overheid en politiek over de omvang en ernst van gedwongen prostitutie in Nederland?
De bestrijding van mensenhandel is een prioriteit van dit kabinet. Door de inzet op een brede, integrale aanpak van – naast politie en Openbaar Ministerie – partijen als de KMar, ISZW, Kamers van Koophandel, CoMensha, de hotelbranche en Stichting M. is er meer zicht op mensenhandel en is er sprake van een toename van het aantal geregistreerde mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft recent nog aangegeven in het kader van haar rapportage «Mensenhandel in en uit beeld; cijfers vervolging en berechting 2008 – 2012» dat met name de prioriteit die mensenhandel de afgelopen jaren bij verschillende instanties heeft gekregen van invloed is geweest op het groeiend aantal geregistreerde zaken.
Kunt u nader inzicht geven in welke sectoren van prostitutie de meeste meldingen worden gedaan? Hoe is dit voor de meldingen ten aanzien van minderjarigen? Geven deze uitkomsten reden tot aanpassing/intensivering van het beleid? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Uit de meldingen bij Stichting M. kunnen geen aantallen meldingen per prostitutiesector worden afgeleid. Wel is bekend dat één op de vier meldingen (mogelijke) minderjarige slachtoffers van mensenhandel betreft. CoMensha registreert – voor zover bekend – wel de sectoren van prostitutie waarop meldingen betrekking hebben. Wanneer door de aanmelder niet wordt aangegeven om welke vorm van prostitutie het gaat, wordt «prostitutie» geregistreerd. Het overgrote deel van de meldingen van mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting in 2012 is geregistreerd onder deze algemene noemer.
De cijfers uit het jaaroverzicht van CoMensha van 2012 laten verder zien dat de meeste meldingen over een specifieke vorm van prostitutie betrekking hebben op prostitutie in particuliere huizen/woningen. Wanneer alleen minderjarigen in beschouwing worden genomen is eveneens de niet-gespecificeerde categorie «prostitutie» het grootst. Waar de vorm van prostitutie is gespecificeerd, is uitbuiting in particuliere huizen/woningen ook de grootste categorie bij minderjarige (mogelijke) slachtoffers van seksuele uitbuiting.
Ik acht de bescherming van minderjarigen in het bijzonder van belang, mede gezien de extra kwetsbare positie van deze groep. Om minderjarigen te beschermen tegen mensenhandel is de Rijksbrede aanpak loverboyproblematiek ontwikkeld. Ik zal in de Task Force Aanpak Mensenhandel voorstellen om hiernaast ook expliciet te focussen op minderjarige slachtoffers van mensenhandel.
Wat zijn uw voornemens na 2013, als deze campagne is afgelopen, om bezoekers te blijven stimuleren alert te zijn en melding te doen? Heeft u hiervoor middelen beschikbaar?
Bij het overleg met Stichting M. over de wijze waarop de campagne «Schijn bedriegt» wordt voortgezet, wordt ook de borging van deze campagne betrokken.