De resultaten van de aanpak van fraude bij toeslagen (o.a. de ‘Bulgarenfraude’) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken in de rechtszaak over de Bulgaarse toeslagenfraude?
Op 17 oktober 2013 heeft een regiezitting in de Rotterdamse zaak plaatsgevonden. Toen is de voorlopige hechtenis van één van de vier verdachten geschorst. Op 8 januari 2014 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden. Daarbij is de voorlopige hechtenis ten aanzien van de overige drie verdachten geschorst. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak zal de zittingsrechter vervolgens een oordeel vellen over de ten laste gelegde feiten. De datum waarop de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden, is op dit moment nog niet bekend.
Hoeveel van de 805 (of ondertussen meer) opgelegde boetes zijn geïnd? (Kamerstuk 31 066, nr. 179)
In totaal zijn 805 boetes aan Bulgaren opgelegd. Hiervan zijn 312 boetes direct verzonden, van de overige 493 Bulgaren was geen adres bekend. Van de 312 boetes die zijn verzonden, zijn er 17 onbestelbaar retour gekomen. Tegen 32 boetes is bezwaar gemaakt, deze bezwaren zijn door de Belastingdienst toegewezen. Van de overige 263 boetes zijn er inmiddels 55 geïnd.
Uiteindelijk is van 510 Bulgaren het adres niet bekend, bestaande uit de oorspronkelijke 493 Bulgaren waarvan geen actueel adres bekend is en de 17 onbestelbaar retour gekomen boetes.
Bij 296 van de 510 Bulgaren is uitsluitend sprake van een vordering huurtoeslag. De huurtoeslag valt niet onder een categorie van belastingen of sociale voorzieningen waar op grond van enig EU-verdrag of verdrag tussen Nederland en Bulgarije invorderingsbijstand voor kan worden verzocht en verleend.
Bij 7 van de 510 Bulgaren is sprake van een totaal openstaand bedrag van minder dan € 350, inclusief boete. Het minimumbedrag waarop een verzoek om invorderingsbijstand betrekking kan hebben (als bedoeld in artikel 75 lid 3 van Verordening (EG) 987/2009) bedraagt € 350. Voor vorderingen die lager zijn dan € 350 kan formeel dan ook geen verzoek om bijstand gedaan worden.
Ten aanzien van deze 7 vorderingen is – ondanks de van toepassing zijnde Verordening – aan de Bulgaarse autoriteiten verzocht om bijstand te verlenen.
Voor 199 Bulgaren heeft het CLO aan de Bulgaarse autoriteiten een verzoek gedaan voor bijstand. De eerste antwoorden op deze verzoeken beginnen nu binnen te komen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de 8 resterende boetes die zijn opgelegd aan Bulgaren zonder bekend actueel adres nog onder handen.
«Van 493 Bulgaren is geen adres bekend. Voor het opsporen van deze Bulgaren zijn door het CLO (Central Liaison Office) bij de Bulgaarse autoriteiten formele inlichtingenverzoeken gedaan» schreef u op 17 oktober; van hoeveel van deze mensen hebben de Bulgaarse autoriteiten een adres verschaft aan de Nederlandse autoriteiten, bij hoeveel mensen is een boete opgelegd en bij hoeveel mensen is die uiteindelijk geïnd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel en welke zaken en problemen zijn aangekaart bij de fraudecoördinator die in mei is aangesteld?
Zoals in de 12e halfjaarsrapportage Belastingdienst van 17 september 2013 aan uw Kamer is geschreven, is er sinds 1 mei 2013 binnen de Belastingdienst een fraudecoördinator aangesteld. De resultante van de aanstelling van deze coördinator is:
het ontwikkelen van antifraudemaatregelen voor toeslagen en fiscaliteit;
de omzetting daarvan naar wetgeving voor de Wet Aanpak Fraude Toeslagen en Fiscaliteit die unaniem door het parlement is aangenomen;
de vorming van het Combinatieteam Aanpak Facilitators;
het organiseren en voorbereiden van een 2-wekelijkse bijeenkomst van het managementteam fraudebestrijding Belastingdienst;
het zelf ophalen van fraudesignalen bij de dienstonderdelen, deze onderzoeken en in voorkomende gevallen maatregelen voorstellen;
het inventariseren van fraudefenomenen waaronder de reeds bekende fraude met toeslagen, de voorlopige teruggave, BPM, de WVA en btw-carrousel;
het coördineren en ontwikkelen van beleid om deze fenomenen aan te pakken;
de deelname aan interdepartementale overlegstructuren over de rijksbrede aanpak van fraude en inbreng voor de kabinetsbrief rijksbrede aanpak fraude;
coördineren van de inbreng van de Belastingdienst in externe samenwerkingsverbanden zoals LSI en LIEC/RIEC.
De reeds genomen maatregelen hebben ervoor gezorgd dat de onlangs door de Volkskrant gemelde DigiD-fraude1 van december 2013 in een vroeg stadium door de Belastingdienst/Toeslagen is gesignaleerd vanwege een verhoogd frauderisico in de aanvragen. De 1-bankrekeningnummer maatregel heeft in dit geval voorkomen dat er door de Belastingdienst bedragen onterecht aan de fraudeurs zijn uitgekeerd, aangezien de Belastingdienst niet langer bedragen uitkeert op bankrekeningen die niet op naam staan van de Toeslag- of teruggaafgerechtigde.
Welke acties heeft de fraudecoördinator in gang gezet en welke resultaten zijn daarmee geboekt?
Zie antwoord vraag 4.
Tot wanneer zijn toeslagen uitbetaald aan mensen in de Haagse Bulgaren-fraudezaak?1
Vanwege het onderzoeksbelang kunnen hierover geen mededelingen gedaan worden.
Op 23 april jl. zegde u tijdens het vragenuur een brede brief toe over de aanpak van fraude van toeslagen, inclusief alle problemen die zich voordoen bij toeslagen; welke brief beschouwt u als zodanig en bevat hij alle grote problemen van toeslagen?
In de brief van 10 mei 20133 is toegelicht wat de problematiek van de systeemfraude inhoudt en welke maatregelen er zijn genomen om de systeemfraude aan te pakken.
Ook in de brief van 20 december 20134 over de rijksbrede aanpak van fraude is een breed beeld geschetst van de systeemfraudeproblematiek bij Belastingdienst/Toeslagen. De in de brieven van mei genoemde maatregelen zijn opgenomen in het wetsvoorstel Wet Aanpak Fraude Toeslagen en Fiscaliteit bij het Belastingplan 2014 dat unaniem door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen.
Doordat fraudeurs naar hun aard echter telkens nieuwe wegen uitproberen, valt nooit voor 100% uit te sluiten dat er zich in de toekomst nieuwe fraudegevallen voordoen. In voorkomende gevallen wordt daarover in de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst aan uw Kamer over bericht.
Welke problemen met toeslagen zijn op dit moment nog niet opgelost?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel mensen denkt u dat in feite samenwonen (en partner zouden moeten zijn), maar zich opgeven als alleenstaande of alleenstaand ouder?
Op grond van de wet baseert de Belastingdienst zich voor de toekenning van een toeslag op de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie.
Gemeenten controleren regelmatig of de registratie van iemands adres ook overeenkomt met de feitelijke situatie. Daaruit is na recent onderzoek gebleken dat 97,7% van de mensen correct geregistreerd staat op het adres waar zij feitelijk wonen5. Als er een vermoeden bestaat dat de feitelijke situatie niet in overeenstemming is met de inschrijving(en) op een adres, en na gedegen onderzoek blijkt dat personen de facto op één adres (samen)wonen, dan kan de gemeente dit ambtshalve corrigeren. Vanaf begin 2014 heeft de gemeente de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen aan burgers die er niet voor zorgen dat ze waarheidsgetrouw actueel in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn ingeschreven.
Exacte getallen voor deze specifieke situaties zijn niet voorhanden. Overigens is het niet zo dat als personen in de BRP hetzelfde woonadres hebben zij automatisch bijvoorbeeld ook een fiscale relatie of gemeenschappelijk huishouden hebben.
Kunt u voor elk van de jaren 2006 tot en met 2013 aangeven hoeveel mensen zorgtoeslag ontvingen als alleenstaande, als alleenstaand ouder en als gehuwde/samenwonende?
Voor het recht op zorgtoeslag is mede bepalend of de aanvrager al dan niet een toeslagpartner heeft. Of de aanvrager een toeslagpartner heeft wordt door de Belastingdienst/Toeslagen vastgesteld op basis van gegevens uit BRP. Elk ander onderscheid in gezinsamenstelling is voor de (hoogte van) de toekenning van zorgtoeslag niet relevant en wordt dan ook niet geregistreerd.
Het aantal mensen dat in de jaren 2006 tot en met 2013 een zorgtoeslag ontving kan als volgt worden onderverdeeld in «zonder toeslagpartner» en «met toeslagpartner».
2006
3.158.321
1.747.347
4.905.668
2007
3.172.398
1.650.119
4.822.517
2008
3.255.163
1.776.063
5.031.226
2009
3.423.928
1.728.268
5.152.196
2010
3.623.854
1.772.359
5.396.213
2011
3.883.673
1.844.563
5.728.236
2012
3.866.602
1.806.469
5.673.071
2013
3.954.704
1.433.170
5.387.874
Hoe apprecieert u de uitspraak van Peter Kavelaars (lid van de commissie Dijkhuizen die in opdracht van de staatssecretaris van Financiën zelf een advies heeft uitgebracht hoe de Belastingdienst fraudebestendiger kan worden) dat veel van zijn adviezen door de staatssecretaris niet worden opgevolgd («Als commissie hebben we ook bepleit om controle achteraf veel intensiever toe te passen en daar is niets mee gebeurd»)?2
Er is sprake van een controletraject waarbij vóór de uitbetaling, tijdens de voorschotfase én na afloop van het toeslagjaar toezicht wordt uitgeoefend. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen of er aan (de) voorwaarden wordt voldaan om voor een toeslag in aanmerking te komen.
Zoals blijkt uit de beschrijving van systeemfraude in de kabinetsbrieven van 4 mei 2013 en 10 mei 2013 is de bestrijding ervan het meest effectief als de controle zoveel mogelijk vooraf – dus voordat een aanvraag daadwerkelijk in behandeling wordt genomen en tot betaling leidt – wordt toegepast. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat grote aantallen potentieel frauduleuze aanvragen moeten worden behandeld en onterecht tot uitbetaling leiden. In de brieven van mei zijn maatregelen genoemd om deze controle reeds «aan de poort» gestalte te geven.
De suggestie van professor Kavelaars lijkt voorbij te gaan aan het feit dat bij verdere intensivering van de controle achteraf naar het recht op een toeslag, er geen rekening mee wordt gehouden dat er bij fraudegevallen dan al een onterechte en moeilijk terug te vorderen betaling heeft plaatsgevonden.
Deze uitbreiding van de controles aan de poort vormen samen met de reeds bestaande controlemechanismen – waaronder het afgelopen jaar ingezette risicoselectie – tijdens en na de looptijd van de toeslag een volledig controletraject.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor maandag 11 uur in de week waarin het plenaire Kamerdebat over toeslagen plaatsvindt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het veel te laat gepubliceerde en lang achtergehouden rapport over de doorsneepremie |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 23 juni 2012 schreef: «In mijn brief van 22 februari 2012 over mijn planning en prioriteiten1 heb ik onderzoek naar de voor- en nadelen van de doorsneepremie aangekondigd. Dit onderzoek wordt nu opgestart. Ik verwacht dat de resultaten van het onderzoek begin 2013 gereed zullen zijn»?2
Ja.
Herinnert u zich de toezegging op 20 september 2012 dat de beleidsdoorlichting over de doorsneepremie in het eerste kwartaal 2013 bij de Kamer zou zijn (streefdatum)?3
Ja.
Herinnert u zich dat u op 13 mei 2013 bij de aanbieding aan de Kamer van het planningsoverzicht in het onderdeel «In te dienen beleidsstukken» over het onderzoek doorsneepremie het volgende schreef: «Het onderzoek zal in kaart brengen wat de effecten zijn van de doorsneepremiesystematiek. Tevens zal aan bod komen of alternatieve systemen denkbaar zijn en wat daarvan overgangskosten zijn. Dit onderzoek is aan de Tweede Kamer toegezegd. Planning: 2e kwartaal 2013»?4
Ja.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Financiën in de nota naar aanleiding van het verslag van 3 juni 2013 over de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen aan de Kamer schreef: «Op verzoek van het kabinet voert het CPB op dit moment een omvangrijk onderzoek uit naar de systematiek van de doorsneepremie en de generatie-effecten hiervan (...). Het kabinet streeft ernaar de uitkomsten van dit onderzoek binnenkort, mogelijk reeds deze zomer, aan de Tweede Kamer te zenden.»?5
Ja.
Herinnert u zich dat u op Prinsjesdag (17 september 2013) aan de Kamer schreef dat de planning was dat de brief over de doorsneepremie in het derde kwartaal (dat wil zeggen: voor 1 oktober 2013) aan de Kamer gestuurd zou worden?6
Ja.
Herinnert u zich dat u op 25 november 2013 aan de Kamer schreef: «Daarnaast verwacht ik uw Kamer op korte termijn het kabinetsstandpunt te kunnen aanbieden inzake een collectieve pensioenvoorziening voor zelfstandigen alsmede de studie van het CPB over de doorsneepremie en de beleidsdoorlichting pensioenen.»?7
Ja.
Herinnert u zich dat u op 3 december 2013 in het plenaire debat over pensioenonderwerpen (VAO) naar aanleiding van de motie van het lid Van Weyenberg8 zei dat u ernaar streefde het onderzoek zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer en dat in ieder geval voor het Kerstreces (dat op 19 december aanving) zou doen?
Ja.
Waarom stuurde u het onderzoek en de kabinetsreactie eerst op 20 december 2013, na aanvang van het kerstreces, naar de Kamer, terwijl het onderzoek gedateerd is in oktober 2013?
Het onderzoek is op 28 oktober 2013 afgerond door het CPB. In het algemeen overleg van 6 november j.l. heb ik al aan uw Kamer gemeld dat het onderzoek is afgerond. Omdat ik het belangrijk vind voor het debat over dit onderwerp dat de bevindingen uit de economische analyse van het CPB in een vroegtijdig stadium worden getoetst aan de juridische werkelijkheid, heb ik de Landsadvocaat gevraagd een eerste verkenning op te stellen. Ook deze gang van zaken heb ik in het genoemde algemeen overleg aangekondigd. Zodra deze juridische verkenning beschikbaar was, heb ik die verwerkt in mijn brief van 20 december 2013.
Wanneer ontving het ministerie, formeel of informeel, een eerste versie van het onderzoek en wanneer ontving het discussiestukken en memo’s? Kunt u hiervan een overzicht sturen?
Discussiestukken en memo’s heeft het ministerie niet ontvangen van het CPB. Gedurende de looptijd van het onderzoek heeft het ministerie wel informeel onderdelen van het onderzoek ontvangen. Daar is met de begeleidingscommissie over gesproken. Op 28 oktober 2013 heeft het CPB een finale versie van het rapport aangeleverd waarin alle commentaren verwerkt zijn.
Kunt u alle versies van het onderzoek die door het CPB aan het ministerie gestuurd zijn, aan de Kamer doen toekomen, evenals het commentaar van u of uw ambtenaren op die versies?
Het vrijgeven van opmerkingen van de begeleidingscommissie zou de zeer redelijke en gebruikelijke afspraak met hen schenden dat hun inbreng alleen ten behoeve van het onderzoek gebruikt zou worden. Dat vind ik onwenselijk en het vrijgeven daarvan zou ook nodeloos de discussie afleiden van de inhoud van het eindrapport.
Kunt u alle opmerkingen van de begeleidingsgroep tijdens het schrijven van dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?9
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer heeft het CPB deze notitie in zijn geheel gepubliceerd in papier en op de website en op welke wijze is daar ruchtbaarheid aan gegeven (persbericht, verzenden van de notitie bijvoorbeeld aan de Tweede Kamer of tweets van het CPB)
Het CPB heeft het onderzoeksrapport op 20 december 2013 op haar website geplaatst nadat mijn aanbiedingsbrief hierover naar de Tweede Kamer was verzonden.
Deelt u de mening dat u dit rapport en het commentaar erop van de regering eerder aan de Kamer had moeten sturen?
Nee.
Is op enig moment aan het CPB gevraagd om het rapport later te publiceren of is daartoe druk op het CPB uitgeoefend?
Nee, dat is niet gebeurd. Tegelijk wil ik echter opmerken dat het rapport door het CPB is vervaardigd als opdrachtnemer met SZW als opdrachtgever. Dat is overeengekomen in een standaard overheidscontract waarin het de opdrachtgever vrij staat te bepalen wanneer en op welke wijze publicatie zal plaatsvinden. Dat zijn gebruikelijke contractuele voorwaarden.
Wie hebben op welk moment inzage gekregen in het rapport en onder welke voorwaarden? (hoogleraren, pensioenfederatie, ministeries, lobbyclubs, etc.)?
Zoals reeds gemeld bij vraag 9, hebben leden van de begeleidingscommissie gedurende de looptijd van het onderzoek inzage gehad in de beschikbare onderzoeksresultaten. Nadat het rapport gereed was op 28 oktober 2013 is het aan de Landsadvocaat ter beschikking gesteld. Het rapport, of delen ervan, is vóór 20 december 2013 niet verder verspreid.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om de voorstellen rond het pensioenakkoord, het Financieel Toetsingskader en de toekomst van het pensioenstelsel gezamenlijk te behandelen?
Ik ben geen voorstander van een gezamenlijke behandeling, omdat de voorgenomen wijziging van het financieel toetsingskader noodzakelijk onderhoud is, dat op korte termijn gerealiseerd moet worden. De discussie over de toekomst is een fundamentele discussie over de inrichting van het pensioenstelsel en heeft een ander tijdsverloop. Die vragen overstijgen de problematiek van de financiële houdbaarheid. Een gezamenlijk behandeling zou leiden tot vertraging van de voorgenomen wijziging van het financieel toetsingskader. Dat geldt ook voor de voorstellen rond het pensioenakkoord. Ik vind dat niet gewenst.
Wanneer zult u de nog toegezegde stukken (wetsvoorstellen, beleidsnota’s, brieven) over pensioenen aan de Kamer sturen?
De nog toegezegde stukken zal ik voor het komende algemeen overleg naar uw Kamer sturen.
Kunt u deze vragen één voor één en voor 16 januari 2014 beantwoorden in verband met het op 22 januari 2014 te houden algemeen overleg over pensioenonderwerpen?
De beantwoording van de vragen kunt u voor 22 januari tegemoet zien.
De politie die regelmatig gebruik zou maken van ov-chipkaartgegevens en de databank van servicehuis parkeer- en verblijfsrechten (SHPV) |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie gluurt in OV»?1
Ja.
Klopt het dat de politie regelmatig ov-chipkaartgegevens opvraagt bij Translink Systems (TLS)? Zo ja, onder welke omstandigheden vinden dergelijke vorderingen plaats?
Ja, politie en justitie vorderen regelmatig gegevens bij TLS en SHPV. De vorderingen vinden alleen plaats op het moment dat voldaan is aan de criteria van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering. De inzet van deze vordering wordt elke keer opnieuw overwogen en getoetst door het Openbaar Ministerie.
Daarnaast heeft de politie op grond van artikel 3 Politiewet de mogelijkheid om gegevens op te vragen in het kader van de hulpverlening, indien bijvoorbeeld sprake is van een vermissing van een persoon.
Klopt het dat de politie regelmatig parkeergegevens opvraagt bij het Servicehuis Parkeer- en Verblijfsrechten (SHPV)? Zo ja, onder welke omstandigheden vinden dergelijke vorderingen plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn ten behoeve van wat voor soort opsporingsonderzoeken gegevens gevorderd bij TLS en SHPV in 2012 en 2013?
Bij TLS gaat het om 110 keer in 2012 en 265 keer in 2013. Het betreft zowel onderzoeken door de politie naar vermiste personen als strafrechtelijke onderzoeken door de officier van justitie. Ik heb geen beschikking over dergelijke cijfers met betrekking tot SHPV.
Zijn de vorderingen gericht gedaan of is er ook sprake van ongerichte vorderingen waarbij gegevens van meerdere reizigers/parkeerders over een langere periode zijn opgevraagd?
Het merendeel van de vorderingen is gericht, aan de hand van OV-chipkaartnummer of NAW-gegevens. Het komt ook voor dat gegevens worden gevorderd van een beperkte tijdsduur, bijvoorbeeld welke kaarten zijn ingecheckt op een bepaald apparaat gedurende een kwartier. Deze laatste vorderingen komen weinig voor en zijn vaak gerelateerd aan ernstige delicten als verkrachtingen of overvallen.
Welke juridische waarborgen zijn er om de privacy inzake reis- en parkeergegevens van (niet-verdachte) burgers te beschermen?
De juridische waarborgen om de privacy inzake reis- en parkeergegevens van burgers te beschermen zijn gelegen in de wettelijke criteria en in het zorgvuldig afwegen van politie en justitie om gegevens te vorderen of te vragen bij TLS en SHPV. TLS en de vervoerders zijn gebonden aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarbij werken partijen continu aan de beveiliging van hun ICT-netwerken.
Welke waarborgen tegen schendingen van de privacy van klanten kent de OV-sector en het parkeerbeheer? Welke maatregelen hebben vervoerders en parkeerbeheerders getroffen om de reis- en parkeergegevens beter te beschermen tegen inbreuken?
Zie antwoord vraag 6.
De berichten "Groot deel voetbalgeweld bij risicoclubs" en "Duizend gevallen van extreem fysiek geweld" |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw opvatting over het onderzoek waaruit zou blijken dat het leeuwendeel van geweld op en rond de voetbalvelden plaatsvindt bij een select aantal voetbalclubs?1
Uit het onderzoek «Excessief geweld op en om de voetbalvelden» komt naar voren dat een groot deel van geweld op het veld plaatsvindt bij een beperkt aantal voetbalclubs. Er zijn voetbalverenigingen waar meer geweldsincidenten en organisatorische problemen voorkomen. Deze verenigingen worden bestuurlijk en organisatorisch extra ondersteund door de KNVB door het trainen van het bestuurlijke kader en het beschikbaar stellen van een verenigingsbox. Hierin zijn concrete handreikingen en voorbeelden opgenomen variërend van voetbaltechnische trainingen, het organiseren van ouderavonden en het opstellen van jaarplanningen. Ook werken sportverenigingen in toenemende mate samen met onder andere gemeenten, politie en Halt om geweldsincidenten op het voetbalveld tegen te gaan.
Onderschrijft u de conclusie dat deze clubs extra begeleiding nodig hebben van de KNVB2, gemeenten, onderwijsinstellingen en jeugd- en jongerenwerk in de buurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Ja. Ik ben van mening dat samenwerking tussen landelijke en lokale partijen meerwaarde heeft. In enkele gemeenten wordt er door sportverenigingen samengewerkt met professionele ondersteuning. Buurtsportcoaches of sportpedagogen begeleiden hier succesvol spelers, coaches en het bestuur van een vereniging om een omgeving te creëren waarin met plezier wordt gesport.
Vanuit de rijksoverheid stimuleren we deze ontwikkeling en dragen we bij door
het financieren van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat». Op dit moment ontwikkel ik met KNVB, NOC*NSF, Halt, gemeenten en het Ministerie van Veiligheid & Justitie een ketenaanpak om excessen bij sportverenigingen verder terug te dringen. Zodra de ketenaanpak klaar is, wordt dit lokaal verspreid.
Op welke manier kunnen voetbalclubs die te maken hebben met financiële en organisatorische problemen worden geholpen bij het creëren van een veilig sport- en spelklimaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat ook buurtsportcoaches, onderwijsinstellingen en jeugd-en jongerenwerk binnen voetbalclubs een dragende rol kunnen vervullen bij het creëren van een veilig en sportief voetbalklimaat? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de door de KNVB bepleite ketenaanpak zo snel mogelijk vorm en inhoud moet krijgen? Kunt u aangeven welke rol de landelijke overheid daarbij moet spelen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat verenigingen aangifte van geweld in de regel overlaten aan slachtoffers, uit angst voor administratieve rompslomp en boetes? Op welke manier kan hierin structureel verandering worden gebracht?
Het is van belang dat verenigingen incidenten melden bij het Meldpunt Sport en Geweld, zodat er snel contact met politie, slachtofferhulp en de sportbond kan worden gelegd en – waar sprake is van strafbare feiten – aangiften kunnen worden opgenomen van slachtoffers en getuigen. Ook de vereniging heeft hierin een verantwoordelijkheid. Uiteraard mogen deze aangiften niet meer tijd kosten dan nodig. Daarom zet de Minister van Veiligheid & Justitie samen met de politie in op het verbeteren van het aangifteproces. Dit gebeurt door het organiseren van uniforme aangiftevoorzieningen waarbij op een passende manier aangifte gedaan kan worden en door het verbeteren van de kennis en expertise van politiemedewerkers die aangiften opnemen. Ook het organiseren van terugkoppeling op aangiften en het verbeteren van de afhandeling van de aangiften draagt bij aan het verbeteren van het aangifteproces.
Arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden van buitenlandse werknemers die aan de A4 werken |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de rapportage over «De twee gezichten van vakantiepark Duinrell»?1
Het bericht laat het belang zien van het in goede banen leiden van EU-arbeidsmigratie en de noodzaak van aanpak van misstanden en schijnconstructies. Werkgevers dienen zorg te dragen voor goede huisvesting van buitenlandse werknemers die zij in Nederland te werk stellen.
Heeft de Arbeidsinspectie (nu Inspectie SZW) onderzoek gedaan naar de omstandigheden van de Portugese en Spaanse Arbeiders die werken aan de A4? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW doet onderzoek naar mogelijke misstanden bij de werkzaamheden rond de A4, met name naar overtreding van arbeidswetgeving. Het onderzoek is op dit moment in volle gang.
Wat is uw oordeel over de huisvestingsomstandigheden, zoals die worden beschreven? Wie houdt toezicht op de huisvesting van buitenlandse arbeiders?
Werkgevers zijn zelf verantwoordelijk voor de huisvesting van buitenlandse werknemers die zij hier te werk stellen. Sociale partners uit de uitzendbranche, LTO-sectoren en de vleesverwerkende industrie hebben in 2013 de Stichting Normering Flexwonen (SNF) opgericht. Deze stichting geeft aan leden het SNF-keurmerk af indien de huisvesting voldoet aan de wettelijke eisen. De Stichting draagt ook zorg voor onafhankelijk toezicht op de huisvesting via jaarlijkse controles. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht op de openbare orde en de staat van de gebouwen, dus ook zij controleren panden. Zij komen in actie als er bijvoorbeeld signalen zijn van overlast, overbewoning of huisjesmelkerij. Om te voorkomen dat er situaties ontstaan, zoals beschreven in dit artikel, hebben de partijen van de Nationale verklaring huisvesting arbeidsmigranten in 2012 afspraken gemaakt over meer en betere huisvesting. Deze afspraken worden nu tot uitvoering gebracht.
Is het waar dat deze wegwerkers terug naar Portugal en Spanje zijn gegaan, terwijl ze nog zes weken loon tegoed hebben? Zo ja, wat doet u om ervoor te zorgen dat zij alsnog hun loon krijgen? Is daarover contact met de ambassades van Portugal en Spanje?
Of er sprake is van achterstallige loonbetaling maakt onderdeel uit van het onderzoek door de Inspectie SZW, voor zover dit het wettelijk minimumloon en de vakantiebijslag betreft. Als er sprake is van onderbetaling op deze aspecten en de werkgever weigert nabetaling, dan zal de Inspectie SZW een last onder dwangsom opleggen. Als gevolg hiervan zal de werkgever alsnog het achterstallige loon moeten betalen. De Inspectie SZW heeft contact met zowel de Portugese als de Spaanse ambassade.
Is het waar dat hun werkgever Rugovac ook elders in Nederland in onder aanneming werkt aan opdrachten van de overheid? Zo ja welke? Wilt u daar de omstandigheden laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Rugovac is een internationaal werkend bedrijf en heeft toegang tot de hele Europese markt. Of het bedrijf ook elders in onderaanneming werkt bij de Nederlandse overheid, vergt een onderzoek naar alle contracten en facturen. Zoals ik bij vraag 3 aangeef is een werkgever in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor eventuele huisvesting, en houden de gemeenten toezicht. Ik zie nu geen rol voor het Rijk om een extra onderzoek te starten naar Rugovac.
Welke rol ziet u voor de overheid als opdrachtgever om deze misstanden in de nabije toekomst te voorkomen?
Bij alle (infra)projecten die in Nederland worden uitgevoerd, al dan niet in opdracht van de overheid, is het belangrijk dat er sprake is van goede arbeidsvoorwaarden. Uitbuiting van werknemers en oneerlijke concurrentie moeten worden voorkomen en daar waar het voorkomt worden aangepakt. Op het moment dat er meldingen binnenkomen bij de inspectiediensten wordt hier serieus naar gekeken.
Het bericht dat de Nederlandse economie tuimelt naar 30e plaats |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse economie tuimelt naar de 30e plaats»?1
Ja. Daarbij moet worden aangetekend dat de titel een vastgesteld feit suggereert, waarvan uiteraard geen sprake is. In het rapport zelf staat al dat de daling misleidend is en wordt verklaard doordat de opkomende economieën sterk groeien.
Onderschrijft u de conclusie van het bericht dat Nederland beter af zou zijn zonder de euro? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Er zijn belangrijke economische voordelen van een muntunie. Een muntunie ondersteunt de interne markt die van groot belang is voor Nederland als open economie. Zo is er met de euro geen onzekerheid over de wisselkoers t.o.v. onze belangrijkste handelspartners. Studies over de exacte gevolgen van invoering van de euro worden gekenmerkt door een hoge mate van onzekerheid. Het is dan ook onmogelijk te weten wat de situatie zonder de euro zou zijn geweest, maar zeker is dat onder de euro wisselkoersfluctuaties tot het verleden behoren. Zie ook de kabinetsreactie op een eerder onderzoek uitgevoerd door Lombard Street Research2. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2011 een overzicht naar uw Kamer gestuurd met een lijst onderzoeken waaruit de schadelijke gevolgen van het verlaten van de euro worden besproken3.
Het Cebr geeft aan dat de sterke daling van Nederland op de ranglijst van grootste economieën slechts relatief en daarmee misleidend is. De daling komt grotendeels doordat opkomende economieën die voorheen een BBP niveau dichtbij dat van Nederland hadden sterk groeien, bijvoorbeeld in Azië. Dit kan gepaard gaan met een positief welvaartseffect voor Nederland door het handelskanaal met de opkomende economieën. Ook spelen demografische ontwikkelingen in ons eigen land een rol. Dit zijn effecten waar de euro geen invloed op heeft.
Onderschrijft u de algemenere conclusie dat lagere belastingen leiden tot meer economische groei? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft het kabinet de belastingen in Nederland dan zo sterk verhoogd?
In de begrotingsafspraken van oktober jongsleden heeft het kabinet ruimte gevonden om de lasten voor huishoudens in 2014 flink te verlagen. Het kabinet staat echter ook voor de taak om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Als dat niet gebeurt, kunnen de rentelasten oplopen en moeten in de toekomst de belastingen stijgen. Ook dat is niet goed voor de economie. Bij het op orde brengen van de overheidsfinanciën kiest dit kabinet ervoor om dat voor het merendeel via lagere uitgaven te doen. Met waar mogelijk maatregelen die de economie zo min mogelijk verstoren, zoals bijvoorbeeld het vrijmaken van beklemd vermogen met de maatregelen fiscale stimulering vrijval stamrechten en het tijdelijk lagere tarief in box 2. Het kabinet maakt bij de maatregelen aan de uitgavenkant haar eigen keuzes.
Bent u bereid op te houden met het uitvoeren van het verkiezingsprogramma van de Partij voor de Arbeid (PvdA) door het alsmaar verhogen van de belastingen? Bent bereid deze belastingen alsnog met miljarden te verlagen en het daarvoor benodigde geld weg te halen bij ontwikkelingshulp, onze contributie aan de Europese Unie, uitkeringen aan kansloze immigranten, de publieke omroep en andere linkse hobby’s? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederland direct de eurozone (en de Europese Unie) dient te verlaten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat Jihadisten in Den Haag trouw aan Al-Qaida zweren |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jihadisten zweren in Den Haag trouw aan Al-Qaida»?1 Hebt u het daarin vertoonde filmpje gezien of kunt u zich op de hoogte stellen van de inhoud daarvan?
Ik ben bekend met dit bericht en het bijbehorende filmpje.
Kan het zweren van trouw aan Al-Qaida en/of het oproepen tot een gewapende strijd onder omstandigheden strafbaar zijn? Zo ja, onder welke omstandigheden en was daar in dit geval sprake van? Zo nee, waarom niet?
Het werven voor een gewapende strijd is volgens artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) strafbaar. Dit artikel beoogt rekruteringsactiviteiten strafbaar te stellen die betrekking hebben op het werven van personen met het oog op hun rechtstreekse inzet ten behoeve van de gewelddadige islamitische of een anderszins gewapende (terroristische) strijd. Zo zal sprake zijn van strafbaar handelen op grond van artikel 205 Sr indien een persoon een ander probeert te interesseren voor deelname aan de internationaal gewelddadige jihad. Ik verwijs in dit kader ook naar mijn brief van 21 mei 2013 aan uw Kamer2.
Op basis van beeld en geluid van het betreffende filmpje kan niet onherroepelijk vastgesteld worden dat de betogers oproepen of aanzetten tot geweld of een gewapende strijd. De betogers lijken vooral te willen provoceren en blijven daarmee vooralsnog binnen de wettelijke kaders.
Acht u de gedane uitingen een bedreiging voor de veiligheid in Nederland? Zo ja, waarom en wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De deelnemers aan deze demonstratie zetten in hun gedane uitingen niet direct aan tot geweld in Nederland. Echter, met hun uitingen tonen zij aan dat zij de ideologie van het jihadisme aanhangen. Het fanatisme waarmee een fel antiwesterse ideologische opvatting wordt uitgedragen kan op den duur legitimering verschaffen voor gewelddaden in het Westen of tegen westerse doelwitten elders. Dat is de reden waarom de gevaren die uitgaan van het mondiale jihadisme zeer serieus worden genomen.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geeft, als onderdeel van bestaand beleid gericht advies en ondersteuning aan het lokaal bestuur en andere relevante instellingen in de aanpak van dit potentieel gewelddadig extremisme. Aangezien de dreiging voor Nederland momenteel «substantieel» is, hebben de NCTV en andere voor de nationale veiligheid verantwoordelijke partners de inzet op dit dossier geïntensiveerd. Zie voor een overzicht van genomen maatregelen het antwoord op vraag 6.
Acht u het mogelijk dat onder degenen die in het filmpje trouw zweren aan de International Study-center for Independant Search of truth (ISIS), Al-Qaida in Syrië en Irak, zich personen bevinden die zich opmaken voor een gewapende strijd in Syrië of elders? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Gezien de jihadistische signatuur van de demonstratie kan niet worden uitgesloten dat individuele deelnemers niet alleen trouw zweren aan extremistische strijdgroepen in Syrië, maar ook voorbereidingen treffen om zich actief aan te sluiten bij jihadistische groeperingen zoals Islamitische Staat voor Irak en de Shaam (ISIS). Dat deze mogelijkheid reëel is, wordt bevestigd door de gesignaleerde uitreis van Nederlandse jongeren naar Syrië en hun succesvolle aansluiting bij jihadistische strijdgroepen aldaar (zie alle DTN’s).
Acht u het wenselijk de gangen van deze personen nauwkeurig te volgen en heeft u ze reeds in kaart gebracht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik kan in het openbaar geen concrete uitspraken doen over individuele gevallen. In het algemeen kan ik stellen dat OM, politie, AIVD, lokaal bestuur en andere betrokken partijen zich tot het uiterste inspannen om de dreiging die uitgaat van jihadisten en extremisten te beperken.
Over welke mogelijkheden beschikken u en de lokale autoriteiten om deze personen aan te pakken? Worden die mogelijkheden in dit concrete geval ten volle benut? Zo ja kunt u aangeven hoe? Hoeveel van deze personen beschikken over een (bijstands) uitkering?
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) begeleidt en adviseert gemeenten en andere lokale betrokken partijen hoe om te gaan met (potentieel) gewelddadige extremisten en jihadisten, zoals bijvoorbeeld Syriëgangers. Ook adviseert de NCTV gericht over de inzet en toepasbaarheid van concrete interventies. Daarbij wordt gebruik gemaakt van informatie verstrekt door de AIVD en de politie.
Concreet kan ik u het volgende melden:
Het wetsvoorstel inzake de verruiming van de mogelijkheid tot ontneming en de gronden voor verlies van het Nederlanderschap bij terroristische activiteiten is in consultatie geweest (conform motie Dijkhoff c.s. 29 754 nr. 224). Het wetsvoorstel wordt nu gereed gemaakt voor verzending aan de Raad van State.
De mogelijkheden om het gebruik van reisgegevens nationaal te kunnen uitbreiden en de internationale samenwerking hierop worden bezien. De Tweede Kamer ontvangt hierover in het voorjaar een brief.
Bij gegronde vermoedens dat iemand in het buitenland handelingen gaat verrichten die een bedreiging vormen voor Nederland (aansluiting bij Al-Qaida strijdgroepen) kan het paspoort van een persoon vervallen worden verklaard (conform art. 23 van de Paspoortwet). Dit is inmiddels elf keer gebeurd; andere gevallen zijn in behandeling. Ook in een reclasseringstraject is een dergelijke maatregel mogelijk.
De Sanctieregeling terrorisme 2007-II, waarmee op last van de Minister van Buitenlandse Zaken financiële tegoeden van een persoon kunnen worden bevroren, is reeds in vier gevallen toegepast. Verdere cases worden nu besproken.
Van alle bekende jihadgangers zijn de uitkeringen stopgezet. Ook andere vormen van toelagen worden waar mogelijk gekort of gestopt.
Er lopen verschillende operationele politieonderzoeken, waaronder naar mogelijke ronselaars. Van enkele minderjarigen is op basis van het jeugdrecht de uitreis tegengehouden. Zij zijn onder toezicht gesteld en/of gesloten jeugdinrichtingen geplaatst.
Het Landelijk Parket zet zoveel mogelijk in op strafrechtelijke vervolging, waarbij prioriteit wordt gegeven aan minderjarigen en aan relevante zaakskenmerken, zoals vuurwapengevaarlijkheid of ernstige radicalisering. In oktober jl. deed de rechter uitspraak over twee personen met jihadistische uitreisplannen. Eén is veroordeeld voor poging tot moord (maar ontslagen van rechtsvervolging vanwege ontoerekeningsvatbaarheid); de ander is veroordeeld voor het voorbereiden van brandstichting en het verspreiden van opruiende teksten.
Onder coördinatie van de NCTV wordt doorlopend stevig geïnvesteerd in de lokale aanpak. In alle relevante gemeenten worden maatwerkinterventies afgesproken in multidisciplinaire casusoverleggen. Experts staan lokale partners bij; ambtenaren, wijkagenten en andere eerstelijnswerkers zijn getraind in signalering en interventie. Om het onderwerp bij alle gemeenten in het vizier te krijgen, wordt een praktische gids ontwikkeld die ondersteunt bij de aanpak (april 2014 gereed). Gemeenten worden hiervan op de hoogte gesteld, onder meer via de VNG (dit conform de toezegging aan de Tweede Kamer dd 19 december jl.).
Ik kan in het openbaar geen nadere mededelingen doen over toepassing van voornoemde maatregelen op individuele basis omdat het hier (deels) inlichtingeninformatie betreft.
In Nederland staat Al-Qaida aangemerkt als een terroristische organisatie en is als zodanig verboden; deelt u de mening dat deze jihadisten, mede gelet op het publiekelijke optreden (zwaaiend met Al Qaida vlag, kleding, tekst en uitspraken), aangemerkt kunnen worden als zijnde onderdeel van deze terroristische organisatie? Zo nee, waarom niet?
Volgens bestendige rechtspraak is sprake van deelname aan een terroristische organisatie indien een persoon behoort tot deze organisatie en een aandeel heeft in, of de organisatie ondersteunt door gedragingen (concrete handelingen), die strekken tot of verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van een dergelijke organisatie.
In het filmpje spreken de jihadisten de Arabische taal; acht u het noodzakelijk dat de dienstdoende agenten over voldoende kennis en expertise, bijvoorbeeld kennis van de Arabische taal, moeten beschikken om adequaat en gericht op te kunnen treden? Zo ja, kunt u dan aangeven hoeveel van deze agenten bijvoorbeeld de Arabische taal machtig zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat acht ik niet noodzakelijk. De politieorganisatie staat midden in de samenleving en is divers samengesteld om in verbinding te kunnen staan met de verschillende bevolkingsgroepen. Politieagenten worden toegerust met vaardigheden en expertise om goed om te gaan met de verschillende culturen en leefstijlen en te kunnen herkennen wanneer en bij wie specifieke deskundigheid ingeschakeld moet worden. Daar waar specifieke expertise en vaardigheden nodig zijn kunnen politieagenten de expertise inroepen van een tolk of collega’s die aangesloten zijn bij politienetwerken zoals het landelijk netwerk Multicultureel Vakmanschap, die hiervoor beschikbaar zijn.
Een importverbod op foie gras |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Foie Gras, een onderzoek naar de mogelijkheden voor een Nederlands importverbod», dat in december 2013 is uitgegeven door Wakker Dier?1
Ja.
Erkent u dat aspecten van de productie van foie gras in strijd zijn met Richtlijn 58/98/EG?
Hoewel ik geen voorstander ben van de gepraktiseerde wijze van dwangvoedering van eenden voor de foie grasproductie, gaat een importverbod in tegen de ruimte die de aanbevelingen van de Raad van Europa bieden om te werken aan alternatieve methoden.
Richtlijn nr. 98/58/EG heeft tot doel basisbeginselen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren vast te stellen. De richtlijn bevat welzijnsvoorschriften die gelden voor de bescherming van dieren die worden gehouden voor productiedoeleinden ongeacht het doel, dus ook voor de productie van foie gras. In de aanbevelingen van de Raad van Europa, waar Richtlijn nr. 98/58/EG naar verwijst, wordt de productie van foie gras niet verboden. Wel wordt in de aanbevelingen aangegeven dat landen die foie grasproductie toestaan onderzoek moeten aanmoedigen naar de welzijnsaspecten en naar alternatieve methoden. De Commissie heeft eerder in haar communicatie met het Europees Parlement aangegeven dat noch richtlijn nr. 98/58/EG noch de genoemde aanbevelingen een verbod op dwangvoeding bevatten. Het is aan de communautaire rechter, namelijk het Europese Hof van Justitie of de nationale rechter, om een juridisch bindende uitleg te geven van richtlijn nr. 98/58/EG. De communautaire rechter heeft zich tot op heden niet uitgesproken over de vraag hoe de productiewijzen van foie gras zich verhouden tot de bepalingen in richtlijn 98/58/EG. De Europese Commissie heeft overigens met de Franse autoriteiten afgesproken dat zij er voor zorgdragen dat vóór 2016 naar een nieuw kooisysteem wordt overgeschakeld.
Het instellen van een nationaal importverbod op grond van dierenwelzijn is Europeesrechtelijk bovendien niet mogelijk. Vanwege de geharmoniseerde dierenwelzijnsnormen van Richtlijn 98/58/EG kan Nederland geen beroep doen op artikel 36 van het VWEU om een verbod op de import van foie gras vanuit het oogpunt van dierenwelzijn te rechtvaardigen. Ik verwijs u hierbij voorts naar brief 28 286 nr. 590 van Staatssecretaris Bleker, van 17 september 2012.
Bent u bereid, op basis van de niet-naleving van Richtlijn 58/98/EG en de Aanbevelingen door foie-gras-producerende lidstaten, een beroep te doen op artikel 36 EU-Verdrag en de import van producten geproduceerd met dwangvoederen te verbieden of te beperken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat Frankrijk de Europese dierenwelzijns-richtlijn 58/98 in combinatie met de Aanbevelingen van het Standing Comité in 1999, ten aanzien van huisvesting en voedering, door de wijze van productie van foie gras al jarenlang overtreedt? Hoe beoordeelt u deze overtredingen? Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie eerder heeft erkend dat Frankrijk de richtlijn 58/98/EG overtreedt, maar zij verzuimt hier tegen op te treden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u de Aanbevelingen van The Standing Committee uit 1999, welke zijn overgenomen door de Europese Unie (EU), waarbij individuele huisvesting vanaf 2005 bij ver- en nieuwbouw niet meer is toegestaan en eind 2010 alle individuele kooien voor eenden verdwenen hadden moeten zijn? Bent u bekend met het onderzoek, waarnaar Wakker Dier in haar rapport verwijst, waarin staat dat in 2012 in Frankrijk nog 80% van de gedwangvoederde dieren in individuele kooien leven? Hoe beoordeelt u deze wijze van huisvesting en het hoge percentage hiervan?
Nederland heeft ingestemd met de Europese Conventie voor de bescherming van dieren, gehouden voor veehouderijdoeleinden, en de daaruit voortvloeiende aanbevelingen. Deze aanbevelingen, alsook Richtlijn 98/58/EG, bevatten echter geen strikt verbod op individuele huisvesting voor muskus-eenden en hybriden. De informatie van Wakker Dier dat in 2012 in Frankrijk nog slechts 20% van de betreffende eenden niet meer in individuele kooien gehouden wordt, komt naar mijn informatie voort uit een artikel in het medium «Sud Ouest», van 6 oktober 2012. Er wordt niet gerefereerd aan een onderzoek.
Inzake de eisen aan de huisvesting van deze eenden uit de aanbevelingen van de Raad van Europa heeft de Europese Commissie met de Franse autoriteiten ingestemd dat zij er voor zorgdragen dat vóór 2016 naar een nieuw kooisysteem wordt overgeschakeld. Ik ben, mede gelet op de bevindingen van het wetenschappelijk Comité voor Diergezondheid en Dierenwelzijn van 16 december 1998 zeker geen voorstander van de gepraktiseerde wijze van productie met dwangvoedering bij de foie grasproductie. Nederland heeft al eerder bij de Europese Commissie aangedrongen op een verbod op deze wijze van foie grasproductie. Ik zal de Europese Commissie verzoeken erop toe te zien dat de Franse autoriteiten er met ingang van 2016 strikt op handhaven dat deze dieren niet meer in individuele kooien worden gehuisvest en erop toe te zien dat zij onderzoek laten uitvoeren naar de welzijnsaspecten en naar alternatieve methoden.
Verder zal ik de Europese Commissie ten algemene verzoeken aan te geven wat de stand van zaken in de EU-productielanden van foie gras is voor wat betreft het naleven van de aanbevelingen van de Raad van Europa en de Richtlijn 98/58/EG.
Erkent u dat, op basis van de Aanbevelingen van The Standing Committee kan worden geconcludeerd dat de individuele kooien en het dwangvoederen afgeschaft moeten worden om overeen te stemmen met de Aanbevelingen en Richtlijn 58/98/EG? Zo ja, bent u bereid om te pleiten voor een Europees verbod op individuele kooien en dwangvoederen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de verplichting in Frankrijk om te dwangvoederen bij de productie van foie gras? Erkent u dat deze verplichting tegen Richtlijn 58/59/EG ingaat? Bent u bereid uw Franse collega’s hierop aan te spreken? Bent u bereid om op Europees niveau aan te dringen op een Europees onderzoek naar alternatieven voor dwangvoederen (gavage)? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen 2 tot en met 4, heeft de communautaire rechter zich tot op heden niet uitgesproken over de vraag hoe de productiewijzen van foie gras zich verhouden tot de bepalingen in richtlijn 98/58/EG. Het is aan de communautaire rechter om een juridisch bindende uitleg in dezen te geven.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 6 zal ik de Europese Commissie verzoeken erop toe te zien dat onderzoek wordt uitgevoerd naar de welzijnsaspecten en alternatieven methoden.
De ontwikkeling van stapelbakstallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schippers levert met HyCare een slechte dienst aan imago van de varkenssector»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat binnen dit systeem de zeug met haar biggen in kunststoffen bakken worden gehouden? Hoe beoordeelt u deze vorm van huisvesting van dieren?
In dit houderijconcept worden de kraamzeug en haar biggen gehouden in verplaatsbare hokken met kunststofwanden en gedeeltelijke kunststofroosters. Deze inrichting komt ook voor in de reguliere zeugenhokken, waaronder het Prodromi kraamhok, die niet verplaatsbaar zijn. De verplaatsbare hokken met de kuntstofwanden en -roosters hebben het voordeel dat zij goed te reinigen zijn.
Kunt u bevestigen dat dit systeem via een lopende band de varkens in deze kunststoffen bakken vervoert? Kunt u bevestigen dat de verzorging van de varkens via de lopende band verloopt, waarbij de boer zich niet meer hoeft te verplaatsen? Hoe beoordeelt u deze mechanische vorm van omgang met dieren?
De Hy-care kraamhokken worden getransporteerd door de hokken op een shuttle-wagentje te plaatsen. Deze shuttle rijdt onder het hok, lift het hok enkele centimeters op en rijdt daarna weg met het hok. Het behoort tot de mogelijkheden dat op deze wijze de verplaatsbare hokken in meerdere lagen worden geplaatst.
Het hok met de dieren wordt op deze wijze naar de dierverzorger gebracht in plaats van dat de dierverzorger naar het hok toekomt. Deze nieuwe werkwijze maakt een hygiënische verzorging van de dieren mogelijk tijdens de kraam- en biggenopfokfase. Dit concept maakt het mogelijk dat met een aangepaste hokinrichting (zoals een Prodromi kraamhok) en aangepast management (speenleeftijd, klimaatregulering) het dierenwelzijn verbeterd wordt ten opzichte van reguliere stallen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat bij het reinigen van deze bigbakken, de bak gekiept wordt waarbij de biggen naar beneden rollen, wat het makkelijker maakt om de onderkant van de bak schoon te krijgen? Hoe beoordeelt u deze omgangsvorm met biggen in termen van dierenwelzijn en ethiek?
Nee. Voordat de kraamhokken worden gewassen in een aparte wasmachine zijn de biggen handmatig uit de hokken gehaald.
Het is wel mogelijk dat hokken met dieren onder een lichte helling worden geplaatst tijdens de verzorging. Dit vergemakkelijkt de verzorging van de dieren, bevordert de hygiëne en vermindert het risico op verspreiding van ziekteverwekkers. Bij een zorgvuldige werkwijze zie ik geen bezwaren voor het dierenwelzijn. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat de bigbakken met een vorkheftruck gestapeld worden, zoals in magazijninstellingen ook wordt gedaan? Hoe beoordeelt u deze omgangsvorm met biggen in termen van dierenwelzijn en ethiek?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de Dierenbescherming dat de ontwikkeling van stapelbakstallen onethisch is, niet zal kunnen rekenen op maatschappelijk draagvlak en bijdraagt aan een negatief imago van de varkenssector? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u de ontwikkeling van stapelbakstallen denkt te ontmoedigen? Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze een stapelbakstal binnen uw visie van integraal duurzame stallen past?
Voorwaarde is dat de Hy-care stal moet voldoen aan vigerende wet- en regelgeving. De Hy-care stal bevat elementen die potentieel voordeel kunnen hebben voor de reductie van antibiotica, diergezondheid, stalklimaat en milieu. Daarmee speelt dit nieuwe concept, waarvan een eerste prototype is ontwikkeld, in op de ontwikkeling van de integraal duurzame stallen van de varkenshouderij. Tegelijkertijd kan een dergelijk potentiële systeeminnovatie ook tot gevolg hebben dat er in de varkenshouderij sprake is van verdere industrialisatie waarbij varkens in een sterk technologische omgeving worden gehouden. Vanuit maatschappelijke acceptatie en ethisch oogpunt moet een dergelijke ontwikkeling nader worden bezien. Dergelijke vraagstukken moeten ook voor de sector een belangrijk aandachtspunt zijn bij de verdere verduurzaming van de sector.
Een luchtaanval in Jemen |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de luchtaanval twee weken geleden in Jemen waarbij mensen die op weg waren naar een bruiloftsfeest zijn omgekomen?1 Kunt u bevestigen dat bij deze aanval vooral burgers zijn gedood?
Het kabinet is bekend met de luchtaanval in Jemen van december 2013, waarbij 12 tot 16 burgers zouden zijn gedood en 14 tot 22 burgers gewond zouden zijn geraakt.
Is het juist dat Jemenitische autoriteiten beweren dat Al Qaida leden doelwit waren van deze aanval?2 Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u bevestigen dat vermeende Al Qaida leden zijn gedood?
Het doelwit zou Shawqi Ali Ahmad al-Badani zijn geweest, het vermeende brein achter de terreurdreiging ten aanzien van Westerse ambassades in de zomer van 2013. Al-Badani zou echter zijn ontsnapt. Voor zover bekend, waren alle bij de aanval omgekomen burgers bruiloftsgasten.
Werd de aanval uitgevoerd door middel van een Amerikaanse drone? Indien ja, hebben de Jemenitische autoriteiten hier toestemming voor gegeven? Indien neen, hoe werd deze aanval dan uitgevoerd? Wie is verantwoordelijk voor deze aanval?
Het kabinet beschikt niet over de gevraagde specifieke feitelijke informatie over deze operatie.
Kunt u aangeven of één of meer van de gedode individuen in een eerlijk proces zijn veroordeeld voor een crimineel feit dan wel dat zij ergens van werden beschuldigd?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid bij de Jemenitische en Amerikaanse autoriteiten opheldering te vragen over de gedode individuen en of zij zijn veroordeeld of beschuldigd van criminele feiten, de precieze omstandigheden van de luchtaanval en wie er voor de aanval verantwoordelijk is? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet hecht aan transparantie over de inzet van drones, zoals uw Kamer eerder is gemeld (Kamerstuk 2013Z20815, ingezonden op 31 oktober 2013), en is voorstander van een onderzoek naar de feiten van deze luchtaanval. Het kabinet hecht tevens belang aan een strikte naleving van internationaal recht bij de strijd tegen terrorisme. Dat geldt uiteraard ook voor de inzet van bewapende drones. Als partner van Jemen zijn wij voortdurend in dialoog over stabiliteit, het tegengaan van radicalisering en het voorkomen van conflicten.
Het kabinet beschikt niet over de specifieke feitelijke informatie over deze aanval om een oordeel te kunnen vellen of deze aanval in lijn is met het internationaal recht.
Deelt u de mening dat het, ook naar de slachtoffers van de aanval toe, onacceptabel is als onduidelijk blijft wie er achter deze aanval zit? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of u van mening bent dat deze aanval in lijn is met het internationaal recht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het beter is vermeende Al Qaida leden op te pakken in plaats van deze te doden? Bent u van mening dat de gedode bruiloftsgasten hadden kunnen worden opgepakt in plaats van gedood? Indien neen, waarom niet? Wat schrijft het internationaal recht op dit punt voor?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ermee bekend dat het parlement in Jemen heeft besloten om een verbod op te leggen op het gebruik van drones voor luchtaanvallen?3 Hoe beoordeelt u dit besluit? Welke gevolgen heeft dit voor de inzet van drones in Jemen?
Op 15 december heeft het parlement een aanbeveling gedaan aan de regering om een verbod op te leggen. Een dergelijke aanbeveling is niet bindend. Aangezien de aanbeveling niet bindend is, zijn de gevolgen voor de inzet van drones in Jemen nog onduidelijk.
Deelt u de mening dat dit parlementaire besluit, maar ook de vele protesten tegen drones,4 erop wijzen dat er veel verzet in het land is tegen het Amerikaanse drone beleid? Wat is uw indruk van de steun onder de Jemenitische bevolking voor het Amerikaanse drone beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn regelmatig demonstraties tegen het gebruik van drones en ook via sociale media en op muurschilderingen wordt uiting gegeven aan de onvrede over de aanvallen met drones. Tegelijk wenst een groot deel van de bevolking dat de autoriteiten Al-Qaeda in Jemen bestrijden. De steun onder de Jemenitische bevolking voor het Amerikaanse drone beleid laat zich daarom moeilijk duiden.
Deelt u de mening dat veel Jemen experts dat het Amerikaanse drone beleid in Jemen eerder contraproductief werkt dan dat het de dreiging van Al Qaida in het land tegen gaat5 en kunt u bevestigen dat de omvang van Al Qaida in Jemen behoorlijk is toegenomen sinds de Verenigde Staten vier jaar geleden met targeted killing in het land begon?6 Kunt u aangeven welke ontwikkeling u in de laatste vier jaar ziet met betrekking tot de dreiging en het geweld die uitgaan van Al Qaida in Jemen?
Het kabinet is begaan met de bevolking in Jemen, waarvan een groot deel gebukt gaat onder een voortdurende situatie van conflict en onveiligheid. De oorzaak daarvan ligt onder meer bij terroristische groeperingen, politieke instabiliteit en tribale conflicten. Daarnaast zijn de operaties tegen deze bewegingen door het nationale leger en de inzet van drones onderdeel van het conflict en dragen vanuit dat perspectief bij aan het gevoel van onveiligheid onder de bevolking. Er kan derhalve niet worden gesteld dat de inzet van drones contraproductief werkt.
Het kabinet ziet de aanwezigheid van Al-Qaeda in Jemen als een significante bedreiging van stabiliteit in de regio en daarbuiten. Dat neemt niet weg dat er naar een structurele en vreedzame oplossing gezocht moet worden in Jemen om een veilige situatie voor de bevolking te creëren. Nederland draagt daaraan bij door beleid gericht op stabiliteit, conflictpreventie en het voorkomen van radicalisering (bijvoorbeeld door het voorkomen van conflicten over schaarse waterbronnen). Het kabinet is het eens met het lid Van Bommel dat de voortdurende conflictsituaties in Jemen het bereiken van deze doelstellingen bemoeilijkt.
Hoe verhoudt het Amerikaanse drone beleid zich tot het Nederlandse streven om in partnerland Jemen bij te dragen aan het voorkomen van conflicten, het verbeteren van de stabiliteit en het tegengaan van radicalisering? Deelt u mijn opvatting dat het Amerikaanse drone beleid dit streven ondermijnt? Indien neen, waarom niet?7
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid de aanval waarbij de bruiloftsgasten omkwamen te veroordelen, ervoor te pleiten dat de slachtoffers worden gecompenseerd en dat de daders worden vervolgd? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7. De Jemenitische regering heeft compensatie aangeboden, maar de twee sjeiks (van de 2 families van de trouwerij) zijn daarover nog in onderhandeling met de regering.
Kent u het bericht «Bevallingstoerisme» naar Groot-Brittannië?1
Ja.
Kunt u aangeven of er in Nederland ook sprake is van «bevallingstoerisme», waarbij hoogzwangere buitenlandse vrouwen naar Nederland komen om hier gratis gebruik te maken van onze gezondheidszorg? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wat zijn de kosten?
Voor zover dit betrekking heeft op illegalen waarvan de kosten door zorgaanbieders kunnen worden gedeclareerd bij het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) op grond van de regeling ex artikel 122a van de Zvw, zijn hierover cijfers beschikbaar. Voor verloskunde en kraamzorg in de eerstelijn werd er in 2012 € 747.000 gedeclareerd voor 970 zwangerschappen. Voor zover het gaat over medisch specialistische zorg in ziekenhuizen of over onverzekerde buitenlanders, anders dan illegalen of onverzekerbare vreemdelingen,heb ik hierover op dit moment geen cijfers beschikbaar. Zie hiervoor mijn reactie op vragen 3 en 4.
Kunt u aangeven of er in Nederland ook sprake is van andere vormen van gratis zorgtoerisme? Zo ja, hoeveel kosten zijn hiermee gemoeid?
In de Commissiebrief over het bericht dat duizenden Oost-Europeanen in ons land naar de dokter of het ziekenhuis gaan, maar de rekening niet betalen (2014Z00403) en de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) over het bericht dat onverzekerde Oost-Europeanen ziekenhuizen miljoenen kosten (2014Z00062) heb ik aangegeven dat ik recent aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) heb gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden en om welke aantallen onverzekerden het gaat die zich melden voor medische hulp. Tevens zal ik aan hen vragen of en in welke mate het mogelijk is deze verder uit te splitsen naar nationaliteit. Als ik deze cijfers van de ziekenhuizen ontvangen heb, zal ik u daar over informeren.
Kunt u aangeven hoeveel zorg wordt verleend in Nederland waarvoor niet wordt betaald? Zo ja, wat zijn de totale kosten hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is indien buitenlanders naar Nederland komen voor gratis gezondheidszorg? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit ondermijnt het solidariteitsprincipe dat aan de zorgverzekeringen ten grondslag ligt en zoals wij dat in Nederland kennen. Voor zover het om acute zorgverlening gaat wordt deze uiteraard wel gegeven, ook als mensen die niet kunnen betalen.
Haagse loyaliteit aan Al-Qaida |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jihadisten zweren in Den Haag trouw aan Al-Qaida»?1
Ja.
In hoeverre erkent u het gewelddadige islamitische karakter van de proclamatie «Wij offeren onze zielen, zonen en geld voor u op»?
Dit kabinet spreekt zich uit tegen gedragingen die haaks staan op de kernwaarden van de democratische rechtsstaat. Ik neem daarom ook sterk afstand van de geproclameerde teksten tijdens de betreffende demonstratie in Den Haag.
Ik beschouw de islam niet als een ideologie, maar als een godsdienst. Het is niet aan de overheid te bepalen welke religieuze standpunten wel of niet juist zijn. Wel is het aan de overheid om (de kernwaarden van) de democratische rechtsstaat te beschermen. Indien er aanwijzingen zijn dat de wet wordt overtreden, zal het OM tot strafrechtelijke vervolging overgaan.
Hedendaagse gewelddadige jihadisten vormen een kleine extremistische minderheid binnen de islamitische stromingen. Zijberoepen zich op selectieve wijze op islamitische begrippen om gebruik van terroristisch geweld te legitimeren. De dreiging die van dit gewelddadig jihadisme uitgaat, alsmede de maatschappelijke onrust die dit in de moslimgemeenschappen tot gevolg heeft, neemt het kabinet uiterst serieus.Het vraagstuk van jihadistische radicalisering is zowel een veiligheids- als een integratieprobleem. In de brief aan uw Kamer3, d.d. 2 februari 2014 (reactie op artikel «Popjihad» en preventie radicalisering) heeft de Minister van SZWde aanpak hiervan toegelicht.
Welke banden bestaan er tussen Al-Qaida en de personen uit het betreffende artikel en filmpje?
Ik doe in het openbaar geen concrete mededelingen over individuele gevallen.
Bent u bereid, in tegenstelling tot de huidige praktijk, het oproepen en ronselen voor de jihad te bestraffen met denaturalisatie en uitzetting? Zo neen, waarom niet?
Het ronselen of rekruteren van personen voor de jihad is volgens artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht(Sr) strafbaar: hij die, zonder toestemming van de Koning, iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd werft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie. Ik verwijs in dit kader ook naar mijn brief van 21 mei 2013 aan uw Kamer2.
Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook een andere nationaliteit bezit. Intrekking van het Nederlanderschap is namelijk niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is (het Europees Verdrag inzake Nationaliteit, waarbij Nederland partij is, staat dit niet toe). Voorwaarde is ook dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
Begrijpt u inmiddels dat onder andere Nederland geconfronteerd wordt met een ideologie die in essentie gewelddadig en intolerant is naar alles dat niet-islamitisch is? Zo neen, wanneer dringt de ernst hiervan dan wel tot u door?
Zie antwoord vraag 2.
Risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel van Wynand van de Ven over risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering?1
Ja.
Deelt u de mening dat een robuust basispakket voor iedereen beschikbaar moet zijn en juist daarom strikt toezicht en handhaving van het verbod op risicoselectie noodzakelijk is?
Ja, dat ben ik niet alleen van mening, het is ook wettelijk zo geregeld dat het basispakket voor iedereen beschikbaar is. Met de acceptatieplicht voor verzekeraars en het verbod op premiedifferentiatie wordt bewerkstelligd dat het basispakket voor iedereen toegankelijk is. In de wet is derhalve geen formeel geen «verbod op risicoselectie» opgenomen.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op en handhaaft zonodig de naleving van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) onderzoek heeft laten doen naar risicoselectie en aldus signalen hierover heeft gekregen van de Erasmus Universiteit Rotterdam?
Dat is juist. Naar aanleiding van het rapport van de commissie evaluatie risicoverevening zorgverzekeringswet, ook wel commissie Don (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012, 29 689, nr. 391) genoemd, heb ik de NZa gevraagd om expliciet aandacht te besteden aan de naleving van de acceptatieplicht en toepassingen van risicoselectie. De NZa heeft aan IBMG gevraagd dit nader te onderzoeken.
IBMG heeft afgelopen jaar twee rapporten gepubliceerd:
Deze rapporten zijn verwerkt in de marktscan 2013, die ik op 29 augustus toegezonden heb aan uw Kamer. In de marktscan merkt de NZa op dat zij geen signalen heeft ontvangen over schending van acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie of andere vormen van risicoselectie die in strijd zijn met de wet.
Waarom zijn deze signalen – die nu in de krant staan – niet in de jaarlijkse monitor van de NZA verwerkt?
In de marktscan 2013 gaat de NZa uitgebreid in op de resultaten van het onderzoek van IBMG. Zo meldt de NZa in de marktscan onder andere dat «uit onderzoek naar de vergelijking tussen overstappers en niet-overstappers blijkt dat mensen die naar verwachting lage zorgkosten hebben (d.w.z. in het algemeen gezond zijn) vaker overstappen dan mensen met voorspelde hoge zorgkosten. De werkelijke zorgkosten van niet-overstappers zonder compensatie van de risicoverevening zijn aanzienlijk hoger dan de kosten van overstappers. Deze verschillen in zorgkosten worden (bijna) volledig gecompenseerd via de risicoverevening. Er blijven wel verschillen over als we de verschillen tussen overstappers en niet-overstappers per verzekeraar (en niet op macro niveau) analyseren. Een aantal zorgverzekeraars had in 2009 selectieve in- en/of uitstroom van verzekerden. Deze selectieve uitstroom of instroom kan voorkomen door zelfselectie van verzekerden (bijvoorbeeld omdat de verzekeraar een polis aanbood die voor een specifieke groep verzekerden aantrekkelijk was) of door risicoselectie van de verzekeraar.»
De NZa presenteert de bevindingen van de onderzoekers zonder dat zij daaraan de conclusie verbinden dat er sprake is van directe risicoselectie. In de praktijk heeft de NZa geen signalen van directe risicoselectie ontvangen.
Overigens hanteren de onderzoekers van IBMG een ruime definitie van risicoselectie, namelijk «acties (anders dan premiedifferentiatie per product) door verzekerden of verzekeraars met als doel of gevolg dat de beoogde risicosolidariteit niet volledig wordt gerealiseerd». Dit betekent dat wanneer een verzekerde overstapt naar een andere verzekeraar vanwege het contracteerbeleid of dienstverlening, dit mogelijk ook al wordt beschouwd als risicoselectie.
Let wel, in het IBMG rapport wordt gewezen op de risico’s en de theoretische mogelijkheden. Ik ben mij ervan bewust dat deze theoretische mogelijkheden er zijn. Vandaar dat ik continu alert ben op signalen van risicoselectie zoals ik ook heb aangegeven in mijn standpunt met betrekking tot de commissie Don. Dat vraag ik ook van de NZa, waarvan ik weet dat zij hier volop aandacht aan schenken en mij zo nodig informeren over zaken die aandacht behoeven.
Deelt u de opvatting dat de NZA ook signalen dient te delen van vormen van risicoselectie die niet strijdig zijn met de wet, maar die wel negatieve gevolgen kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorg van hoogleraar Van de Ven over risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering? Bent u bereid nader onderzoek te laten doen naar deze signalen? Kunt u hierin meenemen op welke manier kan worden voorkomen dat risicoselectie plaatsvindt door selectieve inkoop?
Zoals de onderzoekers zelf aangeven is het bijzonder lastig om alle oorzaken en gevolgen van de vermeende risicoselectie te kennen. Een hele reeks van oorzaken worden genoemd zoals, selectieve marketing, koppelverkoop, de aanvullende verzekeringen, collectiviteiten, etc.
Geen van deze vormen van risicoselectie is in strijd met de wet.
Het belangrijkste wat ik kan doen is doorgaan met het door mij ingezette beleid. Dat houdt in dat ik de uitkomsten van risicoverevening blijf volgen en blijf zoeken naar mogelijkheden om de risicoverevening verder te verbeteren. Op deze wijze vergroot ik de risicosolidariteit waar mogelijk en zorg ik ervoor dat de gewenste mobiliteit in de zorgverzekeringsmarkt blijft optreden.
Het bericht dat de Nederlandse Spoorwegen vast personeel van de fietsenstallingen wil vervangen door werklozen |
|
Sadet Karabulut (SP), Eric Smaling (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Nederlandse Spoorwegen (NS) momenteel gesprekken voert met de winkelketen Halfords over mogelijke huur van de fietsenstallingen op de NS-stations? Wat is de reden dat de NS niet verder zou kunnen met de huidige uitbaters van de fietsenstallingen?1
Ik heb over dit onderwerp diverse berichten gezien, waaronder het bericht waar de vraag naar verwijst. Ik kan me voorstellen dat de berichtgeving vragen oproept, zeker omdat er de indruk uit kan ontstaan dat tientallen mensen hun baan verliezen. De meeste berichten zijn echter niet volledig juist.
Om in te kunnen spelen op de wensen van de reizigers investeert NS in transfermogelijkheden, toegankelijkheid, winkels en voorzieningen op het station. Hierbij streeft NS naar herkenbare formules, een voorspelbaar aanbod en een vaste hoge kwaliteit. Onderdeel van deze strategie is de keuze om fietsenstallingen te exploiteren als landelijke formule, zonder het persoonlijk contact en de coleur locale te verliezen. NS voert gesprekken met huidige stallinghouders over deze toekomstige nieuwe vorm van exploitatie.
Ik vind het in het belang van de reizigers dat er fietsenstallingen zijn die voldoende kwaliteit en service bieden. Ook uniforme uitstraling en constante kwaliteit kunnen in het belang zijn van de reizigers. Dit zijn dus de zaken waar ik op let.
NS meldt mij dat er geen contact was met Halfords. Pas na de berichtgeving in de media is er contact geweest, waarbij Halfords stelde verontwaardigd te zijn over de onjuiste berichtgeving. Halfords heeft in de media gemeld geen concrete plannen te hebben om ruimtes in fietsenstallingen op NS-stations te huren.2
Klopt het dat de NS reeds overgegaan is tot het opzeggen van contracten met huidige uitbaters van fietsenstallingen op NS-stations? Zo ja, voor welke stations is dit reeds gebeurd, is daarbij al bekend wie de nieuwe uitbater wordt en in hoeverre zijn afspraken gemaakt over overname van het vaste personeel?
Ja, dit klopt.
Er zijn 71 bemenste stallingen en 49 exploitanten. NS heeft inmiddels negen contracten formeel opgezegd. Het gaat om stallingen in Alkmaar, Breda, Delft, Den Bosch, Den Haag, Leeuwarden, Maastricht, Rotterdam en Weert. In alle gevallen was sprake van opzegging óf vanwege (het einde van) de looptijd van het contract óf omdat door verbouwingen aan het station het exploitatieregime anders moet worden ingevuld. NS heeft hierover steeds overleg gevoerd met de desbetreffende exploitant.
De nieuwe invulling van de exploitatie is in deze gevallen nog niet bekend en dus ook de nieuwe uitbater niet.
Per situatie zullen afspraken worden gemaakt voor de overgang van het personeel (zie voor dit aspect verder mijn antwoord op vraag 5).
Wat is uw reactie op het bericht dat de NS mogelijk vast personeel van de fietsenstallingen wil vervangen door werklozen die een re-integratietraject volgen?
De keuze van NS voor leveranciers en dienstverleners is een zaak van NS. Het personeelsbeleid van stallingsexploitanten is een zaak van die exploitanten. Ik heb daar geen bemoeienis mee. NS heeft mij overigens laten weten dat dit bericht niet juist is.
Deelt u de mening dat er hier sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. NS geeft aan dat er geen sprake van is dat het bedrijf vast personeel zou willen vervangen door werklozen. Wat NS wel doet is nagaan of andere contractpartners betere diensten kunnen verlenen. Dit is in het bedrijfsleven niet ongebruikelijk.
Deelt u de mening dat het huidige, vaste personeel van de fietsenstallingen opnieuw in dienst moet worden genomen, indien er een nieuwe uitbater komt? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 3 ga ik niet over het personeelsbeleid van stallingsexploitanten. Ik heb geen enkele relatie met deze exploitanten en ik heb geen bevoegdheid om af te dwingen dat de ene exploitant in voorkomende gevallen het personeel van de andere exploitant opnieuw in dienst neemt.
NS heeft mij echter verzekerd veel belang te hechten aan de positie van het personeel. NS heeft met de vakbond FNV Bondgenoten afspraken gemaakt over overgang van onderneming en de daaraan gekoppelde wettelijke overname van personeel. NS zal bij toekomstige exploitatievormen, bijvoorbeeld als de exploitatie door een nieuwe partij wordt overgenomen en voortgezet, uiteraard rekening houden met wet- en regelgeving die ziet op de bescherming van werknemers.
Uitgangspunt en verwachting van NS is dat de toekomstige exploitant het personeel dat de stallingen beheert zal overnemen. NS zal toekomstige exploitanten wijzen op de verantwoordelijkheid die zij hebben om huidig personeel over te nemen.
Het bericht 'Vrouw en Turks, dus lagere vergoeding' en 'Familie: Rechter uit de jaren '50' |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouw en Turks, dus lagere vergoeding» en «Familie: Rechter uit de jaren ’50»?1
Ja.
Klopt het dat een rechter in de betreffende zaak heeft geoordeeld dat vanwege het vrouw en Turks zijn van het slachtoffer er slechts 70.000 euro inkomstenderving verondersteld moet worden?
De Rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 23 juli 2013 (ECLI: NL: RBDHA:2013:9276) geoordeeld dat de berekening van de schade wegens verlies van verdienvermogen dient te geschieden aan de hand van de uitgangspunten in de rechtsoverwegingen 4.7, 4.12 en 4.15. Dat betekent dat volgens de rechtbank (zie rechtsoverweging 4.10 en 4.12) als uitgangspunt onder meer heeft te gelden dat eiseres van haar 17e tot en met haar 26ste levensjaar fulltime zou hebben gewerkt, vervolgens van haar 27e tot en met haar 36e levensjaar niet zou hebben gewerkt en ten slotte vanaf haar 37e tot en met haar 67e levensjaar voor 50% zou hebben gewerkt.
Daarbij geeft de rechter aan dat het redelijk is om te veronderstellen dat de eiseres, als vrouw in Nederland en gegeven haar culturele achtergrond en persoonlijke omstandigheden, een partner zou hebben gevonden en rond haar 26e levensjaar (in het jaar 2019) kinderen zou hebben gekregen. Of en in hoeverre de Turkse achtergrond hier gerechtvaardigd is meegewogen is aan de rechter ter beoordeling. Ook hier geldt dat het College voor de Rechten van de Mens om een oordeel kan gevraagd worden.
De rechtbank heeft in deze uitspraak een oordeel gegeven over de berekening van de schade wegens verlies van verdienvermogen en niet over het concrete schadebedrag.
Vindt u het van deze tijd om van een jonge vrouw te veronderstellen dat zij op haar 26ste moeder wordt, en dat zij dan vervolgens 10 jaar uit het arbeidsproces zal stappen? Zo ja, waarom?
De berekening van de schade wegens verlies van verdienvermogen dient uiteraard zorgvuldig te gebeuren, met inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling. Iedere vorm van discriminatie is onaanvaardbaar en onacceptabel. Op grond van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) is een verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen of ongelijke behandeling op grond van ras bij het aanbieden van goederen of diensten verboden.
De vraag hoe de concrete omstandigheden van het geval in de beschreven individuele casus dienen te worden gewogen bij het berekenen van het verlies aan verdienvermogen is aan de rechter. De omvang van toekomstige schade kan niet exact worden vastgesteld. Dat brengt met zich mee dat deze schade moet worden geschat. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat gunstige en ongunstige toekomstige onzekere gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de omvang van de inkomensschade, dienen te worden verdisconteerd. Bij het verdisconteren daarvan komt het aan op de redelijke verwachtingen omtrent die toekomstige ontwikkelingen.
Steeds meer vrouwen blijven evenveel uren werken na de geboorte van het eerste kind, 10% stopt met werken en 35% vermindert het aantal arbeidsuren, tegen 5% van de mannen2. Deeltijdarbeid of stoppen met werken zijn individuele keuzes met maatschappelijke gevolgen, onder andere omdat deze ten koste kunnen gaan van de economische zelfstandigheid van vrouwen.
Daarnaast speelt arbeidsparticipatie, zowel in personen als in uren, een sleutelrol bij het waarborgen van het financiële draagvlak van de verzorgingsstaat. Om op termijn de voorzieningen betaalbaar te houden is het nodig dat het menselijk kapitaal zoveel mogelijk wordt benut.
De Commissie gelijke behandeling (CGB, het huidige College voor de rechten van de mens) heeft in 2012 onderzoek verricht naar onderscheid naar geslacht bij de vaststelling van letselschade. Beide partijen hebben in deze zaak ook gewezen op dit onderzoek. In haar oordelen heeft de CGB het gebruik van statistische gegevens bij de schadeberekening aangemerkt als een neutraal criterium. Als echter met name vrouwen of met name mannen nadeel ondervinden van het gebruik van die gegevens – zoals bij het gebruik van gegevens over arbeidsparticipatie na het krijgen van kinderen – levert dit volgens de CGB indirect onderscheid op grond van geslacht op. Indirect onderscheid is gerechtvaardigd als het verschil in behandeling door een legitiem doel wordt gerechtvaardigd en de middelen om dat doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn (CGB, «Onderscheid naar geslacht bij vaststelling van letselschade», september 2012, p. 10).
Statistische gegevens kunnen volgens de CGB dus worden gebruikt om tegemoet te komen aan de noodzaak voor een concrete schadeberekening. Aan de hand hiervan kunnen voorspellingen worden gedaan over de vermoedelijke inkomensontwikkeling die zou hebben plaatsgevonden als het feit dat de schade heeft veroorzaakt er niet zou zijn geweest. De CGB plaatst hierbij de kanttekening dat het gebruik van statistische gegevens alleen als een geschikt middel kan worden aangewend, als deze gegevens voldoen aan de eisen van relevantie, kwaliteit en actualiteit. Voorts dienen deze gegevens te worden gerelateerd aan de individuele omstandigheden van het slachtoffer. Zonder een antwoord op de vraag of de situatie van het slachtoffer afwijkt van die welke aan het landelijke gemiddelde ten grondslag ligt, kan geen sprake zijn van een concrete schadeberekening (idem, p. 10).
Het is aan de rechter of het College voor de rechten van de mens om bij een individuele casus te beoordelen of er sprake is van een legitiem doel dat een onderscheid tussen mannen en vrouwen rechtvaardigt en of de middelen om het doel te bereiken passend en noodzakelijk zijn. Tevens is het aan de rechter of het College voor de rechten van de mens om te beoordelen of het meewegen van de culturele achtergrond toelaatbaar is.
Een Minister mag niet in het oordeel van een onafhankelijke rechter treden en moet de scheiding der machten respecteren. Ik zal mij dan ook niet uitlaten over specifieke rechterlijke uitspraken. Als in deze casus de ouders van het meisje van mening zijn dat hun dochter slachtoffer is van discriminatie, is het aan hen om eventuele rechtsmiddelen aan te wenden tegen een uitspraak van de rechter als zij het daarmee niet eens zijn. Het is mij niet bekend of er in deze casus hoger beroep is aangetekend en of dit nog mogelijk is. Het zou mijns inziens goed zijn als de hoogste rechter in Nederland of het College zich over een dergelijke zaak zou uitlaten.
Deelt u de mening dat een dergelijke rechterlijke uitspraak op gespannen voet staat met een gelijkwaardige positie van vrouwen en allochtonen op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van het in het artikel geciteerde lid van het College van de Rechten van de Mens dat dit «seksediscriminatie» is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Komen dit soort rechterlijke uitspraken vaker voor? Zo ja, hoe vaak?
De voormalige Commissie Gelijke Behandeling heeft blijkens een onderzoek uit 2012 in een drietal gevallen geconcludeerd dat in letselschadezaken sprake was van onderscheid op grond van geslacht (CGB, Onderscheid naar geslacht bij de vaststelling van letselschade, september 2012). Overige kwantitatieve gegevens over het gebruik van argumenten gerelateerd aan het geslacht van het letselschadeslachtoffer zijn niet voorhanden, omdat de hoogte van een uitkering afhankelijk is van de onderhandelingen tussen slachtoffer en verzekeraar en deze argumenten in het eindbedrag niet tot uitdrukking komen. Van structurele problemen is ons niet gebleken.
Deelt u de mening dat het voor een gelijkwaardige positie van vrouwen op de arbeidsmarkt wenselijk is dat dit soort onderscheid wordt voorkomen? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe zetten? Zo nee, waarom niet?
De rechter baseert zijn conclusie in deze uitspraak op statistische gegevens, waaronder de omstandigheid dat eiseres een vrouw is. Zoals ik aangaf bij het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 zien we dat steeds meer vrouwen evenveel uren blijven werken na de geboorte van het eerste kind. Maar nog steeds stopt 10% van de vrouwen met werken en 35% vermindert het aantal arbeidsuren, tegen 5% van de mannen. Het beleid van het kabinet is er op gericht om deze situatie te veranderen. Voor de inzet van het kabinet ten aanzien van het bevorderen van de combinatie arbeid en zorg verwijs ik u naar mijn brief van 12 december 20133 over de resultaten van de arbeid-en-zorgbijeenkomst. Een verschuiving in de verdeling van de zorgtaken tussen mannen en vrouwen zal uiteindelijk leiden tot een aanpassing van deze statistische gegevens.
Toename openstaande rekeningen in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht waaruit blijkt dat er steeds meer onverzekerde mensen hun ziekenhuisrekening niet betalen?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedereen de basiszorg moet krijgen die nodig is, maar dat dan ook iedereen verzekerd moet zijn of zijn rekening dient te betalen, omdat anders de solidariteit van het stelsel wordt aangetast?
Ja. Ik deel deze mening. Wel merk ik op dat in onze maatschappij ook het uitgangspunt geldt dat indien mensen acuut medische zorg nodig hebben, onverzekerd zijn en de rekening niet zelf kunnen betalen, deze zorg toch niet wordt onthouden.
Klopt het dat er sprake is van een leemte in de regelgeving, waardoor onverzekerde EU-burgers niet effectief aangepakt kunnen worden om zich te verzekeren, dan wel hun rekening te betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Voor het antwoord op deze vraag is het noodzakelijk onderscheid te maken naar de verblijfstitel. Op grond van Europese regelgeving hebben personen met de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of Zwitserland het recht om in een ander EU-land te kunnen verblijven. Voor een verblijf van minder dan drie maanden mogen geen voorwaarden worden gesteld en hoeft betrokkene alleen in het bezit te zijn van een identiteitsbewijs. Dit betekent dat «toeristen» uit deze landen hier vrij kunnen verblijven, ook als zij niet beschikken over een dekking tegen ziektekosten2.
Als deze personen langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven moeten zij aantonen dat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien en een zorgverzekering hebben. Voor verblijf langer dan drie, respectievelijk vier maanden is inschrijving bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), respectievelijk in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) verplicht. Werknemers uit vrijwel alle landen van de EU of de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen in Nederland werken zonder vergunning. 3
Indien EU-ingezetenen in Nederland wonen of gaan werken, wordt op hen de Nederlandse wetgeving van toepassing, en ontstaat uit dien hoofde AWBZ-verzekering en Zvw-verzekeringsplicht.
Op grond van de nationale wetgeving is een persoon verzekerd ingevolge de volksverzekeringen, waaronder de AWBZ, en verzekeringsplichtig ingevolge de Zorgverzekeringswet, als hij ingezetene is van Nederland of als niet-ingezetene in Nederland werkt. Alleen dan mag en moet hij een Nederlandse zorgverzekering sluiten.
Effectieve aanpak van de groep onverzekerde verzekeringsplichtigen is mogelijk door opsporing. Daarvoor verwijs ik naar het antwoord bij de volgende vraag.
Voor zover het gaat om effectief aanpakken van het betalen van rekeningen kunnen ziekenhuizen zelf ook stappen zetten. Dit is wettelijk afdoende geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Van een aantal ziekenhuizen is bijvoorbeeld bekend dat deze voor niet-acute zorg een voorschot vragen van de betreffende persoon.
Heeft het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) ook een taak om deze groep onverzekerde EU-burgers op te sporen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ja. Ingevolge de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering (Ovoz) kunnen onverzekerde verzekeringsplichtigen worden opgespoord indien zij bekend zijn in de gemeentelijke basisadministratie. Opsporing gebeurt immers aan de hand van het burgerservicenummer.
Met ingang van 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen in werking getreden. De basisregistratie personen (bpr) wordt gevormd uit de gemeentelijke basisregistratie (GBA) en de (nieuw opgezette) registratie niet-ingezetenen (RNI). In de RNI worden onder meer personen opgenomen die niet of korter dan 4 maanden in Nederland wonen en een relatie hebben met Nederlandse overheidsinstellingen, zoals mensen die tijdelijk in Nederland werken of in het buitenland pensioen ontvangen. Vanaf genoemde datum kunnen niet-ingezetenen bij achttien gemeenten in Nederland terecht voor inschrijving in de RNI. Ook wordt de RNI gevuld door de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en het College voor Zorgverzekeringen, met gegevens van personen die buiten Nederland verblijven en een inkomensverhouding met Nederland hebben. Iemand die is ingeschreven in de GBA of RNI krijgt ook een burgerservicenummer. Op den duur kunnen dus ook verzekeringsplichtige niet-ingezetenen beter worden opgespoord dan op basis van de huidige bestandsvergelijking.
Opsporing van EU-onderdanen die zich niet inschrijven of hebben ingeschreven in de GBA of RNI, omdat het op grond van de regelgeving niet nodig is of omdat zij dit hebben nagelaten, is op grond van de Wet Ovoz niet mogelijk omdat deze mensen geen burgerservicenummer hebben. Als het gaat om mensen die hier korten dan drie maanden verblijven, zoals toeristen, is dit ook ondoenlijk en ongewenst.
Het kabinet heeft al eerder aangegeven de met het vrije verkeer van personen uit nieuwe EU-lidstaten samenhangende problematiek op diverse manieren aan te pakken, bijvoorbeeld door betere voorlichting en door betere handhaving van de registratieplicht. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief van 13 september 2013 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II, 29 407, nr. 175). Het beleid is om mensen zonder burgerservicenummer uit EU-landen op te sporen, bijvoorbeeld via gegevensuitwisseling tussen de Inspectie SZW en gemeenten, en hen alsnog in te schrijven in GBA of RNI.
Bent u bereid het CVZ onderzoek te laten doen naar de aard, omvang en oorzaak van het niet afsluiten van een verzekering door niet verzekerde EU-burgers, en het niet betalen van rekeningen voor zorgkosten? Bent u bereid het CVZ te vragen welke maatregelen genomen moeten worden om wanbetaling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik vind onderzoek naar de aard, omvang en oorzaak van het niet afsluiten van een verzekering door niet verzekerde EU-burgers geen taak voor het CVZ, noch een taak voor de Nederlandse overheid als zodanig. Private ondernemingen, waaronder ziekenhuizen, moeten in staat zijn om te beoordelen welke maatregelen nodig zijn om wanbetaling van onbetaalde rekeningen zoveel mogelijk te voorkomen. Het voorkomen en tegengaan van wanbetaling behoort tot de normale bedrijfsvoering van de onderneming.
Recent heb ik de NVZ en NFV gevraagd of zij in kaart willen brengen welke opbrengsten ziekenhuizen missen door onverzekerden, om welke aantallen onverzekerden het gaat, om zo een beeld te krijgen van de stand van zaken.
Het kabinetsstandpunt ratificatie ILO verdrag 170 |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 mei 2012?1
Ja.
In hoeverre staat u nog steeds achter het onderzoek door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat in deze brief wordt genoemd en waar uit blijkt dat ratificatie van dit verdrag kan leiden tot een lastenverzwaring van tientallen euro’s per order voor een bedrijf?
In de door u bovengenoemde brief van 9 mei 2012 is inderdaad het bedoelde RIVM onderzoek vermeld. Mede op basis van dat onderzoek is indertijd afgezien van ratificatie. Uit nader onderzoek bleek echter dat ratificatie van dit verdrag niet leidt tot een lastenverzwaring voor bedrijven omdat de huidige regelgeving voldoet aan de verplichtingen uit het verdrag. Het SER-advies van 30 september 2013 bevatte dezelfde conclusie. Er is dus geen additionele (Nederlandse) regelgeving nodig. In mijn brief van 18 december 2013 aan de Kamer heb ik dat nader toegelicht.
Hoe verhoudt dit zich dit tot de brief die u op 18 december 2013 aan de Kamer heeft gestuurd met daarin uw standpunt over het ILO-verdrag 170?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat additionele (en overbodige) Europese regelgeving die leidt tot extra lasten voor bedrijven voorkomen moeten worden? Zo ja, hoe valt het gewijzigde kabinetsstandpunt dan uit te leggen?
Bij voorstellen voor Europese regelgeving die leiden tot extra lasten voor bedrijven zal altijd heel kritisch gekeken worden naar de meerwaarde van die Europese regelgeving.
Het kabinetsstandpunt met betrekking tot ratificatie van dit verdrag is gewijzigd omdat bij nader inzien bleek dat ratificatie niet leidt tot extra lasten voor bedrijven (zie verder mijn antwoord op vraag2.
Wat waren de inhoudelijke gronden van de SER om te komen tot een herzien standpunt van het kabinet? In hoeverre bent u bereid deze met de Tweede Kamer te delen?
De inhoudelijke gronden van het SER-advies staan in «Ratificatie ILO-verdrag 170» (Advies 13/05 van september 2013) en dit advies is openbaar.
In algemene zin heeft de SER aangegeven dat de huidige Nederlandse regelgeving voldoet aan de verplichtingen van het verdrag (blz 14 en 15 van het advies). Meer specifiek is de SER ingegaan op de verplichtingen van artikelen 12 en 19 van het verdrag (blz 11–14 van het advies). Daarover zegt zij het volgende:
In hoeverre bent u in de toekomst verder bereid om eerder genomen standpunten achteraf te laten terugdraaien door de SER?
Adviezen die door de SER worden gegeven, worden door het kabinet altijd worden meegenomen in de te maken beleidskeuzes. Hierbij is het mogelijk dat een eerder ingenomen standpunt wordt bijgesteld.
Het bericht “Europese accountantsregels wijken af van de Nederlandse wet” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europese accountantsregels wijken af van de Nederlandse wet»?1
Ja
Op 17 december 2013 sloten het Europees Parlement en de Europese Raad een akkoord over nieuwe wetgeving voor accountants. Wat is de exacte inhoud van het akkoord c.q. welke afspraken zijn er precies gemaakt? Welke ruimte laat de verordening voor lidstaten om zelf aanvullende eisen te stellen?
De voorstellen van de Europese Commissie voor de hervorming van de accountantsmarkt omvatten een nieuwe verordening en een herziening van Richtlijn 2006/43/EG2. Afgelopen december hebben de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie een akkoord bereikt over de teksten van de verordening en de herziene richtlijn in het kader van de zogenaamde triloog onderhandelingen. De formele besluitvorming voor definitieve vaststelling van deze regelgeving in het Europees Parlement en de Raad moet nog plaatsvinden. Tijdens de onderhandelingen over de voorstellen ging vooral veel aandacht uit naar de bepalingen over een verplichte kantoorroulatie, de scheiding van controle en advies en de mogelijke rol van de European Securities and Markets Authority(ESMA) bij het toezicht op de accountancysector. De genoemde aspecten zijn neergelegd in de verordening die uiteindelijk rechtstreeks van toepassing zal zijn in de nationale rechtsorde. Hieronder schetsen we de belangrijkste afspraken die hierover in het kader van het akkoord zijn gemaakt.
Wat betreft de verplichte kantoorroulatie houdt het afgelopen december bereikte akkoord in dat organisaties van openbaar belang (OOB’s) de wettelijke controleopdracht maximaal tien jaar door dezelfde accountantsorganisatie mogen laten uitvoeren. Daarbij biedt het akkoord lidstaten de mogelijkheid om te bepalen dat deze maximale duur van de initiële opdracht voor de wettelijke controle mag worden verlengd tot maximaal twintig jaar in het geval er na het verlopen van de initiële duur van de opdracht een aanbesteding van de wettelijke controleopdracht plaatsvindt. Wanneer er sprake is van een zogenaamde joint audit door twee of meer accountants(organisaties) kan een lidstaat bepalen dat de maximale duur van de initiële opdracht mag worden verlengd tot maximaal vierentwintig jaar. De feitelijke verlenging van de maximale duur van de initiële controleopdracht vindt volgens het akkoord overigens onder bepaalde voorwaarden plaats.
Na afloop van de toepasselijke maximale roulatietermijn geldt voor de betreffende accountantsorganisatie een afkoelingsperiode van vier jaar gedurende welke de betreffende wettelijke controle niet mag worden uitgevoerd bij dezelfde controlecliënt. Voor het overige is in het akkoord neergelegd dat na het verstrijken van de toepasselijke maximale roulatietermijnen een OOB bij wijze van uitzondering bij de bevoegde autoriteit het verzoek mag indienen om een verlenging van de opdracht met nog eens maximaal twee jaar toe te staan.
Wat betreft de scheiding van advies en controle bevat het akkoord een uitgebreide «zwarte» lijst met diensten die niet in combinatie met de wettelijke controle bij dezelfde controlecliënt mogen worden verricht als die controlecliënt een OOB betreft. Het verbod op het verlenen van de op deze lijst genoemde diensten geldt vanaf het begin van de periode waarop de wettelijke controle ziet tot aan het afgeven van de accountantsverklaring. Daarnaast geldt het verbod ook gedurende het financiële jaar dat voorafgaat aan de hiervoor bedoelde periode met betrekking tot het ontwikkelen en ten uitvoer leggen van de interne beheersings- of risicobeheerprocedures die verband houden met de opstelling en/of controle van financiële informatie of financiële informatietechnologiesystemen. Verder mogen niet verboden aan de controle gerelateerde diensten worden verricht tot een maximumplafond van zeventig procent van de gemiddelde kosten die in de voorafgaande drie opeenvolgende jaren voor de wettelijke controle in rekening werden gebracht bij de gecontroleerde entiteit en, waar van toepassing, bij haar moederonderneming, de door haar gecontroleerde ondernemingen en voor de geconsolideerde jaarrekening van de betreffende groep van ondernemingen. In nationale of Europese wetgeving verplicht gestelde aan de controle gerelateerde diensten zijn uitgesloten van het genoemde maximumplafond. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de waarmerking van staten ten behoeve van de toezichthouder zoals bedoeld in de Pensioenwet en de Wet op het financieel toezicht.
Wat betreft de mogelijke rol van ESMA was Nederland samen met vier andere lidstatenvoorstander van het bij ESMA beleggen van de samenwerking tussen de nationale toezichthouders op het terrein van audit. Op aandringen van een grote meerderheid van lidstaten is evenwel gekozen voor het opzetten van een nieuw comité, de Committee of European Auditing Oversight Bodies(CEAOB). ESMA mag wel iemand aanwijzen als lid van de CEAOB. Dit lid wordt tevens voorzitter van een subgroep waarvan de bedoeling is dat de CEAOB deze in het leven roept met het oog op internationale samenwerking tussen de lidstaten en derde landen. Daarnaast is een review clauseopgenomen op grond waarvan het opereren van de CEAOB over enkele jaren wordt heroverwogen.
De teksten van de verordening en de herziening van Richtlijn 2006/43/EG3 waarover een akkoord is bereikt bevatten nog de nodige mogelijkheden voor lidstaten om zelf aanvullende eisen te stellen. Zo is wat betreft de verplichte kantoorroulatie in de verordening voor lidstaten de mogelijkheid neergelegd om de maximale duur van de initiële opdracht voor de wettelijke controle op minder dan tien jaar vast te stellen. Wat betreft de scheiding van controle en advies biedt de verordening lidstaten de mogelijkheid om naast de diensten genoemd op de zwarte lijst ook andere diensten te verbieden die een bedreiging kunnen vormen voor de onafhankelijkheid van degene die de controle uitvoert. Daarnaast wordt lidstaten de mogelijkheid geboden om onder bepaalde voorwaarden enkele op de zwarte lijst genoemde verboden diensten wel toe te staan.
Hoe wijken de Nederlandse regels af van de nu in afgesproken EU-regels? In hoeverre zijn de Nederlandse regels strenger dan de EU-regels?
Uit het in de Wet op het accountantsberoep opgenomen door uw Kamer aangenomen amendement Van Vliet vloeit voort dat met ingang van 1 januari 2016 OOB’s verplicht worden elke acht jaar van accountantsorganisatie te wisselen4. In de Nederlandse wet is neergelegd dat na een periode van acht aaneengesloten jaren een afkoelingsperiode van twee jaar geldt gedurende welke de betreffende wettelijke controle niet mag worden uitgevoerd door dezelfde accountantsorganisatie. De tekst van de Europese verordening waarover een akkoord is bereikt biedt voldoende ruimte om de maximale roulatieperiode van acht jaar in Nederland aan te houden. Wel wijkt de in de Nederlandse wet neergelegde afkoelingsperiode van twee jaar af van de in de verordening neergelegde afkoelingsperiode van vier jaar. Op dit punt behoeft de Nederlandse wetgeving aanpassing om niet in strijd te komen met de Europese regels.
In het in de Wet op het accountantsberoep opgenomen door uw Kamer aangenomen amendement Plasterk c.s. is de regel dat een accountantsorganisatie die wettelijke controles verricht bij een OOB, naast de in de toelichting bij het amendement genoemde controlediensten geen andere werkzaamheden voor die organisatie verricht5. Dit uitgangspunt is in zekere mate strenger dan het in de tekst van de Europese verordening neergelegde principe van een zwarte lijst met diensten die in ieder geval niet naast de wettelijke controle mogen worden verricht. Tegelijkertijd biedt het akkoord lidstaten de mogelijkheid om naast de diensten genoemd op de zwarte lijst ook andere diensten te verbieden die een bedreiging kunnen vormen voor de onafhankelijkheid van degene die de controle uitvoert. Hierbij is als enige voorwaarde gesteld dat lidstaten de Europese Commissie van voorkomende aanvullingen op de hoogte stellen. De tekst van de verordening waarover een akkoord is bereikt biedt aldus ook voldoende ruimte om de in de Nederlandse wetgeving neergelegde scheiding van controle en advies te handhaven. Tegelijkertijd moet wel rekening worden gehouden met een tweetal uit het akkoord voortvloeiende extra eisen. Zo mag een accountantsorganisatie die de wettelijke controle uitvoert gedurende het financiële jaar dat voorafgaat aan de periode waarop de wettelijk controle betrekking heeft bij dezelfde OOB geen diensten verrichten met betrekking tot het ontwikkelen en ten uitvoer leggen van de interne beheersings- of risicobeheerprocedures die verband houden met de opstelling en/of controle van financiële informatie of financiële informatietechnologiesystemen. Verder mogen niet verboden aan de controle gerelateerde diensten worden verricht tot een maximumplafond van zeventig procent van de gemiddelde kosten die in de voorafgaande drie opeenvolgende jaren voor de wettelijke controle in rekening werden gebracht.
Welke nadelen ondervindt de accountantsbranche van de niet gelijkluidende regels in Nederland en Europa? Hoeveel administratieve lasten brengt dit met zich mee?
In het afgelopen december bereikte akkoord over de Europese voorstellen zijn in ieder geval de kaders vastgelegd waarbinnen in alle lidstaten de verplichte kantoorroulatie en de scheiding van controle en advies van toepassing gaan zijn. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat lidstaten binnen deze kaders nog de nodige mogelijkheden hebben om aanvullende eisen te stellen. Op dit moment is nog niet bekend in hoeverre de diverse lidstaten van deze optionele bepalingen gebruik gaan maken. Wel staat op basis van het akkoord vast dat in alle lidstaten de duur van de initiële opdracht voor de wettelijke controle bij een OOB maximaal tien jaar kan zijn en dat na afloop van die termijn in principe een aanbesteding van de controleopdracht moet plaatsvinden, tenzij er sprake is van een joint audit. Ook zal op basis van het akkoord in alle lidstaten het uitgangspunt zijn dat in ieder geval de diensten genoemd op de in het akkoord opgenomen zwarte lijst niet in combinatie met de wettelijke controle bij een OOB mogen worden verricht.
De diverse in het akkoord opgenomen maatregelen (zoals de verplichte aanbesteding en kantoorroulatie) zullen in alle Europese lidstaten extra kosten met zich meebrengen. Deze extra kosten zullen volgens de Europese Commissie worden gecompenseerd door de positieve effecten, zoals een grotere onafhankelijkheid van accountants die de kwaliteit van de controle ten goede moet komen6. Daar komt bij dat in Nederland de door het amendement Plasterk c.s. geïntroduceerde scheiding van controle en advies al sinds 1 januari 2013 van toepassing is en dat Nederlandse OOB’s vooruitlopend op de feitelijke invoering van de verplichte kantoorroulatie per 1 januari 2016 al de nodige aanbestedingen van de wettelijke controles hebben uitgevoerd of nog uitvoeren7. In die zin zijn de uit het akkoord voortvloeiende maatregelen in Nederland al voor een groot deel geïmplementeerd. Hiermee zouden ondernemingen in Nederland mogelijk een voorsprong kunnen hebben op ondernemingen in andere lidstaten waar betreffende maatregelen op dit moment nog niet van kracht zijn.
Vastgesteld kan worden dat in ieder geval de in de Nederlandse wetgeving opgenomen maximale roulatieperiode van acht jaar en de in de Nederlandse wetgeving neergelegde scheiding van controle en advies passen binnen het afgelopen december bereikte akkoord. Nu nog niet bekend is in hoeverre de diverse lidstaten invulling gaan geven aan de in het akkoord opgenomen optionele bevoegdheden, kan moeilijk wordt ingeschat welke nadelen de accountantsbranche ondervindt van niet gelijkluidende regels in Nederland en de rest van Europa.
Bent u bereid om de evaluatie van de voorstellen van verplichte roulatie en scheiding van advies en control in 2015 naar voren te halen gelet op alle ontwikkelingen in Europa en de praktijk van dit moment in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De in de Wet op het accountantsberoep door het amendement Plasterk c.s. geïntroduceerde scheiding van controle en advies is al sinds 1 januari 2013 van toepassing. Tijdens het debat met de Eerste Kamer over de Wet op het accountantsberoep op 27 november 2012 heb ik de intentie uitgesproken om de verplichte roulatie echt op 1 januari 2016 van kracht te laten worden. In dit verband heb ik aangegeven een halfjaar van tevoren in een brief aan de Kamer te rapporteren over de stand van zaken in Brussel en de voortgang op weg naar 1 januari 2016 in Nederland8. Zodra de Europese regels definitief vaststaan, zullen we nationale regelgeving moeten vaststellen om deze te implementeren. In dat kader moet hoe dan ook worden bezien in hoeverre de nationale regelgeving aanpassing behoeft om in ieder geval niet in strijd te komen met de Europese regelgeving. Op basis van het afgelopen december gesloten akkoord tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie kan in ieder geval worden vastgesteld dat de in de Nederlandse wetgeving opgenomen maximale roulatieperiode van acht jaar en de in de Nederlandse wetgeving neergelegde scheiding van controle en advies passen binnen de Europese regels. Om definitief te worden zullen de Europese regels in ieder geval nog officieel door het Europees Parlement en door de Raad moeten worden aangenomen. Met het oog op de aanstaande verkiezingen voor het Europees Parlement is de verwachting dat dit binnen nu en een paar maanden gaat plaatsvinden.
Deelt u de mening dat de Nederlandse wetgeving in lijn gebracht moet worden met de Europese wetgeving om te zorgen voor eerlijke concurrentiepositie en een gelijk speelveld in de Europese Unie? Is het kabinet voornemens om de Nederlandse regels aan te passen aan de Europese verordening wanneer deze in werking treed? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op eerder gestelde vragen door uw Kamer heb ik aangegeven, dat wanneer er strijdigheid zou ontstaan tussen de Nederlandse en de Europese regelgeving we de betreffende wetgeving uiteraard zullen moeten aanpassen9. Op dat moment kan ook worden overwogen in hoeverre aanpassingen nodig zijn met het oog op een eerlijke concurrentiepositie en een gelijk speelveld in de Europese Unie. Zodra de Europese verordening en de herziening van Richtlijn 2006/43/EG10 definitief zijn vastgesteld, zullen we zeker moeten stellen dat onze nationale regelgeving hiermee in overeenstemming is en waar nodig de nationale wetgeving hierop moeten aanpassen. Op basis van het afgelopen december gesloten akkoord tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie kan in ieder geval worden vastgesteld dat de in de Nederlandse wetgeving opgenomen maximale roulatieperiode van acht jaar en de in de Nederlandse wetgeving neergelegde scheiding van controle en advies passen binnen de nieuwe Europese regels. Op andere punten zal onze wetgeving in ieder geval wel aanpassing behoeven, bijvoorbeeld waar het gaat om de in het antwoord op vraag 3 genoemde afwijkende afkoelingsperiode.
Het bericht dat overheidssubsidie voor duurzame energie moet worden beperkt tot bedrijven die nieuwe productiemethodes introduceren |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welk deel van de 116 miljoen extra innovatie subsidie voor het windpark in de Noordoostpolder gaat naar de grote turbines en welk deel naar het bouwen in ondiep water?1
Er is 92 miljoen euro beschikbaar voor windturbines die gerealiseerd worden in ondiep water en 24 miljoen Euro voor de windturbines op het land (de grote windturbines).
Kunt u nader toelichten waaruit de technische onzekerheden bij de bouw bestaan en welke innovatieve technieken hier zullen worden toegepast?
De plaatsing van windturbines in ondiep water, in een afgesloten gebied (IJsselmeer), maakt dat bestaande technieken en methoden voor transport en installatie die gebruikt worden voor de bouw van windturbines offshore en voor turbines op land moeten worden aangepast. Dat leidt tot een hogere complexiteit. Tevens dient in het ontwerp van de fundaties en bij het materiaal rekening te worden gehouden met de installatiemethode die anders is door de ondiepte in vergelijking met offshore windturbines. Voor de turbines op land geldt dat windturbines met een dergelijk vermogen in een dergelijk aantal nog niet eerder gerealiseerd zijn. Hiervoor geldt dat bestaande kennis en ervaring inzake logistiek, bouw en fundatieontwerp moet worden aangepast vanwege deze schaal en de locatie.
Kunt u aangeven waarom het bouwen van meerdere windturbines op een rij in ondiep water als innovatief kan worden bestempeld, terwijl er reeds in 1992 bij Medemblik 4 windmolens in ondiep water zijn gebouwd?
Zoals in de vraag reeds aangegeven zijn de windturbines bij Medemblik in 1992 gerealiseerd. De omvang van het project maar vooral de schaal van de turbines is onvergelijkbaar. De windturbines bij Medemblik hebben een ashoogte van 39 meter en een rotordiameter van circa 41 meter (wieklengte circa 20 meter). De windturbines in het water van windpark Noordoostpolder zijn windturbines van de huidige generatie, met een ashoogte van 95 meter en een rotordiameter van 108 meter (wieklengte circa 54 meter). Daarmee is sprake van significant hogere/grotere lasten en dimensies.
Kunt u preciezer aangeven waaruit de innovaties bestaan die het bouwen in ondiep water met zich meebrengt? Waarom wordt er hier gebouwd als het zo riskant en zo duur is?
Zie antwoord bij 2. In aanvulling: alle innovaties kennen relatief hoge risico’s en kosten. Maar de ruimte op land is beperkt. De bouw in ondiep water is nog steeds aanmerkelijk goedkoper in vergelijking met bouwen op zee door de gunstige condities (weer/golfklimaat, afstand tot de kust). Wind in ondiep water geeft ons dan ook potentie voor de toekomst.
Hoe kwam uw ambtsvoorganger tot de conclusie dat er € 116 mln extra overheidsgeld nodig was voor het windpark in de Noordoostpolder, aangezien de financiering van dit park kennelijk nog niet rond is?
Mijn ambtsvoorganger heeft zich onder meer laten adviseren door ECN/KEMA inzake de kosten en opbrengsten van grote windturbines en turbines in ondiep water. Hierover is uw Kamer reeds geïnformeerd bij brief van 17 november 2009 (31 239, nr. 75).
Kunt u aangeven wat de werkelijke kostprijs per kilowattuur zal zijn van dit windpark met windturbines van 3.6 en 7.5 MW als u daarbij de benodigde Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) subsidie en extra innovatiesubsidie meerekent?
De uiteindelijke totale subsidie per kWh door SDE+ en innovatiesubsidie is afhankelijk van de verwachte energieproductie en tevens van de marktprijs van elektriciteit aangezien de hoogte van de SDE-bijdrage daalt als de marktprijs stijgt en toeneemt, tot een vooraf gesteld maximum, als de marktprijs daalt. Met in achtneming van het voorgaande bedraagt de subsidie over de totale subsidieperiode van 15 jaar per kWh circa 5,7 eurocent voor de windturbines in het water en circa 2,4 eurocent voor de windturbines op land.
Nu de kostprijs door het toepassen van de nieuwste, grootste, turbines juist hoger wordt, hoe verklaart u dan de verwachting in het energieakkoord dat de kostprijs van windstroom juist zal gaan dalen?
Het windpark NOP is innovatief en brengt daarom extra kosten met zich mee. Juist door te innoveren en te experimenteren wordt kennis en ervaring opgedaan die ervoor zorgen dat op langere termijn een kostprijsdaling kan worden gerealiseerd.
Kunt u aangeven welke extra kosten, die dus bovenop de genoemde kostprijs van deze windstroom komen, Tennet tot nu toe heeft gemaakt voor het realiseren van de aansluiting van dit windpark op het hoofdnet en kunt u aangeven welke kosten Tennet daarvoor nog gaat maken?
Op basis van de Elektriciteitswet moet TenneT bij aansluiting van nieuwe productie-eenheden – grijs of groen – altijd nagaan of het net ter plaatse voldoende capaciteit heeft om de opgewekte stroom af te voeren. Er wordt dus niet speciaal voor het windpark een uitzondering gemaakt, wat de vraag lijkt te suggereren.
De kosten voor de aansluiting van het windpark op het hoofdnet zijn voor rekening van de initiatiefnemers en zijn dus onderdeel van de kostprijs van het windpark.
Daarnaast breidt TenneT om diverse redenen, waaronder het windpark, de transportcapaciteit in de Noordoostpolder uit. De groeiende behoefte aan transportcapaciteit komt voort uit een aantal ontwikkelingen. Om te beginnen is ten oosten van IJsselmuiden (net buiten de Noordoostpolder) het tuinbouwgebied «De Koekoek» in ontwikkeling. Daarnaast heeft de gemeente Noordoostpolder in haar structuurvisie een gebied bij de woonkern Luttelgeest aangewezen voor de ontwikkeling van grootschalige tuinbouw. Vanwege de voorziene opwekking van elektriciteit uit WKK dienen deze beide tuinbouwgebieden op het hoogspanningsnet aangesloten te worden.
Tot slot is de ontwikkeling van het windmolenpark langs de dijken van de Noordoostpolder een belangrijke reden voor de uitbreiding van het elektriciteitsnet.
Met de nieuwe ontwikkelingen stijgt namelijk de productie in het gebied. Het huidig hoogspanningsnet in de Noordoostpolder kan de daarvoor benodigde transportcapaciteit niet faciliteren. Uitbreiding van het net is daarom nodig.
Aangezien er diverse redenen zijn voor de netuitbreiding, dienen de kosten van de netuitbreiding aan de diverse ontwikkelingen te worden toegerekend en niet in zijn geheel aan het windpark. TenneT kan niet expliciet aangeven welke kosten aan het windpark moeten worden toegerekend, omdat voor de uitbreiding van de capaciteit is gekozen voor een algehele oplossing voor de toename van de productie in de regio.
In totaliteit gaat het voor de Noordoostpolder om een investering van ca. € 145 miljoen.
Er van uitgaande dat u ons laat weten dat de verschillende subsidiebeschikkingen lopen tot respectievelijk 1 april 2016 en 31 december 2016, kunt u aangeven welke beschikking tot 1 april 2016 loopt en welke tot 31 december 2016 en welke prestatie er op die datum geleverd moet zijn, wil men in aanmerking komen voor de subsidie?
Het project Noordoostpolder bestaat uit diverse deelprojecten. De beschikking voor de windturbines in het water en voor één van de twee projecten op land loopt tot 31 december 2016. De beschikking voor het andere project op land tot 1 april 2016. De prestatie die op 1 april 2016 geleverd moet zijn, is de realisatie van 8 windturbines op land respectievelijk 48 turbines in het water. De prestatie die op 31 december 2016 geleverd moet zijn, is de realisatie van 30 windturbines op land.
Grote problemen met zeugen in groepen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote problemen met zeugen in groepen»?1
Ja.
Klopt het dat varkenshouders die zeugen houden in stabiele groepen grote problemen ervaren met verwerpers en dat sommige varkensbedrijven meer als de helft van de zeugen binnen een maand na het dekken zien verwerpen en dat dit soms oploopt tot 60 procent verwerpers? Zo ja, wat vindt u van deze situatie?
Volgens genoemd bericht zouden zeugen die in stabiele groepen worden gehuisvest meer te maken hebben met verwerpen dan in andere huisvestingssystemen. Dit zou met name in het najaar voorkomen (het zogenaamde najaarsverwerpen). In de berichtgeving wordt een deskundige van de Gezondheidsdienst van Dieren (GD) aangehaald die het vermoeden heeft geuit dat dit weleens te maken zou kunnen hebben met het opeten van de verworpen vrucht door de hokgenoten. Mogelijk dat door de aanwezigheid van prostaglandine dit tot een domino-effect van verwerpen leidt.
Navraag bij de GD leert echter dat «najaarsverwerpen» een bekend fenomeen is in de zeugenhouderij en zich niet beperkt tot in groepen gehouden dieren en zich ook niet beperkt tot het stadium van vroege dracht. De oorzaken zijn nog onvoldoende bekend. Bekend is wel dat deze multifactorieel zijn en bedrijfsspecifiek. Een eventuele rol van prostaglandine hierin is eveneens onbekend. Er is ook onvoldoende informatie in welke mate dit voorkomt, in welke systemen en in welk stadium van de dracht om hieraan conclusies te verbinden over bepaalde systemen.
Kunt u zich vinden in de verklaring dat als één zeug in het hok verwerpt de rest van de zeugen de afgestorven vruchtjes op eet en dat in deze vruchtjes hoge concentraties van het hormoon prostaglandine zit en dat als een zeug dit in de vroege dracht binnenkrijgt ze binnen een paar dagen vruchtvliesjes afwerpt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de gepresenteerde oplossing dat zeugen eerst 4 a 5 weken na het dekken individueel moeten worden gehuisvest?
De sleutel tot succes zit in het management en niet in het langer opsluiten van zeugen. Bedrijven die problemen hebben, moeten begeleid worden omdat de oorzaken van bedrijf tot bedrijf verschillend en multifactorieel kunnen zijn.
Deelt u de mening dat grote problemen ontstaan zoals het faillissement van varkenshouderijen als de regelgeving gehandhaafd blijft om de zeugen binnen vier dagen na inseminatie in groep te laten lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze bovenwettelijke eis bovenop de Europese regelgeving te schrappen?
Nee. Op basis van onderzoeksresultaten en ervaringen van diverse organisaties en bedrijven uit de keten is bekend dat het merendeel van de bedrijven geen problemen heeft en goede reproductieresultaten heeft. Ook in landen als Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Zwitserland wordt groepshuisvesting in de vroege dracht met succes toegepast. In de Verenigde Staten zijn grote bedrijven bekend die goede resultaten boeken met het huisvesten van zeugen in groepen kort na dekken. Dat wil niet zeggen dat er geen bedrijven zullen zijn die wel problemen hebben. Deze bedrijven moeten begeleid worden.
Klopt het dat u begin september een bestuurlijk overleg heeft gehad met de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) en Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) over de problematiek van het vroege introductiemoment van zeugen in de groep en dat u ondanks de problematiek waar de sector mee te kampen heeft te kennen heeft gegeven niet te willen afstappen van deze bovenwettelijke Europese regel en dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit per 1 januari handhavend gaat optreden? Zo ja, kunt u uw besluit nader motiveren?
Ja. Er is een gesprek geweest waarin onder andere de zorgen die NVV en LTO Nederland hebben aan bod zijn gekomen. Ik heb aangegeven vast te blijven houden aan de eis die reeds jaren terug met goede redenen in het Varkensbesluit is opgenomen, maar ik heb tevens aangegeven mijn ogen niet te willen sluiten voor ondernemers die het echt geprobeerd hebben maar toch problemen ondervinden. Ik heb middelen vrijgemaakt om deze ondernemers te laten begeleiden.
Klopt het dat na het overleg een netwerkgroep is opgericht met als doel het inventariseren en begeleiden van probleembedrijven? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet nodig was geweest als u had afgezien van deze bovenwettelijke eis?
Ja, dat klopt. Via de netwerkgroep worden bedrijven die hebben aangegeven problemen te hebben begeleid, het zogenaamde verbetertraject. Uiteindelijk hebben 8 bedrijven zich hiervoor aangemeld. Deze netwerkgroepen zijn er juist op gericht om bedrijven die problemen ondervinden bij groepshuisvesting te informeren en begeleiden.
Klopt het dat de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) een voorstel heeft opgesteld voor een onderzoek om deze oorzaak aan te tonen? Zo ja, wanneer is dit onderzoek gereed en bent u bereid om deze uitkomsten naar de Kamer te sturen?
Ja. Volgens de GD heeft zij in 2010 een voorstel geschreven. Dat voorstel is destijds gerelateerd aan het «najaarsverwerpen». Op dit moment is er echter geen sprake van een lopend onderzoek. Mochten LTO Nederland en NVV een dergelijk onderzoek op willen starten, dan lijkt me dat zinvol. De resultaten kunnen bijdragen aan het verbetertraject zoals we dat afgelopen najaar hebben ingezet.
Bent u bereid als de uitkomsten van dit onderzoek negatief zijn, deze bovenwettelijke eis te schrappen of in ieder geval te evalueren zoals de aangenomen motie Lodders (Kamerstuk 28 286, nr. 663) beoogt ten aanzien van andere bovenwettelijke eisen die u van plan bent in te voeren zoals verbod op het koudmerken van koeien en het verbod op keizersnedes bij vleesveerassen en aan de hand van deze evaluatie te bepalen of deze maatregelen daadwerkelijk van kracht worden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om handhaving ten aanzien van de vierdageneis door de NVWA op te schorten zolang de rechtszaak aangespannen door NVV en LTO nog loopt en de uitkomsten van de onderzoeken van zowel GD als NVV en LTO nog niet bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zie in het feit dat er mogelijk een rechtszaak wordt aangespannen en dat er mogelijk een onderzoek gaat plaatsvinden naar de rol van prostaglandine geen aanleiding om de handhaving op te schorten. Er zijn hiervoor geen redenen, noch van beleidsmatige noch van juridische aard.