Het leegstaan van een nieuwbouw locatie voor kinderen met een verstandelijke beperking en inkoopbeleid van een zorgkantoor |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie rondom een nieuwbouwlocatie van de JP van de Bent stichting in Hengelo?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een groep kinderen met een verstandelijke beperking die sinds 2011 op een wachtlijst staan en in het najaar 2013 zouden verhuizen (vanuit de thuissituatie) naar een nieuwbouwlocatie van JP van de Bent stichting, nu niet naar de nieuwbouwlocatie kunnen verhuizen omdat het zorgkantoor en de stichting deze kinderen weigert te plaatsen op basis van een zorg in natura indicatie omdat het budget ontoereikend zou zijn? Wat vindt u ervan dat de nieuwbouwlocatie sinds het najaar 2013 leeg staat en de kinderen nog op een wachtlijst voor zorg met verblijf staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie vond ik ongelukkig, omdat ouders en cliënten twee jaar in de veronderstelling waren dat zij in het najaar 2013 zouden verhuizen. Het zorgkantoor heeft tot taak om zorg in te kopen die aansluit bij de voorkeuren van cliënten, zowel ten aanzien van de wijze waarop de zorg wordt geleverd (zorg in natura, vpt of pgb) als de locatie. Soms is het – om diverse redenen – op korte termijn niet mogelijk om de zorg te laten leveren door de instelling van eerste voorkeur. Het zorgkantoor zag geen ruimte om te kunnen garanderen dat het in 2014 of 2015 deze locatie zou contracteren.
Partijen zijn met elkaar in overleg getreden hoe deze situatie praktisch kon worden opgelost. Daarbij is PGB als mogelijkheid bekeken. Navraag bij de JP van den Bent stichting heeft mij geleerd dat deze met de betrokken cliënten in overleg is gegaan en er een praktische oplossing is gevonden langs de lijnen van het volledig pakket thuis.
Wat vindt u ervan dat de kinderen en hun ouders vanaf december 2012 in de veronderstelling zijn dat zij in september 2013 kunnen verhuizen naar de locatie, maar dat zij pas in september 2013 te horen hebben gekregen dat de geplande verhuizing niet doorgaat en vervolgens te horen krijgen dat er naar verwachting in 2014 en 2015 geen plek voor hen zal zijn, terwijl zij wel een bestaande indicatie voor zorg met verblijf hebben en op de wachtlijst voor intramurale zorg staan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de ouders van deze kinderen wordt aangeraden door zowel de zorgaanbieder als het zorgkantoor Menzis de kinderen op basis van een persoonsgebonden budget (pgb) in de nieuwbouwlocatie te laten wonen, omdat hier nog wel budget voor beschikbaar zou zijn, terwijl deze ouders en kinderen expliciet de keuze maken voor zorg in natura? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot meerjarig inkoopbeleid door zorgkantoren dergelijke situaties kunnen voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een goed meerjarig inkoopbeleid kan zeker een bijdrage leveren, omdat nieuwbouwprojecten dan uitgevoerd kunnen worden terwijl er zekerheid is over de inkoop van deze capaciteit door het zorgkantoor. De Wlz maakt deze meerjarige inkoopcontracten mogelijk.
Welke andere oplossingen zouden er volgens u gevonden kunnen worden door de aanbieder en het zorgkantoor voor deze ongewenste situatie die momenteel is ontstaan in Hengelo? Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Navraag bij de JP van den Bent stichting heeft mij geleerd dat deze met de betrokken cliënten in overleg is gegaan en er een praktische oplossing is gevonden langs de lijnen van het volledig pakket thuis. Ik vind het belangrijk dat zorgkantoren zoveel mogelijk rekening houden met de wensen van cliënten bij het invullen van hun zorgplicht.
In antwoord op eerdere vragen over inkoopbeleid van zorgkantoren2 heeft u aangegeven dat de Wet langdurige zorg een grondslag biedt om waar nodig sterker invloed uit te kunnen oefenen op inkoopbeleid; kunt u een uitgebreide toelichting geven op hoe deze grondslag vorm gegeven is in dit wetsvoorstel en hoe het inkoopbeleid concreet verbeterd wordt, zodat situaties zoals in Hengelo in de toekomst voorkomen worden?
In de Wlz wordt een basis gelegd voor een AMvB waardoor door mij meer invloed uitgeoefend kan worden op (het proces van) de inkoop van langdurige zorg. Deze grondslag is als volgt toegelicht in de Memorie van Toelichting op de Wlz (TK 33 891, nr. 3, pag. 41):
«Ook kunnen bij amvb regels worden gesteld over het zorginkoopproces en de inhoud van de inkoopovereenkomsten. In de AWBZ worden op dit moment al inkooprichtlijnen opgesteld en wordt gestreefd naar landelijke kwaliteitscriteria. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) stelt hiervoor jaarlijks de Zorginkoopgids AWBZ op. Dit is een handreiking voor de leden en kent geen formele status binnen de branche. In de praktijk wordt de inkoopleidraad slechts op hoofdlijnen gevolgd en varen zorgkantoren hun eigen koers. Het proces van zorginkoop in de AWBZ wordt door zorgaanbieders daardoor als een forse administratieve belasting ervaren. Aan ZN en de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren zal worden gevraagd om Wlz-inkoopregels op te stellen en die vervolgens ook werkelijk te gebruiken. Indien dit onvoldoende gebeurt, zal eerder bedoelde amvb tot stand komen. Daarin zal dan onder meer worden voorgeschreven dat de zorgkantoren bij de zorginkoop de landelijk vastgestelde kwaliteitscriteria hanteren die in overleg met het Kwaliteitsinstituut worden opgesteld. Tevens zal geregeld worden dat de zorgkantoren bij de zorginkoop bedingen dat de zorgaanbieders de in de Wlz opgenomen regels over de zorgplanbespreking en het zorgplan in acht nemen. De regionale inkoopvrijheid van de zorgkantoren zal worden beperkt tot wezenlijk regionale aangelegenheden. De regels die Minister zal stellen, zullen bijdragen bij aan het vereenvoudigen, het uniformeren en het standaardiseren van de zorginkoop en zullen dientengevolge tot een vermindering van de administratieve lasten leiden. Bij het opstellen van de regels kan de Minister gebruik maken van de voorwaarden uit de Zorginkoopgids van ZN.»
Samen met de mogelijkheid voor meerjarige inkoopcontracten biedt de Wlz hierdoor meer ruimte om met de genoemde situaties om te gaan.
De Gelderse voorkeur voor afschot boven hekken |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «GS: Zo min mogelijk wildrasters op de Veluwe»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de gedeputeerde in strijd is met de Flora- en Faunawet, waarin is bepaald dat ontheffingen slechts kunnen worden verleend «wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat» (artikel 68, lid 1)? Zo nee, waarom niet?
De bedoelde uitspraken laat ik voor rekening van de gedeputeerde. De provincies zijn immers verantwoordelijk voor het beheer van de populaties van in het wild levende dieren. Zij maken hun afweging binnen de kaders die de Flora- en faunawet daarvoor stelt.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de gedeputeerde in strijd zijn met de Flora- en faunawet, die uitgaat van het principe dat dieren in het wild zoveel mogelijk met rust moeten worden gelaten en waarin is bepaald dat schadelijke activiteiten voor flora en fauna in beginsel verboden zijn (zorgplicht artikel 2 en artikel 9 FFW)?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u het wettelijke uitgangspunt dat preventieve middelen ter voorkoming van schade en overlast door in het wild levende dieren per definitie voorrang zouden moeten krijgen boven afschot? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik onderschrijf dat het wettelijke uitgangspunt is dat een ieder verplicht is nadelige gevolgen voor planten of dieren zoveel mogelijk te beperken, voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd.
Bent u bereid de gedeputeerde aan te spreken op het feit dat de wet als uitgangspunt kent dat het verboden is een in het wild levend dier te doden of te verwonden en dat slechts afschot kan plaatsvinden waar andere middelen falen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zal de gedeputeerde hier niet op aanspreken. De gedeputeerde maakt zijn eigen afweging binnen de kaders van de Flora- en faunawet.
Deelt u de mening dat hekken een vorm van preventie kunnen vormen om schade en overlast te voorkomen en hoe beoordeelt u in dat kader de uitspraken van de gedeputeerde, die aangeeft altijd een voorkeur te hebben voor afschot boven preventie?
«Onthekken», waardoor ecologische verbindingen tussen leefgebieden van soorten kunnen ontstaan en leefgebieden juist vergroot kunnen worden, acht ik in het algemeen gunstig voor de ontwikkeling van soorten. Het is aan de provincie om de afweging te maken tussen enerzijds maatregelen als «onthekken» en anderzijds het zo goed mogelijk voorkomen van schade en overlast.
Het bericht 'Ozonvreters' in atmosfeer ondanks succes cfk-verbod’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Ozonvreters» in atmosfeer ondanks succes cfk-verbod»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit nieuws?
Het bericht toont aan dat het belangrijk is om de emissies van ozonlaagafbrekende stoffen te blijven monitoren, maar de geschetste problematiek is bekend en minder ernstig dan het bericht doet voorkomen.
De ozonlaag beschermt mens, dier en ecosysteem tegen blootstelling aan schadelijke UV-straling. UV-straling veroorzaakt onder andere huidkanker en oogaandoeningen, zoals staar. Om de ozonlaag te beschermen, hebben landen in het Montreal Protocol afgesproken om de productie en het gebruik van stoffen die de ozonlaag aantasten (zoals CFKs, HCFKs en halonen) stapsgewijs uit te faseren. Met het Montreal Protocol is al veel bereikt. Wereldwijd is inmiddels meer dan 95% van de stoffen die onder het Montreal Protocol vallen uitgefaseerd.
Het bericht bevestigt de succesvolle aanpak van het Montreal Protocol. De omvang van de emissies uit het onderzoek is zo gering dat er vooralsnog geen aanleiding is tot zorg over de naleving van het Montreal Protocol of om de internationale afspraken aan te scherpen.
Het bericht illustreert ook dat het altijd moeilijk is om concentratiemetingen van ozonlaagaantastende stoffen die in de stratosfeer verspreid worden te relateren aan specifieke emissiebronnen. Transparante en volledige rapportage kan bijdragen aan een beter beeld van de emissiebronnen. Ik zet mij in EU-verband al langer in om de transparantie van de Montreal Protocol rapportages over productie, bijproductie en gebruik van ozonlaagafbrekende stoffen, inclusief over uitgezonderde toepassingen voor chemische processen, te verbeteren. Ik zal dat ook blijven doen. Daarnaast zal ik me blijven inzetten voor de naleving van de bestaande afspraken, waaronder de afspraak dat ook de bijproductie van ozonlaag aantastende stoffen wordt gerapporteerd.
Bent u bereid om met de chemische industrie te spreken over maximale transparantie van productieprocessen waarbij dergelijke gassen vrij kunnen komen, teneinde de opsporing van deze «ozonvreters» in de atmosfeer te vergemakkelijken?
Nederlandse (en Europese) bedrijven zijn op grond van de huidige regelgeving al verplicht om te rapporteren over bijproductie van ozonlaagaantastende stoffen en het gebruik van deze stoffen in chemische productieprocessen. Voor zover mij bekend is, zijn er geen gegevens die wijzen op het gebruik of bijproductie van deze stoffen in de Nederlandse industrie. De productieprocessen waarbij deze stoffen volgens het artikel zouden kunnen vrijkomen, vinden voor zover mij bekend in Nederland niet plaats. Jaarlijks wordt het gebruik, de emissies en de alternatieven van ozonlaagafbrekende stoffen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten in het kader van het Montreal Protocol geëvalueerd. Indien uit die rapporten zou blijken dat deze stoffen zouden kunnen vrijkomen bij processen in de Nederlandse chemische industrie, zal ik zeker met deze bedrijven in gesprek gaan.
Bent u bereid deze ontdekking mee te nemen in de voorbereiding van de eerstvolgende bijeenkomst van verdragspartijen van het Montreal Protocol?2
Ja. Voor nieuwe afspraken in het Montreal Protocol ligt mijn prioriteit bij afspraken die het grootste effect hebben voor het herstel van de ozonlaag en het klimaat. Wel vind ik het belangrijk dat partijen bestaande afspraken goed uitvoeren. Daar zal ik mij in lijn met bovenstaande voor blijven inzetten.
Een bushalte die wordt betaald met WMO-geld |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat er een bushalte in Krabbendijke wordt betaald met geld dat bedoeld is voor zorg?1
De verantwoordelijkheid die gemeenten hebben op basis van de Wmo kent negen resultaatgebieden en is daarmee breder dan alleen het verstrekken van voorzieningen, zoals huishoudelijke hulp en woningaanpassingen. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; opvoedondersteuning; het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; het bieden van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van huiselijk geweld; het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg; en het bevorderen van verslavingsbeleid. Om de Wmo uit te voeren ontvangen gemeenten budget via het Gemeentefonds. Dit budget is – binnen de kaders van de wet – vrij besteedbaar. Het college legt verantwoording af over het gevoerde Wmo-beleid en de inzet van het budget in de Gemeenteraad. Het is primair aan de Gemeenteraad om te oordelen of de inzet van middelen wenselijk is.
Desalniettemin heb ik navraag gedaan bij de gemeente Reimerswaal. Uit de informatie die ik heb ontvangen is mij gebleken dat er nog geen besluitvorming in de Gemeenteraad heeft plaatsgevonden en dat het budget ook nog niet is besteed. Het college heeft € 15.000 gereserveerd voor de aanleg van een bushalte. Op dit moment is er geen bushalte waardoor een gevaarlijke situatie kan ontstaan voor alle schoolkinderen in Krabbendijke die van de bus gebruik willen maken en waardoor de bus niet toegankelijk is voor kinderen met een beperking die het regulier onderwijs bezoeken. De Gemeenteraad zal moeten beoordelen of deze uitgave bijdraagt aan de doelstellingen van de Wmo, zoals prestatieveld 1 (het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten) of prestatieveld 5 (het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem).
De gemeente heeft de Wmo-raad geïnformeerd over het reserveren van het budget voor het aanleggen van een bushalte. In een eerste reactie heeft de Wmo-raad aangegeven dit project ook als Wmo taak te zien. De gemeente Reimerswaal heeft benadrukt dat de Wmo-raad ook bij het verdere proces wordt betrokken, voordat tot definitieve besluitvorming wordt overgegaan.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid zou ik het onwenselijk vinden, als blijkt dat budget dat bedoeld is voor de doelstellingen van de Wmo voor andere doeleinden wordt ingezet, terwijl mensen die aangewezen zijn op ondersteuning door de gemeente (kwalitatief) onvoldoende zijn ondersteund. Op basis van de voor mij beschikbare informatie heb ik echter geen aanwijzingen dat hiervan in Reimerswaal sprake is. De gemeente scoort een 7,7 op cliënttevredenheid en in 2013 zijn er naar aanleiding van besluiten door het college zeven bezwaarschriften ingediend bij 743 besluiten van het college. Er zijn geen beroepsprocedures gestart.
Welke mogelijkheden zijn er om gemeenten in Nederland tot de orde te roepen die geld, bestemd voor huishoudelijke verzorging, rolstoelen, woningaanpassingen en vervoersvoorzieningen, besteden aan andere doeleinden?
Ingrijpen gebeurt alleen als wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als besluiten in strijd zijn met het recht of algemeen belang. In die gevallen kan ik zo nodig en uiteindelijk gebruikmaken van de instrumenten indeplaatsstelling of schorsing en vernietiging. Bij indeplaatsstelling ingeval van taakverwaarlozing kan ik een taak overnemen als een gemeente een medebewindstaak verwaarloost. Bij schorsing en vernietiging kan de Kroon besluiten een besluit van een gemeente dat in strijd is met het recht of het algemeen belang te schorsen of te vernietigen. Dit gebeurt bij koninklijk besluit. Om te bepalen of tot toepassing van deze instrumenten wordt overgegaan, kan ik gebruik maken van de zogenoemde «interventieladder». Deze bestaat uit oplopende stappen: beginnend met signaleren, informatie opvragen via bestuurlijk overleg tot en met het definitief toepassen van het instrument indeplaatsstelling of schorsing en vernietiging. Zoals uit het antwoord op uw eerste vraagt blijkt is dit in het geheel niet aan de orde.
Welke maatregelen gaat u nemen om situaties zoals in Krabbendijke in de toekomst te voorkomen? Ziet u mogelijkheden om het wetsvoorstel over maatschappelijke ondersteuning aan te passen zodat dergelijk situaties in de toekomst onmogelijk worden?2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is er in het geval van Krabbendijke geen sprake van «een situatie». Verder is het oordeel over het gevoerde Wmo-beleid en de inzet van het budget primair en ten principale een aangelegenheid van de Gemeenteraad van Reimerswaal. Dit heeft nog niet tot besluitvorming geleid.
Het kabinet werkt op dit moment aan de vormgeving van een tijdelijke wet deelfonds sociaal domein. De middelen die per 1 januari 2015 worden overgeheveld van de AWBZ naar de Wmo 2015, worden geoormerkt en verstrekt via een nieuw en tijdelijk begrotingsartikel in het Gemeentefonds (deelfonds sociaal domein) en kunnen vrij worden besteed aan de taken in het sociaal domein zoals vastgelegd in de afzonderlijke wetten. Dit betekent dat het voor gemeenten ook in de toekomst mogelijk is om uitgaven te doen ten behoeve van de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking. Deze doelstelling heb ik expliciet in de definitie van maatschappelijke ondersteuning opgenomen, in lijn met de doelstellingen van het VN verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Het inzetten van dit budget voor andere lokale bestedingsdoelen (zoals wegen en water of het verstrekken van bijstandsuitkeringen) is straks niet meer toegestaan. De vormgeving van het tijdelijk deelfonds sociaal domein sluit daarmee aan bij de motie Van ’t Wout en Bergkamp3.
Welke gemeenten besteden het WMO-budget niet aan de daarvoor bedoelde doeleinden? Kunt u een overzicht verstrekken van deze gemeenten met daarbij het budget dat aan andere doeleinden is uitgegeven?
Ik beschik niet over de door u gevraagde informatie.
De snelle slijtage van de nieuwe helikopters |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de NH-90 wordt geproduceerd door een zusterbedrijf van de fabrikant die ook verantwoordelijk is voor de bouw Fyra-treinen?1
De NH-90 is ontworpen door en wordt geproduceerd door NHIndustries, een consortium dat bestaat uit de bedrijven Airbus Helicopters, Airbus Helicopters Deutschland, Agusta Westland en Fokker. Deze bedrijven produceren de delen van de helikopter. Agusta Westland is in het geval van Nederland ook verantwoordelijk voor het samenstellen van de helikopter. Naast deze Italiaanse productielijn zijn er andere productielijnen voor het samenstellen van de NH-90, onder andere in Duitsland, Frankrijk en Spanje. De eigenaar van Agusta Westland is Finmeccanica. Dit bedrijf is tevens eigenaar van AnsaldoBreda, het bedrijf dat de Fyra-treinen bouwt. Dochterbedrijven van Finmeccanica zijn actief in de sectoren lucht- en ruimtevaart, defensie, ICT, energie en transport.
Hebben de problemen met de Fyra er toe geleid dat het productieproces en onderhoud van de NH-90 is heroverwogen? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend heeft NHIndustries het productieproces van de NH-90 niet aangepast naar aanleiding van de problemen met de Fyra. Ook de onderhoudsinstructies zijn niet aangepast. Dat ligt ook niet in de rede. Er is immers geen relatie tussen de Fyra en de NH-90, anders dan dat Agusta Westland en AnsaldoBreda onderdeel van het Finmeccanica-concern zijn.
Klopt het dat de problemen met de NH-90 mogelijk een miljoenenstrop betekenen voor u?2 Zo nee, kunt u dan berekenen wat de financiële consequenties zijn voor u van de snelle slijtage van de NH-90?
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 11 maart jl. (Kamerstuk 25 928, nr. 58) is een werkgroep ingesteld om de gevolgen van de problematiek voor Defensie in kaart te brengen. Naar verwachting zal deze werkgroep eind april meer inzicht hebben in de financiële gevolgen en de gevolgen voor de operationele inzetbaarheid. Zodra hierover meer bekend is, zal ik u nader informeren.
Klopt het dat de snelle slijtage van de NH-90 gevolgen heeft voor de operationele inzetbaarheid en dat er dus een nieuw hoofdstuk wordt toegevoegd aan dit «hoofdpijndossier»?
De operaties in 2014 worden uitgevoerd zoals gepland. Zoals gemeld in mijn brief van 11 maart jl. onderzoekt Defensie momenteel de eventuele gevolgen voor de operationele inzetbaarheid en de operaties in de toekomst. Ik zal de Kamer informeren zodra hierover meer bekend is.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de snelle slijtage van de NH-90 voor de Nederlandse deelname aan anti-piraterij missies?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de snelle slijtage van de NH-90 voor operaties in het Caribische gebied?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de snelle slijtage van de NH-90 voor de Nederlandse deelname aan toekomstige operaties?
Zie antwoord vraag 4.
Een werkbezoek van de VVD-fractie aan het station in Hoorn op 11 maart jl. |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wijzigingen in de dienstregeling tussen Amsterdam en Enkhuizen en de gevolgen daarvan voor de reizigers op dit traject, met name in Hoorn en Kersenboogerd?
Ja.
Deelt u de mening dat het overslaan van station Kersenboogerd in de dienstregeling van de NS een slechte zaak is, nu dit leidt tot minder treinen op Kersenboogerd waardoor de overblijvende treinen overvol zitten en mensen moeten staan? Zo nee, waarom niet?
NS probeert elk jaar in de dienstregeling zo goed mogelijk het aanbod (aantal en lengte van de treinen) af te stemmen op de vraag (reizigersaantallen). Na de start van de dienstregeling monitort NS waar zich problemen voordoen en probeert die zo snel mogelijk op te lossen.
Voor wat betreft het station Hoorn Kersenboogerd speelt het volgende. In verband met werkzaamheden in het kader van OV SAAL, die heel 2014 duren, en de daardoor benodigde aanpassing van de dienstregeling, zijn in de nieuwe dienstregeling zeven extra stops geschrapt. Hoorn Kersenboogerd blijft echter vier keer per uur bediend worden.
De invoering van de nieuwe dienstregeling op Hoorn en Hoorn Kersenboogerd is niet vlekkeloos verlopen. Door een samenloop van omstandigheden had de Sprinter Hoorn Kersenboogerd – Hoofddorp punctualiteitsproblemen en kwam deze trein regelmatig te laat aan op de eindpunten Hoofddorp en Hoorn Kersenboogerd. Om te voorkomen dat de vertraging steeds verder opliep en dat ook andere treinen vertraging kregen, liet NS de Sprinter in zo’n geval keren in Hoorn en niet doorrijden naar Hoorn Kersenboogerd. Het percentage uitgevallen en vertraagde treinen rondom Hoorn Kersenboogerd was hierdoor hoger dan gewenst, waardoor de overgebleven treinen (te) vol werden.
NS pakt dit probleem aan en heeft in februari enkele maatregelen genomen die de vertraging van de Sprinter beter opvangen, waardoor de uitval van de Sprinter op Hoorn Kersenboogerd zou moeten verlagen:
Sinds februari is een duidelijke verbetering zichtbaar en NS verwacht dat deze lijn zich in maart verder doorzet. De situatie heeft de nadrukkelijke aandacht van NS en zij volgt de ontwikkelingen nauwkeurig en grijpt opnieuw in wanneer dit nodig blijkt.
Deelt u de mening dat de NS zou dienen te streven naar «beter en meer» en dat dit eerder lijkt op slechter en minder? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat alle bij het openbaar vervoer betrokken partijen moeten proberen om het openbaar vervoer voor de reizigers aantrekkelijker te maken. Dat is precies de reden waarom NS maatregelen heeft genomen en de ontwikkelingen nauwkeurig volgt.
Deelt u de mening dat stations waar heel veel in- en uitstappers zijn, zoals station Kersenboogerd, bediend moeten worden met meer treinen in plaats van minder treinen? Kunt u een overzicht geven van de aantallen reizigers van en naar Kersenboogerd en de reizigers die nu op station Hoorn instappen in plaats van op Kersenboogerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven stemt NS bij het vorm geven van de dienstregeling het aanbod zoveel mogelijk af op de vraag.
Het gemiddeld aantal in- en uitstappers op Hoorn Kersenboogerd op een gemiddelde werkdag is in de dienstregeling 2014 als volgt.
Dagdeel
Aantal
Totale werkdag
3.990
Ochtendspits
1.000
Avondspits
920
Dal
2.070
Met deze cijfers is station Hoorn Kersenboogerd (bediend met vier sprinters per uur) vergelijkbaar met bijvoorbeeld station Diemen (vier sprinters per uur) en station Wijchen (twee sprinters per uur).
Het aantal in – uitstappers op station Hoorn Kersenboogerd in de extra ochtendspits-intercity Enkhuizen-Amsterdam Centraal was in dienstregeling 2013 ongeveer 300, verdeeld over vier treinen in de ochtendspits. Deze reizigers zullen zich nu over de andere treinen in de ochtend verdelen. NS kan zonder een uitvoerig klantenonderzoek niet vaststellen hoe deze reizigers nu reizen en hoeveel reizigers nu op station Hoorn instappen in plaats van op Kersenboogerd.
Kunt u aangeven wat de strategie is van de NS op het traject Amsterdam-Enkhuizen in dit verband? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de wens van uw Kamer en die van mij wil NS, indien mogelijk, de spitsIC weer laten stoppen op Hoorn Kersenboogerd.
Bent u bereid om met de NS tot een betere dienstverlening te komen op dit traject waarbij in ieder geval weer meer treinen stoppen op Kersenboogerd? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 5. NS werkt samen met ProRail aan het inzichtelijk maken van wat nodig is voor een duurzame oplossing. Te denken valt aan een aanpassing van het spoor tussen station Bovenkarspel Grootebroek en Hoorn Kersenboogerd. Ik wacht de bevindingen van de sector af.
Het bericht dat het Litouwse parlement stemt over een anti-homowet |
|
Marit Maij (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Litouwse parlement op donderdag 13 maart zal stemmen over een wet die het mogelijk maakt een boete op te leggen aan mensen die in het openbaar uiting geven aan andere dan «traditionele familiewaarden»?1
Ja. Overigens is op 13 maart 2014 door het parlement besloten de behandeling van het amendement van de parlementaire agenda te halen. Met enige regelmaat worden wetsvoorstellen met een anti-LHBT karakter in het Parlement ingediend, maar tot nu toe sneuvelden ze al in de Commissie-fase.
Klopt het dat deze wet onder andere boetes oplegt aan mensen die toespraken houden over de rechten van seksuele minderheden of een Gay Pride (mede)organiseren?
Het amendement dat voor stemming in het parlement voor lag, werd ingediend door het als homofoob bekend staande parlementslid Gražulis, leider van de populistische coalitiepartij Orde en Gerechtigheid. Het voorstel introduceerde strafbaarstelling van het «in het openbaar denigreren van grondwettelijke ethische waarden» («family values»).
Deelt u de mening dat het Litouwse wetsvoorstel seksuele minderheden discrimineert, in strijd is met het fundamentele recht op de vrijheid van meningsuiting en vereniging en bovendien in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin het recht op het krijgen van informatie over Lesbische, Homoseksuele, Biseksuele en Transgender (LHBT)-rechten is belegd?
De voorgestelde wetgeving heeft een sterk stigmatiserende werking die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun overtuiging. Het kabinet betreurt iedere schending van de rechten van LHBT-personen en is het eens met de Raad van Europa die (eerdere) amendementen heeft veroordeeld en van mening is dat hiervoor in een parlement dat de beginselen van democratie en mensenrechten respecteert, geen plaats mag zijn.
Heeft u contact gehad met uw Litouwse collega over dit wetsvoorstel van het parlement? Zo ja, wat was de reactie van uw collega? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het gaat hier om een voorstel van het parlement en niet van de regering. In een officiële reactie heeft de Litouwse regering bevestigd zich tot het uiterste in te zullen spannen om fundamentele rechten te waarborgen en internationale verplichtingen na te komen.
Gelet hierop is het niet nodig deze kwestie bij de Litouwse Minister van Buitenlandse Zaken aan te kaarten. Het is overigens staand beleid dat Nederland LHBT-kwesties bespreekt met autoriteiten van andere landen wanneer daar aanleiding toe is. Het gaat hier om een wetsvoorstel dat weliswaar van de agenda van het Litouwse Parlement gehaald is en niet de status van wet heeft, maar dat wel een zorgelijke ontwikkeling weergeeft, die het kabinet nauwgezet zal blijven volgen.
Bent u bereid deze kwestie in Europees verband aan te kaarten, bijvoorbeeld tijdens de Raad Buitenlandse Zaken en/of Raad Algemene Zaken, en u in te spannen voor een veroordeling door de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uw inspanningen en de uitkomsten hiervan?
Voor het kabinet is het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor LHBT-personen een prioriteit, wereldwijd. Nederland zet zich daarvoor zowel binnen als buiten de EU in. Zo werd op 3 juli 2013 in de COHOM (de mensenrechtenwerkgroep van de EU) de «Baltic Pride» ter sprake gebracht. Ook voor de Nederlandse ambassades is een belangrijke rol weggelegd. Zo organiseerde de Nederlandse ambassadeur in Litouwen, samen met de «Lithuanian Gay League» (LGL) een ontvangst voor de ca. 200 deelnemers aan de LHBT conferentie voorafgaand aan de «Baltic Gay Pride» 2013. Tevens liep de NL ambassadeur, vergezeld van zijn Noorse, Zweedse, Deense en Spaanse collega’s vooraan mee in deze «Baltic Pride».
Vorig jaar hebben Vz EP Schulz en ViceVz CIE Reding tegenover de pers verklaard dat de EU zich krachtig zal weren tegen wetgeving die (LHBT) discrimineert.
Ziet u overeenkomsten tussen de Litouwse initiatiefwet en de Russische anti-homowetgeving?
Inhoudelijk zijn er overeenkomsten. Het Litouwse amendement is een zorgelijke ontwikkeling, maar is noch in het parlement behandeld noch heeft er een stemming plaatsgevonden. Het voorstel heeft derhalve niet de status van wet gekregen.
Het bericht dat vervoer van en naar stations een struikelblok is |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vervoer van en naar stations struikelblik»?1
Ja.
Deelt u de mening dat subsidies marktverstorend werken en dat het met dit specifieke geval weer bewezen wordt?
Nee deze mening deel ik niet. Met het programma Innovatief Reizen van en naar het Station is een grote diversiteit aan partijen de kans geboden om met hun innovatieve ideeën voor het voor- en natransport aan de slag te gaan. Het ging hierbij om een combinatie van een kortdurende innovatiesubsidie voor aanloopkosten van het Rijk (circa 55%) en een eigen bijdrage van commerciële partijen (circa 45%). Na de subsidiefase moeten de commerciële partijen op eigen kracht zien verder te gaan in een open concurrentie. De innovatiesubsidies zijn bedoeld om kansrijke ideeën, die anders niet van de grond zouden komen, te stimuleren en gedurende een korte periode in de praktijk te testen. Er is daarmee geen sprake van marktverstoring.
Waarom is niet onderzocht of andere taxiondernemingen last hebben gehad van uw subsidiebeleid en bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Het subsidieprogramma Innovatief Reizen van en naar het Station is zo vorm gegeven dat initiatieven voor nieuwe vormen van voor- en natransport in den breder zouden worden gestimuleerd. Dit is gelukt en past in mijn beleid waarin het vervoer «van deur tot deur» centraal staat, hetgeen in de Lange Termijn Spoor Agenda terugkomt. Diverse partijen hebben subsidie aangevraagd voor projecten die zich richten op verschillende modaliteiten en fases van het voor- en natransport. De subsidieregeling stond dus ook open voor Taxiondernemingen die wilden innoveren. De projecten die in de kortdurende pilotperiode subsidie hebben ontvangen lijken kansen te hebben op een succesvolle, grootschalige implementatie. Of dit daadwerkelijk het geval zal zijn, wordt vaak pas later zichtbaar.
Hoe oordeelt u over het feit dat niet alle evaluaties volgens een goede methode zijn uitgevoerd?
Een van de randvoorwaarden voor het krijgen van subsidie binnen het programma Innovatief Reizen van en naar het Station was enige vorm van zelfevaluatie. De subsidieontvanger werd de SUMO-methode2 aangereikt, maar deze werd niet verplicht gesteld. Reden om deze methode niet voor te schrijven was de aard van de projecten, innovatie, en de diversiteit aan onderwerpen van de projecten. Het ene project leent zich daar ook meer voor dan de andere. De beste resultaatsmeting is een kloppende businesscase van de innovatie.
Bent u, ook in acht nemende het GreenCab-debacle2, bereid elke subsidie-euro die aan deze projecten besteed is terug te eisen en het taxivervoer weer aan de markt over te laten? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het subsidieprogramma was stimuleren van innovaties. Inherent aan innovaties is dat sommige innovaties een succes worden en anderen niet. Het niet slagen van een innovatieproject is daarom geen aanleiding om de subsidie van dat project terug te vorderen.
Het feit dat het subsidiebedrag dat aan Prestige GreenCab was verstrekt werd terug gevorderd, had een andere oorzaak, zoals ook in het door u bedoelde artikel te lezen is.
Het stemadvies van vice-premier Asscher |
|
Martin Bosma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met het stemadvies van Vice-Premier Asscher waarbij hij de inwoners van Den Haag oproept om niet op de PVV te stemmen?1
De heer Asscher heeft niet opgeroepen niet op de PVV te stemmen. In een vraaggesprek met de Persdienst zei de heer Asscher letterlijk: «Dit soort uitspraken kunnen mensen in Den Haag komende woensdag bestrijden door een andere keuze te maken.»
Kunt u aangeven of de heer Asscher hier namens het hele kabinet heeft gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het niet ongepast dat de heer Asscher in campagnetijd een dergelijk stemadvies geeft waarbij hij oproept niet op de PVV te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor dinsdag 18 maart om 10 uur?
Ja.
Het terugroepen van vlees bij Van Hattem |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de rechter de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de mogelijkheid heeft geboden om geen volledige recall van vlees afkomstig van de slachterij van Van Hattem uit te voeren als een deel van het vlees duidelijk traceerbaar is?
Nee. De voorzieningenrechter heeft op 17 februari jl. uitspraak gedaan over het verzoek van Van Hattem Vlees om de verplichting tot uitvoering van de recall op te schorten. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen en heeft geen uitspraak gedaan over producten waarvan de traceerbaarheid eventueel wel aantoonbaar zou zijn.
Indien een ondernemer kan aantonen dat een partij volledig traceerbaar is en aan alle wettelijke voedselveiligheidsvoorschriften voldoet dan hoeft het vlees niet te worden teruggehaald of kan al teruggehaald vlees weer in de handel worden gebracht. De bewijslast hiervoor ligt bij de ondernemer.
Klopt het dat de NVWA van dit aanbod geen gebruik heeft gemaakt, omdat dit zou ingaan tegen gemaakte afspraken en kunt u aangeven om welke afspraken en/of regelgeving het gaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, in het licht van de uitspraak van de rechter, deze regels te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de Europese verplichtingen zijn ten aanzien van het terugroepen van vlees en wanneer sprake dient te zijn van een totale recall?
Op grond van artikel 19 van de Europese «Algemene Levensmiddelenwetgeving1» (ALV) moet een exploitant van een levensmiddelenbedrijf, als hij van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat zijn levensmiddelen niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoen, onmiddellijk procedures in gang zetten om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen en dit melden aan de bevoegde autoriteit. Indien het betreffende product de consument bereikt kan hebben en als er sprake is van directe gevaar voor de volksgezondheid, moet ook de consument geïnformeerd worden. De ondernemer moet de bevoegde autoriteit in kennis stellen van de maatregelen die hij neemt om de eventuele risico’s voor de consument weg te nemen. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zijn ook verplicht om samen te werken met de bevoegde autoriteiten aan maatregelen om de risico’s verbonden aan een levensmiddel dat zij leveren of geleverd hebben, te vermijden of te beperken.
Bij de wettelijke regels wordt geen onderscheid gemaakt tussen een totale en een gedeeltelijke recall. Maatgevend is of een exploitant redenen heeft om aan te nemen dat zijn levensmiddelen niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoen en in de handel zijn gebracht.
Waarom heeft de NVWA er niet voor gekozen om bij het aankondigen van de recall bij Van Hattem de bedrijven, die gebruik maken van de diensten van Van Hattem, te informeren over de mogelijkheid dat hun vlees kan worden vrijgeven als dit duidelijk kan worden getraceerd en de herkomst kan worden geverifieerd?
Op grond van de Algemene Levensmiddelenverordening ligt de verantwoordelijkheid voor een recall en de communicatie naar de afnemers in eerste instantie bij het betrokken bedrijf, in dit geval Van Hattem.
In het besluit over de recall van 6 februari jl. is aangegeven dat het ontbreken van een goede tracering van het vlees de reden voor de recall was. Hieruit vloeit voort dat vlees dat wel volledig traceerbaar is en aan alle wettelijke voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, niet van de markt hoeft te worden gehaald of al teruggehaald vlees weer in de handel kan worden gebracht. Op grond van de wetgeving ligt de bewijslast hiervoor bij de ondernemer.
Kunt u aangeven wat de economische schade is die de sector heeft opgelopen als gevolg van de totale recall en welk deel van deze economische schade voorkomen had voorkomen kunnen worden als direct was overgegaan tot gedeeltelijke recall?
Zoals bij beantwoording van vraag 4 is aangegeven is er geen sprake van een totale dan wel gedeeltelijke recall. De economische gevolgen van de terughaalactie voor de bedrijven kunnen individueel sterk verschillen en zijn sterk afhankelijk van de mate waarin deze bedrijven de wettelijk vereiste veiligheid en traceerbaarheid van hun producten en grondstoffen kunnen aantonen.
Op dit moment is nog niet met zekerheid te zeggen hoeveel van de bij de terugroepactie betrokken bedrijven de wettelijk vereiste veiligheid en traceerbaarheid van hun producten kunnen aantonen en hoeveel vlees van de markt moet worden gehaald. Ik kan daarom geen uitspraak doen over de economische schade.
Wel kan ik u melden dat op moment van schrijven 11 van de totaal 512 afnemers bij de NVWA hebben aangegeven de traceerbaarheid van hun producten te kunnen aantonen. Bij één bedrijf heeft de NVWA vastgesteld dat de traceerbaarheid inderdaad is aangetoond. Het betreft een bedrijf dat eigen vee door Van Hattem BV liet slachten en de karkassen van deze dieren direct weer afnam. Hierdoor kon het bedrijf de traceerbaarheid van de karkassen aantonen. De gegevens van de overige 10 bedrijven zijn nog in onderzoek bij de NVWA.
Kunt u aangeven hoeveel van de 28 miljoen kilo kilogram vlees, dat is teruggeroepen, vlees van derden betreft dat slechts door Van Hattem is geslacht?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de NVWA voldoende zicht op de wijze waarop de vlees- en slachterijsector georganiseerd is, zodat ze bij een calamiteit/misstand gericht kunnen ingrijpen en slechts die partijen vlees kunnen terugroepen die verdacht zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven legt de Europese regelgeving de verantwoordelijkheid voor het terugroepen van levensmiddelen die niet aan de wettelijke eisen voldoen primair bij het bedrijfsleven. Daarom is het van groot belang dat bedrijven de traceerbaarheid van hun producten goed op orde hebben. De NVWA houdt daar toezicht op. Indien een ondernemer kan aantonen dat een partij volledig traceerbaar is en aan alle wettelijke voedselveiligheidsvoorschriften voldoet dan hoeft het vlees niet te worden teruggehaald of kan al teruggehaald vlees weer in de handel worden gebracht. De bewijslast hiervoor ligt bij de ondernemer.
Ziet u mogelijkheden om tot een keurmerk te komen voor slachterijen, waarbij de administratie op orde is, zodat bedrijven die gebruik willen maken van de diensten van deze slachterijen minder risico lopen?
Het betreft hier een wettelijke verplichting waaraan alle slachterijen moeten voldoen. Een keurmerk heeft over het algemeen betrekking op de borging van bovenwettelijke eisen die door private partijen worden gesteld. Omdat het hier gaat om wettelijk gestelde eisen voor alle slachterijen is een keurmerk niet aan de orde.
Kunt u zich uw kennisgeving herinneren waarin u aangeeft de Commissie voor de m.e.r. niet in te schakelen bij de opstelling van een milieueffectrapport voor de Blankenburgtunnel (14 februari 2014)?
Ja.
Deelt u de mening dat bij grote en complexe infrastructurele projecten een onafhankelijk onderzoek naar de milieueffecten gewenst is omdat dit de kwaliteit van de onderzoeken en daarmee de besluitvorming ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de milieu-effecten van infrastructurele projecten zoals de Blankenburgverbinding zorgvuldig moeten worden onderzocht. Daar zal ik ook voor zorgen. De milieu-effecten zullen inzichtelijk worden gemaakt in de project-MER. Ik zal de omgeving en maatschappelijke organisaties daarbij betrekken.
Zie verder ook mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de visie dat de Blankenburgtunnel een groot en complex infrastructureel project is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw visie dat de Blankenburgverbinding een groot en complex infrastructureel project is.
Vindt u ook dat een weloverwogen besluit inzake de Blankenburgtunnel gewenst is, aangezien deze het kwetsbare landschap van Midden-Delfland doorkruist en deze verzet oproept bij omwonenden vanwege de effecten op de leefomgeving, natuur en het landschap?
Het besluit om de Blankenburgverbinding, variant Krabbeplas-West als voorkeursalternatief te kiezen, is weloverwogen tot stand gekomen. Alle relevante belangen zijn bij de afweging betrokken. Er is in de verkenning een brede participatie geweest in een intensief traject met het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, bewonersorganisaties en individuele bewoners. Via dit interactieve proces is bijgedragen aan de ontwikkeling van de alternatieven en het verkrijgen en verifiëren van de beslisinformatie. Ik heb er dan ook voor gezorgd dat in overleg met de regio de Blankenburgverbinding zo optimaal mogelijk wordt ingepast, waarbij rekening is gehouden met de gevoeligheden.
Ik heb de Tweede Kamer over de diverse mijlpalen geïnformeerd. De regionale overheden zijn gedurende de gehele verkenningsfase betrokken door middel van het regionaal bestuurlijk overleg. Ook zijn de betrokken gemeenteraden en Provinciale Staten van Zuid-Holland diverse malen door mij geïnformeerd. Tenslotte heb ik natuur- en milieuorganisaties betrokken, maar deze hebben gedurende het besluitvormingsproces helaas besloten om uit het overleg te stappen en alleen op formele inspraakmomenten te reageren.
Deelt u de opvatting dat de kosten van een adviesvraag nauwelijks meetellen voor het totale projectbudget van 1,2 miljard euro, maar wel kunnen bijdragen aan een betere besluitvorming over zo’n groot project? Zo nee, waarom niet?
In de overwegingen over een adviesvraag heb ik gekeken naar de wettelijke vereisten in het besluitvormingsproces. In de Crisis- en herstelwet (CHW) is concreet opgenomen dat voor de projecten uit Bijlage II geen verplichting bestaat om advies te vragen aan de Commissie voor de m.e.r. Omdat het project de procedure van de CHW volgt, zal voor dit project en de andere wegaanlegprojecten die in de bijlage zijn genoemd in principe geen advies van de Commissie voor de m.e.r. worden gevraagd. De kosten voor een adviesvraag heb ik daarbij niet betrokken, omdat deze inderdaad op het totaalbudget nauwelijks meetellen.
Zie ook antwoord op vraag 2.
Zijn de eerder geuite twijfels door de Commissie voor de m.e.r. over de kwaliteit van de onderzoeken die de keuze voor de Blankenburgtunnel onderbouwen voor u reden om de commissie niet te raadplegen? Zo ja, waarom?
Nee. De Commissie voor de m.e.r. geeft in haar eerdere toetsingsadvies over het plan-MER aan dat alle relevante milieuaspecten zijn beschreven. Volgens de Commissie sluit het detailniveau van de effectbepaling goed aan op het abstractieniveau van de betreffende besluiten. Het Plan-MER in combinatie met de Maatschappelijke Kosten Baten Analyse voor de NWO laat zien dat de Blankenburgverbinding in vergelijking tot de Oranjeverbinding positiever scoort qua economisch rendement en doorstroming (met name op de Beneluxcorridor) en negatiever qua effecten op natuur, landschap, cultuurhistorie, archeologie, geluidhinder en recreatie.
De Commissie heeft daarbij een uitzondering gemaakt voor enkele onderdelen in het onderzoek waarover zij heeft geadviseerd om dit beter te beschrijven. In mijn brief aan de Commissie die als bijlage bij de Rijksstructuurvisie is gevoegd, staat beschreven hoe ik met dit advies van de Commissie ben omgegaan.
Deelt u de mening dat betrokkenheid van de Commissie voor de m.e.r. voor wat betreft de Blankenburgtunnel van toegevoegde waarde is? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de Commissie voor de m.e.r. over het plan-MER heeft toegevoegde waarde gehad, en is voldoende richtinggevend om ook te benutten voor de planuitwerkingsfase en daarmee voor het project-MER.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat betrokkenheid van de Commissie voor de m.e.r. juridisch niet verplicht is sinds de Crisis- en Herstelwet geen afdoende reden is om niet geïnteresseerd te zijn in haar oordeel? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u voornemens om de Commissie voor de m.e.r. alsnog in te schakelen bij de onderzoeken naar de milieueffecten van de Blankenburgtunnel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten tegemoet zien?
Ik zal de commissie voor de m.e.r. niet betrekken bij de onderzoeken naar milieueffecten van de Blankenburgverbinding. Ik volg de procedure uit de Crisis- en Herstelwet en zal de omgeving, maatschappelijke organisaties en wettelijke bestuursorganen betrekken bij de besluitvorming conform de wetgeving.
Ook zonder toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. zullen de milieueffecten zorgvuldig in beeld worden gebracht. Deze hebben immers een volwaardige plek in het besluitvormingsproces.
Het toenemende antisemitisme |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer antisemitisme gemeld in 2013»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat het aantal antisemitische incidenten alleen maar toeneemt?
Het CIDI registreerde 147 antisemitische incidenten in 2013 tegen 114 in 2012. Ik vind deze cijfers zorgelijk.
Ziet u de relatie tussen het groeiende antisemitisme en de massa-immigratie en toenemende invloed van de islam?
Nee, die relatie zie ik niet.
De resultaten van onderzoek naar antisemitisme in het voortgezet onderwijs, dat Panteia in opdracht van de Anne Frank Stichting heeft uitgevoerd2, laten zien dat antisemitisme onder jongeren kan voortvloeien uit opvattingen over het Midden-Oostenconflict of zich manifesteert bij het supporten van clubs uit het betaald voetbal. Zoals toegezegd in de brief van 16 januari 20143 zal in vervolgonderzoek naar de trigger-factoren van antisemitisme daarom ook nader worden gekeken naar welke persoons- en omgevingsfactoren een rol spelen bij de mate van ontvankelijkheid voor antisemitische denkbeelden.
Hoe duidt u de mening van professor Van der Horst dat het islamitisch antisemitisme één van de meest huiveringwekkende ontwikkelingen is van de afgelopen decennia? Op welke wijze gaat u deze ontwikkeling aanpakken?
Ik ben bekend met de afscheidsrede van professor Van der Horst met de titel «De mythe van het joodse kannibalisme». Deze rede zou in mijn ogen vooral gezien moeten worden als een pleidooi om te blijven strijden tegen discriminatie en antisemitisme en de verschillende gedaanten waarin dit tot uiting komt. Zoals uiteengezet in eerder genoemde brief zet het kabinet in dit verband onder meer in op de bestrijding van antisemitisme onder jongeren.
Gefokte fazanten voor de jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coryza-besmet bedrijf is fazantenkwekerij»?1
Ja.
Is het waar dat het bedrijf fazanten fokt ten behoeve van de «jacht en de consumptie»?
Het bedrijf meldt op de website dat het wild en gevogelte kweekt voor consumptie.
Hoe beoordeelt u het feit dat een bedrijf fazanten fokt ten behoeve van de jacht, terwijl het uitzetten van dieren voor de jacht in Nederland verboden is?
Ik heb geen aanwijzingen dat dieren aan Nederlandse jagers worden verkocht om deze uit te zetten. Het uitzetten van dieren is in Nederland verboden op grond van artikel 14 van de Flora- en faunawet.
Hoe beoordeelt u het feit dat consumenten bij de poelier «wild» kopen waarvan niet duidelijk is of het om gefokte dieren gaat, of dieren die buiten zijn opgejaagd doodgeschoten, of allebei?
Het is mij niet duidelijk waarop u dit feit baseert. Wat etikettering betreft verwijs ik u naar mijn eerdere antwoord, Aanhangsel van de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal; vergaderjaar 2012–2013, nr. 1112.
Bent u bereid te komen tot een etiketteringsplicht, zodat in alle gevallen voor de consument duidelijk is waar het wild precies vandaan komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een fokverbod in te stellen voor fazanten die worden ingezet als handtamme schietschijven voor jagers in binnen- of buitenland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het houden, fokken alsook vervoeren van in gevangenschap gefokte dieren is toegestaan aan een ieder (Besluit vrijstelling beschermde dieren en planten; Regeling vrijstelling beschermde dieren en planten). Het is mij niet bekend of door het bedrijf naar het buitenland verkochte dieren aldaar worden uitgezet om te worden bejaagd. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
De brandbrief van Drentse scholen over CITO-scores als afrekenlijstje |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Brandbrief Drentse scholen over CITO als afrekenlijstje»?1
Ja
Herkent u de signalen van schoolbesturen dat de uitslag van de CITO-toets verworden is tot een afrekeninstrument voor de Onderwijsinspectie?
Die signalen zijn mij bekend. Dat wil echter niet zeggen dat ik het beeld deel dat de uitslag op de Cito-toets wordt gebruikt als afrekeninstrument. De inspectie kijkt behalve naar de eindtoetsresultaten ook naar andere aspecten van de onderwijskwaliteit. Bovendien worden scholen niet afgerekend op hun leerresultaten. Scholen krijgen niet minder bekostiging als zij onvoldoende leerresultaten tonen. Tegenvallende resultaten zijn een signaal voor de inspectie om verder te kijken naar de onderwijskwaliteit waarbij met name wordt gekeken naar aspecten van het onderwijsleerproces. Wanneer deze aspecten onvoldoende zijn, dan kan een school als zeer zwak of zwak worden aangemerkt. Dan maakt de inspectie gerichte verbeterafspraken met het schoolbestuur. Dit wordt begeleid met een ondersteuningsaanbod vanuit de PO-Raad om de school te helpen verbeteren. In dat opzicht wordt de uitslag op de eindtoets eerder gebruikt voor verbetering dan voor afrekening.
Deelt u de mening dat CITO-scores sterk afhankelijk zijn van de leerlingpopulatie en leerlingkenmerken op een school en daarom weinig informatie geven over de onderwijskwaliteit? Deelt u de mening dat het hanteren van CITO-scores als maatstaf voor onderwijskwaliteit geen recht doet aan scholen die relatief veel zorgleerlingen toelaten?
Voor de beantwoording verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de bredere zorg van schoolbesturen dat het hanteren van CITO-scores als belangrijke maatstaf voor de kwaliteit van scholen ook invloed heeft op passend onderwijs? Zo ja, deelt u de zorg dat de gemiddelde CITO-uitslag per school zo belangrijk is, dat er een negatieve prikkel is voor het bieden van goed onderwijs aan iedere leerling?
Voor de beantwoording verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat scholen die relatief veel zorgleerlingen opnemen niet afgerekend mogen worden op basis van CITO-scores? Zo ja, waarom zijn CITO-scores in de praktijk een belangrijke wegingsfactor voor de Inspectie?
De hoogte van de standaardscores op de eindtoets heeft inderdaad een samenhang met de leerlingpopulatie van een school. De inspectie houdt dan ook rekening met de gewichtenleerlingen van de school. Daarbij wordt dus rekening gehouden met het opleidingsniveau van de ouders. Omdat niet alles in de opleiding van de ouders valt te vatten, wordt daarenboven bij de scholen waar hiertoe aanleiding is, preciezer gekeken of het nodig is om achteraf extra correcties toe te passen vanwege specifieke leerlingkenmerken. Zo worden de resultaten van leerlingen die maximaal de leerdoelen van groep 7 kunnen behalen, niet betrokken bij de beoordeling van de eindresultaten. Deze correcties doen recht aan de leerlingpopulatie van de school. Daarom zeggen de gecorrigeerde leerresultaten wel degelijk iets, maar ook niet alles over de onderwijskwaliteit. Omdat er door de inspectie nu al rekening wordt gehouden met de leerlingpopulatie, deel ik niet de zorg dat er in de huidige beoordelingssystematiek negatieve prikkels bestaan voor het bieden van goed onderwijs.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, vormen de leerresultaten niet het enige onderdeel van het oordeel van de inspectie en worden scholen niet afgerekend op hun opbrengsten. Ik ben voor een breed begrip van onderwijskwaliteit waar er niet alleen wordt gekeken naar leeropbrengsten, maar ook naar andere aspecten van het onderwijs. De leeropbrengsten van scholen zullen er altijd toe doen, maar ik zoek ook naar betere manieren om recht te doen aan het feit dat leerresultaten onderdeel zijn van het bredere kwaliteitsprofiel van een school inclusief de zorg voor leerlingen, aandacht voor toptalenten en het kwaliteit van het leerproces in het algemeen.
In de brief Toezicht in transitie die 28 maart jl. aan uw Kamer is gestuurd, wordt aangegeven hoe met behulp van de komend schooljaar te starten pilots, vorm en inhoud wordt gegeven aan gedifferentieerd toezicht. De verdere uitvoering van de motie Smaling/Ypma2 maakt daar nadrukkelijk onderdeel van uit. Het spreekt voor zich dat er voor scholen die adequaat inhoud geven aan passend onderwijs, geen sprake mag zijn van negatieve gevolgen in de weging van de leerresultaten. Als een school een bovengemiddeld aantal zorgleerlingen opneemt en kwalitatief goed onderwijs aanbiedt kan de effectiviteit van het geboden onderwijs worden aangetoond door de verschillen ten aanzien van de leerlingpopulatie te duiden. Omgekeerd kan de vraag gesteld worden hoe goed een school is, als zij niet in staat is of wil zijn om in een regio een evenredig deel van de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben onderwijs te bieden. In de genoemde pilots wordt hier ook expliciet naar gekeken. Ook het onderzoek naar de mogelijkheden voor het gebruik van leergroei krijgt hier een plek. In het nieuwe toezichtkader wil ik dan ook nog explicieter dan nu het geval is duidelijk maken op welke wijze bij de beoordeling van resultaten rekening wordt gehouden met de samenstelling van de leerlingpopulatie.
Bent u bereid CITO-scores op korte termijn minder zwaar mee te laten wegen in het Inspectieoordeel? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om op korte termijn de beoordeling van de eindopbrengsten door de inspectie aan te passen, omdat deze naar mijn inzicht al voldoende rekening houdt met de leerlingpopulatie. De inspectie heeft bovendien altijd ruimte om in gesprek met de school over de specifieke situatie bepaalde scores minder zwaar te laten meewegen. Dit laat onverlet dat er altijd verbeteringen mogelijk zijn. In de hiervoor genoemde transitie naar een meer gedifferentieerd toezicht zal daarom worden gekeken of en hoe aanpassingen nodig en mogelijk zijn.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Prisma Drenthe en met andere schoolbesturen die bovenstaande zorgen hebben?
Ik zal een schriftelijke reactie sturen naar Prisma Drenthe. Ik ben daarnaast voortdurend in gesprek met schoolbesturen voor primair onderwijs en met de PO-Raad over de kwaliteit van het onderwijs. Deze contacten zullen in het kader van de invoering van het gedifferentieerd toezicht volop worden benut. De in de brandbrief geuite zorg zal hierbij ook aan de orde zijn.
Hulp aan veteranen met PTSS |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Deze veteranen bestrijden hun oorlogstrauma met een game»1 en kent u de website Braveheart?2
Ja
Bent u bekend met het gebruiken van virtual reality waarmee veteranen met een post traumatische stressstoornis (PTTS) geholpen kunnen worden met hun psychische problemen? Zo ja, welke kennis heeft u hiervan en wat zijn uw ervaringen met dergelijke hulp? Zo nee, bent u voornemens om zich op de hoogte te doen stellen van deze mogelijkheid?
Ik ben bekend met het gebruik van virtual reality als hulpmiddel voor veteranen met een PTSS.
De revalidatiegeneeskunde gebruikt virtual reality om patiënten interactief te laten bewegen op een geprojecteerde werkelijkheid. Het is voor veteranen met een PTSS een innovatieve behandelmethode die sterk in opkomst is. Deze behandelmethode ondersteunt het krijgen van een doorvoelde herbeleving en verschilt van behandelingen die berusten op herinnering. Kijken naar beelden activeert andere netwerksystemen in het brein dan alleen het denken aan beelden.
Defensie gebruikt virtual reality bij de behandeling van chronische PTSS. De behandeling is onderdeel van een behandelinnovatietraject waarbij de inrichting van de virtual reality voortdurend verbeterd wordt. Tot nu zijn 28 behandelingen uitgevoerd waarbij resultaten zijn bereikt op het gebied van motivatie tot participatie en doorbraak in de behandeling. Tevens wordt virtual reality als trainingsmiddel gebruikt binnen het Militair Revalidatie Centrum (MRC) ter verbetering van de motorische vaardigheden van revaliderende patiënten in behandeling bij het MRC.
Is het in het bericht gestelde, dat traditionele psychotherapie veteranen niet altijd kan helpen, waar? Zo ja, acht u het mogelijk dat dit via een game zoals op de genoemde website staat wel kan lukken? Zo nee, waarom is dat niet waar?
Traditionele psychotherapie is effectief maar helaas niet in alle gevallen. Het gebruik van een game kan de behandeling ondersteunen omdat het op een andere wijze werkt dan traditionele therapieën. De game stimuleert herbeleving op basis van beelden die berusten op persoonlijke ervaringen van de veteraan.
Acht u het mogelijk dat een voor de Nederlandse situatie gemaakte game zou kunnen bijdragen aan de hulp van veteranen met PTSS? Zo ja, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen en eventueel een dergelijke game te laten ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Een game kan bijdragen aan de hulp van veteranen met een PTSS. Daarom laat ik onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van deze innovatieve behandeling voor patiënten met PTSS. Dit onderzoek is in 2010 gestart en de eerste bevindingen zijn bemoedigend. De resultaten van dit onderzoek zullen bepalend zijn voor de besluitvorming om een game voor de Nederlandse situatie te ontwikkelen.
Het bericht dat torrentsites een omzet halen van 165 miljoen euro |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Digital Citizens Alliance over de omzet van torrentsites?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse torrentsites er actief zijn?
Het aantal torrentsites dat zonder toestemming van rechthebbenden auteursrechtelijke beschermd materiaal aanbiedt, hierna illegale torrentsites, fluctueert. Voor het antwoord op de vraag is ervan uitgegaan dat websites die gesteld zijn in de Nederlandse taal en die door een Nederlandse hosting providers worden gehost, een Nederlandse eigenaar/beheerder hebben en dus kunnen worden aangemerkt als Nederlandse torrentsite. Uit navraag bij Stichting Brein is gebleken dat er in 2013 118 illegale torrentsites hun activiteiten hebben gestaakt na interventie van Brein. Volgens Stichting Brein gaat het jaarlijks gemiddeld om 70 Nederlandse torrentsites.
Dragen deze Nederlandse torrentsites auteursrechtgelden af en betalen ze belasting?
Voor het openbaar maken van een auteursrechtelijk beschermd werk is toestemming van de rechthebbende vereist. Aan het verlenen van toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een financiële vergoeding. Op degene die openbaar maakt, rust de plicht om te bezien of het werk auteursrechtelijk beschermd is en zo ja, om toestemming te verkrijgen. Bij illegale torrentsites is geen toestemming verkregen voor de openbaarmaking en zal dus geen vergoeding zijn betaald. De Belastingdienst houdt toezicht op naleving van fiscale regelingen, ook wanneer partijen en personen op het internet activiteiten verrichten. Of belasting moet worden betaald, hangt af van verschillende factoren, onder andere vanuit welke plaats activiteiten worden verricht, of hiervoor een vergoeding wordt ontvangen en of er duurzaam wordt deelgenomen aan het maatschappelijk verkeer.
Kunt u inschatten wat de financiële schade is die de sector oploopt door het gratis aanbieden van content?
De schattingen van de schade die wordt veroorzaakt door het zonder toestemming aanbieden van auteursrechtelijke werken lopen sterk uiteen. De hoogte van de schade hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is in eerste instantie aan de rechthebbende om de omvang van de schade vast te stellen. De vaststelling en de onderbouwing daarvan kan in laatste instantie door de rechter worden beoordeeld.
Bent u bereid om adverteerders op sites die illegaal aanbieden aan te spreken op het feit dat ze illegale verdienmodellen ondersteunen?
Stichting Brein benadert sinds enige tijd actief Nederlandse bedrijven en organisaties waarvan advertenties verschijnen op sites waarop illegaal aanbod is te vinden. Brein meldt dat de respons veelal positief is. Adverteerders kunnen van het illegale aanbod onbewust zijn omdat voor de verkoop van advertentieruimte gebruik wordt gemaakt van tussenpersonen. Bona fide adverteerders willen doorgaans niet geassocieerd worden met illegaal aanbod en worden door de aanpak van Brein gestimuleerd om maatregelen te treffen.
Het bericht “ING geeft adverteerder inzicht in klantgedrag” |
|
Aukje de Vries (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ING geeft adverteerder inzicht in klantgedrag» in het Financieele Dagblad van 10 maart 2014?1
Ja.
Eerder heeft de minister van Financiën negatief gereageerd op de plannen van betalingsverwerker Equens om de transactiegegevens van winkeliers te verkopen; wat vindt u van het voorstel van ING om derden inzicht te verschaffen in het betalingsgedrag van hun klanten? In hoeverre is dit acceptabel gegeven de huidige privacyregelgeving? Wat is de mening van de privacywaakhond College Bescherming Persoonsgegevens over deze casus?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche bank zijn kritisch over de plannen van ING. Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. Ik sta voor een bancaire sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Het is echter zeer de vraag in hoeverre de plannen van ING in het belang van de klant is en in hoeverre de bank de rechtmatige verwerking (waaronder de veiligheid) van de klantgegevens kan waarborgen. Of dit het geval is, zullen de banken die volledig op de hoogte zijn van de omvang en aard van de activiteiten zelf moeten aantonen. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector ernstig schaden.
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op de Kamervragen die zijn gesteld door de leden Schouw en Verhoeven (beiden D66) geldt voor het verwerken van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan de uitvoering van de overeenkomst als sectorale uitwerking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Deze Gedragscode is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft voor deze Gedragscode in april 2010 een goedkeurende verklaring afgegeven. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.
De Gedragscode bevat geen bepalingen over het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden in de vorm van verstrekkingen aan derde partijen. Dit betekent niet dat het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden daarmee categorisch is uitgesloten. De Wbp opent in elk geval de mogelijkheid om een rechtvaardiging daarvoor te zoeken in toestemming van de klant (artikel 8a). Die toestemming zal wel aan specifieke eisen moeten voldoen. In artikel 1 aanhef en onder i Wbp is namelijk bepaald dat onder toestemming van een betrokkene wordt verstaan: «elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt». Hierbij is onder andere van belang dat niet van een rechtsgeldige toestemming kan worden gesproken als de betrokkene onder druk van omstandigheden waarin hij verkeert of de relatie waarin hij staat tot de verantwoordelijke tot toestemming is overgegaan. Als tweede voorwaarde geldt dat de wilsuiting van de betrokkene betrekking moet hebben op een bepaalde gegevensverwerking of een beperkte categorie van gegevensverwerkingen. Duidelijk moet zijn welke verwerking, van welke gegevens, voor welk doel zal plaatsvinden, en als het daarbij gaat om een verstrekking aan derden, ook aan welke derden. Dit betekent dat een zeer brede en onbepaalde machtiging niet als toestemming kan worden aangemerkt. Als derde voorwaarde geldt «informed consent»: de betrokkene kan slechts verantwoord toestemming geven wanneer hij zo goed mogelijk is ingelicht.2
In artikel 9 lid 1 van de Wbp is bepaald dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Volgens het tweede lid van genoemd artikel wordt bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen onder andere rekening gehouden met de verwantschap tussen oorspronkelijk en beoogd doel, aard van de gegevens, consequenties voor de betrokkene en de wijze waarop de gegevens zijn verkregen.
In de onderhavige context moet bij die beoordeling verder worden betrokken het vertrouwen van de cliënt in de bank dat wordt geboden door de financiële regelgeving, de overeenkomst, de algemene bankvoorwaarden, de Wbp en de Gedragscode.
Het is niet aan mij noch aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om een uitspraak te doen over de verenigbaarheid met de Gedragscode of de Wbp. Het College bescherming persoonsgegevens is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het Cbp kan, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek instellen. Het Cbp doet in beginsel geen uitspraken over lopende en mogelijke onderzoeken.
Wat zijn de regels en/of afspraken als het gaat om het gaan van «opt in» naar «opt out», onder meer ook bij wijzigingen van de onderliggende afspraken? Wat zijn de afspraken over informatievoorziening richting de consument in dit kader?
Alle marktpartijen zijn gehouden aan de regels zoals deze zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet op het Financieel Toezicht. Een belangrijk uitgangspunt van deze wetgeving is dat transparant wordt gehandeld. De klant moet te allen tijde worden geïnformeerd over hetgeen waarvoor hij tekent, ook wanneer er zich wijzigingen in de onderliggende dienstverlening voordoen. Daarnaast moet de klant te allen tijde zijn toestemming kunnen intrekken (artikelen 8a en 23a Wbp).
Voldoen de plannen van ING aan de «Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen», die ook is onderschreven door ING, waarin staat dat persoonsgegevens verder niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De exacte omvang en uitvoering van de plannen van ING zijn niet bekend. ING heeft aangegeven nog geen uitvoering te gaan geven aan de proef en eerst met stakeholders zoals klanten, toezichthouders, privacy-organisaties en consumentenorganisaties in gesprek te gaan. ING stelt uitsluitend gebruik te maken van persoonlijke klantgegevens binnen de grenzen van wet- en regelgeving, in het bijzonder de Wet bescherming persoonsgegevens, en de daarop gebaseerde Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen en de ING business principles. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Hoe past de actie van ING in het beleid van het kabinet, zoals uiteengezet in de notitie «Vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving. Een agenda voor de toekomst» van de Minister van Veiligheid en Justitie van 13 december 2013 (Kamerstuk 26 643 nr. 298) en in de kabinetsvisie op e-privacy «Op weg naar gerechtvaardigd vertrouwen» van 24 mei 2013 (Kamerstuk 32 761, nr. 49)?
Het plan van ING staat los van het beleid van het kabinet. In de kabinetsnota van 24 mei 2013 is vermeld dat bedrijven volop bezig zijn met Big Data. Nieuwe technieken creëren immers commerciële en maatschappelijke kansen. Tegelijkertijd is vermeld dat de gevolgen voor de privacy van gebruikers van aangeboden diensten en producten niet altijd op voorhand duidelijk zijn, terwijl deze wel ingrijpend kunnen zijn. Kernboodschap van de brief is dan ook dat het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens essentieel is om het maatschappelijke vertrouwen in digitale dienstverlening te behouden. De kabinetsnota van 13 december 2013 richt zich specifiek op de overheid en daarbinnen de overheidsdiensten op het terrein van de veiligheid. Een van de aandachtspunten daarin is hoe er bij big data toepassingen voor kan worden gezorgd dat het proces van profilering ten behoeve van de veiligheid voldoende transparant is.
Bent u bereid om alsnog met de Nederlandse Vereniging van Banken, de banken, het College Bescherming Persoonsgegevens, en eventueel andere betrokken partijen nadere afspraken te maken over het waarborgen van de privacy van de klanten van de banken (in brede zin), aangezien het belangrijk is dat met dit soort gegevens uitermate voorzichtig wordt omgegaan? Zo nee, waarom niet?
De AFM houdt naast het College bescherming persoonsgegevens goed de vinger aan de pols. De AFM heeft alle banken opgeroepen om met de maatschappij in gesprek te gaan over het gebruik van gegevens van klanten.3 ING heeft in ieder geval aangegeven in gesprek te gaan met klanten, toezichthouders, privacyorganisaties en consumentenorganisaties. Ook de Nederlandse Vereniging van Banken vindt een maatschappelijke discussie over de inzet van Big Data zinvol en gaat hierover graag het gesprek aan met alle betrokkenen, waarbij de privacy van de klant voorop staat. Uit deze gesprekken, die binnen het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer kunnen worden gevoerd, zal moeten blijken of nadere afspraken nodig zijn om de privacy van de klanten van banken te beschermen.
Wat is de stand van zaken van de eerdere plannen van Equens om pingegevens van winkels te verkopen, nu destijds Equens heeft gezegd voorlopig af te zien van de verkoop van pingegevens, maar dus nog niet definitief?
De plannen van Equens namen indertijd ook veel maatschappelijke onrust met zich mee. Equens heeft om deze reden aangegeven alleen verdere stappen te nemen in het geval dat alsnog een breed maatschappelijk draagvlak tot stand komt. Equens heeft aangegeven een dergelijk breed maatschappelijk draagvlak vooralsnog niet te constateren en daarom momenteel ook geen enkel plan of voornemen te hebben om verdere stappen te zetten op dit terrein.
De informatie voor grensarbeiders over het doolhof aan regelgeving |
|
Steven van Weyenberg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Erkent u dat de regelgeving voor grensarbeiders soms uitermate complex is? Vindt u ook dat het doolhof aan regelgeving geen belemmering mag zijn om over de grens te werken?
Nederland houdt voor een aantal beleidsterreinen als uitgangspunt vast aan het primaat om nationaal regelgeving te voeren zoals op het terrein van sociale zekerheid, pensioenen en fiscaliteit1. Voor de sociale zekerheid is op Europees niveau sprake van coördinatie van regelgeving. Dit brengt met zich mee dat grensarbeiders te maken krijgen met verschillen in wettelijke systemen en verschillen in de uitvoering van regelgeving in lidstaten. Met de Europese Verordening 883/2004 voor de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels, zijn op Europees niveau echter duidelijke afspraken gemaakt wanneer welke regelgeving op een burger van toepassing is: die van het woonland of die van het werkland. Grensarbeiders kunnen met behulp van beschikbare digitale informatie (onder andere het Nederlandse www.grensinfo.nl en de Benelux website www.startpuntgrensarbeid.benelux.int voor grensarbeiders in Noordrijn-Westfalen, België en Nederland) tegenwoordig eenvoudiger nagaan welke regelgeving in welke situatie op hen van toepassing is.
Regelgeving hoeft overigens niet als een belemmering ervaren te worden bij grensoverschrijdend werken. Het kan ook kansen bieden, bijvoorbeeld als regelingen aan de andere zijde van de grens (financieel) voordeliger uitvallen.
Welke effecten heeft de overstap van de Bureaus Belgisch/Duitse Zaken van persoonlijke naar elektronische dienstverlening op de kwaliteit van de service? Wordt dit – bijvoorbeeld via enquêtes – in de gaten gehouden?
De kwaliteit van de elektronische dienstverlening wordt afgeleid uit het percentage vragen dat langs digitale wijze wordt afgedaan. Hierbij is sprake van een stabiele stijging ten opzichte van 2012. Sinds de introductie van de verbeterde website in mei 2013 vindt ruim 92 procent van de informatieverzoeken digitaal plaats. De verbetering van de elektronische dienstverlening is overigens een doorlopend proces.
Er is niet voorzien in specifieke enquêtes over de kwaliteit van de elektronische dienstverlening. Indien deze tekort zou schieten, staan aan klanten andere communicatiekanalen ter beschikking (telefoon, email) om dit aan te geven.
Deelt u de inschatting dat elektronische dienstverlening niet altijd afdoende is, omdat sommige vragen over grensarbeid uitermate complex zijn? Vindt u ook dat er in dat soort gevallen toegang moet zijn tot persoonlijke dienstverlening?
Op 2 april jongstleden hebben de Minister en ik de Tweede Kamer geïnformeerd over ons standpunt ten aanzien van de informatievoorziening aan grensarbeiders en de rol van de Bureaus Belgische en Duitse zaken hierin (zie bijlage). De door u gestelde vragen zijn daarmee beantwoord.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor persoonlijke dienstverlening op regionaal niveau goed wordt opgepakt, bijvoorbeeld als het gaat om de grensinformatiepunten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de complexe regelgeving voor grensarbeiders het gevolg is van afspraken tussen nationale overheden? Deelt u de mening dat goede informatievoorziening over die regels dus niet alleen een regionale, maar ook een nationale verantwoordelijkheid is?
Overheden bepalen zelfstandig welke regelgeving zij nationaal toepassen. Elk land maakt hierbij zijn eigen afwegingen uit een veelheid van belangen. In Europees verband maken nationale overheden afspraken om regelgeving te coördineren of te harmoniseren. Hiermee wordt meer duidelijkheid aan burgers gegeven over de regelgeving die op hun situatie van toepassing is.
Informatievoorziening over nationale regelgeving valt onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Hiervoor zijn diverse informatiekanalen ingericht waar burgers zich kunnen laten informeren (www.overheid.nl, www.rijksoverheid.nl, www.grensinfo.nl). Informatievoorziening over de regelgeving van andere lidstaten is een verantwoordelijkheid van die lidstaten zelf.
Voor de informatievoorziening aan grensarbeiders zet Nederland zich in Benelux-verband ook in voor bovennationale digitale informatievoorziening (www.startpuntgrensarbeid.benelux.int). Dit is in 2013 gerealiseerd voor de informatievoorziening Nederland – Noordrijn-Westfalen en Nederland – België. Via deze website worden burgers doorgeleid naar de informatie van nationale instanties in de drie landen. De komende jaren werkt het Secretariaat-Generaal van de Benelux aan optimalisering van de vindbaarheid op internet en uitbreiding naar andere grensgebieden binnen de Benelux.
Hoe beoordeelt u het verzoek van de provincie Limburg om op nationaal niveau een centrale back-office te creëren om de persoonlijke dienstverlening in stand te houden? Deelt u de mening dat het tevens efficiënter is om de benodigde kennis voor de meest complexe vraagstukken op nationaal niveau te behouden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er in dit kader al voor € 400.000 is voorzien door bijdragen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het College voor zorgverzekeringen (CVZ)? Klopt het ook dat er nog niet is voorzien in € 350.000 van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de gevraagde € 350.000 ter beschikking te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in het licht van deze vragen ook ingaan op de informatievoorziening aan bedrijven die over de grenzen heen actief zijn?
De bij de antwoorden op uw vragen 1 en 5 beschreven informatievoorziening staat ook aan bedrijven ter beschikking. Daarnaast bieden de diverse Euregio’s ook uitgebreid informatie voor werken over de grens, zowel voor burgers als bedrijven. Desgewenst kunnen de Bureaus Belgische en Duitse zaken aanvullende werkzaamheden uitvoeren voor stakeholders, zoals regionale spreekuren. Hieronder kunnen ook bedrijven vallen. Voorwaarde is wel dat deze werkzaamheden voor rekening van de betrokken partijen komen.
Een website over duurzaam gedrag, die zij met belastinggeld heeft opgetuigd |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat heeft de ontwikkeling en uitrol van de website www.duurzaamdoen.nl gekost?
De kosten voor de ontwikkeling en de uitrol bedroegen 49.909,16 euro. Dit is inclusief het bouwen en testen van de site, het beheer tot en met juni, de hosting tot het eind van het jaar, de online actie met Google adwords en banners om mensen attent te maken op de site en de vraagbeantwoording c.q. de backoffice.
Welke bedrijven, Non-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), belangenorganisaties en overige instellingen zijn er bij de ontwikkeling, uitrol en promotie van de website betrokken?
De ontwikkeling, uitrol en promotie van de site is gebeurd door, dan wel in opdracht van, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Enkele maatschappelijke organisaties hebben aangegeven zich te herkennen in de opzet en doelstelling van duurzaamdoen.nl. Ik ben dan ook blij dat deze organisaties actief bekendheid willen geven aan de site. Om dat op een herkenbare manier te doen ontvingen ze daartoe vanuit IenM een toolkit met banners en dergelijke. U kunt daarbij, naast Milieu Centraal, ook denken aan Voedingscentrum, Nibud, Instituut voor duurzame mobiliteit, Wecycle, Nedvang, Stibat en Stichting Natuur en Milieu.
Naast Milieu Centraal en de genoemde organisaties zijn er ook overheden, ondernemers en maatschappelijke organisaties die bij de ontwikkeling van de site een tool of tip hebben aangeleverd. Sinds de introductie van de site hebben zich meer organisaties gemeld. Zie ook (het antwoord op) vraag 3.
Welk van deze betrokkenen ontvangt direct of indirect subsidie van de overheid? Om hoeveel geld gaat het en over welke duur gaat het?
Bij de ontwikkeling en het beheer van de website werk ik op dit moment primair samen met Milieu Centraal. Deze voorlichtingsorganisatie heeft bovendien een ondersteunende rol bij de beantwoording van de reacties die via het contactformulier binnenkomen. De maatschappelijke vragen met een beleidsinhoudelijke component worden vanzelfsprekend door mijzelf of mijn ambtenaren beantwoord.
Milieu Centraal is een stichting die is opgericht door de overheid en wordt voor ongeveer tweederde door de overheid gefinancierd. De organisatie heeft een samenwerking met de Ministeries van Infrastructuur en Milieu, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken. Activiteiten zijn vastgelegd in jaarlijkse programma’s, die aansluiten op beleidsprioriteiten van de overheid. De ministeries betalen mee aan de kennisbasis, de website en projecten op specifieke beleidsterreinen, zoals energiebesparing, afval, mobiliteit en voeding. De rest van de financiering van Milieu Centraal komt van het bedrijfsleven.
Waarom schakelt u – terwijl u aangeeft te willen stoppen met betutteling op het gebied van milieu – een tandje bij middels indoctrinatie op het gebied van duurzaamheid, wat overigens een begrip is waarvoor u nog nooit een definitie heeft gegeven? Kunt u een heldere uitleg geven over de doelen die u met deze website nastreeft?
Het kabinet wil gebruik maken van de energie en ambities die veel partijen en bewoners in ons land hebben op het gebied van milieu en duurzaamheid. Resultaat bereiken we niet door alleen normen op te stellen vanuit Den Haag of Brussel. Met het programma «Duurzaam Doen» wil het kabinet alle mensen die duurzaamheid voorop stellen concrete handelingsperspectieven bieden en inspireren bij het duurzaam handelen. De informatie op de website (www.duurzaamdoen.nl ) is niet bedoeld als «opgeheven vingertje», maar biedt de helpende hand. Op deze wijze geeft het Ministerie van IenM inhoud aan de internationale verplichting om burgers en bedrijven actief te informeren over milieuaspecten, inclusief hun eigen handelingsperspectief (Conventie Arhus). Daarbij wordt gebruik gemaakt van inspiratie en informatie uit verschillende maatschappelijke en wetenschappelijke bronnen, zoals Milieu Centraal en RIVM.
Voor degenen die in alles duurzaam acteren is extra ondersteuning via een website overigens niet nodig. Zij vinden hun weg toch wel. Voor diegenen die gewoonweg tegen zijn en niet willen, geldt het tegenovergestelde. Juist de meerderheid van onze inwoners, wil echter wel, maar weet niet goed hoe. Daarop richt ik me. Door dat te doen en «duurzaam doen» met deze handreiking eenvoudiger te maken, worden waarschijnlijk ook mensen in beweging gezet die dat uit zichzelf niet zo makkelijk doen. Daarmee wordt een overgrote meerderheid van Nederland bereikt en ontstaat er – zonder dat vanuit Den Haag op te leggen – in een aantal opzichten mogelijk een nieuwe sociale norm, zoals eerder met roken is gebeurd. Daar geloof ik in.
Heeft u de vele bedrijven die nadeel kunnen ondervinden van deze actie reeds uw excuses aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen weken heb ik vooral veel positieve reacties ontvangen. Er is geen enkel bedrijf geweest dat heeft aangegeven nadeel te kunnen ondervinden.
Bent u bereid de website per direct uit de lucht te halen, de subsidie aan het voedingscentrum te stoppen en de voorlichting over voeding over te laten aan (para-)medische professionals? Zo nee, waarom niet?
De website duurzaamdoen.nl geeft concrete, duurzame handelingsperspectieven. Duurzaamheid en »duurzaam doen» is het centrale thema dat bezoekers aantrekt. Dat ook consumeren daarin een rol van betekenis kan spelen, wordt duidelijk door het aanbod op de site. Ook op dat gebied kunnen burgers zelf in actie komen en de suggesties, tips en ideeën van de site omzetten in duurzame daden. Het voedingscentrum geeft de consument onafhankelijk advies over gezond, veilig en verantwoord voedsel.
Het bericht “Zorg verstandelijk gehandicapte ouderen onder de maat” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Zorg verstandelijk gehandicapte ouderen onder de maat»1, de resultaten van de GOUD-studie2 en de uitzending Altijd Wat van 11 maart 2014?
Ja, ik heb de Altijd wat uitzending van 11 maart jl. gezien, het artikel gelezen en kennis genomen van de resultaten van de GOUD-studie 2008–2013.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de GOUD-studie dat oudere verstandelijk gehandicapten gemiddeld erg ongezond oud worden?
De medische zorg in Nederland is goed. Hierdoor bereiken ook mensen met een verstandelijke beperking een hogere leeftijd, hetgeen een heuglijk feit is, maar ook gezondheidsproblemen met zich meebrengt.
Uit de GOUD-studie blijkt dat mensen met een verstandelijke beperking – vergeleken met de algemene Nederlandse populatie – op jongere leeftijd te maken krijgen met multimorbiditeit en vergeleken met de Nederlandse populatie ook vaker en vroeger. Vaak krijgen zij op jonge leeftijd al te maken met verschillende aandoeningen, waarvan de gevolgen in de loop der jaren zich opstapelen, en wat ten slotte leidt tot een ongezonde leefsituatie op oudere leeftijd. Dat is spijtig, omdat dit een negatieve uitwerking heeft op hun kwaliteit van leven. Dit plaatst ons voor nieuwe dilemma’s en vraagstukken.
Om hier oplossingen voor te kunnen vinden, is kennis op verschillende terreinen nodig. Het gaat om diverse vraagstukken waar vooral zorginstellingen, zorgprofessionals maar ook clië
Uit het onderzoek blijkt dat de verschillende aandoeningen, de daarop afgestemde behandelmethoden en het gebruik van medicatie een wisselwerking op elkaar (kunnen) hebben. De impact van gebeurtenissen in iemands leven (als ziekte van familie of ruzie met een medebewoner) kan er eveneens toe leiden dat aandoeningen als depressie vaker voorkomen. Gezondheidsproblemen of aandoeningen zijn niet altijd te voorkomen. Wel is het zaak dat – met de kennis van GOUD in de hand – adequaat wordt gehandeld, gericht op het voorkomen van vermijdbare gezondheidsproblemen en op inperking van nadelige effecten van gezondheidsproblemen. Daarnaast kan het ook gaan om gevolgen van een verkeerde leefstijl. Daarbij moeten we ons realiseren dat het niet altijd gemakkelijk is om gedrag of leefstijl te beïnvloeden, hetgeen overigens niet betekent dat we hier geen moeite voor moeten doen.
De afgelopen jaren zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd en zijn er handreikingen, methodieken en instrumenten ontwikkeld die in de gehandicaptenzorg kunnen worden toegepast. Daarnaast kan ook gebruik worden gemaakt van kennis die in andere sectoren (bijv. ouderenzorg en ggz) en in het preventie-dossier is opgedaan en die kan worden ingezet in de gehandicaptenzorg.
Voor wat betreft het antwoord op de vraag over medicatiebeoordeling, verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat oudere verstandelijk gehandicapten volgens genoemde studie vaak meerdere chronische aandoeningen hebben, in vaak specifieke combinaties, en dat deze groep dan gemiddeld veel medicatie nodig heeft? Bent u bereid een verplichte medicatiebeoordeling in te stellen voor deze risicogroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het onderzoeksresultaat dat verstandelijk gehandicapte ouderen vijf keer vaker een depressie hebben dan niet-verstandelijk beperkte ouderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het onderzoeksresultaat dat oudere verstandelijk gehandicapten vaker een ongezonde leefstijl hebben, dat zich onder meer uit in ongezond eten, te weinig beweging, diabetes of obesitas?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, ook vanuit het oogpunt van preventie, in richtlijnen te laten opnemen dat verstandelijk gehandicapte ouderen regelmatig gescreend worden op bij deze groep vaak voorkomende (combinaties van) chronische ziekten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Screening van cliënten op het risico op aandoeningen, het volgen van de uitwerking van verschillende medicatie op elkaar en op de gezondheid, en het toepassen van preventieve handelingen zullen de komende tijd alle aandacht moeten krijgen. Daarnaast dient er jaarlijks voor elke cliënt een evaluatie van het medicijngebruik plaats te vinden. De VGN heeft in 2011 de handreiking medicatiebeleid gehandicaptenzorg aangepast en aan haar leden beschikbaar gesteld.
De verantwoordelijkheid voor het toepassen van deze zorg ligt bij de instellingen, individuele zorgprofessionals èn bij cliënten en hun verwanten zelf. De deelnemende GOUD-instellingen zijn in ieder geval al gestart met het uitvoeren van de aanbevelingen die in GOUD zijn gedaan. In dit onderzoek zijn niet alleen gegevens verzameld, maar is ook een begin gemaakt met interventieprogramma’s. Dit zal in de vervolgfase verder worden toegepast in deze drie instellingen. De aanpak en resultaten hiervan kunnen vervolgens worden verspreid naar en toegepast in de andere instellingen.
Vanuit GOUD wordt de aanbeveling gedaan om de desbetreffende richtlijnen van huisartsen en artsen VG aan te passen en daarin de screening op aandoeningen, multimorbiditeit en gezondheidstoestand op te nemen. Daar ligt een opdracht voor deze twee beroepsgroepen.
Hoe beoordeelt u het feit dat niet eerder duidelijk is geworden dat de zorg aan verstandelijk gehandicapte ouderen momenteel vaak tekortschiet?
Ik ben niet van mening dat de zorg voor ouderen met een verstandelijke beperking tekort schiet. Wel kunnen nieuwe inzichten er toe leiden dat de zorg anders moet. Samenwerking met verschillende experts (zowel personen als organisaties) maar ook het tijdig inwinnen van kennis, vaardigheden en expertise die elders beschikbaar is, en leren van elkaar zijn hierin cruciaal.
Bent u ervan op de hoogte dat In de ouderenzorg de opleiding Gespecialiseerd Verzorgende Psychogeriatrie bestaat, die is ingericht om de specifieke complexe zorgbehoefte van dementerende ouderen tegemoet te komen? Wat vindt u van de mogelijkheid om een dergelijke gespecialiseerde opleiding voor oudere verstandelijk gehandicapten in het leven te roepen, gezien de specifieke problematiek en zorgbehoefte die uit dit onderzoek is gebleken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sectie Zorgberoepen en Opleidingen van het Zorginstituut Nederland brengt momenteel de (toekomstige) Nederlandse zorgvraag in kaart en de daarbij passende beroepen- en opleidingenstructuur. Dit wordt verwoord in een advies om te komen tot een passende beroepenstructuur 2030 voor heel Nederland, incl. de daarbij behorende opleidingsstructuur. Dit advies zal in 2015 beschikbaar komen.
Het is evident dat zorgprofessionals moeten beschikken over de juiste kennis om adequaat op aan veroudering verbonden gezondheidsproblemen in te spelen. Dit vraagt dat in de verschillende opleidingen voldoende aandacht voor de gevolgen van veroudering moet zijn. Daarom wil ik bezien wat al plaatsvindt en welke mogelijkheden er zijn om de kennis naar de zorgopleidingen te brengen. Ik zie daarnaast voor de verspreiding en borging van de GOUD-kennis ook een rol weggelegd voor de brancheorganisatie VGN en voor de verschillende beroepsgroepen.
Bent u bereid een actieplan op te stellen samen met betrokken partijen als KansPlus, cliëntenraden en zorgverleners, en daarin alle aanbevelingen van de GOUD-studie te betrekken, om zo de zorg voor verstandelijk gehandicapten te verbeteren, en over een half jaar gereed te hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel verken ik in overleg met betrokken partijen de mogelijkheden van een nationaal programma voor de gehandicaptensector. Tijdens het GOUD-symposium van 13 maart 2014 zijn de aanwezige organisaties en personen opgeroepen en uitgedaagd om input te leveren voor dit programma. Ik zal u hier rond de zomer nader over informeren.