Zwangeren die alcohol blijven drinken |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er nog steeds teveel vrouwen alcohol drinken tijdens de zwangerschap?1
Ja.
Hoe ziet het Nederlandse preventiebeleid, specifiek gericht op dit punt, eruit?
De overheid adviseert geen alcohol te drinken wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft. Bij zwangerschap bestaat geen veilige hoeveelheid alcohol. Dit is in lijn met het advies van de Gezondheidsraad in 2005.
Dit wordt gecommuniceerd via sites als alcoholinfo.nl van het Trimbos-instituut en alcoholenzwangerschap.nl van STAP en de site van het Voedingscentrum. Het RIVM heeft in samenwerking met NVOG, KNOV, NHG, VVAH en het Erfocentrum de folder Zwanger! ontwikkeld waarin deze zgn. nulnorm ook wordt gecommuniceerd2. Hetzelfde geldt voor de recent door het Trimbos-instituut en STAP ontwikkelde folder «Wat je moet weten over alcohol en roken voor, tijdens en na de zwangerschap3 en de RIVM website www.strakszwangerworden.nl.
Wat gebeurt er in Nederland qua preventiebeleid dat specifiek gericht is op de groep laag opgeleide vrouwen die het minst rekening blijkt te houden met de schadelijke invloed van alcohol op de ontwikkeling van de baby? Moet de conclusie zijn dat deze groep kennelijk niet goed genoeg wordt bereikt? Ontbreekt het aan goede, effectieve interventiestrategieën, of wordt beleid nog teveel gericht op het gemakkelijker bereiken van deze groep vrouwZn?
Er is veel algemene voorlichting beschikbaar (zie antwoord 2). Daarnaast kunnen (aanstaande) zwangeren met specifieke vragen ook terecht bij hun huisarts, gynaecoloog of verloskundige. Hiermee worden alle groepen bericht. Er wordt in de bestaande brochures wel rekening gehouden met de verschillende opleidingsniveaus. Zo is in de brochure «Wat je moet weten over alcohol en roken vóór, tijdens en na de zwangerschap» van Trimbos-instituut en Stap de taal eenvoudig gehouden, maar wordt ook, om ook de hoogopgeleide vrouw te overtuigen, nauwkeurig uitgelegd waarom alcohol tijdens de zwangerschap nooit veilig is.
Huisartsen en verloskundigen zijn voor kinderwensspreekuren en voorlichting speciaal voor getraind en zien 80% van alle zwangeren. Voor de verloskundigen is een leiddraad ontwikkeld hoe de verloskundige het onderwerp alcohol tijdens preconceptie consulten en daarop volgende consulten kan bespreken en adviseren niet te drinken tijdens de zwangerschap.
Overigens is in opdracht van het Partnership Vroegsignalering Alcohol4 – dat van mij subsidie ontvangt – onlangs een e-learning module voor verloskundigen (in opleiding) ontwikkeld, gericht op het verbeteren van vroegsignalering en het bespreekbaar maken van alcoholgebruik bij zwangere vrouwen door verloskundigen. De e-learning module is geaccrediteerd door de KNOV.
Is het bij vrouwen in Nederland bekend dat alcoholgebruik (en roken) moet stoppen, gelijk al bij de gedachte zwanger te willen worden?
Volgens onderzoek van de Eurobarometer in 2010 is ruim 80% van het publiek op de hoogte van de gevaren van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Voor zorgverleners bestaat de NHG-Standaard Preconceptiezorg. Deze standaard geeft richtlijnen voor advisering aan paren met een kinderwens. De standaard is opgesteld door huisartsen, verloskundigen en gynaecologen en wordt door deze drie beroepsgroepen in de praktijk gebruikt. Deze standaard bevat het advies om tijdens de zwangerschap geen alcohol te drinken; dit conform het advies van de Gezondheidsraad. De voorlichting van deze zorgverleners bereikt aanstaande zwangeren niet altijd op tijd.
Veel vrouwen nemen pas contact op met een zorgverlener als ze al zwanger zijn. Daarom is er ook publieksvoorlichting beschikbaar. Onder andere via de website www.strakszwangerworden.nl. In de zwangerschapsfolder van het Trimbos en Stap is nadrukkelijk gekozen om ook aandacht te vestigen op het afraden van gebruik van alcohol en tabak vóór de zwangerschap Zie tevens antwoord 2.
Kunt u aangeven hoe zorgverleners bij preconceptievoorlichting het gebruik van alcohol bespreken, op welke manier het tijdig, dus al bij voornemen om zwanger te worden, door deze groep opgepakt kan worden? Bent u voornemens over dit onderzoek met hen hierover in gesprek te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat incassobureaus zich nog steeds niet aan de regels houden |
|
Jan de Wit , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Helft incassobureaus licht schuldenaren op»? Hoe kan het dat bijna de helft van de incassobureaus nog steeds veel te hoge incassokosten vraagt aan mensen met schulden?1
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 van de leden Kuzu en Recourt over dit onderwerp.2
Hoe beoordeelt u het effect van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten2 die beoogt een einde te maken aan dergelijke malafide incassopraktijken door duidelijke regels te stellen over welke kosten maximaal in rekening mogen worden gebracht?
De wet incassokosten biedt de consument een eenvoudige mogelijkheid om de incassokosten die bij hem in rekening zijn gebracht te controleren. De wet draagt daarmee bij aan de rechtszekerheid en voorkomt onredelijk hoge incassokosten. Voor een oordeel over de vraag of deze mogelijkheid goed wordt gebruikt en het gewenste effect sorteert is het nu, een jaar na de invoering, nog te vroeg.
Herinnert u zich dat er in deze discussie over de wet reeds op is gewezen dat het ontbreken van een sanctie er toe kan leiden dat de wet niet het beoogde effect zal hebben omdat er geen afschrikwekkende werking van uit zal gaan en malafide incassokantoren gewoon zullen blijven proberen te hoge kosten in rekening te brengen?3 Bent u bereid alsnog de mogelijkheden te bekijken op enige manier een sanctie in te stellen op het niet naleven van deze wet? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te berichten?
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel zijn vragen gesteld over de handhaving van de nieuwe regels. Het civiele recht biedt verschillende mogelijkheden om op te treden wanneer te hoge incassokosten in rekening worden gebracht. In de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 24 april 20135 is uiteengezet welke mogelijkheden een consument heeft om op te treden. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 3 juli 2013 inzake civielrechtelijke onderwerpen zal ik uw Kamer – voor het Kerstreces – een brief sturen over de handhaving van de wet incassokosten.
Het feit dat scholen en gemeenten niet gezamenlijk kunnen investeren in nieuwe schoolgebouwen |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het probleem van gemeenten en schoolbesturen die een gezamenlijke ambitie hebben voor nieuwbouw van schoolgebouwen in het integraal huisvestingsprogramma, maar dat zij deze ambitie vanwege de overheveling van € 256 miljoen uit het gemeentefonds naar de lumpsum en vanwege het investeringsverbod binnen het primair onderwijs, niet meer kunnen waarmaken?1
Ik ben bekend met de ambities van gemeenten op het gebied van scholenhuisvesting. Gemeenten zijn autonoom in hoe zij de middelen uit het Gemeentefonds besteden en hoe zij hun ambities waarmaken. Gemeenten kunnen, ook na de uitname van € 256 mln. uit het Gemeentefonds, hun integrale huisvestingsprogramma prioriteit geven.
Artikel 148 van de Wet op het primair onderwijs bepaalt dat schoolbesturen het geld uit de lumpsum moeten besteden aan de taken waar die middelen voor bestemd zijn. Daarmee voorkomt het dat schoolbesturen kunnen investeren in nieuwbouw en uitbreiding, hetgeen immers een taak van gemeenten is. Deze bepaling is overigens niet nieuw.
Hoe beoordeelt u de bezwaren van schoolbesturen en gemeenten dat er onvoldoende middelen overblijven voor het realiseren van hun ambitie ten aanzien van nieuwe schoolgebouwen (bijvoorbeeld een verbeterd binnenklimaat of duurzaam bouwen) doordat het primair onderwijs niet mag investeren in taken die gemeenten toekomen?
Gemeenten zijn autonoom in hoe zij de middelen uit het Gemeentefonds besteden en hoe zij hun ambities op het gebied van bijvoorbeeld duurzaamheid waarmaken. Het is niet de bedoeling dat schoolbesturen geld uitgeven aan taken waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn, zoals nieuwbouw. Dit kan namelijk ten koste gaan van de taken waarvoor zij wel verantwoordelijk zijn.
Bent u van mening dat de middelen voor buitenonderhoud van scholen, indien scholen en gemeenten bereid zijn om daarin te investeren, ingezet moeten kunnen worden voor nieuwbouw? Zo niet, waarom zouden scholen en gemeenten daartoe niet mogen besluiten? Waarom wordt de besluitvorming en financiering van nieuwbouw niet overgelaten aan gemeenten en scholen (directe belanghebbenden)?
De PO-Raad en de VNG zijn sinds kort in gesprek over welke investeringen in nieuwbouw resulteren in terugverdieneffecten voor schoolbesturen. Als gemeenten investeren in energiezuiniger schoolgebouwen met duurzamere materialen, drukt dit de uitgaven van schoolbesturen aan energie en onderhoud. Wanneer deze investeringen aantoonbaar de financiële positie van schoolbesturen ten goede komen en gemeenten investeren in kwalitatief hoogstaande nieuwbouw sta ik hier natuurlijk positief tegenover. Als de PO-Raad en de VNG over deze zaken tot afspraken kunnen komen, ben ik bereid de mogelijkheden te onderzoeken om schoolbesturen de ruimte te geven om middelen in te zetten. Hier zal wel een aantal condities aan verbonden moeten worden. Ten eerste moet het helder zijn dat schoolbesturen alleen investeren in zaken die boven de eisen van het Bouwbesluit uitgaan. Ten tweede moeten de investeringen van schoolbesturen beperkt zijn om te voorkomen dat zij financiële risico’s lopen. Tot slot moet helder zijn binnen welke termijn schoolbesturen hun investering terugverdienen.
Wat moet er volgens u gebeuren met de plannen van gemeenten die goed bezig zijn met onderwijshuisvesting en nieuwbouw voor primair onderwijs en die straks onvoldoende middelen overhouden om hun plannen helemaal af te ronden? Wat voor gevolgen voorziet u bij gemeenten en scholen die afspraken over nieuwbouw niet meer kunnen nakomen? Zouden hierbij, in goed overleg tussen gemeenten en scholen, de middelen uit de lumpsum voor buitenonderhoud van scholen moeten kunnen worden ingezet voor het realiseren van nieuwbouw?
Zoals gezegd zijn gemeenten autonoom in hoe zij de middelen uit het Gemeentefonds besteden en of zij hun integrale huisvestingsprogramma prioriteit geven. In de wet is bepaald dat schoolbesturen geen middelen uit de lumpsum mogen inzetten voor taken waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn, zoals nieuwbouw. In het vorige antwoord heb ik omschreven onder welke condities ik de wenselijkheid van deze bepaling in overweging wil nemen.
Bent u van mening dat het investeringsverbod van het primair onderwijs versoepeld zou moeten worden, zodat gemeenten en scholen in goed overleg nieuwbouw kunnen realiseren en hun reeds ingezette plannen voor nieuwbouw kunnen afronden?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik omschreven onder welke condities ik de wenselijkheid van het investeringsverbod in overweging wil nemen.
De website scholenopdekaart.nl |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Waarom is de website scholenopdekaart.nl online gegaan terwijl het grootste deel van de informatie over scholen nog ontbreekt?
De website scholenopdekaart.nl is onderdeel van het project Vensters Primair Onderwijs. Dit project is een groeitraject. Daar is bewust voor gekozen. De eerste versie van scholenopdekaart.nl ontsluit informatie die al centraal beschikbaar was in het Basisregister Onderwijs. Stap voor stap zullen scholen daaraan nieuwe gegevens toevoegen. Dit kost tijd omdat het voor een deel ook gaat om nog door de school zelf te verzamelen informatie (zoals bijvoorbeeld cijfers over ouder- en leerlingtevredenheid).
Overigens zal ik in een aparte brief aan uw Kamer, die ik u dit voorjaar toezend, mijn visie op transparantie en daarmee ook op Vensters voor Verantwoording PO en VO uiteen zetten. Hierin zal ik onder andere ingaan op het belang dat ik hecht aan transparantie voor een goede werking van het onderwijsstelsel en de activiteiten die de PO-Raad en de VO-raad in dit kader (zullen) uitvoeren en reeds hebben uitgevoerd.
Wanneer zal de website niet meer «under construction» zijn?
Medio 2015 wordt het project Vensters PO door de PO-Raad afgerond. Op dat moment zal niet alleen de website scholenopdekaart.nl, maar ook het «schoolkeuzevenster» en het «managementvenster» gerealiseerd zijn.
Is de website op dit moment geschikt als hulpmiddel voor ouders om een school te selecteren, gezien het grote aantal ontbrekende gegevens? Kunnen ouders op basis van de website een afgewogen oordeel vellen?
Scholenopdekaart.nl is in de eerste plaats bedoeld als verantwoordingsinstrument aan alle belanghebbenden in en rond de school. De website bevat op dit moment al enkele relevante gegevens die ouders kunnen betrekken bij hun schoolkeuze. Conform de procesgang van Vensters voor Verantwoording wordt hieraan stap voor stap door de scholen nieuwe informatie toegevoegd, bijvoorbeeld over de tevredenheid van ouders en leerlingen, en over het schoolklimaat en de veiligheid.
Bent u van mening dat de belangrijkste indicator om scholen te vergelijken op de website het schooladvies voor vervolgonderwijs is? Zo nee, welke indicatoren acht u belangrijker of even belangrijk?
Het uiteindelijke doel van het project Vensters is het in samenhang tonen van de verschillende aspecten van de kwaliteit van de school. Het is juist dit brede beeld, in context geplaatst en in combinatie met het gesprek met de school zelf, dat de keuze voor een basisschool kan ondersteunen. Deze doelstelling ondersteun ik van harte.
Vindt u het wenselijk dat ouders hun schoolkeuze baseren op de schooladviezen voor vervolgonderwijs die in voorgaande jaren zijn gegeven?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Is het waar dat de ontwikkeling van deze website tot nu toe zeven miljoen euro heeft gekost? Waaraan zijn de ontwikkelingskosten besteed? Kunt u een onderbouwing van de kosten geven?
De PO-Raad heeft de totale kosten van het project Vensters PO gedurende 2012–2015 begroot op ruim 7 mln euro. Vensters PO ondersteunt en begeleidt meer dan 7.000 scholen in het primair onderwijs bij het ontwikkelen, verzamelen en publiceren van nieuwe, onderling vergelijkbare gegevens. Het geld wordt dus niet zozeer besteed aan de bouw van een website.
In de bij vraag 1 reeds aangekondigde brief over Vensters voor Verantwoording PO en VO zal ik ook nader ingaan op de inzet van de middelen en u een overzicht bieden van de activiteiten die in dit kader worden uitgevoerd.
Hoeveel gaat de voltooiing van de website kosten?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, heeft de PO-Raad de totale kosten voor de periode 2012–2015 begroot op ruim 7 mln euro. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Vergelijkingssites zorgverzekeringen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Vergelijken loont, als je goed oplet»1 en «Independer geeft betalende verzekeraars voorrang»?2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de meest bezochte vergelijkingssites voor zorgverzekeringen, en aangeven welke organisaties achter deze sites zitten?
Er bestaat een groot aantal websites waar zorgverzekeringen worden vergeleken. Ik beschik niet over de bezoekersaantallen van deze sites. In het artikel van de Volkskrant worden de Consumentenbond, Independer en Zorgkiezer genoemd als grootste vergelijkingssites. De meeste vergelijkingssites ontvangen provisies voor de verzekeringen die via de site worden afgesloten. Sinds 1 januari 2012 is Achmea mede-aandeelhouder van Independer. Zorgkiezer is een project van DGN Finance.
Hoe komt het dat verschillende vergelijkingssites tegenstrijdige adviezen geven over de goedkoopste of beste verzekeraar?
Op de uitkomsten van een vergelijking zijn diverse factoren van invloed. Zo is van invloed welke afwegingen een rol spelen bij de totstandkoming van de vergelijking. Gaat het alleen om de laagste prijs, geeft een consument zelf ook voorkeuren aan, of is sprake van een weging van de prijs- kwaliteitsverhouding en op welke wijze worden de resultaten gepresenteerd?
Daarnaast heeft ook de korting die de vergelijkingssite heeft weten te bedingen bij de verzekeraar invloed op de ranking. Door een verschil in korting kan een identieke verzekering van Agis bij Zorgkiezer op jaarbasis goedkoper uitkomen dan bij de Consumentbond en daardoor hoger in de top 3 staan.
Bovenstaande betekent dat het van belang is dat de website transparant is over hoe de vergelijking tot stand komt en welke afwegingen daarbij worden gemaakt. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het niet eerlijk is naar consumenten toe wanneer vergelijkingssites alleen verzekeringen tonen die direct via hen kunnen worden afgesloten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat de vergelijkingssite transparant is over welke verzekeringen in de vergelijking worden meegenomen en op welke wijze de verschillende factoren bij de totstandkoming van de vergelijking worden gewogen en gepresenteerd. Independer geeft bijvoorbeeld in haar top 3 de zorgverzekeraars weer bij wie rechtstreeks via Independer de verzekering kan worden afgesloten. Dit vermelden zij ook bij de presentatie van de vergelijking, waarbij in een kolom ernaast de laagste prijsaanbieder wordt weergegeven. Desgewenst wordt een overzicht van alle zorgverzekeraars gegeven. Daarvoor is wel een extra muisklik nodig. Consumentenbond en Zorgkiezer betrekken bij hun top 3 alle zorgverzekeraars. Als consument is het derhalve van belang om goed de informatie op de site over hoe de vergelijking tot stand komt te bekijken.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2011 een normenkader opgesteld met als doel richting consumenten beter inzichtelijk te maken wat de reikwijdte is van de dienstverlening van de site en welke belangen er mogelijk spelen bij de dienstverlening van de vergelijkingssite. Dit betekent onder meer dat de informatie correct, duidelijk en niet misleidend dient te zijn. Vergelijkingssites moeten gemakkelijk vindbare en begrijpelijke informatie verstrekken over de activiteiten die de vergelijkingssite verricht, welke diensten worden verleend aan de bezoeker, waar de vergelijkingssite aan verdient, hoe de vergelijking tot stand komt en hoe volledig de vergelijking is3.
Voor vergelijkingssites die adviseren en/of bemiddelen is dat normenkader bindend verklaard in het kader van de Wet financieel toezicht. De AFM ziet hierop toe. De AFM overweegt om in 2014 diepgaander onderzoek te doen naar de wijze waarop de vergelijking tot stand komt.
Deelt u voorts de opvatting dat in deze tijd van het jaar meer bekendheid gegeven moet worden aan KiesBeter.nl, waar consumenten polissen van verzekeraars kunnen vergelijken op een betrouwbare niet-commerciële vergelijkingssite?
De overheid is niet verantwoordelijk voor het aanbieden van verzekeringsinformatie als keuze-informatie voor het publiek. Deze taak ligt (conform artikel 40 Wmg) bij zorgverzekeraars. De overheid hecht er wel belang aan dat deze informatie beschikbaar is en heeft er daarom aanvankelijk voor gekozen om een aanjaagfunctie te vervullen en deze informatie op KiesBeter te laten plaatsen.
Omdat keuze-informatie over verzekeringen inmiddels voldoende wordt opgepakt door markt- en veldpartijen is dit onderdeel door de overheid losgelaten. Op KiesBeter is derhalve geen verzekeringsinformatie meer te vinden.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars provisie aan vergelijkingssites betalen?
Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over de provisie die een vergelijkingssite ontvangt van een zorgverzekeraar. Met AFM ben ik van mening dat het wenselijk is dat de site inzicht geeft in haar verdienmodel en mate van onafhankelijkheid. Dit ten behoeve van de hierboven genoemde transparantie. De AFM heeft daarom vergelijkingssites gevraagd om inzicht te geven in het verdienmodel op de site.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat consumenten er niet van op de hoogte zijn dat een vergelijkingssite als «Independer» geen onafhankelijk advies geeft? Zou het niet beter zijn als op de homepage van «Independer» wordt aangegeven met welke zorgverzekeraars een samenwerking is aangegaan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Beleggingen in tabaksaandelen door pensioenfondsen en banken |
|
Henk van Gerven |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Onderschrijft u de conclusie in het artikel «Pensioenfondsen investeren miljarden in tabaksaandelen» dat Nederlandse pensioenfondsen 3 tot 4 miljard euro beleggen in de tabaksindustrie? Zo neen, waarom niet?1
Het is niet de taak van het kabinet specifieke beleggingen van individuele fondsen te monitoren en te beoordelen. De wijze waarop pensioenfondsen hun beleggingsbeleid vormgeven, is een verantwoordelijkheid van de pensioenfondsen zelf en van de daarin participerende werkgevers en werknemers. De Nederlandsche Bank (DNB) houdt toezicht op pensioeninstellingen. Ik kan geen uitspraken doen over de omvang van de beleggingen van de Nederlandse pensioenfondsen in de tabaksindustrie.
Is de staatssecretaris bekend met de navolgende bepaling uit de Framework Conventionon Tobacco Control (verder: het FCTC-verdrag) en de navolgende twee Recommendations voor de desbetreffende bepaling? «5.3. In setting and implementing their public health policies with respect to tobacco control, Parties shall act to protect these policies from commercial and other vested interests of the tobacco industry in accordance with national law.» Recommendation 4.7. «Government institutions and their bodies should not have any financial interest in the tobacco industry, unless they are responsible for managing a Party’s ownership interest in a State-owned tobacco industry.» Recommendation 7.2 «Parties that do not have a State-owned tobacco industry should not invest in the tobacco industry and related ventures (...).»
Ja.
Bent u het ermee eens dat het ABP zonder de bij wet van 21 december 1995 (Stb. 639, 1995) gerealiseerde privatisering, gelet op het bepaalde in artikel 5.3. van het FCTC-verdrag gehouden zou zijn de door het pensioenfonds beheerde gelden niet te beleggen in de tabaksindustrie? Zo niet, waarom niet?
De FCTC aanbevelingen zelf zijn geen onderdeel van het verdrag en zijn, ook in de geschetste fictieve situatie niet juridisch bindend. Deze zijn bedoeld als een hulpmiddel voor de verdragssluitende staten bij het implementeren van het verdrag. Artikel 5.3 is bedoeld te voorkomen dat de tabaksindustrie invloed kan uitoefenen op het tabaksbeleid van landen. Tegen die achtergrond roepen de aanbevelingen 4.7 en 7.2 op geen financiële belangen te hebben in de tabaksindustrie. Die aanbevelingen zijn dus bedoeld om te voorkomen dat de overheid zijn onafhankelijke positie verliest ten opzichte van de tabaksindustrie, met consequenties voor het tabaksbeleid van de Nederlandse staat. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake.
In welke mate dient het bepaalde in artikel 5.3. van het FCTC-verdrag en de zojuist aangehaalde Recommendations ook nu nog medebepalend te zijn voor het beleggingsbeleid van het ABP?
Pensioenfondsen zijn zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Het ABP belegt volgens de ESG-criteria. ESG staat voor Environment (milieu), Social (sociale omstandigheden) en Governance (ondernemingsbestuur). ABP geeft in haar verantwoording over haar beleggingsbeleid aan, dat zij vooraf toetst of een bedrijf aan de ESG-criteria voldoet. Daarnaast investeert ABP in beleggingen met een uitgesproken duurzaam karakter. ABP belegt niet in ondernemingen die betrokken zijn bij producten of diensten die onder de Nederlandse wetgeving of het internationale recht verboden zijn. Daarom belegt ABP niet in bedrijven die zijn betrokken bij de productie van landmijnen, clustermunitie of chemische en biologische wapens. Beleggingen in de tabaksindustrie behoren daar niet toe.
Het ABP is een zelfstandige pensioenuitvoerder en geen onderdeel van de staat. Het beleggen in bedrijven die tabak produceren is in Nederland legaal. Het FCTC verdrag is niet van toepassing op zelfstandige ondernemingen en, zoals beschreven in het antwoord op vraag drie, zijn de recommendations niet juridisch bindend. Het bestuur van ABP legt over het beleggingsbeleid verantwoording af aan de achterban en de stakeholders, waaronder de overheidswerkgevers. Het beleggingsbeleid wordt regelmatig besproken. Het kabinet ziet er gezien bovenstaande en het antwoord op vraag drie geen reden toe een oproep te doen aan het ABP.
Bent u bereid het ABP-bestuur op te roepen zich te gedragen naar de inhoud van het bepaalde in artikel 5.3. van het FCTC-verdrag, met inbegrip van de zojuist aangehaalde Recommendations?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat het beleid is van de SNS Bank inzake beleggingen in de tabaksindustrie? In welke mate belegt zij daarin?
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van een beleggingsbeleid en het beheren van een beleggingsportefeuille is bij een staatsdeelneming, net als bij iedere andere onderneming, belegd bij de raad van bestuur van de onderneming. De raad van commissarissen houdt hierop toezicht. Het vennootschapsrecht biedt geen rechtstreekse aanknopingspunten voor een aandeelhouder om invloed uit te oefenen op de keuzes die de raad van bestuur maakt ten aanzien van het beleggingsbeleid van de onderneming.
Desgevraagd meldt SNS Reaal dat SNS Asset Management N.V, de institutionele vermogensbeheerder die onderdeel uitmaakt van SNS Reaal, als belegger beleid heeft ontwikkeld voor investeringen in ondernemingen, overheden en instellingen betreffende hun omgang met het milieu, maatschappelijke kwesties en ondernemingsbestuur. Meer specifiek gaat het om rechten van de mens, fundamentele arbeidsrechten, corruptie, milieu, wapens, en klant- en productintegriteit. Dat beleid komt voort uit internationale verdragen, conventies en «best practices», waaronder het Global Compact van de Verenigde Naties. Het beleid wordt door SNS Asset Management toegepast op al haar beleggingen. Beleggingen in tabak zijn op basis van dit beleid niet uitgesloten bij SNS Asset Management, mits deze passen binnen het voornoemde beleid. ASN Bank, ook onderdeel van SNS REAAL, heeft een ander beleggingsbeleid geformuleerd. ASN Bank investeert niet in de productie van tabak of daaraan gerelateerde nevenproducten en sluit beleggingen in tabak ten principale uit.
Op haar website maakt ABN AMRO melding van het beleid voor haar activiteiten in de tabaksindustrie, waarbij duurzaamheid voorop staat. Beleggingen in de tabaksindustrie worden hiermee niet per definitie uitgesloten. ABN AMRO financiert echter geen tabaksondernemingen die zich in hun marketing rechtstreeks op minderjarigen richten, de verkoop van hun producten via de zwarte markt bevorderen, zich bij hun productie schuldig maken aan ernstige schendingen van de mensenrechten of de rechten van inheemse volkeren of in strijd handelen met internationale milieu- of arbeidsregels waaraan de betrokken lidstaat zich heeft verbonden of die sociale of milieuwetten overtreden.
In welke mate belegt ABN AMRO in de tabaksindustrie? Wat is het beleid van ABN AMRO in deze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de Staat der Nederlanden als eigenaar van ABN AMRO, respectievelijk SNS Bank invloed kan uitoefenen op de keuze die elk van beide banken maken in hun financierings- en beleggingsbeleid? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u het eens bent met het eerste deel van de voorgaande vraag, bent u het er dan ook mee eens dat beide banken, mede gelet op het bepaalde in de hiervóór aangehaalde Recommendation 4.7. (... should not have any financial interest in the tobacco industry ...), niet dienen te investeren in de tabaksindustrie? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u tot nu toe ter zake genomen, ten einde een en ander te bewerkstelligen?
Staatsdeelnemingen zijn zelfstandige, private ondernemingen en maken geen deel uit van de (semi-)publieke sector. Het FCTC verdrag is niet van toepassing op zelfstandige ondernemingen. Zoals bij antwoord vier is gemeld, is het in Nederland legaal te beleggen in bedrijven die tabak produceren; er bestaat geen wet- of regelgeving die dergelijke investeringen verbiedt. Onder één van mijn voorgangers is in 2009 beleid van de staat als aandeelhouder geïntroduceerd ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen2. Met dit beleid wordt ingezet op transparantie van staatsdeelnemingen in hun verslaggeving over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Om die reden is door de staat als aandeelhouder aan alle staatsdeelnemingen gevraagd om te rapporteren conform de standaarden van het Global Reporting Initiative en mee te doen aan de jaarlijkse Transparantiebenchmark die door het ministerie van Economische Zaken is geïnitieerd.
Als u tot nu toe ter zake nog geen stappen in de richting van het bestuur van beide banken hebt genomen, wat gaat u in dit verband dan ondernemen ten einde te bewerkstelligen dat Nederland op het punt van zijn uit het eigenaarschap in beide banken voortvloeiende positie op de kortst denkbare termijn aan de hier in het geding zijnde verplichtingen uit het FCTC-verdrag voldoet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Geen hoger loon voor EU-functionarissen' |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «geen hoger loon voor EU-functionarissen»?1
Ja.
Deelt u de tevredenheid over de uitspraak van het Europese Hof van Justitie?
Ja, de uitspraak van het Hof past in het standpunt dat Nederland ten aanzien van deze kwestie heeft ingenomen. Het Hof erkent de Nederlandse lijn dat de Europese Commissie in het salarisvoorstel voor 2011 rekening had moeten houden met de plotselinge verslechterde economische omstandigheden in de EU en dat het aan de Raad is om te beoordelen of er van dergelijke uitzonderlijk omstandigheden sprake is. Nederland heeft aan de zijde van de Raad actief op dit punt in deze Hofzaak geïntervenieerd.
Kunt u ons informeren over de mogelijkheden van de Europese Commissie op dit moment en kunt u aangeven of de Commissie overweegt om middels een verlaging van de pensioenpremies voor EU-werknemers alsnog de salarissen te laten stijgen?
Het is op dit moment niet bekend wat de Europese Commissie naar aanleiding van deze uitspraak zal doen.
Op grond van het EU-ambtenarenstatuut doet de Europese Commissie jaarlijks een voorstel voor aanpassing van de pensioenpremies om het pensioenstelsel in balans te houden. Voor 2013 heeft de Commissie een verlaging voorgesteld van 10,6% naar 10,3% van het basissalaris. Over dit voorstel heeft de Raad nog geen besluit genomen. Het kabinet is kritisch over de voorgestelde premieverlaging. In 2012 stelde de Commissie ook een verlaging voor. Nederland heeft daar niet mee ingestemd.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het Europees ambtenarenstatuut?
De onderhandelingen over de herziening van het EU-ambtenarenstatuut zijn in juli afgerond. Hoewel er sprake is van enige versobering van de pensioenen, toelagen en salarissen (twee jaar nullijn), schiet het totaalpakket volgens het kabinet te kort. Ondanks de steeds stevige inzet van het kabinet op dit dossier, staat de hervorming van het EU-ambtenarenstatuut in schril contrast met hervormingen in lidstaten zelf.
Nederland en vier andere lidstaten hebben daarom tegen het nieuwe Statuut gestemd en daarbij in een stemverklaring hun ongenoegen uitgesproken over het tegenvallende resultaat. Andere lidstaten vonden het compromis wel aanvaardbaar, evenals het Europees Parlement dat met een ruime meerderheid heeft ingestemd met de uitkomst van de onderhandelingen.
Blijft de inzet van de Europese Raad ongewijzigd indien de Europese Commissie met een afgezwakt voorstel komt?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van de salarissen en pensioenen van EU-ambtenaren is niet gewijzigd.
Het stoppen van vergoedingen onbeperkt fysiotherapie |
|
Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Welke zorgverzekeraars stoppen met het onbeperkt vergoeden van fysiotherapie?
Vier verzekeraars stoppen met ingang van 2014 met het aanbieden van een aanvullende verzekering waarin alle behandelingen fysiotherapie onbeperkt worden vergoed. Het betreft Menzis, Stad Holland, OHRA en Interpolis.
Waarom stoppen zorgverzekeraars met het onbeperkt vergoeden van fysiotherapie?
De overheid heeft geen bemoeienis met de omvang van de dekking, de hoogte van de premie en een eventueel medisch acceptatiebeleid. Verzekeraars maken hierbij hun eigen afwegingen.
Bij de beslissing van verzekeraars om te stoppen met een onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie speelt mogelijk een rol dat het aantal mensen dat een uitgebreide aanvullende verzekering met een onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie afsluit kleiner wordt waardoor met name de verzekerden die meer fysiotherapie gebruiken overblijven. Dit heeft een verhogend effect op de kosten en dus op de premie. Een hogere premie heeft weer tot gevolg dat steeds meer mensen geen aanvullende verzekering afsluiten of kiezen voor een verzekering met een beperkte(re) dekking. Het draagvlak voor de aanvullende verzekeringen neemt daardoor af en is zonder ingrijpen door de verzekeraar niet te stoppen. Hierbij zullen verzekeraars alle relevante aspecten afwegen, inclusief hun concurrentiepositie op de markt van aanvullende verzekeringen.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars hiermee stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen maken gebruik van een aanvullende verzekeringsoptie voor onbeperkte fysiotherapie?
Ik heb niet de beschikking over deze informatie. Dergelijke gegevens betreffen bedrijfsgevoelige informatie die de verzekeraars uit concurrentieoverwegingen niet verstrekken.
Wat vindt u ervan dat, wanneer iemand lid is van de FNV, hij/zij zich bij zorgverzekeraar Menzis wel onbeperkt kan verzekeren voor fysiotherapie?
Het is de eigen bevoegdheid van een verzekeraar – in dit geval Menzis – om een aanvullende verzekering met een dergelijke dekking voor een bepaalde collectiviteit aan te bieden.
Deelt u de mening dat het geboden alternatief van zorgverzekeraars voor het wegvallen van vergoedingen onbeperkt fysiotherapie, namelijk maximaal 30 a 40 behandelingen, voor verzekerden met multiproblematiek, of kankerpatiënten die gebruik maken van fysiotherapie, niet voldoende is? Op welke wijze kan deze groep zich wel aanvullend verzekeren voor de behandelingen die zij volgend jaar denken nodig te hebben?
Een beperkte groep patiënten die thans onbeperkt fysiotherapie uit de aanvullende verzekering vergoed krijgt kan het geboden alternatief dat verzekeraars bieden, als onvoldoende ervaren. Ik wil er echter wel op wijzen dat zeven verzekeraars voor 2014 een aanvullende verzekering aanbieden met onbeperkte dekking voor medisch noodzakelijke behandelingen met fysiotherapie. Van deze zeven verzekeraars doen vier dat zonder medische selectie. Patiënten die bij hun huidige verzekeraar geen aanvullende verzekering met onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie kunnen afsluiten, kunnen dus overstappen naar een andere verzekeraar.
Voorts merk ik op dat niet alle kankerpatiënten voor langdurige dan wel onbeperkte behandeling met fysiotherapie – mits medisch noodzakelijk – zijn aangewezen op aanvullende verzekeringen. Zo staan bijvoorbeeld uitvalsverschijnselen als gevolg van een tumor in de hersenen of het ruggenmerg en weke delen tumoren op de lijst met aandoeningen waarvoor in de basisverzekering aanspraak bestaat op langdurige dan wel onbeperkte fysiotherapie.
Wilt u in gesprek gaan met de zorgverzekeraars, de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) om dit in kaart te brengen, en de Kamer hierover voor 31 december 2013 te informeren?
Gezien het feit dat nog zeven verzekeraars voor 2014 een aanvullende verzekering met een vergoeding voor onbeperkte fysiotherapie aanbieden, vind ik dergelijk overleg niet noodzakelijk.
Het bericht dat de verklaring euthanasie jaarlijks verlengd moet worden |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de verklaring euthanasie jaarlijks verlengd moet worden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het voorstel om de geldigheid van een schriftelijke wilsverklaring voor euthanasie te beperken met een geldigheidstermijn van maximaal twee jaar?
Over dit onderwerp is tijdens de behandeling van de Euthanasiewet uitgebreid gesproken. De wetgever heeft destijds aan de schriftelijke wilsverklaring geen geldigheidstermijn willen stellen omdat elke gestelde geldigheidsduur «hardheidsdiscussies zal oproepen bij gevallen waarin de wilsverklaring net buiten de termijn valt». Ik zie op dit moment geen aanleiding om hiervan af te wijken.
In hoeveel van de 42 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij demente patiënten bij de Regionale toetsingscommissie euthanasie in 2012 was er sprake van een beginstadium van euthanasie, waarbij nog niet echt sprake was van ondraaglijk lijden?
In 2012 was er bij 41 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij de Regionale toetsingscommissies euthanasie sprake van een patiënt die zich in het beginstadium van dementie bevond. Bij één melding, die ook is opgenomen in het jaarverslag, was sprake van gevorderde dementie.
Overigens ben ik het niet met u eens dat er in het beginstadium van dementie geen sprake kan zijn van ondraaglijk lijden. Zoals de oordelen van de Regionale toetsingscommissies euthanasie laten zien, kan in geval van dementie in een beginstadium wel degelijk sprake zijn van ondraaglijk lijden.
Deelt u de mening dat er door arts en patiënt tijdens het ziekteproces regelmatig over de wilsverklaring gesproken dient te worden, en dat dit ook schriftelijk vastgelegd dient te worden? Zo ja, hoe kan het geregeld bespreken van de wensen van de dementerende patiënt over het eigen levenseinde met de arts gestimuleerd worden?
Het is zeer invoelbaar dat een (meermalen) geactualiseerde wilsverklaring de arts helpt om tot de overtuiging te komen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zeker wanneer de schriftelijke wilsverklaring niet eerder met de arts is besproken. Ik wil echter op dit moment niet zo ver gaan een geldigheidsduur te formuleren.
Ik zie het in eerste aanleg als de verantwoordelijkheid van de patiënt om de schriftelijke wilsverklaring met de arts te bespreken en hiertoe het initiatief te nemen.
Zoals u weet buigt een werkgroep zich op dit moment over de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie. Binnen deze werkgroep is uiteraard ook aandacht voor het actualiseren van de wilsverklaring en het bespreken ervan met de arts. U wordt geïnformeerd over de stand van zaken van deze werkgroep vóór het algemeen overleg met uw Kamer op 19 december a.s.
Bent u van mening dat een jaarlijkse verlenging van de verklaring euthanasie de arts meer houvast geeft voor het geval een patiënt zijn wil niet meer kan uiten? Zo ja, op welke wijze kan het beste uitvoering gegeven worden aan het voorstel om de wens tot euthanasie jaarlijks met de arts te bespreken en te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit voorstel te laten beoordelen door de gezamenlijke werkgroep van uw ministerie en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), die momenteel bezig is met het opstellen van een handreiking waarmee, gegeven de geldende wet- en regelgeving, meer duidelijkheid op dit punt geboden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welke termijn zal de handreiking van deze werkgroep beschikbaar komen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Euthanasie op 19 december 2013?
Ja.
Het bericht dat het aantal laaggeletterden snel stijgt |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal laaggeletterden stijgt snel»?1
Ja.
Is het waar dat de toenemende laaggeletterdheid over vijf jaar tot grote tekorten op de arbeidsmarkt kan leiden? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is?
Ruim de helft van de laaggeletterden heeft op dit moment betaald werk, zo blijkt uit recent onderzoek van de Universiteit Maastricht naar laaggeletterdheid in Nederland.2 In de leeftijdsgroep 45–55 jaar is dit zelfs 70%.3 De tekorten waarover in het door u aangehaalde artikel gesproken wordt, betreffen met name kwalitatieve tekorten in plaats van kwantitatieve tekorten. Gedurende de levensloop van werknemers neemt de beheersing van kernvaardigheden volgens het artikel geleidelijk af. Deze afname zorgt voor een verlies aan arbeidsproductiviteit en een mogelijk minder goede aansluiting tussen de arbeidsvraag en het arbeidsaanbod (kwalitatief tekort).
Op dit moment zijn er echter volop initiatieven gericht op een leven lang leren en kan gebruik worden gemaakt van het aanbod binnen de volwasseneneducatie en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs om deze afname van kernvaardigheden tegen te gaan. Ook de aanpak van laaggeletterdheid, waarbij werkgevers een rol spelen, is erop gericht een dergelijke afname tegen te gaan. Het door u aangehaalde artikel uit De Volkskrant geeft reeds goede voorbeelden van situaties waarin werkgevers hun laaggeletterde werknemers ondersteunen in het verbeteren van hun kernvaardigheden lezen en rekenen. Gelet op deze initiatieven ben ik ervan overtuigd dat een verdere afname van kwalitatieve tekorten in voldoende mate wordt tegengegaan.
Is in kaart gebracht wat het effect is van laaggeletterdheid op (tekorten op) de arbeidsmarkt in de komende jaren?
Uit het PIAAC-onderzoek, dat ook in het Volkskrant-artikel wordt aangehaald, blijkt dat deelname aan het arbeidsproces duidelijk samenhangt met het taalvaardigheidsniveau (p. 119). Laaggeletterden hebben aantoonbaar meer problemen met het vinden en behouden van een baan. Van de 1,3 miljoen Nederlanders met een taalvaardigheidsniveau onder 2F (het ingangsniveau van het beroepsonderwijs) is 30% «inactief», dat wil zeggen zonder betaalde baan, eventueel in deeltijd.4 Een toename van laaggeletterde ouderen kan gaan wringen op de arbeidsmarkt als de «babyboomgeneratie» met pensioen gaat. Ander onderzoek is mij niet bekend.
In hoeverre is er binnen de huidige aanpak van laaggeletterdheid aandacht voor het arbeidsmarktaspect?
Het «Actieplan laaggeletterdheid 2012–2015» benoemt geletterdheid als fundamentele voorwaarde voor duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, voor zelfredzaamheid van burgers en voor sociale cohesie. Het arbeidsmarktaspect staat dus centraal. De aanpak van laaggeletterdheid kent vele vormen waaronder de inzet op werknemers, werkzoekenden en werkgevers. Om die reden heb ik de Stichting Lezen & Schrijven gevraagd om samenwerking te zoeken met werkgevers in branches waarin zich grote groepen laaggeletterden bevinden.
Er is onder andere een taalscan ontwikkeld door VNO-NCW, MKB en FNV om te toetsen of werknemers behoefte hebben aan scholing op het gebied van taalvaardigheid. Daarnaast is er een ambassadeursnetwerk, waarvoor (oud-)medewerkers op het gebied van laaggeletterdheid wordt gevraagd om zich een paar jaar in te zetten in een bepaalde (door hen zelf te kiezen) sector om de aanpak van laaggeletterdheid te stimuleren.
Hoe kijkt u aan tegen de oververtegenwoordiging van vrouwen in de groep laaggeletterden in het licht van de doelstelling dat vrouwen zelfredzaam moeten zijn?
Vrouwen zijn helaas oververtegenwoordigd onder laaggeletterden. Dat is geen toeval maar een erfenis van het oude kostwinnersmodel. Hetzelfde geldt voor vrouwelijke huwelijksmigranten. De basisvaardigheden van personen die niet of weinig werken, gaan sneller achteruit dan die van personen die wel een arbeidsbetrekking hebben. Bovendien speelt de werkgever vaker een belangrijke rol in het stimuleren van werkenden om hun niveau van lezen en schrijven te verbeteren. Daarom ben ik blij met de aanpak van de programma’s «Taal voor het Leven» en «Taal voor Thuis» van de Stichting Lezen & Schrijven, waarbij vrijwilligers laaggeletterde vrouwen opzoeken en in groepsverband lesgeven. Aanvullend hierop onderzoek ik op dit moment ook andere mogelijkheden om de taalvaardigheid van vrouwen op een laagdrempelige manier te verbeteren. Ik denk hierbij aan een specifieke digitale leeromgeving. Dit is een succesvol instrument gebleken in het bereiken van laagopgeleide en laaggeletterde volwassenen door ondersteuning te bieden op een informele, laagdrempelige manier. Deelnemers kunnen op deze wijze bijvoorbeeld thuis hun taalvaardigheden vergroten in plaats van tijdens een cursus buitenshuis. Hiermee vergroten niet-werkende vrouwen hun kansen op economische zelfstandigheid.
Wat gaat u specifiek doen voor de laaggeletterden in de leeftijdsgroep 45–65 jaar, waar de laaggeletterdheid het snelst toeneemt?
Met het lopende Actieplan Laaggeletterdheid (2012–2015) beoogt het kabinet laaggeletterdheid te agenderen en aan te pakken. Daarnaast is jaarlijks € 53 miljoen voor gemeenten beschikbaar om in te zetten op de volwasseneneducatie, specifiek gericht op het verbeteren van de Nederlandse taal- en rekenvaardigheden. Voor de ontwikkeling van innovatieve methoden om laaggeletterdheid aan te pakken en meer laaggeletterden te bereiken, loopt sinds 2012 een serie pilots onder de titel «Taal voor het Leven». Deze pilots, die worden uitgevoerd door de Stichting Lezen & Schrijven, zijn onder meer op de doelgroep van 45–65 jaar gericht en worden doorlopend geëvalueerd. Uw Kamer heeft onlangs een motie aangenomen om ook na afloop van de pilots «Taal voor het Leven» jaarlijks € 5 miljoen beschikbaar te stellen voor de aanpak van laaggeletterdheid. Vanzelfsprekend zal ik deze motie uitvoeren.
Is het mogelijk een impuls te geven aan de strijd tegen laaggeletterdheid, specifiek voor deze twee groepen, via het stimuleren van volwassenenonderwijs?
Ik neem laaggeletterdheid onder alle bevolkingsgroepen zeer serieus. Ook voor de aanpak hiervan verwijs ik u graag naar mijn antwoorden op vraag 5 en 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat laaggeletterden worden bijgeschoold, zodat zij volledig kunnen meedoen wanneer er grote vraag is op de arbeidsmarkt?
Circa de helft van de laaggeletterden heeft een betaalde baan. In de groep van 45–54 jaar is dit zelfs 70%. Van de niet-laaggeletterden (alle leeftijden) heeft ca. 66% een betaalde baan.5
Binnen het lopende Actieplan Laaggeletterdheid bestaat specifieke aandacht voor de arbeidsmarktcomponent. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Ook via de volwasseneneducatie en de pilots «Taal voor het Leven» worden volwassen laaggeletterden, in sommige gevallen mede door werkgevers, in staat gesteld hun lees- en schrijfvaardigheden te verbeteren. Dat verbetert hun kansen om op de arbeidsmarkt te participeren. Daarnaast wordt binnen alle onderwijssectoren hard gewerkt om met het nieuwe «referentiekader taal & rekenen» deze vaardigheden naar een hoger plan te tillen, wat ertoe zal leiden dat jongeren meteen een goede start maken. Dit zal op de langere termijn eveneens ertoe bijdragen dat er minder laaggeletterden zullen zijn.
Fraude met het persoonsgebonden budget (PGB) |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van aangifte door de gemeente Houten van mogelijk gepleegde fraude bij de uitkering van persoonsgebonden budgetten, waarbij vermoedelijk 1,6 miljoen euro niet aan zorg is besteed?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie in deze zaak geen strafrechtelijk onderzoek gaat doen, naar eigen zeggen in verband met een tekort aan prioriteit en capaciteit?
De aanpak van fraude, waaronder pgb-fraude, heeft kabinetsbreed hoge prioriteit. De capaciteit is toereikend om aan die prioriteit invulling te geven. Net als bij alle aangiften van een strafbaar feit beziet het Openbaar Ministerie per geval of een strafrechtelijke vervolging de meest adequate reactie is. Het Openbaar Ministerie heeft in dit concrete geval aan de gemeente Houten gemotiveerd uiteengezet waarom de aangifte van de gemeente Houten niet in behandeling is genomen. Reden hiervoor was onder meer de keuze van het Openbaar Ministerie om zaken te selecteren op basis van verschillende modus operandi bij het plegen van deze vorm van fraude. De modus operandi in de fraudezaak uit Houten kwam al in andere strafrechtelijke onderzoeken aan bod.
Deelt u de mening dat fraude met het pgb aangepakt dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat is in dit kader uw mening over het feit dat het OM geen strafrechtelijk onderzoek gaat doen naar de zaak in de gemeente Houten, omdat dit geen prioriteit zou hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat er ongeveer 200 aangiften van pgb-fraude bij het landelijk parket liggen? Hoeveel van deze aangiften worden uiteindelijk in behandeling genomen? Hoeveel worden er niet in behandelingen genomen, en wat zijn daar de redenen voor?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld het genoemde aantal van 200 aangiften van pgb-fraude niet te kunnen bevestigen. De cijfers die bekend zijn over de signalen (waaronder aangiftes) die in de afgelopen jaren door de diverse diensten zijn ontvangen, hebben wij vermeld in onze brieven van 24 oktober en 19 december 2013 aan uw Kamer.1 Ik verwijs u voor deze informatie kortheidshalve naar deze brieven, waarin ook wordt ingegaan op de omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling of er wordt gekozen voor een strafrechtelijk onderzoek of voor een andere wijze van afdoening. Daarbij gaat het om een samenstel van factoren zoals de aard en omvang van de fraude, de andere sanctiemogelijkheden, complexiteit, bewijsbaarheid alsook organisatiegraad, recidive en een effectieve inzet van capaciteit.
Deelt u de mening dat door het niet strafrechtelijk vervolgen van bedrijven en/of personen die dergelijke fraude plegen, deze hun werkwijze op een aangepaste wijze en op een mogelijk andere locatie kunnen voortzetten, en dat dit ten koste gaat van cliënten in de zorg en van publiek geld dat voor zorg bedoeld is? Vindt u dit acceptabel? Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u nemen om deze fraude aan te pakken en te ontmoedigen?
Fraude in de zorg is onacceptabel en gaat ten koste van publiek geld dat voor de zorg bedoeld is. Een integrale aanpak van de fraude is het meest effectief. Vanuit VWS is op 2 december 2012 een plan aan de Kamer gezonden (DLZ/KZ-U-3141826) om de aanpak van pgb fraude te intensiveren. Het betreft naast een versterking van het opsporingsapparaat bij de Inspectie SZW ook maatregelen om de pgb-regeling minder toegankelijk te maken voor potentiële fraudeurs. Een van de maatregelen is dat het CIZ face-to-face gesprekken voert met mensen die voor het eerst een indicatie met voorkeur voor pgb aanvragen. De zorgkantoren voeren met mensen die voor het eerst een indicatie hebben gekregen en aangeven een pgb te willen, een bewustekeuzegesprek om te bezien of pgb de meest wenselijke keuze is. Voorts leggen de zorgkantoren huisbezoeken af bij de mensen die reeds een pgb hebben. Daarnaast worden de zgn. trekkingsrechten ingevoerd, waarbij budgethouders wel zeggenschap houden over hun budget, maar het geld niet langer op hun rekening gestort krijgen.
Voorts is de genoemde brief van 19 december 2013 de stand van zaken bij de concrete maatregelen beschreven.
Het bericht “Scholen niet blij met vergelijkingssite” |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Scholen niet blij met vergelijkingssite»?1
Ja, dat is me bekend. In een aparte brief aan uw Kamer, die ik u dit voorjaar toezend, zal ik mijn visie op transparantie en daarmee ook op Vensters voor Verantwoording PO en VO uiteen zetten. Hierin zal ik onder andere ingaan op het belang dat ik hecht aan transparantie voor een goede werking van het onderwijsstelsel en de activiteiten die de PO-Raad en de VO-raad in dit kader (zullen) uitvoeren en reeds hebben uitgevoerd.
Herkent u de kritiek van scholen dat op de website schoolkompas.nl («Vensters PO») sprake is van een «brij van gegevens», terwijl scholen via de Vensters PO ouders juist op een betere manier met informatie zouden moeten bedienen? Zo nee, waarom niet?
De reeds ontwikkelde website schoolkompas.nl is onderdeel van Vensters voor Verantwoording in het voortgezet onderwijs en helpt leerlingen in groep 8 en hun ouders bij het zoeken naar een geschikte middelbare school. Het artikel gaat over de op 11 november 2013 gelanceerde website scholenopdekaart.nl (als onderdeel van het project Vensters Primair Onderwijs).
De kritiek van scholen op de nieuwe website scholenopdekaart.nl herken ik niet. Naar mijn mening presenteert de website relevante gegevens over de kwaliteit van basisscholen op een heldere manier.
Op welke wijze is er rekening gehouden met de gebruiksvriendelijkheid van de website en verhoudt de gebruiksvriendelijkheid van de website zich tot de lengte van het demofilmpje dat op de website staat?
In mijn antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op de gebruiksvriendelijkheid van de website scholenopdekaart.nl (de nieuwe website waarover het artikel in Spits gaat). Op deze website staat (nog) geen demofilmpje. Wel staat er een demofilmpje op de website schoolkompas.nl (http://www.schoolkompas.nl/Help/Help.aspx ). In dit filmpje wordt in 3 minuten en 36 seconden aan leerlingen uit groep 8 uitgelegd hoe de vergelijkingssite werkt. Dit filmpje draagt bij aan de gebruiksvriendelijkheid van deze website voor leerlingen en hun ouders.
Is het waar dat ruim 7 miljoen euro wordt uitgegeven aan Vensters PO terwijl er met Vensters VO al een systeem bestaat voor het delen van gegevens over scholen?
De PO-Raad heeft de totale kosten van het project Vensters PO gedurende 2012–2015 begroot op ruim 7 mln euro. Vensters PO ondersteunt en begeleidt meer dan 7.000 scholen in het primair onderwijs bij het ontwikkelen, verzamelen en publiceren van nieuwe, onderling vergelijkbare gegevens. Het geld wordt dus niet zozeer besteed aan de bouw van een website.
In de bij vraag 1 reeds aangekondigde brief over Vensters voor Verantwoording Po en VO zal ik ook nader ingaan op de inzet van de middelen en u een overzicht bieden van de activiteiten die in dit kader worden uitgevoerd.
Hoe verklaart u het grote verschil in kosten tussen MBO Transparant (dat voor slechts 20.000 euro is ontworpen) en Vensters PO (dat ruim 7 miljoen euro kost)? Kunt u de uitgaven die in het kader van Vensters PO worden gedaan nader toelichten?
Het verschil in kosten wordt verklaard uit het feit dat de pilot MBO Transparant (die overigens € 200.000 kost) een vooronderzoek is naar de wijze waarop een Vensters-project voor de MBO-sector kan worden vormgegeven. Vensters PO betreft de daadwerkelijke ontwikkeling en realisatie van het volledige informatiesysteem door en voor 7.000 scholen in het primair onderwijs gedurende de periode 2012–2015.
Is het waar dat de data die worden verzameld in het kader van Vensters niet openbaar zijn en dat de data die SchoolInfo verzamelt niet (her)gebruikt mogen worden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, dat is niet waar. Het doel van Vensters PO is het in samenhang publiceren van gegevens over het beleid, de prestaties en de kwaliteit van alle scholen in het primair onderwijs. Uit de aard der zaak komen deze gegevens bij publicatie op de websites van Vensters en dus voor iedereen beschikbaar.
Is het waar dat SchoolInfo niet onder de Wet openbaarheid van bestuur noch onder de herziene Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten valt?
Ja. Schoolinfo valt niet onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Stichting Schoolinfo is geen bestuursorgaan in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht, want niet krachtens bestuursrecht ingesteld of met enig openbaar gezag omkleed. De Stichting Schoolinfo valt ook niet onder de herziene Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA).
De activiteiten en het toezicht op de Europese geheime dienst IntCen |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Eurowob verzoek tot informatie over de geheime Europese dienst EU Intelligence Analysis Centre (Intcen) aan de Europese dienst voor extern optreden (EDEO)?1
Ja.
Klopt het dat lidstaten vrijwillig inlichtingen doorgeven aan IntCen en wat is de aard van deze inlichtingen?
Ja.
Uitgezonden medewerkers van civiele Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van diverse EU-lidstaten werken als analist samen met Europese ambtenaren in het EU Intelligence Centre (IntCen). Het IntCen is opgericht om op basis van de inlichtingen van de diverse lidstaten strategische analyses te maken ten behoeve van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en op het gebied van terrorismebestrijding.
IntCen is geen inlichtingendienst, beschikt niet over bijzondere bevoegdheden en ontplooit dus zelf geen inlichtingen verwervende activiteiten. IntCen verwerkt ook geen persoonsgegevens, maar richt zich uitsluitend op het opstellen van strategische analyses.
De contributies uit de lidstaten worden op vrijwillige basis verstrekt. Het IntCen stuurt vragen (requests for information)naar de lidstaten, zowel naar de ministeries van Buitenlandse Zaken als naar de respectievelijke inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De informatie die gedeeld wordt is te kenschetsen als analytisch materiaal, waarin beschikbare intelligence, voor zover een toeleverende dienst die kan of wil vrijgeven, is verwerkt. Deze component bepaalt de rubricering van de verstrekte informatie.
Wat is de wettelijke basis voor de organisatie en de activiteiten van IntCen?
IntCen is kort na de aanslagen van 9/11 opgericht door de Raad als organiek onderdeel van het Raadssecretariaat. De naam was toen EU SITCEN (EU Situation Centre, in het Nederlands «situatiecentrum van de Europese Unie»). In het Besluit van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en de werking van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30), wordt in artikel 4, derde lid, sub a, derde streepje, bepaald dat EU SITCEN deel is gaan uitmaken van de Europese dienst voor extern optreden, onder het rechtstreekse gezag en de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de Hoge Vertegenwoordiger. Bij intern besluit van medio maart 2012 is EU SITCEN van naam veranderd en heet sindsdien EU IntCen. De kerntaken inzake het opstellen van strategische analyses zijn echter niet veranderd.
Gelet op het feit dat SitCen uitsluitend strategische analyses opstelt, geen persoonsgegevens verwerkt, geen eigen inlichtingen verwerft en dat informatie uit de lidstaten slechts op basis van vrijwilligheid wordt verstrekt, was de Raad van mening dat voor de oprichting van SitCen geen bijzonder rechtsbasis was vereist, doch dat SitCen kon worden opgericht zoals ieder organiek onderdeel van het Raadssecretariaat wordt opgericht. Hier kwam nog bij dat het de SitCen als organiek onderdeel van de Raad aan dezelfde regels en juridische controle was onderworpen als de Raad en het Raadssecretariaat. Deze situatie is met de overgang van SitCen naar de Europese dienst voor extern optreden niet veranderd, met dien verstande dat SitCen uitdrukkelijk is genoemd in het hiervoor geciteerde Raadsbesluit als één van de diensten die overgaan naar de Europese dienst voor extern optreden.
Wat is de formele juridische status van IntCen? Hoe verhoudt de juridische status van IntCen zich tot de juridische status van de EDEO?
Zoals hiervoor aangegeven, maakt IntCen integraal onderdeel uit van de EDEO, en valt daarmee binnen hetzelfde juridische kader. Dit houdt met name in dat alle regels voor de bescherming van persoonsgegevens zoals deze gelden voor de EU instellingen volledig van toepassing zijn op IntCen. Tevens is de Europese data protection controller bevoegd toezicht uit te oefenen.
Bovendien zijn ook alle andere regels die normaliter van toepassing zijn op de Europese instellingen, volledig van toepassing op IntCen. Deze regels omvatten de bepalingen inzake toegang tot documenten, het financieel reglement, de regels inzake personeelsbeleid (inclusief de ethische normen voor EU personeel). Alle rechtsmiddelen welke normaliter open staan tegen besluiten van Europese instellingen, staan ook open tegen de handelingen van IntCen als onderdeel van de EDEO. De Europese ombudsman alsmede het Europees Hof van Justitie zijn volledig bevoegd de wettelijkheid van de handelingen van IntCen te controleren.
Met welke partijen deelt IntCen haar verzamelde inlichtingen en analyses?
De analyses van IntCen worden gedeeld met de lidstaten van de Europese Unie, en met relevante beleidsmakers binnen de Europese Commissie, EDEO en in voorkomende gevallen de Raad, mits deze medewerkers in bezit zijn van de benodigde «clearance» die wordt afgegeven door de lidstaten zelf.
Maakt IntCen gebruik van informatie en analyses van de Nederlandse inlichtingen-en veiligheidsdiensten? Zo ja, hoe wordt er door het parlement, de rechterlijke macht, deskundigen of andere mogelijke vormen, toezicht gehouden op IntCen?
Ja, Nederland is één van de lidstaten die inlichtingenanalyses verstrekt aan het IntCen. Er is een AIVD medewerker permanent gedetacheeerd bij IntCen in Brussel. Er is een beveiligde digitale verbinding met deze AIVD-medewerker zodat dagelijks contact tussen de AIVD en IntCen mogelijk is.
Voor elk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die inlichtingenanalyses delen met IntCen geldt hun eigen wettelijk kader en toezicht mechanisme. In het geval van Nederland wordt de informatie die gedeeld wordt met IntCen vergaard binnen de kader van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv2002) en onder het toezicht van de onafhankelijke Commissie betreffende de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (de CTIVD).
Hoe verhoudt IntCen zich tot de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
IntCen is één van de afnemers van inlichtingenanalyes van de AIVD en de analyses van IntCen worden gedeeld met de AIVD.
Heeft het Hof van Justitie bevoegdheden in het geval dat de activiteiten van de inlichtingendienst IntCen buiten het mandaat gaan, of niet binnen de rechtsgrond van de EU-wetgeving vallen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Verwerkt IntCen persoonsgegevens in het kader van zijn inlichtingenactiviteiten? Is het IntCen toegestaan persoonsgegevens te verwerken? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo ja, hoe is het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens georganiseerd?
Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 4.
In hoeverre is IntCen gebonden aan privacyregelgeving van de Europese Unie?
Zoals in het antwoord op de vragen 4 is aangegeven, is alle Europese regelgeving inzake privacybescherming volledig van toepassing op IntCen.
De vergoeding van een medicijn voor MS-patiënten |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «MULTIPLE SCLEROSE; Weer op de been»?1
Het artikel geeft mooi aan dat Fampyra een potentieel goed geneesmiddel is, waar de beschreven MS-patiënt mogelijk baat bij heeft. Ik schrijf bewust «mogelijk». Dit is niet om de patiënte in het artikel te kort te doen. Maar door het grillige verloop van een ziekte als MS staat niet altijd vast waarom het de ene keer beter met een patiënt gaat, en een andere keer weer niet. Dus de een op een relatie die in het verhaal gelegd wordt tussen de betere situatie voor de patiënt en het gebruik van Fampyra zou heel goed mogelijk kunnen zijn, maar hoeft niet voor iedere patiënt zo te zijn. De Telegraaf had ook patiënten kunnen interviewen die Fampyra gebruiken, maar hier (helaas) geen aantoonbaar baat bij hebben.
Uit klinisch onderzoek blijkt dit ook. Fampyra had in kortdurende studies ten opzichte van placebo bij een derde deel van de patiënten een statistisch significant, maar beperkt effect op de snelheid om zo snel mogelijk een kleine afstand (7,8 m) af te leggen. Het is bij deze responders in bestaande onderzoeken niet aangetoond dat men langere afstanden kan afleggen of dat dit effect aanhoudt na 3 maanden. Evenmin is enige gunstige invloed van Fampyra aangetoond op andere aspecten die voor lopen van belang zijn (coördinatie, balans, vermoeidheid, actieradius). Het CVZ komt tot deze conclusie na uitgebreid de bestaande wetenschappelijke studies over Fampyra beoordeeld te hebben. Deze conclusie van het CVZ, dat de meerwaarde van Fampyra ten opzichte van fysiotherapie (nog) niet is aangetoond, is voor mij leidend.
Kunt u aangeven waarom het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), ondanks veel internationale onderzoeken die bewijzen dat het medicijn werkt, een negatief advies geeft over Fampyra (fampridine)?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u, evenals het CVZ, geen meerwaarde voor het medicijn Fampyra ten opzichte van fysiotherapie?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat fysiotherapie door veel zorgverzekeraars volgend jaar uit de aanvullende verzekering wordt geschrapt?
Er zijn voor zover bekend 4 zorgverzekeraars die de onbeperkte vergoeding van fysiotherapie uit de aanvullende verzekering hebben geschrapt. Maar er zijn nog steeds 6 aanvullende verzekeringen die onbeperkt fysiotherapie bevatten. Ook zijn er 5 aanvullende verzekeringen die 35 tot 40 behandelingen vergoeden. De pakketten waarbij een gemaximeerd aantal behandelingen fysiotherapie wordt vergoed, zijn veelal zonder medische selectie af te sluiten. Verder is MS een indicatie op de zogenaamde lijst van chronische aandoeningen. Dus de eerste 20 behandelingen per indicatie vallen niet onder de basisverzekering, maar de overige wel.
Overweegt u het medicijn Fampyra niet op te nemen in het basispakket, terwijl het goedkopere alternatief 4AP ook niet wordt vergoed?
Ik overweeg inderdaad om Fampyra niet op te nemen in het GVS, maar ik bestudeer de mogelijkheden om Fampyra voorwaardelijk toe te laten, zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars MS-patiënten nu al waarschuwen dat ze Fampyra vanaf volgend jaar zelf moeten gaan betalen, terwijl er nog geen officieel besluit ligt?
Formeel gezien is er nu geen aanspraak op Fampyra. Dus als zorgverzekeraars nu richting hun verzekerden aangeven dat ze Fampyra zelf moeten betalen, kan dat formeel.
Overweegt u Fampyra voorwaardelijk toe te laten tot het basispakket, of een financieel arrangement te treffen met de fabrikant, zodat er genoeg bewijs verzameld kan worden om het CVZ te overtuigen van de meerwaarde?
De besluitvorming over voorwaardelijke toelating in algemene zin is nog niet afgerond. Ik ben nog bezig met de uitwerking van de hoofdlijnen van het beleid rond voorwaardelijke toelating waarover ik u eerder heb geïnformeerd. Ik kan daarom op dit moment geen uitsluitsel geven of Fampyra voorwaardelijk kan worden toegelaten. Zodra dit wel het geval is zal ik de Kamer hierover informeren.
Overigens kan een voorwaardelijke toelating tot gevolg hebben dat het desbetreffende geneesmiddel op basis van de uitkomst van het onderzoek dat gedurende de voorwaardelijke toelating wordt uitgevoerd, definitief niet wordt toegelaten tot het pakket.
Deelt u de mening dat MS-patiënten die baat hebben bij dit medicijn, en dankzij dit middel weer kunnen lopen, dit vergoed zouden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Wanneer kan uw besluit over Fampyra worden verwacht?
Voorjaar 2014.
Het bericht ‘Nieuw EU-land Kroatië meteen in overtreding’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuw EU-land Kroatië meteen in overtreding»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Kroatië als kersvers lid van de Europese Unie nu al totaal niet kan voldoen aan Europese begrotingsregels?
Kroatië neemt dit jaar voor het eerst deel aan het Europees Semester, waarin budgettair en economisch beleid in Europese lidstaten gecoördineerd wordt. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of Kroatië in dit kader aan de begrotingsregels voldoet en om voor te stellen Kroatië in een buitensporig tekortprocedure te plaatsen. Op basis van dit voorstel zal de Raad een besluit nemen. Zestien andere lidstaten, waaronder Nederland, vallen reeds onder de buitensporig tekortprocedure.
Vindt u het uit te leggen dat dit kabinet onlangs heeft ingestemd met de Kroatische toetreding, wetende dat het zou uitdraaien op een economische ramp?
Kroatië heeft aan de EU-eisen in het toetredingstraject voldaan, zie ook de kabinetsappreciatie van het derde monitoringrapport die de Kamer op 4 april jl. is toegegaan2. Overigens heeft ook het parlement ingestemd met de Kroatische toetreding: de regering heeft de Akte van Ratificatie eerst na bespreking van het derde monitoringsrapport met uw Kamer gedeponeerd.
Bent u bereid in Brussel te bepleiten dat Kroatië de EU per direct verlaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Conflictmineralen |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 over het werkbezoek van het GroenLinks lid van het Europees Parlement aan het pilot project «Conflict-Free Tin Initiative» van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Philips en Tatasteel? 2
Ja.
Deelt u de zorgen over het verloop van dit sympathieke project rondom de certificering van tin?
Kritiek op het initiatief neem ik serieus, maar de zorgen deel ik niet. Wetgeving om de handel in conflictmineralen tegen te gaan is in de VS reeds aangenomen: Dodd-Frank 1502 verbiedt handel in mineralen uit het Grote Meren gebied in Afrika zonder traceerbaarheid. Het effect is volgens de Group of Experts van de VN, dat de handel in mineralen voor 90% is gestopt. Het onbedoelde neveneffect is dat mijnen die niet bijdroegen aan conflict, ook niet meer konden produceren/ exporteren. Grootschalige werkloosheid is het gevolg. Deze kan op zich weer een bron van nieuw conflict vormen.
Vanaf het begin van het project was duidelijk dat er tegenslag verwacht kon worden. De oostelijke DRC is een gebied dat gerekend mag worden tot het gebied met de moeilijkste operationele omstandigheden wereldwijd. Onder leiding van BZ is een aantal bedrijven, waaronder Philips en Tata Steel, juist dáár begonnen aan een pilot project dat beoogt door tracering van tin uit geselecteerde mijnen de conflictdimensie van de lokale mineralenhandel te elimineren en de negatieve impact van de Dodd-Frank wetgeving, hoofdstuk 1502, te mitigeren.
De huidige uitdaging van de deelnemers aan dit project, waaraan naast genoemde bedrijven o.m. ook Hewlett Packard, Apple, Friesland Campina, Blackberry, Intel, Motorola Solutions, Nokia en Fairphone deelnemen, betreft de plotselinge verhoging van de provinciale belastingen, waardoor de productie van de Kalimbimijn in Nyabibwe recent flink is teruggelopen. De handel is door de belastingverhoging niet langer lucratief omdat niet meer tegen marktconforme prijzen kan worden geproduceerd. Daardoor zijn inkomsten van de mijnwerkers ook teruggelopen.
Het bezoek van het Groenlinks lid van het Europarlement werd geflankeerd door een diplomatieke interventie door de Nederlandse Ambassade op hoofdstedelijk niveau in combinatie met een bezoek van de Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen aan het productiegebied en de gouverneur. Verbazing over de plotselinge en buitenproportionele verhogingen van de belastingen is uitgesproken, de negatieve gevolgen voor de productie in de mijnen is onder de aandacht gebracht en verzocht is de belastingverhoging terug te draaien. De bal ligt nu aan Congolese zijde.
Bent u voornemens om de controle op dit proefproject te intensiveren om zo te helpen bij het welslagen van het project?
Er is sprake van een goed functionerend project met dito (interne) controlemechanismen. De zakjes met tinerts worden tussen de win- en exportlocatie diverse malen geopend om de ertsen te mengen en op het gewenste kwaliteitsniveau te brengen. Nummers van labels zijn uniek en worden via een satellietverbinding opgeslagen in een database in Londen (International Tin Research Institute – ITRI). In de database worden het gewicht en kwaliteit bijgehouden; als de waarden verschillen dan wordt dit onderzocht om uit te sluiten dat mineralen van elders illegaal worden bijgemengd. Zakjes waar een label aan ontbreekt, worden niet opgenomen in de export.
Incidenten worden via de NGO PACT aan ITRI gerapporteerd, onderzocht en onder de aandacht van de DRC autoriteiten gebracht. Daartoe werken burgers (o.a. mijnwerkers, lokaal bedrijfsleven, lokale NGO’s), internationale NGO’s (PACT, Global Witness, Transparency International, Enough) en overheden (Duitsland, de VS, Nederland en DRC) effectief samen. Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt de NGO PACT met een financiële bijdrage voor drie jaar, om de operationele controle in het veld uit te voeren.
Ik ben van mening dat het project binnen de geschetste operationele context afdoende waarborgen in zich draagt om het project te doen slagen. Daarbij kan worden opgemerkt dat met het recent arriveren van CFTI-tin bij Tata Steel in IJmuiden en bij Philips Lighting in Mexico, het operationeel concept van dit proefproject zich feitelijk al heeft bewezen. De volgende stappen zijn het verder verbreden van de afnemersgroep, het vergroten van de productie (in de provincie Manema zijn inmiddels mijnen geopend), het diversifiëren van het aanbod aan betrouwbare opkopers, handelaren en exporteurs. Deze stappen zijn nodig om het conflictvrije tin tegen wereldmarktprijzen te kunnen gaan produceren en de productie ook in andere opzichten duurzamer te maken.
Deelt u de mening dat, hoewel vrijwillige initiatieven door bedrijven gewaardeerd moeten worden, de aanpak van de handel in conflictmineralen het meest effectief gestopt kan worden met Europese wetgeving op dit gebied?
Het kabinet zet zich in voor het agenderen van de conflictmineralenkwestie in Europees en OESO-verband. Minister Timmermans stuurde samen met zijn collega’s Westerwelle (DUI) en Bonino (It) recent een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger, Catherine Ashton, waarin gepleit wordt voor een preventieve aanpak op het vlak van «Global Issues», waaronder grondstoffenvoorzieningszekerheid en conflictmineralen. U treft deze brief in de bijlage aan3.
Ten behoeve van het Europese debat over verantwoord ketenbeheer en conflictmineralen wordt mede op aandringen van Nederland een Europese inventarisatie uitgevoerd van initiatieven van de lidstaten zoals het Nederlandse Conflict Vrij Tin Initiatief. Deze inventarisatie loopt momenteel en zal voeding geven aan het debat over verdere stappen.
Ik ben van mening dat complementair aan wetgeving in de VS, ketenspecifieke steun- en aanmoedigingsmaatregelen die zijn toegesneden op de lokale context, momenteel concreet meer bijdragen. Aanvullende generieke wetgevende maatregelen in de EU zullen op hun merites moeten worden beoordeeld, met name het effect voor de bevolking van wingebieden. Aanvullende wetgeving kan ook het risico verhogen dat bedrijven, die op zichzelf welwillend staan tegenover actieve verbetering van misstanden, wegtrekken uit conflictgebieden vanwege aansprakelijkheidsrisico’s in hun land van herkomst.
Bent u bereid om u in te zetten voor Europese wetgeving in de Europese Raad?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Europese wetgeving over conflictmineralen een supply chaindue dilligence verplichting voor bedrijven moet bevatten?
De OESO Due Diligence Guidance voor verantwoord ketenbeheer met betrekking tot mineralen uit conflictgebieden wordt momenteel actief opgepakt door vele bedrijven die zelf bij de ontwikkeling van de richtlijnen betrokken waren. De kracht hiervan is dat bedrijven context-specifiek kunnen handelen. Er ligt nog geen Europees wetsvoorstel. Ik zal -wanneer aan de orde- zo’n voorstel toetsen op proportionaliteit en op effectiviteit omdat ik zeker wil zijn dat dit meerwaarde heeft voor de verbetering van het ketenbeheer.
Het door ouders laten registreren van kinderen jonger dan 12 jaar voor orgaandonatie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het door ouders laten registreren van kinderen jonger dan 12 jaar voor orgaandonatie?1
Ja.
Hoeveel kinderen staan er op de wachtlijst voor een donororgaan, en hoeveel organen zijn er beschikbaar? Is er een tekort aan organen van overleden kinderen jonger dan 12 jaar? Zo ja, kunt u aangeven wat de aard en omvang van dit tekort is?
In 2012 waren 4 postmortale orgaandonoren afkomstig uit de leeftijdsgroep van 0 tot 16 jaar. In totaal hebben 27 kinderen jonger dan 16 jaar in 2012 een orgaan ontvangen. Het merendeel van deze organen was afkomstig van donoren uit een hogere leeftijdscategorie. Er zijn 4 kinderen van de wachtlijst af gegaan vanwege overlijden. Op 31 december 2012 stonden in totaal 21 kinderen jonger dan 16 jaar op de wachtlijst.
Weet u of er in het geval ouders kinderen jonger dan 12 jaar in het donorregister zouden mogen laten opnemen of er dan meer organen voor transplantatie beschikbaar zouden kunnen komen? Zo ja, kunt u aangeven in welke mate dit het geval zou zijn? Zo nee, wilt u dit laten onderzoeken?
Nee, daar is niets over bekend. Naar alle waarschijnlijkheid zullen er niet meer organen voor transplantatie beschikbaar komen als ouders kunnen beslissen over de donorregistratie van hun kinderen jonger dan 12 jaar. Ook in de huidige situatie beslissen de ouders, mocht hun kind onverhoopt komen te overlijden en het kind jonger is dan 12 jaar, of de organen van hun kind voor transplantatie beschikbaar komen. Ook gelet op het relatief beperkt aantal gevallen waarbij organen van kinderen jonger dan 12 jaar worden getransplanteerd, vind ik nader onderzoek niet nodig.
Deelt u de mening dat, als op het moment dat dit nog niet acuut nodig is, ouders al zouden nadenken over het ter transplantatie beschikbaar stellen van de organen van een kind, in plaats van op het emotionele moment rondom het overlijden, dan de kans dat er meer organen beschikbaar zouden komen groter zou zijn? Zo ja, zou het nadenken over donorregistratie van kinderen beneden de 12 jaar door hun ouders daarbij van invloed kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat iedereen goed nadenkt over het beschikbaar stellen van organen. Vanaf de leeftijd van 12 jaar kan iemand besluiten om zijn of haar keuze te laten registreren in het donorregister. Tot die leeftijd beslissen de ouders voor het kind, mocht hun kind onverhoopt komen te overlijden.
Het is daarom goed als ouders niet alleen nadenken over het beschikbaar stellen van hun eigen organen, maar ook die van hun minderjarige kinderen, mocht die situatie zich voordoen. Het is goed als zij dit met elkaar en met hun kinderen bespreken. De mogelijkheid om kinderen jonger dan 12 jaar door hun ouders te laten registreren voegt hier niets aan toe. Ik zie wel veel toegevoegde waarde in de lespakken die op basisscholen worden ingezet om jonge kinderen wegwijs te maken in het onderwerp orgaan- en weefseldonatie. Het bespreken van het onderwerp «donatie» op school heeft als bijkomend voordeel dat het kind thuis vertelt wat hij/zij geleerd of besproken heeft. Dit leidt op een natuurlijke wijze tot belangrijke gesprekken «aan de keukentafel» die van invloed zijn, mocht de donatievraag zich in de praktijk voordoen.
Zou het ouders kunnen helpen bij het nemen van een definitieve beslissing tot het daadwerkelijk beschikbaar stellen van organen van een overleden kind, als zij reeds eerder in het kader van donorregistratie van hun kind daarover nagedacht zouden kunnen hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op grond van welke juridische grondslag mogen ouders beslissen om organen van hun overleden minderjarig kind voor transplantatiedoeleinden ter beschikking te stellen?
Op grond van artikel 11, derde lid, van de Wet op de orgaandonatie kan ten aanzien van een minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaar de toestemming worden verleend door de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen, of de voogd. Op grond van artikel 11, eerste lid, kunnen ouders beslissen over orgaandonatie met betrekking tot een minderjarige van twaalf jaar of ouder waarvan geen wilsverklaring bekend is.
Zou dezelfde juridische grondslag kunnen worden gebruikt voor het door ouders laten opnemen in het donorregister van hun kinderen jonger dan 12 jaar, als die mogelijkheid zou bestaan? Zo nee, waarom niet, en waaruit zou die grondslag dan wel moeten bestaan?
Nee, in het donorregister worden slechts de wilsverklaringen van geregistreerden vastgelegd. Uitgangspunt van de Wet op de orgaandonatie is dat minderjarigen vanaf twaalf jaar in staat worden geacht tot een redelijke waardering van hun belangen inzake orgaandonatie. Hierbij is aangesloten bij de regelgeving op het gebied van de medische behandeling; op basis daarvan kunnen minderjarigen vanaf twaalf jaar ook beslissingen nemen over hun eigen behandeling. Onder de leeftijd van twaalf jaar worden minderjarigen niet in staat geacht tot de waardering van hun belangen op het gebied van orgaandonatie. Opgemerkt zij echter dat dit niet hoeft te leiden tot het beschikbaar komen van minder organen voor donatie. Ouders van een overleden kind kunnen immers na overlijden toestemming verlenen voor orgaandonatie.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de juridische, ethische, praktische en eventuele andere implicaties van het openstellen van het donorregister voor kinderen jonger dan 12 jaar, die door hun ouders geregistreerd zouden kunnen worden? Zo ja, op welke wijze wilt u dit onderzoek vormgeven en wanneer kunnen de resultaten daarvan worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er geen voorstander van dat ouders hun kind jonger dan 12 jaar kunnen registreren in het donorregister. Ik vind het wel belangrijk dat ouders nadenken over het beschikbaar stellen van organen mocht deze situatie zich voordoen en dat met elkaar en met hun kinderen bespreken. Om dit te ondersteunen ben ik bereid de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) te vragen om komend jaar in de voorlichting extra aandacht te besteden aan orgaan- en weefseldonatie bij kinderen jonger dan 12 jaar.
Mede gelet op het relatief kleine aantal transplantaties dat wordt uitgevoerd bij kinderen onder de 12 jaar acht ik het op dit moment niet opportuun om nader onderzoek te doen naar de juridische, ethische en praktische implicaties van het openstellen van het donorregister voor kinderen jonger dan 12 jaar die door hun ouders worden geregistreerd.
Het vertonen van kansspelen op televisie door SBS |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «SBS begint gokzender, zender wil met kansspelen miljoenen binnenhalen»1 en «Grote zorgen om gokzender»?2 Vindt u hetgeen om deze berichten gemeld wordt een wenselijke ontwikkeling?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de reactie in de brief.
Welke plannen zijn er om de mogelijkheden om kansspelen op televisie toe te staan te verruimen? Welke aanpassingen in wetten en regels zijn hier precies voor nodig?
De wet biedt op dit moment geen mogelijkheid voor het gelegenheid geven tot deelname aan kansspelen via televisie. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand geeft in beginsel ruimte voor deze mogelijkheid, maar richt zich in eerste instantie op kansspelen via internet omdat reeds honderdduizenden Nederlanders hieraan deelnemen. Welke media en welke spelvarianten precies zullen worden toegestaan, zal worden uitgewerkt in relatie tot de risico’s die daarmee samenhangen voor de speler.
Wat vindt u er van dat de televisiekijker in de toekomst verleid zal worden om een gokje te wagen, waardoor een commerciële zender miljoenen euro’s probeert binnen te halen?
Het aanbieden van kansspelen is gereguleerd met een vergunningstelsel. De doelstelling van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is om de vraag van spelers te kanaliseren naar gereguleerd aanbod en te voorkomen dat spelers zich wenden tot het illegale aanbod.
Deelt u de zorgen over de laagdrempeligheid van een gokzender, waardoor gokken zal toenemen? Vreest u ook een toename van verslavingsproblematiek? Zo nee, op basis waarvan verwacht u dit niet?
In de regulering van kansspelen op afstand worden strikte voorwaarden opgenomen om kansspelverslaving te voorkomen. De zwaarte van de voorwaarden kan variëren, afhankelijk van bijvoorbeeld de verslavingsgevoeligheid van spelvarianten.
Als het promoten van belspelletjes en andere kansspelen op televisie wordt toegestaan, welke beperkingen bent u dan van plan hieraan te stellen met het oog op het beperken van verslavingsrisico’s en de beschikbaarheid voor jongeren?
Voor vergunninghouders is nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen. Om invulling te geven aan het beperken van verslavingsrisico’s, in het bijzonder bij jongeren, is op 1 juli 2013 het besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen in werking getreden. Hierin is onder andere opgenomen dat zij tussen 06.00 en 19.00 uur geen reclame mogen maken op televisie. De kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van deze regels.
Heeft u over de plannen over een gokzender reeds overlegd met SBS? Zo ja, wat was de inzet van uw gesprek en wat is daar uit gekomen? Zo nee, bent u voornemens dat gesprek alsnog aan te gaan en wat zal uw inzet van het gesprek zijn?
Nee. Op dit moment zie ik geen aanleiding een gesprek te voeren over de voornemens van SBS. Ten overvloede wijs ik u erop dat de kansspelautoriteit verantwoordelijk is voor vergunningverlening, toezicht en handhaving van de kansspelregelgeving en eerste aanspreekpunt is voor partijen die interesse tonen in het aanbieden van kansspelen.
Het bericht dat toeslagenfraude makkelijker wordt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat bij invoering van de Registratie Niet Ingezetenen (RNI) het betrekkelijk eenvoudig wordt voor EU-burgers, die hier korter dan vier maanden blijven, een BSN-nummer te verkrijgen waarmee huur-, zorg- en kinderopvangtoeslag aangevraagd kunnen worden?1
Het is juist dat EU burgers die hier korter dan 4 maanden blijven met de komst van de wet BRP een BSN zullen krijgen in plaats van het huidige sofinummer. Bij de invoering van de registratie niet-ingezetenen vindt de vastlegging van gegevens over mensen die hier korter dan vier maanden verblijven niet langer plaats bij de belastingdienst maar in de basisregistratie personen. Met het BSN wordt ervoor gezorgd dat de gegevens van verschillende mensen niet met elkaar verwisseld worden in overheidsregistraties.
Het burgerservicenummer geeft geen recht op uitkeringen of subsidies. Daarvoor moet betrokkene immers aantonen dat hij recht heeft op een uitkering of subsidie. Bij het antwoord op vraag 6 ga ik hier dieper op in.
Inschrijving als niet-ingezetene en het hebben van een BSN staat geheel los van het verkrijgen van een DigiD. Een DigiD aanvraag via internet wordt uitsluitend toegekend bij een geldig GBA adres en dat is geen RNI adres in het buitenland. Niet-ingezetenen kunnen een DigiD uitsluitend in persoon aanvragen bij een DigiD-buitenland loket. Het betreft hier overigens een pilot voor een selecte groep.
Hoe beoordeelt u, met het oog op het feit dat pas achteraf getoetst wordt of toeslagen terecht worden uitgekeerd, het risico dat mensen aan wie onterecht toeslagen worden verleend vertrekken zodat de toeslagen niet teruggevorderd kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat meerdere gemeenten bij u hebben aangegeven dat dit systeem fraudegevoelig is en hoe beoordeelt u deze zorgen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze heeft u de zorgen van de gemeenten met hen besproken en hoe heeft u in het systeem rekening gehouden met de geuite bezwaren?
In Bestuurlijke Overleggen over EU-arbeidsmigratie is door gemeenten aangegeven dat een beter dekkende registratie van EU-arbeidsmigranten essentieel is om als gemeente adequaat beleid voor deze groep te ontwikkelen en hebben zij aangegeven inzicht te willen in het eerste verblijfsadres van niet-ingezetenen in Nederland. Het eerste verblijfsadres kan meer inzicht geven in het aantal niet-ingezetenen dat in een gemeente verblijft en het eerste verblijfsadres kan door gemeenten worden gebruikt voor handhaving, bijvoorbeeld bij controle op overbewoning of betaling van de gemeentelijke belastingen. Ook kan dit adres worden gebruikt om niet-ingezetenen die uiteindelijk toch langer dan vier maanden in Nederland verblijven te benaderen om hen als ingezetenen in te kunnen schrijven.
Daarnaast zijn er in dit overleg suggesties gedaan om niet in alle gevallen BSN’s toe te kennen of eerst nader onderzoek te doen. Het opgeven van een adres is niet als verplichting in de wet opgenomen. Weigering van afgifte van een BSN is dus in strijd met de wet BRP.
Hoe beoordeelt u het initiatief van enkele gemeenten om een proef te beginnen waarbij tijdelijke migranten bijvoorbeeld een verblijfsadres op moeten geven?
Ik heb dit initiatief omarmd en een systeem ontwikkeld voor deze gemeenten om hiermee in een pilot aan de slag te gaan.
Hoe voorkomt u dat de totale toeslagenfraude in Nederland, die de afgelopen jaren is opgelopen tot 95 miljoen euro, nog verder stijgt?
In het voorstel voor de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit, dat vorige week met algemene stemmen is aangenomen door de Tweede Kamer zijn maatregelen opgenomenmet als doel een aanvraag (nog) niet toe te kennen en dus ook niet uit te betalen op het moment dat er een verhoogd frauderisico (wordt door middel van een risicoselectiemodel bepaald) aanwezig is.
Voorbeelden van gevallen die aanleiding kunnen zijn om een verhoogd frauderisico aan te nemen:
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in dit kader de bevoegdheid om de aanvrager te verzoeken om extra gegevens aan te leveren, bijvoorbeeld door deze naar de toeslagenbalie te laten komen. Indien de aanvrager zijn recht op een toeslag onvoldoende aantoont, wijst B/T de aanvraag af. De Belastingdienst/Toeslagen wijst een nieuwe aanvraag in ieder geval af, indien de aanvrager de afgelopen vijf jaar fraude heeft gepleegd waarvoor een vergrijpboete is opgelegd of waarvoor hij strafrechtelijk veroordeeld is. Ook indien de aanvrager geen aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan, zal hem geen voorschot voor een toeslag toegekend worden.
Verder kan in gevallen van onbekende woon- of verblijfplaats worden overgegaan tot het stoppen van de uitbetaling van voorschotten dan wel het verminderen of volledig achterwege laten van voorschotten op toeslagen. Ook het niet uitbetalen van een definitieve toekenning met een terug te betalen bedrag behoort tot de mogelijkheden. De belanghebbende verliest hierdoor in de regel geen aanspraak op toeslagen. De maatregelen zien op de uitbetaling van voorschotten voor toeslagen.
Het bericht dat SBS een “gokzender” wil beginnen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Wie staat er straks achter de roulettetafel?» en «Grote zorgen om gokzender»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regering ook ten aanzien van het kansspelbeleid vooral het algemeen belang moet dienen en dat het voorkomen van gokverslaving daarbij de boventoon dient te voeren, naast het tegengaan van criminaliteit? Zo nee, waartoe dient uw kansspelbeleid dan wel?
De doelstelling van het kansspelbeleid is om kansspelverslaving te voorkomen, de consument te beschermen tegen misleiding en bedrog en om fraude en overige criminaliteit tegen te gaan.
Deelt u de mening dat het via een televisiekanaal aanbieden van gokspellen dan wel het doorgeleiden via een televisiekanaal naar een online goksite niet past in een gokbeleid dat bovenmatig gokgedrag dient te voorkomen? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit als het gaat om het op termijn verstrekken van vergunningen voor online gokken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De conclusie of het aanbieden van kansspelen op een dergelijke wijze risico’s tot bovenmatig gokgedrag met zich meebrengt, is afhankelijk van de wijze waarop het aanbod is ingericht, het spel dat wordt aangeboden, alsmede de voorwaarden die aan het aanbod en het spel zijn verbonden. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand geeft in beginsel ruimte voor de mogelijkheid kansspelen aan te bieden via televisie, maar richt zich in eerste instantie op kansspelen via internet omdat reeds honderdduizenden Nederlanders hieraan deelnemen. Welke media en welke spelvarianten precies zullen worden toegestaan, zal worden uitgewerkt in relatie tot de risico’s die daarmee samenhangen voor de speler.
Voor vergunninghouders is overigens nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen. Om invulling te geven aan het beperken van onmatige deelneming, in het bijzonder bij jongeren, is op 1 juli 2013 het besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen in werking getreden. Hierin is onder andere opgenomen dat zij tussen 06.00 en 19.00 uur geen reclame maken op televisie. De kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van deze regels.
Deelt u de mening dat als er één schaap over de dam is, er mogelijk meer televisiezenders zullen komen die een gokkanaal willen uitbaten? Zo ja, is dat dan een reden te meer om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Uit de reacties op de consultatie van het wetsvoorstel kansspelen op afstand blijkt dat meerdere partijen, waaronder ook huidige vergunninghouders, interesse hebben in het aanbieden van kansspelen via televisie. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand is zoveel mogelijk techniek-flexibel opgezet om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen. Echter, gezien de doelstellingen van het beleid zal worden voorgeschreven via welke technische middelen en welke spelvarianten kansspelen wel of niet onder een vergunning kunnen worden aangeboden. Ik denk daarbij niet in eerste instantie aan kansspelen die worden aangeboden via televisie.
Staat artikel 4a van de Wet op de kansspelen en de bepalingen daarin ten aanzien van de plicht van vergunninghouders om gokverslaving te voorkomen en om terughoudend reclame voor gokken te maken, het maken van televisiereclame voor (online) gokken in de weg? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom wordt er voor gokken een andere afweging gemaakt dan voor andere verslavende producten zoals alcohol of tabak?
Nee. Voor vergunninghouders is nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen om de consument te wijzen op het legale aanbod van kansspelen en daarmee te voorkomen dat hij zich wendt tot illegaal aanbod.
Indien artikel 4a van de Wet op de Kansspelen of de daarin genoemde algemene maatregel van bestuur het reclame maken voor online gokken op televisie niet expliciet verbiedt, wilt u dan de regelgeving zodanig aanpassen dat dit wel verboden wordt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in uw aangekondigde wet, waarmee online gokken legaal wordt, beperkingen aanbrengen ten aanzien van de aard van de aanvragers voor een vergunning, bijvoorbeeld door vergunningen aan televisiezenders te onthouden? Zo nee, waarom niet?
In de regulering van kansspelen op afstand zal worden voorgeschreven via welke technische middelen en welke spelvarianten kansspelen wel of niet onder een vergunning kunnen worden aangeboden.
Gaat u in uw aangekondigde wetsvoorstel het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum verbinden? Zo ja, aan welk aantal wordt gedacht? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot het regeringsbeleid ten aanzien van het voorkomen van bovenmatig gokgedrag?
Nee, de risico’s van kansspelen zullen worden beperkt door strikte voorwaarden te stellen aan de aanbieders. Om een hoge mate van kanalisatie te bereiken is van belang dat het aantal vergunninghouders niet op voorhand wordt beperkt. Hoewel dit vanuit de optiek van het voorkomen van kansspelverslaving aantrekkelijk kan lijken, leidt dit tot hogere kosten voor de consument in de vorm van een lager uitbetalingsratio, het ontbreken van de stimulans voor aanbieders om te innoveren en het risico dat Nederlandse spelers zich tot attractiever illegaal aanbod wenden. Daarnaast roept beperking van het aantal vergunningen ook vragen op over de criteria voor het vaststellen van dat aantal. Het is immers in een bewegende markt niet op voorhand precies vast te stellen hoeveel vergunninghouders noodzakelijk zijn voor een passend en attractief aanbod.