Het bericht dat zorgkantoren zorginstellingen dwingen om dure keurmerken te kopen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Krijgt u ook meldingen binnen dat zorginstellingen gedwongen worden om (meerdere) kwaliteitskeurmerken te kopen als eis van de zorgkantoren? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de meldactie Regelarme zorg zijn diverse meldingen ontvangen over de eis van zorgkantoren bij de zorginkoop dat zorginstellingen een kwaliteitskeurmerk moeten hebben. Zorgkantoren willen een borging van de kwaliteit bij de inkoop. In alle gevallen ging het om het HKZ-certificaat.
Meldingen over meerdere kwaliteitskeurmerken voor één instelling heb ik niet gekregen.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die aangaf dat het niet in de visie past om certificering voor zorgaanbieders verplicht te stellen? Wat is uw visie hierover? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ja. Ik ben het daar ook mee eens.
Op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen (verder: Kwaliteitswet) ligt de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg bij de zorgaanbieders. Artikel 3 van de Kwaliteitswet stelt dat de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze dient te organiseren, de instelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel moet voorzien, en voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling zorg draagt, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg. Volgens artikel 4 omvat het uitvoeren van artikel 3 mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Ofwel: zorginstellingen zijn op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Een keurmerk of certificaat kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet, en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem kan, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, zeer wel bijdragen aan het goed functioneren van de gehele organisatie en aan de kwaliteit van zorg. Certificering van een kwaliteitssysteem kan dus goed aansluiten op de vigerende wet- en regelgeving maar mag echter nooit een doel op zich worden. Het moet vooral ook werkbaar blijven. De vereisten en lasten van certificering dienen in verhouding te staan tot de doelen.
Wilt u uitleggen waarom zorgkantoren zorginstellingen verplichten om dure en onnodige keurmerken te moeten kopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren letten bij de inkoop van zorg op de systematische aandacht van instellingen voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Dat is ook hun taak. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 dient een instelling op grond van de Kwaliteitswet door middel van een kwaliteitssysteem de kwaliteit van de te leveren zorg te bewaken, te beheersen en te verbeteren. Dat een zorgkantoor een keurmerk vereist als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit, vind ik op voorhand geen onredelijke eis. Ik ga er daarbij vanuit dat zorgkantoren hierin naar redelijkheid handelen en geen overmaatse eisen stellen waardoor de kosten en doelen niet met elkaar in verhouding zijn, en zeker niet dat er keurmerken worden verplicht die aantoonbaar geen meerwaarde hebben.
In het kader van de experimenten regelarme instellingen, die vanuit mijn departement worden begeleid, worden door enkele instellingen tezamen met de betrokken zorgkantoren geëxperimenteerd met het enkel medewerkertevredenheid en klanttevredenheid maken tot centrale thema’s in de zorginkoop, waarmee de inkoopeisen sterk worden versimpeld. Daarnaast voer ik, mede naar aanleiding van de meldactie Regelarme zorg, via Zorgverzekeraars Nederland overleg met de zorgkantoren om te bezien of er ten aanzien van de administratieve vereisten bij de zorginkoop tot een vermindering van de lastendruk bij zorginstellingen kan worden gekomen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van zorg gewaarborgd moet worden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en dat zorginstellingen niet opgezadeld moeten worden met dure keurmerken, waarvan is aangetoond dat die niet leiden tot een betere kwaliteit van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt, ligt de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg, en daarmee tot het waarborgen van de kwaliteit van de zorg, bij de zorgaanbieders. Op grond van de Kwaliteitswet is de Inspectie voor de Gezondheidszorg de aangewezen instantie om hier op toe te zien. Anders dan u in uw vraag verondersteld is de borging van kwaliteit van zorg niet primair de verantwoordelijkheid van de IGZ.
Vindt u het verantwoord dat kleinschalige zorginstellingen de dupe worden, omdat veel geld opgaat aan dure keurmerken, terwijl dit geld eigenlijk bestemd is voor zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat zorginstellingen, ongeacht of zij grootschalig of kleinschalig werken systematische aandacht moeten hebben voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is dit een wettelijke eis. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, kan bijdragen aan het goed functioneren van de locatie of instelling en aan de kwaliteit van zorg. Daarbij dient, zoals eerder gezegd, wel in het oog te worden gehouden dat de lasten en doelen van een kwaliteitssysteem in verhouding moeten zijn.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV die aangaf dat er met normen van verantwoorde zorg gewerkt moet worden en zorginstellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen voor certificering? Deelt u de mening dat door het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de materiële controle van zorgkantoren, er voldoende gekeken wordt naar de normen van verantwoorde zorg, waardoor er geen certificering nodig is? Zo nee, waarom niet?2
Ja, ik ken de uitspraak van mijn ambtsvoorganger. De mening dat er echter geen certificering nodig zou zijn, deel ik niet. In mijn antwoord op vraag 2. heb ik dit beargumenteerd.
Met welke reden staat u toe dat zorgkantoren keurmerken verplicht stellen, terwijl uw ambtsvoorganger aangaf dat instellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen van certificering? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat (kleine) zorginstellingen gebukt gaan onder de enorme bureaucratie die komt kijken bij (meerdere) keurmerken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het beleid van keurmerken zich met de totstandkoming van het Kwaliteitsinstituut? Wilt u uw antwoord toelichten?
Keurmerken zijn een aangelegenheid van de partijen in het veld zelf. Het Kwaliteitsinstituut is onder meer opgericht om het veld te stimuleren gezamenlijk professionele standaarden, indicatoren en meetinstrumenten te ontwikkelen op het gebied van kwaliteit. Door het veld en vóór het veld dus. Ik kan mij voorstellen dat als de veldpartijen in de langdurige zorg gezamenlijk tot een indicatorenset weten te komen die een beter beeld geeft van de stand van de kwaliteit van de te leveren en geleverde zorg binnen een instelling, bij zorgkantoren de behoefte aan een keurmerk zal verminderen cq. de lasten uit hoofde daarvan minder groot worden ervaren.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat zorginstellingen niet verplicht worden om dure, onnodige en bureaucratische keurmerken aan te schaffen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend hoeveel en welke zorgkantoren bij de zorginkoop keurmerken verplicht stellen? Zo ja, wilt u een overzicht hiervan naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij Zorgverzekeraars Nederland wijst uit dat alle zorgkantoren in lijn met de Zorginkoopgids AWBZ van alle te contracteren zorginstellingen vragen dat zij een werkend kwaliteitssysteem hebben. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat een certificaat of keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet.
Vindt u het niet tegenstrijdig dat zorgkantoren een andere visie hanteren dan eerder beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen tegenstrijdigheid tussen mijn visie, de visie van mijn ambtsvoorganger en die van de zorgkantoren. Wij delen immers allen dezelfde visie, dat voor de veelal kwetsbare cliënten optimale kwaliteit van zorg moet worden ingekocht.
Hoeveel keurmerken zijn er afgegeven in de afgelopen 10 jaar per zorgsector door certificatie-instellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit de website: www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector blijkt dat in de zorg vele keurmerken beschikbaar zijn. Zoals ik in mijn eerdere antwoord aangeef, is certificering niet verplicht op grond van wet- of regelgeving vanuit mijn ministerie. Het is een aangelegenheid van de partijen in het veld. Op de verschillende websites van de diverse keurmerken staan de kosten voor het verkrijgen van het specifieke keurmerk aangegeven, evenals hoeveel instellingen dit keurmerk inmiddels hebben verkregen. Gegeven het bovenstaande, worden centraal geen gegevens bijgehouden zoals in de vragen gesteld. Zo kan voorts geen betrouwbare schatting worden gegeven van de mogelijke besparing als veldpartijen ervoor kiezen geen gebruik meer te maken van keurmerken in de zorg. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt zijn zorgaanbieders op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Certificering kan – mits goed toegepast – bijdragen bij aan het kwaliteitssysteem en de kwaliteit van zorg.
Hoeveel geld is de afgelopen 10 jaar verdiend aan keurmerken per certificatie-instelling en kunt u dit uitsplitsen per zorgsector? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel geld kan er bespaard worden door alle keurmerken in de zorg af te schaffen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Met welke redenen kiest u ervoor om via de website www.rijksoverheid.nl onder het kopje kwaliteitskeurmerk zorginstelling direct te verwijzen naar de HKZ website (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector)?4
Dat via de website www.rijksoverheid.nl onder het kopje kwaliteitskeurmerk zorginstelling direct wordt doorgelinkt naar de HKZ website is niet correct. Ik dank de vragensteller voor haar kritische opmerkzaamheid. De onjuistheid is inmiddels hersteld. De bezoeker van de website wordt nu doorverwezen via de juiste link naar www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector . Deze site biedt onafhankelijke informatie over de verschillende soorten keurmerken.
Met welke redenen kiest u ervoor geen onafhankelijke informatie te verstrekken over de verschillende soorten keurmerken en reclame te maken voor één certificatie-instelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe verhoudt de uitspraak «Een zorginstelling kan een kwaliteitskeurmerk hebben. Zo’n keurmerk geeft aan wat kwaliteit inhoudt en hoe de kwaliteit wordt gemeten» die geplaatst is op de website van de rijksoverheid, zich met de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die eerder de volgende uitspraak deed; «Ik acht een verbod niet aan de orde. Wel is het zo dat ik zorgkantoren heb verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk»? Wilt u uw antwoord toelichten?5
Ik vind dat beide uitspraken zich goed tot elkaar kunnen verhouden. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders systematisch bezig zijn met het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Een keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet. Een verbod is daarom inderdaad niet aan de orde. Dat mijn ambtsvoorganger zorgkantoren heeft verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk, is in lijn met de afspraken met de veldpartijen, dat de uitkomsten van de indicatorenmeting dienen als keuzeinformatie voor de cliënten, als verbeterinformatie voor de instellingen zelf, als toezichtsinformatie voor de inspectie en als inkoopinformatie voor de zorgkantoren.
De salarissen en arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de motie-Omtzigt van 11 oktober 2012 over de salarissen en arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren met algemene stemmen is aangenomen op diezelfde dag?1
Herinnert u zich nog dat u op 30 januari 2013 tijdens een algemeen overleg zei: «De heer Omtzigt heeft gevraagd om antwoord op zijn Kamervraag over de positie van EU-ambtenaren. Ik heb wat langer nodig gehad om die vraag te beantwoorden dan de normale termijn – ik heb dan ook uitstel gevraagd aan de Kamer – omdat dit een van de onderwerpen is die zich heel makkelijk lenen om op allerlei manieren gebruikt en ook misbruikt te worden. Ik wil niet dat iemand ons kan verwijten dat wij verkeerde cijfers hebben gebruikt. Ik wil dit heel precies uitzoeken. Dat heeft geleid tot een behoorlijke discussie met de Europese Commissie, omdat je dan ook dingen met elkaar vergelijkt die niet altijd even goed vergelijkbaar zijn. Omdat we het zo precies mogelijk wilden doen, hadden we wat meer tijd nodig. De heer Omtzigt zei het antwoord te willen hebben voordat het debat met de premier plaatsvindt over de top. Ik geloof dat we kunnen toezeggen dat de Kamer die gegevens voor dat debat ontvangt.»?2
Bent u er dus van op de hoogte dat als toezegging genoteerd werd: «De minister zal de gevraagde informatie over de arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren voor het plenaire debat over de Europese Raad die plaatsvindt op 7 en 8 februari aan de Kamer zenden.»?
Herinnert u zich dat u pas op 1 maart 2013 antwoordde op die vragen3 en daarbij het totaal ontwijkende antwoord gaf: «De toelagen van Commissieambtenaren kunnen een substantieel deel uitmaken van een inkomen, maar zijn veelal persoonsgebonden. Het is wel duidelijk dat het aantal EU-ambtenaren dat netto meer verdient dan de Nederlandse minister-president veel groter zal zijn dan drieduizend. Maar hoeveel, is moeilijk na te gaan. Het kabinet zal hierover in contact treden met de Commissie.»?
Bent u voor het beantwoorden van de vragen in overleg getreden met de Europese Commissie of niet?
Wanneer bent u voor het eerst hierover in contact getreden met de Europese Commissie en kunt u aangeven wanneer u een netto-netto vergelijking aan de Kamer kunt doen toekomen en kunt aangeven hoeveel EU-ambtenaren netto meer verdienen dan de Nederlandse minister-president (Balkenendenorm, maar dan exclusief bijtelling gepantserde dienstauto en inclusief alle andere bijtellingen) en hoe die berekening tot stand gekomen is?
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, aangezien het feitelijk een herhaling betreft van vragen die al maanden bekend zijn bij u?
De uitzetting van een ernstig zieke vreemdeling |
|
Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de uitzetting van de ernstig zieke vreemdeling uit Togo, die al ruim elf jaar geleden als alleenstaande minderjarige asielzoeker naar Nederland kwam?1
Zoals uw Kamer bekend is, vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een deel van de hier gestelde vragen die een individueel karakter hebben. Wel licht ik graag het relevante beleid toe en beantwoord ik graag de gestelde beleidsmatige vragen.
Wanneer een vreemdeling zich gemotiveerd beroept op medische gronden die terugkeer in de weg staan, zal de IND aan Bureau Medische Advisering (BMA) onder meer vragen of de vreemdeling in staat is om te reizen en of er bij terugkeer van betrokkene een medische noodsituatie dreigt bij uitblijven van een benodigde behandeling. Indien laatstgenoemde situatie zich voordoet, wordt BMA tevens verzocht de vraag te beantwoorden of er behandelmogelijkheden zijn in het land waarnaar terugkeer dient plaats te vinden. Indien de vreemdeling niet in staat is om te reizen, of indien er bij terugkeer geen of onvoldoende behandelmogelijkheden beschikbaar zijn, wordt door de IND op grond van artikel 64 Vw 2000 aan de betreffende vreemdeling rechtmatig verblijf gegeven.
Wanneer lokale bestuurders aandacht vragen voor een individuele zaak en mij verzoeken gebruik te maken van mijn discretionaire bevoegdheid, is dat voor de IND aanleiding het dossier van de betreffende vreemdeling te lichten, de aangedragen informatie te wegen en met advies voor te leggen. Op deze wijze is geborgd dat het (lokale) maatschappelijk belang kan worden meegewogen in het geheel van alle relevante factoren. Ik wil erop wijzen dat dit belang op zichzelf nooit tot verblijfsrecht kan leiden; het nemen van een beslissing plaats vindt tegen de achtergrond van het geldende beleid en het volledige dossier.
Ik heb in het debat over de regeling langdurig verblijvende kinderen aangegeven dat «worteling» niet het perspectief is van waaruit de regeling is vorm gegeven. «Worteling» is een begrip dat nauwelijks in objectieve criteria is te vatten en vormt als zodanig dan ook geen onderdeel van de beoordeling van een zaak. Daarnaast is in algemene zin de verblijfsduur nooit een zelfstandig criterium in de beoordeling van een aanvraag.
Hoe komt het dat de totale duur van de verblijfsprocedures van deze man ruim elf jaar lang kan duren? Waarom is de overheid in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank dat deze man mocht blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Is onderzocht of in Togo de benodigde medische zorg aanwezig is voor getraumatiseerde jongeren met angsten en depressies? Is deze toegankelijk voor elke zorgbehoevende?
Zie antwoord vraag 1.
Welke waarde hecht u aan het standpunt van het College van Burgemeester & Wethouders en de meerderheid van de Zwolse gemeenteraad dat deze man goed is geïntegreerd, als kind geworteld is geraakt in deze maatschappij, wegens zijn gezondheidstoestand altijd uitstel heeft gekregen van vertrek en uitzetting wegens zijn posttraumatische stressstoornis deze gezondheidstoestand zal doen verslechteren? Waarom heeft u aan hun oproep geen gehoor gegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat asielkinderen die vanaf hun 15e in Nederland wonen na ruim elf jaar verblijf net zo geworteld en geïntegreerd zijn als de kinderen die onder de regeling langdurig verblijf kinderen vallen en dat uitzetting van deze adolescenten, vooral als zij ernstig ziek zijn, ook ernstige schade kan opleveren? Zo ja, is hier in deze zaak rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om deze zaak nog eenmaal goed te herzien en gebruik te maken van uw discretionaire bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat Cyprus haar crisisonderzoek heeft gestaakt |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Cypriotische onderzoekcommissie die moet nagaan welke partijen geld hebben weggesluisd voorafgaand aan en tijdens de periode dat het bankverkeer op slot ging, haar werkzaamheden heeft gestaakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer verdacht is dat de centrale bank van Cyprus niet bereid is om de gevraagde informatie te overhandigen?
Zoals reeds gemeld in de brieven van donderdag 4 april 2013 (kenmerk BFB 2013–2622M en kenmerk BFB 2013 2628M) ligt de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van een oneigenlijke uitstroom van deposito’s en een efficiënt verloop van de operatie om de financiële sector te herstructureren primair bij de Cypriotische autoriteiten, in samenwerking met de Trojka. Het is aan de Cypriotische autoriteiten om gepaste maatregelen te nemen. De Cypriotische autoriteiten hebben in dit kader een onderzoekscommissie opgesteld. Ik wil niet speculeren over of er sprake is geweest van onrechtmatigheden of een oneigenlijke uitstroom van deposito’s en wacht de resultaten van het onderzoek van deze commissie af.
Hoe gaat u voorkomen dat de Cypriotische wantoestanden in de doofpot belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat topbankiers bij de Bank of Cyprus bewijsmateriaal van deze bank hebben vernietigd?2 Wat zegt u dit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het naïef en zinloos is om te wachten op een onderzoek van de Cypriotische autoriteiten naar de misdragingen van eigen politici en bankiers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toestanden op Cyprus tot op de bodem worden uitgezocht door een onafhankelijke instantie?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de Verenigde Staten al langer zuchten onder cyberaanvallen |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VS zuchten al langer onder cyberaanvallen»?1
Ja.
Is het waar dat een radicale hackactivistengroep genaamd «Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam» verantwoordelijk is voor cyberaanvallen op financiële instellingen in de VS?
Een groep die zichzelf Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam noemt, heeft de verantwoordelijkheid voor meerdere grootschalige aanvallen op de financiële sector in de Verenigde Staten opgeëist. Deze groepering staat niet op de EU- of een nationale terrorismelijst. In de media is gesuggereerd dat de Iraanse overheid een relatie heeft met de Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam. De Iraanse overheid heeft publiekelijk ontkend betrokken te zijn bij de cyberaanvallen op de Amerikaanse banken. Bij het Nationaal Cyber Security Centrum en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is bekend dat statelijke actoren of aan staten gelieerde actoren zich in toenemende mate in het digitale domein begeven. De AIVD onderzoekt de herkomst van dergelijke cyberaanvallen, maar kan in het openbaar geen mededelingen doen over de uitkomst van deze onderzoeken.
Welke informatie is bekend over deze groepering? Staat deze groepering op een terreurlijst, bijvoorbeeld de terreurlijst van de EU?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de banktegoeden van deze groepering of daaraan gelieerde personen bevroren? Zo nee, bent u bereid u (al dan niet in internationaal verband) ervoor in te zetten dat dit zal gaan gebeuren?
Aangezien de groepering niet op een sanctielijst voorkomt, zijn eventuele tegoeden niet bevroren. Nederland beschikt niet over informatie die als basis zou kunnen voor een voorstel tot het bevriezen van tegoeden. Ik zie voor nu dan ook geen aanknopingspunten om hier in internationaal verband voor te pleiten.
Kunt u aangeven of deze groepering feitelijk door een staat wordt aangestuurd, in die zin dat de staat verantwoordelijk is voor de cyberaanvallen? Zo ja, om welke staat gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Door wie of wat wordt deze groepering gefinancierd? Kunnen deze financiers strafrechtelijk worden vervolgd?
Informatie over de financieringsbronnen van de groep die de verantwoordelijkheid heeft opgeëist is niet beschikbaar. Generiek kan ik aangeven dat het financieren van cybercriminaliteit in de vorm van een DDos-aanval in Nederland, in voorkomende gevallen, strafbaar is als deelneming aan het misdrijf belemmeren van de toegang of het gebruik van geautomatiseerde werken (artikel 138b Sr).
Zijn de recente DDos-aanvallen op Nederlandse financiële instellingen ook afkomstig van deze groepering? Zo nee, kunt u aangeven welke groepering dan wel verantwoordelijk is voor deze aanvallen en of dit eveneens een groepering is met een ideologische inslag?
Op dit moment voert het Team High Tech Crime van de politie op last van het Openbaar Ministerie een onderzoek uit naar de DDos-aanvallen. Dit onderzoek is in volle gang, daarmee is het onmogelijk om nu al uitspraken te doen over mogelijke daders en/of motieven. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat de genoemde groepering verantwoordelijk is voor de cyberaanvallen op de Nederlandse banken. Bij DDos-aanvallen is de website van een bank tijdelijk onbereikbaar doordat grote hoeveelheden verkeer worden verstuurd naar de website. Daardoor is het uitvoeren van transacties onmogelijk. Er is echter nadrukkelijk geen sprake van het ontvreemden van tegoeden van klanten. Daardoor wordt dus geen schade geleden. Wel is het mogelijk dat klanten tijdelijk geen transactie hebben kunnen uitvoeren. De schade van het niet op dat moment uit kunnen voeren van transacties valt moeilijk in te schatten.
Wat is de omvang van de schade van deze cyberaanvallen op Nederlandse banken? Vinden deze aanvallen plaats om financiële fraude te verhullen of wordt hiermee een ideologisch doel gediend?
Zie antwoord vraag 7.
Is er al contact geweest met de VS over de cyberaanvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt?
Ondermeer het NCSC en de AIVD hebben regelmatig contact met enerzijds het onder het Department of Homeland Security ressorterende US-Cert (Computer Emergency Response Team), en anderzijds de Amerikaanse Inlichtingen en Veiligheidsdiensten. In deze contacten wisselen het centrum en de diensten onder meer kennis en informatie uit. Ook gerubriceerde informatie over digitale aanvallen kan daarbij worden gedeeld. Over internationale samenwerking met deze diensten in concrete gevallen doen wij in het openbaar geen uitspraken.
Is de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) in voldoende mate toegerust om met betrekking tot deze nieuwe vormen van terrorisme de veiligheid van Nederland te waarborgen en inlichtingen daaromtrent te vergaren?
Contraterrorisme en cyber security zijn, zowel afzonderlijk als in samenhang, prioriteiten van de AIVD. Om de technologische ontwikkelingen op dit gebied bij te houden zal daarin de komende jaren verder geïnvesteerd moeten worden.
Welke concrete acties gaat u naar aanleiding van deze aanvallen nemen dan wel heeft u reeds genomen?
In onze brief d.d. 16 april heb ik samen met de Minister van Financiën de Tweede Kamer ingelicht over de ondernomen acties. In het kader van de actieve informatie-uitwisseling met de banken is het belangrijk dat met hen is afgesproken dat een liaison in het NCSC wordt geplaatst om de intensieve samenwerking te bestendigen. Daarnaast heb ik de Kamer geïnformeerd over het nog dit jaar actualiseren van de Nationale Cyber Security Strategie met als belangrijk onderdeel het samen met de AIVD en de MIVD op- en uitbouwen van een Nationaal Detectie en Response Netwerk. Daarnaast zal de aanpak van «Botnets» (netwerken van geïnfecteerde computers die gebruikt kunnen worden bij een (DDos) aanval) worden geïntensiveerd en zal het juridisch instrumentarium worden aangepast aan de ontwikkelingen in het digitale domein.
De arrestatie en vervolgens vrijlating van de Nederlandse journaliste Rena Netjes in Cairo |
|
Harry van Bommel , Désirée Bonis (PvdA), Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend het met bericht «Journalist BNR opgepakt in Cairo», over de arrestatie van Rena Netjes1 en met het bericht dat ze weer is vrijgelaten?2
Ja.
Wat is precies de aanklacht geweest tegen Rena Netjes?
Er is voor zover door de ambassade in Cairo kon worden nagegaan geen officiële aanklacht tegen mevrouw Netjes geweest.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse ambassade en Rena Netjes? Wat heeft de ambassade bijgedragen aan haar vrijlating?
Ja. Er is meerdere malen contact geweest tussen ambassademedewerkers en mevrouw Netjes vanaf 8 april, de dag van haar arrestatie. De Nederlandse ambassadeur in Cairo heeft dinsdagochtend 9 april telefonisch met mevrouw Netjes gesproken en later die dag met het hoofd van het Egyptische Openbaar Ministerie. In dat gesprek beloofde de Procureur Generaal de onmiddellijke vrijlating van mevrouw Netjes te gelasten, en nodigde hij de ambassadeur uit mevrouw Netjes direct op te halen van het kantoor van het Egyptische Openbaar Ministerie in Nieuw Cairo. Vervolgens heeft de ambassadeur inderdaad mevrouw Netjes opgehaald en in vrijheid gebracht.
Is er rechtstreeks contact geweest met de Egyptische autoriteiten?
Ja, zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de manier waarop ze is gearresteerd, een zogenaamd burgerarrest, kan leiden tot een heksenjacht tegen Westerse journalisten?
Het gebruik van een burgerarrest is ook in Egypte gebonden aan wettelijke regels die door het OM en de rechter moeten worden getoetst. In het geval van mevrouw Netjes is bij deze toetsing door de Egyptische autoriteiten kennelijk geconstateerd dat haar burgerarrest ten onrechte was.
Bent u voorts van mening dat het feit dat de rechter van vervolging heeft afgezien, aantoont dat de rechterlijke macht in Egypte een force for good kan zijn?
Dat zowel rechter als het OM niet bereid zijn geweest verder gevolg te geven aan dit geval van burgerarrest geeft hoop dat herhaling van dergelijke voorvallen kan worden voorkomen of althans beperkt.
De onafhankelijke beantwoording van vragen uit de Tweede Kamer (nieuwe versie) |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is het beleid op het moment dat personen in de naaste (persoonlijke) omgeving van een minister door hun werk of functie betrokken kunnen zijn bij, of onderwerp van, de beantwoording van Kamervragen?1
Deelt u de opvatting dat in zulke gevallen de schijn van belangenverstrengeling moet worden voorkomen?
Hoe gaat u verzekeren dat nog openstaande vragen uit de Kamer op een onafhankelijke wijze worden beantwoord?2
Het bericht ‘’ Medische gegevens via hoorwinkels op straat” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medische gegevens via hoorwinkels op straat»1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat informatie van klanten die een gehoorapparaat laten aanmeten op straat ligt?
Volgens zorgverzekeraars en audiciens zijn er geen klantgegevens «op straat» gekomen zoals u suggereert. Zorgverzekeraars hebben samen met veldpartijen een digitaal hoorprotocol ontwikkeld dat bedoeld is om een adequaat hoortoestel te kunnen indiceren. Toen direct na de invoering van dit systeem bleek dat audiciens die werkzaam zijn bij hetzelfde bedrijf of bij dezelfde bedrijvengroep elkaars (klant)gegevens konden inzien, hebben zorgverzekeraars meteen gereageerd door het systeem uit de lucht te nemen. Overigens waren de gegevens nimmer toegankelijk voor niet audiciens.
Deelt u de mening dat het nieuwe systeem fraude in de hand kan werken? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat een protocol dat is afgestemd met het veld en bedoeld is om een adequaat hoortoestel te kunnen voorschijven, ten principale frauduleus handelen in de hand zou werken. Ik ga er vanuit dat alle betrokken partijen zorgvuldig en conform de regels van de Wet bescherming Persoonsgegevens met klantgegevens omgaan. Nu het systeem uit de lucht is gehaald, zie ik op dit moment geen reden tot ingrijpen.
Wat vindt u ervan dat hoorwinkels bij elkaar in de «keuken» (elkaar gegevens kunnen inzien) kunnen kijken?
Ook toen het systeem nog actief was, konden hoorwinkels niet in elkaars keuken kijken. Alleen audiciens die werkzaam zijn bij dezelfde hoorwinkel of bij dezelfde landelijke organisatie van hoorwinkels konden elkaars patiëntendossiers benaderen. Bij nader inzien blijkt de toegang tot deze dossiers te ruimhartig en niet proportioneel te zijn. Ook de sector acht het niet wenselijk dat zelfstandige ondernemers de klantgegevens van elkaar kunnen inzien. Ik deel deze mening. Door het uit de lucht halen van het systeem is aan deze situatie echter direct een einde gemaakt.
Welke maatregelen moeten de hoorwinkels nemen om een einde aan deze ongewenste situatie te maken?
In eerste instantie zijn organisaties zoals Hoorwinkels zelf verantwoordelijk dat er volgens de wet- en regelgeving – en conform de normen die de sector heeft vastgelegd – zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens. Indien dat niet het geval is, verwacht ik dat de sector passende maatregelen neemt. Ik ben door audiciens en zorgverzekeraars tevens geïnformeerd dat er wijzigingen in het systeem zullen worden aangebracht waardoor een audicien alleen nog toegang krijgt tot de klantdossiers van een individuele winkel of vestiging. Bovendien dienen hoorwinkels te verklaren dat ze alle voorwaarden in acht zullen nemen om zorgvuldig om te gaan met klantgegevens. Pas nadat deze afspraken zijn gewaarborgd, zal het systeem weer operationeel worden.
De toename van betalingsachterstanden bij zorgverzekeraars |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Betalingsachterstand bij verzekeraars stijgt fors»1, waarin vermeld wordt dat het aantal betalingsregelingen dat verzekeraars sluit met hun klanten in drie jaar tijd met 63% gestegen is?
Ja.
Deelt u de mening dat het weliswaar positief is dat klanten die een betalingsregeling met hun verzekeraar treffen niet (direct) in de wanbetalersregeling CVZ (College voor zorgverzekeringen) terecht komen, maar dat de toename van 63% in drie jaar tijd wel heel zorgelijk is? Kunt u dit toelichten?
Dat meer mensen in de afgelopen jaren gebruik (kunnen) maken van betalingsregelingen is een positief gevolg van de wanbetalerswet. In de wet staat dat verzekeraars bij een achterstand van een zorgpremie van twee maanden de verzekeringnemer een betalingsregeling moeten aanbieden. Het voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijk premieregime terechtkomen is ook uitgangspunt van een breed convenant tussen de gemeenten, zorgverzekeraars en de schuldhulpverlening. Een betalingsregeling bevordert juist dat een wanbetaler zo snel mogelijk terugkeert naar een normaal betaalpatroon.
Dat ondanks het economische tij het aantal wanbetalers bij het CVZ niet toeneemt, is mede te danken aan de inspanningen die zorgverzekeraars thans al op dit gebied verrichten. Met het conceptwetsvoorstel «Wet verbetering wanbetalersmaatregelen» dat ik naar verwachting dit voorjaar aan uw Kamer zal aanbieden, wordt bovendien extra ingezet op een vermindering van de instroom in het bestuursrechtelijk premieregime en een vergroting van de uitstroom.
De bij het CVZ geregistreerde wanbetalers vormen geen constante groep. Naast een maandelijkse instroom van wanbetalers stromen er ook maandelijks duizenden mensen uit omdat zij kans zien hun schulden af te betalen. In 2011 waren dat er ruim 44.000, in 2012 ruim 48.000.
De wanbetalersregeling is eind 2009 in werking getreden en is gestart met het gefaseerd overdragen van het stuwmeer van bestaande wanbetalers door de zorgverzekeraars aan het CVZ. Die overdracht is eind 2010 afgerond. De ontwikkeling van de aan- en afmeldingen door de jaren heen is als volgt.
Aanmeldingen
305.000
123.000
117.000
Afmeldingen
38.000
85.000
122.000
Aantal wanbetalers per ultimo 2010, 2011, 2012
267.000
305.000
300.000
Een uitsplitsing van deze aantallen naar zorgverzekeraar kan ik u niet verstrekken, aangezien het hier gaat om voor de zorgverzekeraars gevoelige bedrijfsinformatie. Het betreft informatie die valt onder de uitzondering van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wet openbaarheid bestuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aantal mensen in de wanbetalersregeling constant blijft, te weten rond de 300.000? Deelt u de waarneming dat dit betekent dat voor iedere verzekerde die zijn of haar problemen oplost, er weer één met financiële problemen bijkomt? In hoeverre is sprake van recidiverende mensen bij het CVZ? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat bij het CVZ is aangemeld voor de wanbetalersregeling, uitgesplitst naar zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u ook signalen ontvangen dat het na het aflossen van de schulden soms nog lang duurt voor mensen door het CVZ uit de wanbetalersregeling worden overgeheveld? Wat gaat u hieraan doen?
Het is aan de zorgverzekeraar om vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden voor afmelding bij het CVZ ingevolge artikel 18d van de Zorgverzekeringswet. Zodra een zorgverzekeraar concludeert dat de schulden zijn afgelost of dat een schuldregeling tot stand is gekomen meldt de zorgverzekeraar dit direct aan het CVZ. De afmelding gaat in per de eerste van de volgende maand. Fricties kunnen bijvoorbeeld ontstaan als de zorgverzekeraar aan het begin van een nieuwe maand kennis krijgt van de omstandigheden die kunnen leiden tot afmelding. In die situatie is er een risico dat de broninhouding in die maand nog plaatsvindt. Het CVZ corrigeert dit uiteraard in de uiteindelijke eindafrekening met de betrokkene, enkele weken na de nagekomen ontvangst van de broninhouder. In de periodieke overleggen met CVZ en ZN zal ik aandacht vragen voor een zorgvuldige uitvoering van dit onderdeel van de wanbetalersregeling.
Heeft u een overzicht hoeveel mensen een betalingsachterstand hebben voor het verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Kunt u dit toelichten?
Het aantal personen dat een betalingsachterstand heeft voor het verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen betreft voor een deel wanbetalers die al in het bestuursrechtelijk premieregime zitten. Zorgverzekeraars geven aan dat in de uitvoeringspraktijk blijkt dat personen die een kleine betalingsachterstand van de nominale premie hebben, deze veelal inlopen. Dit is vaak ook het geval voor de openstaande vordering die de zorgverzekeraar heeft in verband met een eigen betaling van de verzekerde. Het aantal personen met betalingsachterstanden fluctueert derhalve en zegt dus niets over de omvang en ernst van de betalingsonmacht waarin deze personen verkeren.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de achtergrond van mensen die problemen hebben met het betalen van hun zorgpremies, eigen risico en eigen betalingen, teneinde de preventie hier beter op te laten aansluiten? Zo nee, waarom niet?
In april 2010 is een reeds in 2008 gestart onderzoek afgerond naar de mogelijke redenen waarom verzekerden de premies van zorgverzekeringen niet betalen. Het onderzoek leverde slechts in beperkte mate inzichten op over attitude, gedrag en gedragsmotieven en kende daarnaast een zeer lage respons van de doelgroep.
De pilot die wordt uitgevoerd door zorgverzekeraar Menzis in samenwerking met de Stadsbank Oost Nederland en gemeente Enschede in het kader van de bestrijding van wanbetaling zorgkosten, bevestigt dat mensen met betalingsproblemen moeilijk benaderbaar zijn.
Gezien deze eerdere ervaringen acht ik (algemeen) onderzoek naar de achtergrond van mensen die problemen hebben met het betalen van hun zorgkosten weinig zinvol, mede doordat betalingsachterstand van nominale premie geen op zichzelf staand probleem is, maar meestal onderdeel uitmaakt van betalingsachterstanden die ook op andere gebieden bestaan. Zorgverzekeraars Nederland acht een onderzoek naar de achtergrond van mensen die betalingsachterstand hebben niet de primaire taak van zorgverzekeraars.
Ik sluit niet uit dat op individueel niveau in het kader van de schuldhulpverlening in bredere zin kennis omtrent de achtergrond en beweegredenen van mensen die in betalingsproblemen verkeren, een toegevoegde waarde heeft. Uit het onderzoek «Wanbetaling zorgkosten: voorkomen is beter dan genezen!»dat ik op 9 januari jl. aan uw Kamer heb aangeboden, is aangegeven dat de oplossing voor het tegengaan van wanbetaling van zorgkosten mede ligt in gedragsbeïnvloeding van de desbetreffende schuldenaar.
Voeren alle zorgverzekeraars preventiebeleid, en bieden alle zorgverzekeraars klanten die betalingsachterstanden hebben betalingsregelingen aan? Zo nee, welke doen dit niet?
Alle zorgverzekeraars, op twee na (ONVZ en ASR), voeren thans de wanbetalersregeling uit. Bij al deze zorgverzekeraars staat preventie van wanbetaling van de nominale premie doorlopend hoog op de prioriteitenlijst. Reeds in 2006 hebben de zorgverzekeraars zich gecommitteerd aan het zogenoemde Protocol Incassotraject Wanbetalers Zorgverzekeringswet. Het aanbieden van een betalingsregeling vormt hier onderdeel van en is op een later moment ook in de wetgeving opgenomen. De zorgverzekeraars hebben periodiek met elkaar overleg om ervaringen met preventiebeleid uit te wisselen en nieuwe ideeën nader uit te werken. Ook dit heeft nog steeds de aandacht van alle zorgverzekeraars. Voor het betalen van eigen risico biedt de zorgverzekeraar de mogelijkheid tot gespreide betaling aan.
In de wet is thans al opgenomen dat verzekeraars bij twee maanden premieachterstand een betalingsregeling moeten aanbieden. Het genoemde Incassoprotocol wordt -zo stelt Zorgverzekeraars Nederland- door alle verzekeraars toegepast. Uit het evaluatieonderzoek volgt dat ondanks het bestaan van convenanten en Incassoprotocol er geen sprake is van een eenduidige uitvoeringspraktijk. De onderzoekers hebben geconstateerd dat zorgverzekeraars hun proactieve rol wisselend invullen, mede afhankelijk van de gemeente of regio waarin men actief is. De ene verzekeraar betracht meer coulance dan de andere verzekeraar bij het bespreken van mogelijkheden voor een passende betalingsregeling. Sommige verzekeraars houden uitdrukkelijk rekening met de situatie waarin een verzekerde terecht is gekomen. Elke verzekeraar heeft beleidsvrijheid wat betreft het implementeren van gemaakte afspraken en heeft de mogelijkheid zelf verdergaande maatregelen te treffen.
Verzekeraars hebben er belang bij om de wet en het Incassoprotocol toe te passen, omdat het een voorwaarde is voor het ontvangen van de wanbetalersbijdrage (compensatie) die verzekeraars krijgen voor het verzekerd houden van wanbetalers. In het conceptwetsvoorstel «Wet verbetering wanbetalersmaatregelen» zullen de regels voor het verkrijgen van de compensatie worden aangescherpt. Ik verwacht dat daarmee de inzet van zorgverzekeraars voor het treffen van preventieve maatregelen verder wordt verbeterd.
Uit eerdere berichtgeving in onder meer Trouw (juni 2012) blijkt dat er ten minste één verzekeraar is die verzekerden de mogelijkheid biedt op vrijwillige basis een eventueel verschuldigd (verplicht) eigen risico vooraf te betalen. Een dergelijke werkwijze is niet wettelijk verplicht.
Betaling van verplicht eigen risico of het doen van eigen betalingen is feitelijk niet anders dan het betalen van een schuld en is al gereguleerd door het burgerlijk recht. De mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling (waarvan gespreide betaling er één is) is in de rechtspraktijk dan ook een gebruikelijke optie. Daarnaast kunnen verzekerden rekening houden met de toekomstige uitgave van het eigen risico of eigen betalingen en daarvoor zelf sparen. Ik ben om deze redenen niet voornemens zorgverzekeraars te verplichten gespreide betaling actief aan te bieden.
Zijn zorgverzekeraars verplicht hun klanten de mogelijkheid te geven verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen in termijnen te betalen? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan zorgverzekeraars te verplichten gespreide betaling actief aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van plan zorgverzekeraars te verplichten actief preventiebeleid te voeren, zoals snel contact bij schulden of openstaande rekeningen voor eigen risico en eigen betalingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bij hoeveel mensen wordt sinds 1 januari 2013 de zorgtoeslag direct aan het CVZ uitbetaald?
Vanaf de maand februari/maart 2013 is gestart met de omleiding van de zorgtoeslag. Dit doet het CVZ alleen bij de groep burgers waar geen broninhouding op inkomen of uitkering plaatsvindt. Voor deze groep wordt een acceptgiro gestuurd onder aftrek van de omgeleide zorgtoeslag. Het gaat om circa 115.000 personen. Voor 35.000 andere mensen wordt de zorgtoeslag niet uitbetaald door de Belastingdienst aan de betrokkene, maar (eerst) direct verrekend met openstaande belastingschulden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg tussen verschillende partijen (waaronder verzekeraars en gemeenten) om tot preventie van financiële problemen te komen?
In mijn brieven van 9 januari en 5 maart 2013 (Kamerstukken II, 33 077, nr. 5 en 6) heb ik aangegeven dat ik dit voorjaar gesprekken laat organiseren tussen gemeenten en zorgverzekeraars met als doel te komen tot werkbare afspraken in de preventieve fase die wanbetaling van zorgkosten effectief bestrijden.
Bij dit vervolgtraject zijn naast mijn ministerie ook het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de betrokken koepelorganisaties (DIVOSA, VNG en ZN) betrokken. De opzet is dat zorgverzekeraars en gemeenten arrangementen uitwerken waarvoor geldt dat zij voldoende effectief zijn in het bestrijden en voorkomen van wanbetaling zorgkosten. De eerste gesprekken zijn inmiddels gepland.
In mijn brief van 5 maart 2013 heb ik u medegedeeld dat ik het parlement bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel inzake de verbetering van de wanbetalersmaatregelen nader zal informeren over de voortgang en de bereikte resultaten. Dit wetsvoorstel («wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen») ligt thans voor advies bij de Raad van State.
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel inzake de verbetering van de wanbetalersregeling?
Zie antwoord vraag 12.
Op welke wijze gaat u goede voorbeelden van zorgverzekeraars met betrekking tot preventie en het vroegtijdig treffen van betalingsregelingen promoten en verspreiden?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat alle zorgverzekeraars zouden moeten participeren in een wanbetalersregeling, waarbij de focus vooral moet liggen op preventie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt door het CVZ bij de volledige broninhouding op uitkeringen, die per 1 januari 2013 wordt ingehouden, rekening gehouden met de beslagvrije voet? Zo ja, hoe groot is het verschil tussen een bijstandsuitkering en de beslagvrije voet?
Het CVZ is niet gehouden om bij het uitoefenen van de bevoegdheid tot inning van de bestuursrechtelijke premie door broninhouding de beslagvrije voet te betrekken. De wetgever heeft bepaald dat dit op andere wijze gebeurt. In het deurwaarderstraject wordt, bij de uitoefening van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voorzien in de waarborg dat iemand die een uitkering op minimumniveau krijgt waarop de bestuursrechtelijke premie wordt ingehouden, tenminste kan beschikken over de beslagvrije voet, verminderd met hetgeen reeds in de beslagvrije voet is verdisconteerd voor de kosten van de ziektekostenverzekering. De (her)berekening van de beslagvrije voet geschiedt dus exclusief door de deurwaarder en niet door inkomensverstrekkende of -vorderende overheden. Gelet op artikel 475d Rv zal de deurwaarder dit in ieder geval op verzoek van de wanbetaler moeten doen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze werkwijze onlangs nogmaals bevestigd (LJN: BZ2471, 11/4719 ZVW).
Hoe lang duurt het gemiddeld voor mensen uit de wanbetalersregeling kunnen stappen? Hoeveel maanden gemiddeld betalen zij een premie van 130%?
Deze informatie is beschikbaar bij het CVZ, maar om deze informatie te kunnen verstrekken dient het CVZ een specifieke uitvraag in de geautomatiseerde systemen te ontwikkelen. Ik stel mij daarom voor uw Kamer bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel deze gegevens te overleggen.
Is het waar dat zorgverzekeraars die niet participeren in de wanbetalersregeling klanten na een betalingsachterstand kunnen royeren? Hoeveel verzekerden zijn er afgelopen jaren door hun zorgverzekeraar geroyeerd? Kunt u dit uitsplitsen naar verzekeraar?
Een zorgverzekering mag worden opgezegd of ontbonden als gevolg van het niet nakomen van de premiebetaling. Dit vloeit voort uit het burgerlijk recht. Voor het verzekerd houden van de wanbetaler (en dus om te voorkomen dat zorgverzekeraars een wanbetaler royeren) ontvangen de zorgverzekeraars financiële compensatie. ONVZ en ASR zijn de enige zorgverzekeraars die niet participeren in de wanbetalersregeling. Het aantal geroyeerde verzekerden op grond van wanbetaling is mij niet bekend en de gegevens zijn ook niet verstrekt.
Het bericht ‘Actie ANWB tegen tolvignet België’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Actie ANWB tegen tolvignet België»?
Ja.
Is het waar dat België voornemens is een tolvignet in te stellen voor de Belgische wegen? Zo ja, per wanneer zou dit tolvignet worden ingesteld?
Ja. De plannen zijn voorzien voor 2016.
Deelt u de mening van de ANWB dat «wildgroei van tolsystemen en stickers om door Europa te rijden» moet worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet? Wat kunnen de gevolgen van deze «wildgroei» volgens u zijn?
Ik ben het met de ANWB eens, dat het onwenselijk is om in Europa veel verschillende tolsystemen en vignetten te hebben. Door te werken aan meer uniformiteit in Europa, zoals met de EETS-richtlijn (European Electronic Toll Service) en de Mededeling richtsnoeren lichte particuliere voertuigen wordt beoogd, kan een wildgroei worden tegengegaan. Ik ondersteun het voornemen van de Europese Commissie om de EETS een realiteit te laten worden, waarbij tolsystemen voor vrachtwagens boven de 3,5 ton en voertuigen voor het vervoer van 9 personen of meer interoperabel moeten zijn.
Invoering van een vignet moet passen binnen het kader zoals de Europese Commissie dit heeft uiteengezet in de genoemde mededeling van 14 mei 2012. Zoals in het BNC-fiche van deze mededeling (Kamerstuk 22 122, nr. 1432) is aangegeven, hecht Nederland eraan dat een keuze voor een dergelijk systeem ook in de toekomst niet door de Commissie kan worden voorgeschreven, maar dat dit tot de volledige vrijheid en bevoegdheid van de lidstaat blijft behoren (subsidiariteit). De gevolgen voor gebruikers van de verschillende vignetten zullen meevallen, nu met de mededeling een kader wordt gegeven om de non-discriminatie en evenredigheid van de vignetten voorop te stellen. Daarbij wordt in de mededeling onder andere ingegaan op de toegankelijkheid van (informatie over) de vignetten.
In hoeverre worden grenswerkers, die reeds hinder kunnen ondervinden van verschillen in regelgeving tussen Nederland en België op fiscaal gebied en ten aanzien van sociale zekerheid, verder belemmerd door het Belgisch voorstel een tolvignet in te voeren? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de situatie van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, voor wie de enige verbindingsmogelijkheid met de rest van Nederland de toltunnel is?
Nieuw in de eerder bekend gemaakte plannen is dat iedereen die gebruik wil maken van de wegen in België, hiervoor zal moeten betalen. Dit zal leiden tot een lastenverzwaring. De praktische hinder zal beperkt blijven nu het aanschaffen van het vignet via internet kan en het vignet zelf elektronisch is. Vooralsnog is niet duidelijk welke wegen het betreft, aangezien de architectuur voor het wegenvignet nog niet definitief is vastgesteld.
De inwoners van grensgebieden en grenswerkers zullen meer dan de rest van Nederland met regelmaat de grens naar België oversteken. Verwacht wordt dat er een keuze aan vignetten komt, zoals een jaarvignet, een twee maandenvignet en een tien dagenvignet.
In hoeverre de inwoners van Zeeuws Vlaanderen een jaarvignet moeten kopen of beter een andere keus kunnen maken is afhankelijk van het individuele rijpatroon, de woonplaats en of er sprake is van woon-werkverkeer over de grens. Voor sommigen zal het lonen vaker gebruik te maken van de Westerscheldetunnel, terwijl anderen beter af zullen zijn met een vignet voor langere duur.
Heeft u contact gehad met uw Belgische collega over de gevolgen van deze maatregel voor de inwoners van de Nederlandse regio’s die grenzen aan België? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit overleg?
Ik heb contact gehad met mijn Vlaamse collega Hilde Crevits, de Minister van Mobiliteit en Openbare Werken. We hebben elkaar op 27 februari 2013 nog gesproken. Dit gesprek ging ook over de Belgische plannen voor de invoering van een kilometerheffing en een vignet. In het gesprek is nader ingegaan op de wens van Vlaanderen dat ook Nederland een kilometerheffing invoert, opdat Nederland en België hiermee gezamenlijk kunnen optrekken. Ik heb aangegeven dat Nederland niet voornemens is een kilometerheffing in te voeren en voorts wat onze zorgen zijn omtrent het Belgische voornemen.
De Belgische plannen komen daarnaast aan de orde in de werkgroep beprijzing van de Benelux Unie. Van Belgische zijde nemen hieraan naast de federale overheid ook de 3 gewesten deel. Nederland heeft onlangs gevraagd om het plannen van een volgende bijeenkomst, die naar verwachting voor de zomer zal plaatsvinden.
Mocht uit dit overleg blijken dat er nadere ontwikkelingen rond het vignet gemeld kunnen worden, dan zal ik u daarvan uiteraard op de hoogte stellen.
Zo nee, bent u voornemens deze kwestie alsnog te bespreken met uw Belgische collega? Tijdens welke gelegenheid gaat u dit doen en bent u bereid de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 5.
De marktverstorende overheid en herintredende overheidsdiensten |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van het Financieele Dagblad «Vals spelende overheid ergert bedrijfsleven met steeds meer eigen werkzaamheden»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat de overheid activiteiten, die zijn afgestoten, toch weer zelf te hand neemt terwijl deze marktverstorend zijn? Waarom worden deze activiteiten niet door private partijen gedaan als ze dit beter en/of goedkoper kunnen?
Zoals in bovenstaande brief staat aangegeven is de rijksoverheid op grond van de Wet markt en overheid niet verplicht om activiteiten uit te besteden. Het staat de rijksoverheid vrij om zelf te beslissen welke activiteiten worden uitbesteed aan derden dan wel in eigen beheer worden uitgevoerd. Indien die activiteiten uitsluitend worden aangeboden binnen de rechtspersoon Staat der Nederlanden treedt de rijksoverheid niet toe tot de markt en zijn de activiteiten niet concurrentievervalsend. In de regel worden activiteiten uitbesteed aan de markt als dit financiële en/of efficiencyvoordelen oplevert.
Hoe verhouden deze activiteiten zich tot de Wet markt en overheid? Bestaat hier het risico van oneerlijke concurrentie door de overheid?
Indien de in vraag 2 bedoelde activiteiten uitsluitend worden verricht binnen de rechtspersoon Staat, treedt de rijksoverheid niet toe tot een markt en is geen sprake van economische activiteiten. Op die activiteiten die de rijksoverheid in eigen beheer verricht, is de Wet markt en overheid niet van toepassing, omdat die wet alleen geldt voor overheden die zelf of via hun overheidsbedrijven economische activiteiten verrichten. Bij het in eigen beheer verrichten van activiteiten door de rijksoverheid bestaat niet het risico van oneerlijke concurrentie, omdat de rijksoverheid door het verrichten van die activiteiten niet in concurrentie treedt met private ondernemingen.
Worden bij uitvoering van deze activiteiten door overheidsdienstverleners gebruik gemaakt van integrale kostenprijzen?
Ja.
Welke rol speelt het al dan niet hoeven aanbesteden van een activiteit bij het kiezen voor een overheidsdienst? Vindt u dit wenselijk?
Het bestaan van een aanbestedingsplicht van een bepaalde mogelijk af te nemen dienst of levering of van het bouwen van een werk laat de mogelijkheid volledig onverlet om die potentiële overheidsopdracht zelf uit te voeren. Ik vind het wenselijk dat overheidsdiensten per activiteit beoordelen of het verstandig is om een opdracht in de markt te zetten of om de betreffende activiteit zelf uit te voeren. Het is wenselijk dat hierbij de ruimte wordt genomen om bij die keuze ook belangen mee te wegen zoals veiligheid, maatwerk, kennisbehoud en kostenbesparing op langere termijn.
Volstaat op dit punt artikel 25h lid 2 van de Wet markt en overheid?
In gevallen waarin een overheid activiteiten in eigen beheer verricht, verricht zij geen economische activiteiten en is de Wet markt en overheid niet van toepassing. Voor zodanige gevallen is de in artikel 25h van die wet neergelegde uitzondering van de gedragsregels uit die wet dan ook niet relevant. Artikel 25h, lid 2, heeft betrekking op de gevallen waarin een overheid economische activiteiten verricht ten behoeve van een andere overheid. In die gevallen is het aanbieden van goederen en diensten door een overheid aan een andere overheid, van de gedragsregels uitgezonderd voor zover die goederen of diensten zijn bestemd voor de uitvoering van een publiekrechtelijke taak.
Hoe verhoudt het verrichten van deze activiteiten door de overheid zich tot de afspraak in het regeerakkoord om de rijksoverheid goedkoper, flexibeler en efficiënter te laten werken en het project compacte rijksdienst?
Zoals in de brief hierboven staat aangegeven wordt de rijksdienst kleiner en goedkoper onder invloed van bezuinigingen en taakstellingen die voortvloeien uit het kabinetsbeleid. De shared service organisaties leveren schaalvoordelen en kostenbesparingen op en dragen dus bij aan de doelstellingen van het kabinetsbeleid. Ook wordt in voorkomende gevallen afgewogen welke uitvoeringsvorm, bijvoorbeeld uitbesteden of zelf doen, de beste prijs-kwaliteitsverhouding oplevert.
Kunt u argumenteren waarom activiteiten zoals opleidingen, ict-dienstverlening, grafische dienstverlening of koerierdiensten bij de kerntaken van de overheid horen?
Zoals in de bij dzee beantwoording meegestuurde brief staat aangegeven is er in een aantal gevallen reden om delen van activiteiten in eigen beheer te houden. Dit op grond van afwegingen ten aanzien van veiligheid, specialistische kennis, kostenbesparing en de samenloop met ander kabinetsdoelstellingen, zoals behoud van werkgelegenheid in de lagere loonschalen.
Wat zijn de gevolgen van de afspraak in het regeerakkoord om medewerkers in facilitaire functies in dienst te nemen, voor aanbestedingstrajecten? Kunt u een overzicht geven van de «on hold» gezette trajecten en de bedragen waar het hier om gaat?
Zoals in bovenstaande brief staat aangegeven is onze verwachting dat er de komende jaren vaker voor gekozen zal worden om meer werkzaamheden binnen de rijksdienst zelf uit te voeren. Dit als gevolg van het kabinetsbeleid om binnen de rijksdienst meer werkgelegenheid te scheppen voor de lage loonschalen. Bij enkele lopende aanbestedingsprocedures wordt hier al rekening mee gehouden.
Op dit onderwerp zal medio mei nader in worden gegaan bij de presentatie van de kabinetsvoorstellen voor de organisatie en inrichting van de rijksoverheid voor de komende jaren.
Welke rol speelt het behouden van eigen personeel in het uitvoeren van deze activiteiten door de overheid zelf en niet door private partijen? Zijn hier afspraken over gemaakt bij de cao-onderhandelingen?
In de meegestuurde aanbiedingsbrief is aangegeven dat meerdere overwegingen een rol spelen. Hoe deze afweging uitpakt wordt per geval bekeken. In de CAO onderhandelingen zijn afspraken gemaakt over het begeleiden van rijksmedewerkers van werk naar werk, als hun functies vervallen als gevolg van de bezuinigingen.
Kunt u inzicht verschaffen in het financieel beheer en personeel van De Werkmaatschappij?
De Werkmaatschappij is een batenlastenagentschap en werkt met een integrale kostprijs. De Werkmaatschappij neemt aangesloten bedrijfseenheden werk uit handen. De bedrijfseenheden kunnen zich daardoor volledig richten op hun kerntaken. De Werkmaatschappij bestaat momenteel uit 13 bedrijfseenheden en heeft 790 medewerkers in dienst. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk en het jaarverslag van het ministerie van BZK.
Voldoet het eigen vermogen van De Werkmaatschappij aan het maximum van 5% van de totale omzet van de baten-lastendienst?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel rijksambtenaren bij De Werkmaatschappij of opleidingen en Rijksacademies nu werkzaam zijn en hoeveel er in uw eindbeeld werkzaam zullen zijn? Wat zijn de kosten hiervan?
Bij De Werkmaatschappij werken momenteel 790 mensen, bij de Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering 29. Een eindbeeld over de omvang van het personeel in de diverse shared service organisaties heb ik op dit moment niet. Dit komt omdat de shared service organisaties nog volop in ontwikkeling zijn en omdat de financiële bezuinigingen uit het huidige regeerakkoord op dit moment nog vertaald worden naar concrete maatregelen. Wel krijgen de shared service organisaties efficiencydoelstellingen mee. Daarnaast ben ik op dit moment bezig met de ontwikkeling van strategisch personeelsbeleid voor een toekomstbestendige rijksdienst. Hierover zal ik u medio mei informeren. Voor de goede orde merk ik op dat ik op grond van het regeerakkoord de rijksdienst op dit moment stuur op de financiële budgetten. De rijksoverheid moet goedkoper worden en daarmee kleiner. De wijze waarop dit wordt ingevuld door de ministeries en de keuze daarbij tussen personeel en middelen is aan de ministeries. Uiteraard zal ik jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk verslag doen van de personele ontwikkelingen binnen de rijksdienst.
Het bericht dat de Reparatiewet griffierechten problemen met innen niet oplost |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Reparatiewet griffierechten de problemen met het innen van griffierechten niet oplost?1
De Reparatiewet was bedoeld om een aantal wetstechnische lacunes in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) te herstellen en richt zich niet op het administratieve uitvoeringsproces rondom de inning van griffierechten.
Bent u bekend met de problemen waar advocaten tegenaan lopen, namelijk dat er onder advocaten nog steeds onduidelijkheden bestaan rond de betaling van de griffierechten?
Ja.
Klopt het dat, ondanks het bestaan van lokale rekeningen-courant, advocaten nog steeds losse nota’s krijgen voor het griffierecht en dat dit leidt tot ofwel onnodige vertraging van de procedure ofwel tot niet-ontvankelijk verklaring en dus forse maatschappelijke schade? Zo nee, waarom niet?
Advocaten ontvangen soms losse nota’s voor het griffierecht, ondanks het bestaan van lokale rekeningen-courant. Dit wordt veroorzaakt door vertraging bij de invoering van het financiële systeem Leonardo en de landelijke rekening-courant. Met de invoering van de landelijke rekening-courant (streefdatum 1 januari 2014) zullen er geen losse nota’s meer aan advocaten verzonden hoeven te worden.
De Rechtspraak heeft de Nederlandse Orde van Advocaten in december 2012 schriftelijk geïnformeerd over hoe advocaten dienen te handelen indien zij een losse nota ontvangen. Op deze wijze kan voorkomen worden dat er onnodige vertraging van de procedure ontstaat. Om vertraging bij de betaling van het griffierecht te voorkomen, is er verder bij de Rechtspraak expliciete aandacht voor de tijdige verzending van nota’s en voor correcte registratie van namen en kantoorgegevens. Tot slot kan de rechter in voorkomende gevallen met een beroep op de hardheidsclausule uit de Wgbz beslissen een (civiele) zaak toch in behandeling te nemen indien hij van mening is dat er sprake is van een onaanvaardbare situatie als gevolg van het niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat rechtszaken stranden omdat het griffierecht niet tijdig is betaald?
Ja.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de praktische problemen die de advocatuur en rechterlijke macht ondervinden bij het betalen c.q. innen van de griffierechten en de nodige maatregelen te nemen om deze op te lossen? Zo nee, waarom niet?
De praktische problemen die de advocatuur en de Rechtspraak ondervinden bij het betalen c.q. innen van het nieuwe griffierechtenstelsel zijn bekend en maatregelen zijn en worden genomen. Zie het antwoord op vraag 3.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie-De Wit2 over de uniformering van het systeem voor het in rekening brengen van de griffierechten? Kan de problematiek met betrekking tot de onduidelijkheid over de betaling van de griffierechten hierbij betrokken worden?3
De aangenomen motie-De Wit over de uniformering van het systeem voor het in rekening brengen van griffierechten zal – zoals ik uw Kamer per brief van 26 november 2012 heb geschreven4 – worden betrokken bij het programma Kwaliteit en Innovatie. In het kader van dat programma wordt gestreefd naar de uniformering van de inleiding van civiele en bestuursrechtelijke procedures. Over mogelijke aanpassingen van de wetgeving zal naar verwachting in 2013 worden geconsulteerd bij belanghebbende partijen. Ook zal in het kader van dat programma worden bezien of mogelijk bestaande verschillen bij de praktijk van de inning van griffierechten kunnen worden weggenomen. In mei 2013 zal ik uw Kamer per brief informeren over de algemene aanpak van dit programma.
Het meldpunt ontruimingen van kamers in verzorg- en verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het meldpunt van de consumentenbond over ontruimingen van kamers in verzorg- en verpleeghuizen?1
Het staat de Consumentenbond vrij om een meldpunt op te zetten.
Deelt u de mening dat een meldpunt voor de ontruiming van kamers in de langdurige zorg eigenlijk overbodig moet zijn, omdat zorginstellingen nabestaanden meerdere dagen de tijd moeten geven voor de ontruiming van de kamer? Zo ja, welke analyse maakt u over wat er misgaat, waardoor een dergelijk meldpunt noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
De branchevereniging Actiz heeft algemene voorwaarden opgesteld, die veel zorginstellingen hanteren. Hierin is ook opgenomen dat cliënten bij het komen wonen in een zorginstelling geïnformeerd worden over het leegruimen van de kamer bij verhuizing of overlijden. Ik ga er vanuit dat de cliënten hierover dus geïnformeerd worden.
In de beleidsregels, opgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit, is voorts opgenomen dat het verpleeg- of verzorgingshuis bij het overlijden van een cliënt maximaal 13 «mutatiedagen» heeft. Dit betekent dat de familie enige dagen de tijd heeft om de kamer leeg te ruimen.
Het is mij niet bekend hoeveel zorginstellingen een onredelijke termijn voor de ontruiming hanteren. Ik zal hierover navraag doen bij Actiz. Het zorgkantoor en de NZa zien toe op de toepassing van de ter zake doende regelgeving door de zorgaanbieder.
Is u bekend hoeveel zorginstellingen zich niet houden aan de regelgeving dat nabestaanden een aantal dagen de tijd krijgen om een kamer te ontruimen na overlijden van een geliefde? Zo ja, hoeveel en welke zorginstellingen houden zich niet aan deze regelgeving? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat nabestaanden op de dag van overlijden of vlak voor de uitvaart van de overledene de kamer moet ontruimen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat de situatie dat zorginstellingen dubbel geld vangen, doordat er binnen de 13 dagen iemand nieuw in een kamer gaat wonen? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
In principe zou dit niet kunnen gebeuren. De zorginstelling wordt bekostigd volgens het ZZP tarief van de cliënt die op de kamer woont. Bij overlijden van de cliënt ontvangt de zorginstelling een afwezigheidstarief voor maximaal 13 dagen, zolang de kamer leeg staat.
Deelt u de mening dat er onvoldoende toezicht gehouden wordt op zorginstellingen, omdat de problemen met de ontruiming van kamers in zorginstellingen weer via een meldpunt moet worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft geen regels gesteld wat betreft minimale of maximale ontruimingstermijn. De eerder genoemde 13-dagen-termijn heeft betrekking op het maximale aantal dagen dat instellingen een leegstandsdag in rekening kunnen brengen. De NZa houdt toezicht op het naleven van de WMG door aanbieders. Of aanbieders te vroeg een kamer ontruimen, valt niet onder die wet. Als zij dubbel zouden declareren, kan dat in strijd zijn met artikel 35 en 36 van de WMG. Of de NZa dan optreedt, hangt af van de ernst en omvang van het probleem.
De NZa heeft ten aanzien van dit mogelijke probleem geen onderzoeken gedaan sinds haar oprichting in 2006. Reden daarvoor is dat het risico op dubbele declaraties redelijk beperkt is, gezien het feit dat zorgaanbieders maximaal 13 dagen een mutatiedag in rekening kunnen brengen en het gegeven dat in geval van overlijden de nabestaanden altijd een aantal dagen de tijd nodig hebben om de kamer te ontruimen.
Ik zal de NZa echter vragen een en ander te onderzoeken, zonodig actie te ondernemen en mij hierover terug te rapporteren.
Waarom houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen actief toezicht op zorginstellingen of zij voldoen aan deze regelgeving? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bij hoeveel en welke zorginstellingen heeft de NZa de afgelopen 10 jaar ingegrepen omdat zij niet voldeden aan deze regelgeving? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de NZa actief toezicht houdt op zorginstellingen die zich niet aan de regelgeving houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat toezichthouders van het openbaar vervoer in Amsterdam geen boete voor vernieling meer mogen geven van het Openbaar Ministerie wanneer er sprake is van het met geweld openen van OV-toegangspoortjes |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat toezichthouders van het openbaar vervoer (OV) in Amsterdam geen boete voor vernieling meer mogen geven van het Openbaar Ministerie (OM) wanneer er sprake is van het met geweld openen van OV-toegangspoortjes?1
In Amsterdam zijn de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van het Veiligheidsteam Openbaar Vervoer (VOV), anders dan de boa’s van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf (GVB) en de andere openbaar vervoer-boa’s in het land, in dienst van de gemeente. Omdat de VOV-boa’s niet in dienst zijn van het vervoerbedrijf, zijn zij niet bevoegd om een uitstel van betaling uit te reiken voor overtreding van artikel 70 Wet personenvervoer 2000 (zwartrijden), hetgeen nodig is om tot vervolging over te kunnen gaan. Tot voor kort verbaliseerden de VOV-boa’s personen die met geweld de toegangspoortjes passeerden op grond van andere wetsartikelen dan artikel 70 Wet personenvervoer 2000. Deze praktijk leidde er evenwel toe dat het passeren van elektronische toegangspoortjes niet altijd op dezelfde wijze werd afgedaan.
Om tot een meer eenduidige afdoeningswijze te komen heeft het OM onlangs een beleidslijn uitgevaardigd over zwartrijden en elektronische toegangspoortjes. Onderdeel hiervan is dat personen die zich zonder geldig vervoersbewijs bevinden achter de elektronische toegangspoortjes, zich in ieder geval schuldig maken aan zwartrijden en daarvoor vervolgd dienen te worden. Verder bepaalt de richtlijn dat deze personen indien bijvoorbeeld schade is toegebracht aan de elektronische toegangspoortjes daarnaast kunnen worden geverbaliseerd voor vernieling. De boa’s van het GVB zijn bevoegd op te treden tegen zwartrijden, ook als daarbij sprake is van vernieling van de toegangspoortjes. Om te bereiken dat de VOV-boa’s ook kunnen verbaliseren voor artikel 70 Wet personenvervoer 2000 dient de werkwijze te worden aangepast.
Het OM te Amsterdam, de politie, de gemeente en de vervoerders zorgen ervoor dat deze situatie wordt aangepast. In afwachting daarvan hebben de politie en de gemeente besloten het VOV-team tijdelijk niet in te zetten bij de elektronische toegangspoortjes. Wel worden zij nog steeds ingezet voor de handhaving van andere feiten ter bevordering van de veiligheid in het openbaar vervoer van Amsterdam. Zoals gezegd zijn de boa’s van het GVB wel bevoegd en blijven zij onverkort optreden tegen zwartrijden, ook als daarbij sprake is van vernieling van de elektronische toegangspoortjes.
Deelt u de mening dat toezichthouders te allen tijde moeten kunnen ingrijpen bij geweld tegen mens, dier en objecten in het OV en op stations/haltes? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het OM zijn besluit weer intrekt, zodat de toezichthouders weer volledig van de aan hen toegekende bevoegdheden gebruik kunnen maken en zwartrijders weer naar behoren beboet kunnen worden? Zo neen, waarom niet?
Nee. De beleidslijn van het OM is zinvol ter bevordering van de landelijke rechtsgelijkheid. Met betrekking tot de bevoegdheid van de VOV-boa’s wordt aan de ontstane situatie gewerkt (zie het antwoord op vraag2. De boa’s van het GVB zijn bevoegd en blijven onverkort optreden tegen zwartrijden.
Bent u bereid de regelgeving zodanig aan te passen dat toezichthouders de meest ruime bevoegdheden krijgen, zodat we af zijn van dit slappe OM-verhaal en de reiziger weer beschermd kan worden tegen tuig in het OV? Zo neen, waarom niet?
Afgezien van de specifieke situatie met de VOV-boa’s zijn er geen problemen met de bevoegdheden van boa’s en toezichthouders. De opsporingsbevoegdheden van de Buitengewoon Opsporingsambtenaren in het domein Openbaar Vervoer zijn in samenspraak met de OV-bedrijven, het OM en de politie tot stand gekomen. De boa’s zijn onder andere bevoegd op te treden tegen zwartrijders en vernielingen in het openbaar vervoer. Een aanpassing van de boa-regelgeving is dan ook niet nodig.
Het bericht dat Nutricia claimt dat het drankje Souvenaid belangrijke voedingsstoffen bevat die zouden helpen bij mensen met beginnende Alzheimer |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat Nutricia claimt dat het drankje Souvenaid belangrijke voedingsstoffen bevat die zouden helpen bij mensen met beginnende Alzheimer?1
Alzheimer is een ernstige ziekte die helaas vele mensen treft. Ik vind het een goede ontwikkeling dat er onderzoek wordt gedaan naar de speciale voedingsbehoefte van Alzheimer-patiënten en hoe hieraan het beste kan worden voldaan. Innovaties op het gebied van bijzondere voeding zijn belangrijk, maar producenten moeten dit wel binnen de geëigende wettelijke kaders doen. Zo mogen geen medische claims gevoerd worden op voedingsmiddelen.
Is Souvenaid volgens u een geneesmiddel of een dieetdrankje? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om individuele producten (juridisch) te classificeren. De fabrikant van Souvenaid brengt dit product op de markt als dieetvoeding voor medisch gebruik. Voor toelating tot de Nederlandse markt van dergelijke producten moet de fabrikant zich houden aan de Warenwetregeling dieetvoeding voor medisch gebruik. Deze producten zijn levensmiddelen, hierop mogen geen medische claims gevoerd worden. Het gebruik van een medische claim op een levensmiddel leidt ertoe dat het product als een geneesmiddel wordt aangemerkt. Voor toelating van een geneesmiddel tot de Nederlandse markt gelden andere eisen dan voor levensmiddelen. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) beoordeelt een geneesmiddel met al zijn eigenschappen voordat het op de markt komt. Een geneesmiddel mag pas op de Nederlandse markt als aan de desbetreffende voorwaarden is voldaan. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beoordelen of wettelijke regelingen (inclusief claims op het product) worden nageleefd. Als niet aan de wettelijke verplichtingen wordt voldaan, kunnen de NVWA of de IGZ gepaste maatregelen nemen.
Wat vindt u ervan dat Nutricia tijdens een voorlichtingsmiddag voor artsen op het Alzheimer Centrum Nederland van het VU Medisch Centrum claimt dat Souvenaid een positief effect heeft bij beginnende Altzheimer? Bent u van mening dat, wanneer Nutricia dit claimt, zij Souvenaid had moeten aanmelden bij het College ter Beoordeling Geneesmiddelen (CBG)? Wat vindt u ervan dat Nutricia Souvenaid niet heeft laten beoordelen door het CBG?
Een claim dat een product een positief geneeskrachtig effect heeft bij beginnende Alzheimer, moet worden gezien als een medische claim. Een dergelijke claim mag op basis van de Geneesmiddelenwet alleen worden gebezigd als dat product vooraf is beoordeeld door het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Indien een bedrijf dergelijke claims bezigt dient men zich dus eerst te wenden tot het CBG. Ik heb overigens begrepen dat de genoemde verwijzing naar de Zorgstandaard een verwijzing was naar de eerdere versie van de Zorgstandaard en dat die verwijzing nu niet meer plaatsvindt. Voor dieetvoeding voor medisch gebruik is het geven van nuttige inlichtingen en aanbevelingen over de dieetvoeding voor medisch gebruik richting «health care professionals» zoals artsen overigens wel toegestaan.
Deelt u de mening dat het kwalijk is dat Nutricia artsen in een brief liet weten dat Souvenaid is opgenomen in de Zorgstandaard Dementie, terwijl dat niet het geval is?2 Wat vindt u in dit kader van de claim van Nutricia dat «deze toepassing een significant positief effect op het geheugen laat zien»? Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat dit recht wordt gezet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op het feit dat Souvenaid volgens onderzoeker dhr. Scheltens, directeur van het Alzheimer Centrum van het VU Medisch Centrum, een positief effect heeft op het geheugen? Heeft dit volgens u een verband met het feit dat dhr. Scheltens banden heeft met Nutricia? Welke invloed heeft Nutricia gehad op de manier van onderzoeken en de uitkomst van het onderzoek? Kwalificeert u dit onderzoek als onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel geneesmiddelenonderzoek vindt plaats met medebetrokkenheid of medefinanciering door de farmaceutische industrie. Dit hoeft de onafhankelijkheid van het onderzoek niet in de weg te staan. Het is belangrijk dat onderzoekers de ruimte hebben om hun onderzoek op onafhankelijk wijze te kunnen doen, en dus al hun bevindingen kunnen rapporteren en publiceren. Daarbij moet de onderzoeker de regels voor klinisch onderzoek naleven.
In de huidige topsectorenaanpak wordt ingezet op het uitvoeren van onderzoek door de overheid samen met het bedrijfsleven en in samenspraak met universiteiten (publiek-private samenwerking). Het Deltaplan Dementie valt binnen deze topsectoren-aanpak. Er is geen sprake van sponsoring door het bedrijfsleven van het Deltaplan Dementie, maar van een publiek-private samenwerking waaraan zowel overheid als bedrijfsleven financieel bijdragen aan dit programma. Het plan behelst een achtjarig programma waarin bedrijfsleven, academia, het hele zorgveld en gezondheidsfondsen samenwerken om het probleem dementie voor de toekomst beheersbaar te maken.
Het is van groot belang dat de onderzoeksresultaten van goede wetenschappelijke kwaliteit zijn. Hiervoor zijn er binnen deze programma’s wetenschappelijke commissies die oordelen over de kwaliteit van het onderzoek. Daarmee wordt de onafhankelijkheid van het onderzoek gewaarborgd.
Verder zorgt bij publicatie van de onderzoeksresultaten het proces van «peer review» bij de internationale tijdschriften voor de kwaliteitstoets.
Vindt u het wenselijk dat de directeur van het Alzheimer Centrum van het VU Medisch Centrum banden heeft met de industrie? Deelt u de mening dat dit afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van het onderzoek naar Alzheimer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat onderzoek naar Alzheimer te belangrijk is om inmenging van de industrie toe te laten? Waarom wordt het Deltaplan Alzheimer dan grootschalig gesponsord door het bedrijfsleven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke invloed de volgende bedrijven hebben op het onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van het Deltaplan Alzheimer: Achmea, CZ, Nefarma, NFU, Nutricia, Philips, PGGM en Rabobank? Welk belang hebben de genoemde bedrijven bij het participeren in onderzoek naar Alzheimer? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het afgelopen jaar is de onderzoeksagenda van het Deltaplan Dementie zorgvuldig opgesteld. Uitgangspunt daarbij was dat het zowel gaat om onderzoek dat zich richt op patiënten van nu als om patiënten van de toekomst. De Strategic Research Agenda van het Europese samenwerkingsprogramma Joint Programming Neurodegenerative Diseases (JPND) en de recent opgestelde onderzoeksagenda van Alzheimer Nederland lagen aan de basis voor het onderzoeksprogramma. De bedrijven die hun steun hebben uitgesproken voor het Deltaplan Dementie zijn alleen bij vaststelling van de uitgangspunten van het onderzoeksprogramma betrokken geweest en zijn gedurende de afgelopen periode geïnformeerd over het proces van totstandkoming.
Tot dusver hebben partijen nog geen concrete investeringen of toezeggingen gedaan. Het is uitdrukkelijk wel de bedoeling dat zij – maar ook andere bedrijven – in de gelegenheid worden gesteld bijdragen te leveren. Ten aanzien van de onafhankelijkheid en openheid hiervan gelden strikte regels, zoals die bijvoorbeeld ook gelden voor het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM) en het Innovative Medical Devices Initiative (IMDI).
Welke gevolgen heeft de berichtgeving over het onderzoek naar Souvenaid en de inmenging van Nutricia voor het Deltaplan Alzheimer? Wat gaat u er aan doen om te garanderen dat onderzoek dat plaatsvind in het kader van het Deltaplan Alzheimer onafhankelijk is, zonder directe of indirecte invloed van de industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 5 tot en met 8. Het onderzoeksprogramma valt geheel onder verantwoordelijkheid van ZonMw en zal door middel van «open calls» uitgezet worden. Alle Nederlandse onderzoekers werkzaam in het veld kunnen hierop reageren en een onderzoeksvoorstel indienen. Dit zal door externe onafhankelijke deskundigen worden beoordeeld worden, zoals bij alle programma’s van ZonMw.
Problemen bij de VU |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Crisis VU is symptoom van doorgeslagen marktwerking»?1
Ik ben het niet eens met de bewering dat bij de VU of in het hoger onderwijs in het algemeen sprake is van doorgeslagen marktwerking.
In het hoger onderwijs bestaat een breed palet aan kwaliteitsprikkels. Het stimuleren en bewaken van de kwaliteit gebeurt op verschillende manieren, zoals de accreditatie van opleidingen en instellingen en prestatieafspraken met de hogescholen en universiteiten.
De afgelopen jaren zijn de kwaliteitsprikkels in het bestel nog eens versterkt. Belangrijke wijzigingen zijn de vernieuwing van het accreditatiestelsel en een nieuwe bekostigingssystematiek voor het hoger onderwijs.
In 2011 is een nieuwe bekostiging hoger onderwijs ingesteld. In de nieuwe bekostiging wordt het onderwijsdeel bekostigd op basis van graden (20%), een onderwijsgebonden deel (20%) en een studentgebonden deel (60%; de percentages zijn gemiddelden). Daarmee wordt een direct verband gelegd tussen de inspanningen die de instelling levert voor het onderwijs en het aantal ingeschreven studenten. Dit vermindert verkeerd strategisch gedrag.
De nieuwe bekostigingssystematiek, tezamen met het vernieuwde accreditatiestelsel en de prestatieafspraken die met de instellingen in 2012 zijn gesloten, bevorderen de kwaliteit van het hoger onderwijs en onderzoek.
Omdat de financiële middelen vanuit het Rijk afnemen, moeten universiteiten kritisch naar hun bedrijfsvoering kijken en bezien of die wel efficiënt genoeg is. Op deze wijze zouden meer middelen naar het primaire proces kunnen gaan en zou er minder behoeven te worden uitgegeven aan overheadskosten. Ik zie een dergelijke aanpak niet als een uitvloeisel van marktwerking, maar als een goede bedrijfsvoering, waarbij natuurlijk de kwaliteit van het primaire proces vooropstaat.
Deelt u de analyse dat de problemen niet alleen spelen aan de Vrije Universiteit (VU), maar ook elders, vanwege een «uit de hand gelopen vermarkting van het academisch onderwijs en onderzoek»?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over de drie pijlers waarop deze vermarkting rust: het bedrijfsmatig bestuursmodel, het perverse financieringssysteem en de zogenaamde «financialisering» van de universiteiten? Kunt u de drie pijlers afzonderlijk beoordelen?
Ten aanzien van de drie pijlers van vermarkting het volgende.
Het vermelde in het NRC-artikel over het bedrijfsmatig bestuursmodel is geen beschrijving van de werkelijkheid.
Universiteiten hebben de taak om kwalitatief hoogwaardig onderwijs te verzorgen en onderzoek te doen en goede studenten en onderzoek af te leveren, en daarnaast de taak om een efficiënte bedrijfsvoering te voeren. Het gaat daarbij om een goed evenwicht tussen beide zaken.
Wat betreft het financieringssysteem verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Met betrekking tot de zogenaamde «financialisering» van de universiteiten is de situatie als volgt.
Sedert 1995 zijn de universiteiten juridisch en economisch eigenaar van hun panden. Zij kunnen hun eigen beleid maken op het gebied van hun huisvesting, en dat wil zeggen huren, kopen, leasen, etc. Dit leidt tot een betere afstemming tussen de benodigde huisvesting en de financiële middelen van de universiteit. Dat banken als gevolg van leningen belangrijke partners voor de universiteiten zijn geworden, zal ik zeker niet ontkennen. Maar het voert te ver om te suggereren dat banken daarmee het financiële beleid van de universiteit bepalen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat personeel en universiteitsbestuur van elkaar vervreemd zijn geraakt? Wat zijn volgens u de oorzaken hiervan?
Vervreemding tussen personeel en bestuur is natuurlijk onwenselijk; het is de vraag of daar bij de VU sprake van is. Wel kan men spreken van een grote afstand tussen het College van Bestuur en de werkvloer. Het is niet aan mij om over de oorzaak van de bestuurlijke problemen te oordelen dan wel speculeren.
Legt u zich neer bij de opvatting dat een fundamentele omslag «uit Den Haag niet zal komen»? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Naar mijn mening is in het hoger onderwijs in het algemeen geen sprake van doorgeslagen marktwerking en is er dan ook geen fundamentele omslag nodig. Dat neemt niet weg dat de focus van het beleid voor het hoger onderwijs periodiek wordt aangepast. Het werken aan de kwaliteit van onderwijs en onderzoek is een continu proces, zowel voor overheid als instellingen. Met de Strategische Agenda’s van 2007 en 2011 en de uitwerking van de prestatieafspraken met de instellingen in 2012 is hiervoor een duidelijke koers uitgezet, die thans volop in uitvoering is.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het bericht «Toezicht bij de VU, dat was volle agenda’s, weinig tijd»?2
Ik ben van mening dat toezichthouders over voldoende tijd moeten beschikken om hun taken naar behoren uit te voeren. Dat laatste wordt bevorderd door de beperking van het aantal commissariaten en toezichtfuncties voor toezichthouders, vastgelegd in de wijziging van het Burgerlijk Wetboek, die per 1 januari 2013 is ingegaan. Zie ook de brief Versterking bestuurskracht onderwijs van 19 april jl. waarin voorstellen zijn gedaan met betrekking tot de positionering van de interne toezichthouder.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Raad van Toezicht van de VU amper van zich liet horen, ook niet over de pijnpunten?
Dat feit heb ik niet als zodanig aangetroffen in de door de vragensteller aangehaalde krantenberichten. Als de vraagsteller van mening is dat de Raad van Toezicht actief intern of extern de publiciteit moet zoeken als het gaat om bestuurlijke «pijnpunten» dan ben ik het daarmee niet eens. Voor de Raad van Toezicht is het College van Bestuur het aanspreekpunt.
Deelt u de mening van toezichthouder C. Veerman, dat personeel met zorgen bij hem «aan het verkeerde adres» is? Vindt u dit een juiste opstelling van een toezichthouder?
Dit is geen precieze weergave van de uitspraak die heer Veerman vorig jaar in Ad Valvas heeft gedaan, blijkt uit de aangehaalde NRC-artikelen. De Raad van Toezicht is hoe dan ook niet altijd in eerste instantie het aanspreekpunt voor de medezeggenschap. Personeel en studenten kunnen via de daartoe geëigende kanalen gebruik maken van hun rechten en bevoegdheden om voorstellen en standpunten aan het instellingsbestuur kenbaar te maken. De Raad van Toezicht voert in ieder geval twee maal per jaar overleg met de medezeggenschap; hierin kan het personeel zijn eventuele zorgen met de Raad bespreken.
Bent u tevreden met het Raad van Toezicht-model of erkent u dat dit model voor verbetering vatbaar is? Deelt u de mening dat medewerkers van de instellingen meer inspraak moeten krijgen?
Het huidige besturingsmodel is het meest geschikt voor ons onderwijsstelsel, maar er zijn nog veel onbenutte mogelijkheden voor verbetering. De onderbouwing van die conclusie en de achterliggende analyse van het functioneren van het huidige model zijn – ter uitvoering van de motie Van Dijk (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 524, nr. 137) – opgenomen in de brief Versterking bestuurskracht onderwijs, die staatssecretaris Dekker en ik op 19 april jl. naar de Kamer hebben gestuurd. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief.
De inspraak van medewerkers van instellingen in het hoger onderwijs is met de wettelijk verankerde rechten en bevoegdheden van de medezeggenschap formeel voldoende gewaarborgd. Wel wil ik in overleg met de sector bespreken of de toegankelijkheid van informatie voor de medezeggenschap verbeterd kan worden; daarbij zal ik ook de evaluatie van de WHW (dit najaar) betrekken. In bovengenoemde brief hebben de staatssecretaris en ik aangekondigd dat we de mogelijkheden gaan uitbreiden voor personeel en studenten om zich te wenden tot andere partijen als zij geen gehoor vinden bij hun bestuur.
Hoe oordeelt u over de situatie op de VU na het vertrek van de rector? Denkt u dat de spanningen tussen personeel en bestuur nu zijn opgelost?3
Ik denk dat het vertrek van de rector een rol kan spelen in de ontwikkelingen bij de VU. Het is echter niet aan mij om daarover een oordeel te vellen dan wel te speculeren. Niettemin volg ik de ontwikkelingen op de voet, en laat ik mij daarbij informeren door de Inspectie van het Onderwijs, mede op basis van nadere informatie die door haar bij de VU wordt ingewonnen.
Is het waar dat de VU zou zakken voor de instellingstoets die nodig is voor de accreditatie? Hoe oordeelt u over het feit dat de VU zelf kan bepalen dat de accreditatietoets wordt uitgesteld?
Het is niet aan mij om een verwachting uit te spreken over de slagingskans van een instelling bij een instellingstoets kwaliteitszorg.
De aanname dat de VU kan bepalen dat de instellingstoets kwaliteitszorg wordt uitgesteld, berust op een misverstand. De NVAO bepaalt wanneer een instellingstoets wordt ingepland, niet de instelling.
Voor een goed begrip van de betekenis van de instellingstoetskwaliteitszorg (ITK) voeg ik daar het volgende aan toe.
Met het nieuwe accreditatiestelsel is de instellingstoets kwaliteitszorg geïntroduceerd. Doel van de instellingstoets kwaliteitszorg is om vast te stellen of de instelling haar interne kwaliteitsborging op orde heeft en er een goede kwaliteitscultuur bestaat. Na een positieve instellingstoets komt de accreditatie van alle opleidingen van de instelling in het beperkte regime. De NVAO stelt een commissie van deskundigen in, die adviseert over de aanvraag van een instelling om de instellingstoets kwaliteitszorg uit te voeren.
Ter voorbereiding op de instellingstoets kwaliteitszorg, waarbij een NVAO-commissie de interne kwaliteitszorg van de instelling beoordeelt, staat het de instelling vrij om een eigen intern proces te organiseren. De VU heeft ter voorbereiding op de instellingstoets door de NVAO, een proefaudit laten uitvoeren. Ik heb begrepen dat in die proefaudit is geconstateerd dat de onderwijsvisie «onvoldoende concreet» is. Het is niet aan mij daarover nu een oordeel te geven; wel wijs ik er op dat een proefaudit juridisch en qua procedure losstaat van het beoordelingsproces voor de instellingstoets kwaliteitszorg en kan de instelling helpen om verbeterpunten te signaleren, zodat zij hiermee haar voordeel kan doen ter voorbereiding op de beoordeling t.b.v. de «echte» instellingstoets kwaliteitszorg.
Bent u van mening dat de bestuursvoorzitter na alle ontwikkelingen zonder problemen zijn voorgenomen plannen kan doorzetten, inclusief de bezuiniging van 33 miljoen euro en het verlies van 350 arbeidsplaatsen?
Ik kan mij niet mengen in een interne discussie van de VU door een uitspraak te doen over de mate waarin het bestuur daarbij op problemen zou kunnen stuiten. Ik ga er niettemin vanuit dat hierover binnen de VU overleg plaats vindt
Wat gaat u ondernemen om de gesignaleerde spanningen tot een eind te brengen? Bent u bereid mee te denken over een omslag in het academisch onderwijs en onderzoek en daar voorstellen voor te doen?
Het is aan het Bestuur en de Raad van Toezicht van de VU om de gesignaleerde spanningen binnen de instelling tot een goed einde te brengen. Voorstellen voor de versterking van de bestuurskracht en de governance van instellingen zijn verwoord in de brief Versterking bestuurskracht onderwijs van 19 april jl. Zie verder mijn antwoord op vraag 9.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven laat ik mij door de Inspectie van het Onderwijs informeren over de ontwikkelingen bij de VU. Ik heb begrepen dat de Inspectie op basis van nadere informatie opgevraagd bij de VU zal beoordelen of er verscherpt toezicht en eventuele vervolgactiviteiten nodig zijn. Naar verwachting komt de Inspectie medio juli tot een conclusie. Alsdan zal ik de Kamer daarover informeren.
De onkostenvergoeding voor gemeenteraadsleden en de gevolgen hiervan voor mensen met een wajong-uitkering |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de onkostenvergoeding die gemeenteraadsleden krijgen net als hun raadsvergoeding door de belastingdienst gezien wordt als inkomen?
Raadsleden ontvangen op grond van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden naast de vergoeding voor de werkzaamheden een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het raadslidmaatschap verbonden kosten. Vaste forfaitaire vergoedingen als de onderhavige voldoen niet aan een wettelijke vrijstellingsbepaling en moeten daarom in de heffing van de loon- en/of inkomstenbelasting worden betrokken. Daartoe zijn (vanaf 2001) de bedragen van de onkostenvergoedingen van raadsleden die zich bij de Belastingdienst hebben aangemeld als «fictief werknemer1» gebruteerd vastgesteld. Het merendeel (circa 95%) van de raadsleden heeft zich als fictief werknemer aangemeld. De onkostenvergoeding van raadsleden die als fictief werknemer zijn aangemeld, valt dus inderdaad onder het belastbaar loon. Voor niet fictief werknemers onder de raadsleden valt de netto onkostenvergoeding onder het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
Met ingang van 1 januari 2011 is in de Wet op de loonbelasting 1964 de werkkostenregeling ingevoerd. Dat geeft de inhoudingsplichtige (de gemeente) de mogelijkheid onkostenvergoedingen vrij van inhouding van belasting aan raadsleden te verstrekken. Daartoe is de onkostenvergoeding in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden aangewezen als een zogenoemd eindheffingsbestanddeel. De inhoudingsplichtige (de gemeente) moet dan de verschuldigde belasting (eindheffing) afdragen.
Onder de werkkostenregeling hoeft er dus geen belasting meer te worden afgedragen over de onkostenvergoeding door die raadsleden die onder de loonbelasting vallen (fictief werknemers). De vergoeding door de gemeente van de verschuldigde belasting aan het raadslid kan dus ook komen te vervallen. De onkostenvergoedingen van raadsleden die onder de loonbelasting vallen (fictief werknemers) zijn verlaagd door deze weer op het netto bedrag vast te stellen («gedebruteerd»). Bij de toepassing van de werkkostenregeling maakt de onkostenvergoeding van de fictief werknemers onder de raadsleden dus geen onderdeel meer uit van het individuele belastbaar loon.
Nog niet alle gemeenten zijn overgegaan naar de werkkostenregeling. Er geldt een overgangsperiode. Voor raadsleden van gemeenten die al gebruik maken van de werkkostenregeling behoren onkostenvergoedingen dus al niet meer tot het belastbaar loon. Met ingang van 1 januari 2015 moeten alle gemeenten de overstap hebben gemaakt.
Klopt het dat waar de raadsvergoeding verlaagd kan worden de onkostenvergoeding niet op verzoek van het raadslid verlaagd kan worden?
Dat is correct. In het derde lid van artikel 12 van het Rechtspositiebesluit raads- en
commissieleden is vastgelegd dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat in het geval een lid van de gemeenteraad een uitkering in verband met geheel of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontvangt, de vergoeding voor de werkzaamheden op verzoek van het desbetreffende raadslid wordt verlaagd. Gezien de formulering kan op grond van deze bepaling de onkostenvergoeding dus niet worden verlaagd.
Kan dit tot gevolg hebben dat mensen als gevolg van het raadslidmaatschap gekort worden op huurtoeslag, langdurigheidstoeslag en zorgtoeslag?
In het geval de gemeente nog niet is overgegaan op de werkkostenregeling, maakt de onkostenvergoeding nog onderdeel uit van het belastbaar loon van het raadslid die als fictief werknemer is aangemeld. Daarmee heeft deze vergoeding invloed op de hoogte van het belastbare inkomen en daarvan afgeleid op inkomensafhankelijke regelingen.
Deelt u de mening dat dit voor mensen met bijvoorbeeld een wajong-uitkering de keuze voor het gemeenteraadslidmaatschap onmogelijk maakt, daar zij immers als gevolg van hun raadslidmaatschap onkosten maken waarvoor de onkostenvergoeding bedoeld is, maar worden vervolgens gekort op toeslagen als gevolg van een inkomen dat niet gestegen is?
Voor mensen met recht op Wajong of een andere uitkering geldt hetzelfde als voor mensen zonder uitkering. Wanneer het inkomen stijgt, kan ook de hoogte van de toeslagen afnemen. Wanneer gemeenten overstappen op de werkkostenregeling wordt de onkostenvergoeding niet meegerekend in het belastbaar inkomen, ook niet voor de Wajong-uitkering.
Bent u bereid om de onkostenvergoeding voor het raadslidmaatschap voortaan niet mee te tellen als inkomen, zodat mensen met een beperking geen financiële belemmeringen ervaren om lid van een gemeenteraad te worden?
Met de invoering van de werkkostenregeling kan de onkostenvergoeding van raadsleden die als fictief werknemer worden aangemerkt buiten het individuele belastbaar loon van een raadslid worden gehouden. Daarmee zijn de bedoelde financiële belemmeringen feitelijk weggenomen.
Harde eisen van de Arbeidsinspectie aan Odfjell na ernstige overtredingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de Arbeidsinspectie op 7 augustus 2007 een brief (kenmerk 38070051/04) schreef aan Odfjell met elf harde eisen na ernstige overtredingen?
Ja
Kunt u aangeven op welke wijze en wanneer deze eisen zijn opgevolgd door Odfjell en kunt u per eis aangeven op welk tijdstip Odfjell voldeed aan de eis?
De Arbeidsinspectie heeft op 24 oktober 2007, 31 januari 2008, 3 april 2008, 11 november 2008, 17 februari 2009 en 9 april 2009 controlebezoeken gebracht aan Odfjell om de naleving van de eisen uit de brief van vraag 1 te controleren.
Op 17 februari 2009 werd geconstateerd dat overtreding 1 was opgeheven. Op 9 april 2009 werd geconstateerd dat overtreding 2 was opgeheven. Op 3 april 2008 werd geconstateerd dat overtredingen 3 en 4 waren opgeheven. Op 31 januari 2008 werd geconstateerd dat overtredingen 5, 7 en 9 waren opgeheven. Op 24 oktober 2007 werd geconstateerd dat overtredingen 8 en 10 waren opgeheven. Op 11 november 2008 werd geconstateerd overtreding 11 was opgeheven. Deze overtredingen waren opgeheven doordat Odfjell gevolg had gegeven aan de in de brief van de Arbeidsinspectie van 7 augustus 2007 geformuleerde eisen. Odfjell bleek overtreding 6 – die betrekking had op de explosieveiligheid (ATEX) – niet te hebben opgeheven. Hiervan is op 25 maart 2009 proces verbaal opgemaakt op basis waarvan de rechtbank te Rotterdam op 22 november 2010 uitspraak heeft gedaan.
Kunt u het hele dossier 38070051 openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ja. U treft het hierachter aan. Gelet op het bedrijfsbelang van Odfjell stel ik u deze gegevens vertrouwelijk, alleen ter inzage aan uw Kamer, ter beschikking.
Kunt u alle brieven die de Inspectie SZW en de Arbeidsinspectie de afgelopen tien jaar aan Odfjell geschreven hebben, openbaar maken?
Ja. U treft ze hierachter aan. Gelet op het bedrijfsbelang van Odfjell stel ik u deze gegevens vertrouwelijk, alleen ter inzage aan uw Kamer, ter beschikking.1
De berichten ‘Commission to test the efficiency of national courts’ en ‘Ook in uw stad een EU rechter’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten en is het waar wat hierin gesuggereerd wordt?1
Ik ben op de hoogte van het bericht «Commission to test the efficiency of national courts» en het artikel «Ook in uw stad een EU rechter», waarin een verband wordt gelegd met de recente publicatie van de Europese Commissie van een EU Justitie Scorebord. In tegenstelling tot hetgeen met name in het artikel «Ook in uw stad een EU rechter» wordt gesuggereerd, betreft het een initiatief van de Commissie om op systematische wijze gegevens te verzamelen over het functioneren van de nationale rechtssystemen, waarbij het de lidstaten vrij staat om deze gegevens te benutten teneinde de nationale systemen van rechtspraak te verbeteren. Van een ontwikkeling van een Europese rechterlijke unie is naar mijn oordeel dan ook geen sprake.
Deelt u de mening dat nationale lidstaten binnen de EU zelf verantwoordelijk zijn voor het functioneren van hun rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het ronduit belachelijk is als via een Europees scoreboard gecontroleerd wordt hoe nationale rechters omgaan met EU wetgeving voor economische groei? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit systeem een halt toe te roepen?
Daar waar het gaat om een goed functionerende economische interne markt is het van belang dat elke lidstaat hoge kwaliteitseisen stelt aan de kwaliteit van rechterlijke procedures en de inrichting en werking van de rechtspraak op nationaal niveau.
Als gevolg van verschillen in de kwaliteit, efficiëntie en effectiviteit van de nationale rechtssystemen kan het wederzijdse vertrouwen in rechterlijke uitspraken onder druk komen te staan. Het EU Justitie Scorebord kan eraan bijdragen deze verschillen te identificeren en lidstaten aan te moedigen om verbeteringen aan te brengen in de nationale systemen van rechtspraak.
Het EU Justitie Scorebord beoogt niet dat wordt gecontroleerd hoe nationale rechters omgaan met EU wetgeving voor economische groei.
Deelt u de mening dat de rechten van burgers in lidstaten geenszins ondermijnd worden wanneer nationale lidstaten Europese wetgeving niet op tijd geïmplementeerd hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee. De implementatie van Europese wetgeving is gestoeld op de gedachte dat deze maatregelen bijdragen aan het vergroten van het wederzijdse vertrouwen van de EU lidstaten en het principe van de wederzijdse erkenning. Teneinde rechtsongelijkheid tussen de EU lidstaten te voorkomen en de Europese rechten van burgers in alle lidstaten voldoende te waarborgen, is het van belang dat alle lidstaten Europese wetgeving tijdig implementeren.
Deelt u de mening dat door een dergelijk systeem de nationale onafhankelijke rechtspraak uitgehold wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met de Europese wetgeving wordt onder meer beoogd de werking van de interne markt van de Europese Unie te verbeteren door het bijvoorbeeld voor burgers en bedrijven eenvoudiger te maken om hun recht te halen in een andere lidstaat in het geval van een grensoverschrijdend conflict. Bij dit uitgangspunt wordt het nationale systeem van rechtspraak ongemoeid gelaten.
Deelt u de mening dat dit systeem, waarbij wordt gekeken hoe «EU-proof» rechters zijn, wéér een stapje in de richting van één Europees rechtssysteem is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het systeem biedt lidstaten een instrument aan waarmee deze – op vrijwillige basis – de nationale rechtssystemen kunnen verbeteren door bijvoorbeeld efficiëntere civiele rechterlijke procedures te introduceren en te investeren in de kwaliteit en de effectiviteit van de rechtspraak. Het gaat hierbij niet om toetsing van rechters.
Bent u bereid maatregelen te treffen, of in ieder geval bij uw collega-ministers aan te kaarten dat Nederland afstand neemt van dit belachelijke systeem? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien ik het nut en de noodzaak van een dergelijk instrument onderschrijf.
De impasse in de zaak tegen WikiLeaks oprichter Julian Assange |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich het antwoord van uw voorganger op eerdere vragen over WikiLeaks oprichter Julian Assange, dat de Zweedse wet niet in de mogelijkheid van een vooraf af te geven garantie tegen uitlevering voorziet?1
Ja.
Bent u bekend met de opvatting van de Zweedse opperrechter Stefan Lindskog dat de Zweedse regering Assange, in ruil voor diens komst naar Zweden, wel degelijk een garantie kan geven niet uitgeleverd te worden aan een derde land, zoals de Verenigde Staten?2 Kunt u aangeven of u dit nieuwe inzicht deelt? Indien u dit niet deelt, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de opvattingen van de heer Lindskog. De heer Lindskog spreekt nergens in zijn artikel van een garantie, maar over mogelijkheden die de Zweedse wet en de toepasselijke verdragen bieden om uitlevering aan de Verenigde Staten al-dan-niet te weigeren. Het artikel biedt dus geen nieuw inzicht als in de vraag bedoeld.
Ik memoreer voor de goede orde dat er momenteel geen sprake is van een uitleveringsverzoek van de VS aan Zweden.
Bent u bekend met de opvatting van Amnesty International dat Zweden, indien Assange naar dat land zou gaan voor verhoor vanwege verdenking van seksuele delicten, de verzekering zou moeten geven dat hij niet aan de Verenigde Staten uitgeleverd zou worden met betrekking tot activiteiten voor WikiLeaks?3
Ja.
Deelt u de opvatting dat een garantie tegen uitlevering de huidige impasse met betrekking tot deze zaak mogelijk kan doorbreken en dat het wenselijk is dat deze impasse wordt doorbroken? Indien neen, waarom niet?
De mogelijke uitlevering aan Zweden op basis van verdenking van seksuele delicten staat los van de activiteiten van de heer Assange in het kader van Wikileaks. Ik heb geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de rechtsgang in Zweden, ook wat betreft de behandeling van uitleveringsverzoeken gericht aan Zweden.
Bent u bereid bij uw Zweedse collega’s te pleiten voor een garantie tegen uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich het antwoord van uw voorganger op eerdere vragen, dat de Zweedse wet waarborgen kent op het gebied van uitlevering aan landen waar de persoon in kwestie het risico loopt op schending van zijn of haar mensenrechten?4
Ja.
Bent u bekend met de opvatting van Amnesty International dat wanneer Assange in de huidige omstandigheden aan de Verenigde Staten zou worden uitgeleverd er een reëel risico bestaat dat dit hem zal blootstellen aan mensenrechtenschendingen, waaronder detentiecondities die neer kunnen komen op marteling?5 Deelt u deze zorgen van Amnesty International? Indien neen, waarom niet?
Ik ben bekend met de mening van Amnesty International. Er is momenteel geen sprake van een uitlevering van de heer Assange aan de VS. Ik vertrouw erop dat de Zweedse autoriteiten, indien zij zouden hebben te oordelen over een uitleveringsverzoek van de VS, deze overweging zorgvuldig zullen maken, en heb alle vertrouwen in de Zweedse rechtsstaat waar het gaat om toetsing van de genoemde overweging.
Deelt u de opvatting van de opperrechter Lindskog dat het openbaren van een misdaad begaan door een land nooit als een misdaad zou moeten worden gezien?6 Indien neen, waarom niet?
Ik onderschrijf dat misdaden begaan door een land niet verborgen mogen blijven. Maar dat betekent niet dat de wijze van openbaren van misdaden per definitie niet strafbaar kan zijn.
Deelt u de mening dat zolang de huidige impasse voortduurt en als de Zweedse regering niet bereid is tot concrete oplossingen, er een rol is weggelegd voor Nederland, als de bakermat van het internationaal recht, om een oplossing te bieden voor deze internationale impasse, bijvoorbeeld door Assange op Nederlands grondgebied te laten ondervragen? Indien neen, waarom niet?
Nee, dit betreft een zaak tussen het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Er is geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de rechtsgang in deze landen.
Bent u bereid om Nederlandse hulp te bieden om naar deze of andere oplossingen te zoeken? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.