Het bericht dat Irak nog altijd niet meewerkt aan het terugnemen van uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de Iraakse autoriteiten duidelijk gemaakt dat hun tegenwerking bij het terugnemen van uit te zetten Irakezen meer dan schandalig is, gelet op het feit dat Nederland Irak in het verleden op grote schaal heeft gesteund bij de wederopbouw, waarbij Nederlandse militairen zijn gesneuveld en waarbij bijvoorbeeld voor honderden miljoenen euro’s aan schuldenverlichting is verleend? Zo neen, waarom niet?1
Tijdens mijn korte bezoek aan Irak heb ik de autoriteiten gewezen op hun internationale verplichtingen om Irakezen terug te nemen die niet (langer) in Nederland mogen blijven. Daarbij heb ik aangegeven dat Nederland grote inspanningen heeft geleverd bij de wederopbouw van Irak en jarenlang vele Irakezen heeft opgevangen en in onze samenleving heeft opgenomen. Inmiddels verblijven circa 50.000 Irakezen legaal in Nederland. Tevens heb ik duidelijk gemaakt dat het voor de geloofwaardigheid van het Nederlandse migratiebeleid van belang is dat Irakezen die geen verblijfsvergunning ontvangen daadwerkelijk terugkeren naar Irak. Voor de Nederlandse regering is vrijwillige terugkeer daarbij het uitgangspunt, waarvoor Nederland ondersteuning aanbiedt.
Mijn Iraakse gesprekspartners toonden veel respect voor de inspanningen die Nederland ten behoeve van Irak heeft gedaan. Zij voegden daaraan toe dat Irak echter nog altijd in wederopbouw is en tevens kampt met ruim 1,5 miljoen ontheemden binnen Irak en de directe buurlanden. De terugkeer en herhuisvesting van deze Irakezen wordt door Irak vooralsnog belangrijker geacht dan het voldoen aan het verzoek van een derde land tot terugname van Iraakse burgers in het kader van een niet-vrijwillig vertrek uit dit derde land. Irak werkt wel mee aan vrijwillige terugkeer en is ook bereid dat te ondersteunen.
Dit Iraakse standpunt deel ik niet. Ik heb dit mijn Iraakse gesprekspartners ook duidelijk laten weten. Afgesproken is samen met Irak een werkgroep in te stellen om concrete oplossingen voor de terugkeerproblematiek uit te werken. Omdat naast Nederland, ook andere landen met dezelfde problematiek kampen, heb ik voorgesteld deze landen daarbij te betrekken.
Is het door uw ambtsvoorganger toegezegde bedrag van 5,5 miljoen euro dat aan Irak beschikbaar zou worden gesteld om de terugkeer en opvang van uitgeprocedeerde Iraakse asielzoekers te faciliteren al uitbetaald aan de Iraakse autoriteiten? Zo ja, bent u bereid dit bedrag onmiddellijk terug te vorderen? Zo neen, bent u bereid er voor te zorgen dat er geen cent van dit bedrag aan Irak wordt uitgekeerd zolang men blijft weigeren mee te werken aan terugkeer van de eigen onderdanen?
Mijn ambtsvoorganger heeft destijds aangegeven dat de Nederlandse regering bereid is Irak te ondersteunen bij de opvang en reïntegratie van Irakezen die Nederland moeten verlaten en te helpen met het vinden van een oplossing voor het probleem van de vele binnenlandse ontheemden. Hiervoor was een substantieel bedrag van 5,5 miljoen euro beschikbaar gesteld. Duidelijk is dat er sprake moet zijn van uit Nederland naar Irak teruggekeerde Irakezen om het bedrag te kunnen bestemmen. Vooralsnog lijkt Irak echter niet te willen voldoen aan de op Irak rustende internationale verplichting om op verzoek van Nederland Iraakse staatsburgers terug te nemen. Dat geld is nog steeds beschikbaar.
Welke vormen van hulp (economisch, militair of anderszins) ontvangt Irak momenteel van Nederland? Bent u bereid elke vorm van Nederlandse hulpverlening aan Irak per ommegaande op te schorten tot het moment waarop volledige medewerking aan de terugkeer van eigen onderdanen wordt verleend? Zo ja, kunt u specificeren welke hulpverlening wordt gestopt en hoeveel geld dit betreft? Zo neen, welke maatregelen of sancties gaat u dan treffen om er voor te zorgen dat gedwongen terugkeer naar Irak mogelijk wordt?
Het opschorten van hulpverlening aan Irak is niet aan de orde. Irak ontvangt geen economische of militaire hulp. Nederland ondersteunt via NGO’s en internationale organisaties de mensenrechtensituatie van bevolkingsgroepen die het in Irak moeilijk hebben: etnische, religieuze en seksuele minderheden (LHBT). Tevens wordt bijgedragen aan ontmijning in de Koerdische regio. Opschorting van deze programma’s zou maatschappelijk kwetsbare groepen onevenredig treffen.
Naast terugkeer en mensenrechten is economische diplomatie speerpunt van het Nederlandse beleid richting Irak. Hierbij gaat het om actieve ondersteuning van het Nederlandse bedrijfsleven door de Nederlandse ambassade in Bagdad en het liaisonkantoor in Erbil. De Iraakse overheid werkt hard aan de wederopbouw van Irak en investeert hiertoe veel fondsen in voor Nederland belangrijke sectoren, zoals landbouw, infrastructuur, watersector, gezondheidszorg, olie- en gassector en onderwijs. Irak betaalt deze grootschalige investeringen zelf uit de (groeiende) olieopbrengsten. Irak kende in 2012 een economische groei van 8,5%. Voor de periode 2013–2017 wordt gemiddeld 9% groei per jaar verwacht. De Iraakse investeringsbegroting is 20% van het Bruto Nationaal Product (BNP), d.w.z. 46 miljard US$ in 2013.
Het voorgaande neemt niet weg dat ik mij blijf inzetten om te bewerkstellingen dat Irak de op soevereine staten rustende verplichting om op verzoek van een derde staat eigen staatsburgers terug te nemen, zal nakomen.
De rijbewijskeuring van het CBR voor mensen met autisme |
|
Pia Dijkstra (D66), Linda Voortman (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat mensen met autisme door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) verplicht worden gesteld een keuring door een medisch specialist te ondergaan?
Ja, deze verplichting volgt uit de Regeling eisen geschiktheid 2000.
Kunt u aangeven waarom mensen met autisme standaard gekeurd worden bij het aanvragen van een rijbewijs? Bent u van mening dat er een standaard moet komen voor keuringen voor mensen met autisme waarin duidelijk wordt volgens welke normen er getoetst wordt? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek is gebleken dat mensen met psychische aandoeningen, waaronder autisme, een hoger risico hebben om bij een ongeluk betrokken te raken. Daarom heeft de Gezondheidsraad in 2010 geadviseerd om mensen met Autisme te (her)keuren voor het rijbewijs.
De keuring wordt uitgevoerd door een specialist met kennis over autisme. De keuring vindt plaats aan de hand van een checklist van risicofactoren. Deze checklist is een waarborg om de keuring zo eenduidig mogelijk te laten zijn. Deze checklist is beschikbaar via de website van het CBR.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de kosten van dergelijke medische keuringen onderling sterk kunnen verschillen? Zo nee, waarom niet?
De tarieven van medische keuringen worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Dit zijn maximumtarieven. De keurende arts heeft de vrijheid om zijn tarief tot aan het maximum vast te stellen. De NZa is een zelfstandig bestuurorgaan van VWS dat toezicht houdt op de markten voor zorg. De NZa heeft de opdracht goed werkende zorgmarkten te maken en te bewaken. De NZa is voornemens om per 01-01-2014 tariefdifferentiatie toe te passen op de prestatie voor medische keuringen voor het rijbewijs om de tarieven beter te laten aansluiten op de duur van de prestatie.
Bent u van mening dat het CBR een lijst met medisch specialisten die de keuringen mogen uitvoeren openbaar zou moeten maken, zodat de cliënt zelf kan bepalen door wie hij of zij de keuring laat doen? Zo ja, bent u bereid hiervoor maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Het past bij de regierol van het CBR voor een goed verloop van het medische keuringsproces voor het rijbewijs dat het CBR de specialist die de keuring verricht aanwijst. Dit staat ook zo in artikel 101 van het Reglement rijbewijzen. Er is nu dus geen vrije artsenkeuze. Uw suggestie om een lijst van keurend artsen openbaar te maken en de cliënt zelf te laten bepalen wie de keuring uitvoert, impliceert een wijziging van die regelgeving. Specifiek voor autisme zal ik de komende maand, in overleg met het CBR en de autismespecialisten de voor- en nadelen van zo’n lijst op een rijtje zetten. Op grond van de uitkomst zal ik bezien of dit een gewenste ontwikkeling is, ook voor de andere specialisten.In dat geval wordt de mogelijkheid dat de cliënt zelf bepaald wie de keuring uitvoert meegenomen in de optimalisatie van het huidige proces van doorverwijzing naar specialisten, waar het CBR mee bezig is en dat in het eerste kwartaal 2014 wordt afgerond.
Heeft u er zicht op wanneer het advies van de Gezondheidsraad over autisme en het krijgen van een rijbewijs zal verschijnen? Zo ja, wanneer?
Vorig jaar heb ik de Gezondheidsraad gevraagd mij te adviseren over de periodieke herkeuringseis in geval van autisme. De Gezondheidsraad heeft op 4 juli jongstleden hierover advies uitgebracht.
Bent u van mening dat de verplichte herkeuring voor het rijbewijs niet langer nodig is voor mensen met autisme, zoals ook het advies is van de Gezondheidsraad ten aanzien van mensen met ADHD? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad schrijft in haar advies van 4 juli over autisme dat de keuring en de rijtest bij de eerste aanvraag voor het rijbewijs gehandhaafd moet blijven. De driejaarlijkse herkeuring voor het rijbewijs kan komen te vervallen, wel blijft de mogelijkheid bestaan om iemand opnieuw te keuren als daar goede redenen voor zijn. Met dit advies volgt de Gezondheidsraad dezelfde lijn als die van rijgeschiktheid in geval van ADHD.
Ik ben voornemens dit advies van de Gezondheidsraad over te nemen. Ik heb het CBR gevraagd een uitvoeringstoets uit te voeren om de uitvoeringsconsequenties van het advies in beeld te brengen. Ik streef ernaar per 1 oktober de Regeling eisen geschiktheid 2000 aan te passen.
De veiligheidssituatie in Irak |
|
Marit Maij (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe apprecieert u de meest recent informatie die u op dit moment beschikbaar heeft over de veiligheidssituatie in bepaalde delen van Irak, met name in de regio in en rondom Bagdad en het noorden daarvan, gelet op de eerdere vragen over de actuele veiligheidssituatie in Irak?1
De veiligheidssituatie in Centraal- en Zuid-Irak lijkt sinds april 2013 te verslechteren ten gevolge van oplopende sektarische spanningen tussen de Sjiitische en Soennitische bevolkingsgroepen. In mijn antwoord op vraag 2 zal ik dit nader toelichten. Naar mijn opvatting kan echter uit de beschikbare informatie niet worden opgemaakt dat de situatie in Irak zo ernstig is dat terugkeer naar dat land een schending van artikel 3 EVRM oplevert. Verder wijs ik u nog op een achttal zeer recent door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens gewezen arresten (o.a. arrest van 27 juni 2013, no. 66523/10). In deze arresten concludeert het Hof dat de actuele situatie in Irak niet dusdanig is dat een asielzoeker bij terugkeer naar Irak louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico zou lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Deze uitspraken hebben naar mijn oordeel des te meer belang nu het Hof de te behandelen zaken ex nunc heeft beoordeeld en ten gevolge in de uitspraken rekening heeft gehouden met de periode tot aan het moment van de uitspraak.
Hoeveel ernstige geweldsincidenten zijn er dit jaar geweest in die gebieden? Is bij benadering bekend hoeveel doden en gewonden daarbij zijn gevallen? Hoe verhouden deze cijfers zich tot die over de jaren 2011 en 2012?
Volgens cijfers van de United Nations Assistance Mission to Iraq (UNAMI) zijn er in Irak in de maanden april, mei en juni respectievelijk 595, 963 en 685 burgerdoden gevallen. Dit duidt op een geweldstoename ten opzichte van de voorgaande periode. Dit geldt met name voor de regio Bagdad, maar ook in de andere delen van Centraal- en Zuid Irak is het aantal geweldsincidenten toegenomen. De veiligheidssituatie in de drie provincies formeel onder bestuur van de Kurdistan Regional Government (Dohuk, Erbil, Sulaimaniya) is in de afgelopen periode stabiel gebleven, en zelfs verbeterd!
In het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat naar verwachting in het najaar zal verschijnen, zal in detail worden ingegaan op de veiligheidssituatie in Irak.
Op welk moment is de veiligheidssituatie in delen van Irak dusdanig verslechterd dat het instellen van het vertrekmoratorium noodzakelijk zou zijn?
Deze vraag is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. Het voeren van een vertrekmoratorium is overigens binnen het stelsel van de wet niet de meest geëigende stap bij een verslechterende veiligheidssituatie. Bij een wijzigende veiligheidssituatie, die aanleiding vormt voor een beleidsaanpassing, is primair een wijziging van het geldende toelatingsbeleid aangewezen. Op basis van de specifieke ontwikkelingen zal moeten worden bezien of, en zo ja welke beleidsmaatregelen zijn geïndiceerd.
Het milieuprobleem veroorzaakt door oude boten in havens |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oude bootjes zijn afvalprobleem»?1
Ja.
Klopt het dat er ongeveer 25.000 verwaarloosde zeil- en motorjachten in de Nederlandse jachthavens liggen?
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de beheerder van een jachthaven om bij te houden hoeveel en wat voor soort vaartuigen in de haven liggen, wie de eigenaar is van een vaartuig, enz. Het is niet de taak van de Rijksoverheid om dit soort gegevens te verzamelen of te beheren.
Klopt het dat de eigenaren van deze verwaarloosde boten vaak niet te achterhalen zijn, waardoor deze boten gewoon blijven liggen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid een landelijk registratiesysteem in te voeren voor Nederlandse zeil- en motorjachten om het afvalprobleem van boten in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn momenteel twee registratiesystemen voor (plezier)vaartuigen:
Ik zie geen noodzaak om als Rijksoverheid aanvullend aan deze twee systemen een nieuw systeem in te voeren of een van de twee systemen om te bouwen tot een verplicht landelijk systeem voor alle pleziervaartuigen.
Bent u bereid een verwijderingsbijdrage in te voeren bij aanschaf van een boot, om op die manier het opruimen van deze boten in de toekomst te kunnen financieren? Zo nee, waarom niet?
Het invoeren van een verwijderingsbijdrage op een bepaald product is de verantwoordelijkheid van de producenten en importeurs van dat product, niet van de Rijksoverheid.
Een toepasselijk voorbeeld in dit kader is de autobranche. Producenten en importeurs van auto’s in Nederland hebben in 1995 Auto Recycling Nederland (ARN) opgericht. ARN is onder meer belast met het beheren van het fonds dat wordt gevuld door de verwijderingsbijdrage (heet voor auto’s nu recyclingbijdrage) die op elke nieuwe auto moet worden betaald. Het fonds wordt gebruikt om auto's aan het eind van hun levensduur duurzaam te verwerken.
De producenten en importeurs van pleziervaartuigen kunnen zelf een vergelijkbaar systeem als voor auto’s opzetten, eventueel in samenwerking met beheerders van wateren waar pleziervaartuigen varen. Branche- en belangenorganisaties als Hiswa Vereniging en Nederlandse Jachtbouw Industrie (NJI) zouden gezamenlijk het initiatief kunnen nemen voor het invoeren van een verwijderingsbijdrage en het vormen van een fonds, waarmee de verwerking van afgedankte en/of verwaarloosde pleziervaartuigen kan worden gefinancierd.
Deelt u de mening dat er een fonds moet worden opgericht voor het opruimen van de grote hoeveelheid verwaarloosde boten die nu in de jachthavens ligt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, zie ik het oprichten van een fonds voor het opruimen en verwerken van verwaarloosde vaartuigen als een verantwoordelijkheid van producenten en importeurs van pleziervaartuigen en van overkoepelende branche- en belangenorganisaties. Ik zal geen initiatief nemen voor het oprichten van een dergelijk fonds.
Welke oplossing stelt u voor om de vele verwaarloosde boten die nu in de jachthavens van Nederland ligt op te ruimen?
Verwaarloosde vaartuigen liggen vooral in wateren die worden beheerd door gemeenten, waterschappen en private ondernemingen. Deze beheerders zijn daarom verantwoordelijk voor het opruimen van de verwaarloosde vaartuigen. De kosten daarvan zullen de beheerders normaliter verhalen op de eigenaren van de vaartuigen. Als er geen eigenaren bekend zijn of ze zijn niet meer aanspreekbaar, dan zullen de beheerders de kosten zelf moeten betalen en het geld hiervoor zelf moeten genereren, bijvoorbeeld via een opslag op de lig- of havengelden. Ook een fonds zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 kan een oplossing bieden, al zal dat waarschijnlijk niet op korte termijn voldoende gevuld zijn.
Overigens vormen de verwaarloosde vaartuigen naar mijn mening op dit moment geen milieuprobleem gelet op de omvang en het gegeven dat de waterkwaliteit niet nadelig wordt beïnvloed door deze vaartuigen.
Welke oplossing stelt u voor, waarbij er recht wordt gedaan aan het principe van «de vervuiler betaalt», om te voorkomen dat het milieuprobleem veroorzaakt door verwaarloosde boten in de toekomst zal toenemen?
Zie de antwoorden op de vragen 5 tot en met 7.
De grondrechtensituatie in Hongarije |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het verslag-Tavares over de grondrechtensituatie in Hongarije, dat op 3 juli jl. door het Europees Parlement is aangenomen?1
Ja.
Deelt u de teleurstelling van het Europees Parlement over het feit dat «de Europese Raad de enige politieke instelling van de EU is die zich niet heeft uitgesproken, terwijl de Commissie, het Parlement, de Raad van Europa, de OVSE en zelfs de regering van de VS hun bezorgdheid hebben geuit over de situatie in Hongarije»?
Het is goed dat het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad van Europa de rechtsstaatontwikkelingen in zo Hongarije nauwgezet volgen. Deze internationale druk van m.n. de Europese Commissie en de Raad van Europa (waaronder de Venetië Commissie) heeft er eerder toe geleid dat Hongaarse wetgeving werd aangepast.
De merites van de aanpak van de Europese Commissie en de Venetië Commissie ligt in hun onafhankelijke en technische beoordeling van de situatie in Hongarije (respectievelijk bezien vanuit de Europese verdragen en de waarden van de Raad van Europa) – evenals de Hongaarse bereidheid met hen in dialoog te gaan en waar nodig wetten aan te passen. Ook nu heeft de Hongaarse regering gezegd tegemoet te komen aan de zorgen van de Europese Commissie en Venetië Commissie. Nederland verwacht dit ook van Hongarije.
Het kabinet is tevreden met de wijze waarop de Europese Commissie en de Venetië Commissie deze dialoog voeren en Hongarije weten te overtuigen aanpassingen door te voeren. De internationale kritiek op de wetgevingsprocessen is de Hongaarse regering reeds goed bekend, en de zorgen worden ook geregeld besproken door verschillende Europese lidstaten met Hongarije zelf. Ook Nederland heeft, zowel bij monde van de minister-president bij zijn Hongaarse ambtsgenoot als van de minister van Buitenlandse Zaken bij zijn ambtsgenoot, de situatie aan de orde gesteld.
Bent u bereid te bevorderen dat de voorzitter van de Europese Raad voldoet aan het verzoek om het Europees Parlement op de hoogte te brengen van zijn beoordeling van de situatie in Hongarije?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bevorderen dat de grondrechtensituatie in Hongarije op de eerstkomende bijeenkomst van de Europese Raad wordt geagendeerd, opdat voorzitter Van Rompuy kan voldoen aan het verzoek van het Europees Parlement?
Zie antwoord vraag 2.
Zult u zich inzetten voor het inwilligen van het verzoek van het Europees Parlement om een «artikel 2-trialoog» in het leven te roepen, waarbij de Europese Commissie en de Raad elk een vertegenwoordiger aanwijzen teneinde er, met de rapporteur en schaduwrapporteurs van het parlement, gezamenlijk op toe te zien dat de Hongaarse autoriteiten de aanbevelingen uit het verslag-Tavares (alsmede die van de Venetiëcommissie) ten uitvoer leggen?
In een Europese waardengemeenschap moeten we elkaar kunnen aanspreken op naleving van die waarden. Dat doet Nederland ook. Wat betreft de Hongaarse rechtsstaatontwikkelingen vervullen de Europese Commissie en de Raad van Europa hierbij momenteel een goede en constructieve rol.
Daarnaast zet het kabinet zich in voor de ontwikkeling van een aanvullend rechtsstaatelijkheidsmechanisme binnen de EU, zoals onlangs wederom besproken in de Raad Algemene Zaken. De aanbevelingen in de EP-resolutie naar aanleiding van het rapport Tavares voor een structureel monitoringsmechanisme («Kopenhagen-commissie») en een ad hoc mechanisme in geval van acute problemen op dit terrein («artikel 2 Noodagenda») sluiten hier goed bij aan. Het kabinet is evenwel geen voorstander van de ontwikkeling van mechanismen die specifiek gericht zijn op afzonderlijke lidstaten, zoals de voorgestelde «artikel 2-trialoog» voor Hongarije, omdat het aanvullend mechanisme op gelijke wijze op alle lidstaten toegepast moet kunnen worden indien daarvoor aanleiding zou zijn.
Deelt u de inschatting dat zo'n artikel 2-trialoog helpt voorkomen dat de politieke instellingen van de Europese Unie zich achter elkaar verschuilen bij het aanspreken van de Hongaarse regering op de ondermijning van de rechtsstaat, de democratie en de grondrechten, en het in werking zetten van de procedure van artikel 7, lid 1 van het EU-verdrag kan vergemakkelijken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u beoordelen of de pogingen van de Europese Volkspartij (EVP) om de regering-Orbán via partijpolitieke contacten tot groter respect voor Europese waarden te bewegen, al resultaat hebben gesorteerd?
Nee, maar acties van de EVP in die richting worden uiteraard ondersteund.
Het signaal dat steeds meer Zorgkantoren een pgb-ontmoedigingsbeleid voeren |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het signaal dat steeds meer Zorgkantoren een persoonsgebonden budget (pgb) weigeren, indien de verzekerde zich onvoldoende heeft georiënteerd op het door het Zorgkantoor gecontracteerde zorgaanbod? Bent u bekend met het signaal dat Zorgkantoren daarnaast gesprekken voeren met zorgbehoevenden en zijn of haar familieleden, met als doel het beroep op een pgb te ontmoedigen?
Ik ben ervan op de hoogte dat zorgkantoren cliënten een pgb weigeren als zij zich niet voldoende hebben georiënteerd op het gecontracteerde zorgaanbod. Dit is een afspraak uit het Begrotingsakkoord 20131 en uitgewerkt in de pgb-regeling. Daarmee voeren zorgkantoren het afgesproken beleid uit. Een cliënt die voor een pgb kiest moet in het budgetplan aangeven bij welke zorgaanbieder(s) hij/zij zich heeft georiënteerd en waarom hij/zij vindt dat de gecontracteerde zorg niet passend is. Als uit het budgetplan blijkt dat de cliënt zich niet of onvoldoende heeft georiënteerd dan zal het zorgkantoor op dat moment een pgb weigeren.
Ik ben er ook van op de hoogte dat zorgkantoren vanaf 1 april jl. met alle cliënten die voor een pgb willen kiezen een zogeheten bewustekeuzegesprek voeren. Deze gesprekken hebben niet als doel het beroep op het pgb te ontmoedigen, maar de motivatie voor de pgb-keuze bij de cliënt(vertegenwoordiger) vast te stellen. Zo wordt bijvoorbeeld ook duidelijk of de cliënt(vertegenwoordiger) voldoende kennis heeft van wat het pgb inhoudt en niet door derden (bijvoorbeeld bemiddelingsbureaus of zorgaanbieders) wordt aangezet om voor een pgb te kiezen. Mocht uit dit gesprek blijken dat de cliënt meer gebaat is bij zorg in natura dan is het bedoeling dat het zorgkantoor de cliënt wijst op en, indien de cliënt daarmee akkoord is, begeleidt naar het beschikbare aanbod voor zorg in natura. Met deze gesprekken wordt eveneens uitvoering gegeven aan het Begrotingsakkoord 2013.
Bent u van mening dat het pgb als gevolg van de door Zorgkantoren gevoerde werkwijze niet langer als een volwaardig alternatief voor zorg-in-natura kan worden beschouwd, maar door de gesuggereerde volgordelijkheid veeleer verwordt tot een «tweede keus»?
Met deze aanpak – die volgt uit het Begrotingsakkoord – blijft het pgb een volwaardig alternatief.
Hoe beoordeelt u het door Zorgkantoren gevoerde ontmoedigingsbeleid, mede in het licht van het feit dat een pgb in veel gevallen goedkoper is dan zorg-in-natura?
Ik kwalificeer deze aanpak niet als een ontmoedigingsbeleid, maar een beleid om te komen tot een bewust gebruik van het pgb. Dit voorkomt dat er problemen ontstaan als de cliënt eenmaal een pgb heeft.
Bent u bereid te onderzoeken of het door de Zorgkantoren gevoerde beleid in de praktijk leidt tot een beperking van de toegankelijkheid van kleinschalige woonvoorzieningen als de Thomashuizen en de Herbergier? Zo nee, waarom niet?
Aangezien ik geen signalen heb ontvangen dat als gevolg van het beleid van zorgkantoren cliënten die bewust kiezen voor een plaats in deze pgb-gefinancierde voorzieningen het pgb is geweigerd, acht ik nader onderzoek niet nodig.
Bent u daarnaast bereid met de Zorgkantoren in gesprek te gaan over het door hen gevoerde ontmoedigingsbeleid, teneinde te bewerkstelligen dat het pgb een volwaardig alternatief voor zorg-in-natura blijft, en ook als zodanig wordt gepresenteerd en behandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik ben regulier met zorgkantoren in overleg over het verloop van de huisbezoeken en de bewustekeuzegesprekken.
Ik zal daarbij bevestigen dat het de bedoeling blijft dat het pgb een volwaardig alternatief blijft.
Regeldruk bij de nieuwe Jeugdwet |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van Actal over de toekomstige regeldruk in de Jeugdzorg?1
Ja. U verwijst naar het advies dat Actal op 16 oktober 2012 uitbracht op basis van de tekst van de concept Jeugdwet zoals deze luidde op 19 juli 2012. Actal heeft op verzoek van mij en mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie ook nog een ex-ante toets uitgevoerd op de tekst van de concept Jeugdwet zoals die luidde op 21 januari 2013. Hierover bracht zij op 8 juli 2013 een persbericht naar buiten.2 In paragraaf 13.2.3 van de memorie van toelichting bij de Jeugdwet is expliciet aandacht besteed aan de wijze waarop het advies van Actal is verwerkt.
Hoe beoordeelt u de stelling van Actal dat de voorstel voor een nieuwe Jeugdwet de jongere en het gezin onvoldoende centraal zet en te veel is gericht op de uitvoerende instanties?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het voor een goede jeugdhulp juist van belang is dat de jongere en zijn of haar gezin centraal staat? Zo ja, op welke manier wordt dat in de nieuwe Jeugdwet geregeld?
Het doel van de Jeugdwet is het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving. Door ontschotting van budgetten krijgen gemeenten meer mogelijkheden voor betere samenwerking en innovaties in ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en gezinnen.
Zo krijgen gemeenten met de Jeugdwet de kans om het aantal hulpverleners rond gezinnen – en daarmee de ervaren regeldruk van gezinnen – sterk te verminderen. Hierdoor hoeven jeugdigen en ouders niet aan verschillende hulpverleners telkens hetzelfde verhaal te vertellen en worden ze beter geholpen. De bepalingen in de Jeugdwet ten aanzien van gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen waar Actal op doelt zijn nodig en vormen ook de randvoorwaarden om het jeugdstelsel in het belang van jeugdigen en ouders beter te laten functioneren.
Kunt u een reactie geven op de in Actal-advies geadviseerde netto reductiedoelstelling regeldruk en wat dit zou betekenen voor de nieuwe Jeugdwet?
Aan de Jeugdwet is géén landelijke kwantitatieve doelstelling van vermindering regeldruk gekoppeld, evenmin als aan de andere decentralisaties (decentralisatie AWBZ naar Wmo en de Participatiewet). Het kabinet heeft in deze kabinetsperiode wèl een overall kwantitatieve reductiedoelstelling van € 2,5 mld geformuleerd. Dit betreft de administratieve lasten vanuit rijksbrede uitvraag. De wijze waarop gemeenten een eigen keuze maken om informatie te verkrijgen van burgers/cliënten en jeugdhulp-/zorgaanbieders is de verantwoordelijkheid van die gemeenten en valt binnen hun beleidsvrijheid. Het Rijk stimuleert gemeenten tot eenduidige uitvraag (zie mijn antwoord op vraag 8).
Meer ruimte voor professionals en vermindering van regeldruk is wel expliciet een doel van de Jeugdwet (zie hoofdstuk 1 memorie van toelichting). Veel ervaren regeldruk van professionals hangt echter niet direct samen met rijksregels, maar met interne voorschriften van jeugdhulp-/zorgaanbieders3. De afgelopen jaren zijn met het landelijk project RAP (regeldruk aanpak) mogelijkheden en best practices voor regeldrukvermindering in kaart gebracht. Het Rijk zal deze goede voorbeelden verspreiden via de website voordejeugd.nl en via de transformatieagenda die samen met de VNG in voorbereiding is.
Kunt u een reactie geven op het in het Actal-advies gesignaleerde regeldrukeffect van de centrale certificering van de organisaties? Kunt u daarbij ingaan op de noodzakelijkheid daarvan en de consequenties wanneer deze eis vervalt?
Doel van certificering is het behouden en het verbeteren van de kwaliteit van de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Gekozen is voor certificering vanwege de aard van de activiteit: het ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van het kind en zijn gezin. Dit ingrijpen dient met waarborgen omkleed te zijn waarbij de kwaliteit geborgd is.
Vertrekpunt voor certificering zijn de huidige praktijknormen, wettelijke kwaliteitseisen en best practices, bijvoorbeeld onderdelen van de Deltamethode, het Handboek Jeugdreclassering, de erkenningscommissie gedragsinterventies, de erkenningcommissie van het NJi. Ook is er aandacht voor actuele ontwikkelingen, bijvoorbeeld in het kader van het professionaliseringstraject binnen de jeugdzorgsector en de branchecode seksueel misbruik. Voor veel huidige aanbieders van jeugdbescherming en -reclassering is een certificeringssysteem overigens geen nieuw instrument. Verschillende Bureaus Jeugdzorg zijn momenteel al in een ander kader vrijwillig gecertificeerd en kennen het werken met een certificeringssysteem.
Kunt u een reactie geven op het in het Actal-advies gesignaleerde regeldrukeffect van de centrale kwaliteitsregisters, waarbij tevens wordt ingegaan op de noodzakelijkheid daarvan en de consequenties wanneer deze eis vervalt?
De Jeugdwet voorziet in een landelijk uniforme set van kwaliteitseisen voor de gehele jeugdhulp die de huidige sectorale kwaliteitswetgeving vervangt. Door bij de invulling van de kwaliteitseisen aan te sluiten bij de VWS-kwaliteitswetgeving wordt voorkomen dat aanbieders van ondersteuning, hulp of zorg aan jeugdigen en aan volwassenen te maken hebben met twee verschillende sets aan kwaliteitseisen (een voor jeugd en een voor volwassenen).
Kunt u een reactie geven op het in het Actal-advies gesignaleerde regeldrukeffect van de landelijke inspecties, waarbij tevens wordt ingegaan op de noodzakelijkheid daarvan en de consequenties wanneer deze eis vervalt?
Actal wijst op een mogelijk risico van stapeling van Rijkstoezicht, door onder meer de certificering, de kwaliteitseisen, de landelijke inspecties en de verantwoording van beleidsinformatie. Deze elementen moeten echter niet afzonderlijk, maar juist in samenhang met elkaar bezien worden. Zo zal de certificering de taak van de landelijke inspecties verlichten en zal op de landelijk gestelde kwaliteitseisen uniform toezicht gehouden worden door samenwerkende landelijke inspecties. Jeugdhulpaanbieders krijgen dus niet te maken met een combinatie van landelijk en gemeentelijk toezicht.
Bent u bereid te komen tot één set van verantwoordingsinformatie met uniforme en heldere definities, die zowel door het Rijk als door de lokale overheid moet worden gebruikt? Zo ja, binnen welke termijn?
De uitvraag van beleidsinformatie in verband met de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk zal beperkt zijn en gestandaardiseerd worden; gemeenten ontvangen die informatie ook voor hun beleidsontwikkeling. Het voornemen is om het huidige Landelijk rapportage format in de Wet op de jeugdzorg te vervangen door een minimale dataset in de Jeugdwet. Dit is in lijn met het advies van Actal. De administratieve lastendruk wordt hierdoor aanzienlijk beperkt, terwijl via nader onderzoek rond specifieke thema’s een reëler beeld kan worden verkregen over wat wel en niet werkt in de jeugdhulp.
Met de VNG wordt de totstandkoming van een uniforme set verantwoordingsinformatie onderzocht, die gemeenten gestandaardiseerd via een gemeenschappelijke voorziening bij instellingen kunnen uitvragen. Gemeenten zijn vrij hiervan gebruik te maken, maar als een gemeente daarvoor kiest, dient zij dat te doen via die gemeenschappelijke voorziening.
Wilt u deze vragen uiterlijk 26 augustus 2013 beantwoorden zodat deze antwoorden nog meegenomen kunnen worden in de schriftelijke inbreng ten behoeve van het verslag over genoemd wetsvoorstel?
Ja.
De inperking van de internetvrijheid in Singapore |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VS «zeer bezorgd» over internetregels Singapore»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat Singaporese nieuwssites met minstens 50.00 bezoekers een licentie van de overheid moeten hebben? Bent u van mening dat dit de digitale vrijheid in Singapore ernstig kan inperken? Kunt u uw mening toelichten?
Op 28 mei jl. maakte de Singaporese «Media Development Authority» (MDA) bekend dat nieuws-websites die aan bepaalde criteria voldoen per 1 juni 2013 een aparte vergunning nodig hebben. Het gaat om websites die gemiddeld tenminste één nieuwsbericht per week over Singapore plaatsen en een gemiddeld bereik hebben van minimaal 50.000 bezoekers. De MDA heeft tien websites geïdentificeerd die aan de genoemde criteria voldoen. De Singaporese regering beoogt met deze stap de regelgeving voor online nieuws-websites meer in lijn te brengen met die voor «traditionele nieuwsplatforms» (kranten, TV). Voor deze «traditionele» media werden al individuele vergunningen afgegeven.
Het vereiste van een licentie kan op gespannen voet komen te staan met het recht op vrijheid van meningsuiting zoals opgenomen in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Dit omvat het recht om zonder tussenkomst een mening toegedaan te zijn en de vrijheid om onafhankelijke informatie te zoeken, ontvangen en te delen.
Hoe oordeelt u over het feit dat websites met een licentie binnen 24 uur artikelen moeten verwijderen als de mediawaakhond in Singapore daar opdracht toe geeft? Welke gevolgen verwacht u dat dit zal hebben voor de persvrijheid in Singapore?
De inhoudelijke normen waar deze sites aan moeten voldoen zijn niet veranderd. Deze sites zijn – net als voorheen – verplicht om inhoud, die niet aan de door de MDA gestelde normen voldoen, binnen 24 uur te verwijderen. Het verwijderen van inhoud op verzoek is een vorm van censuur. Het is onduidelijk wat er onder gewraakt materiaal wordt geschaard en welke waarborgen er bestaan om misbruik van deze gronden te voorkomen. In dat opzicht zal deze nieuwe wijze van vergunningverlening vermoedelijk op zichzelf geen grote verandering in de mate van persvrijheid teweeg brengen in Singapore.
Welke gevolgen verwacht u dat deze wet zal hebben voor de mensenrechtensituatie in Singapore en voor Nederlanders in Singapore?
De impact van de nieuwe regelgeving is beperkt. De inhoudelijke normering waaraan de geselecteerde websites moeten voldoen is niet veranderd.
De aankondiging heeft tot onrust geleid in de «online community» in Singapore, omdat gevreesd wordt voor mogelijke uitbreiding van de lijst van nieuws-sites in de toekomst. De Singaporese overheid heeft aangegeven dat «blogs» niet onder de regelgeving zullen vallen en dat kritiek op de overheid geen reden vormt om tot een verzoek tot verwijdering van inhoud over te gaan.
Bent u bereid stappen, eventueel op Europees niveau, te nemen om de vrijheid van meningsuiting en in het bijzonder de internetvrijheid in Singapore te waarborgen? Zo ja, welke stappen bent u bereid in deze te nemen en op welke termijn?
De aankondiging is binnen de EU uitgebreid besproken.
Gezien de beperkte impact van deze specifieke aankondiging ligt een stap richting de Singaporese overheid op dit moment niet voor de hand. De Nederlandse ambassade in Singapore zal dit dossier wel nauwlettend blijven volgen, ook in overleg met EU-partners.
Het bericht dat het LangeLand Ziekenhuis behouden blijft |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het LangeLand Ziekenhuis behouden blijft voor Zoetermeer?1
Ik vind het van belang dat de inwoners van Zoetermeer toegang hebben tot kwalitatief goede zorg. Als het LangeLand ziekenhuis daarin een positieve rol kan spelen dan juich ik dat toe.
In welke vorm blijft het ziekenhuis bestaan? Wat wordt het profiel van het ziekenhuis?
Het LangeLand Ziekenhuis laat mij weten dat momenteel samen met de Vierstroom, het Groene Hart Ziekenhuis, de zorgverzekeraars en de 1e lijnorganisaties een regiovisie wordt uitgewerkt. Daarbij wordt aangegeven dat de toegankelijkheid en beschikbaarheid voor basale, essentiële zorgonderdelen zoals de spoedeisende hulp en verloskunde voor Zoetermeer en haar inwoners behouden blijft. Onder meer door nauwe samenwerking met de 1e lijn zou de zorg in de toekomst efficiënter moeten worden ingericht. Voor de hoog complexe zorg met een laag volume geeft Het LangeLand Ziekenhuis aan afspraken te maken met omliggende ziekenhuizen.
Worden er als gevolg van de overname afdelingen gesloten? Zo ja, welke? Wat zijn de gevolgen voor de regio?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de overname van het LangeLand Ziekenhuis gevolgen voor het personeel? Zo ja, welke? Kunt u ontslagen uitsluiten?
Wat de precieze gevolgen zijn voor het personeel is nog niet duidelijk. Door deze oplossing zal de werkgelegenheid voor velen behouden blijven. Dit betekent niet dat er geen mutaties zullen zijn in het personeelsbestand. De RvB van Het LangeLand Ziekenhuis geeft mij aan dat personeel zal afvloeien in de overhead en de facilitaire afdeling en dat er verpleegkundig personeel voor terug komt.
Blijven de spoedeisende hulp en de afdeling klinische verloskunde ook na de overname op het huidige niveau gehandhaafd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de constructie dat specialisten aandelen nemen in een ziekenhuis? Vindt u dit niet risicovol, aangezien dit een prikkel kan vormen tot onnodige productieverhoging, omdat specialisten bij een dergelijke constructie een financieel belang hebben bij een zo hoog mogelijke omzet? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het een positieve ontwikkeling dat de partijen betrokken bij het LangeLand Ziekenhuis gezamenlijk voor een oplossing zorgen. Financiële participatie van medisch specialisten zal kunnen bijdragen aan het vergroten van de gelijkgerichtheid van de belangen van ziekenhuis en medisch specialisten. Deze grotere gelijkgerichtheid, overigens ook een belangrijk doel van de per 2015 voorziene invoering van integrale tarieven in de medisch specialistische zorg, heeft naar verwachting een positief effect op de interne organisatie, de kwaliteit en doelmatigheid van de te leveren medisch specialistische zorg.
Welke rol hebben de zorgverzekeraars gespeeld bij deze nieuwe plannen? Beoordeelt u deze als adequaat, gezien de bijzondere particuliere constructie die is bedacht? Zijn zij op een of andere manier betrokken bij de deals die zijn gesloten?
Het LangeLand Ziekenhuis geeft aan dat de verzekeraars gedurende de voorbereiding steeds op de hoogte zijn gehouden van de inhoud van de gesprekken en de gewenste oplossingsrichting. Daarnaast zijn zij zoals vermeld betrokken bij de uitwerking van de regioplannen. Gezien de verantwoordelijkheid die de zorgverzekeraars hebben voor de continuïteit van (cruciale) zorg is het van belang dat zij hierin hun rol vervullen.
Is uw ministerie of de Inspectie voor de Gezondheidszorg op enigerlei wijze betrokken of betrokken geweest bij de huidige tot stand gekomen plannen?
De Raad van Bestuur van Het LangeLand Ziekenhuis heeft de inspectie steeds op de hoogte gehouden van een eventuele overname, met het oog op de gevolgen voor de continuïteit en patiëntveiligheid, overigens zonder vermelding van de overnamepartners. De inspectie is niet betrokken geweest bij de besluitvorming over de constructie of de keuze voor een overnamepartner. Verder is mijn departement niet betrokken in de planvorming.
Hoe beoordeelt u de rol van het particuliere bedrijf Vebego dat onder andere facilitaire diensten levert? Onder welke condities heeft het een indirecte lening van 3 miljoen euro verstrekt?
Het is aan het ziekenhuis om afspraken te maken met haar kapitaalverschaffers. Ik heb hierin geen rol. De NZa en de ACM zien toe op de gemaakte afspraken.
Gaat Vebego nu of in de toekomst facilitaire of andere diensten in het ziekenhuis overnemen?
Het LangeLand Ziekenhuis geeft aan dat zij een eigen facilitair bedrijf heeft dat onderdelen uitbesteed. Vebego is een van de potentiële partners.
Is het waar dat zorgaanbieder Vierstroom AWBZ-geld steekt in de financiering van het LangeLand Ziekenhuis? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Op welke wijze stopt de Vierstroom er geld in? Is dit wettelijk toegestaan? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Vierstroom investeert een deel van zijn zogenaamde vrije reserves in Het LangeLand Ziekenhuis. Het is aan de NZa en de ACM om toe te zien op de rechtmatigheid van deze constructie.
Wat is de reden dat de overname door Loek Winter, zoals door u eerder aangegeven, is afgeketst?2
Deze keuze is gemaakt door de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van het LangeLand Ziekenhuis. Ik heb hierin geen rol. De Raad van Bestuur van het Lange Land Ziekenhuis geeft mij aan dat zij deze keuze heeft gemaakt, omdat hierbij de risico’s voor de bedrijfsvoering, het personeel, de patiënten en de schuldeisers het kleinst zijn.
Hoe beoordeelt u de redding van het LangeLand Ziekenhuis in relatie tot het recente faillissement van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis? Deelt u de mening dat de redding van het LangeLand Ziekenhuis schril afsteekt tegen het faillissement van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit zijn twee verschillende gevallen die afzonderlijk moeten worden beoordeeld.
Het bericht dat boeren in 2012 nog steeds veel antibiotica gebruikten |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boeren zweren nog bij antibiotica»?1
Ja. Het bericht is mede gebaseerd op het rapport over het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren dat de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) op 8 juli 2013 heeft uitgebracht. De minister van VWS en ik hebben dit rapport op 29 augustus jl. met onze reactie aan uw Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal boeren, dat op grote schaal antibiotica gebruikt, vorig jaar nauwelijks is gedaald vergeleken met 2011 en hoe waardeert u deze gegevens in relatie tot de ambitie om in 2015 70% minder antibiotica te gebruiken ten opzichte van 2009?
Uit de analyse van de SDa blijkt dat het gebruik van antibiotica op vleeskalver-, varkens-, en vleeskuikenbedrijven in 2012 ten opzichte van 2011 met circa 15% is afgenomen. De gerealiseerde afname in 2012 strookt met de ambitie om in 2015 70% minder antibiotica te gebruiken dan in 2009. De signalering van de SDa dat de totale spreiding in het gebruik tussen bedrijven in de varkens- en kalversector nog vergelijkbaar is met die in 2011 is daarmee niet in tegenspraak. Het betekent wel dat het aandeel van de bedrijven die structureel veel antibiotica gebruiken in die sectoren min of meer stabiel is gebleven. Ik ben het met de SDa eens dat sectoren zich met name moeten inzetten om het gebruik in deze categorie van veelgebruikers terug te dringen. Het is primair aan de sectoren en dierenartsen om daaraan te werken. De sectoren hebben begin 2013 verbetertrajecten voor structurele veelgebruikers opgesteld. Deze zijn vastgelegd in de private kwaliteitssystemen van de sectoren. Veelgebruikende veehouders moeten een aanvullend bedrijfsgezondheidsplan opstellen om het gebruik in ieder geval te reduceren tot onder de actiewaarde. Deze aanpak moet bijdragen aan een daling van het aandeel structurele veelgebruikers en verdere daling van het totale gebruik.
De NVWA krijgt de gegevens van de structurele veelgebruikers van de sectoren en zal deze gebruiken in het kader van het risicogebaseerde toezicht.
Wat is volgens u de reden dat na de eerste forse en succesvolle inspanningen voor 50% reductie van het antibioticagebruik het verder terugbrengen van het antibioticagebruik moeizamer verloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij de registratie van het antibioticagebruik ook gekeken naar de toepassing en de periode dat een middel werkzaam is? Anders gezegd: is de doelstelling alleen kwantitatief of ook kwalitatief?
Op basis van de geregistreerde gegevens wordt voor elke veehouderijbedrijf het aantal dierdagdoseringen per dierjaar berekend. Bij deze berekening wordt rekening gehouden met de periode dat een middel werkzaam is. Een middel dat langer werkzaam is, leidt tot een langere blootstelling en daarmee tot meer dierdagdoseringen.
Bij de registratie en de analyse daarvan wordt ook naar kwalitatieve aspecten gekeken, zoals de wijze van toediening en het gebruik van eerste-, tweede- en derdekeusmiddelen per bedrijfstype.
Hoe beoordeelt u het aanhoudende gebruik van fluorochinolonen bij vleeskuikens en vleeskalveren?
Uit de SDa rapportage blijkt dat het gebruik van fluoroquinolonen in 2012 bij vleeskuikens, blankvleeskalveren, rosé startkalveren en rosé afmestkalveren gedaald is. Niettemin dient het gebruik van deze middelen verder beperkt te worden. Fluoroquinolonen zijn in de medio 2012 aangepaste formularia aangemerkt als derdekeusmiddelen. Dit betekent dat deze middelen alleen mogen worden ingezet als op basis van bacteriologisch onderzoek en een gevoeligheidsbepaling is aangetoond dat er geen alternatieven zijn. Sinds januari 2013 is deze gevoeligheidsbepaling wettelijk verplicht.
Wanneer bent u van plan de Kamer te berichten over uw gesprekken met de kalversector over het verder terugdringen van het antibioticagebruik conform uw toezegging in het plenaire debat over het Verslag van het algemeen overleg Dierziekten en antibioticagebruik veehouderij d.d. 11 april 2013?
In het kader van de uitwerking van de UDD-maatregel heb ik met de kalversector en andere sectoren afgesproken dat ze concrete en effectieve preventieve maatregelen nemen om de diergezondheid te verbeteren, waardoor minder inzet van antibiotica nodig is. Ik heb u hierover bij brief van 4 juli 2013 geïnformeerd. De kalversector zal een pakket van structurele maatregelen uitvoeren om de gezondheid en weerstand van de kalveren bij aankomst op het kalverbedrijf te verbeteren. Deze maatregelen zullen worden vastgelegd in private kwaliteitssystemen. Daarnaast zal de kalversector in overleg met de melkveesector een plan van aanpak opstellen om ervoor te zorgen dat de kalveren in goede conditie op het kalverbedrijf aankomen. Dit plan moet gereed zijn op 1 januari 2014.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om te zorgen dat het aantal en het percentage veelgebruikers (gebruikers op het actieniveau) het komende jaar substantieel zal dalen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de discrepantie tussen hoeveelheden verkochte en gebruikte antibiotica voor dieren en in hoeverre is deze discrepantie volgens u te verklaren door het illegale gebruik van antibiotica?
De SDa constateert dat in er in 2012 meer antibiotica in de veehouderij zijn gebruikt dan er op basis van de cijfers van de FIDIN (Fabrikanten en Importeurs van Diergeneesmiddelen in Nederland) zijn verkocht. De SDa zal nader onderzoek uitvoeren naar de reden hiervan. Zijn noemt onder andere het interen op eerder opgebouwde voorraden door dierenartspraktijken als een mogelijke oorzaak.
Kunt u aangeven welke typen antibiotica het meest worden aangetroffen bij controles op illegaal gebruik?
Op basis van de opsporings- en toezichtbevindingen in de afgelopen twee jaar kan niet worden geconstateerd dat er één of enkele typen antibiotica zijn die opvallend vaker worden aangetroffen dan andere.
Is er een verband tussen de daling van het antibioticagebruik in de pluimveesector en het gebruik van illegaal verkregen en niet geregistreerde antibiotica, zoals in het artikel gesuggereerd wordt?
Ik heb geen indicatie dat er een verband is tussen daling van het antibioticumgebruik in de pluimveesector en eventueel illegaal gebruik van antibiotica. Mogelijke illegale praktijken onttrekken zich per definitie aan het zicht. Zie ook mijn antwoord op vragen van het lid Thieme over illegaal gebruik van antibiotica in de veehouderij (AH TK 2012–2013, 1273).
Kunt u aangeven wat de totale omvang van het illegale gebruik van antibiotica in de pluimveesector is?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat illegaal gebruik van antibiotica negatief uitwerkt op het imago van de sector als geheel? Welke maatregelen treft u om het illegale gebruik terug te dringen?
Ja. In de brief van 5 april 2013 (TK 29 683, nr. 156) is aangegeven hoe het kabinet mogelijk illegale handel aanpakt. De Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA is voortdurend gericht op het opsporen van illegale antibioticahandel. Sinds 2011 wordt per jaar 1 miljoen euro extra besteed aan opsporing en toezicht op het gebruik van antibiotica in de veehouderij. Een effectievere aanpak van illegale handel is mogelijk geworden doordat het bezit van grondstoffen voor diergeneesmiddelen (inclusief antibiotica) vanaf januari 2013 niet meer is toegestaan zonder vergunning. Importeurs, fabrikanten en distributeurs van werkzame stoffen moeten zijn opgenomen in het Register grondstoffen van diergeneesmiddelen. Veehouders mogen geen grondstoffen voorhanden hebben. Wanneer nu grondstoffen worden aangetroffen, wordt getoetst of men in het register voorkomt. Daarbij is complexe strafrechtelijke bewijsvoering die moet aantonen dat er sprake is van bezit van een grondstof die daadwerkelijk wordt gebruikt als diergeneesmiddel niet meer nodig.
'Ramadandiensten' bij de politie |
|
Louis Bontes (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie krijgt Ramadandiensten»?1
Ja.
Hoeveel vaker komen er tijdens Ramadan (en met name rond het Suikerfeest) meldingen binnen van overlast en criminaliteit?
Kunt u aangeven in hoeverre de politie zich dit jaar nog op andere wijzen aanpast aan de islamitische ideologie (van vernederende iftar-maaltijden tot onzinnige moskee-bezoeken)?
Bent u bereid eventuele extra politie-inzet te verhalen op veroordeeld Ramadantuig? Zo neen, waarom niet?
Daartoe bestaat, gezien bovenstaande, geen aanleiding. Zie tevens beantwoording van de Kamervragen van de leden Bontes, Van Klaveren en Wilders, Kamerstukken II, 2011–2012, nr. 3126 (Aanhangsel van de Handelingen).
De ramenwas-service in Arnhem |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het waar dat de ramenwasservice in Arnhem, uitgevoerd door Presikhaaf Bedrijven in opdracht van de gemeente Arnhem, dertien bijstandsgerechtigden gedurende drie maanden onder het wettelijk minimumloon laat werken, waarna ze een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor zes maanden ontvangen op basis van het wettelijk minimumloon voor gemiddeld vijftien uur per week? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de cao voor glazenwassers? Zo nee, hoe zit het dan wel?1
De gemeente is verantwoordelijk voor het bewaken van de wettelijke voorwaarden van de verschillende re-integratie-instrumenten. Navraag bij de gemeente Arnhem geeft de volgende informatie.
De ramenwasservice in Arnhem is een proefproject dat op 1 april 2013 van start is gegaan op het raakvlak van de Wwb en de Wmo. De deelnemers worden eerst drie maanden met behoud van uitkering geplaatst. In deze periode ontvangen zij met toepassing van de Arnhemse Euro-job-regeling, een stimuleringspremie bovenop de uitkering. In deze fase volgen zij een zogenaamd AKA-traject2 en doen relevante werkervaring op. Daarna kunnen de deelnemers in aanmerking komen voor een regulier arbeidscontract voor 15 uur per week. Het loon dat iemand ontvangt wordt (indien nodig) aangevuld tot het bijstandsniveau door de gemeente. Voor deelnemers ouder dan 27 jaar geldt een gedeeltelijke vrijlating van het verdiende loon.
De medewerkers van de ramenwasservice voeren dezelfde werkzaamheden uit voor zover het wassen van de ramen aan de buitenzijde van de woning betreft, als die in het pakket zit van een thuishulp van een thuiszorganisaties. Het wassen van ramen aan de buitenzijde van woningen, dat voorheen door een thuishulp werd gedaan, is door de thuiszorgorganisaties uitbesteed aan de ramenwasservice van Presikhaaf Bedrijven (het regionale SW bedrijf). Dit werk is niet één-op-één vergelijkbaar met het werk waarop de CAO Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf van toepassing is. De thuishulp mag bijvoorbeeld geen «ramen hoog» zemen.
Is een bijstandsgerechtigde met een arbeidscontract voor vijftien uur per week op basis van het wettelijk minimumloon uitkeringsonafhankelijk? Zo nee, in hoeverre wordt dit loon door de gemeente aangevuld en hoeveel van de dertien bijstandsgerechtigden zijn reeds uitgestroomd naar regulier werk zonder uitkeringsafhankelijkheid?
De gemeente Arnhem stimuleert dat mensen met een uitkering zoveel mogelijk hun eigen inkomen verdienen. De deelnemers in dit project zijn nog niet geheel onafhankelijk van een aanvullende uitkering bovenop de eigen inkomsten. Dit komt omdat de meeste deelnemers maar een beperkt aantal uren (kunnen) werken. Van de in totaal 13 deelnemers aan de ramenwasservice (start 1 april) hebben 3 deelnemers regulier werk elders aanvaard, 1 deelnemer heeft elders een parttime baan gevonden in de schoonmaak en ontvangt een aanvullende uitkering. Het proefproject loopt tot eind 2013.
Door welke organisatie en beroepskrachten werden voorheen de ramen van de cliënten van de thuiszorg gewassen?
Volgens informatie van de gemeente Arnhem is het wassen van ramen aan de buitenzijde van woningen, dat voorheen door een thuishulp werd gedaan, door de thuiszorgorganisaties uitbesteed aan de ramenwasservice van Presikhaaf Bedrijven (het regionale SW bedrijf). De in het project toegepaste jobcarving maakt een deel van het werk van de thuishulp bereikbaar voor een minder breed inzetbare groep mensen in de bijstand en zorgt er voor dat de thuishulp meer geconcentreerd zijn/haar diensten verleent aan de zorgbehoevende.
Is hier sprake van verdringing van reguliere werkzaamheden en/of concurrentievervalsing? Zo nee, waarom niet?
De gemeenteraad is de instantie die zich rekenschap moet geven van een juiste uitvoering van zijn beleid conform wet- en regelgeving. De gemeente Arnhem stelt dat het project wordt uitgevoerd binnen de kaders van de bestaande wet- en regelgeving. De gemeente is als uitvoerder binnen het brede sociale domein voortdurend op zoek naar initiatieven om zo mogelijk mensen aan het werk te helpen en om de voorzieningen op orde te houden.
In het najaar van 2013 wordt het project geëvalueerd met alle betrokkenen en waar nodig bijgesteld.
De resolutie van de Parlementaire Assemblee van de OVSE over water en veiligheid |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de resolutie die is aangenomen door de Parlementaire Assemblee (PA) van de OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) in Istanbul van 29-06 tot 03-07, om watermanagement en veiligheid als prioriteit voor de OVSE in 2014 te benoemen?1
Ja.
Deelt u de mening dat watermanagement en veiligheid sterk met elkaar verbonden zijn en een belangrijke focus dienen te zijn binnen het buitenland- en veiligheidsbeleid?
Zoals vermeld in onder meer de Kamerbrief over de Internationale Veiligheidsstrategie (Kamerstuk 33 694, nr. 1 d.d. 21 juni 2013) wordt de concurrentie om natuurlijke hulpbronnen, waaronder water, een steeds grotere factor in de internationale betrekkingen. Waterschaarste en -kwaliteit leiden vaak tot intensievere samenwerkingsrelaties tussen landen, maar de strijd om water kan ook leiden tot instabiliteit en zelfs conflict. Bovenstroomse landen kunnen bijvoorbeeld unilaterale maatregelen nemen die gevolgen hebben voor de landen stroomafwaarts. Binnen de OVSE-regio spelen spanningen rond de toegang tot rivierwater bijvoorbeeld in Centraal-Azië, en daarbuiten onder meer in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en Zuid-Azië.
De technische en diplomatieke uitdagingen voor grensoverschrijdend watermanagement nemen door deze ontwikkelingen snel toe. Nederland kan bijdragen aan oplossingen door de aanwezige kennis bij Nederlandse bedrijven en instituten, de ondersteuning bij verbeterd waterbeheer in het kader van ontwikkelingssamenwerking (water is een speerpunt) en in het kader van diplomatie en internationaal recht.
Het afgelopen jaar is Nederland een actieve speler geworden op het gebied van waterdiplomatie tussen landen. In maart vond in Den Haag de officiële viering van Wereld Water Dag plaats. In april werd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een internationaal seminar gehouden over de verhouding tussen de twee wereldwijde waterverdragen die binnenkort beide in werking treden. Voorts is Nederland voorzitter van enkele internationale bijeenkomsten en informele overlegorganen over waterdiplomatie. Nederland speelt ook een actieve rol ten aanzien van waterdiplomatie binnen de EU, en zet zich in voor agendering hiervan op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken. In november vindt in het Vredespaleis een bijeenkomst plaats over Waterveiligheid en Vrede.
De OVSE is een van de multilaterale fora die al jaren betrokken is bij grensoverschrijdende waterkwesties. Daarbij wordt vaak nauw samengewerkt met UNECE, waarbij de OVSE het politieke platform biedt en UNECE de technische en juridische kennis kan inbrengen. Deze OVSE betrokkenheid werd onder meer vervat in de Maastricht strategie voor de Tweede Dimensie (2003) en het Rapport over de Toekomstige Oriëntatie van deze dimensie (2009), die beide onder Nederlands voorzitterschap tot stand kwamen. Wanneer in januari 2014 de concrete plannen van Zwitserland voor de OVSE bekend zullen worden, zal Nederland deze plannen beoordelen in het licht van hun veiligheids- en grensoverschrijdende gehalte, en de meerwaarde die de OVSE bij de uitvoering kan hebben.
Hoe gaat u, gelet op het feit dat de focus op watermanagement binnen de OVSE PA aansluit bij kwaliteiten en belangen van het Nederlandse economische en buitenlandse beleid, deze agenda ten bate van zowel de OVSE-agenda als die van Nederland inzetten? Kunt u aangeven op welke wijze watermanagement en veiligheid nu al onderdeel uitmaken van het Nederlandse buitenlandbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tijdens de eerstvolgende ministeriële bijeenkomst van de OVSE in de geest van de aangenomen resolutie aan te dringen op het geven van prioriteit aan het onderwerp watermanagement en veiligheid bij de OVSE in 2014?
Ik ben voornemens om reeds voorafgaande aan de Ministeriële Raad van de OVSE in december watermanagement te bespreken met mijn Zwitserse collega. In dit gesprek zal ook het werkplan aan de orde komen, dat Zwitserland en Servië gezamenlijk hebben opgesteld voor hun voorzitterschappen in de periode 2014–2015. Ten aanzien van de economische en ecologische dimensies van veiligheid is in dit werkplan opgenomen dat zij zich willen concentreren op onder meer duurzaam watermanagement.
De toegenomen exitpremies van zorgbestuurders |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ruim 3 miljoen aan exitpremies zorgbestuurders?»1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
In hoeverre is er afgelopen jaar in de sectoren die onder de Wet normering topinkomens (semi)publieke sector (WNT) vallen, sprake geweest van toegenomen exitpremies? In hoeverre kan in dit kader gesproken worden van een ontwikkeling die breder is dan alleen in de zorgsector?
De bewindslieden van VWS verzorgen een jaarlijkse rapportage over de honorering van zorgbestuurders op basis van de jaarverslagen van zorginstellingen. Deze rapportage wordt jaarlijks in december van het daarop volgende kalenderjaar aan de beide Kamers der Staten-Generaal aangeboden. Zo zal in december 2013 een rapportage aan de beide Kamers worden aangeboden over het jaar 2012. Voorzover het de zorgsector betreft zult u het antwoord op deze vraag in deze rapportage aantreffen.
Voor de publieke en semipublieke sectoren zal het niet mogelijk zijn over het jaar 2012 deze vraag en vergelijkbare vragen over feitelijke ontwikkelingen in verband met topinkomens te beantwoorden. In eerdere jaren zouden dergelijke vragen in beginsel kunnen worden beantwoord aan de hand van de jaarlijkse opgaven die instellingen op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) deden. Een grondslag voor het doen van opgaven over het jaar 2012 ontbreekt. Dit is ook besproken in het algemeen overleg van 14 februari 2013 met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer, waarbij tevens is besproken waarom het onwenselijk was om alsnog de grondslag van de Wopt door middel van een wetswijziging te heractiveren. In de beantwoording van Kamervragen over het bericht «Ophef over vergoeding zorgdirecteur» (Kamervragen 2012–2013, 2531) is hier eveneens bij stil gestaan. Met ingang van 2014 zullen de betreffende instellingen op grond van de Wnt opgave doen van de bezoldigingen en de uitkeringen van topfunctionarissen wegens de beëindiging van het dienstverband over het afgelopen jaar, derhalve het eerst over het kalenderjaar 2013. Aan de hand hiervan zal het mogelijk over het betreffende jaar vragen over feitelijke ontwikkelingen in verband met topinkomens te beantwoorden.
In hoeverre is er in het afgelopen jaar sprake geweest van een toename van de totale beloningen van bestuurders in de sectoren die onder de WNT vallen? Bent u bereid dit te inventariseren en de resultaten hiervan zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre zijn toenames in beloningen van bestuurders in de (semi)publieke sector het afgelopen jaar toe te schrijven aan contracten die overeen zijn gekomen vlak voor de inwerkingtreding van de WNT? In hoeverre onderschrijft u de stelling dat in aanloop naar de inwerkingtreding van de WNT er geen drukkend effect is geweest op de hoogte van beloningen? Heeft u de indruk dat er sprake is geweest van een tegenovergesteld effect waarbij de beloningen juist gestegen zijn in de aanloop naar de inwerkingtreding van de WNT?
Zie antwoord op vraag 2. Ik heb overigens geen aanwijzing dat in aanloop naar de inwerkingtreding van de Wnt sprake is geweest van een drukkend effect of juist een tegenovergesteld effect op de hoogte van beloningen. Voorzover beloningen zijn gebaseerd op arbeidsverhoudingen van voor het tijdstip van de aanvaarding van de Wnt door de Tweede Kamer, dan kan in verband met artikel 7.3, tiende lid, van de Wnt nadien geen sprake meer zijn geweest van een opdrijvend effect op de hoogte van deze beloningen. Op grond van deze bepaling is het immers niet mogelijk, dat deze categorie arbeidsverhoudingen na de aanvaarding van de Wnt door de Tweede Kamer zijn gewijzigd.
Herinnert u zich de wisseling van argumenten tussen de Kamer en uw ambtsvoorganger, de heer Donner, bij de plenaire behandeling van de WNT over het risico dat in de periode tussen publicatie en inwerkingtreding van de WNT het aantal hoge beloningen zou toenemen? Herinnert u zich de stelling van uw ambtsvoorganger dat de categorie waarop het zwaarste regime van toepassing is, de sector is die onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid valt van de minister van BZK, en dat «daarin allang de beweging ingezet (is) naar de normen»? In hoeverre is deze beweging sinds de plenaire behandeling voortgezet? Op welke wijze hebben u en uw ambtsvoorgangers op dit terrein de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister van BZK ingevuld en de beweging naar de normen bevorderd? Hoe beoordeelt u de resultaten hiervan?
Deze vragen waren voor mij een goede aanleiding mij nog eens te buigen over de handelingen van het debat tussen de Kamer en mijn ambtsvoorganger over de Wnt3. Bij de plenaire behandeling van de Wnt door de Tweede Kamer is zowel door mijn ambtsvoorganger als door verschillende leden tot uitdrukking gebracht oog te hebben voor het risico dat in de periode tot de inwerkingtreding van de Wnt het aantal hoge beloningen zou toenemen, en dat artikel 7.3, tiende lid, van de WNT dit risico voorkomt voor op het moment van aanvaarding van de Wnt door de Tweede Kamer bestaande arbeidsverhoudingen.
Mijn ambtsvoorganger heeft inderdaad uiteengezet, dat de categorie waarop het zwaarste regime van toepassing is, de sector is die valt onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister, en dat daarin allang de beweging is ingezet naar deze normen. Dit zwaarste regime, het zogeheten eerste regime van het bezoldigingsmaximum, is van toepassing voor de meeste publieke en semipublieke sectoren en daar dragen verschillende vakministers verantwoordelijkheid. Ik merk echter op, dat ten tijde van de plenaire behandeling van de Wnt de sector zorg niet onder dit zwaarste regime viel. Mijn ambtsvoorganger heeft gereageerd op de vraag of hij een soort missive zou kunnen laten uitgaan. Hij heeft uiteengezet waarom dat niet nodig was, en daarmee zijn de vragen hoe mijn ambtsvoorganger nadien een rechtstreekse verantwoordelijkheid heeft ingevuld niet aan de orde.
Hoe verhouden de exitpremies in de zorg zich tot de eigen beloningscode die in de zorgsector van kracht is? In welke mate wordt de regel nageleefd dat vergoedingen bij het beëindigen van een dienstverband maximaal een jaarsalaris mogen bedragen? Hoe kijkt u in dit kader aan tegen de creatieve manieren van zorgbestuurders om toch met een hoge vergoeding weg te kunnen gaan? In hoeverre is zelfregulering wat betreft beloningen in de zorgsector volgens u effectief gebleken?
Zie antwoord op vraag 2; aan de hand van de nog op te stellen jaarlijkse rapportage over de honorering van zorgbestuurders is het mogelijk deze analyse te doen. Aan de hand van deze analyse kan worden beoordeeld of hieraan nadere conclusies dienen te worden verbonden.
Hoe beoordeelt u de stijging van de beloningen in de zorgsector en mogelijk in andere sectoren die onder de WNT vallen? Deelt u de mening dat buitensporige beloningen niet acceptabel zijn en op zijn minst strijdig zijn met de geest van de WNT? Overweegt u nadere maatregelen te treffen om beweging naar de normen toe te bespoedigen als vastgesteld wordt dat de beweging momenteel niet of onvoldoende plaatsvindt? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Bent u bereid om met de zorgsector en andere sectoren waar sprake is van stijgende beloningen, in gesprek te gaan om te bezien of de bereidheid bestaat om tot een snellere aanpassing van de topbeloningen te komen dan de zeven jaar die binnen de huidige WNT maximaal mogelijk is? Bent u bereid om de mogelijkheden tot aanpassing of verkorting van de wettelijke overgangstermijn in de WNT te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Hoe kijkt u aan tegen mogelijkheden om in gevallen van grote overschrijdingen van de voorgestelde normen de WNT met terugwerkende kracht van toepassing te verklaren?
Het overgangsrecht in de Wnt is de uitkomst van een uitvoerig proces, beginnend voorafgaand aan het wetgevingstraject met speciale aandacht voor wetenschappelijke advisering, met name om de houdbaarheid van de Wnt te toetsen aan artikel 1 van het Eerste Protocol behorend bij het EVRM (recht op eigendom). Vervolgens is het overgangsrecht uitgebreid aan de orde geweest gedurende het wetgevingstraject. Bij amendement-Heijnen is de overgangstermijn op zeven jaar gesteld.4 Deze uitkomst is kamerbreed aanvaard door beide Kamers. Het met terugwerkende kracht wijzigen van dit overgangsrecht, staat op gespannen voet met het grondrecht op eigendom en internationaal geborgde rechtsbeginselen, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel. Ik acht het dan ook niet gewenst de discussie over het huidige overgangsrecht van de Wnt te heropenen.
Het bericht 'Militairen bij grof vuil gezet' |
|
Sultan Günal-Gezer (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Militairen bij grof vuil gezet»?1
Is het waar dat er in alle gevallen gebruik is gemaakt van een standaardontslagbrief? Zijn er verschillende standaardbrieven voor de verschillende onderdelen? Zo ja, hoeveel verschillende standaardontslagbrieven zijn er voor welk onderdeel gebruikt?
Welke afwegingen lagen ten grondslag aan de keuze voor een standaardontslagbrief?
Kunt u toelichten waarom er voor deze – ogenschijnlijk onpersoonlijke – manier van ontslagaanzegging gekozen is?
Is er vooraf een gesprek geweest met alle betrokkenen? Zo nee, waarom niet?
Volgt er nog een persoonlijk gesprek met alle betrokkenen? Zo nee, waarom niet?
Is er of volgt er op enigerlei wijze nog een persoonlijk contact met allen die een dergelijke ontslagbrief ontvangen hebben?
Wisten de betrokkenen op welke manier communicatie over het ontslag zou geschieden?
Is er op enige manier gecommuniceerd over de wijze waarop het personeel van Defensie dat als gevolg van de reorganisatie ontslag aangezegd zal krijgen? Zo ja, op welke manier?
Zijn de afzonderlijke leidinggevenden van de onderdelen waar de ontslagen vallen, betrokken geweest? Zo ja, op welke wijze?
Op welke wijze zullen de ontslagen militairen verder gevolgd worden in verband met de nazorg, indien zij op missie zijn geweest?
Hoe gaat u invulling geven aan de gemaakte afspraken over de nazorg aan militairen die op missie zijn geweest?
Onderzoek onder voortijdig schoolverlaters m.b.t. preventie en begeleiding van deze groep |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het jaarlijkse onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht onder voortijdig schoolverlaters (VSV’ers)?1 Zo ja, hoe beoordeelt u de constateringen en conclusies uit dit onderzoek, ook in het licht van de doelstelling dat het aantal VSV’ers in 2014–2015 maximaal 25.000 mag bedragen?
Ja.
De aanpak van voortijdig schoolverlaten is succesvol gebleken: het aantal vsv’ers is in tien jaar tijd gehalveerd2. Het onderzoek onder ruim 2.000 van de 40.000 voortijdig schoolverlaters uit schooljaar 2010–2011, laat zien dat op een aantal vlakken nog stevig ingezet kan worden om het aantal vsv’ers verder terug te dringen. De helft van de ondervraagde vsv’ers geeft aan dat schoolgerelateerde oorzaken de belangrijkste reden voor de uitval vormden. Scholen en instellingen kunnen dus nog veel doen om uitval te voorkomen. Dat begint bij het voeren van intakegesprekken en het bieden van objectieve informatie over de opleiding en het werk waar het toe opleidt. Verder gaat het om het bieden van goed en uitdagend onderwijs en het intensief begeleiden van leerlingen tijdens de gehele studieloopbaan. Maar ook praktische zaken als aansluitende roosters en het betrekken van het thuisfront van de leerling helpen uitval te voorkomen.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is om onder andere te moeten constateren dat een grote groep (circa 40%) al voor uitval buiten beeld is geraakt en dat een nog grotere groep (62%) de keuze voor beëindiging van de opleiding niet met de school besproken heeft? Zo ja, wat wordt er op dit moment concreet gedaan om tijdige signalering van dreigende uitval en begeleiding van deze jongeren te verbeteren?
De percentages waar u in bovenstaande vraag naar verwijst, kan ik niet als zodanig uit de onderzoeksresultaten opmaken. Het onderzoek laat zien dat 80% van de ondervraagde vsv’ers met iemand gesproken heeft voordat zij tot het besluit kwamen de opleiding te verlaten. Na de ouders, wordt het meest gesproken met de school of instelling (48% van de ondervraagden). Ik ben van mening dat dit percentage omhoog moet. Begeleiding van jongeren gedurende hun studie, van intake tot uitgeleide, kan en moet nog beter. Jongeren moeten met een mentor, leraar of studiebegeleider spreken over twijfels of het voornemen om te stoppen. Zodat ze geholpen kunnen worden bij het zoeken van hulp of een andere opleiding.
Signalering en begeleiding van jongeren vindt zowel op school als door de gemeente plaats. Schoolverzuim is in veel gevallen een voorbode van uitval. Een sluitende verzuimregistratie is essentieel in het tijdig signaleren van problemen. Scholen zijn verplicht om ongeoorloofd schoolverzuim via het Digitaal Verzuimloket te melden aan de woongemeente van de leerling. Ook op het moment dat een jongere zonder startkwalificatie stopt met de opleiding, gaat vanuit de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een melding naar de woongemeente van de leerling. De leerplichtambtenaar (voor jongeren onder de 18 jaar) of Regionale Meld en Coördinatie-functionaris (RMC, voor jongeren van 18–23 jaar) gaat, samen met school en ouders, met de jongere in gesprek. De begeleiding is er op gericht om hem of haar zo snel mogelijk weer terug naar school te krijgen. Waar nodig wordt passende hulp ingeschakeld of naar alternatieven gezocht (zoals een werkleercombinatie of doorgeleiding naar het UWV).
Hoe beoordeelt u de conclusie van het ROA dat veel van deze voortijdig schoolverlaters aangeeft het gevoel te hebben dat niemand geprobeerd heeft ze te helpen, voor of na het beëindigen van de opleiding?
Het onderzoek laat zien dat van de ondervraagde vsv’ers iets meer dan de helft (53%) het gevoel heeft dat iemand geprobeerd heeft te helpen om de uitval te voorkomen. Iets minder dan de helft heeft dus het gevoel geen hulp te hebben gehad, dat vind ik zorgelijk. Daarom is het aanpakken van de schoolgerelateerde oorzaken van uitval (waaronder de begeleiding op school) een van de aandachtspunten van mijn beleid.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat deze resultaten niet betekenen dat instellingen geen poging tot een gesprek hebben ondernomen. Veel jongeren geven aan, als ze het besluit eenmaal hebben genomen, geen prijs te stellen op een gesprek met de school, RMC of Leerplicht.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat dezelfde conclusie een jaar eerder ook door het ROA getrokken werd, na het onderzoek dat in de zomer van 2012 gepubliceerd werd?2 Zo ja, deelt u dan de opvatting dat dit een extra inspanning vraagt met betrekking tot de opzet van persoonlijke begeleiding en advisering van leerlingen die dreigen uit te vallen of die uitgevallen zijn? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat in 2012 uitkwam, betrof vsv’ers uit schooljaar 2009–2010. Het onderzoek dat recent is gepubliceerd, betreft vsv’ers uit schooljaar 2010–2011. Het resultaat van de inspanningen die na het onderzoek uit 2012 zijn verricht om de begeleiding op school te verbeteren, zijn pas terug te zien in de resultaten van vsv’ers vanaf schooljaar 2012–2013. In dat licht vind ik het niet opmerkelijk dat het ROA in het recente rapport vergelijkbare conclusies trekt als het jaar ervoor.
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vind ik dat de persoonlijke begeleiding van jongeren beter moet, vanaf de intake tot en met de begeleiding bij het maken van een vervolgkeuze. Momenteel vinden in het kader van het School Ex-programma4 exit-begeleidingsgesprekken plaats bij alle mbo-instellingen. Zij moeten in 2014 aangeven hoe zij deze gesprekken in hun reguliere processen gaan opnemen.
Bent u bereid om naar aanleiding van de conclusies van het ROA te bezien waar het huidige beleid met betrekking tot voortijdig schoolverlaten aangescherpt dient te worden om uitval van leerlingen verder terug te dringen? Zo ja, op welke terreinen ziet u mogelijkheden om dit te bereiken?
In de vsv-brief van februari 2013 heb ik aangegeven wat de komende jaren de aandachtspunten zijn in mijn beleid om het voortijdig schoolverlaten verder terug te dringen. Een van de punten is dat het noodzakelijk is om de samenwerking tussen betrokken partijen als onderwijs, gemeente, zorg, hulpverlening, UWV, arbeidsmarkt en justitie verder te verbeteren. Ook heb ik aangegeven dat de begeleiding van jongeren beter moet, evenals de organisatie op scholen, inclusief de processen rondom verzuim. Dit beleid zet ik onverminderd voort: ik blijf scholen en instellingen op deze punten aanspreken.
De publiek-private aanbesteding van een nieuw te bouwen penitentiaire inrichting te Zaanstad |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Rijksgebouwendienst voornemens is om het consortium Pi2, waarin Ballast Nedam en Royal Imtech samenwerken, aan te wijzen voor het ontwerpen, bouwen, financieren en beheren van de te bouwen penitentiaire inrichting op Hoogtij in Zaanstad?1
Dit is correct. De Rijksgebouwendienst is voornemens consortium Pi2 aan te wijzen als geselecteerde gegadigde voor het project PPS PI Zaanstad (nieuwbouw). De gunning is gepland op 22 juli 2013.
Wanneer is besloten om dit traject in publiek-private samenwerking (PPS) te starten? Hoe verhoudt het verloop van dit traject zich tot de totstandkoming van het Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Klopt het dat dit traject is gestart ruim vóór het Masterplan DJI überhaupt naar de Tweede Kamer is gestuurd?
Reeds eind jaren’90 heeft DJI besloten tot de realisatie van een penitentiaire inrichting in Zaanstad. Nadat verschillende terreinen op geschiktheid zijn onderzocht (Hembrugterrein, Vijfhoekspark en weer Hembrugterrein) is begin 2007 een kavel verworven op bedrijventerrein Hoogtij te Westzaan. Conform het Ministerraadbesluit van 15 april 2005 dat voor alle rijkshuisvestingsprojecten met een investeringssom groter dan € 25 miljoen een Publiek Private Comparator moet worden opgesteld, is deze comparator vervolgens uitgevoerd om de meerwaarde voor pps te bepalen. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek is in 2007 besloten tot de start van de aanbesteding van een DBFMO-contract. Aankondiging van de aanbesteding vond plaats op 9 maart 2009. In 2011 is de aanbesteding een periode opgeschort geweest om het programma van eisen aan te passen aan de laatste ontwikkelingen binnen DJI en om de PI meer toekomstbestendig en multifunctioneel te maken. Hiermee voldoet de PI volledig aan de ontwikkelingen op detentiegebied die in het Masterplan DJI 2013–2018 beschreven staan.
Wat zijn de risico’s die voor rekening van de Staat komen? Waarom is gekozen voor een PPS-traject in de wetenschap dat in vergelijkbare trajecten in de wegenbouw enorme verliezen voor rekening van de Staat zijn gekomen?
Het DBFMO-contract voor de realisatie en exploitatie van de penitentiaire inrichting in Zaanstad gaat uit van de rijksbrede modelovereenkomst DBFMO. Dit model is tot stand gekomen in samenwerking tussen de Rijksgebouwendienst, Rijkswaterstaat, het ministerie van Defensie en het ministerie van Financiën. Het model is gebaseerd op jarenlange ervaringen bij ruim twintig pps-projecten in Nederland en daarbuiten. De risico’s in het model worden bij die partij gelegd die ze het beste (en dus goedkoopste) kan beheersen. Er zijn hierbij geen onbeheersbare risico’s voor de Staat. Recente ervaringen met pps-projecten laten aanzienlijke financiële en kwalitatieve meerwaarde zien voor de pps- variant, waarover u in de jaarlijkse voortgangsrapportages «Voortgang in het beleid en de uitvoering van DBFM(O)» van het ministerie van Financiën bent geïnformeerd.
Bent u van mening dat het meer voor de hand had gelegen om pas met een dergelijk traject te beginnen nadat met de Tweede Kamer was overlegd?
Nee, dit besluit is genomen op basis van bestaand en met u gedeeld beleid. De Tweede Kamer is op de hoogte gesteld van het pps-project op Zaanstad in de hiervoor genoemde jaarlijkse voortgangsrapportages.
Bent u bereid om af te zien van de definitieve gunning op 22 juli a.s. totdat u met de Tweede Kamer heeft overlegd over exacte risico’s bij PPS-trajecten in het gevangeniswezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, om redenen zoals eerder genoemd. Daarnaast zou het niet gunnen van het project leiden tot kosten van in ieder geval rond € 30 miljoen (bestaande uit kosten ontwerpvergoeding, schadevergoeding en kosten voor herbestemming of verkoop van het reeds aangeschafte kavel). Bovendien zal dan elders moeten worden voorzien in ruim 400 meerpersoonscellen conform het Masterplan.
De besteding van hulpgelden voor Srebrenica |
|
Harry van Bommel |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van KRO-Brandpunt van 7 juli jl.?1
Ja.
Is het waar dat er nog steeds honderden vluchtelingen in noodwoningen in Tuzla wachten op een huis in Srebrenica?
In Tuzla verblijven nog altijd 1.367 families (4.070 personen) in zogenaamde collective centers en andere alternatieve accommodatie. Volgens het voor vluchtelingenzaken verantwoordelijke Ministerie van de Federatie Bosnië en Herzegovina zijn 398 families afkomstig uit de gemeente Srebrenica. Formeel willen al deze personen terugkeren. Dit is ook een vereiste om in aanmerking te komen voor de status van displaced person, die toegang geeft tot bepaalde (basis-) voorzieningen als medische zorg. In de praktijk echter wil of kan lang niet iedereen terugkeren. De redenen hiervoor zijn onder andere: (i) trauma; (ii) het feit dat oudere vluchtelingen uit afgelegen dorpjes daar niet meer kunnen leven door gebrek aan voorzieningen als winkels; (iii) het feit dat jongere generaties een (school-) leven elders hebben, een gebrek aan arbeidsmogelijkheden hebben of geen rechten op bezittingen waarnaar zij kunnen terugkeren. In 2012 waren er volgens het Ministerie 278 aanvragen voor terugkeer naar Srebrenica, maar geen daarvan uit de collective centers.
Klopt de uitspraak van burgemeester Durakovic van Srebrenica, dat sinds de wederopbouw jaarlijks gemiddeld maar 10 huizen zijn bijgebouwd? Indien ja, kunt u aangeven waarom zo weinig woningen zijn gerealiseerd?
De Nederlandse bijdrage aan de wederopbouw werd vanwege de politieke situatie in Bosnië-Herzegovina pas vanaf 2002 mogelijk en omvatte naast de gemeente Srebrenica ook de aangrenzende gemeenten Bratunac, Milici en Zvornik. Met Nederlandse assistentie zijn sinds 2002 in die gemeenten ruim 2000 woningen gebouwd of hersteld.
Is het waar dat Nederland sinds 1995 120 miljoen euro steun heeft verleend aan Srebrenica? Kunt u aangeven hoeveel daarvan was bedoeld voor wederopbouwactiviteiten?
Sinds 1995 heeft Nederland in Bosnië-Herzegovina voor circa 120 miljoen aan projecten uit laten voeren die geheel of gedeeltelijk aan Srebrenica zijn gerelateerd. Deze assistentie valt uiteen in de volgende categorieën: opsporing en identificatie van vermiste personen; institutionele capaciteit op staatsniveau in Bosnië en Herzegovina voor de vervolging van oorlogsmisdadigers; psycho-sociale steun voor slachtoffers en nabestaanden; duurzame terugkeer (huisvesting, werkgelegenheid en integratie); economische ontwikkeling en bestuurlijke capaciteit; versterking maatschappelijk middenveld met speciale aandacht voor jongeren; en herdenking en herinnering.
Aan wederopbouwprojecten in Srebrenica, Bratunac en Milici (de gemeenten met de grootste aantallen slachtoffers bij de genocide van juli 1995) en in mindere mate in aangrenzende gemeenten als Zvornik, is ongeveer 52 miljoen euro besteed. Het gaat daarbij onder andere om herstel van woningen; infrastructuur (zoals elektriciteitskabels, waterleidingen en wegen); steun voor economische ontwikkeling en het scheppen van banen; en capaciteitsversterking van de gemeenten, private sector en het maatschappelijk middenveld.
Kunt u aangeven waarom de geprojecteerde jaarlijkse uitgaven aan het programma voor de Srebrenica regio, zoals staat in het «goedkeuringsmemorandum 2011 – Sarajevo – algemeen beleidskader», achterblijven bij de beschikbare 5 miljoen euro? Hoe verhoudt deze onderuitputting zich tot het naar voren halen van gelden voor het Srebrenica Regional Recovery Programma voor 2013 naar 2012?
In het goedkeuringsmemorandum van begin 2011 ging de departementsleiding akkoord met het verzoek van de Nederlandse ambassade in Sarajevo om in 2012 5 miljoen euro beschikbaar te blijven stellen aan Srebrenica. Jaarplannen en goedkeuringsmemoranda bevatten een meerjarige doorkijk, maar gaan in principe slechts over het komende kalenderjaar.
De uitgaven (in euro’s) aan Srebrenica in de afgelopen jaren waren als volgt:
2005
8,6 miljoen
2006
7,3 miljoen
2007
6,5 miljoen
2008
7,6 miljoen
2009
5,0 miljoen
2010
5,0 miljoen
2011
4,3 miljoen
2012
5,0 miljoen
In sommige jaren zijn de uitgaven aan Srebrenica hoger uitgevallen dan 5 miljoen euro omdat Nederland toen nog een omvangrijk Ontwikkelingssamenwerkingsprogramma had in Bosnië-Herzegovina, dat ook Srebrenica ten goede kwam. Dit programma is in 2011 geheel uitgefaseerd.
In 2011 zijn de uitgaven aan Srebrenica lager uitgevallen dan 5 miljoen euro. In dat jaar heeft de Nederlandse ambassade niet genoeg voorstellen voor projecten in Srebrenica ontvangen waarvan de kwaliteit en een efficiënte inzet van middelen gewaarborgd zouden zijn.
Is bekend hoeveel van het beschikbare geld voor Srebrenica daadwerkelijk is besteed aan de beoogde doelen en hoeveel is opgegaan aan vaste lasten van de partnerorganisaties?
Het beschikbare geld is daadwerkelijk besteed aan de onder antwoord 4 genoemde doelen. Om het geld zo efficiënt mogelijk te besteden en misbruik te voorkomen werkt Nederland uitsluitend samen met betrouwbare partnerorganisaties. Veelal zijn dat buitenlandse c.q. internationale organisaties met een vestiging in Bosnië-Herzegovina. Het toezicht dat Nederland via deze organisaties kan uitoefenen op een correcte besteding van de middelen en de expertise die via deze organisaties kan worden overgedragen wegen ruimschoots op tegen de kosten die gemoeid zijn met de «overhead» (5 tot 7%) en andere vaste lasten van deze organisaties, zoals personeelskosten van de technische assistentie.
Hoe wordt toegezien op de correcte en effectieve besteding van het geld voor Srebrenica?
De ambassade in Sarajevo is verantwoordelijk voor de selectie en monitoring van projecten. Hiervoor hanteert de ambassade dezelfde procedures als andere Nederlandse ambassades die OS-geld in beheer hebben. De ambassadestaf onderhoudt intensief contact met de partnerorganisaties en ziet daarbij nauw toe op de budgetten en financiële rapportages. Bij projectbedragen boven 1 miljoen euro per jaar wordt jaarlijks een externe audit van de partnerorganisatie uitgevoerd.
De partnerorganisaties zien op hun beurt toe op eventuele werkzaamheden door derden als onderaannemers. Bij infrastructurele werken worden bijvoorbeeld controles op meerdere niveaus toegepast voor de beoordeling van offertes, om het risico van zowel «externe» als «interne» corruptie te beperken. In de door Nederland gefinancierde projecten wordt daarnaast veel aandacht besteed aan de selectie van begunstigden op basis van objectieve criteria. Daar waar de Bosnische autoriteiten op basis van het Dayton-verdrag een leidende rol hebben in dit proces is het externe toezicht zo goed mogelijk vormgegeven. Jarenlang gebeurde dit door plaatselijk gevestigde task forces onder auspiciën van het Kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger. Ook lokale ngo’s en nabestaandenorganisaties zijn soms bij deze toetsing betrokken.
Ten slotte hebben de ambassadeur en zijn medewerkers geregeld contact met lokale ambtsdragers, projectbegunstigden, nabestaandenorganisaties en de lokale vertegenwoordigers van organisaties als het Kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger en de OVSE.
Heeft de ambassade in Sarajevo signalen ontvangen van corruptie bij de besteding van hulpgelden in Srebrenica? Zo ja, hoe is daarop gereageerd?
De ambassade in Sarajevo is bekend met het bestaan van geruchten dat de buitenlandse, inclusief Nederlandse, hulpgelden niet goed worden besteed. In contacten met overheidsinstanties en met de nabestaandenorganisaties wordt aangegeven dat Nederland iedere gespecificeerde fraudemelding zal onderzoeken. Zij worden aangemoedigd eventuele problemen bij de ambassade te melden. Dergelijke specifieke meldingen zijn niet ontvangen.
Klachten die wel zijn ontvangen, veelal van Bosniaakse (= Moslim-) organisaties, hadden vrijwel altijd betrekking op de perceptie dat niet de juiste personen of bevolkingsgroepen profiteerden van de hulp. De ambassade heeft hier, gezien de politiek gevoelige context, veel aandacht aan besteed. De uitvoerende organisaties hebben er alles aan gedaan om openheid te geven over de toegepaste criteria en hebben in sommige gevallen de klagende organisaties nauwer betrokken bij het proces (uiteraard zonder de criteria te wijzigen).
Is het waar dat de directeur van de lokale afdeling van CARE International is ontslagen? Zo ja, kunt u aangeven wat de reden was van zijn vertrek en of er een relatie is met vermeende corruptie?
Uit informatie die wij kregen van CARE is gebleken dat de directeur van de vestiging van CARE International in Sarajevo niet is ontslagen. Uit navraag is gebleken dat de burgemeester van Srebrenica in de uitzending van Brandpunt verwijst naar een medewerker van CARE die een project in Srebrenica coördineerde. De leiding van CARE heeft de betrokkenheid van deze medewerker bij dat project in 2008 beëindigd. Hieraan lagen geen verdenkingen van corruptie ten grondslag. Het laatste Nederlandse project met CARE in Srebrenica eindigde overigens in 2008.
Wat is uw oordeel over de effectiviteit van de besteding van het geld dat Nederland de afgelopen jaren voor Srebrenica beschikbaar heeft gesteld?
Ik ben van mening dat de Nederlandse assistentie aan Srebrenica in de afgelopen jaren overwegend effectief is geweest en heeft bijgedragen aan de vooraf geformuleerde doelstellingen. Dat geldt niet voor alle verstrekte assistentie. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de activiteiten plaatsvinden in een weerbarstige context, waarin naast de verwoestingen van de oorlog en de verloren afzetmarkt als gevolg van het uiteenvallen van Joegoslavië ook de aanhoudende politieke crisis in Bosnië-Herzegovina een rol speelt.
Mede dankzij de Nederlandse assistentie is bijna 90% van de slachtoffers van de genocide van 1995 geïdentificeerd, zijn belangrijke verantwoordelijken vervolgd en veroordeeld voor hun aandeel in de wreedheden van de oorlog, zijn woningen en infrastructurele voorzieningen gebouwd of hersteld, zijn honderden banen gecreëerd en huishoudens aan stabiele inkomens geholpen, is psycho-sociale zorg verleend aan overlevenden, is bijgedragen aan het herdenkingscentrum te Potocari en is de capaciteit versterkt van zowel lokale ngo’s, de particuliere sector als de lokale autoriteiten. Met dit alles is de terugkeer van vele ontheemden gefaciliteerd. Om veel redenen, die verband houden met de moeizame lokale context, is dit proces van terugkeer lang niet compleet en is de Srebrenica tot de dag van vandaag een sterk verdeelde gemeente langs «etnische» lijnen. Toch steekt de economische ontwikkeling in Srebrenica en nabije omgeving, mede dankzij de Nederlandse assistentie, positief af tegen die in sommige naburige steden en dorpen.
Mededeling op site SVB dat na 2015 een eenmalige uitkering zoals een afkoopsom kan leiden tot intrekking van partnertoeslag AOW |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom meldt de site van de SVB het volgende: «Krijgt uw partner op of na 1 januari 2015 eenmalig een uitkering zoals een afkoopsom? En is de uitkering zo hoog dat de toeslag wordt stopgezet? Dan vervalt uw toeslag vanaf dat moment voor altijd. Dit geldt ook als het inkomen van uw partner gedurende 1 maand hoger is doordat uw partner die maand bijvoorbeeld extra uren heeft gewerkt.»?1
Het desbetreffende bericht op de site van de SVB staat los van het wetsvoorstel «Wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot» (33 687), hierna te noemen: wetsvoorstel wijziging partnertoeslag. Het bericht heeft te maken met artikel 8, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet. Dit lid is met ingang van 1 januari 2013 ingevoegd bij de Wet vereenvoudiging regelingen SVB. Zie ter toelichting de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2011/12, 33 318, nr. 3, p. 20 en 21). In het bedoelde tweede lid wordt geregeld dat na 1 januari 2015 als gevolg van een wijziging van het inkomen van de jongere echtgenoot geen recht op partnertoeslag meer kan ontstaan. Bij dit wetsvoorstel is niet expliciet ingegaan op de gevolgen van incidentele inkomstenstijgingen. Het bericht op de SVB-site was in die zin voorbarig. In het door de Tweede Kamer uitgebrachte verslag op het wetsvoorstel wijziging partnertoeslag zijn ook vragen gesteld over incidentele inkomens. Ik kom bij de beantwoording op dit punt terug. Het desbetreffende bericht is inmiddels op de site van de SVB aangepast.
Is het waar dat voornoemde aankondiging voorbarig is omdat de Tweede Kamer het wetsvoorstel dat dit moet bewerkstelligen nog moet behandelen?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de SVB verzoeken om het bericht aan te passen en te vermelden dat het een door de regering voorgenomen wijziging is? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel ‘Gemeenten mikpunt van Russische spionage’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeenten mikpunt van Russische spionage»?1
Ja.
Is het waar dat Nederlandse gemeenten mikpunt zijn van spionageactiviteiten door buitenlandse inlichtingendiensten?
Ja, zoals ook in het Jaarverslag 2012 van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) (Kamerstuk 30 977, nr. 52) vermeld staat, zijn Nederlandse overheidsorganisaties doelwit van inlichtingenactiviteiten van buitenlandse mogendheden. In de Kwetsbaarheidsanalyse spionage (Kamerstuk 30 821, nr. 11) wordt informatie uit gegevensbestanden van de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) als voorbeeld genoemd van databestanden die op de belangstelling van buitenlandse inlichtingendiensten kunnen rekenen.
Deelt u de mening van het plaatsvervangend hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) dat ambtenaren zich onvoldoende realiseren dat ze interessante informatie voor buitenlandse geheime diensten in huis hebben?
Ja, het blijkt dat ambtenaren zich niet altijd bewust zijn van het feit dat zij, omdat zij bijvoorbeeld toegang hebben tot bepaalde vertrouwelijke informatie, mogelijk een interessant doelwit voor buitenlandse inlichtingendiensten zijn.
Op welke wijze wordt bij de inrichting van de basisregistratie personen rekening gehouden met de door de AIVD gesignaleerde kwetsbaarheid van de gemeentelijke basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?
Voor de inrichting van de basisregistratie personen (BRP) is de beveiliging van gegevens een belangrijk uitgangspunt. Het betreft immers persoonsgegevens. De door de AIVD gemaakte analyses vormen voor het programma «mGBA» een belangrijke bron om de inmiddels voorgenomen maatregelen te toetsen op hun effectiviteit en robuustheid.
Zijn lokale bestuurders zich voldoende bewust van de noodzaak van informatiebeveiliging? Op welke wijze bevordert u dat bewustzijn?
Om het bewustzijn en de kennis over informatieveiligheid bij bestuurders en topmanagers in het openbaar bestuur te verbeteren en te borgen, heb ik de taskforce Bestuur en informatieveiligheid dienstverlening ingericht (Kamerstuk 26 643, nr. 269). Deze taskforce staat de ministeries, uitvoeringsorganisaties, gemeenten, provincies en waterschappen bij bij het verbeteren van hun bewustzijn van informatieveiligheid. De wijze waarop dit bereikt wordt, is door het maken van afspraken met de verschillende overheidslagen, in het kader van een verplichtende zelfregulering voor informatieveiligheid.
Welke maatregelen neemt u om zowel ambtenaren als politiek verantwoordelijke bestuurders te waarschuwen voor de risico’s van spionage?
De AIVD publiceert over spionage om de bewustwording te vergroten. Voorbeelden hiervan zijn de brochures «Spionage in Nederland» en «Digitale Spionage» en de Jaarverslagen van de Dienst. Daarnaast heeft de AIVD bijvoorbeeld bijgedragen aan het Cyber Securitybeeld Nederland 3, dat de minister van Veiligheid en Justitie op 3 juli jl. aan uw Kamer heeft aangeboden. Ook heeft de AIVD, samen met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), de Handleiding Kwetsbaarheidsanalyse Spionage en een bijbehorende e-learning module ontwikkeld. Deze handleiding bevat een stappenplan voor organisaties om zelf een analyse te maken van de kwetsbaarheid voor spionage. Deze Handleiding kan ook door gemeenten gebruikt worden. Tot slot geeft de AIVD voorlichting aan overheden, bedrijfsleven en kennis- en onderwijsinstellingen over de risico's van spionage en de mogelijkheden om de weerbaarheid te vergroten en verzorgt op verzoek awareness-presentaties.