Kamervraag 2014Z08505

Zeggenschap van lidstaten bij het afsluiten van handelsverdragen

Ingediend 13 mei 2014
Beantwoord 11 juni 2014 (na 29 dagen)
Indiener Jasper van Dijk
Beantwoord door Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA)
Onderwerpen economie europese zaken handel internationaal
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z08505.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-2193.html
1. Het Financieele Dagblad, 8 mei 2014: «EU-land niet meer altijd eigen baas bij ruzie met buitenlands bedrijf»
2. Kamerstuk 21 501-02 nr. 1373
3. Kamerstuk 21 501-02 nr. 1338 (motie Klaver/Jasper van Dijk) …
  • Vraag 1
    Wat is uw reactie op het bericht «EU-land niet meer altijd eigen baas bij ruzie met buitenlands bedrijf»?1

    Het bericht gaat in op de verordening voor de financiële aansprakelijkheid bij arbitragegeschillen. De beweringen over deze verordening berusten, zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 10 en 11, deels op feitelijke onjuistheden.
    Voorts wordt de vraag opgeworpen of vrijhandelsakkoorden tussen de Europese Unie en derde landen, waaronder die met Canada, alleen door de Europese instellingen of ook door de lidstaten goedgekeurd moeten worden. Hierover bestaat tussen de lidstaten en de Europese Commissie nog geen overeenstemming. Tijdens de RBZ Handel van 8 mei jl. benadrukten de lidstaten dat het vrijhandelsakkoord met Canada een gemengd akkoord is en door zowel de EU als de lidstaten zouden moeten worden goedgekeurd. Ook over het vrijhandelsakkoord met Singapore, dat op 20 september 2013 geparafeerd werd door de hoofdonderhandelaars, is nog verdeeldheid tussen de lidstaten en de Europese Commissie over dit competentievraagstuk. Nederland is van mening dat brede Europese vrijhandelsakkoorden als gemengde verdragen gekwalificeerd dienen te worden en dus door de Europese Unie én alle lidstaten, geratificeerd moeten worden. Instemming van het parlement maakt deel uit van de nationale goedkeuringsprocedure.

  • Vraag 2
    Hoe oordeelt u over het feit dat Europees Commissaris voor Handel De Gucht wil vermijden dat nationale parlementen hun goedkeuring aan het vrijhandelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) moeten verlenen?

    Anders dan Europees Commissaris voor Handel De Gucht, ga ik ervan uit dat conform bestaande praktijk het vrijhandelsverdrag tussen Canada en de EU een zogenaamd «gemengd akkoord» is, dat zowel door de Europese Unie als de lidstaten goedgekeurd moet worden. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is de Europese Unie exclusief bevoegd op het beleidsterrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek en de douane-unie. Op grond van het Verdrag van Lissabon vallen sinds 1 december 2009 ook buitenlandse directe investeringen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek. CETA bestrijkt terreinen, die niet geheel onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen. Dit is met name het geval voor specifieke onderdelen op het gebied van diensten en investeringen. CETA heeft daardoor een gemengd karakter en zou naar de mening van het kabinet gesloten moeten worden tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds, en Canada anderzijds. Meest recentelijk zijn bijvoorbeeld ook het Economische Partnerschapsakkoord met de Caribische-regio en het vrijhandelsakkoord met Colombia/Peru door zowel de Europese Unie als de lidstaten goedgekeurd.

  • Vraag 3
    Klopt het, dat De Gucht heeft gezegd: «Hebben we echt 27 aanvullende ratificaties nodig als het Europees Parlement het ook kan doen?» Wat vindt u van deze opstelling van de Europese Commissie?

    Commissaris De Gucht meent dat CETA onder de exclusieve competentie van de Europese Unie valt en derhalve alleen door de Europese Unie goedgekeurd hoeft te worden. Hij wijst daarbij op het risico dat 28 nationale ratificaties het proces tot inwerkingtreding ernstig kunnen vertragen. Zoals hiervoor aangegeven, is het kabinet een andere mening toegedaan.

  • Vraag 4
    Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat CETA de status van een «gemengd akkoord» behoudt, zodat het verdrag door de lidstaten geratificeerd moet worden?

    Een meerderheid van de lidstaten is voorstander van een «gemengd akkoord» overeenkomstig de bestaande praktijk. Ik zet mij ervoor in dat CETA een gemengd verdrag wordt, zodat ook het Nederlands parlement de mogelijkheid krijgt met het akkoord in te stemmen. Daartoe roep ik de Europese Commissie op af te zien van een «EU-only» goedkeuring van CETA en ervoor te zorgen dat CETA als een «gemengd akkoord» door zowel de Europese Unie als haar lidstaten ondertekend en geratificeerd wordt. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 8 mei jl. heeft Nederland, samen met andere lidstaten, de Europese Commissie opgeroepen het vrijhandelsverdrag met Canada óók door de lidstaten te laten goedkeuren. Het Griekse voorzitterschap sprak na afloop van deze Raad van een «unaniem signaal».

  • Vraag 5
    Wat onderneemt u indien het Europese Hof De Gucht in het gelijk stelt en oordeelt dat CETA onder de exclusieve competentie van de EU valt? Hoe rijmt u een dergelijke opvatting met het feit dat een meerderheid van de lidstaten van mening is dat onderdelen van de hoofdstukken over diensten en investeringsbescherming onder de competentie van de lidstaten vallen?2

    Het staat nog niet vast dat Commissaris De Gucht dit vraagstuk ook daadwerkelijk aan het Europees Hof van Justitie zal voorleggen. Met een dergelijke procedure is immers ook veel tijd gemoeid. Ik wil niet vooruitlopen op een procedure die nog niet aanhangig is gemaakt. Tenzij het Europees Hof van Justitie anders zou oordelen, pleit ik ervoor dat CETA óók door de lidstaten, en dus de nationale parlementen, goedgekeurd moet worden.

  • Vraag 6
    Wat zijn de gevolgen voor de ratificatie van het vrijhandelsverdrag tussen de VS en de EU (TTIP), indien CETA gekwalificeerd wordt als een exclusieve competentie van de EU?

    Dat is op voorhand niet in te schatten. Dit is afhankelijk van een eventuele uitspraak van het Europees Hof van Justitie. Bovendien hangt dit af van de onderwerpen die CETA en TTIP zullen bestrijken en van de vraag in hoeverre deze akkoorden qua reikwijdte met elkaar zullen overeenkomen. Of TTIP inhoudelijk gelijk zal zijn aan CETA kan pas worden vastgesteld, op het moment dat er een akkoord over TTIP is uitonderhandeld.

  • Vraag 7
    Deelt u de mening dat goedkeuring van TTIP altijd aan het Nederlandse parlement moet worden voorgelegd, aangezien hiertoe een motie is aangenomen?3

    Na afronding van de onderhandelingen over TTIP, zal de Raad en het Europees Parlement in moeten stemmen met het uiteindelijke akkoord. Zou TTIP een «EU-only» akkoord zijn, dan zullen de lidstaten geen partij zijn bij het akkoord en is ratificatie ervan door de lidstaten niet aan de orde. In dat geval wordt het akkoord dus niet aan het Nederlandse parlement ter goedkeuring voorgelegd. Maar als TTIP een «gemengd akkoord» betreft dan moeten ook nationale parlementen instemmen met het voorliggende verdrag. Nederland zet samen met andere lidstaten in op een gemengd akkoord, gelet op de breedte van de onderwerpen.

  • Vraag 8
    Wat zijn de «netelige kwesties» waarover de Canadese media berichten omtrent de afronding van de onderhandelingen over het CETA-verdrag?

    Sinds 2009 wordt er met Canada onderhandeld over een vrijhandelsverdrag. Op 18 oktober 2013 jl. bereikten de EU en Canada een principe-akkoord. Sindsdien worden de laatste openstaande, met name technische, details uitonderhandeld. Dit betreft openstaande punten op het terrein van diensten en investeringsbescherming. Ik verwacht overigens dat, ondanks de verdeeldheid over de nog openstaande kwesties, de onderhandelingen met Canada binnen afzienbare tijd worden afgerond.

  • Vraag 9
    Wordt het hoofdstuk over investeringsbescherming in CETA ook meegenomen in het onderzoek naar investeringsbescherming in TTIP, dat u tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft toegezegd? Deelt u de mening dat dit onderzoek eerst moet worden afgerond, voordat u kunt instemmen met een dergelijk hoofdstuk?

    Conform mijn toezegging naar aanleiding van de motie Van Ojik – om op korte termijn een onderzoek in te stellen naar de potentiële sociale en milieurisico’s en de gevolgen van het ISDS voor het handelsakkoord tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie – brengt het onderzoek de kansen en risico’s van investeringsbescherming (ISDS) in TTIP in kaart. Ondanks dat CETA niet wordt genoemd in deze motie, houd ik de samenhang tussen CETA, TTIP en het door mij uitgezette onderzoek nauwlettend in de gaten. Zoals ik eerder aangaf bevat ISDS in het CETA-akkoord, zoals het er nu ligt, allerlei waarborgen welke wij goed bekijken alvorens hiermee te kunnen instemmen. Ik neem daarbij ook de resultaten mee van studies die op dat moment daarnaar zijn gedaan. Het betreft bijvoorbeeld een bestaande studie van het International Institute for Sustainable Development (IISD) over ISDS in CETA. Ik zal ook de voorlopige resultaten van het ISDS-onderzoek in TTIP gebruiken, afhankelijk van wanneer CETA is afgerond. Daarnaast stel ik, zoals aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 29 april 2014 jl., op het moment dat de definitieve tekst gereed is en aan de lidstaten wordt voorgelegd, de Kamer nog in de gelegenheid vertrouwelijk kennis te nemen van de definitieve ISDS-tekst in CETA.

  • Vraag 10
    Klopt het, dat op de agenda van de laatste RBZ Handel als hamerstuk een verordening stond «die regelt dat lidstaten tegen hun eigen wil in kunnen worden gedwongen om een bepaald standpunt in te nemen, als ze door een investeerder uit een niet-EU-land worden aangeklaagd»? Is dit punt inderdaad zonder enig debat als hamerstuk aangenomen?

    Nee, dat klopt niet. In eerdere compromisvoorstellen was inderdaad een dergelijk bepaling in artikel 9 van de verordening voor de financiële aansprakelijkheid bij arbitragegeschillen opgenomen. Juist dankzij de inzet van Nederland en in samenwerking met een aantal andere lidstaten, is deze bepaling niet in de uiteindelijke versie opgenomen. De verordening is meerdere keren in uw Kamer aan de orde geweest tijdens Algemene Overleggen over RBZ Handel, waarbij ik duidelijk heb onderstreept het niet wenselijk te vinden dat de Europese Commissie een lidstaat dwingt een bepaald standpunt in te nemen. Er staat nu in artikel 9 dat de Europese Commissie consultaties met de betreffende lidstaat kan starten en haar visie via een niet-bindende analyse over een bepaald punt in een geschil kenbaar kan maken. Omdat deze analyse niet-bindend is opgesteld kan de Europese Commissie een lidstaat niet dwingen om een bepaald standpunt in te nemen.

  • Vraag 11
    Klopt het, dat «de Commissie lidstaten zelfs kan dwingen in een investeringsgeschil te schikken»? Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is om deze zaken als hamerstuk af te doen en dat op zijn minst de Tweede Kamer hierover moet kunnen spreken?

    Nee, dat klopt niet. Artikel 13 van eerdergenoemde verordening schrijft een procedure voor over het (uitzonderlijke) geval waarbij de Europese Unie een geschil van een lidstaat overneemt en de Europese Commissie de zaak wenst te schikken. In eerdere compromisvoorstellen was inderdaad een dergelijk bepaling in artikel 13 op genomen. Maar deze bepaling is – mede dankzij de inzet van Nederland en in samenwerking met andere lidstaten – in de uiteindelijke versie gewijzigd. In de finale versie van artikel 13 staat nu uitdrukkelijk dat de Europese Commissie geschillen namens de lidstaten alleen mag schikken als dit voor de betreffende lidstaat geen enkele budgettaire of financiële implicatie oplevert. Zoals eerder aangeven is deze verordening meerdere keren in de Tweede Kamer besproken. Van meet af aan heb ik gesteld dat het onwenselijk zou zijn als de Europese Commissie tegen de wil van de lidstaat een geschil zou kunnen schikken waarbij de betreffende lidstaat ongewild financieel getroffen zou worden. Ik ben tevreden dat deze inzet gerealiseerd is.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2014Z08505
Volledige titel: Zeggenschap van lidstaten bij het afsluiten van handelsverdragen
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20132014-2193
Volledige titel: Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk over zeggenschap van lidstaten bij het afsluiten van handelsverdragen