De voorwaarden voor uitstel van betaling voor ondernemers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de webpagina van de Belastingdienst over uitstel voor ondernemers, gebaseerd op de Invorderingswet en de Leidraad Invordering?1
Ja.
Kunt u aangeven onder welke voorwaarden de Belastingdienst uitstel van betaling kan verlenen?
De Belastingdienst kan in verschillende situaties uitstel van betaling verlenen2. Zo ook in geval van betalingsproblemen. De vormen van uitstel van betaling wegens betalingsproblemen voor ondernemers worden hieronder toegelicht. Van oudsher geldt er een restrictief uitstelbeleid voor ondernemers. Reden is dat het in veel gevallen gaat om zakelijke schulden – omzetbelasting en loonbelasting – waarvoor de ondernemer feitelijk optreedt als houder van door derden verschuldigde en aan hem toevertrouwde belastinggelden.
Een ondernemer kan voor maximaal één jaar uitstel van betaling krijgen onder de voorwaarden dat nieuw opkomende fiscale verplichtingen worden bijgehouden en er zekerheid wordt gesteld.
In bijzondere omstandigheden kan een ondernemer uitstel van betaling krijgen voor een periode langer dan één jaar of kan worden afgeweken van de zekerheidseis. Voorwaarde is dat aan de hand van de verklaring van een derdedeskundige voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat:
De ontvanger moet er kortweg vertrouwen in hebben dat het om een levensvatbare onderneming gaat die in de toekomst aan zijn fiscale verplichtingen kan voldoen. De Belastingdienst zal ook bij deze vorm van uitstel zoveel mogelijk zekerheid verlangen. Anders dan bij het regulier uitstel concentreert het beleid zich op de bedrijfseconomische gezondheid van de onderneming.
Een ondernemer kan, zonder nader onderzoek en op schriftelijk of telefonisch verzoek, uitstel van betaling krijgen gedurende maximaal vier maanden indien (onder andere), de schuld minder dan € 20.000 bedraagt, er geen dwangbevelen zijn betekend, er geen sprake is van een aangifteverzuim en er geen vergrijpboete is opgelegd. Kortlopend uitstel is, in tegenstelling tot de hierboven beschreven vormen van uitstel, ook mogelijk voor een MRB3-schuld. De ondernemer komt, nadat hij van dit kortlopend uitstel gebruik heeft gemaakt, niet meer in aanmerking voor een andere vorm van uitstel.
Is het waar dat de Belastingdienst in verband met de crisis extra ruimte geeft voor betalingsregelingen voor ondernemers?
In 2009, op het dieptepunt van de economische crisis, heeft de toenmalig Staatssecretaris van Financiën besloten om ondernemers een steun in de rug te geven door het uitstelbeleid te verruimen. De verruiming is vervat in een tijdelijk beleidsbesluit4. Doel van de tijdelijke versoepeling was om bedrijfseconomisch gezonde bedrijven, die tijdelijk liquiditeitsproblemen hadden, voor een beperkte periode meer ruimte te geven. Deze extra ruimte kon de onderneming benutten om zich verder aan te passen aan de door de economische crisis gewijzigde omstandigheden en maatregelen te treffen om de ontstane betalingsachterstand weer in te lopen. Het uitstel was bedoeld voor ondernemingen die te kampen hadden met tijdelijke betalingsmoeilijkheden die niet via zakelijke kredietverlening konden worden opgelost. Aannemelijk moest bovendien zijn dat de betalingsmoeilijkheden het directe gevolg waren van de economische crisis. Te denken valt aan de situatie waarin debiteuren van een gezonde onderneming failleren en derhalve de verplichtingen aan hun crediteuren niet meer (ten volle) nakomen. Daardoor lopen die crediteuren het risico «meegetrokken» te worden in het faillissement van hun debiteuren. Dit wordt wel het domino-effect genoemd.
In de memorie van toelichting op het Belastingplan 2013 heeft het kabinet het voornemen gedeeld om het tijdelijke uitstelbeleid structureel te maken5. Deze definitieve versoepeling van het uitstelbeleid hing samen met het constructiebestendig maken van het bodem(voor)recht, teneinde een evenwichtig invorderingsbeleid voor ondernemers te creëren. Met ingang van 1 januari 2013 heeft dit van oorsprong tijdelijke beleid, een vaste plaats gekregen binnen het uitstelbeleid6. Anders dan in het tijdelijke besluit, hoeft op grond van het huidige beleid de relatie met de economische crisis niet te worden aangetoond.
Het kortlopend uitstel is eveneens met ingang van 1 januari 2013 onderdeel gaan uitmaken van het uitstelbeleid van de Belastingdienst. Ook deze maatregel is aangekondigd in de memorie van toelichting op het Belastingplan 2013 en moet in samenhang met het constructiebestendig maken van het bodem(voor)recht worden gezien7. De oorsprong van deze vorm van uitstel van betaling ligt niet bij de economische crisis.
Geldt dit uitstel alleen voor kort telefonisch uitstel of ook uitstel van betaling voor ondernemers met betalingsproblemen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke voorwaarden gelden er voor deze extra ruime uitstelmogelijkheid?
Voor de voorwaarden waaronder bijzonder uitstel wordt verleend verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de voorwaarden op eenduidige wijze door de ontvanger moeten worden getoetst om te voorkomen dat de ene ondernemer gunstiger behandeld wordt dan de andere ondernemer?
Ja.
Zijn er interne richtlijnen om te voorkomen dat er willekeur optreedt binnen de Belastingdienst, waarbij een ambtenaar naar eigen inzicht een ruime betalingsregeling toestaat omdat hij meent dat aan de voorwaarden voldaan is, dan wel vergaande invorderingsmaatregelen treft?
In de Leidraad Invordering 2008, die de toepasselijke beleidsregels bevat, is zowel voor particulieren als voor ondernemers nauwkeurig geregeld wanneer en onder welke voorwaarden uitstel van betaling kan worden verleend. Met deze beleidsregels – waarin duidelijk en eenduidig is aangegeven in welke gevallen de ontvanger moet of mag overgaan tot het verlenen van uitstel van betaling – wordt de rechtsgelijkheid bevorderd. Onder omstandigheden kan worden afgeweken van beleidsregels. In de Leidraad Invordering 2008 is een verwijzing opgenomen naar artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. In die bepaling is vastgelegd dat kan worden afgeweken van beleidsregels als toepassing van de regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de regels dienen.
Bij een beroep op het bijzonder uitstel laat de Leidraad Invordering 2008 meer ruimte voor het oordeel van de betrokken medewerker dan bij een beroep op het regulier uitstel. De medewerker moet immers de verklaring van de derdedeskundige wegen en een besluit nemen op basis van het voorliggende geval. Het is om die reden niet geheel uitgesloten dat verschillende medewerkers tot een verschillende conclusie komen; het blijft mensenwerk. De medewerker moet zich een oordeel vormen van de levensvatbaarheid van de onderneming en de gegeven verklaring duiden.
Hoe vindt het toezicht plaats op de individuele betalingsregelingen die door invorderingsambtenaren worden overeengekomen?
Er wordt gewerkt onder hiërarchisch toezicht van leidinggevenden. Medewerkers kunnen zich met inhoudelijke vragen of ingewikkelde dossiers wenden tot vaktechnisch specialisten, bijvoorbeeld omdat ze vragen hebben naar aanleiding van de verklaring van de derdedeskundige. De vaktechnisch specialisten van de verschillende kantoren voeren periodiek overleg om de eenheid van beleid en uitvoering te waarborgen.
Indien uw vraag is gericht op de nakoming van de afgesloten betalingsregeling, is het volgende van belang. Bij de afgesloten betalingsregelingen wordt een selectiedatum in het systeem ingevoerd. Op deze datum wordt de betalingsregeling zichtbaar en kan de medewerker beoordelen of de overeengekomen betalingsregeling wordt nageleefd.
Hoe worden klachten over de behandeling van uitstelaanvragen behandeld en op welke wijze wordt voldoende rekening gehouden met functiescheiding?
Indien een verzoek om uitstel van betaling (gedeeltelijk) wordt afgewezen of wordt beëindigd, staat administratief beroep bij «de directeur» open tegen deze beslissing. De directeur is in dit verband de directeur van kantoor Utrecht. In beroep toetst een andere functionaris, die bovendien op een ander kantoor werkt, of de medewerker zich aan de beleidsvoorschriften heeft gehouden en of hij in redelijkheid tot zijn beslissing is gekomen.
Klopt het dat de ontvanger bij invorderingsmaatregelen bij grote ondernemingen toestemming dient te vragen aan het ministerie van Financiën?2
Ja. De ontvanger heeft, op grond van de Leidraad Invordering 2008, vooraf toestemming van het Ministerie van Financiën nodig als hij invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan van een onderneming met meer dan vijftig werknemers kunnen bedreigen. De medewerker dient een gemotiveerd verzoek te richten aan het ministerie.
Op welke wijze wordt door het ministerie van Financiën afgewogen of wel of geen toestemming verleend wordt voor de invordering? Welke richtlijnen gelden hierbij?
De toets die door het Ministerie van Financiën wordt aangelegd strekt ertoe om optimale zorgvuldigheid te bewerkstellingen. Door het Ministerie van Financiën wordt gekeken naar de proportionaliteit en evenredigheid van de voorgestelde maatregelen, de eventuele alternatieve wijzen van (dwang)invordering en mogelijke herstructurering van de onderneming. Voorts wordt bekeken onder welke condities de ontvanger zijn medewerking zou kunnen verlenen aan een herstructurering. Tot slot wordt gekeken naar de gevolgen van een eventuele beëindiging van de onderneming door middel van dwanginvordering of faillissement en de bredere maatschappelijke consequenties van een beëindiging.
De hypotheek van de president van de Nederlandsche Bank |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de president van de Nederlandsche Bank (DNB) een hypotheek tegen gunstige personeelscondities heeft afgesloten?1
Ja.
Hoe hoog bedraagt deze hypotheek, wanneer is deze afgesloten, voldoet deze aan de GHF (gedragscode hypothecaire financieringen) en wat zijn de gunstige personeelscondities?
In het jaarverslag van DNB over 2013 is te lezen dat de hypothecaire lening van de president van DNB € 1.200.000,- bedraagt. Het vorige huis van de heer Knot was bij het opstellen van de Jaarrekening over 2013 nog niet verkocht. Inmiddels is dat wel het geval en de heer Knot zal in verband daarmee een deel van het hypotheekbedrag aflossen. Het hypotheekbedrag zal in het volgende jaarverslag dan ook navenant lager zijn. De hypotheek voldoet aan de hypothecaire leennormen, zoals vastgelegd in de ministeriële regeling hypothecair krediet (en de Gedragscode hypothecaire financiering), dit is één van de voorwaarden voor deelname aan de hypotheekregeling die DNB aanbiedt als onderdeel van haar arbeidsvoorwaardenpakket. Hiervoor heeft DNB een externe partij geselecteerd via openbare aanbesteding (ABN Amro). Deze kan gedurende het dienstverband van een medewerker een rentekorting geven op de afgesloten hypothecaire lening ter grootte van 1/3 deel, die DNB vervolgens vergoedt aan ABN Amro. Op een rentetarief van bijvoorbeeld 4,5% betekent dit een korting van 1,5%. Deze rentekorting is overigens gemaximeerd.
Voorwaarden voor deelname aan de DNB-hypotheekregeling zijn:
Deze voorwaarden zijn gelijk voor medewerkers en directieleden. Afwijking van de voorwaarden is niet mogelijk. Directieleden zijn verplicht hun hypothecaire lening af te sluiten via de personeelsregeling (op het moment dat er een nieuwe lening aangegaan wordt of wanneer een lening verlengd moet worden). De reden hiervoor is dat DNB het niet wenselijk acht dat directieleden met onder toezicht staande instellingen moeten onderhandelen over hun hypothecaire lening omdat daarbij tegenstrijdige belangen kunnen optreden. De hypotheekoffertes worden getoetst door DNB en zijn onderhevig aan goedkeuring van de voorzitter van de RvC.
Klopt het dat de rentekorting van een derde de heer Knot een bruto voordeel oplevert van ongeveer 15.600 euro per jaar? Hoeveel loopt de Belastingdienst als gevolg van deze personeelscondities mis?
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen staat er aan in de weg om informatie over individuele belastingplichtigen publiekelijk bekend te maken. Voor een toelichting op de fiscale behandeling van kortingen voor werknemers op de rente voor hun eigenwoningschuld in algemene zin wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Vindt u dat de president van DNB het goede voorbeeld geeft, als hij een hypotheek financiert met een rentekorting waar gewone burgers alleen maar van kunnen dromen?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, is de president van DNB als lid van de directie verplicht zijn hypothecaire lening af te sluiten via de personeelsregeling.
Het voordeel van de rentekorting dient te worden aangemerkt als bezoldiging in de zin van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Het totaal van de bezoldiging van topfunctionarissen mag het wettelijke bezoldigingsmaximum van de WNT niet te boven gaan en is daarmee genormeerd.
Deelt u de mening dat gunstige hypotheekcondities bij banken moeten worden afgeschaft en/of gewoon in de inkomstenbelasting als loon in natura dienen te worden betrokken?
Kortingen voor werknemers van banken op de rente voor hun hypotheek en andere personeelskortingen als arbeidsvoorwaarde zijn een toegestane vorm van belonen, zoals het ook bij andere bedrijven toegestaan is om het eigen personeel korting te geven op de eigen producten. Sociale partners kunnen gezamenlijk bepalen hoe het pakket arbeidsvoorwaarden wordt vormgegeven. Wel ben ik van mening dat de arbeidsvoorwaarden in de financiële sector in het algemeen versobering behoeven. Ik heb uw Kamer daarover in mijn brief van 17 maart jongstleden geïnformeerd2.
De reden voor het achterwege laten van het belasten van het voordeel van de rentekorting in de loonbelasting, omdat dit voordeel daarin op nihil wordt gewaardeerd, is dat het wel belasten van dit voordeel per saldo geen invloed zou hebben op de te betalen belastingen. Dit komt doordat op basis van jurisprudentie het als loon te waarderen voordeel van de rentekorting in de loonbelasting, vervolgens in de inkomstenbelasting zou mogen worden afgetrokken als kosten met betrekking tot een eigen woning. Tegenover de hogere af te dragen loonbelasting (en daarna ook inkomstenbelasting3) zou dan een gelijke verlaging van de verschuldigde inkomstenbelasting staan. Oftewel, de waarde van de rentekorting zou bijvoorbeeld tegen een tarief van 42% belast worden in de loonbelasting (en inkomstenbelasting), maar ook tegen een tarief van 42% aftrekbaar zijn in de inkomstenbelasting. Per saldo maakt de nihilwaardering van de rentekorting voor de totale belastingopbrengst dus geen verschil. Door de recente wijzigingen in de eigenwoningregeling vindt in bepaalde gevallen de aftrek van de rente in de inkomstenbelasting niet meer plaats tegen hetzelfde tarief als waartegen het voordeel in de loonbelasting belast zou zijn. Hierdoor krijgt het al dan niet belasten van de rentekorting in de loonbelasting wel gevolgen voor de te betalen belasting. De gevolgen van de nihilwaardering acht ik daarmee onwenselijk geworden en daarom zal bij het Belastingplan 2015 worden bezien hoe de fiscale behandeling van de rentekorting op dit punt kan worden aangepast.
Naast de nihilwaardering bestaat voor werkgevers uiteraard de mogelijkheid om binnen de werkkostenregeling loonbestanddelen, waaronder rentekortingen, onder te brengen in de vrije ruimte. De vrije ruimte is een generieke vrijstelling van 1,5% van de loonsom die iedere werkgever kan benutten.
Welke maatregelen gaat u nemen om gunstige hypotheekcondities voor werknemers in de financiële sector te verbieden en/of te belasten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat het nieuwe handelsverdrag met de VS het Nederlandse schaliegasverbod bedreigt |
|
Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Schaliegasverbod in Haaren en Boxtel door handelsverdrag VS bedreigd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport van Friends of the Earth Europe?2
Het rapport geeft een analyse van de risico's van het gebruik van de techniek grootvolumehydrofracturering (fracking) bij het winnen van onconventionele fossiele brandstoffen zoals schaliegas. Het beschrijft de zorgen die daarover leven in zowel de EU als in de VS. Dit zijn herkenbare zorgen die ook in Nederland onderwerp zijn van maatschappelijk debat.
Het rapport spreekt tevens de zorg uit dat het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP) de mogelijkheden zal verminderen voor overheden om regels te stellen aan het gebruik van fracking. In de antwoorden op Kamervragen drie tot en met zeven zal ik hier nader op ingaan.
Erkent u dat de clausule over ISDS (Investor State Dispute Settlement mechanism) gevolgen kan hebben voor milieuwetgeving in Europa, bijvoorbeeld op het gebied van schadevergoedingen wanneer bedrijven menen (toekomstige) winsten te zijn misgelopen door ingevoerde milieuwetgeving?
Nee. De clausule over ISDS heeft geen gevolgen voor de vrijheid van overheden om milieuwetgeving in te voeren. ISDS zal een uitzondering bevatten op het beginsel van compensatie bij onteigening, namelijk bij «indirecte onteigening». Deze houdt in dat een verdragspartij niet tot schadevergoeding verplicht is in geval van algemene, niet-discriminatoire maatregelen die de bescherming van publieke belangen dienen. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP dan zal dit onderdeel zijn van deze bepaling.
Kan het Nederlandse parlement na het sluiten van TTIP (Transatlantic Trade and Investment Partnership) nog steeds zelf besluiten over een verbod op schaliegaswinning, zonder de dreiging van schadeclaims door buitenlandse bedrijven die interesse hebben in of bezig zijn met het ontwikkelen van schaliegas in Nederland?
Ja, ook na het sluiten van TTIP, kan het Nederlandse parlement nog steeds een besluit nemen over een verbod op schaliegaswinning. Dat valt binnen de beleidsvrijheid van de overheid, die geborgd wordt door de eerder genoemde uitzondering.
Krijgen Amerikaanse bedrijven na het sluiten van TTIP meer kans om misgelopen inkomsten als gevolg van milieuwetgeving aan te vechten bij een private arbitragecommissie, waarbij Nederland mogelijk voor de schade opdraait? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, kunt u onderbouwen dat de juridische mogelijkheden niet worden uitgebreid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in het onderzoek naar de gevolgen van ISDS voor Nederland expliciet mee te nemen welke mogelijke gevolgen op kunnen treden voor milieuwetgeving en voor een eventueel verbod op schaliegasboringen?
Zoals toegezegd aan uw Kamer laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren naar de positieve en negatieve effecten van ISDS in TTIP, onder andere op de beleidsruimte van de overheid. Deze studie wordt op dit moment uitgevoerd. De resultaten van de studie zullen volgens huidige planning voor de zomer naar uw Kamer gestuurd worden. Op basis van deze resultaten, zal het Nederlandse standpunt over ISDS in TTIP bepaald worden, ook in relatie tot mogelijke gevolgen voor milieuwetgeving.
Bent u bekend met de brief van het Amerikaanse bedrijf Chevron aan de United States Trade Representative van mei 2013?3 Deelt u de analyse dat blijkt dat Chevron (actief in schaliegaswinning buiten Nederland en in Nederland in conventionele olie- en gaswinning) sterk voorstander is van het ISDS? Kunt u garanderen dat Chevron het ISDS mechanisme in TTIP niet zal gebruiken om een eventueel Nederlands schaliegasverbod aan te vechten?
Ik ben bekend met deze brief. Chevron geeft in deze brief aan voorstander te zijn van het opnemen van ISDS in TTIP. Indien ISDS wordt opgenomen in TTIP, kan ik niet garanderen dat Chevron geen gebruik zal proberen te maken van het ISDS-mechanisme. Elk bedrijf in de VS of de EU kan zelf besluiten of het al dan niet gebruik gaat maken van ISDS. Gezien de opname van de uitzonderingsbepaling en het feit dat het momenteel niet mogelijk is om in Nederland naar schaliegas te boren, acht ik een succesvolle claim echter niet realistisch.
Het bevriezen van Oekraïense tegoeden en het voorkomen van belastingontwijking via Nederland door de Oekraïense elite |
|
Michiel Servaes (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is per ultimo 12 maart 2014 de omvang van de Oekraïense tegoeden die Nederland per 7 maart jl. heeft bevroren?
In Nederland zijn sinds 6 maart jl. voor aanzienlijke bedragen aan Oekraïense activa bevroren. De geheimhoudingsbepalingen van de Sanctiewet 1977 geven mij geen mogelijkheid mijn antwoord nader te preciseren.
Hoe verhoudt de geschatte omvang van deze bevroren tegoeden van «enkele honderden miljoenen» zich tot het feit dat de Nederlandse Financial Intelligence Unit (FIU) sinds 2010 slechts één verdachte transactie verband houdend met Oekraïne t.w.v. € 4 miljoen heeft geconstateerd?1
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven kan ik niet ingaan op de hier genoemde bedragen.
Meer in algemene zin wijs ik er op dat bij het bevriezen van tegoeden enerzijds en het door de Financial Intelligence Unit (FIU) verdacht verklaren van gemelde ongebruikelijke transacties anderzijds sprake is van twee verschillende wettelijke procedures. Bevriezen van tegoeden vindt plaats in het kader van de Sanctiewetgeving, meldingen van ongebruikelijke transacties vinden plaats op grond van de vigerende anti-witwaswetgeving (Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft)).
Op grond van deze laatst genoemde wetgeving dienen transacties die mogelijk op witwassen duiden, en om die reden als ongebruikelijk kwalificeren, aan de FIU te worden gezonden. Deze wettelijke verplichting dient een preventief doel, voorkomen van witwassen, en een repressief doel, relevante informatie ter beschikking stellen aan de opsporingsdiensten. Deze meldingen van ongebruikelijke transacties worden vervolgens door de FIU beoordeeld en op basis van de bij de FIU beschikbare informatie kan de FIU besluiten de ongebruikelijke transacties als verdacht door te melden aan de opsporing. Vermogen afkomstig uit de Oekraïne kan in Nederland terecht zijn gekomen op een wijze die een instelling geen aanleiding geeft te veronderstellen dat een transactie verband kan houden met witwassen. In een dergelijk geval is er op dat moment geen aanleiding voor een meldplichtige instelling om hier melding van te doen bij FIU.
Voortschrijdend inzicht of nieuwe informatie, zoals EU Verordening 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, kunnen er voorts toe leiden dat in eerste instantie op goede grond niet bij de FIU gemelde transacties in een later stadium wel bij de FIU gemeld dienen te worden. Ook kan nieuw beschikbare informatie voor de FIU reden vormen om in het kader van het beoordelen van eerder bij de FIU gemelde ongebruikelijke transacties tot andere conclusies te komen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de bevroren tegoeden in Nederland terecht zijn gekomen en waar nodig te inventariseren waar verbeteringen in het toezicht mogelijk zijn?
Ja.
Zoals ook in de reactie op het recente rapport van de Rekenkamer2 is te lezen wordt door de beide verantwoordelijke ministeries veel belang gehecht aan de effectiviteit van de anti-witwas regelgeving en zijn en worden daartoe ook maatregelen genomen, zoals de opdracht door beide ministeries eind vorig jaar aan het WODC om een Beleidsmonitor witwassen te ontwikkelen. De resultaten van de nu te onderzoeken casussen zullen onder meer in de Beleidsmonitor witwassen worden meegenomen.
Hoe houdt de Nederlandsche Bank toezicht op de herkomst en aard van de geldstromen in en uit de Nederlandse Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s) of andere bijzondere vennootschappen? Is er een periodieke doorlichting of risicoanalyse op basis waarvan verdachte transacties worden gecontroleerd?
De Nederlandsche Bank (DNB) houdt geen toezicht op herkomst en aard van de geldstromen in en uit Nederlandse Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s). De grotere BFI's rapporteren aan DNB vanuit de statistische taak van DNB (het opstellen van de betalingsbalans).
Kunt u nader ingaan op waar en in welke vorm de bevroren Oekraïense tegoeden in Nederland werden aangehouden? Hoe groot was het aandeel van de bancaire spaardeposito’s respectievelijk de middelen binnen trustkantoren of andere BFI’s binnen het totaal van bevroren tegoeden? Wat zegt deze verdeling over de positie van Nederlandse bijzondere financiële instellingen in internationale ontwijkingsconstructies?
Ik kan bij de beantwoording van deze vraag niet ingaan op waar en in welke vorm de bevroren Oekraïense activa in Nederland worden aangehouden, evenmin als op de vraag hoe groot het aandeel was van de bancaire spaardeposito’s respectievelijk de middelen binnen trustkantoren of andere bijzondere financiële instellingen (BFI’s) binnen het totaal van bevroren tegoeden.
Er is geen gewijzigd inzicht voor wat betreft de mogelijke positie van BFI’s in internationale ontwijkingsconstructies.
Wat zijn de juridische instrumenten die Nederland heeft om op te treden bij vermoedens van witwassen via een internationale belastingconstructie? Wordt binnen de aanpak van het witwassen speciale aandacht gegeven aan politieke prominente personen en hun families?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moeten instellingen die vallen onder de werkingssfeer van de Wwft (Wwft-instellingen) aan de Financial Intelligence Unit (FIU) melding doen van ongebruikelijke transacties die mogelijk zien op witwassen. Dat geldt ook indien dat witwassen is gerelateerd aan een internationale belastingconstructie. Een ander onderdeel van de Wwft verplichtingen ziet specifiek op politieke prominente personen en hun families. Wwft-instellingen moeten interne procedures hebben om te bepalen of sprake is van een cliënt of een uiteindelijk belanghebbende die een politiek prominent persoon (of een familielid daarvan) is. Ten aanzien van die politiek prominente personen en hun familieleden moet de instelling verscherpt cliëntenonderzoek verrichten. Als de resultaten van dat verscherpte onderzoek daar aanleiding toe geven, kan de Wwft-instelling besluiten om geen relatie aan te gaan of om een bestaande te beëindigen.
Het strafrecht is aan de orde wanneer er aanvullende informatie voor handen is die aanknopingspunten biedt voor het vermoeden dat er sprake is van een strafbaar feit. Het openbaar ministerie en de toezichthouders onderhouden daartoe contact.
De juridische instrumenten die het openbaar ministerie ter beschikking heeft, indien er sprake is van een verdenking van witwassen, zijn de gebruikelijke opsporingsbevoegdheden op basis van onder meer het wetboek van Strafvordering, de Wet op de economische delicten en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarnaast heeft het openbaar ministerie zoals gebruikelijk in sommige situaties de bevoegdheid om informatie te delen met buitenlandse justitiële autoriteiten.
Indien er sprake is van een vermoeden van witwassen door een politiek prominent persoon, dan wordt het gegeven dat het een politiek prominent persoon betreft, meegewogen bij de beoordeling of naar aanleiding van het binnengekomen signaal, een strafrechtelijk (voor)onderzoek dient te worden opgestart.
Indien de Belastingdienst, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de aangifte of een eventueel boekenonderzoek, stuit op activiteiten die een aanwijzing kunnen zijn voor witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten en/of terrorismefinanciering of inbreuk op sanctiemaatregelen, dan zal de Belastingdienst deze melden bij de aangewezen (overheids)instanties, zoals het Openbaar Ministerie, de FIU, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank.
De uitvoering van de motie over flitsen op trajecten waar staat aangegeven dat er trajectcontrole is |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u zich herinneren dat de Minister van Infrastructuur en Milieu tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van een Algemeen overleg Maximumsnelheid autosnelwegen d.d. 23 maart 2011, in reactie op de later aangenomen motie-Bashir1, heeft gezegd dat zij het ermee eens is dat mensen bij een trajectcontrole uitgaan van een gemiddelde maximumsnelheid en niet de maximumsnelheid op één punt, dat er voortaan op trajecten waar staat aangegeven dat trajectcontroles gehouden worden geen flitscontroles zullen worden gehouden (en dat anders de borden over de trajectcontrole worden afgeplakt of weggehaald) en dat er langs de weg duidelijk wordt gemaakt waar het begin- en het eindpunt van de trajectcontroles is?
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft tijdens het betreffende plenaire debat aangegeven dat er geen puntmetingen plaatsvinden op locaties waar trajectcontrolesystemen worden aangekondigd met een zogeheten mottobord. Het begin van trajectcontrolesystemen wordt door een mottobord aangekondigd. Hiermee worden passanten erop gewezen dat daar 24 uur per dag gehandhaafd wordt.
Waarom is er, ondanks de motie-Bashir en de mondelinge reactie van de Minister van Infrastructuur en Milieu daarop, op 4 maart 2014 op de A4 bij Hoofddorp toch geflitst terwijl er langs de weg duidelijk stond aangegeven dat er een trajectcontrole was? Hoeveel mensen hebben een bekeuring gekregen? Bent u bereid om de wens van de Tweede Kamer en de belofte van de Minister van Infrastructuur en Milieu na te komen en aan handhavers nogmaals duidelijk te maken dat wat ze op 4 maart hebben gedaan niet de bedoeling is?
Op de A4 was ter hoogte van het brugrestaurant een ANPR-controle ingericht. Veelal worden dergelijke controles gecombineerd met snelheidscontroles met een radaropstelling, zo ook hier. Het daar aanwezige trajectcontrolesysteem was op dat moment weliswaar niet in werking, maar het mottobord dat de trajectcontrole aankondigt was niet afgeplakt. De radarcontrole was op dat punt niet in overeenstemming met de in vraag 1 aangehaalde toezegging aan uw Kamer. De geconstateerde overtredingen zijn om die reden niet verwerkt, en derhalve heeft niemand een bekeuring gekregen.
Het OM heeft mij bevestigd dat de politie blijft werken volgens de instructie om geen puntmetingen uit te voeren op plaatsen waar met een mottobord een trajectcontrole wordt aangekondigd.
Het bericht dat de “wijkverpleegkundige onvoldoende is voorbereid op wijk” |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Wijkverpleegkundige is onvoldoende voorbereid op wijk»?1
Ja.
Is het de bedoeling dat de wijkverpleegkundige de spil moet worden voor zorggebruikers in de wijk? Zo ja, waarom zou zij zich dan bezig moeten houden met het opstellen van preventieplannen, coachen en meer van dat soort administratieve geleuter?
Ik zie de wijkverpleegkundige inderdaad als de spil in de wijk. De wijkverpleegkundige heeft de belangrijke rol – samen met de huisarts en professionals uit het sociale domein – om mensen zo lang als mogelijk thuis te helpen. De (wijk)verpleegkundige is in de eerste plaats een zorgverlener, zoals ook is toegelicht in het expertisegebied wijkverpleegkundige dat door de beroepsvereniging V&VN is opgesteld. Het gaat bij deze zorg om verpleegkundige handelingen, zoals wondverzorging of injecteren. Het overgrote deel van het werk van de (wijk)verpleegkundige zal worden ingevuld met het verrichten van deze verpleegkundige handelingen. Daarnaast vormt de (wijk)verpleegkundige de schakel tussen de cliënt, zijn of haar sociale omgeving en de verschillende professionals zoals huisarts, medisch specialist en de professionals uit het sociaal domein. Een (wijk)verpleegkundige verricht binnen de zorgverlening dus ook extra taken, zoals signaleren en coachen. Dit betreft een klein gedeelte van de taken die de wijkverpleegkundige verricht. In het programma «zichtbare schakel» zijn al goede ervaringen opgedaan met deze coördinerende, regisserende en signalerende taken waarvoor in de AWBZ geen bekostigingstitel bestaat.
De wijkverpleegkundige zal bepalen wat de cliënt nodig heeft en wie de zorg uitvoert, omdat de huidige indicatiestelling die door het CIZ wordt uitgevoerd, voor deze zorg vervalt. Hiermee leg ik meer verantwoordelijkheid en meer vrijheid bij de beroepsgroep terug en ga ik uit van de professionele autonomie van de zorgverlener. Binnen de Zorgverzekeringswet is de zorgverlener altijd degene die de indicatiestelling doet. Daarmee zal het voor de wijkverpleegkundige niet anders zijn dan voor bijvoorbeeld een huisarts. Deze taken die de wijkverpleegkundige naast de daadwerkelijke zorgverlening verricht, acht ik nodig voor samenhangende zorg en ondersteuning, wat van groot belang is voor de cliënt.
Vindt u het belangrijker dat de wijkverpleegkundige over ondernemersvaardigheden beschikt, zoals onderhandelen, indiceren, innoveren, vernieuwingen implementeren, of dat zij gewoon goede zorg levert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat dit de nieuwe rol voor de wijkverpleegkundige moet worden? Zo ja, hoe kunnen deze wijkverpleegkundigen over een paar maanden van start gaan als er nu pas een nieuwe opleiding geïntroduceerd wordt? Zo nee, hoe ziet u dit dan? Kan de overheveling dan nog wel per januari 2015 plaatsvinden, als de afgestudeerde wijkverpleegkundigen nog onvoldoende op deze nieuwe rol zijn voorbereid?
Ik ben van mening dat de wijkverpleegkundige in eerste instantie een zorgverlener is en daarnaast extra taken doet zoals de coördinatie van zorg en ondersteuning. De nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw zal per 1 januari 2015 van kracht zijn. De wijkverpleegkundigen worden op verschillende manieren op hun nieuwe rol voorbereid. Er wordt geïnvesteerd in extra wijkverpleegkundigen, € 40 mln. in 2015 oplopend tot structureel € 200 mln. vanaf 2017. Ervaringen met de nieuwe rol die wijkverpleegkundigen hebben, worden en zijn al opgedaan in het programma «zichtbare schakel» dat al in 2009 is gestart. Binnen de resterende middelen van dit programma wordt er ook geïnvesteerd in een opleidingsimpuls voor de jaren 2014 en 2015. Het gaat om het ontwikkelen van een inwerktraject voor verpleegkundigen die ingezet gaan worden als wijkverpleegkundigen. Ook omvat de impuls een scholing voor huidige wijkverpleegkundigen. Tevens wordt er een traject ontwikkeld met een leerroute voor MBO verpleegkundigen naar HBO verpleegkundigen met aandacht voor wijkverpleging. Ten slotte wordt er een impuls gegeven aan de opleiding verpleegkundige, passend bij het nieuwe beroepsprofiel van de verpleegkundige en het daarop gebaseerde «expertisegebied wijkverpleegkundige».
Met deze maatregelen ben ik van mening dat wijkverpleegkundigen voldoende op hun nieuwe rol worden voorbereid.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat de wijkverpleegkundige verantwoordelijk wordt voor heel de wijk, als zij alleen bij zorgbehoevende huishoudens komt? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De wijkverpleegkundige opereert namelijk niet als solist, maar zal nauw samenwerken met de huisarts en professionals uit het sociale domein. Samen zijn zij er op gericht op mensen in de wijk zo lang mogelijk thuis te helpen. De zorg kan, naast de daadwerkelijk zorgverlening, ook inhouden achter de voordeur van iemand komen om poolshoogte te nemen, bijvoorbeeld omdat er verontrustende signalen zijn ontvangen over de gesteldheid van de persoon door iemand uit zijn omgeving, door gemeenten of door sociale teams. De wijkverpleegkundige komt daarmee niet alleen bij huishoudens die al zorg ontvangen. De wijkverpleegkundige heeft medische kennis, maar kan ook beoordelen wat voor overige ondersteuning nodig zou kunnen zijn. De gemeente kan gebruik maken van de bevindingen van de wijkverpleegkundige. Om de verbinding tussen welzijn en zorg te realiseren, zal de verpleegkundige functie vertegenwoordigd zijn in een sociaal team of een vergelijkbaar verband.
Het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag |
|
Arnold Merkies (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ING adverteerders inzicht wil bieden in klantgedrag?1
Met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) ben ik kritisch over de plannen van ING. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig schaden. De AFM heeft de banken opgeroepen om met hun klanten de dialoog aan te gaan over dit onderwerp.2 Wij ondersteunen deze oproep.
In hoeverre is de pilot van ING in strijd met privacywetgeving en gedragscodes? Vindt u dat er bij deze proef sprake is van verwerking van persoonsgegevens op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de Kamervragen die zijn gesteld door de leden Schouw en Verhoeven (beiden D66) geldt voor het verwerken van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan de uitvoering van de overeenkomst als sectorale uitwerking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Deze Gedragscode is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft voor deze Gedragscode in april 2010 een goedkeurende verklaring afgegeven. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
De Gedragscode bevat geen bepalingen over het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden in de vorm van verstrekkingen aan derde partijen. Dit betekent niet dat het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden daarmee categorisch is uitgesloten. De Wbp opent in elk geval de mogelijkheid om een rechtvaardiging daarvoor te zoeken in toestemming van de klant (artikel 8a). Die toestemming zal wel aan specifieke eisen moeten voldoen. Voor een nadere uiteenzetting over deze voorwaarden zij verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden De Vries en Van Oosten (beiden VVD, ingezonden 13 maart 2014).
Het is niet aan mij noch aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een uitspraak te doen over de verenigbaarheid met de Gedragscode of de Wbp. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het Cbp kan, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek instellen. Het Cbp doet in beginsel geen uitspraken over lopende en mogelijke onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat de verwerking van bijzondere persoonsgegevens in ieder geval is uitgesloten in deze proef?
Uit de informatie in het interview kan ik niet afleiden of de proef ook betrekking zou hebben op betaalgegevens van klanten die als bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 16 van de Wbp zijn aan te merken.
Hoe duidt u de uitspraak van directeur Particulieren Hans Hagenaars «Stel dat iemand jaarlijks een paar honderd euro uitgeeft bij tuincentrum A, dan kan het voor tuincentrum B heel interessant zijn om diegene een scherp aanbod te doen» in het licht van de toezegging van ING om nooit individueel herleidbare klantdata door te geven aan derden?
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Ik sta voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Het is echter zeer de vraag in hoeverre het gebruik van betaalgegevens van klanten voor advertentiedoeleinden voor derden in het belang is van de klant en in hoeverre de bank de veiligheid van de klantgegevens kan waarborgen. Het is uiteindelijk aan de banken om aan te tonen dat zij voldoen aan hun (wettelijke) verplichtingen. Naar ik heb begrepen is ING echter niet van plan om klantdata aan derden te verstrekken.
Vindt u dat banken de betaalgegevens van klanten moeten kunnen gebruiken voor advertentiedoeleinden voor derden, ook als de klantgegevens niet bij derden terecht komen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?2 3
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de klant degene moet zijn die uiteindelijk bepaalt wat er met zijn data gebeurt, met andere woorden dat de klant degene is die eigenaar is van zijn data, behoudens het gebruik van de data door de bank voor het afhandelen van de geldtransacties en het beheer van de rekening?
De klant heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens en mag ervan uitgaan dat een bank zich bij verwerking van zijn persoonsgegevens houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving, de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Wat de klant als «eigenaar» van zijn gegevens betreft, merk ik op dat in juridische zin niet van eigendom van persoonsgegevens kan worden gesproken. Persoonsgegevens zijn immers geen voor menselijke beheersing vatbare zaken of vorderingsrechten.
Wat wordt bedoeld met «expliciete toestemming», waarover een woordvoerder van het Ministerie van Financiën aangaf dat deze nodig is voor een dergelijk handelen door ING?
In dit geval werd verwezen naar de ondubbelzinnige toestemming van de cliënt zoals verwoord in artikel 8a van de Wbp. Voorzover betaalgegevens als bijzondere persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt is uitdrukkelijke toestemming vereist (artikel 23a Wbp).
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat klanten door te pinnen bij een bepaalde vestiging per definitie – onvrijwillig – meewerken aan het te gelde maken van hun data? Deelt u de mening dat een klant bij het betalen met zijn pinpas altijd en overal de mogelijkheid moet hebben om gevrijwaard te blijven van de door ING in nieuwsberichten voorgestelde handeling?
Ja, zie het antwoord op vraag 2. Als de bank voor commercieel gebruik van betaalgegevens gebruik maakt van de rechtvaardigingsgrond van artikel 8 onder a Wbp, moet de cliënt zijn ondubbelzinnige toestemming hebben gegeven, moet de toestemming in alle vrijheid gegeven kunnen worden en te allen tijde kunnen worden ingetrokken.
Welke voorwaarden gaat u stellen aan de informatie welke de klant van de bank krijgt over mogelijke verzameling van data, de wijze waarop de klant deze krijgt en de wijze waarop aan de klant duidelijk wordt gemaakt hoe hij hierin een keuze kan maken voor dan wel tegen medewerking aan het te gelde maken van zijn data?
De uitgangspunten voor het verzamelen van persoonsgegevens en het informeren van de klant zijn bepaald in de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Vooralsnog lijkt het niet noodzakelijk om de huidige wetgeving ten aanzien hiervan aan te passen. De ministeries houden echter de vinger aan de pols of dit door gedragingen van banken aanpassing behoeft.
Is er onderzoek van het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) naar dergelijk (potentieel) handelen door banken voorhanden?
Voor zover mij bekend is dergelijk onderzoek niet voorhanden.
Hoe gaat u erop toezien dat ING bij het gebruik van Big Data altijd vanuit het klantbelang zal handelen?4
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Daarom is het belangrijk dat de bancaire sector goed en integer functioneert en dat de klant centraal staat. Deze uitgangspunten gelden te alle tijde en voor alle soorten banken. De banken dragen hun eigen verantwoordelijkheid en (de activiteiten van) andere commerciële bedrijven doen hier geen afbreuk aan.
Deelt u de mening dat de uitspraak «Als wij het niet doen doet Google het wel» van directeur Particulieren Hans Hagenaars weinig tot niets te maken heeft het centraal stellen van het klantbelang?5
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u over het feit dat «customer intelligence» niet alleen bedoeld zou zijn om klanten extra financieel voordeel te bieden, maar ook een bron van inkomsten vormt voor banken en hun concurrentiepositie beschermt? Is het in uw ogen noodzakelijk dat banken hun activiteiten op deze manier uitbreiden voor de versterking van hun (financiële) positie?6
Ik ben door de banken en de Nederlandsche Vereniging van Banken niet geïnformeerd over projecten binnen banken waarbij «customer intelligence» wordt gebruikt. Dat laat onverlet dat eventuele huidige projecten binnen de kaders van de Wbp en de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen kunnen vallen. Het onafhankelijke Cbp is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Ik vertrouw erop dat het Cbp, als het daartoe aanleiding ziet, een uitspraak zal doen over de verenigbaarheid van dergelijke projecten met de Gedragscode of de Wbp.
Zoals vermeld sta ik voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Banken zijn commerciële entiteiten die hun concurrentiepositie wensen te beschermen. Vanuit een prudentieel perspectief is een duurzaam verdienmodel van banken bovendien een noodzakelijke voorwaarde voor een beheerste en integere bedrijfsvoering. Hierbij dienen banken echter te alle tijde in overweging te houden dat deze commerciële activiteiten niet ten koste dienen te gaan van de consument en dat het vertrouwen in de bancaire sector niet wordt aangetast. Of dit het geval is, zullen de banken die volledig op de hoogte zijn van de omvang en aard van de activiteiten zelf moeten aantonen. DNB houdt expliciet toezicht op de integriteit van financiële instellingen.
Kunt u de uitspraak van Bouwe Kuik (adviesbureau IG&H Consulting),«Er is geen bank die geen project heeft lopen om customer intelligence te gaan gebruiken», bevestigen? Kunt u inzicht geven in deze projecten per bank?7
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt de pilot van ING zich tot het beoogde vertrouwensherstel van de burgers in de banken? Wat is uw oordeel over deze pilot vanuit het perspectief van de vertrouwensherstelvraag?
Nederland heeft een solide, integere en concurrerende bankensector nodig. Daarom is gekozen voor een bankenvisie met een brede aanpak die de bankensector weer sterk en stabiel maakt en die bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in de sector. Dergelijke projecten brengen veel maatschappelijke onrust met zich mee. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig kan schaden.
De realisatie van Randstadspoor Utrecht-Harderwijk en de ontwikkeling van de spoorcorridor Utrecht-Zwolle |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nog geen oplossing voor Utrecht – Harderwijk»?1
Ja
Herinnert u zich de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat het streven blijft dat bij Randstadspoor Utrecht-Harderwijk uiteindelijk alle vier Randstadspoortreinen zullen stoppen in Putten?2
Ja, dit is meegenomen in het onderzoek naar de 3e en 4e Sprinter waarbij er naar gestreefd is ook station Putten vier keer per uur te kunnen bedienen hetgeen niet mogelijk bleek.
Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is van het project Randstadspoor Utrecht-Harderwijk? Klopt het dat de planstudie die sinds 2010 liep inmiddels is stopgezet en dat er een Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT)-onderzoek is gestart? Zo ja, waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het stopzetten van deze planstudie en wat zijn de kaders en de planning van het nieuwe MIRT-onderzoek? Is het nog steeds de bedoeling dat Randstadspoor Utrecht-Harderwijk vanaf uiterlijk 2018 elk kwartier gaat rijden? Zo nee, welke actie heeft u ondernomen richting ProRail en wat is dan de nieuwe planning?
Klopt het dat de planstudie is stopgezet omdat de geplande derde en vierde Randstadspoorsprinter niet passen op de huidige infrastructuur, zelfs niet als station Putten wordt overgeslagen? Klopt het dat dit onder meer wordt veroorzaakt door recent aangescherpte veiligheids- en robuustheidsnormen en nieuwe langere halteertijden van ProRail? Kunt u een verklaring geven voor deze langere halteertijden en hierbij de toezegging van uw voorganger betrekken dat het nieuwe sprintermaterieel juist zou leiden tot een sneller in- en uitstapproces?3
Is er een doorrekening gemaakt van de gevolgen van deze nieuwe veiligheids- en robuustheidsnormen en deze nieuwe halteertijden voor de bestaande dienstregeling en voor de mogelijkheden van betere benutting van het spoor in heel Nederland?
De bestaande normen zijn strenger toegepast mede naar aanleiding van aanbevelingen door de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de ILT naar aanleiding van het ongeval bij Singelgracht in 2012. De strengere toepassing van deze normen zijn meegewogen in de nieuwe doorrekeningen die zijn gemaakt in het kader van de landelijke capaciteitsverdeling. In de nieuwe landelijke dienstregeling is hiermee rekening gehouden. De gevolgen hiervan voor de landelijke dienstregeling zijn op enkele uitzonderingen beperkt.
Bent u bereid om samen met NS te onderzoeken hoe de procestijden bij stations door technische en organisatorische (innovatieve) maatregelen kunnen worden verkort om te komen tot integraal-optimale benutting van materieel en infrastructuur?
In het kader van de LTSA 2.0 wordt door ProRail en NS een onderzoek gedaan om onder andere de procestijden te verbeteren. Ook wordt de nut en noodzaak van 3 kV onderzocht. In het kader van de door NS en ProRail opgestelde verbeteraanpak «Beter en Meer» zijn eveneens maatregelen geformuleerd om de capaciteit te vergroten via nieuwe technologieën. Voorbeelden daarvan zijn het onderzoek Maatregelen Verkorting Opvolgtijden, «Trein op Lijn» met snelheidsadviezen voor de machinist en innovatie op het gebied van roodseinnadering.
Herinnert u zich de motie-Slob c.s. en de motie-Cramer c.s.4 waarin de regering wordt verzocht in kaart te brengen welke infrastructurele maatregelen (zoals inhaalsporen) nodig zijn om een kwartiersdienst van zowel sprinters als intercity’s op het traject Utrecht-Zwolle mogelijk te maken met een betere aansluiting van de sprinters op de intercity’s en de reacties van uw ambtsvoorganger daarop?5
Ja. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de groeikansen Utrecht-Zwolle (d.d. 21 maart 2011, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1895) is er gezien de vervoervraag en de effecten van de opening van de Hanzelijn geen noodzaak tot het verhogen van de frequenties van de intercity’s tussen Zwolle en Utrecht. Dit inzicht is tot op heden niet veranderd.
Hoe kijkt u er tegenaan dat na acht jaar van vele vragen en aangenomen moties en een Kamernotitie6 er nog steeds geen integraal beeld is van mogelijke oplossingen van huidige en toekomstige knelpunten op de corridor Utrecht-Bilthoven-Amersfoort-Zwolle?
De tot nu toe uitgevoerde onderzoeken zijn vooral gericht op het mogelijk maken van specifieke productverbeteringen. Het opgestarte MIRT-onderzoek heeft juist als doel om breder en integraler te kijken naar de verbinding Utrecht – Zwolle.
Deelt u de mening dat het, gezien de actuele problemen van Randstadspoor, beter was geweest als bij de ontwikkeling van het stationsgebied Bilthoven, in tegenstelling tot de antwoorden van uw ambtsvoorganger op meerdere vragen7, wel rekening was gehouden met toekomstige inhaalsporen omdat de realiteitswaarde van deze inhaalsporen wel degelijk hoog was? Deelt u de mening dat er wel aanleiding was voor een ruimtereservering bij Bilthoven voor deze inhaalsporen omdat ook toen al een capaciteitsprobleem te voorzien was? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat ruimte voor inhaalsporen verloren gaat?
Nee. In de uitgevoerde analyses voor een 3e en 4e Sprinter zijn geen knelpunten geconstateerd te Bilthoven. Destijds was er, met de toen gehanteerde uitgangspunten en scope van het onderzoek, geen aanleiding voor een ruimtereservering voor inhaalsporen bij Bilthoven. Er is geen knelpunt geconstateerd die de reservering van inhaalsporen noodzakelijk maakt (zie ook de brief van de Minister aan de Tweede Kamer d.d. 17 mei 2011, IENM/BSK-2011/60393).
Een conceptwet over kindhuwelijken in Irak |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Iraq: Don’t legalize marriage for 9-year-olds»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Iraakse ministerraad vorige maand heeft ingestemd met conceptwetgeving waarin onder meer is vastgelegd dat meisjes vanaf negen jaar kunnen trouwen, dat verkrachting van de vrouw binnen het huwelijk is toegestaan en dat vrouwen zonder toestemming van hun man niet hun huis mogen verlaten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Is u bekend wanneer het Iraakse parlement zich over deze conceptwetgeving zal buigen?
Volgens recent ontvangen informatie zal de conceptwet voorlopig niet aan het parlement worden voorgelegd. De exacte redenen hiervan zijn niet bekend en evenmin of dit slechts uitstel of definitief afstel betekent. Nederland zal de ontwikkelingen rond dit proces nadrukkelijk op de voet blijven volgen. De conceptwet is ook onderwerp van overleg met EU-partners.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat deze wetgeving in strijd zou zijn met internationale verdragen waarbij Irak zelf partij is, namelijk het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van het kind?
Ja.
Hoe beoordeelt u de door de ministerraad goedgekeurde conceptwet ten opzichte van de huidige Iraakse wetgeving? Deelt u de opvatting van de mensenrechtenorganisatie dat de nieuwe wetgeving desastreus zou zijn en discriminerend en een stap terug voor vrouwen en kinderen?
De conceptwetgeving is in strijd met zowel de relatief liberale Iraakse Family Law uit 1959, die de huwelijksleeftijd op 18 jaar vastlegt, als met de Iraakse grondwet die spreekt over bescherming van kinderen. Als de conceptwetgeving van kracht zou worden, zou dit een sterk negatieve invloed hebben op de positie van vrouwen en kinderen in Irak.
Bent u bereid op korte termijn contact met uw Iraakse collega’s op te nemen om uw zorgen te uiten over de conceptwetgeving en er op aan te dringen dat de wetgeving in overeenstemming is met de door het land zelf ondertekende internationale verdragen? Indien neen, waarom niet?
Ja, Nederland zal zijn zorgen over deze conceptwetgeving aan de orde stellen bij de Iraakse autoriteiten. Als zou blijken dat het Iraakse parlement alsnog hierover zal beraadslagen, zal het kabinet in EU-verband en met andere partners in Irak overleggen welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat dit voorstel daadwerkelijk tot wet wordt verheven.
Jongeren die identiteitskaarten vervalsen om aan alcohol te komen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Jongeren vervalsen ID voor drank»?1
Ja.
Herkent u het beeld, zoals dat uit de NOS-peiling komt, dat 1/3 van de 70% minderjarige scholieren gebruik maakt van een geleende of vervalste identiteitskaart om drank te kopen? Zo nee, welk beeld hebt u dan wel van deze praktijken?
Dat beeld was mij niet bekend. Het gaat hier om een enquête die scholieren op eigen initiatief op een website hebben ingevuld. Onduidelijk is in hoeverre deze cijfers representatief zijn. Het Openbaar Ministerie is bekend met signalen dat sommige jeugdigen identiteitskaarten vervalsen of identiteitskaarten van anderen gebruiken om alcoholhoudende drank te kunnen kopen. Wanneer een dergelijk feit bij de politie wordt gemeld, wordt hiertegen opgetreden. In ieder geval wordt het document in beslag genomen.
Waaruit bestaan de signalen die Officieren van Justitie afgeven over valse identiteitskaarten in kroegen? Wat doen het Openbaar Ministerie en de politie met die signalen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat ID-kaarten door middel van algemeen toegankelijke scanners en printers te vervalsen zijn en kunnen dienen voor het aannemen van een valse identiteit? Zo ja, wat zegt dit over de veiligheid van de ID-kaart? Zo ja, wat zegt dit over de controle van ID-kaarten in het algemeen en in horecagelegenheden in het bijzonder? Zo nee, wat is er niet waar?
De Nederlandse identiteitskaart is niet met algemeen toegankelijke scanners en printers te vervalsen. De materialen, technieken en echtheidskenmerken die voor de vervaardiging van de identiteitskaart gebruikt worden, zijn hoogwaardig, niet vrij op de markt te verkrijgen en vereisen speciale kennis en technieken voor de productie. Het probleem ligt dan ook niet bij het document, maar bij de controles; daarbij moet goed gelet worden op de echtheidskenmerken. Door controle van de echtheidskenmerken is het herkennen van vervalsingen namelijk mogelijk. Het vraagt wel om zorgvuldigheid en enige basale kennis van zaken om deze echtheidskenmerken te kunnen herkennen. Van de in omloop zijnde paspoorten en identiteitskaarten is voor iedereen informatie over de echtheidskenmerken beschikbaar op de website van het Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (http://www.bprbzk.nl/Reisdocumenten/Echtheidskenmerken ). Het is de verantwoordelijkheid van de sectoren zelf om deze informatie te gebruiken. Het NOS-bericht laat zien dat hier in de horeca meer aandacht voor moet zijn.
Welke strafbare feiten kunnen worden begaan op het moment dat een ID-kaart wordt vervalst, of een ID-kaart van een ander wordt gebruikt, of een kaart aan een ander wordt uitgeleend? Welke straffen zijn daarbij maximaal mogelijk?
Het vervalsen van een Nederlandse identiteitskaart of het opzettelijk gebruik maken van de identiteitskaart van een ander is een strafbaar feit in de zin van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. Dat geldt ook voor het ter beschikking stellen van een identiteitskaart aan een ander. Op deze strafrechtelijke gedragingen staat een maximale gevangenisstraf van zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie.
Worden deze strafbare feiten actief opgespoord en vervolgd?
Het gebruik van valse identiteitsbewijzen door jeugdigen wordt veelal ontdekt bij controles van deze documenten, bijvoorbeeld bij het betreden van een horecagelegenheid. Indien de ontdekking bij de politie wordt gemeld, kan deze optreden op de hiervoor omschreven wijze.
Zijn jongeren die deze strafbare feiten begaan er voldoende van doordrongen welke straffen hun boven het hoofd kunnen hangen inclusief het risico dat zij geen Verklaring omtrent het gedrag meer zullen kunnen krijgen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, wat gaat u doen om jongeren hiervan wel te doordringen?
Uit de reportage van de NOS blijkt dat ondervraagde jongeren zich ervan bewust zijn dat zij een strafbaar feit plegen door met een vervalste of geleende identiteitskaart alcohol te kopen. Of zij zich van de in het antwoord op vraag 5 genoemde strafmaat en de mogelijke gevolgen van een strafrechtelijke sanctie bewust zijn, is mij niet bekend. Bij een eerste overtreding volgt meestal een waarschuwing of HALT-straf. Dit heeft geen gevolgen voor het afgeven van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), maar hiermee worden de betreffende jongeren er wel van doordrongen welke gevolgen een volgende overtreding kan hebben. Het beleid van politie en Openbaar Ministerie is erop gericht om jongeren zodanig te confronteren met de door hen gepleegde strafbare feiten, dat hiervan een preventieve werking uitgaat.
Kunnen kroegbazen controleren op de echtheid van ID-kaarten? Zo ja, hoe kunnen zij dat? Zo nee, wat zegt dat over de mogelijkheid om de leeftijd van alcohol en 18 jaar effectief te handhaven?
Zoals ik bij vraag 4 heb geantwoord, is de informatie over de echtheidskenmerken van alle in omloop zijnde paspoorten en identiteitskaarten voor iedereen beschikbaar op de website van het Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten. Ook horeca-uitbaters kunnen dus aan de hand van deze informatie de authenticiteit van identiteitskaarten eenvoudig (laten) controleren.
Controleren kroegbazen ook op de echtheid van ID-kaarten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, als zij dat niet doen, in hoeverre dragen zij dan bij aan het instandhouden van deze praktijken van ID-fraude?
Indien de uitkomst van dit onderzoek representatief is, dan controleren horeca-uitbaters onvoldoende op de echtheid van identiteitskaarten en wordt deze vorm van identiteitsfraude dus onvoldoende bestreden. Het is de taak van degene die alcohol verstrekt om de identiteitskaart goed te controleren; onder andere door te letten op de pasfoto en de geboortedatum, maar vooral ook op de echtheidskenmerken. Dat door scholieren gemaakte, geplastificeerde kaarten niet als vervalsing worden herkend, geeft aan dat er meer aandacht moet zijn voor het controleren van deze documenten. Het is dus van belang dat er ook in de horeca meer aandacht wordt besteed aan een effectieve controle van identiteitskaarten.
In hoeverre kan ID-fraude met de nieuwe ID-kaart worden voorkomen of bemoeilijkt?
De nieuwe identiteitskaart bevat enkele echtheidskenmerken die identiteitsfraude nog moeilijker maken. Zo bevat deze een tweede foto met 3D-effect en zijn het geboortejaar en de geboortemaand door middel van gaatjes rechts naast de foto aangebracht. Ook is het geboortejaar op beide foto’s weergegeven. Deze echtheidskenmerken zijn eenvoudig te controleren.
Het stemadvies van vice-premier Asscher |
|
Geert Wilders (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u het eens met het stemadvies van Vice-Premier Asscher waarbij hij de inwoners van Den Haag oproept om niet op de PVV te stemmen?1
De heer Asscher heeft niet opgeroepen niet op de PVV te stemmen. In een vraaggesprek met de Persdienst zei de heer Asscher letterlijk: «Dit soort uitspraken kunnen mensen in Den Haag komende woensdag bestrijden door een andere keuze te maken.»
Kunt u aangeven of de heer Asscher hier namens het hele kabinet heeft gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het niet ongepast dat de heer Asscher in campagnetijd een dergelijk stemadvies geeft waarbij hij oproept niet op de PVV te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor dinsdag 18 maart om 10 uur?
Ja.
Het leegstaan van een nieuwbouw locatie voor kinderen met een verstandelijke beperking en inkoopbeleid van een zorgkantoor |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de situatie rondom een nieuwbouwlocatie van de JP van de Bent stichting in Hengelo?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een groep kinderen met een verstandelijke beperking die sinds 2011 op een wachtlijst staan en in het najaar 2013 zouden verhuizen (vanuit de thuissituatie) naar een nieuwbouwlocatie van JP van de Bent stichting, nu niet naar de nieuwbouwlocatie kunnen verhuizen omdat het zorgkantoor en de stichting deze kinderen weigert te plaatsen op basis van een zorg in natura indicatie omdat het budget ontoereikend zou zijn? Wat vindt u ervan dat de nieuwbouwlocatie sinds het najaar 2013 leeg staat en de kinderen nog op een wachtlijst voor zorg met verblijf staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie vond ik ongelukkig, omdat ouders en cliënten twee jaar in de veronderstelling waren dat zij in het najaar 2013 zouden verhuizen. Het zorgkantoor heeft tot taak om zorg in te kopen die aansluit bij de voorkeuren van cliënten, zowel ten aanzien van de wijze waarop de zorg wordt geleverd (zorg in natura, vpt of pgb) als de locatie. Soms is het – om diverse redenen – op korte termijn niet mogelijk om de zorg te laten leveren door de instelling van eerste voorkeur. Het zorgkantoor zag geen ruimte om te kunnen garanderen dat het in 2014 of 2015 deze locatie zou contracteren.
Partijen zijn met elkaar in overleg getreden hoe deze situatie praktisch kon worden opgelost. Daarbij is PGB als mogelijkheid bekeken. Navraag bij de JP van den Bent stichting heeft mij geleerd dat deze met de betrokken cliënten in overleg is gegaan en er een praktische oplossing is gevonden langs de lijnen van het volledig pakket thuis.
Wat vindt u ervan dat de kinderen en hun ouders vanaf december 2012 in de veronderstelling zijn dat zij in september 2013 kunnen verhuizen naar de locatie, maar dat zij pas in september 2013 te horen hebben gekregen dat de geplande verhuizing niet doorgaat en vervolgens te horen krijgen dat er naar verwachting in 2014 en 2015 geen plek voor hen zal zijn, terwijl zij wel een bestaande indicatie voor zorg met verblijf hebben en op de wachtlijst voor intramurale zorg staan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de ouders van deze kinderen wordt aangeraden door zowel de zorgaanbieder als het zorgkantoor Menzis de kinderen op basis van een persoonsgebonden budget (pgb) in de nieuwbouwlocatie te laten wonen, omdat hier nog wel budget voor beschikbaar zou zijn, terwijl deze ouders en kinderen expliciet de keuze maken voor zorg in natura? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot meerjarig inkoopbeleid door zorgkantoren dergelijke situaties kunnen voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een goed meerjarig inkoopbeleid kan zeker een bijdrage leveren, omdat nieuwbouwprojecten dan uitgevoerd kunnen worden terwijl er zekerheid is over de inkoop van deze capaciteit door het zorgkantoor. De Wlz maakt deze meerjarige inkoopcontracten mogelijk.
Welke andere oplossingen zouden er volgens u gevonden kunnen worden door de aanbieder en het zorgkantoor voor deze ongewenste situatie die momenteel is ontstaan in Hengelo? Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Navraag bij de JP van den Bent stichting heeft mij geleerd dat deze met de betrokken cliënten in overleg is gegaan en er een praktische oplossing is gevonden langs de lijnen van het volledig pakket thuis. Ik vind het belangrijk dat zorgkantoren zoveel mogelijk rekening houden met de wensen van cliënten bij het invullen van hun zorgplicht.
In antwoord op eerdere vragen over inkoopbeleid van zorgkantoren2 heeft u aangegeven dat de Wet langdurige zorg een grondslag biedt om waar nodig sterker invloed uit te kunnen oefenen op inkoopbeleid; kunt u een uitgebreide toelichting geven op hoe deze grondslag vorm gegeven is in dit wetsvoorstel en hoe het inkoopbeleid concreet verbeterd wordt, zodat situaties zoals in Hengelo in de toekomst voorkomen worden?
In de Wlz wordt een basis gelegd voor een AMvB waardoor door mij meer invloed uitgeoefend kan worden op (het proces van) de inkoop van langdurige zorg. Deze grondslag is als volgt toegelicht in de Memorie van Toelichting op de Wlz (TK 33 891, nr. 3, pag. 41):
«Ook kunnen bij amvb regels worden gesteld over het zorginkoopproces en de inhoud van de inkoopovereenkomsten. In de AWBZ worden op dit moment al inkooprichtlijnen opgesteld en wordt gestreefd naar landelijke kwaliteitscriteria. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) stelt hiervoor jaarlijks de Zorginkoopgids AWBZ op. Dit is een handreiking voor de leden en kent geen formele status binnen de branche. In de praktijk wordt de inkoopleidraad slechts op hoofdlijnen gevolgd en varen zorgkantoren hun eigen koers. Het proces van zorginkoop in de AWBZ wordt door zorgaanbieders daardoor als een forse administratieve belasting ervaren. Aan ZN en de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren zal worden gevraagd om Wlz-inkoopregels op te stellen en die vervolgens ook werkelijk te gebruiken. Indien dit onvoldoende gebeurt, zal eerder bedoelde amvb tot stand komen. Daarin zal dan onder meer worden voorgeschreven dat de zorgkantoren bij de zorginkoop de landelijk vastgestelde kwaliteitscriteria hanteren die in overleg met het Kwaliteitsinstituut worden opgesteld. Tevens zal geregeld worden dat de zorgkantoren bij de zorginkoop bedingen dat de zorgaanbieders de in de Wlz opgenomen regels over de zorgplanbespreking en het zorgplan in acht nemen. De regionale inkoopvrijheid van de zorgkantoren zal worden beperkt tot wezenlijk regionale aangelegenheden. De regels die Minister zal stellen, zullen bijdragen bij aan het vereenvoudigen, het uniformeren en het standaardiseren van de zorginkoop en zullen dientengevolge tot een vermindering van de administratieve lasten leiden. Bij het opstellen van de regels kan de Minister gebruik maken van de voorwaarden uit de Zorginkoopgids van ZN.»
Samen met de mogelijkheid voor meerjarige inkoopcontracten biedt de Wlz hierdoor meer ruimte om met de genoemde situaties om te gaan.
Het bericht dat gemeenten thuiszorg per veiling kopen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Vindt u het ook zo schokkend dat zeker 35 gemeenten de zorg voor 1,5 miljoen mensen per veiling opkopen? Zo nee, waarom niet?1
Ik neem aan dat de vragenstelster doelt op het bericht over hoe sommige gemeenten huishoudelijke hulp willen organiseren. De vraag of het veilen van mensen verantwoord is wekt de suggestie dat dit het geval zou zijn. Die suggestie is op geen enkele grond gebaseerd en werp ik verre van mij. Vooropgesteld; veilingen of andere vormen van aanbesteding of gunning waarbij alleen de prijs leidend is, acht ik ongewenst en zijn niet in lijn met het kabinetsbeleid, met de huidige Wmo en de nieuwe Wmo. Welke inkoopmethode men ook hanteert, deze zal altijd moeten passen binnen de wettelijke kaders.
Ik heb mij naar aanleiding van het krantenartikel breed laten informeren door betrokken partijen, waaronder Stipter en enkele gemeenten die gebruik maken van de webapplicatie van Stipter. De in het artikel genoemde dienst biedt een digitaal platform waar aanbieders aan gemeenten offertes kunnen uitbrengen voor ondersteuning aan individuele burgers. Het veilingelement bestaat eruit dat iedere aanbieder zijn geoffreerde prijs binnen een vastgestelde tijdsperiode kan aanpassen in reactie op nieuwe (betere) offertes van andere aanbieders. Zodra een burger in aanmerking komt voor ondersteuning dan kan deze cliënt aangeven met welke gecontracteerde aanbieders hij/zij niet en wel te maken wil hebben. Deze voorkeur wordt vastgelegd, maar niet bekend gemaakt aan de aanbieders.
Deelt u de mening dat het veilen van mensen onmenselijk en onverantwoord is? Zo ja, bent u bereid per direct deze veiling te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom het in Nederland toegestaan is om mensen te veilen? Zou u het prettig vinden als uw familieleden, die zorg nodig hebben, geveild worden voor de laagste prijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom accepteert u klakkeloos dat gemeenten zo maar zorg kunnen inkopen op de laagste prijs, en niet meer kijken naar goede kwalitatieve zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De huidige Wmo en het wetsvoorstel Wmo 2015 bevatten wettelijke waarborgen voor een goede kwaliteit. Zo is in het eerste lid artikel 9a van de huidige Wmo geregeld dat het college van burgemeester en wethouders voortdurend zorg draagt voor de kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning. In het tweede lid van artikel 9a wordt voorts geregeld dat indien het verlenen van maatschappelijke ondersteuning door derden wordt verricht dat het college van burgemeester en wethouders daarbij de kwaliteit en de continuïteit waarborgt van de maatschappelijke ondersteuning.
Daarnaast geldt dat waarborgen voor goede kwaliteit ook in het wetsvoorstel Wmo 2015 goed zijn verankerd. Zo wordt in artikel 2.1.1, tweede lid, voorop gesteld dat de gemeenten de eerstverantwoordelijk zijn waar het gaat om het stellen van regels over en het handhaven van de kwaliteit van de ondersteuning. In artikel 2.6.6. is geregeld dat bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Ook in artikel 3.1. van het wetsvoorstel is voorts geregeld dat de aanbieder van een voorziening er zorg voor draagt dat de voorziening van goede kwaliteit is.
Navraag bij enkele gemeenten die gebruik maken van deze applicatie leert dat bij de toewijzing naast prijs ook klantvoorkeur en kwaliteit een grote rol spelen bij de toewijzing. Het wettelijk kader op dit vlak en de doorvertaling daarvan naar de gemeentelijke verordening zijn bepalend voor de te maken keuze.
Is het veilen van mensen het doel dat u beoogd had met uw plannen om de zorg kapot te bezuinigen? Moeten in uw visie gemeenten en zorgorganisaties straks alle zorg maar per veiling gaan regelen? Wordt dit de toekomst van de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen kunnen, moeten en worden niet geveild. De huidige Wmo en ook het wetsvoorstel Wmo 2015 bieden de waarborgen die ertoe leiden dat gemeenten gehouden zijn om passende ondersteuning aan mensen te bieden en dat die zorg voldoet aan de daaraan door de wet/verordening gestelde eisen. Vanuit een oogpunt van houdbaarheid van voorzieningen is het daarbij begrijpelijk dat gemeenten een kwalitatief goede ondersteuning willen bieden voor een goede prijs. Zoals ik in de beantwoording heb aangegeven: welke inkoopmethode men ook hanteert, deze zal altijd moeten passen binnen de wettelijke kaders.
Hoe verhoudt deze veilingsite voor huishoudelijke zorg zich met het aangenomen initiatiefwetsvoorstel van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging (Kamerstukken 31 347)?
De gemeenteraad heeft vooraf een reëel basistarief vastgesteld voor de huishoudelijke verzorging. Dit basistarief vormt daarmee ook het minimumtarief dat een aanbieder kan offreren. Daarmee is altijd sprake van een tarief waarmee het uitbetalen van cao-lonen mogelijk is.
Waarom staat u toe dat gemeenten in strijd met de wet zorg inkopen op prijs en niet op basis van kwaliteit? Kunt u uitleggen waarom u eerder niet ingegrepen heeft bij gemeenten die te lage tarieven hanteren?
Dat sta ik niet toe. De huidige Wmo en ook het wetsvoorstel Wmo 2015 bieden de waarborgen die ertoe leiden dat gemeenten gehouden zijn om passende ondersteuning aan mensen te bieden en dat die zorg voldoet aan de daaraan door de wet/verordening gestelde eisen.
Hoeveel van deze 35 gemeenten hebben zorg via deze veilingsite met te lage tarieven ingekocht? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn er 19 gemeenten die gebruik maken van de applicatie die Stipter aanbiedt. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om een reëel basistarief vast te stellen dat voldoet aan de wettelijke eisen.
Vindt u het acceptabel dat gemeenten via deze veiling zorg inkopen, waardoor zorgorganisaties onmogelijk fatsoenlijke cao-lonen kunnen betalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom grijpt u niet in?
Zoals gezegd is het kabinet tegen elke vorm van aanbesteden waarbij alleen de prijs leidend is. Daarom zijn kwaliteitswaarborgen in de huidige en nieuwe Wmo opgenomen.
Vindt u het wenselijk dat de veiling langer openblijft als een zorgorganisatie haar tarieven verlaagt, zodat andere zorgorganisaties de kans krijgen om een nog lager tarief aan te bieden? Hoe verhoudt dit zich tot een goede kwaliteit van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Stipter biedt een webapplicatie aan die de uitvoering van een door de gemeente gekozen inkoopstrategie faciliteert. De applicatie biedt een platform waar aanbieders aan gemeenten offertes kunnen uitbrengen voor ondersteuning aan individuele burgers. Het veilingelement bestaat eruit dat iedere aanbieder zijn geoffreerde prijs binnen een vastgestelde tijdsperiode kan aanpassen in reactie op nieuwe (betere) offertes van andere aanbieders. Daarbij geldt dat de gemeente vooraf toewijzingscriteria heeft vastgesteld. Navraag bij een aantal betrokken gemeenten leert dat dit zowel kwaliteits- als prijscriteria zijn.
Vindt u het wenselijk dat zorgorganisaties automatisch hun bod kunnen laten verlagen, zodra een concurrent een lagere prijs aanbiedt? Behoort dit volgens u tot een goede kwaliteit van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mogelijk voor aanbieders om automatisch een (maximaal) bod in te stellen. De biedingen gaan uit van kortingen op het maximale door de gemeente vastgestelde tarief. De maximale en minimale tarieven worden vooraf door gemeenten vastgesteld. Er is dus geen sprake van een mogelijkheid om te blijven bieden totdat een onaanvaardbare bodemprijs bereikt is.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Z. Jongstra van zorgaanbieder TSN die aangeeft dat zorgorganisaties die zich netjes aan de cao willen houden op deze wijze uit de markt worden gedrukt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder verwijzing naar mijn bovenstaande antwoorden, herhaal ik dat de huidige Wmo en ook het wetsvoorstel Wmo 2015 de waarborgen bieden die ertoe leiden dat gemeenten gehouden zijn om passende ondersteuning aan mensen te bieden en dat die zorg voldoet aan de daaraan door de wet/verordening gestelde eisen.
Wat vindt u van de kritiek van werkgevers en werknemers die aangeven dat een internetveiling ten koste gaat van de kwaliteit van zorg?
Alle aanbieders die meedoen met de toewijzingsprocedure hebben vooraf een raamovereenkomst met de gemeente afgesloten waarin een minimaal kwaliteitsniveau is afgesproken. Dit kwaliteitsniveau is vooraf vastgesteld door de gemeenteraad. De huidige Wmo en het wetsvoorstel Wmo 2015 bevatten wettelijke waarborgen voor een goede kwaliteit. Zo is in het eerste lid artikel 9a van de huidige Wmo geregeld dat het college van burgemeester en wethouders voortdurend zorg draagt voor de kwaliteit en de continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning. In het tweede lid van artikel 9a wordt voorts geregeld dat indien het verlenen van maatschappelijke ondersteuning door derden wordt verricht dat het college van burgemeester en wethouders daarbij de kwaliteit en de continuïteit waarborgt van de maatschappelijke ondersteuning.
Daarnaast geldt dat waarborgen voor goede kwaliteit ook in het wetsvoorstel Wmo 2015 goed zijn verankerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Gaat u maatregelen treffen om te zorgen dat deze veiling van mensen en zorg per direct gestopt wordt? Zo ja, per wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen uiterlijk dinsdag 18 maart 2014 (12.00 uur) beantwoorden?
Het bericht 'Ozonvreters' in atmosfeer ondanks succes cfk-verbod’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht ««Ozonvreters» in atmosfeer ondanks succes cfk-verbod»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit nieuws?
Het bericht toont aan dat het belangrijk is om de emissies van ozonlaagafbrekende stoffen te blijven monitoren, maar de geschetste problematiek is bekend en minder ernstig dan het bericht doet voorkomen.
De ozonlaag beschermt mens, dier en ecosysteem tegen blootstelling aan schadelijke UV-straling. UV-straling veroorzaakt onder andere huidkanker en oogaandoeningen, zoals staar. Om de ozonlaag te beschermen, hebben landen in het Montreal Protocol afgesproken om de productie en het gebruik van stoffen die de ozonlaag aantasten (zoals CFKs, HCFKs en halonen) stapsgewijs uit te faseren. Met het Montreal Protocol is al veel bereikt. Wereldwijd is inmiddels meer dan 95% van de stoffen die onder het Montreal Protocol vallen uitgefaseerd.
Het bericht bevestigt de succesvolle aanpak van het Montreal Protocol. De omvang van de emissies uit het onderzoek is zo gering dat er vooralsnog geen aanleiding is tot zorg over de naleving van het Montreal Protocol of om de internationale afspraken aan te scherpen.
Het bericht illustreert ook dat het altijd moeilijk is om concentratiemetingen van ozonlaagaantastende stoffen die in de stratosfeer verspreid worden te relateren aan specifieke emissiebronnen. Transparante en volledige rapportage kan bijdragen aan een beter beeld van de emissiebronnen. Ik zet mij in EU-verband al langer in om de transparantie van de Montreal Protocol rapportages over productie, bijproductie en gebruik van ozonlaagafbrekende stoffen, inclusief over uitgezonderde toepassingen voor chemische processen, te verbeteren. Ik zal dat ook blijven doen. Daarnaast zal ik me blijven inzetten voor de naleving van de bestaande afspraken, waaronder de afspraak dat ook de bijproductie van ozonlaag aantastende stoffen wordt gerapporteerd.
Bent u bereid om met de chemische industrie te spreken over maximale transparantie van productieprocessen waarbij dergelijke gassen vrij kunnen komen, teneinde de opsporing van deze «ozonvreters» in de atmosfeer te vergemakkelijken?
Nederlandse (en Europese) bedrijven zijn op grond van de huidige regelgeving al verplicht om te rapporteren over bijproductie van ozonlaagaantastende stoffen en het gebruik van deze stoffen in chemische productieprocessen. Voor zover mij bekend is, zijn er geen gegevens die wijzen op het gebruik of bijproductie van deze stoffen in de Nederlandse industrie. De productieprocessen waarbij deze stoffen volgens het artikel zouden kunnen vrijkomen, vinden voor zover mij bekend in Nederland niet plaats. Jaarlijks wordt het gebruik, de emissies en de alternatieven van ozonlaagafbrekende stoffen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten in het kader van het Montreal Protocol geëvalueerd. Indien uit die rapporten zou blijken dat deze stoffen zouden kunnen vrijkomen bij processen in de Nederlandse chemische industrie, zal ik zeker met deze bedrijven in gesprek gaan.
Bent u bereid deze ontdekking mee te nemen in de voorbereiding van de eerstvolgende bijeenkomst van verdragspartijen van het Montreal Protocol?2
Ja. Voor nieuwe afspraken in het Montreal Protocol ligt mijn prioriteit bij afspraken die het grootste effect hebben voor het herstel van de ozonlaag en het klimaat. Wel vind ik het belangrijk dat partijen bestaande afspraken goed uitvoeren. Daar zal ik mij in lijn met bovenstaande voor blijven inzetten.
Hulp aan terugkerende jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht ««Polderjihadisten op de vlucht voor geweld»?1
Ja.
Klopt het dat de gemeente Arnhem een teruggekeerde islamitische terrorist gaat helpen met werk of een studie?
Van elke (gesignaleerde) teruggekeerde jihadstrijder maakt de AIVD een dreigingsinschatting. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval of strafrechtelijk onderzoek mogelijk is. Parallel hieraan geeft de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak vorm, met het doel de potentiële dreiging die van een teruggekeerde jihadist uit kan gaan te verminderen. In elk individueel geval geven de betrokken lokale professionals effectieve invulling aan deze aanpak, waarbij zij alle mogelijke bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen inzetten om de potentiele dreiging van terugkerende jihadstrijders in te dammen. In het belang van de aanpak kan ik geen mededelingen doen over concrete gevallen.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld 3, acht ik het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding voorshands niet noodzakelijk. Het OM beschikt over voldoende wettelijke instrumenten om in de daarvoor in aanmerking komende gevallen strafrechtelijk op te treden. Zo is het mogelijk een persoon al bij verdenking van een terroristische misdrijf in bewaring te stellen, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast zijn er diverse relevante bestuurlijke maatregelen voorhanden, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. In het kader van de maatwerkaanpak kan het in een enkel geval wenselijk en verstandig zijn te helpen re-integreren om daarmee de dreiging die van radicalisering en geweld uitgaat te verminderen.
In hoeverre deelt u de visie dat jihadisten die terugkeren uit o.a. Syrië niet beloond dienen te worden met hulp maar keihard aangepakt moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ervoor zorgen dat al het jihadistentuig wordt opgepakt, vastgezet en gestraft, liefst middels administratieve detentie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de Interpol database van gestolen en/of vermiste paspoorten nauwelijks wordt gecheckt |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u een appreciatie geven van het bericht «2 Airlines to Check Passports on Interpol Database»?1
De details van het in het bericht genoemde testproject van Interpol zijn mij niet bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de overige vragen.
Klopt het dat alleen de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Arabische Emiraten actief gebruikmaken van de database van Interpol waarin 40 miljoen gestolen en/of vermiste paspoorten zijn opgenomen? Waarom staat Nederland niet in dit rijtje?
In het bericht wordt gedoeld op de Interpol database van gestolen en/of vermiste reisdocumenten, oftewel de Interpol database Stolen en Lost Travel Documents (SLTD). De Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Nationale Politie (NP) beschikken over toegang tot deze database en maken hiervan gebruik bij de uitvoering van hun taken.
Deelt u de mening dat de marechaussee -zeker in het licht van de hoge terreurdreiging- een 100% controle op paspoorten moet uitvoeren op luchthavens en dat het absurd is dat Nederland dit blijkbaar niet doet, terwijl het volgens Interpol maar één luttele seconde kost om te controleren of een paspoort is opgenomen in haar database?
De KMar controleert van elke passagier die de Schengen buitengrens passeert de echtheid van het paspoort en controleert eveneens of de houder van het paspoort hoort bij het aangeboden paspoort. De medewerkers van de KMar zijn goed opgeleid in het herkennen van valse documenten en «look a likes» die gebruik maken van echte documenten. De KMar doet daarnaast naslag in het Schengen Informatie Systeem (SIS II) met gestolen en/of vermiste reisdocumenten van de Schengenlidstaten om vast te stellen of het reisdocument als gestolen of vermist staat vermeld. Bovendien heeft de KMar toegang tot de SLTD. Indien daartoe aanleiding is, wordt de SLTD geraadpleegd bij de controle van een paspoort. Ik onderzoek momenteel de mogelijkheden om deze databank beter te benutten bij het in passagiersstromen signaleren van illegale immigratie, zware criminaliteit en terrorisme.
Hoe beoordeelt u het feit dat het afgelopen jaar meer dan 1 miljard passagiers een vliegtuig zijn ingestapt zonder dat hun paspoorten getoetst zijn aan de database van Interpol?
Ik beschik niet over de onderliggende informatie waarop deze uitspraak van de heer Noble is gebaseerd. Ik kan deze uitspraak dan ook niet beoordelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat Interpol nu maar overgaat tot het aanbieden van het gebruik van de database aan vliegmaatschappijen, omdat veel overheden te laks zijn om de database te gebruiken?
In Nederland hebben private partijen, zoals banken en autoverhuurbedrijven, de mogelijkheid om documentmisbruik te detecteren door het documentnummer te controleren in een bestand met gestolen en vermiste identiteitsdocumenten. Er is dus in Nederland bij het voorkomen van documentmisbruik al sprake van publiek-private samenwerking waarbij gebruik wordt gemaakt van gegevens van gestolen en vermiste documenten. Ik ben voorstander van dergelijke vormen van samenwerking.
Bij het vervoer van vliegtuigpassagiers is ook al sprake van andere vormen van publiek-private samenwerking voor het in passagiersstromen signaleren van illegale immigratie, zware criminaliteit en terrorisme. Die bestaat uit het werk van de internationale verbindingsofficieren, het geven van trainingen aan medewerkers van luchtvaartmaatschappijen en het verstrekken van Advance Passenger Information (API)-gegevens. Verder bestaat in de luchtvaartindustrie een norm dat luchtvaartmaatschappijen deels zelf verantwoordelijk zijn voor het beoordelen of een passagier mag vliegen. Een actieve rol van de luchtvaart bij het checken van reisdocumenten, naast de taakuitoefening door de overheid, is in die zin dus niet exceptioneel.
Deelt u de mening dat smoesjes als een gebrek aan mankracht, privacyoverwegingen of politieke obstakels geen reden kunnen zijn om te marchanderen met de veiligheid?
Het grenscontroleproces is een integer en veilig proces gebaseerd op internationale en Europese wet- en regelgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende belangen, waaronder de mobiliteit van de passagier, waarbij niet wordt ingeboet aan veiligheid.
Wat gaat u eraan doen om te bevorderen dat andere landen ook alle paspoorten op luchthavens van passagiers toetsen aan de database van Interpol?
De lidstaten van de Europese Unie zijn zelf verantwoordelijk voor het toetsen van paspoorten aan de database van Interpol. In Europees verband werk ik nauw samen met andere landen om te zorgen dat reisgegevens van vertrekkende en komende passagiers worden verzameld en vergeleken met signaleringslijsten, zoals die van Interpol.
De snelle slijtage van de nieuwe helikopters |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat de NH-90 wordt geproduceerd door een zusterbedrijf van de fabrikant die ook verantwoordelijk is voor de bouw Fyra-treinen?1
De NH-90 is ontworpen door en wordt geproduceerd door NHIndustries, een consortium dat bestaat uit de bedrijven Airbus Helicopters, Airbus Helicopters Deutschland, Agusta Westland en Fokker. Deze bedrijven produceren de delen van de helikopter. Agusta Westland is in het geval van Nederland ook verantwoordelijk voor het samenstellen van de helikopter. Naast deze Italiaanse productielijn zijn er andere productielijnen voor het samenstellen van de NH-90, onder andere in Duitsland, Frankrijk en Spanje. De eigenaar van Agusta Westland is Finmeccanica. Dit bedrijf is tevens eigenaar van AnsaldoBreda, het bedrijf dat de Fyra-treinen bouwt. Dochterbedrijven van Finmeccanica zijn actief in de sectoren lucht- en ruimtevaart, defensie, ICT, energie en transport.
Hebben de problemen met de Fyra er toe geleid dat het productieproces en onderhoud van de NH-90 is heroverwogen? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend heeft NHIndustries het productieproces van de NH-90 niet aangepast naar aanleiding van de problemen met de Fyra. Ook de onderhoudsinstructies zijn niet aangepast. Dat ligt ook niet in de rede. Er is immers geen relatie tussen de Fyra en de NH-90, anders dan dat Agusta Westland en AnsaldoBreda onderdeel van het Finmeccanica-concern zijn.
Klopt het dat de problemen met de NH-90 mogelijk een miljoenenstrop betekenen voor u?2 Zo nee, kunt u dan berekenen wat de financiële consequenties zijn voor u van de snelle slijtage van de NH-90?
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 11 maart jl. (Kamerstuk 25 928, nr. 58) is een werkgroep ingesteld om de gevolgen van de problematiek voor Defensie in kaart te brengen. Naar verwachting zal deze werkgroep eind april meer inzicht hebben in de financiële gevolgen en de gevolgen voor de operationele inzetbaarheid. Zodra hierover meer bekend is, zal ik u nader informeren.
Klopt het dat de snelle slijtage van de NH-90 gevolgen heeft voor de operationele inzetbaarheid en dat er dus een nieuw hoofdstuk wordt toegevoegd aan dit «hoofdpijndossier»?
De operaties in 2014 worden uitgevoerd zoals gepland. Zoals gemeld in mijn brief van 11 maart jl. onderzoekt Defensie momenteel de eventuele gevolgen voor de operationele inzetbaarheid en de operaties in de toekomst. Ik zal de Kamer informeren zodra hierover meer bekend is.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de snelle slijtage van de NH-90 voor de Nederlandse deelname aan anti-piraterij missies?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de snelle slijtage van de NH-90 voor operaties in het Caribische gebied?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de snelle slijtage van de NH-90 voor de Nederlandse deelname aan toekomstige operaties?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het Litouwse parlement stemt over een anti-homowet |
|
Marit Maij (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Litouwse parlement op donderdag 13 maart zal stemmen over een wet die het mogelijk maakt een boete op te leggen aan mensen die in het openbaar uiting geven aan andere dan «traditionele familiewaarden»?1
Ja. Overigens is op 13 maart 2014 door het parlement besloten de behandeling van het amendement van de parlementaire agenda te halen. Met enige regelmaat worden wetsvoorstellen met een anti-LHBT karakter in het Parlement ingediend, maar tot nu toe sneuvelden ze al in de Commissie-fase.
Klopt het dat deze wet onder andere boetes oplegt aan mensen die toespraken houden over de rechten van seksuele minderheden of een Gay Pride (mede)organiseren?
Het amendement dat voor stemming in het parlement voor lag, werd ingediend door het als homofoob bekend staande parlementslid Gražulis, leider van de populistische coalitiepartij Orde en Gerechtigheid. Het voorstel introduceerde strafbaarstelling van het «in het openbaar denigreren van grondwettelijke ethische waarden» («family values»).
Deelt u de mening dat het Litouwse wetsvoorstel seksuele minderheden discrimineert, in strijd is met het fundamentele recht op de vrijheid van meningsuiting en vereniging en bovendien in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het recht op het krijgen van informatie over Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele en Transgender (LHBT)-rechten is belegd?
De voorgestelde wetgeving heeft een sterk stigmatiserende werking die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun overtuiging. Het kabinet betreurt iedere schending van de rechten van LHBT-personen en is het eens met de Raad van Europa die (eerdere) amendementen heeft veroordeeld en van mening is dat hiervoor in een parlement dat de beginselen van democratie en mensenrechten respecteert, geen plaats mag zijn.
Heeft u contact gehad met uw Litouwse collega over dit wetsvoorstel van het parlement? Zo ja, wat was de reactie van uw collega? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het gaat hier om een voorstel van het parlement en niet van de regering. In een officiële reactie heeft de Litouwse regering bevestigd zich tot het uiterste in te zullen spannen om fundamentele rechten te waarborgen en internationale verplichtingen na te komen.
Gelet hierop is het niet nodig deze kwestie bij de Litouwse Minister van Buitenlandse Zaken aan te kaarten. Het is overigens staand beleid dat Nederland LHBT-kwesties bespreekt met autoriteiten van andere landen wanneer daar aanleiding toe is. Het gaat hier om een wetsvoorstel dat weliswaar van de agenda van het Litouwse Parlement gehaald is en niet de status van wet heeft, maar dat wel een zorgelijke ontwikkeling weergeeft, die het kabinet nauwgezet zal blijven volgen.
Bent u bereid deze kwestie in Europees verband aan te kaarten, bijvoorbeeld tijdens de Raad Buitenlandse Zaken en/of Raad Algemene Zaken, en u in te spannen voor een veroordeling door de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uw inspanningen en de uitkomsten hiervan?
Voor het kabinet is het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor LHBT-personen een prioriteit, wereldwijd. Nederland zet zich daarvoor zowel binnen als buiten de EU in. Zo werd op 3 juli 2013 in de COHOM (de mensenrechtenwerkgroep van de EU) de «Baltic Pride» ter sprake gebracht. Ook voor de Nederlandse ambassades is een belangrijke rol weggelegd. Zo organiseerde de Nederlandse ambassadeur in Litouwen, samen met de «Lithuanian Gay League» (LGL) een ontvangst voor de ca. 200 deelnemers aan de LHBT conferentie voorafgaand aan de «Baltic Gay Pride» 2013. Tevens liep de NL ambassadeur, vergezeld van zijn Noorse, Zweedse, Deense en Spaanse collega’s vooraan mee in deze «Baltic Pride».
Vorig jaar hebben Vz EP Schulz en ViceVz CIE Reding tegenover de pers verklaard dat de EU zich krachtig zal weren tegen wetgeving die (LHBT) discrimineert.
Ziet u overeenkomsten tussen de Litouwse initiatiefwet en de Russische anti-homowetgeving?
Inhoudelijk zijn er overeenkomsten. Het Litouwse amendement is een zorgelijke ontwikkeling, maar is noch in het parlement behandeld noch heeft er een stemming plaatsgevonden. Het voorstel heeft derhalve niet de status van wet gekregen.
Het toezicht op woningcorporaties |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Toezicht op woningcorporaties volstrekt bezopen situatie»?1
Ja.
Heeft het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) in de afgelopen vijf jaar sanctieverzoeken gedaan bij u en uw voorgangers, die niet zijn ingewilligd?
Het CFV heeft mij laten weten dat dit niet het geval is. Wel geeft het CFV aan dat er situaties zijn geweest dat corporaties pas medewerking gaven aan een verzoek van het CFV na dreiging met sanctiebevoegdheden of andere passende maatregelen van de Minister. Zoals ik de Kamer december jl. in een brief over de inrichting van het toezicht op corporaties heb geschreven, zal ik in beginsel alle verzoeken van het CFV tot het inzetten van sanctiebevoegdheden honoreren.
Zo ja, kan de Kamer een overzicht ontvangen van niet ingewilligde sanctieverzoeken, alsmede de motivatie waarom is afgeweken van de door het CFV voorgestelde lijn?
Zie antwoord 2.
Waarom wacht u, zeker na de uitlatingen van de directeur van het CFV, niet op de uitkomst van de parlementaire enquête woningcorporaties, alvorens u het toezicht op de corporatiesector onderbrengt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
In eerder overleg met uw Kamer heb ik aangegeven de beleidsontwikkeling niet stop te willen zetten in afwachting van de parlementaire enquête. Waar nu reeds op basis van adviesrapporten of anderszins duidelijk is welke zaken moeten worden verbeterd, dient dat ook ter hand te kunnen worden genomen. Ik heb met uw Kamer ook verschillende keren van gedachten gewisseld over de inrichting van het toezicht op corporaties, onder meer naar aanleiding van het kabinetsstandpunt op de eindrapportage van de commissie-Hoekstra over kaderstelling en toezicht op woningcorporaties. De uitkomsten van de parlementaire enquête woningcorporaties worden na bespreking van het rapport en de kabinetsreactie hierop uiteraard betrokken bij de verdere beleidsontwikkeling.
Het bericht dat vervoer van en naar stations een struikelblok is |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vervoer van en naar stations struikelblik»?1
Ja.
Deelt u de mening dat subsidies marktverstorend werken en dat het met dit specifieke geval weer bewezen wordt?
Nee deze mening deel ik niet. Met het programma Innovatief Reizen van en naar het Station is een grote diversiteit aan partijen de kans geboden om met hun innovatieve ideeën voor het voor- en natransport aan de slag te gaan. Het ging hierbij om een combinatie van een kortdurende innovatiesubsidie voor aanloopkosten van het Rijk (circa 55%) en een eigen bijdrage van commerciële partijen (circa 45%). Na de subsidiefase moeten de commerciële partijen op eigen kracht zien verder te gaan in een open concurrentie. De innovatiesubsidies zijn bedoeld om kansrijke ideeën, die anders niet van de grond zouden komen, te stimuleren en gedurende een korte periode in de praktijk te testen. Er is daarmee geen sprake van marktverstoring.
Waarom is niet onderzocht of andere taxiondernemingen last hebben gehad van uw subsidiebeleid en bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Het subsidieprogramma Innovatief Reizen van en naar het Station is zo vorm gegeven dat initiatieven voor nieuwe vormen van voor- en natransport in den breder zouden worden gestimuleerd. Dit is gelukt en past in mijn beleid waarin het vervoer «van deur tot deur» centraal staat, hetgeen in de Lange Termijn Spoor Agenda terugkomt. Diverse partijen hebben subsidie aangevraagd voor projecten die zich richten op verschillende modaliteiten en fases van het voor- en natransport. De subsidieregeling stond dus ook open voor Taxiondernemingen die wilden innoveren. De projecten die in de kortdurende pilotperiode subsidie hebben ontvangen lijken kansen te hebben op een succesvolle, grootschalige implementatie. Of dit daadwerkelijk het geval zal zijn, wordt vaak pas later zichtbaar.
Hoe oordeelt u over het feit dat niet alle evaluaties volgens een goede methode zijn uitgevoerd?
Een van de randvoorwaarden voor het krijgen van subsidie binnen het programma Innovatief Reizen van en naar het Station was enige vorm van zelfevaluatie. De subsidieontvanger werd de SUMO-methode2 aangereikt, maar deze werd niet verplicht gesteld. Reden om deze methode niet voor te schrijven was de aard van de projecten, innovatie, en de diversiteit aan onderwerpen van de projecten. Het ene project leent zich daar ook meer voor dan de andere. De beste resultaatsmeting is een kloppende businesscase van de innovatie.
Bent u, ook in acht nemende het GreenCab-debacle2, bereid elke subsidie-euro die aan deze projecten besteed is terug te eisen en het taxivervoer weer aan de markt over te laten? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het subsidieprogramma was stimuleren van innovaties. Inherent aan innovaties is dat sommige innovaties een succes worden en anderen niet. Het niet slagen van een innovatieproject is daarom geen aanleiding om de subsidie van dat project terug te vorderen.
Het feit dat het subsidiebedrag dat aan Prestige GreenCab was verstrekt werd terug gevorderd, had een andere oorzaak, zoals ook in het door u bedoelde artikel te lezen is.