Het bericht dat Suriname van de Toescheidingsovereenkomst af wil |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Suriname wil einde aan rechten «Suri-Nederlanders»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de wens van Suriname om de Toescheidingsovereenkomst op te zeggen? Welke stappen zijn of worden er in deze richting gezet?
Eenzijdige opzegging van de Toescheidingsovereenkomst (hierna: TO) is verdragsrechtelijk niet mogelijk. In 2005 maakte de toenmalige Surinaamse regering kenbaar de TO op te willen zeggen. Nederland is geen voorstander van beëindiging van de TO, zolang de rechten die een bepaalde groep Surinaamse Nederlanders aan de TO kunnen ontlenen niet voldoende zijn gewaarborgd. In 2010 vond de laatste onderhandelingsronde plaats. Vanuit de huidige Surinaamse regering zijn vooralsnog geen initiatieven genomen om de onderhandelingen voort te zetten.
Is er ambtelijk overleg met Suriname over de wens tot opzegging van het verdrag? Indien ja, kunt u toelichten hoe deze dialoog verloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Suriname stelt dat het verdrag nooit heeft gewerkt en het ook nooit zal werken, terwijl u stelt dat de mening dat het verdrag nooit heeft gewerkt niet wordt gedeeld?
Het primaire doel van de TO was – in het licht van de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 – de toekenning van nationaliteit te regelen van Nederlanders van Surinaamse afkomst. Dat doel is bereikt.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke terreinen, Suriname zich niet aan de in het verdrag overeengekomen afspraken houdt?
Zie het antwoord op vraag 4; het hoofddoel van de TO is bereikt. De onderhandelingen tussen Suriname en Nederland naar aanleiding van de Surinaamse wens tot beëindiging van de TO concentreerden zich met name op de leden 2 en 3 van artikel 5 van de TO en de aldaar geformuleerde rechten van een groep Nederlanders van Surinaamse afkomst. Deze bepalingen worden in de praktijk door Suriname niet nageleefd. Zoals laatstelijk aan uw Kamer medegedeeld in de brief van 26 augustus 2011 van mijn ambtsvoorganger2 heeft Nederland begrip voor het feit dat Suriname bepaalde van die rechten, met name grondwettelijke rechten zoals actief en passief kiesrecht, wil voorbehouden aan personen met de Surinaamse nationaliteit. Waar het gaat om bijvoorbeeld rechten met betrekking tot reizen en het verwerven van grond dienen deze rechten echter onverkort gewaarborgd te blijven.
Deelt u de opvatting dat de nieuwe Surinaamse diasporawet die de Toescheidingsovereenkomst zou moeten vervangen, veel minder ver gaat dan het huidige verdrag met Nederland? Indien ja, kunt u toelichten op welke punten de diasporawet minder ver gaat?
De nieuwe Surinaamse diasporawet heeft een geheel andere vorm en karakter dan de TO. De diasporawet is immers geen nationaliteitsregeling. Voor zover de vraag doelt op een vergelijking van de diasporawet met de in het antwoord op vraag 5 genoemde bepalingen van de TO, deelt het kabinet die opvatting niet, omdat de diasporawet een veel grotere groep personen betreft. Van vervanging is bovendien geen sprake zolang de TO nog van kracht is.
Is het kabinet bereid om, zoals eerder gesuggereerd, naar het Internationaal Gerechtshof te stappen als Suriname de Toescheidingsovereenkomst eenzijdig naast zich neer zou leggen? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vragen 2 en 3. De TO is niet beëindigd. Het ligt dan ook niet voor de hand dat Nederland naar het Internationaal Gerechtshof stapt.
De voortgaande subsidiëring van anti-Israël organisaties |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «$ 17.6 million from European Consortium inflames conflict, supports legal warfare»?1
Ja.
Klopt het dat de anti-Israëlische organisaties Badil (verheerlijken van zelfmoordenaars), Addameer (oprichter in verband gebracht met de Palestijnse terreurorganisatie PFLP) en Al-Haq (keurt terreur tegen burgers goed) gesteund worden met Nederlandse belastinggeld, via de organisatie The Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat?
Bescherming van mensenrechten is een prioriteit van het kabinet. In dat kader verleent Nederland, samen met Denemarken, Zweden en Zwitserland, via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGOs, waaronder de mensenrechtenorganisaties Badil, Addameer en Al-Haq. Het secretariaat steunt deze organisaties omdat zij opkomen voor de rechten van Palestijnse burgers en schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde stellen.
Het secretariaat hanteert een zorgvuldige selectieprocedure. Betrokken organisaties dienen zich te houden aan VN-standaarden en bij de beoordeling van financieringsaanvragen wordt gekeken of financiering van het donorconsortium niet gebruikt wordt voor activiteiten die in strijd zijn met internationaal recht. In het geval van discriminatie, oproepen tot geweld, of haatzaaien kan de overeenkomst tijdelijk opgezegd worden, waarna het secretariaat in gesprek treedt met de ondersteunde organisaties om aanpassingen te realiseren. Dit is eerder gebeurd bij Badil (ref. Kamerbrief d.d. 23 augustus 2011 met kenmerk 2011Z4315/2011D11358). Wanneer de problemen niet naar tevredenheid worden opgelost heeft het secretariaat het recht de bijdrage stop te zetten.
Waarom blijft de Nederlandse staat direct en indirect anti-Israëlische organisaties steunen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid een onderzoek in te stellen naar hulporganisaties die direct of indirect Nederlands belastinggeld ontvangen en anti-Israëlische propaganda sponseren? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de procedures van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat voldoende waarborgen bieden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat er geen cent Nederlands belastinggeld meer gebruikt wordt om de bevriende staat Israël te demoniseren en tegen te werken?
Het kabinet ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Het bericht ‘Meer regeldruk dreigt door transitieplannen’ |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meer regeldruk dreigt door transitieplannen» en de bijbehorende brief van Actal over haar bevindingen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is de regeldruk te verminderen door de transities?
Ik deel deze mening.
Waarom zijn c.q. worden er geen afspraken gemaakt over het verminderen van regeldruk en bureaucratie in de transitieplannen over de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Zorgverzekeringswet?
Het is staand kabinetsbeleid dat bij wijzigingen in wet- en regelgeving de effecten voor regeldruk inzichtelijk worden gemaakt. Bij zowel de Jeugdwet als de hervorming van de langdurige zorg is dit ook gebeurd. Hierbij is gekeken naar de regeldruk in de huidige situatie en is een doorkijk gemaakt naar de effecten voor regeldruk in de toekomstige situatie. Uit onderzoek blijkt dat er door de decentralisaties een vermindering van regeldruk plaats zal vinden van ca. € 20 mln. voor burgers en bedrijven. Dit bedrag levert een bijdrage aan de kabinetsdoelstelling om in deze kabinetsperiode € 2,5 mrd. aan regeldruk te verminderen en draagt daarmee bij aan het realiseren van deze kabinetsdoelstelling.
Een verdere verlaging in de daaropvolgende jaren is een reële verwachting, omdat het beleid er op is gericht om mensen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen en gezien de inzet op algemeen toegankelijke voorzieningen. In de transitieplannen voor de hervorming van de langdurige zorg zijn dan ook afspraken vastgelegd, waarin een aantal van de aanbevelingen uit het onderzoek naar regeldruk zijn betrokken. Het gaat hierbij vooral om afspraken om overbodige regels en administratieve verplichtingen te schrappen, het standaardiseren van de gegevensuitvraag, methoden van uitvraag en registratieverplichtingen en het benutten van de tussentijdse evaluatie van het experiment Regelarme instellingen en het programma Verspilling in de Zorg. Ook hebben de betrokken organisaties afspraken gemaakt over het inrichten van een gezamenlijke organisatie van waaruit gestuurd wordt op een adequate informatievoorziening voor de periode vanaf 1 januari 2015 om regeldruk te verminderen.
Bent u bereid de vier aanbevelingen van Actal op te volgen, waaronder concrete afspraken die gemaakt dienen te worden om regeldruk en bureaucratie te verminderen? Zo niet, waarom niet?
De aanbevelingen van Actal zie ik als ondersteuning van mijn ingezette beleid, waarbij ik mij sterk maak om afspraken te maken met alle actoren om de overheveling van taken en bevoegdheden te ondersteunen en begeleiden. Ik heb bijvoorbeeld bij de het geactualiseerde Transitieplan Jeugd, welke op 7 maart aan uw Kamer is aangeboden, heldere afspraken gemaakt met daarin concrete doelstellingen, tijdspaden en een verantwoordelijkheidsverdeling van de actoren.
Welke (extra) maatregelen gaat u nemen om regeldruk en bureaucratie tijdens en na de transitie te verminderen? Gaat u op zeer korte termijn met alle betrokkenen spreken over hoe regeldruk en bureaucratie verminderd kunnen worden? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Basis voor de acties die bij vraag 4 zijn genoemd is de input die ik heb verzameld over de wijze waarop de decentralisaties en de uitvoering daarvan het best vormgegeven kan worden. Of de uitwerking zich zo zal ontwikkelen zoals verondersteld, zal ik uiteraard volgen en indien noodzakelijk zal ik maatregelen nemen. Overigens wil het kabinet zicht houden op de regeldrukeffecten voor burgers, professionals en bedrijven van alle decentralisaties. Daarom zal het kabinet vanaf 2015, als de betreffende transities zijn afgerond, met gemeenten monitoren wat de regeldrukeffecten van deze decentralisaties zijn en welke inspanningen moeten worden geleverd om eventuele negatieve effecten te verminderen.
Het bericht dat leden van het Europees Parlement 200 miljoen euro hebben gedeclareerd |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EP declareerde 200 miljoen aan kantoorkosten»?1
Ja.
Is het kabinet met ons van mening dat deze declaraties streng moeten worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Voor kantoorkosten krijgt een lid van het Europees Parlement een forfaitaire vergoeding, waarvoor geen declaraties hoeven worden ingediend. Een dergelijke forfaitaire regeling beoogt de administratieve lasten van het Europees Parlement te verlichten. Leden van de Tweede Kamer kennen een vergelijkbare regeling.
Is het bericht juist dat enkele Nederlandse EP-leden van de VVD geen bonnetjes overleggen of bewaren, zodat er dus niet kan worden gecontroleerd of er niet gefraudeerd wordt met deze kantoorkosten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat het kabinet ondernemen om ervoor te zorgen dat alle EP-leden worden gecontroleerd op de rechtmatigheid van uitgaven en dat EP-leden die frauderen worden gestraft?
Het kabinet hecht aan een degelijke verantwoording van publieke middelen. Leden van het Europees Parlement ontvangen hun salaris en onkostenvergoedingen uit de begroting van het Europees Parlement als onderdeel van de EU-begroting. De publieke controle op deze uitgaven is de verantwoordelijkheid van de Europese Rekenkamer. De controlesystemen van het Europees Parlement functioneren volgens de Europese Rekenkamer doeltreffend (Jaarverslag 2012).
Het bericht 'Varkensexport lijdt onder capaciteitsprobleem NVWA' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Varkensexport lijdt onder capaciteitsprobleem NVWA»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onvoldoende dierenartsen beschikbaar heeft om alle aangevraagde klepkeuringen voor varkens op de boerderijen uit te voeren? Zo ja, kunt u aangeven wat de gevolgen hiervan zijn op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid en de export?
Gebleken is dat de naleving door de leden en het toezicht daarop van de controlerende instanties ten aanzien van het kwaliteitssysteem Quality systems Livestock Logistics (QLL) tekort schoot. Uit de audit van de NVWA bleken veel administratieve fouten en overtredingen met een potentieel risico voor dierenwelzijn en diergezondheid. Ik heb daarom per 1 maart 2014 de toezichtarrangementen voor QLL ingetrokken. Als gevolg hiervan keurt de NVWA sinds 1 maart jl. de te exporteren varkens niet langer in de stal (stalkeuring), maar bij het opladen aan de klep (klepkeuring). Deze manier van keuren kost meer tijd en vraagt, bij een gelijkblijvende vraag, meer capaciteit van de NVWA. Als gevolg daarvan heeft de NVWA tijdelijk op piekmomenten een tekort aan dierenartsen. Ik heb u hier in mijn brieven van 26 juni 2013 (Kamerstuk 26 991, nr. 363) en 27 januari 2014 (Kamerstuk 26 991, nr. 393) over geïnformeerd. Daarbij is tevens aangegeven dat de NVWA de knelpunten zoveel als mogelijk probeert te beperken.
De NVWA voert per dag gemiddeld zo’n 450 tot 500 exportkeuringen levend vee (incl. pluimvee) uit. In de periode vanaf 1 maart 2014 tot 9 mei 2014 zijn er vijf dagen geweest waarop in totaal 51 keuringen naar de volgende werkdag moesten worden verschoven. Het niet kunnen uitvoeren van keuringen op de aangevraagde dag heeft geen gevolgen voor het dierenwelzijn en diergezondheid. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de oplossing wordt gevonden om de dieren te laten keuren op een exportverzamelplek maar dat niet alle aanvragen voor een exportkeuringen worden toegekend? Zo ja, kunt u aangeven wat de kosten voor de ondernemers zijn als gevolg hiervan?
Ondernemers hebben de mogelijkheid om uit te wijken naar een verzamelcentrum (VC). Door efficiëntere inzet van NVWA-dierenartsen kunnen alle aanvragen daar in principe worden afgehandeld. Aan de VC’s is, op het moment dat geconstateerd werd dat de planning knelde (24 april jl.), de mogelijkheid geboden om met verruimde openingstijden te werken (van 4.00 uur tot 22.00 uur, dit was van 7.00 uur tot 18.00 uur). De NVWA brengt zowel bij een keuring op een boerderij als op een VC hetzelfde tarief in rekening. Wel zal het VC nog een bedrag in rekening brengen voor zijn dienstverlening.
Deelt u de zorgen dat de capaciteitsproblemen bij NVWA leiden tot een aantasting van het dierenwelzijn en diergezondheid en de exportpositie? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
De capaciteitsproblemen leiden niet tot aantasting van het dierenwelzijn en diergezondheid, maar wel tot problemen in het economisch verkeer op het moment dat keuringen naar de volgende werkdag verplaatst worden. De knelpunten die ontstaan worden zoveel als mogelijk beperkt, onder meer door verruimde openingstijden te hanteren voor de verzamelcentra. Hiermee zijn echter nog niet alle capaciteitsproblemen weggenomen. De NVWA heeft twintig extra dierenartsen aangenomen. Met het oog op het zoveel mogelijk beperken van de knelpunten wordt een deel van de dierenartsen versneld opgeleid. Na afronding van de module klepkeuring export varkens, die zij begin juni volgen, worden zij ingezet om het capaciteitsprobleem voor het grootste deel op te lossen. Naar verwachting zullen de twintig dierenartsen in de tweede helft van 2014 het volledige opleidingstraject afgerond hebben en operationeel zijn, waarmee het capaciteitsprobleem dan zal zijn opgelost.
Het bericht "Blinde paniek door zorgbrief" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Blinde paniek door zorgbrief»?1
Ja.
Bent u voornemens een brief te versturen aan 800.000 AWBZ-zorggeïndiceerden? Zo ja, sinds wanneer bestaat dit voornemen?
Neen.
Het – volgens de van toepassing zijnde privacyregels – zorgvuldig informeren van de huidige AWBZ-cliënten over de veranderingen in de langdurige zorg vind ik zeer belangrijk. Daarom zullen cliënten via verschillende kanalen vanuit het Rijk geïnformeerd worden. Er zal vanuit VWS geen persoonlijke brief worden verstuurd over de gegevensoverdracht of over de persoonlijke situatie. VWS is ten eerste juridisch niet bevoegd om over de gegevens van cliënten te beschikken. Een dergelijke brief zou ten tweede slechts algemene informatie over de veranderingen in de langdurige zorg kunnen bevatten en geen informatie over de persoonlijke veranderingen voor de cliënt.
Heeft u ervan kennis genomen dat uit het krantenbericht is op te maken dat u nog niet weet wanneer de brief verstuurd gaat worden, en wat de inhoud daarvan zal zijn? Weet u dat inmiddels wel? Zo nee, wanneer weet u dat wel, en bent u bereid de Kamer daarover te informeren? Zo ja, wat is de inhoud van de brief, en wanneer wordt deze verstuurd?
De inhoud van het krantenbericht is mij bekend. In verband met zorgvuldige communicatie naar mensen, kies ik er voor om de communicatie over de veranderingen in de langdurige zorg als volgt vorm te geven. Eerst zullen cliënten geïnformeerd worden door het Rijk over het waarom, wat en wanneer van de veranderingen via berichtgeving in kranten, folders, websites, radio, televisie en bijeenkomsten. Het gaat niet alleen om informatie over wat gaat veranderen, maar ook over de continuïteit van zorg, zoals geborgd in het overgangsrecht in de relevante wetten.
Hierna zullen cliënten door zowel gemeenten, zorgverzekeraars als ZBO’s concreter worden geïnformeerd over wat er in de persoonlijke situatie verandert. Gezien het belang en de verantwoordelijkheid van het Rijk zal VWS met deze partijen faciliteren, bijvoorbeeld met voorbeeld-teksten, folders en een helpdesk. Daarnaast zal VWS alle communicatie die de komende maanden vanuit gemeenten, zorgverzekeraars en ZBO’s in de richting van AWBZ-cliënten wordt gestuurd, in kaart brengen en op elkaar afstemmen.
Een en ander wordt overigens pas concreet ingang gezet wanneer en indien de Eerste kamer met de Wmo 2015 heeft ingestemd.
Kunt u in deze brief ingaan op de specifieke gevolgen voor de geadresseerde in kwestie? Anders gezegd: weet de geadresseerde concreet wat er precies gaat wijzingen in de zorg en ondersteuning die hij/zij krijgt na het lezen van de brief? Zo ja, hoe komt u aan deze informatie? Zo nee, welke zin heeft het dan een dergelijke brief te versturen, daarbij in acht nemend de onrust die u veroorzaakt?
Door het informeren van mensen via de hierboven uitgelegde stappen zullen zij eerst algemeen geïnformeerd worden over de veranderingen en continuïteit in de zorg en ondersteuning waarna vervolgens gemeenten, zorgverzekeraars en andere organisaties hen concreet over de persoonlijke situatie zullen informeren. Gemeenten ontvangen, binnen 10 werkdagen na publicatie van de Wmo 2015 in het Staatsblad, een beperkte set van gegevens zodat zij met dezse clienten in gesprek kunnen en passende zorg en ondersteuning per 2015 voor cliënten kunnen vormgeven.
Heeft u een sluitende administratie van alle mensen die zorg uit de AWBZ ontvangen? Indien iemand de bewuste brief niet ontvangt, betekent dit dan dat betrokkene gewoon zijn oude rechten behoudt? Bij wie ligt de bewijslast? Indien die bij u ligt, hoe gaat u dan zorgdragen voor een sluitend systeem?
Het CAK beschikt uit hoofde van haar kerntaak over de gegevens van mensen die AWBZ zorg gebruiken, die ouder zijn dan 18 jaar. Het CIZ beschikt uit hoofde van haar kerntaak over de gegevens van mensen die zij hebben geïndiceerd. De gegevens van het CAK en CIZ zijn niet aan VWS verstrekt. VWS beschikt niet, en is niet bevoegd om te beschikken, over individuele gegevens van AWBZ-geindiceerden.
Het overgangsrecht, waaraan u in uw vraag refereert, is adequaat geregeld in de vigerende wet- en regelgeving.
Zijn de zorginstellingen (op het gebied van V&V, VG, LG en GGZ) betrokken bij het voornemen AWBZ-zorggerechtigden te informeren? Zo ja, zijn zij voorbereid op de vele verzoeken om informatie die zij krijgen?
Ja. In de werkafspraken transitie hervorming langdurige zorg, die ik in maart met onder andere de koepels van aanbieders heb gemaakt, is communicatie een belangrijk onderwerp. Met de ondertekenaars van de werkafspraken ben ik in overleg over de verdere uitwerking van de communicatie richting cliënten en de wijze waarop vragen en verzoeken om informatie adequaat, tijdig en in samenspraak opgepakt kunnen worden.
Zijn de gemeenten betrokken bij het voornemen AWBZ-zorggerechtigden te informeren? Zo ja, zijn zij voorbereid op de vele verzoeken om informatie die zij krijgen? Zo ja, zijn zij rond de zomer al in staat aan te geven in hoeveel gevallen zij een nieuw indicatiebesluit gaan nemen die consequenties kan hebben voor de hoeveelheid zorg en ondersteuning die mensen tot 1 januari 2015 krijgen?
Ja. Met de VNG ben ik in overleg over de communicatie en hoe de gemeenten zich kunnen voorbereiden op verzoeken om informatie. Na het ontvangen van cliëntgegevens in juli en de contractering van aanbieders voor 1 oktober zullen gemeenten inzicht kunnen geven aan cliënten over de inrichting van de ondersteuning gedurende het overgangsjaar 2015 en de ondersteuning na afloop van het overgangsrecht in 2015.
Indien zorginstellingen en gemeenten de vele vragen over de gevolgen niet meer aankunnen, heeft uw ministerie dan een helpdesk voor verontruste zorgontvangers? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze in te richten?
Ja. Het CAK richt op verzoek van VWS per 1 september een centrale helpdesk in, die bereikbaar is met een gratis viercijferig telefoonnummer. Deze helpdesk is bedoeld als centrale vraagbaak, waar mensen met algemene vragen over de wijzigingen per 2015 terecht kunnen. Hierbij kan de helpdesk algemene vragen van mensen beantwoorden en hiermee ondersteunend werken voor gemeenten en zorginstellingen. Vragen over de specifieke situatie in de gemeente of instelling zullen door de gemeenten en instellingen zelf worden beantwoord.
Is het niet merkwaardig dat alle AWBZ-gerechtigden aangeschreven worden, terwijl er voor hen overgangsrecht geregeld is, maar de Wmo-gerechtigden niet door u geïnformeerd worden over de gewijzigde wet, aangezien voor hen geen overgangsrecht geldt?
Het overgangsrecht in de Wmo 2015 is van toepassing op AWBZ-gerechtigden waarvan de ondersteuning overgaat naar de Wmo 2015. De rechten van «bestaande» Wmo-cliënten vloeien voort uit de door de gemeente afgegeven beschikkingen. Dat betekent dat het juridisch gezien ook aan gemeenten is om wijzigingen in die rechtsbetrekking aan te brengen Dit omvat ook het op behoorlijke wijze afbouwen van verstrekte rechten en het hanteren van een redelijke termijn waarop rechten eventueel aflopen. De VNG heeft de gemeenten met een ledenbrief geadviseerd over de wijze waarop zij overgangsrecht voor huidige Wmo-cliënten kunnen vormgeven.
Bent u ervan overtuigd dat de overgangstermijnen en het overgangsrecht van de Wmo 2015 veel te krap zijn, waardoor er veel onzekerheid voor zorgontvangers en zorgverleners zal zijn het komende jaar en grote problemen in de uitvoering, bijvoorbeeld als gevolg van de vele bezwaar- en beroepzaken?
Neen. Voor zorgverleners is een extra zekerheid ingebouwd doordat gemeenten voor 1 oktober helderheid moeten bieden richting de aanbieder over de contractering in 2015. Het overgangsrecht van een jaar geldt voor mensen die op grond van AWBZ indicatie overgaan naar de Wmo 2015 tenzij de indicatie eerder afloopt. Het overgangsrecht voor beschermd wonen is vijf jaar. Deze overgangsrechten kunnen de toets van de Algemene wet bestuursrecht en het EVRM doorstaan. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het inrichten van hun toegangsfunctie met ingang van 1 januari 2015, inclusief een procedure voor klachtenafhandeling. Hier zal ik ook op monitoren de komende periode.
Indien uit het antwoord op vraag 4 blijkt dat u niet in staat bent aan te geven wat de specifieke consequenties zijn voor zorgontvangers, wat vindt u dan van de stelling dat de invoering van de zorghervormingen te snel gaat?
Ik ben het niet eens met de stelling.
Een teruggeleiding van een 10-jarig meisje naar haar vader in de Verenigde Staten |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kloppen de feiten, zoals beschreven in NRC Handelsblad1 en Hart van Nederland2 over de teruggeleiding van Jasmijn (10 jaar) naar de Verenigde Staten? Zo niet, op welke punten niet?
Herinnert u zich de eerdere discussie in de Kamer, in hoeverre de hoofdregel uit het Haags Kinderontvoeringsverdrag «eerst terug en dan praten» soms strijdig is met het belang van het kind zoals onder andere neergelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind? Kunt u, in het licht hiervan, de vraag beantwoorden waarom Nederland zo terughoudend is in het toepassen van de uitzondering in het Haags Kinderontvoeringsverdrag dat kinderen niet teruggeleid hoeven te worden indien zij zich verzetten of dit anderszins niet in het belang van het kind is?
Wat is uw reactie op de constatering dat veel andere landen, zoals Duitsland, ruimhartiger omgaan met de weigeringsgronden voor teruggeleiding uit dit Verdrag? Ziet u redenen en mogelijkheden de gangbare praktijk in Nederland op dit punt aan te passen?
Is het waar dat het 10-jarige meisje op weg naar school is besprongen door een team agenten, bijgestaan door een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming, waarbij het meisje schoppend, gillend en huilend in een auto is gezet en direct op het vliegtuig naar de Verenigde Staten is gezet, zonder afscheid te kunnen nemen van haar moeder die ondertussen geboeid is afgevoerd zonder te kunnen overleggen met haar advocaat? Als dit inderdaad waar is, wat is hier dan allemaal fout gegaan?
Had deze concrete teruggeleiding niet anders gekund en gemoeten? Is het Samenwerkingsprotocol gedwongen tenuitvoerlegging teruggeleidingsbeschikkingen in internationale kinderontvoeringszaken3 correct nageleefd, zoals het uitgangspunt «dat alles zo rustig mogelijk verloopt voor het kind»? Had deze terugkeer, indien deze al noodzakelijk was, niet veel beter en zorgvuldiger voorbereid kunnen en moeten worden?
Waarom is aan de gearresteerde moeder pas gelegenheid geboden contact te leggen met haar advocaat nádat Jasmijn was teruggeleid, waardoor een eventueel kort geding tegen de teruggeleiding onmogelijk werd? Welke rechten zijn hier geschonden? Is dit doelbewust gebeurd? Hoe wordt voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals zal gebeuren?
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat de moeder van Jasmijn reeds financieel geruïneerd was door de kostbare eerdere (echtscheidings)procedure in de Verenigde Staten, waardoor er feitelijk geen geld meer was voor een nieuwe procedure? Bent u bekend met het feit dat dit probleem zich vaker voordoet, zeker in relatie met de Verenigde Staten? Welke oplossing zou hier volgens u voor moeten komen?
Wat is uw reactie op het feit dat er in bijvoorbeeld de Verenigde Staten, maar ook in Canada, sprake is van strafrechtelijke vervolging van degene die het kind onrechtmatig heeft meegenomen naar het buitenland, met als gevolg dat er na teruggeleiding geen mogelijkheid bestaat voor deze ouder ook naar dit land te komen teneinde het kind te bezoeken en/of te procederen? Herinnert u zich de eerdere discussie hierover in de Kamer? Bent u bereid ook op dit punt met voorstellen te komen teneinde dit probleem op te lossen?
Bent u bereid, al dan niet via de Centrale Autoriteit, in contact te treden met de autoriteiten in de Verenigde Staten over deze zaak, teneinde een geschikte oplossing te treffen waarbij in ieder geval de veiligheid van het kind gewaarborgd is?
De uitzending van Zembla van 30 april jl. en de schriftelijke verklaring van het ministerie van Veiligheid en Justitie aangaande het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft de Nederlandse overheid ook de verantwoordelijkheid na te gaan of de afgifte van (vervangende) reisdocumenten wel op een ordentelijke en juridisch zuivere wijze worden afgegeven? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met het uitgangspunt dat dit «een verantwoordelijkheid van de autoriteiten van dit betreffende land is»?1
Zembla besteedde in de uitzending van 1 mei jl. aandacht aan het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee. De toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel en ik hebben uw Kamer hierover reeds enkele malen schriftelijk geïnformeerd2 en het onderwerp is ook in diverse overleggen met uw Kamer aan de orde geweest.3 Voorts heb ik, gelet op de belangstelling van uw Kamer voor dit dossier, het Memorandum of Understanding tussen de Nederlandse en Guineese autoriteiten vertrouwelijk ter inzage gelegd bij uw Kamer.
Voorts heeft de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer onderzoek gedaan naar de terugkeer naar Guinee, waaronder naar de status van de afgegeven reisdocumenten. Zij zal hierover verslag uitbrengen in haar jaarverslag 2013 dat naar verwachting begin juni zal verschijnen.
Terugname van eigen onderdanen is een internationaal gewoonterechtelijke verplichting van staten. Zoals ik ook in de eerdere beantwoording heb aangegeven, is het aan de landen zelf om de praktische invulling van deze verplichting vorm te geven en de toegang van de eigen onderdanen tot het grondgebied te waarborgen. Veel landen geven voor de terugkeer (vervangende) reisdocumenten af. Andere landen waarborgen de toegang op andere wijze, in sommige gevallen zelfs zonder dat (vervangende) reisdocumenten worden afgegeven.
Het is niet aan de Nederlandse overheid uitspraken te doen over of bepaalde (vervangende) reisdocumenten ten behoeve van terugkeer al dan niet rechtsgeldig zouden zijn. Dat is aan de autoriteiten die op basis van het betreffende document toegang verlenen tot het grondgebied. Het zou ook niet passen wanneer buitenlandse autoriteiten door Nederland afgegeven documenten voor grensoverschrijding van eigen onderdanen in twijfel zouden trekken.
De Guineese minister van Veiligheid Diané heeft op 30 april jl. tegenover de Nederlandse ambassadeur in Dakar, die ook Nederland in Guinee vertegenwoordigt, verklaard dat «de procedures door Guinee zelf weliswaar niet altijd zijn gevolgd, maar dat er niets illegaals of onrechtmatigs heeft plaatsgevonden».
Het bovenstaande geldt niet alleen voor Guinee, maar ook voor andere landen zoals Armenië.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de verklaring van de douane van Guinee die aangeeft dat de verstrekte reispapieren van uitgezette Guineeërs niet rechtsgeldig zijn anders dan het antwoord dat dit in de praktijk zelden tot problemen leidt? Wat is uw inhoudelijke reactie op de uitspraken van de Minister van Veiligheid en Burgerbescherming en van de Minister voor de Guineese Diaspora en de douane van Guinee? Wat is uw reactie op de stelling dat reisdocumenten zijn afgegeven door een ministerie wat al enkele jaren niet meer bestaat? Stelt u – gezien uw schriftelijke reactie – dat – zolang het uitzetten succesvol blijkt – er voor Nederland geen probleem bestaat?
Zie antwoord vraag 1.
Is het uw overtuiging dat (juridische) problemen of twijfels over de reispapieren niet bestaan zolang de autoriteiten in Guinee de uitgezette vreemdelingen toelaten? Op welke wijze doet dit recht aan de praktijk van corruptie in Guinee? Heeft de Nederlandse overheid geen enkele verantwoordelijkheid wanneer er gerede twijfel ontstaat over de uitgifte van reispapieren, bijvoorbeeld wanneer een ambtenaar niet bevoegd blijkt te zijn deze documenten te ondertekenen en af te geven?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft uw ministerie ooit signalen ontvangen dat de reispapieren verstrekt door Guineese autoriteiten niet rechtsgeldig zouden zijn? Zo ja, wanneer was dat? Heeft uw ministerie deze signalen ooit onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, ontstaat met deze passieve houding niet het risico dat Nederland bijdraagt aan de corruptie in derde landen en/of de rechten van uitgezette vreemdelingen worden geschonden?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest u er niet voor de reispapieren exclusief door de Guinese ambassade in Brussel af te laten geven? Bent u bereid het uitzettingsbeleid naar Guinee grondig te herzien en tot dat moment geen vreemdelingen meer uit te zetten waarvan de reispapieren zijn afgegeven door een taskforce of andere ambtenaren die daartoe niet gemachtigd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de vreemdelingen die zijn uitgezet naar Guinee daadwerkelijk beschikken over de Guineese nationaliteit? Lopen de vreemdelingen, waarvan nu wordt gesteld dat zij met ongeldige papieren Guinee zijn binnengekomen, gevaar? Bent u bereid deze vreemdelingen op enige wijze te monitoren?
Er is geen enkele indicatie dat de door Guinee teruggenomen onderdanen niet zouden beschikken over de Guineese nationaliteit. Een finale check door de Guineese autoriteiten heeft plaats aan de grens. In het individuele geval waarin op grond van uitlatingen van één gezinslid zelf aan de grens twijfel rees over de nationaliteit, zijn betrokkenen terug vervoerd naar Nederland.
De beslissing van de IND om iemand geen vergunning te verlenen, wordt zorgvuldig genomen waarbij alle bekende informatie uit het land van herkomst wordt meegewogen en waarin de vreemdeling wordt bijgestaan door een rechtsbijstandverlener. Ook vindt vrijwel altijd nog toetsing plaats door de rechter. Ik ben dan ook geen voorstander van monitoring van individuele vreemdelingen na terugkeer. Daarbij is bovendien van belang dat monitoring door de Nederlandse overheid niet past binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het immers ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Bent u bekend met vergelijkbare problematiek uit andere landen, waaronder bijvoorbeeld Armenië, waarbij twijfels bestaan over de rechtsgeldigheid van de verstrekte documenten? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze problemen en van de betreffende landen, inclusief de door u genomen maatregelen?
Zie antwoord vraag 1.
Een uitzending waarin een BIG-geregistreerde arts een ALS-patiënt dupeert |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending waarin een BIG-geregistreerde arts een ALS-patiënt dupeert door voor te wenden dat hij die ongeneeslijke ziekte kan genezen?1
Ik vind het immoreel dat zorgaanbieders patiënten valse hoop geven door te verkondigen dat een ongeneeslijke ziekte als ALS met een behandeling wel kan worden genezen.
Heeft de betrokken BIG-geregistreerde arts inmiddels zijn beroepsactiviteiten gestaakt? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft het ruwe beeldmateriaal voorafgaand aan de uitzending van dit programma van SBS6 ontvangen. Tevens heeft de IGZ een melding ontvangen van de betreffende patiënt. Op grond hiervan heeft de IGZ nader onderzoek gedaan naar het handelen van de homeopathisch werkende arts. De bevindingen van het onderzoek hebben ertoe geleid dat de IGZ heeft besloten het handelen van de arts ter toetsing voor te leggen aan de tuchtrechter. Tevens heeft de IGZ de arts verzocht per direct geen uitspraken meer te doen over de kans op genezing van ALS of andere ongeneeslijke ziekten en met onmiddellijke ingang publicaties of voorlichtingsmateriaal met dergelijke strekking van zijn website te verwijderen. Bij het niet nakomen hiervan zal de IGZ passende (bestuursrechtelijke) maatregelen overwegen. Inmiddels heeft de arts zijn website van het internet verwijderd.
Welke acties heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar aanleiding van de uitzending genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de activiteiten van de BIG-geregistreerde arts ingaan tegen de Wet oneerlijke handelspraktijken die voorziet in een verbod op het bedrieglijk beweren dat een product of dienst ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen? Zo ja, wilt u de uitzending onder de aandacht brengen van de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt?
Zowel de Wet oneerlijke handelspraktijken (die wordt gehandhaafd door de ACM) als de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG; die wordt gehandhaafd door de NZa) kan hier van toepassing zijn. Omdat het hier om zorg gaat, is in dit geval de NZa de aangewezen instantie. In artikel 39 van de WMG wordt bepaald dat zorgaanbieders er zorg voor dragen dat de door of namens hen verstrekte of beschikbaar gestelde informatie met betrekking tot de Zorgverzekeringswet, AWBZ en WMG niet misleidend is. De NZa kan in overeenstemming met de IGZ regels stellen betreffende de informatievoorziening met het oog op de doeltreffendheid, juistheid, inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid daarvan.
De NZa kan handhaven door middel van een aanwijzing aan de zorgaanbieder en het opleggen van een dwangsom of een boete.
Is u bekend of deze BIG-geregistreerde arts ook andere patiënten heeft gedupeerd? Zo nee, start de IGZ daar een nader onderzoek naar? Zo ja, hoe is dat mogelijk geweest?
De IGZ heeft geen meldingen ontvangen van andere patiënten aan wie de arts valse hoop op genezing heeft gegeven. Zoals aangegeven zal de inspectie het handelen van de arts ter toetsing voorleggen aan de tuchtrechter. Indien de IGZ aanvullende signalen ontvangt, zal dit uiteraard nader worden onderzocht en zo mogelijk worden meegenomen in haar tuchtklacht.
Hoe vaak is de IGZ de afgelopen jaren opgetreden in dit soort zaken?
De IGZ ontvangt circa 50 meldingen per jaar van patiënten die schade hebben ondervonden door alternatieve behandelwijzen, waartegen naar proportionaliteit wordt opgetreden. Dit kan vervolgens resulteren in ondermeer het aanbrengen van zaken bij het Openbaar Ministerie, het starten van een tuchtzaak of tot het opleggen van bestuurlijke boetes.
De meldingen betreffen zowel artsen die alternatieve behandelwijzen uitvoeren – zoals in deze casus het geval was – als niet BIG-geregistreerde alternatieve behandelaren. Het handelen van artsen wordt getoetst aan de gedragsregels die door de KNMG zijn ontwikkeld voor artsen die niet-reguliere behandelwijzen toepassen. De meldingen bij de IGZ betreffen onder andere fysieke schade, het bieden van valse hoop op genezing of verbetering van de klachten, het niet of niet-tijdig inzetten, of afraden van methoden van diagnostiek en behandeling die in de reguliere zorg algemeen aanvaard zijn, en het ontkennen of ontkrachten van op reguliere wijze tot stand gekomen medische bevindingen betreffende de patiënt (zoals een regulier gestelde diagnose).
Ziet u aanleiding het toezicht door de IGZ op dit soort praktijken aan te scherpen? Wat bent u verder van plan te ondernemen om te voorkomen dat dit soort praktijken in de toekomst kunnen voortbestaan?
Voor aanbieders (zonder beschermde titel op grond van de Wet BIG) van niet-reguliere zorg (alternatieve geneeswijzen) gelden momenteel geen wettelijke eisen ten aanzien van kwaliteit van zorg en klachten en geschillen. Bij misstanden ontbreekt het in deze gevallen aan een bevoegdheid tot toezicht en handhaving door de IGZ.2 Het voorstel van Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, dat momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer ligt, brengt hierin verandering en zal ook van toepassing zijn op aanbieders van niet-reguliere zorg (alternatieve geneeswijzen). Bij excessen kan de IGZ ingrijpen. Indien een cliënt een klacht heeft, kan deze zorgvuldig volgens de regels van dit wetsvoorstel behandeld worden.
Zorgverleners die in het BIG-register ingeschreven staan en die alternatieve therapie toepassen, zijn onderworpen aan het tuchtrecht.
Daarnaast kan het strafrecht van toepassing zijn voor zowel de BIG-geregistreerde zorgverlener als de niet geregistreerde (alternatieve) zorgverlener indien er sprake is van een aantoonbare relatie tussen de schade (of de aanmerkelijke kans op schade) en de (alternatieve) behandeling. In zo'n geval kan de IGZ aangifte doen bij de officier van justitie.
Hebben zorgverzekeraars voldoende mogelijkheden om ondeugdelijke behandelingen van falende BIG-geregistreerde artsen niet te vergoeden?
Ja. Zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid om na te gaan of behandelingen die bij hen worden gedeclareerd tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoren. Daarbij zullen zorgverzekeraars zich in het bijzonder richten op (declaraties van) behandelingen waarvan de werkzaamheid niet of onvoldoende is aangetoond. Indien dan blijkt dat een behandeling niet tot het Zvw-pakket behoort, mag de zorgverzekeraar die behandeling niet ten laste van de Zvw vergoeden.
Sturend gedrag van zorgverzekeraars |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Verdiepend onderzoek Naleving acceptatieplicht door zorgverzekeraars» en de begeleidende brief aan uw adres van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?
Ja.
Wat vindt u van het rapport en de begeleidende brief van de NZa?
Ik heb u op 27 mei jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 517) mijn reactie op dit rapport toegestuurd.
Wat vindt u ervan dat sommige zorgverzekeraars de transparantie van het aanbod bewust vertroebelen? Bent u het eens met de conclusie van de NZa dat hierdoor de transparantie en solidariteit van het stelsel onder druk staan?
De NZa constateert dat sommige zorgverzekeraars zich richten op bepaalde (aantrekkelijke) doelgroepen. Ik ben het met de NZa eens dat ook al is dit wettelijk toegestaan, het «sturen» van verzekerden door zorgverzekeraars onwenselijke gevolgen kan hebben vanuit het oogpunt van toegankelijkheid en solidariteit. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb geschreven, sta ik achter de acties die de NZa inzet naar aanleiding van de bevindingen in het rapport. In aanvulling daarop zal ik, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd in het dertigledendebat van donderdag 17 april, de NZa vragen om expliciet aandacht te schenken aan vormen van indirecte risicoselectie. Verder heb ik in deze brief ook aangegeven op welke manier ik invulling geef aan de aanbevelingen die de NZa aan het kabinet doet. Gegeven de acties die worden ingezet, zie ik nu gaan aanleiding voor verdere juridische aanscherping.
Bent u het eens met de constatering van de NZa dat de (praktische) drempels die sommige verzekeraars opwerpen voor de toegang tot de basisverzekering «juridisch toelaatbaar» zijn? Zo ja, geeft dat u aanleiding om het juridisch kader rond de in het rapport genoemde sturingsmethodes aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op de omvang van de praktijk dat de aanvullende verzekering wordt ingezet als sturingselement om de instroom in de basisverzekering te beïnvloeden?
De NZa geeft in haar rapport aan dat het risico op selectie via aanvullende verzekeringen nog beperkt is. De NZa constateert dat er ruim voldoende verzekeringen zijn waar geen toelatingseisen worden gesteld, en dat aanvullende verzekeringen vaak modulair worden aangeboden naast de basisverzekering. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de aanvullende verzekering de beleidsvrijheid van zorgverzekeraars is. De NZa zal de ontwikkelingen rond de aanvullende verzekeringen goed blijven volgen. De NZa constateert het volgende: «als er signalen komen dat zorgverzekeraars actiever inzetten op de aanvullende verzekering om verzekerden te selecteren, dan bekeken dient te worden of nadere maatregelen nodig zijn». Daar sluit ik me bij aan.
Bent u bereid de NZa te vragen nader onderzoek te doen naar de relatie tussen acceptatievoorwaarden voor de aanvullende verzekering en de (feitelijke) toegankelijkheid van de basisverzekering? Bent u bereid daar ook bij te laten betrekken wat de invloed is van acceptatievoorwaarden voor de aanvullende verzekering op de (feitelijke) mogelijkheid voor consumenten om van verzekeraar te wisselen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de opmerking van de NZa dat de meeste verzekeraars het aantal weigeringen van aanvullende verzekeringen niet bijhouden? Bent u bereid zorgverzekeraars te verplichten hierover informatie bij te houden en te delen?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer verwacht u dat de NZa duidelijkheid heeft over de vraag of zij binnen de huidige regelgeving een verplichte uniforme inschrijfwijze voor zorgverzekeringen kan afdwingen? Bent u bereid de NZa indien nodig extra bevoegdheden te geven om een uniforme wijze van inschrijving afdwingbaar te maken? Overweegt u ook andere maatregelen om hiertoe te komen? Zo ja, welke?
De NZa is de actiepunten op dit moment aan het oppakken, en zal hier uiterlijk aan het eind van de eerste helft van 2015 over terugkoppelen. Ik wil de uitkomsten van het onderzoek van de NZa afwachten, voor ik eventueel verdere stappen overweeg.
Kunt u een overzicht geven van de verdere maatregelen die u van plan bent te nemen naar aanleiding van het hiervoor genoemde rapport van de NZa?
Zoals beschreven in mijn brief, en zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd in het dertigledendebat van 17 april jongstleden, zal ik de NZa vragen om expliciet aandacht te schenken aan vormen van indirecte risicoselectie. Ik zal de NZa verzoeken om – voor zover nog mogelijk – in de Marktscan 2013 hier reeds op in te gaan.
In de brief heb ik ook aangegeven op welke manier ik invulling geef aan de aanbevelingen die de NZa aan het kabinet doet. Ik ben het eens met het advies van de NZa om de kwaliteit van het risicovereveningsmodel te blijven verbeteren. De verbetering van het ex ante risicovereveningsmodel is voor het kabinet een permanent aandachtspunt.
De NZa geeft het kabinet ook in overweging te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om een explicietere wettelijke regeling te maken om aan te geven welke premiekortingen wel en welke premiekortingen niet zijn toegestaan. Ik vind het belangrijk dat de NZa alert blijft op de rol die premiekortingen kunnen spelen bij het «sturen» van groepen verzekerden. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, zal de NZa expliciet aandacht schenken aan vormen van indirecte risicoselectie. De ontwikkelingen rond premiekortingen zijn hier onderdeel van.
Het alarmerende bericht dat de integriteit van trustkantoren in het geding is |
|
Henk Nijboer (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de conclusies van het onderzoek van de Nederlandsche Bank (DNB), waaruit zou blijken dat trustkantoren onaanvaardbare risico’s nemen met cv-structuren, bestuurders hun uitvoerende en controlerende functies niet scheiden, controle van de herkomst van gestald vermogen ontbreekt en misstanden vaak niet tot verbetering leiden?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien de stevige kritiek van DNB, de trustsector risico’s meebrengt voor onze economie en dat er daarom reden is voor waakzaamheid en er snelle actie wordt verlangd van de toezichthouder? Zo ja, welke aanvullende acties zal DNB inzetten en welke verbeteringen zal zij afdwingen? Welke maatregelen neemt het Ministerie van Financiën zelf?
Ja, zoals ik in mijn eerdere reactie op het DNB onderzoek heb aangegeven (brief van 14 mei jl) vind ik resultaten van het onderzoek door DNB verontrustend. De aard van het trustbedrijf brengt meer dan gemiddelde risico’s met zich mee. Van het trustkantoor wordt verwacht dat zij zich vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten voordat het trustkantoor hen toegang verleent tot de financiële markten.
Het toezicht op trustkantoren is een van de speerpunten van DNB. In dat verband voert DNB naast het reguliere toezicht op trustkantoren ook regelmatig onderzoeken naar specifieke onderdelen van de bedrijfsvoering van trustkantoren uit. Als gevolg van het laatste onderzoek naar functiescheiding en CV structuren bij trustkantoren heeft dit geleid tot formele maatregelen. Daarnaast laten de recente vervolg acties van het Openbaar Ministerie bij een aantal trustkantoren zien dat de resultaten van het DNB onderzoek de basis kunnen vormen voor een strafrechtelijke onderzoek.
Binnenkort zal ik de nieuwe Regeling Integere Bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren (RibWtt 2014) publiceren. Met deze regeling worden de regels rond de integere bedrijfsvoering voor trustkantoren aangescherpt. Voorziene inwerkingtreding is 1 januari 2015. In de regeling zullen aanvullende specifieke eisen worden gesteld aan de bedrijfsvoering van trustkantoren. Zo zullen de nieuwe regels trustkantoren verplichten om een derdelijns controlefunctie, een auditfunctie, in te voeren en periodiek een analyse te maken van de risico’s die zijn verbonden aan de bedrijfsvoering én aan de dienstverlening van het trustkantoor.
In hoeverre dragen de vorig jaar door het kabinet genomen maatregelen bij aan het voorkomen van schadelijke belastingontwijking via trustkantoren?2 Ziet u naar aanleiding van het onderzoek van DNB aanleiding voor aanvullende maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die het kabinet vorig jaar heeft genomen waren gericht tegen het gebruik van schakelvennootschappen in Nederland met zo weinig economische betekenis dat de vraag gerechtvaardigd is of deze vennootschappen (meestal BV’s) terecht een beroep doen op een door Nederland gesloten belastingverdrag. Die problematiek staat los van het gebruik van Nederlandse besloten CVs zoals die in het DNB rapport wordt beschreven. De in het rapport beschreven structuren lijken er meer op gericht de balans tussen enerzijds aftrekbare kosten en anderzijds de belasting over diezelfde vergoeding te verbreken.
Een besloten CV is een samenwerkingsverband waarbij naar Nederlands recht de deelnemers belastingplichtig zijn en niet de CV zelf. Indien die deelnemers niet in Nederland wonen, en in Nederland geen vaste inrichting hebben, kan Nederland dus ook bij hen geen belasting heffen over de vergoeding die de CV ontvangt. Indien de deelnemers in hun woonland wel direct belastingplichtig zijn voor die inkomsten hebben zij een eigen verantwoordelijkheid om deze inkomsten in hun woonstaat aan te geven. Uiteraard zal de Nederlandse belastingdienst, binnen de daarvoor geldende regelingen, de autoriteiten van andere landen alle gewenste informatie verstrekken over de behandeling van CV’s in Nederland.
Wat is uw antwoord op de vraag van DNB of een internationale structuur met een Nederlands cv nog wel past binnen het aanbod van trustkantoren?3 Welke rol spelen trustkantoren en cv’s in fiscale constructies als de «Double Irish with a Dutch Sandwich»? Hoe beoordeelt u dergelijke fiscale constructies conform de letter en hoe conform de geest van de Nederlandse wetgeving?
Het aanbieden van diensten door trustkantoren waarbij gebruikt wordt gemaakt van CV’s vind ik risicovol. Op grond van de bepalingen van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) hebben trustkantoren de verplichting zich te vergewissen van de identiteit en intenties van hun cliënten alvorens hen toegang te verlenen tot de Nederlandse financiële markten. Dit wordt de poortwachtersfunctie genoemd. Bij het gebruik van complexe CV structuren lijkt het vervullen van de poortwachterfunctie niet goed mogelijk en is er een risico dat het trustkantoor wordt misbruikt voor het witwassen van crimineel geld. Een trustkantoor dat dit risico niet afdoende afdekt bijvoorbeeld door onvoldoende zicht op de uiteindelijk belanghebbende, handelt in strijd met de Wtt.
In structuren die bekend staan onder diverse «sandwich» beschrijvingen gaat het niet om het in aftrek brengen van een vergoeding in het buitenland die in Nederland bij de CV buiten de belasting blijft. Dergelijke «sandwich» structuren spelen een rol bij het beperken van bronheffingen in het land waar een vennootschap actief is en waar die vennootschap ook belastingplichtig is voor de daar behaalde winst.
Voor zover dergelijke structuren in strijd zijn met de letter van de Nederlandse wet worden zij uiteraard door de Nederlandse Belastingdienst bestreden. Datzelfde geldt wanneer bestrijding aan de hand van de Nederlandse leer van fraus legis kansrijk lijkt.
Van structuren waarbij wordt ingespeeld op kwalificatieverschillen tussen nationale rechtssystemen kan moeilijk gezegd worden dat ze in strijd zijn met letter of geest van die nationale systemen. Internationaal wordt tegen dit soort structuren actie ondernomen, met name in het OESO/G20 project tegen Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) waaruit de eerste conclusies en aanbevelingen dit jaar verwacht worden. Nederland speelt daarin een actieve rol.
Is een maatregel als een verplichte certificering voor bestuurders van trustkantoren wenselijk? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden ziet u verder om de integriteit en kwaliteit van bestuurders van trustkantoren beter te bewaken?
DNB controleert of de bestuurders en beleidsbepalers van het trustkantoor deskundig en betrouwbaar zijn. Op grond van de RibWtt 2014 is het bestuur van een trustkantoor verantwoordelijk voor de integere bedrijfsvoering en draagt het zorg voor inbedding van deze procedures, regels en normen in het volledige bedrijfsproces en voor controle op de naleving hiervan. Daarnaast heeft de trustsector het initiatief genomen om elkaar te controleren teneinde het aanzien van de sector te verbeteren. Dit zal geschieden door middel van een certificeringsysteem van de brancheorganisatie Holland Questor. Een dergelijk privaat certificeringsysteem kan behulpzaam zijn om het imago van de trustsector te verbeteren.
De zware en zinloze mishandeling van een voorbijganger |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Man (19) in kritieke toestand na uitgaansgeweld in Gulpen»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de walging van deze laffe groepsmishandeling van een onschuldige voorbijganger?
Mishandeling, zowel individueel als in groepsverband, keur ik ten zeerste af en is niet te tolereren.
Kunt u aangeven of er inmiddels verdachten zijn aangehouden? Zo ja, hoeveel?
Het onderzoek naar dit incident is nog in volle gang. Verschillende verdachten zijn inmiddels aangehouden en gehoord. In verband met de belangen van opsporing en vervolging kan ik verder geen uitspraken doen over dit incident.
Deelt u de visie dat daders van zware mishandeling lange gevangenisstraffen tegemoet dienen te zien en nooit weg mogen komen met een taakstraf?
De officier van justitie bepaalt in individuele gevallen welk strafbaar feit ten laste wordt gelegd. De rechter legt vervolgens een passende straf op. Indien sprake is van zware mishandeling bepaalt de wet dat de rechter niet mag volstaan met het opleggen van enkel een taakstraf, maar kan een taakstraf alleen in combinatie met een vrijheidsbenemende straf of maatregel worden opgelegd.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde te zorgen dat het tuig dat verantwoordelijk is voor deze zware mishandeling zo spoedig mogelijk achter de tralies verdwijnt?
Zie antwoord vraag 3.
Kermisgeweld door allochtone jongeren |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jongeren terroriseren kermis»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de afschuw dat vrouwelijke kermisbezoekers bespuugd en uitgescholden werden en winkelend publiek uit de buurt belaagd en bekogeld?
Uit onderzoek van de politie eenheid Noord-Holland is gebleken dat op woensdagavond 30 april 2014 vrouwelijke kermisbezoekers lastig zijn gevallen door een groep jongeren op de kermis in IJmuiden. Hierbij zijn personen bespuugd en zijn kermisexploitanten die te hulp schoten verbaal geïntimideerd.
Ik betreur deze gebeurtenissen.
De politie heeft geen meldingen ontvangen van winkelend publiek of winkeliers die belaagd zijn of overlast hebben ondervonden.
Hoe duidt u het gegeven dat het wederom Marokkaanse jongeren zijn die zorgen voor onrust en ellende in de publieke ruimte?
De afkomst van de groep jongeren die voor overlast heeft gezorgd in IJmuiden was divers. Het merendeel van deze groep heeft de Nederlandse nationaliteit.
Overlastgevend en crimineel gedrag komen bovendien niet exclusief onder Marokkanen voor.
Op welke wijze gaat u zorgen dat niet de ondernemers en consumenten wijken maar dat het intimiderende en gewelddadige tuig wordt opgepakt en vastgezet? Hoeveel overlastgevers zijn er aangehouden na het incident?
De aanpak van overlast en criminaliteit vraagt een stevige inzet van repressieve en preventieve maatregelen. Het lokaal bestuur heeft de nodige instrumenten om op te treden tegen overlast en criminaliteit. Het is aan het lokaal bestuur om te beoordelen welke maatregelen worden ingezet.
Het politieonderzoek naar dit incident is nog niet afgerond. In overleg met het openbaar ministerie wordt bekeken of sprake is van strafbare feiten en welke mogelijkheden er zijn voor opsporing en vervolging.
Wanneer wordt er nu eindelijk werk gemaakt van het zwaarder straffen en vastzetten van dit soort figuren? Op welke wijze wordt voorkomen dat criminelen er vanaf komen met een taakstraf?
Het is aan de rechter om in individuele zaken te beoordelen welke straf passend is. De wet bepaalt dat de rechter een taakstraf alleen in combinatie met een vrijheidsbenemende straf of maatregel mag opleggen, indien de veroordeelde in de vijf jaar voorafgaand aan het strafbare feit voor het plegen van een soortgelijk misdrijf een taakstraf heeft verricht. Indien iemand herhaaldelijk voor overlast zorgt – door het plegen van misdrijven – kan de rechter dus niet volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Het bericht “Zeker 10.000 ongelukken door slecht Nederlands” |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zeker 10.000 ongelukken door slecht Nederlands»?1
Ja
Onderschrijft u, net als de Stichting van de Arbeid, de stelling dat wetgeving en veiligheidsinstructies weinig zin hebben als er sprake is van een taalbarrière? Zo ja, welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
De Stichting van de Arbeid laat zich niet uit over de zin van wetgeving als sprake is van een taalbarrière. Volgens de Stichting worden belangrijke veiligheidsinstructies en -procedures in bedrijven door de taalbarrière slecht begrepen en in praktijk gebracht. De handreiking van de Stichting biedt daar oplossingen voor.
Zoals in de handreiking wordt vermeld moet een werkgever op basis van een risico-inventarisatie en -evaluatie maatregelen nemen. Zo ook voor taalgerelateerde veiligheidsrisico’s. Een werkgever moet werknemers doeltreffend voorlichten en instrueren over de risico’s en maatregelen, dus op een wijze die de werknemers begrijpen. Werknemers moeten deze volgen en naleven.
De handreiking van de Stichting ondersteunt werkgevers en werknemers op branche- of sectorniveau bij het behandelen van taalgerelateerde risico’s in arbocatalogi.
Deze aanpak past in het stelsel van doelvoorschriften in het publieke domein en de uitwerking daarvan (middelvoorschriften) in het private domein. Met behulp van een handreiking of arbocatalogus kiezen werkgevers en werknemers in sectoren en bedrijven de praktische maatregelen die het best bij hun situatie past.
Bent u het er mee eens dat het de hoogste tijd is dat voor het waarborgen van goede en veilige arbeidsomstandigheden niet langer gegrepen wordt naar meer wet- en regelgeving, maar dat veel meer gekeken wordt naar de praktische uitvoerbaarheid daarvan?
In de kern ben ik het met u eens en is dat ook de lijn in het beleid voor gezond en veilig werk. Met de wijziging van de Arbowet per 2007 is het beleid gericht op een wettelijk kader van doelvoorschriften dat ruimte biedt voor praktische invulling door werkgevers en werknemers. De overheid ondersteunt werkgevers en werknemers bij de invulling van doelvoorschriften, onder meer met kennisontwikkeling, subsidies aan branches voor het opstellen en implementeren van arbocatalogi en aan de Stichting van de Arbeid voor het bevorderen en ondersteunen daarvan.
In het geval aanpassing van arbowetgeving nodig is, wordt ondermeer door het raadplegen van werkgevers en werknemers en door internetconsultatie rekening gehouden met de praktische uitvoerbaarheid.
Wetgeving is vooraleerst een juridisch instrument, waarmee verantwoordelijkheden worden vastgelegd. Om normadressaten, naast eerdergenoemde arbocatalogi, bij te staan bij de naleving gaat wetgeving vergezeld van voorlichting en andere instrumenten. Op het terrein van de arbowetgeving is daarvoor het arboportaal ingericht (www.arboportaal.nl), geeft de Inspectie SZW brochures uit en informatie op haar site (www.inspectieszw.nl), en is veel voorlichtingsmateriaal beschikbaar.
Vindt u dat het feit dat zeker 10.000 mensen een ongeluk krijgen op de werkvloer omdat ze niet goed Nederlands spreken, een indicatie is dat we het doel voorbijgeschoten zijn met alle wet- en regelgeving ten aanzien van arbeidsomstandigheden?
Nee. Zoals in antwoord 2 gemeld laat ook de Stichting van de Arbeid zich niet uit over de zin van wetgeving in relatie tot taal op de werkvloer. De arbowetgeving richt zich hoofdzakelijk tot de werkgever die maatregelen moet nemen ter bescherming van zijn werknemers. In het geval een werknemer de voertaal in het bedrijf niet goed beheerst zal de werkgever dat als risico signaleren en passende maatregelen nemen. De handreiking van de Stichting of een relevante arbocatalogus ondersteunt de werkgever daarbij. Dat desondanks ongelukken gebeuren, betekent niet dat wet- en regelgeving geen effect hebben. De arbowetgeving normeert een basisniveau van arbeidsomstandigheden, creëert een gelijk speelveld en bevordert gezond en veilig werk. De samenleving, maar zeker ook het bedrijfsleven heeft daar baat bij.
Welke mogelijkheden ziet u om de aandacht te verleggen naar de praktische uitvoerbaarheid van dergelijke wet- en regelgeving?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft de praktische uitvoerbaarheid de aandacht.
Daarnaast is er veel overleg met sectoren en ondersteun ik deze met stimuleringsprogramma’s op het terrein van arbeidsveiligheid, zelfregulering en duurzame inzetbaarheid.
Met betrekking tot taal kan ik melden dat ik in het kader van het integratie- en inburgeringsbeleid voornemens ben om met werkgevers afspraken te maken teneinde taal op de werkvloer een impuls te geven.
Op het arboterrein is de aandacht voor wetgeving al enige jaren verlegd naar inzet van andere instrumenten en naar ondersteuning bij naleving. Met genoegen zie ik ook veel initiatieven in sectoren om gezond en veilig werken te bevorderen, waaronder tools om risico’s door taalverschillen of laaggeletterdheid te beheersen die een plek krijgen in de arbocatalogi van werkgevers en werknemers.
Deelt u de mening dat het beheersen van de Nederlandse taal essentieel is voor het kunnen voldoen aan alle veiligheidseisen en instructies op de werkvloer?
Strikt genomen is het antwoord nee. Niet in alle bedrijven is de Nederlandse taal de voertaal. Daarnaast dienen de veiligheidseisen en -instructies in bedrijven aan te sluiten bij de mogelijkheden van de werknemers.
Het verbeteren van de beheersing van de Nederlandse taal van werknemers, zodanig dat zij werk- en veiligheidsinstructies begrijpen zal echter in z’n algemeenheid de veiligheid op de werkvloer vergroten. Een betere beheersing van het Nederlands kan voor werkgevers tevens leiden tot hogere productiviteit en kwaliteit, lager ziekteverzuim, flexibeler inzetbaarheid, betere werksfeer, minder stress, betere omgang met klanten, etc. Een betere beheersing van het Nederlands is dus in meerder opzichten van belang voor werkgevers.
Het bericht dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 800.000 AWBZ-cliënten aanschrijft over de veranderingen in de langdurige zorg |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Storm van vragen verwacht na massamailing VWS» en «VWS schendt privacy van 800.000 burgers»?1 2
Ja.
Wat is de juiste procedure om AWBZ-cliënten te informeren over wijzigingen in de langdurige zorg en als gevolg daarvan wijzigingen in de zorg en ondersteuning die zij krijgen met inachtneming van de van toepassing zijnde privacyregels?
Bij het informeren van cliënten over de veranderingen in de langdurige zorg staan zorgvuldigheid en het volgen van de van toepassing zijnde privacyregels centraal. Doel van het informeren is dat huidige AWBZ-cliënten weten waarom de veranderingen plaatsvinden en wat er wanneer voor hen verandert.
Het informeren van cliënten zal als volgt plaatsvinden. Eerst zal er sprake zijn van algemene informatie over de hervorming via verschillende kanalen vanuit het Rijk. Cliënten zullen geïnformeerd worden over het waarom, wat en wanneer van de veranderingen via berichtgeving in kranten, folders, websites, radio, televisie en bijeenkomsten. Het gaat daarbij niet alleen om informatie over wat gaat veranderen, maar ook over de continuïteit van zorg, zoals geborgd in het overgangsrecht in de relevante wetten. Hierna zullen cliënten door zowel gemeenten, zorgverzekeraars als ZBO’s concreter worden geïnformeerd over wat er in de persoonlijke situatie verandert. Gezien het belang en de verantwoordelijkheid van het Rijk zal VWS deze partijen faciliteren, bijvoorbeeld met voorbeeld-teksten, folders en een helpdesk. Daarnaast zal VWS alle communicatie die de komende maanden vanuit gemeenten, zorgverzekeraars en ZBO’s in de richting van AWBZ-cliënten wordt gestuurd, in kaart brengen en op elkaar afstemmen. Een en ander wordt overigens pas concreet ingang gezet wanneer en indien de Eerste kamer met de Wmo 2015 heeft ingestemd.
Er zal vanuit VWS geen individuele brief worden verstuurd over de gegevensoverdracht of over de persoonlijke situatie. VWS is juridisch niet bevoegd om over de gegevens van cliënten te beschikken.
Heeft u zich aan deze procedure gehouden? Indien u zich niet aan deze procedure gehouden heeft wat zijn de redenen daarvoor?«
Ik houd mij hierbij aan de geldende wetgeving. Aan gemeenten zal, op grond van de Wmo 2015, een beperkte set van gegevens over AWBZ-cliënten die per 2015 onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten zullen vallen, beschikbaar worden gesteld. De gegevens zijn afkomstig van CIZ en zorgkantoren. Op basis van deze gegevens kunnen gemeenten vervolgens de gesprekken met deze burgers aangaan en passende zorg en ondersteuning voor cliënten vormgeven. In artikel 8.2 van Wmo 2015 staat deze gegevensoverdracht omschreven.
In het geval de berichten kloppen, is het waar dat alleen het Centraal Administratie Kantoor (CAK) en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over de gegevens van alle 800.000 burgers beschikken waar de brief naartoe wordt gestuurd? Zo ja, hebben deze organen die gegevens aan het Ministerie van VWS vertrekt? Zo nee, hoe is het ministerie aan deze gegevens gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer krijgen gemeenten met inachtneming van de van toepassing zijnde privacyregels de persoonsgegevens van AWBZ-zorggerechtigden?
Het beschikbaar stellen van de beperkte set van persoonsgegevens van cliënten die vanaf 1-1-15 via de Wmo 2015 onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid gaan vallen aan gemeenten, start binnen 10 werkdagen nadat de Wmo 2015 is gepubliceerd in het Staatsblad. De gemeenten ontvangen de gegevens tot begin 2015, zodat gemeenten beschikken over gegevens van alle cliënten die vanaf 2015 onder de verantwoordelijkheid van gemeenten vallen.
Het bekladden van een huis in Almere |
|
Keklik Yücel (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Woning vrouw beklad met hakenkruis»?1 Herinnert u zich voorts de eerdere vragen over stelselmatige discriminatie van bewoners in de Haagse wijk Duindorp?2
Ja.
Is de bewoonster van het huis of zijn andere buurtbewoners op gelijkaardige wijze eerder getroffen door dergelijke uitingen? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd en op welke wijze?
Bij de politie en bij de gemeente Almere zijn geen signalen bekend van eerdere bekladdingen in de betreffende straat en directe omgeving.
Is er aangifte gedaan van de in het bericht genoemde praktijken? Zo ja, wat was de aard van die aangifte?
Ja, bij de politie is aangifte gedaan van vernieling, discriminatie en belediging. De politie onderzoekt de zaak.
Deelt u de mening dat het prijzenswaardig is dat buurtbewoners de bewoonster van het bekladde huis een hart onder de riem hebben gestoken? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het goed zou zijn als u eveneens zou laten weten de bewoonster te steunen en dat u afstand neemt van degenen die menen hakenkruizen op de woning te moeten kladden? Zo ja, wilt u dat dan doen, bijvoorbeeld door middel van antwoord op deze vraag of anderszins?
Het kabinet veroordeelt (stelselmatige) pesterijen en discriminatie op welke grond dan ook. Woonoverlast en intimidatie in een wijk kunnen diep ingrijpen in het welzijn van de bewoners en dat is zorgelijk. Ik betreur dat dit incident heeft plaatsgevonden en ik prijs de buurtbewoners die de bewoonster van het bekladde huis een hard onder de riem hebben gestoken.
Deelt u de mening dat ook bij onderhavig voorbeeld van discriminatie en intimidatie van een buurtbewoner alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat het de slachtoffers zijn die moeten verhuizen en dat juist de daders moeten worden aangepakt?
In alle gevallen moet worden voorkomen dat slachtoffers moeten verhuizen omdat zij onderwerp zijn geworden van discriminatie of intimidatie.
Zijn de voorvallen in Almere en Duindorp incidenten of beschikt u over signalen dat er sprake is van een bredere toename van intimidatie, bedreiging of discriminatie van allochtone Nederlanders? Zo ja, over welke signalen beschikt u?
Dit voorval wordt, evenals de eerdere voorvallen in Duindorp, beschouwd als een incident. Hoewel er zorgen zijn over de verschillende incidenten die de afgelopen tijd hebben plaatsgevonden, kan ik deze niet aanmerken als signalen van een bredere toename van intimidatie, bedreiging of discriminatie van allochtone Nederlanders.
De resultaten van een verdiepende studie naar moslimdiscriminatie worden gepubliceerd in de politieregistratierapportage 2013, die in augustus 2014 uitkomt. Deze rapportage zal een actueel inzicht kunnen geven in de vraag of er sprake is van een stijging in het aantal incidenten.
Wat was de uitslag, verdeeld naar politieke partijen, bij de laatste landelijke en lokale verkiezingen in de wijk Duindorp in Den Haag en in de wijk in Almere waar het onderhavige incident plaatsvond?
Voor de uitslagen van de lokale verkiezingen verwijs ik u naar de websites van beide gemeenten.3
De uitslag van de laatste landelijke verkiezingen in 2012 is, voor de stembureaus die zijn gelegen in de wijk Duindorp in Den Haag, als volgt: VVD 485; PvdA 370; PVV 790; CDA 120; SP 178; D66 116; GroenLinks 34; CU 87; SGP 61; PvdD 74; Piratenpartij 9; MenS 2; Nederland Lokaal 0; LP 0; DPK 4; 50 Plus 68; LibDem 0; Anti Europa Partij 1; SOPN 3; PvdT 1.
Voor de wijk Almere Poort in Almere is deze uitslag: VVD 1061; PvdA 916; PVV 336; CDA 46; SP 255; D66 192; GroenLinks 46; CU 30; SGP 2; PvdD 51; Piratenpartij 15; MenS 5; Nederland Lokaal 2; LP 8; DPK 6; 50 Plus 22; LibDem 0; Anti Europa Partij 0; SOPN 7; PvdT 7.
Het bericht dat politie en justitie de strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit niet aan kunnen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat politie en justitie de strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit niet aan kunnen?1
Ja.
Welke maatregelen neemt u om het toenemende gevaar van drugslaboratoria te beperken, de veiligheid van omwonenden van de panden te garanderen en drugscriminelen op te pakken? Hoe kunt u de effectiviteit van deze maatregelen aantonen?
De bestrijding van georganiseerde drugscriminaliteit is en blijft een topprioriteit van de politie en het OM. Bij de aanpak van synthetische drugs vindt de inzet zoveel mogelijk aan de voorkant van het proces plaats om zo het productieproces te belemmeren. Dit betekent bijvoorbeeld het bemoeilijken van de verkrijgbaarheid van hardware en chemische grondstoffen, de (pre)precursoren. Dit vereist een intensieve internationale samenwerking met de bronlanden van deze (pre)precursoren. Daarnaast wordt nauw samengewerkt met landen van bestemming. Deze internationale aanpak wordt mede vormgegeven door de actieve rol die Nederland speelt in het zogenoemde EMPACT project synthetische drugs. Samen met andere EU-lidstaten en Europol wordt ingezet op het verminderen van de productie en distributie van synthetische drugs in de EU.
Ook heeft de Taskforce Brabant Zeeland de aanpak van synthetische drugs als prioritair thema. Focus daarbij is het verstoren van het productieproces door de toegang van criminelen tot cruciale kennis, kunde en grondstoffen te belemmeren. De samenwerkende diensten (waaronder OM, politie, gemeenten en Belastingdienst) richten zich daarbij tevens op het aanpakken van de kopstukken uit deze industrie (Top X) en het afpakken van het criminele geld dat ermee verdiend wordt. De aanpak is integraal waarbij telkens gekeken wordt welke partner op dat moment het beste kan acteren.
Ik kan geen harde uitspraken doen over de omvang van de georganiseerde drugscriminaliteit in Nederland. Het betreft een illegaal fenomeen waar per definitie nooit volledig zicht op is. Wel zie ik een bevestiging van de effectiviteit van de aanpak van politie en OM in het feit dat zij de doelstelling om eind dit jaar te komen tot een verdubbeling van het aantal aangepakte criminele groeperingen naar verwachting ruimschoots zullen halen.
Kunt u aangeven wanneer precies u geïnformeerd bent van de zorgen van politie en het Openbaar Ministerie (OM) over de prioriteitsstelling en het gebrek aan capaciteit? Welke maatregelen zijn sindsdien tot eind april 2014 genomen om de problemen op te lossen?
Het is eigen aan het domein waarbinnen politie en OM actief zijn, dat er op veel prioriteiten tegelijk moet worden ingezet. Beide organisaties zijn daar ook op ingericht. Bij het in samenspraak met de regioburgemeesters en het OM vaststellen van de prioriteiten is rekening gehouden met de daarvoor benodigde capaciteit. Om nog effectiever op te kunnen treden is daarnaast in de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het kwaliteitsniveau van de recherche.
Het beeld dat politie en OM niet zouden zijn opgewassen tegen de georganiseerde criminaliteit herken ik niet. Politie en OM liggen op koers bij de realisatie van de doelstelling die ik bij mijn aantreden in 2010 heb gesteld, namelijk dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld. Dat is een krachtig signaal dat we de georganiseerde criminaliteit hard aanpakken.
Daar komt bij dat er de afgelopen jaren een brede consensus is gegroeid over het feit dat een effectieve bestrijding van de georganiseerde misdaad een veel bredere benadering vergt dan alleen via de strafrechtelijke weg. We hebben dan ook stevig geïnvesteerd in de geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit, inclusief het integraal afpakken. Dat biedt mogelijkheden aan alle partners om steeds effectiever te zijn met schaarse capaciteit. Voorbeelden zijn de samenwerking in de RIECs, in de Taskforce georganiseerde hennepteelt en de Taskforce B5 (inmiddels BZ). Naast politie en OM maken ook de Belastingdienst, de Bijzondere Opsporingsdiensten en de gemeenten onderdeel uit van de aanpak. Gezamenlijk werken zij aan een algemene verslechtering van het criminele ondernemersklimaat in Nederland.
Herinnert u zich de waarschuwing van het College van procureurs-generaal van het OM en de Raad van Korpschefs dat zij te veel prioriteiten moeten uitvoeren, waardoor de slagkracht van deze organisaties in het geding komt en dat het plafond van wat mogelijk is met de gegeven capaciteit in beeld komt?2 Zo ja, hoe kan het dat dit probleem in 2014 nog steeds bestaat, ondanks uw belofte dat in 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan om uw prioriteiten aan te passen of extra capaciteit of middelen ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet en welke alternatieven biedt u?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bij het antwoord op deze vragen een overzicht toevoegen met daarin het aantal drugszaken dat de politie heeft overgedragen aan het OM, het aantal afgehandelde zaken en de straffen van de afgelopen vijf jaar? Kunt u in dit overzicht tevens aangeven hoeveel mensen zich hiermee bezig hielden? Zo nee, kunt u een schatting geven?
Cijfers met betrekking tot het aantal drugszaken, de afdoening daarvan en het aantal betrokken verdachten worden jaarlijks gepubliceerd in het Jaarbericht van de Nationale Drug Monitor. Deze jaarberichten zijn openbaar en beschikbaar via de website van het Trimbos-instituut.
Het OM houdt geen administratie bij van het aantal manuren dat aan de verschillende beleidsthema’s georganiseerde misdaad wordt besteed. Een officier kan met verschillende soorten zaken bezig zijn. Er is daarom geen kwantitatief beeld te geven van het aantal mensen dat zich bij het OM bezighoudt met de bestrijding van drugscriminaliteit.
Hebben de inspanningen van politie en het OM in de strijd tegen drugscriminaliteit daadwerkelijk geleid tot een reductie van de georganiseerde drugscriminaliteit? Zo ja, hoe kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom is dit niet gelukt?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw belofte om in 2014 de specialistische capaciteit van de Landelijke Faciliteit ondersteuning Ontmantelen (LFO) uit te breiden? Kunt u toelichten met hoeveel fte dit is uitgebreid?
Ik herinner mij die belofte en de Nationale Politie heeft mij geïnformeerd dat de specialistische capaciteit van de LFO in de afgelopen maanden is verdubbeld.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de doelstelling om in 2014 te komen tot een verdubbeling van het aantal aangepakte criminele groeperingen gepaard gaat met een investering in het kwaliteitsniveau van de recherche en dat deze investering eveneens in 2014 moet gerealiseerd zijn? Wat is de stand van zaken op dit punt?
Ik herinner mij die uitspraak. Er is geïnvesteerd in het kwaliteitsniveau van de recherche. Dit uit zich in een hoger aantal medewerkers bij de recherche met bijvoorbeeld financieel-economische of digitale expertise. De resultaten van de afgelopen jaren weerspiegelen dit. De doelstelling van het aantal aan te pakken criminele samenwerkingsverbanden is ruimschoots gehaald. Ook voor de komende jaren wordt er verder geïnvesteerd, hetgeen zich uit in meer medewerkers op HBO-niveau of hoger.
Hoeveel capaciteit en middelen komen de politie en het OM te kort?
De taakstelling van de afgelopen jaren bij de politie en het OM staan niet op zichzelf. Zij maken onderdeel uit van de bredere uitdaging waar dit kabinet zich mee geconfronteerd ziet, namelijk om met minder financiële middelen grote ambities te realiseren. Deze taakstellingen zijn echter altijd gepaard gegaan met een weloverwogen prioritering en een forse inspanning om te garanderen dat deze organisaties nog effectiever en efficiënter kunnen optreden. Dat politie en OM daarbij op veel prioriteiten tegelijk moeten inzetten is een bekend gegeven, evenals het feit dat er geen aanvullende middelen beschikbaar zijn die een heroverweging van bezuinigingen mogelijk maken. Desondanks heb ik alle vertrouwen in de professionaliteit van deze organisaties en hebben zij bevestigd dat dit vertrouwen terecht is. Zo is het de verwachting dat zij de doelstelling om eind dit jaar te komen tot een verdubbeling van het aantal aangepakte criminele groeperingen ruimschoots zullen halen.
In hoeverre bent u van mening dat de bezuinigingen op het OM een negatief effect hebben op de benodigde capaciteit en middelen voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 10.
Welke maatregelen neemt u zodat justitie de strijd tegen georganiseerde drugscriminaliteit effectief kan aangaan?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de bezuinigingen op het OM heroverwogen dienen te worden als er sprake is van negatieve bezuinigingseffecten op de bestrijding van criminaliteit?
Zie antwoord vraag 10.
De onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Universiteit Leiden waarin onder andere wordt aanbevolen dat financiële belangen van rechters openbaar worden gemaakt?1
Ik heb kennisgenomen van het in de vraag bedoelde rapport. Enkele onderzoekers van de Universiteit Leiden hebben in opdracht van de Raad voor de rechtspraak onderzoek gedaan naar systeemwaarborgen ter bevordering van de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van de rechtspraak. Voor mijn reactie verwijs ik u naar mijn antwoorden op de volgende vragen en mijn antwoorden op de schriftelijke vragen (kenmerk 2014Z08051, ingezonden 1 mei 2014) van het lid Helder van uw Kamer over dit rapport.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat er meer aandacht moet worden gegeven aan mogelijke belangenverstrengeling van rechters? Zo ja, op welke manier gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang voortdurend aandacht te besteden aan integriteit. De wet stelt daarom grenzen aan de nevenfuncties die rechters kunnen vervullen; sommige nevenbetrekkingen zijn uitgesloten. Daarnaast toetst de functionele autoriteit de nevenfuncties die door rechters worden opgegeven op hun toelaatbaarheid (artikel 44 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). Of al dan niet sprake is van ongewenste belangenverstrengeling speelt bij de toetsing en de beoordeling zeker een rol. De registratie van nevenbetrekkingen en de openbaarmaking van het register (www.rechtspraak.nl) zijn verplicht. De Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de Rechtspraak van de NVvR bevat aanbevelingen voor rechters over onder meer nevenfuncties en het niet behandelen van zaken waarbij familie, kennissen of voormalige werkgevers zijn betrokken.
Verder stimuleert de Rechtspraak het debat over integriteit (o.a. over belangenverstrengeling) door op een intranetpagina over integriteit een discussieforum beschikbaar te stellen en door discussiebijeenkomsten te organiseren. De Raad voor de rechtspraak organiseert bijvoorbeeld met de NVvR op 2 september aanstaande een discussiebijeenkomst over het genoemde onderzoeksrapport voor medewerkers van de Rechtspraak.
Aan de hand van de eerder genoemde adviezen en aanbevelingen, die voor een deel nog moeten worden uitgebracht, zal de noodzaak van het treffen van nadere maatregelen worden bezien. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Op welke andere manieren dan het registreren van nevenfuncties wordt in Nederland gewerkt aan het voorkomen van mogelijke belangenverstrengeling van rechters?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoekers dat Nederland internationaal gezien relatief uit de toon valt met het zeer ruimhartige uitgangspunt dat nevenfuncties in beginsel zijn toegestaan?
Het is van groot belang dat onze rechtspraak, die gebaseerd is op professionele rechters die het rechtsprekend ambt als hun hoofdbetrekking hebben, zo goed mogelijk maatschappelijk is ingebed. Het maatschappelijk draagvlak wordt mede gewaarborgd door de wijze waarop de rechter georiënteerd is op, en deelneemt aan de samenleving.2 Het is dan ook wenselijk dat rechters actief zijn op diverse fronten in het maatschappelijk verkeer. Het vervullen van nevenbetrekkingen door rechters is daarvoor bij uitstek geschikt. Grenzen worden daarbij getrokken door de wet, die sommige nevenbetrekkingen uitsluit, door de toetsing van nevenfuncties door de functionele autoriteit en door het gezond verstand van de rechter. Als hulpmiddel bij de beantwoording van de vraag of een nevenfunctie acceptabel is of niet, is binnen de Rechtspraak de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de Rechtspraak ontwikkeld waarin algemene richtlijnen zijn opgenomen.
De Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO) constateert dat Nederland van oudsher relatief weinig corruptiezaken en integriteitschendingen kent. In Nederland bestaat groot publiek vertrouwen in de integriteit van rechters. Op basis van diverse internationale rapporten kan geconcludeerd worden dat de integriteitsborging van de Rechtspraak goed is. GRECO heeft in 2013 bijvoorbeeld de Nederlandse aanpak om integriteit te borgen binnen onder meer de Rechtspraak positief gewaardeerd.3 Transparency International spreekt in zijn rapport van 2012 van een «zeer sterke integriteitsborging» van de zittende magistratuur.4 Ook blijkens de Eurobarometer 385 Justice in the EU is het vertrouwen van de samenleving in de onafhankelijkheid van de Nederlandse rechtspraak en van de Nederlandse rechter groot.5
Bent u bereid om naast de nevenfuncties van rechters ook hun financiële belangen en de nevenfuncties van hun partners openbaar te registreren? Zo nee, waarom niet?
Een werkgroep van de Rechtspraak, die zich sinds juni 2013 buigt over versterking van integriteitsmaatregelen van de Rechtspraak, is door de Raad voor de rechtspraak gevraagd met een advies te komen over het melden van financiële belangen van rechters (werkzaam in bepaalde rechtsgebieden), het melden van nevenfuncties van hun partners en de vraag of het raadzaam is die op te nemen in een openbaar register. Het advies is nog niet afgerond. De consequenties en de uitvoerbaarheid van een dergelijke maatregel kunnen op dit moment dan ook nog niet worden overzien.
Kunt u puntsgewijs reageren op de overige aanbevelingen van de onderzoekers van de Universiteit Leiden?2
Een deel van de aanbeveling om te komen tot meer organisatorische controle op het integriteitsbeleid is al opgepakt binnen de gerechten. De werkgroep integriteit heeft aanbevolen dat alle gerechten op korte termijn een integriteitscommissie in het leven roepen, alsmede een vertrouwenspersoon integriteit aanwijzen.
De onderzoekers bevelen ook aan om de beoordeling van klachten over rechters geanonimiseerd op internet raadpleegbaar te maken. Behandeling van klachten over rechters valt onder het domein van de gerechten. Onlangs hebben de Raad voor de rechtspraak en Presidentenvergadering onder andere de volgende aanbevelingen van het Project Kwaliteit en eenheid klachtbehandeling Rechtspraak overgenomen:7 bevorder het ter beschikking stellen aan de gerechten van databanken waarin de geanonimiseerde uitspraken van klachtprocedures kunnen worden gepubliceerd voor zowel intern als extern gebruik en8 publiceer jaarlijks op de lokale site van de gerechten een lokaal verslag klachtbehandeling op de pagina «Publicaties» op rechtspraak.nl.
Alvorens een beslissing wordt genomen over eventuele invoering van de overige aanbevelingen, is aan verschillende werkgroepen om nader advies gevraagd.
Deze werkgroepen onderzoeken de in het rapport genoemde aanbevelingen en doen hiervan verslag.
Overigens wil ik u er graag op wijzen dat de regering op dit moment een wijziging van de Grondwet in voorbereiding heeft, waarmee het recht op een eerlijk proces voor een onpartijdige en onafhankelijke rechter grondwettelijk wordt verankerd.
De strijd tegen hennep en het dumpen van illegaal afval in Noord-Brabant |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «De drugsbaronnen winnen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van de burgemeester van Uden dat het voor de Brabantse taskforce «dweilen met de kraan open» is?2
Ik erken dat de strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit gepaard gaat met uitdagingen en vraagt om een lange adem. Maar het beeld dat politie en OM niet zouden zijn opgewassen tegen de georganiseerde drugscriminaliteit onderschrijf ik niet. Politie en OM liggen op koers bij de realisatie van de doelstelling die ik bij mijn aantreden in 2010 heb gesteld, namelijk dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld. Dat is een krachtig signaal dat we de georganiseerde criminaliteit, waaronder de drugscriminaliteit, hard aanpakken. We zijn er nog niet: daarom zal stevig ingezet blijven worden op de aanpak van de criminaliteit achter hennep en synthetische drugs, alsmede de daarmee samenhangende dumpingen.
Deelt u de mening dat het legaliseren van hennepteelt niet de oplossing is voor de drugsproblematiek in de provincies Noord-Brabant en Limburg?
Die mening deel ik. Het standpunt van dit kabinet is dat legalisering of regulering van hennepteelt geen oplossing biedt voor de drugsproblematiek. De aard en omvang van de hennepteelt hangt niet enkel samen met de bevoorrading van coffeeshops, maar dient een veel bredere internationale afzetmarkt. Bovendien is legalisering van hennepteelt anders dan voor medicinaal of wetenschappelijk gebruik niet mogelijk, omdat internationale verdragen dit verbieden. Ook gaan voorstanders van legalisering of regulering er ten onrechte van uit dat dit zal leiden tot een besparing op de handhavingscapaciteit. Illegale teelt zal blijven bestaan en daar zal tegen blijven moeten worden opgetreden.
Bedoelde u in antwoorden op eerdere vragen over handhaving op het terrein van drugsafvaldumping in de natuur aan te geven dat er voldoende capaciteit in deze provincies beschikbaar is om drugsafval in de natuur op te sporen en om te handhaven?3
In mijn antwoord op de betreffende vragen van de leden Jacobi en Rebel heb ik gewezen op het belang van een gezamenlijke aanpak van drugsdumpingen. Daarbij heb ik gewezen op de aanpak in Noord-Brabant. In deze provincie werken gemeenten, waterschappen, natuurorganisaties, politie en OM samen bij de aanpak van drugsdumpingen.
Daarnaast is om de problemen omtrent dumpingen van drugsafval aan te pakken de capaciteit bij de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) verdubbeld. Dat zware criminaliteit door criminele samenwerkingsverbanden verbonden is met de problematiek omtrent hennep en synthetische drugs is bekend en de aanpak is daar dan ook op afgestemd.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, kunt u dan aangeven of u nog steeds de mening bent toegedaan dat er voldoende capaciteit beschikbaar is voor deze opsporing en handhaving, niet alleen gezien de toename van het aantal dumpingen tot 150 vondsten in 2013, maar ook gezien de zwaardere criminaliteit die eraan verbonden is (zoals de recente liquidaties in Uden aantonen)?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft een nauwere samenwerking met Duitse en Franse autoriteiten als gevolg dat de opsporingscapaciteit van politie en justitie in de provincies Noord-Brabant en Limburg wordt uitgebreid?
Ik ben nog in gesprek met mijn Duitse, Franse, Belgische en Luxemburgse ambtgenoten om te bezien hoe we de gezamenlijke inspanningen om de georganiseerde drugscriminaliteit te bestrijden kunnen intensiveren. De insteek is niet zozeer een uitbreiding van de opsporingscapaciteit in de grensregio’s, maar eerder het vergroten van de effectiviteit van de samenwerking en het introduceren van innovatieve werkwijzen om ook de criminele organisaties achter de internationale drugshandel een gevoelige klap toe te brengen. Met Frankrijk, België en Luxemburg verwacht ik daartoe later dit jaar een actieprogramma te kunnen presenteren.
Welke concrete afspraken heeft u verder gemaakt met uw Duitse en Franse collega’s om de drugsproblematiek en de hieraan gerelateerde geweldsdelicten verder aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat de Wet milieubeheer in voldoende mate een wettelijk kader biedt om het illegaal dumpen van afval tegen te gaan?4
De Wet milieubeheer biedt in voldoende mate een wettelijk kader om tegen het illegaal dumpen van afval op te treden. Om op te treden en de kosten te kunnen verhalen dient echter wel eerst te worden achterhaald wie er verantwoordelijk is voor de dumping. In Noord-Brabant wordt daarom in het kader van de gezamenlijke aanpak van drugsdumpingen door de politie en het OM onderzoek gedaan om de daders van een dumping te achterhalen.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk is dat het Openbaar Ministerie het dumpen van drugsafval ook als zodanig gaat registreren, zodat meer inzicht wordt verkregen in de precieze aantallen van drugsafvaldumpingen en de daarop volgende strafvervolging/strafoplegging zoals geïnde geldboetes en/of gevangenisstraffen? Zo ja, gaat u hier dan ook concreet werk van maken? Zo nee, waarom niet?
Het registreren van dumpingen van drugsafval in Nederland kan helpen om een actueel beeld te verkrijgen van de situatie en om mogelijke verbanden te leggen met productieplaatsen. Wanneer de politie bij een dumping wordt ingeschakeld wordt dit geregistreerd in het BVH-systeem (Basis Voorziening Handhaving). Ik zie geen aanleiding voor een aparte registratie door het OM.
Heeft de door de provincie Noord-Brabant geïnitieerde werkgroep om illegale drugsafvaldumpingen te onderzoeken u en/of de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu al de resultaten van dit onderzoek toegezonden? Zo ja, kunt u de onderzoeksresultaten aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer verwacht u hiervan de resultaten?
Er is door mij of de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu geen rapportage van onderzoeksresultaten vanuit de werkgroep ontvangen en er is ons ook geen rapportage in het vooruitzicht gesteld. Ik heb naar aanleiding van de werkzaamheden van de werkgroep wel een gesprek gevoerd met een gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant en de burgemeester van Heusden, waarover hieronder meer.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van uw belofte om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een waarborgfonds waaruit de kosten van het bestrijden van illegale drugsafvaldumpingen betaald kunnen worden?5
In mijn antwoord op de voornoemde vragen van de leden Jacobi en Rebel heb ik uw Kamer gemeld dat de provincie Noord-Brabant de haalbaarheid onderzoekt van een waarborgfonds. De provincie heeft mij verzocht om dit fonds (mede) te vullen uit Pluk Ze-gelden. Daarover heb ik op 6 mei 2014 een gesprek gevoerd met een gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant en de burgemeester van Heusden. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 20 mei 2014 heb laten weten heb ik in dit gesprek gemeld dat de begrotingssystematiek het niet toelaat om Pluk Ze-gelden in te zetten om de kosten van gedupeerden van drugsdumpingen te vergoeden.7 Deze gelden vloeien, net als verkeersboetes, in de algemene middelen en kan ik dus niet zelfstandig besteden of oormerken. Wel ben ik, zoals in mijn brief aangegeven, bereid om een (financiële) bijdrage te leveren om de kennis over de aanpak van drugsdumpingen in Noord-Brabant ook voor andere provincies beschikbaar te stellen.
Welke rol ziet u weggelegd voor de Staat ten aanzien van dit waarborgfonds?
Zie antwoord vraag 11.
Op wie (uzelf, de gemeenten, de provincie Noord-Brabant) doelde u in de antwoorden op eerdere vragen toen u stelde dat gekeken moeten worden naar nieuwe initiatieven om te voorkomen dat natuurorganisaties telkens voor de kosten van drugsdumpingen moet opdraaien?6
Zie antwoord vraag 11.
Heeft u zelf al initiatieven aangedragen om deze drugsafvaldumpingen tegen te gaan, behalve het door u onderzochte waarborgfonds waar de provincie Noord-Brabant voor heeft gepleit?
Zie antwoord vraag 11.
De heffingskortingen die in mindering zijn gebracht op de AWBZ-premie |
|
Henk van Gerven , Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u de totale jaarlijkse premieopbrengsten AWBZ vanaf 1999 tot heden in beeld brengen?
In de onderstaande tabel worden de in de vragen 1 tot en met 7 gevraagde cijfers weergegeven.
In deze tabel wordt -zoals gevraagd – voor de jaren vanaf 2001 het saldo weergegeven van de heffingskortingen die in mindering zijn gebracht op de AWBZ premie en de BIKK. Deze presentatie kan ten onrechte de indruk wekken dat de voor dit saldo gecorrigeerde premies vergelijkbaar zouden zijn met de premies die voor 2001 werden geïnd. Dat is niet het geval, want voor 2001 werd de premieopbrengst gedrukt door aftrekposten, wat vanaf 2001 niet meer het geval is. Deze aftrekposten drukten de AWBZ-premies in 2000 ongeveer 7 miljard.
In de tabel wordt – zoals gevraagd – in kolom F het saldo weergegeven van de premieopbrengsten en de uitgaven. Dit is dus niet het saldo van het AWBZ-fonds, want de BIKK, de eigen bijdragen en de rentebaten zijn hierbij niet meegenomen.
Premieopbrengsten AWBZ
Heffings-kortingen in mindering gebracht op de AWBZ-premie
BIKK
Heffings-kortingen minus BIKK
AWBZ zorguit-gaven
AWBZ Premies minus zorguit-gaven
AWBZ premies (excl heffingskor-tingen) minus zorg-uitgaven
A
B
C
D=B-C
E
F=A-E
G=A+B-E
1999
13
0
0
0
13
– 1
– 1
2000
14
0
0
0
15
– 1
– 1
2001
11
9
2
7
16
– 5
4
2002
11
9
2
7
18
– 7
2
2003
14
12
4
8
20
– 6
6
2004
16
13
5
8
21
– 5
8
2005
16
14
5
9
22
– 6
8
2006
14
14
5
9
23
– 9
5
2007
13
14
4
9
23
– 10
4
2008
16
14
5
10
22
– 6
8
2009
14
15
5
10
23
– 9
5
2010
15
15
5
10
24
– 9
5
2011
15
15
5
10
25
– 10
5
2012
17
16
5
10
28
– 11
4
2013
19
15
4
11
28
– 9
6
Kunt u in beeld brengen welk bedrag vanaf 1999 tot heden jaarlijks van de premieopbrengsten AWBZ aan heffingskortingen wordt besteed?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u in beeld brengen welk bedrag vanaf 1999 tot heden jaarlijks via de bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK) wordt gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u het verschil tussen de compensatie via de BIKK en het bedrag dat opgaat aan heffingskortingen per jaar vanaf 1999 tot heden in beeld brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de jaarlijkse uitgaven aan AWBZ zorgkosten vanaf 1999 tot heden in beeld brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u vanaf 1999 tot heden per jaar het verschil tussen de totale premieopbrengsten AWBZ en de jaarlijkse uitgaven aan AWBZ zorgkosten in beeld brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u vanaf 1999 tot heden per jaar het verschil tussen a. de totale premieopbrengsten AWBZ in het geval dat daarvan geen geld gespendeerd zou worden aan heffingskortingen en er geen sprake zou zijn van compensatie via de BIKK en b. de jaarlijkse uitgaven aan AWBZ zorgkosten in beeld brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 15 mei 2014?
Dat is ondanks onze inspanningen helaas niet gelukt.
Deze vragen dienen als vervolgvragen op de vragen die beide leden eerder stelden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1774)