Het bericht "Slachtoffer overval zelf de cel in" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slachtoffer overval zelf de cel in»?1 Klopt hetgeen gesteld wordt in dit bericht?
Ik heb kennis genomen van dit bericht. Het slachtoffer van de in het artikel genoemde poging tot straatroof bij een pinautomaat in Hengelo heeft zich naar het oordeel van de officier van justitie mogen verdedigen zoals hij heeft gedaan en is in verband hiermee dan ook op geen enkel moment als verdachte van enig strafbaar feit aangemerkt.
Het slachtoffer van de straatroof wordt er echter van verdacht ná de straatroof, met een medeverdachte, naar de vriendin van één van de verdachten van de poging tot straatroof te zijn gegaan en deze te hebben bedreigd. In verband hiermee zijn de verdachten gehoord. Bij dit vermoedelijk gepleegde strafbare feit was geen sprake van een situatie waarin de verdachte onverhoeds werd aangevallen en waarin alleen zelfverdediging agressie kon afweren en daarmee geen sprake van noodweer of noodweerexces. Het gestelde in de Aanwijzing handelwijze bij beroep of noodweer (2010A030) was dan ook op dit feit niet van toepassing.
Deelt u de mening dat heldhaftige burgers, die helpen bij de opsporing en zich daarbij aan de wet houden, niet in de cel moeten belanden? Zo nee, waarom niet?
Politie en justitie zijn gebaat bij de tips van burgers en zij waarderen hun betrokkenheid in de opsporing van daders. Burgerparticipatie houdt echter niet in dat burgers zelf op onderzoek gaan om de dader op te sporen en daarbij strafbare feiten plegen. Burgerparticipatie is geen vrijbrief voor de burger om zelf strafbare feiten te plegen. Ik zie op dit moment geen noodzaak om hulp te verlenen aan de betreffende burger.
Deelt u de mening dat een dergelijke behandeling van heldhaftige burgers de omgekeerde wereld is en burgerparticipatie bij de opsporing de nek omdraait? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat de heldhaftige burger uit het artikel zich nu als verdachte moet melden, indruist tegen de «Aanwijzing bij beroep op noodweer» van uw ministerie uit 2010, waarin juist staat dat terughoudend dient te worden omgegaan met vrijheidsbenemende dwangmiddelen ten aanzien van slachtoffers van overvallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Wat gaat u doen om de heldhaftige burger uit het betreffende artikel te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Kamer over het verdere verloop hiervan per brief te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hiervoor op dit moment geen aanleiding.
De aansturing van het Havenbedrijf Rotterdam |
|
Mei Li Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel in het Financieele Dagblad, waarin de aansturingsstructuur van het Havenbedrijf Rotterdam ter discussie wordt gesteld?1
Ja.
Deelt u de centrale stelling in dit artikel, namelijk dat de invulling van de overheids-nv-structuur te commercieel is, en te weinig gericht op de publieke belangen? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent geen speciale overheids-nv-structuur. Ik neem aan dat de auteur van het artikel doelt op de organisatievorm in een vennootschap, waarbij gesproken wordt over «NV-structuur» (de structuur van de naamloze vennootschap) dan wel «structuur-NV» (de structuur van de naamloze vennootschap indien sprake is van een grote onderneming). Bij een organisatievorm van een vennootschap heeft de aandeelhouder de bevoegdheden zoals vastgelegd in het vennootschapsrecht.
Ik deel de stelling overigens niet. In de nieuwe Nota Deelnemingenbeleid heb ik uitgebreid beschreven op welke wijze de staat als aandeelhouder bijdraagt aan de borging van publieke belangen. De staat stelt als aandeelhouder het publiek belang centraal bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. In de doelomschrijving in de statuten van de staatsdeelnemingen komt dit publieke belang ook tot uidrukking. Waar dat nog onvoldoende het geval is, zal ik de doelomschrijving in overleg met de medeaandeelhouder Gemeente Rotterdam en de onderneming aanpassen. Bij de beoordeling van investeringen die de vennootschap wil doen en bij (het wijzigingen van) de strategie toetst de Staat nadrukkelijk of die in lijn zijn met het te borgen publieke belang.
De statuten zijn overigens niet de enige plek waar publieke belangen zijn geborgd. Zoals ook in de Nota Deelnemingenbeleid is aangegeven (op p.72) zijn de publieke belangen ook vastgelegd in het PKB-PMR, AmvB Ruimte, de uitwerkingsovereenkomsten PMR, het Convenant Haventarieven HbR en Deltalinqs, het Havenmeesterconvenant en de Akte Vestiging Erfpacht I en II Maasvlakte II en Overeenkomst Taakverwaarlozing.
Op welke manieren kunt u er voor zorgen dat de publieke belangen meer centraal komen te staan? Kunt u deze laten vastleggen in de statuten, zoals besproken in het notaoverleg van 3 februari jongstleden?
Zie antwoord vraag 2.
Kan ook overwogen worden om in de statuten vast te leggen dat slechts overheden aandeelhouder kunnen zijn, dat er een verantwoorde beloningsstructuur is, dat er transparant gerapporteerd wordt, onder andere over de winstbestemming, en dat met behulp van artikel 2:129 BW vastgelegd wordt dat er iedere twee jaar een strategienota ter goedkeuring wordt voorgelegd?
Niet alles wat de aandeelhouder belangrijk vindt hoeft in de statuten te worden vastgelegd. Statuten regelen in eerste instantie de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende organen van de vennootschap. In de recente Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 is toegelicht hoe de Staat haar aandeelhouderschap invult en wat daarvan de achterliggende redenen zijn. Onderdelen daarvan zijn periodieke bespreking van de gevolgde strategie, een verantwoorde beloning van het bestuur van de onderneming en transparante verslaglegging over onder andere de winstbestemming. Geen onderdeel daarvan is het vastleggen in de statuten dat alleen overheden aandeelhouder kunnen zijn, wat per specifiek geval moet worden bezien. Overigens wil dit niet zeggen dat de Staat haar aandeel zondermeer van de hand kan doen, indien zo een intentie zou bestaan zal dat altijd vooraf met de Kamer worden besproken. Die intentie is er overigens niet, het Havenbedrijf functioneert goed, in de nota deelnemingenbeleid is het Havenbedrijf Rotterdam opgenomen in de categorie van permanente deelnemingen.
Klopt het dat in de omringende landen ervoor gekozen is om de overheid meer grip te laten houden op de havenbedrijven?
De structuur in ons omringende landen verschilt. Enkele havenbedrijven zijn direct onderdeel van overheid/overheden. Anderen zijn verzelfstandigd (bijvoorbeeld: Gent en Zeebrugge zijn publiekrechtelijke NV’s) of overheidsdiensten op afstand van het gemeentebestuur (bijvoorbeeld: Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en HPA Hamburg Port Authority). Daarbij is het een onmiskenbare trend dat havenbedrijven steeds meer in mondiale logistieke netwerken worden betrokken en qua dienstverlening en achterlandverbindingen steeds sterker met elkaar in concurrentie treden, waardoor het voor de hand ligt om hen ook meer commerciële slagkracht te bezorgen, onder andere door verzelfstandiging.
Havenbedrijf Rotterdam is reeds verzelfstandigd en een publiekrechtelijke NV, met de gemeente Rotterdam en de Staat als aandeelhouders. Privatisering (verkoop aan marktpartijen of beursgang) ligt niet voor de hand, het Havenbedrijf functioneert goed, in de Nota Deelnemingenbeleid is het Havenbedrijf Rotterdam opgenomen in de categorie van permanente deelnemingen.
Klopt het dat dit ermee te maken heeft dat havenbedrijven in essentie meestal (haven)grondbedrijven zijn, die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening en gronduitgifte, en daarmee voor de samenstelling van het havenindustrieel complex?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat verzelfstandiging en/of privatisering van havenbedrijven om die reden niet voor de hand ligt? Zo nee, waarom wel?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de gemeente Rotterdam nu over 40% van haar grondgebied geen rechtstreekse zeggenschap heeft, maar dat deze bij de Raad van Bestuur van het Havenbedrijf Rotterdam ligt?
De grond die in erfpacht aan het Havenbedrijf is uitgegeven (84 km2) beslaat 26% van de oppervlakte van de gemeentelijke grond (324 km2). De gemeente Rotterdam heeft zelf 33% van de gemeentelijke grond direct in eigendom. Daarnaast is bijna 40% van de grond van de gemeente Rotterdam in particulier eigendom. Het klopt dus dat de gemeente Rotterdam over de 40% van haar grondgebied die in particuliere handen is geen particuliere zeggenschap heeft, maar die zeggenschap ligt niet bij de Raad van Bestuur van het Havenbedrijf. De gemeente Rotterdam heeft publiekrechtelijk uiteraard over haar gehele grondgebied zeggenschap.
Klopt het dat dat het dividend voor de aandeelhouders (Rijk 30% en Rotterdam 70%) slechts 40 miljoen euro bedraagt op een nettowinst van 200 miljoen euro? Waarom is de payout ratio slechts 20% in plaats van de meer gebruikelijke 40%?
De payout ratio is niet slechts 20%, zie onderstaande overzicht. Overigens gelden bij het Havenbedrijf Rotterdam specifieke dividendafspraken. Het dividend dat de aandeelhouders van Havenbedrijf Rotterdam ontvangen is een percentage gerelateerd aan het ingebrachte kapitaal en wordt geïndexeerd met 4%. Dat levert een stabiele dividendstroom voor de aandeelhouders op. Het dividend wordt naar rato van het aandelenbelang verdeeld: de Staat ontvangt 29 1/6%, gemeente Rotterdam ontvangt 70 5/6%.
jaar
Totaal dividend
Resultaat
Pay out Ratio
2009
61,1
167,4
36%
2010
63,8
154,2
41%
2011
90,21
194,6
46%
2012
85,7
227,5
38%
Inclusief € 25,1 mln. voor gemeente Rotterdam ivm vrijval van de zogenaamde Commerz voorziening
Het bericht "buitenlandse uitzendkracht genept met goedkope zorgpolis" |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending gezien waarin wordt vermeld dat buitenlandse uitzendkrachten worden genept met een zorgpolis?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze polis onderdeel is van het arbeidscontract, en dat arbeidsmigranten die in een afhankelijke positie verkeren door de werkgever verplicht worden om deze polis te aanvaarden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Personen die in Nederland wonen of, als ze hier niet wonen, in Nederland in loondienst werken zijn verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Dit geldt ook voor buitenlandse seizoensarbeiders. Omdat zij niet altijd op de hoogte zijn van de Nederlandse regelgeving hieromtrent, zijn er werkgevers die een (collectieve) zorgverzekering aanbieden. De buitenlandse seizoensarbeider is vrij om dit aanbod al dan niet te aanvaarden. Iedereen is immers vrij in de keuze voor zijn zorgverzekeraar; er kan geen sprake zijn van een verplichting om een bepaalde polis te nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de polisvoorwaarden de werkgever optreedt als postadres? Bent u er ook van op de hoogte dat sommige uitzendbedrijven de verzekeringnemer (de werknemer) niet informeren over de dekking, de polisvoorwaarden en de feitelijke prijs van de polis, en dat de werknemer slechts een verzekeringspasje ontvangt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Werkgever en werknemer kunnen overeenkomen dat de werkgever de administratieve afhandeling van de zorgverzekering verricht en ook optreedt als postadres. De werknemer kan daartoe een volmacht afgeven aan de werkgever. Het mag daarbij uiteraard niet zo zijn dat de werkgever informatie omtrent de zorgverzekering, die bedoeld is voor de werknemer, achter houdt.
Er zijn ook verzekeraars die de informatie over dekking, polisvoorwaarden en prijs digitaal via de persoonlijke «mijn-omgeving» beschikbaar stellen aan de verzekerde.
Deelt u de mening dat deze praktijken van zorgverzekeraars en werkgevers onwenselijk zijn en aangepakt moeten worden?
Ik vind het van belang dat arbeidsmigranten verzekerd zijn tegen ziektekosten. Zeker voor arbeidsmigranten kan het behulpzaam zijn als de werkgever een collectieve zorgverzekering aanbiedt. Het is niet de bedoeling dat de werkgever of de zorgverzekeraar daar ten koste van de arbeidsmigrant voordeel uit haalt.
Wat vindt u van het feit dat werkgevers de collectiviteitskorting van de zorgverzekering en de korting op de premie als gevolg van een vrijwillig hoger eigen risico in eigen zak steken?
Werkgevers kunnen op grond van artikel 18, derde lid van de Zorgverzekeringswet (Zvw) met zorgverzekeraars afspraken maken over de verdeling van het voordeel van de collectiviteitskorting over de werkgever en werknemer (verzekeringnemer). Dit kan betekenen dat (een deel van) dat voordeel ten gunste komt van de werkgever, bijvoorbeeld als compensatie voor de administratieve lasten die gepaard gaan met het collectief aanbieden van de zorgverzekering aan de werknemers.
Het aan de verzekeringnemer toegedeelde deel van het voordeel van de collectiviteitskorting en de premiekorting in verband met het vrijwillig eigen risico leiden tot een lagere door verzekeringnemer verschuldigde premie. De zorgverzekeraar moet op het polisblad voor de verzekerde zichtbaar maken hoe de te betalen premie wordt afgeleid van de premiegrondslag (art. 17 Zvw). Hierbij moet zichtbaar zijn hoe de kortingen op de nominale premie in mindering zijn gebracht. Het moet voor de verzekerde duidelijk zijn wat de hoogte is van de uiteindelijk te betalen premie en hoe deze is berekend. Deze korting komt dus ten goede aan de verzekeringnemer en mag niet door de werkgever gehouden worden.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak uitzendbedrijven van arbeidsmigranten dit doen, en hier maatregelen tegen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van SZW zal met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.
Heeft u eerder signalen gekregen dat werkgevers wel zorgpremies op het loon inhouden, zonder dat er een polis tegenover staat?
Nee, daar heb ik niet eerder signalen over ontvangen.
Wat vindt u ervan dat, doordat de polis verbonden is aan het arbeidscontract, de buitenlandse uitzendkracht bij ontslag door ziekte of door zwangerschap de zorgverzekering verliest, en door niemand wordt geïnformeerd over de mogelijkheden tot het voortzetten van de verzekering en de aanvullende verzekering?
In het geval van de seizoenswerkers zal in het algemeen de verzekeringsplicht eindigen op het moment dat het dienstverband wordt beëindigd. De verzekeringnemer dient dit onverwijld aan de verzekeraar te melden. Indien de werknemer de werkgever een volmacht heeft gegeven om de administratieve handelingen met betrekking tot de zorgverzekering te verrichten, dan is de afmelding door de werkgever toereikend. In de CAO van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) staat uitdrukkelijk vermeld (artikel2 dat de onderneming de uitzendkracht dient te informeren over het eventueel vrijwillig voortzetten van de verzekering na het einde van de uitzendovereenkomst. De zorgverzekeraar heeft hier wettelijk gezien geen taak. Dit laat onverlet dat deze bij wijze van service de verzekerde bij het bewijs van beëindiging kan attenderen op de mogelijkheden tot voortzetting. Ik teken hierbij aan dat de zorgverzekeraar bij seizoenswerkers niet over de informatie beschikt om te kunnen beoordelen of iemand nog verzekeringsplichtig is omdat hij niet weet of deze nog in Nederland woonachtig is.
Klopt het dat zorgverzekeraars het eenzijdig opzeggen van de polis door werkgevers van buitenlandse uitzendkrachten laten gebeuren, en dat de zorgverzekeraar een verzekerde niet wijst op zijn rechten om een zorgverzekering voort te zetten? Vindt u dit gedrag laakbaar?
Zie antwoord vraag 8.
Biedt de zorgverzekeraar hiermee feitelijk niet een nepverzekering aan? Zo nee, waarom niet?
Gedurende de periode van verzekering is iemand gewoon verzekerd. Ik heb begrepen dat door arbeidsmigranten ook gewoon gedeclareerd wordt op de verzekering.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit te vragen om te onderzoeken welke zorgverzekeraars deze constructies aanbieden, en uitzendbedrijven faciliteren in de wijze waarop ze eraan kunnen verdienen?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft toegezegd in de marktscan Zorgverzekeringsmarkt uitgebreid in te gaan op het onderwerp herverzekering eigen risico. Hierbij zal de NZa actuele ontwikkelingen zo veel als mogelijk meenemen. De NZa brengt hiervoor onder meer in kaart welke zorgverzekeraars gebruik maken van herverzekering eigen risico. De NZa heeft geen uitsplitsing gevraagd naar de specifieke groepen herverzekerden. Wel vraagt de NZa de tien grootste collectiviteiten uit die kortingen op het eigen risico geven en vraagt daarbij welke doelgroep dat betreft.
Heeft u de notitie van het CNV over dit onderwerp gelezen die CNV Vakmensen u op 3 februari jl. heeft toegezonden? Wilt u met het CNV in gesprek gaan om dit soort onwenselijke praktijken boven water te krijgen en aan te pakken?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag zes, zal de Minister van SZW met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.
De flexibilisering van huurcontracten |
|
Erik Ziengs (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Pleidooi voor wonen in lege winkelpanden» en meer in het bijzonder de afsluitende passage waarin wordt gerefereerd aan de veronderstelde inflexibiliteit van huurcontracten bij winkelruimte?1
Ja
Wat is uw reactie op de stelling dat met name de vaste termijn(en) van huurcontracten als inflexibel worden beschouwd?
Vooropgesteld moet worden dat de huidige afdeling 7.4.6. Burgerlijk Wetboek, huur bedrijfsruimte (artikelen 7:290–310), een evenwicht beoogt te brengen tussen de positie van de eigenaar van het pand, de verhuurder, enerzijds en de positie van de exploitant van een onderneming, de huurder, anderzijds. Dit evenwicht is nodig gezien de afhankelijkheid van de ondernemer van het gebruik van een pand om zijn onderneming in uit te oefenen. De plaatsgebondenheid van de individuele winkelier/huurder speelt hierbij een belangrijke rol. De termijn- en huurbescherming alsmede de huurprijsbescherming strekken ertoe dit evenwicht te bewaren. Dit uitgangspunt geldt nog steeds onverkort.
In beginsel geldt een huurcontract voor 5 jaar met de mogelijkheid de huur op te zeggen tegen het einde van die termijn op grond van in de wet neergelegde opzeggronden. Gebeurt dat niet dan wordt het huurcontract verlengd met 5 jaar met wederom de mogelijkheid de huur tegen het aflopen van de tweede 5 jaartermijn op te zeggen, o.a. op de grond van een redelijke afweging van de belangen van de verhuurder bij beëindiging van de overeenkomst tegen die van de huurder bij verlenging van de overeenkomst.
Behalve een huurcontract voor 5 jaar, bestaat ook de mogelijkheid een huurcontract voor 2 jaar of korter te sluiten op grond van artikel 7:301 Burgerlijk Wetboek. In dat geval heeft de huurder geen termijn- en huurbescherming, maar wel huurprijsbescherming.
Partijen kunnen vóór het verstrijken van de termijn van twee jaren ook een van het wettelijke systeem afwijkende overeenkomst sluiten. Dan is het wel nodig dat daarvoor vóór het verstrijken van die twee jaar de in art. 7:291 lid 2 BW bedoelde goedkeuring aan de rechter is gevraagd. De goedkeuring zelf behoeft niet binnen de twee jaar te zijn verkregen. Keurt de rechter de afwijkende overeenkomst niet goed, dan kan hij op verzoek van de verhuurder tevens bepalen dat de overeenkomst wordt beëindigd en het tijdstip van de ontruiming vaststellen.
Voorts kan in het kader van eerder genoemd artikel 7:291 BW van de wettelijke regeling in afdeling 7.4.6 BW worden afgeweken met goedkeuring van de rechter. Zo kan bijv. ook in het contract geregeld worden dat de huurprijs is gekoppeld aan de omzet van de onderneming van de huurder.
Er wordt al met al de nodige flexibiliteit gegeven.
In hoeverre meent u dat het huurrecht kort durende huurcontracten voor winkelruimte – bijvoorbeeld twee jaar zoals in het artikel wordt aangehaald – toestaat, dan wel zou moeten toestaan?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er in uw optiek nog andere elementen uit het huurrecht voor winkelruimte die onvoldoende flexibel zouden zijn om in te kunnen spelen op de behoefte van (ver)huurders? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet? Wordt hierover overleg gevoerd met de relevante stakeholders? Zo ja, waar heeft dat overleg toe geleid?
Uit de beantwoording van vraag 2 blijkt dat het huurrecht voor bedrijfsruimte de nodige flexibiliteit heeft. Waar de tegengestelde belangen van de verhuurders en van de huurders met elkaar in evenwicht dienen te zijn, is begrijpelijk dat men over en weer kritiek op de regeling blijft hebben. Er wordt regelmatig overleg gevoerd met de stakeholders onder andere door middel van de Winkeltop. In de Winkeltop zitten landelijke partijen die zowel de huurders als de verhuurders vertegenwoordigen te weten: MKB Nederland, Detailhandel Nederland, VNG, Vastgoedbelang, NVM, NEPROM, IPO, VNO-NCW, de Ministeries EZ en I&M. Gewezen kan worden op het onderzoek dat heeft plaats gevonden door Platform 31 in samenwerking met de Winkeltop. Dit onderzoek heeft geleid tot de publicatie «Winkelgebied in de toekomst». Uit dit onderzoek alsmede uit het artikel in de Telegraaf blijkt dat het probleem van leegstaande winkelpanden alleen kan worden opgelost door samenwerking op lokaal, regionaal en provinciaal niveau door de verschillende marktpartijen en de overheid. Het onderzoek heeft meer dan vijftig instrumenten, acties, maatregelen en samenwerkingsverbanden gepresenteerd die partijen in winkelgebieden kunnen inzetten om te werken aan winkelgebieden. In het onderzoek wordt gesteld dat alle belanghebbenden op beleidsmatig, juridisch (-planologisch), financieel, procesmatig of fysiek niveau mogelijkheden hebben om de toekomst van winkelgebieden te beïnvloeden.
Ik ondersteun dan ook samen met mijn ambtgenoot van Economische Zaken van harte initiatieven die hier eventueel zullen worden genomen.
Bent u bereid voor beantwoording van de onderhavige vragen te zorgen voorafgaand aan het Algemeen overleg Ondernemen, Regeldruk en MVO dat vooralsnog gepland staat voor 20 maart 2014?
Ja
De goudclaim van Nederland op Zwitserland |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat, zoals voormalig NRC-journalist en schrijver Roel Janssen beweert, de Nederlandse regering in 2000 haar goudclaim richting Zwitserland stilzwijgend definitief heeft opgegeven?1
De Contactgroep Tegoeden WO II (commissie-Van Kemenade) werd in 1997 ingesteld en heeft onder meer de Nederlandse claim op door de Duitsers geroofd monetair goud bestudeerd. Op 12 januari 2000 publiceerde de commissie-Van Kemenade haar eindrapport. In het rapport wordt onder andere de volgende conclusie gepresenteerd over de Nederlandse goudclaim:
«In de oorlog is 146.647 kg monetair goud door de Duitsers uit de kluizen van de Nederlandsche Bank gestolen. In 1947 heeft de Nederlandse overheid bij de in 1946 op grond van internationale verdragen opgerichte Tripartite Commission for the Restitution of Monetary Gold(TCG), een claim ingediend van 145.649 kg. In 1958 bepaalde de TCG dat zij daarvan 110.174 kg valide achtte. De 35.475 die de Nederlandsche Bank krachtens de Deviezenverordening van juni 1940 had verworven, viel naar haar oordeel niet onder de definitie «monetair goud». Ondanks een protest van Nederland herhaalde de commissie deze uitspraak in 1965. De regering berustte hierin formeel niet en heeft zich altijd het recht voorbehouden ten aanzien van verdere procedures. In 1973 accepteerde Nederland een derde deeluitkering, waarmee de totaal uitgekeerde hoeveelheid goud door de TCG op 70.637 kg uitkwam. De Nederlandse regering heeft echter geen nadere stappen ondernomen en zich dus materieel bij de uitspraak neergelegd. In 1998 is de TCG opgeheven. Kort daarvoor heeft Nederland een restuitkering van 1.183 kg ontvangen.»
In het rapport is tevens te lezen dat ca. 120.000 kg van het door de Duitsers geroofde goud uit Nederland in Zwitserland terecht is gekomen. In conclusie 24 van het eindrapport van de commissie-Van Kemenade wordt vermeld dat «de claim van Nederland op de resterende 73.829 kg (of: 38.354 kg als wordt uitgegaan van de door de TCG erkende claim) […] juridisch/volkenrechtelijk niet meer staande te houden [is]. Bilaterale juridische stappen tegen landen waarin geroofd goud is terechtgekomen, zoals Zwitserland, Zweden, Italië, Spanje en Portugal zijn [volgens de commissie-Van Kemenade] evenmin haalbaar en worden dan ook niet aanbevolen.»
In de Kabinetsreactie van 21 maart 2000 wordt ingegaan op de conclusies en hoofdaanbevelingen van onder meer de commissie-Van Kemenade. De hierboven genoemde conclusies worden inderdaad niet benoemd, maar zijn ook nooit tegengesproken. Voor zover daar nog onduidelijkheid over mocht bestaan: de conclusies zijn door de Nederlandse regering integraal overgenomen. Dat betekent dat er geen verdere juridische stappen zijn en zullen worden genomen tegen landen waarin geroofd goud is terechtgekomen, tenzij zich omstandigheden voordoen als hierna genoemd in antwoord op de vragen 7–11.
Klopt het dat van de 145.650 kilo goud die de nazi’s in de bezettingstijd uit Nederland hebben afgevoerd, plusminus 122.000 kilo in Zwitserland is terechtgekomen en dat er in Zwitserland nog altijd 61.000 kilo Nederlands «oorlogsgoud» ligt? Klop het dat de claim van Nederland op dit goud bovendien juridisch grotendeels onomstreden is?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u beschrijven welke inspanningen de Nederlandse regering sinds 1945 heeft verricht om het geroofde goud terug te krijgen? Onderschrijft u de conclusie van de Contactgroep Tegoeden WO II (commissie-Van Kemenade: 2000, p. 42) dat Nederland daarbij achteraf bezien «daadkrachtiger op het vinkentouw [had] kunnen zitten en meer initiatieven bij de geallieerden [had] kunnen ontplooien»?
Voor de inspanningen die de Nederlandse regering sinds 1945 heeft verricht om het geroofde goud terug te krijgen verwijs ik u door naar het eindrapport van de commissie-Van Kemenade. Ik beschik niet over informatie die de conclusies van de commissie-Van Kemenade in een ander daglicht zou kunnen stellen.
Welke inspanningen heeft de regering nog geleverd om de claim te effectueren, nadat in 1996 de regering in antwoord op eerdere vragen2 aangaf dat Nederland de resterende claim van (toen nog) in totaal 75.012 kilo goud niet had laten vallen, omdat het de Tripartiete Goudcommissie (TCG) niet had gemachtigd om Zwitserland finale kwijting te verlenen, en nadat de minister van Financiën na de opheffing van de TCG in 1998 opnieuw stelde dat Nederland haar aanspraken ten opzichte van de (rechtsopvolgers van de) TCG niet heeft laten vervallen?3
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is in de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Van Kemenade4 niet expliciet ingegaan op de conclusies en aanbevelingen ten aanzien van de Nederlandse goudclaim? Heeft de regering destijds naar uw oordeel de conclusies van de commissie-Van Kemenade over de goudclaim integraal overgenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u Conclusie 24 van de commissie-Van Kemenade (2000, p. 111) dat de resterende claim op 73.829 kilo goud (of 38.354 kilo als word uitgegaan van de TCG) dat nog ligt in Zwitserland en andere landen die in de oorlog goud hebben afgenomen van de Reichsbank juridisch/volkenrechtelijk niet meer staande te houden is? Zo ja, waarom heeft u deze conclusie niet met de Kamer gedeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Verwacht u dat er door andere landen (op termijn) initiatieven worden ontplooid om het in 1946 gesloten akkoord van Washington tussen enerzijds Zwitserland en anderzijds de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk open te breken? Houdt de regering de mogelijkheid open om op basis daarvan alsnog stappen tegen Zwitserland te ondernemen?
De constatering van de commissie-Van Kemenade over de restitutie van «oorlogsgoud» uit Zwitserland is hard. Feit blijft echter dat Zwitserland, met het gesloten Akkoord van Washington, in 1946 alle aanspraken van de geallieerde landen op teruggave van geroofd goud afkocht tegen betaling van 250 miljoen Zwitserse Franken. De Nederlandse regering heeft meerdere pogingen ondernomen om bilateraal met Zwitserland alsnog afspraken te maken in het kader der «redelijkheid en billijkheid». Zwitserland bleef echter wijzen op de verbindende kracht van het Akkoord van Washington. In het rapport van de commissie-Van Kemenade is te lezen dat de Nederlandse regering destijds bewust afzag van het aanvechten van het Akkoord van Washington voor het Internationaal Gerechtshof en dat zij in 1955 de Zwitserse bondsraad in een geheim memorandum meedeelde van verdere stappen ter zake af te zien. In antwoord op Kamervragen gaf toenmalig minister Luns van Buitenlands Zaken in 1961 aan dat het om die reden «niet op de weg der regering [kan] liggen op deze aangelegenheid terug te komen». Ik zie daarom geen aanleiding om dat nu, op welke manier dan ook, wel te gaan doen. Ook zie ik het niet snel gebeuren dat er door andere landen initiatieven worden ontplooid. Mocht dat wel gebeuren dan zal ik uiteraard de situatie opnieuw beoordelen. Voorts kan ik u meedelen dat in het geval er onverwacht nieuw gestolen «oorlogsgoud» opduikt, ik zal bekijken hoe Nederland daar op juiste wijze aanspraak op kan doen.
Wat is uw oordeel over het feit dat het grootste deel van het door nazi's geroofde monetaire goud (in totaal 580 mln dollar, waarde 1945) zijn weg vond naar de Zwitserse centrale bank SNB (398–414 mln dollar), maar dat hiervan in 1946 slechts een fractie is gerestitueerd (te weten 52.000 kg goud ter waarde van 250 miljoen Zwitserse Franken), dit in het licht van de constatering van de commissie-Van Kemenade (2000, p. 42) dat onomstotelijk vaststaat dat Zwitserland «destijds doelbewust [heeft] verzwegen dat zijn centrale bank al halverwege de oorlog wist dat de Duitse Reichsbank de hand had weten te leggen op onder meer grote hoeveelheden gestolen Nederlands monetair goud»?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de aanbeveling van professor Kalshoven (Bijlage 1 bij het Eindrapport van de Contactgroep Tegoeden WO II)) dat op morele gronden een beroep gedaan kan worden op Zwitserland, op grond van de erkenning dat de uitkering in 1946 in geen verhouding staat tot het voordeel dat genoten is door behoud van het geroofde goud en dat «de immoraliteit van het gedurende de oorlogsjaren willens en wetens aannemen van roofgoud» door Zwitserland een moreel argument is om op grond van rede en billijkheid een nieuwe procedure op gang te brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om alsnog stappen te ondernemen – in internationaal verband dan wel bilateraal richting Zwitserland – om het monetaire goud dat aan Nederland toekomt terug te vorderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u er van op de hoogte dat er in Zwitserland een referendum aanstaande is over beperkingen aan de verkoop van goud en de opslag van goudreserves in eigen land (Financial Times, 18 april 2013)? Bent u bereid om uw Zwitserse ambtgenoot in overweging te geven om aan het referendum een vraag toe te voegen over teruggave van het monetaire goud aan Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Buitenlandse uitzendkrachten worden genept met goedkope zorgpolis” |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Buitenlandse uitzendkrachten worden genept met goedkope zorgpolis»?1
Personen die in Nederland wonen of, als ze hier niet wonen, in Nederland in loondienst werken zijn verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Dit geldt ook voor buitenlandse seizoensarbeiders. Omdat zij niet altijd op de hoogte zijn van de Nederlandse regelgeving hieromtrent, zijn er werkgevers die een (collectieve) zorgverzekering aanbieden.
Het is echter niet de bedoeling dat de werkgever daar voordeel uithaalt. Dit maakt arbeidsmigranten goedkoper dan Nederlandse werknemers en zorgt daarmee voor een ongelijk speelveld. Hier strijd ik tegen met de aanpak van schijnconstructies.
Wat is uw reactie op de in dit bericht aangehaalde bevindingen van CNV Vakmensen2 dat arbeidsmigranten met het afsluiten van zorgpolissen worden benadeeld terwijl werkgevers en zorgverzekeraars profiteren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat uitzendbureaus – in samenwerking met zorgverzekeraars – zorgpremies aan buitenlandse uitzendkrachten aanbieden, waarbij de collectiviteitskorting en de premiekorting verhoogd eigen risico worden ingehouden op het loon? In welke mate meent u dat dit plaats vindt? Acht u dat deze handelswijze gemeengoed is onder uitzendorganisaties voor arbeidsmigranten en op basis van welke informatie komt u tot dit oordeel?
Werkgevers mogen met zorgverzekeraars afspraken maken over de verdeling van het voordeel van de collectiviteitskorting. Dit kan betekenen dat (een deel van) de korting ten gunste komt aan de werkgever, bijvoorbeeld voor de administratieve lasten die gepaard gaan met het collectief aanbieden van de zorgverzekering aan de werknemers. Het deel van het voordeel dat ten gunste van de verzekeringnemer komt, leidt tot een lagere door hem verschuldigde premie.
De premiekorting als gevolg van het verhogen van het vrijwillige eigen risico dient op de premiegrondslag in mindering te worden gebracht en leidt derhalve tot een lagere door de verzekeringnemer verschuldigde premie en mag niet door de werkgever worden ingehouden. Indien de werkgever en de uitzendkracht dat afspreken, mag de werkgever de betaling voor de verzekering verrichten en mag hij de daadwerkelijk gemaakte kosten van deze polis inhouden op het loon.
De werkgever mag de kosten voor de zorgverzekering inhouden op het loon. Daarbij geldt een maximum van 10% op het wettelijke bruto minimumloon.
Op basis van de cao voor Uitzendkrachten is de uitzendonderneming gehouden de uitzendkracht een aanbod te doen voor een ziektekostenverzekering. De uitzendkracht is vrij om dit aanbod al dan niet te aanvaarden. Iedereen is immers vrij in de keuze voor zijn zorgverzekeraar; er kan dus geen sprake zijn van een verplichting om een bepaalde polis te nemen.
Het is mij niet bekend in welke mate bovengenoemde situatie voorkomt. Ik zal met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.
Hoe beoordeelt u de constructie waarin de werkgever stelt dat hij ten dienste van de werknemers het eigen risico voor zijn rekening neemt en daarom de premiekortingen geheel ten goede dienen te komen aan de werkgever? Vindt u ook – zoals in de notitie van CNV Vakmensen3 gesteld – dat de werkgever daarmee als verzekeraar optreedt? Acht u deze handelswijze rechtmatig?
Indien werknemer en werkgever overeenkomen dat de werkgever ten dienste van de werknemer het eigen risico voor zijn rekening neemt en de premiekortingen geheel ten goede komen van de werkgever, kan de werkgever worden aangemerkt als schadeverzekeraar in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Hiervoor is een vergunning van De Nederlandsche Bank vereist. De beschreven handelwijze is daarmee niet rechtmatig. Ik heb de notitie van de CNV onder de aandacht gebracht van De Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank heeft in dergelijke gevallen een handhavingstaak.
Hoe beoordeelt u deze looninhoudingen door uitzendorganisaties in relatie tot verdringing op de arbeidsmarkt? Biedt deze constructie volgens u de mogelijkheid voor uitzendorganisaties om arbeidsmigranten te bemiddelen tegen een beduidend lager tarief dan andere uitzendkrachten? Ziet u dit als een probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het op te lossen en op welke termijn?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, leiden het aan de verzekeringnemer toegedeelde deel van het voordeel van de collectiviteitskorting en de premiekorting in verband met het vrijwillig eigen risico tot een lagere door verzekeringnemer verschuldigde premie. Werkgevers zouden voordeel kunnen halen uit het collectief aanbieden van een zorgverzekering als de collectiviteitskorting hoger is dan de door hen gemaakte administratieve lasten om dit te regelen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 zal ik met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.
Kunt u bevestigen dat de Stichting Normering Arbeid dit soort onrechtmatige inhoudingen op het WML-loon (Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag) niet meeneemt in de beoordeling en certificering van uitzendbureaus? Acht u het wel van belang dat dit wordt betrokken bij de beoordeling? Zo niet, waarom niet? Indien wel, hoe gaat u erop toe zien dat dit wel onderdeel uitmaakt of gaat maken van beoordeling en certificering?
De Stichting normering arbeid (SNA) is door de sector zelf in het leven geroepen om zelfregulering te realiseren en fraude en illegaliteit in de uitzendbranche te voorkomen. De SNA beheert het register waar bedrijven met het SNA-keurmerk in worden opgenomen. Om het SNA-keurmerk te krijgen moeten bedrijven voldoen aan de NEN-4400 norm. In die norm zijn eisen opgenomen ten aanzien van de wettelijke verplichtingen uit arbeid (bijvoorbeeld aangifte en afdracht loonheffingen en omzetbelasting, loonbetaling conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag). Inspecterende instellingen controleren of een bedrijf voldoet aan de NEN-norm en als dat het geval is krijgen ze een certificaat.
Het is niet bij wet verboden om kosten voor een zorgverzekering in te houden, de werknemer is bevoegd om zijn werkgever hiervoor te machtigen. Daarom is deze eis niet opgenomen in de norm. Indien inspecterende instellingen opvallende inhoudingen opmerken, bespreken ze dit wel met de werkgever.
Bent u voornemens om uitzendbureaus die onrechtmatig loon inhouden van arbeidsmigranten certificering te weigeren of ontnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhouden de premiestelling en de uiteindelijke claim op de zorgpolis van arbeidsmigranten zich tot die van andere uitzendkrachten? Indien u niet over deze informatie beschikt, wilt u deze informatie dan opvragen bij de zorgverzekeraars die speciale zorgverzekeringen voor arbeidsmigranten aanbieden en deze gegevens met uw reactie beschikbaar stellen?
Ik beschik niet over deze informatie. Het betreft bedrijfsgevoelige informatie (werkelijke kosten van verzekerden) van private marktpartijen. Ik ben niet voornemens om deze informatie op te vragen bij zorgverzekeraars.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over arbeidsmigratie dat is voorzien op 13 maart 2014?
De beantwoording van de vragen vergde meer tijd.
Samenwerking met Turkije bij terrorismebestrijding |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Op welke wijze wilt u gaan samenwerken met Turkije bij het bestrijden van terrorisme?1
De samenwerking zal plaatsvinden binnen de gebruikelijke beleidsmatige en operationele kanalen (relevante ministeries, politie, inlichtingen, justitie).
Bent u op de hoogte van de nauwe banden van Turkije met terroristen en terroristische organisaties?2 3 4 Hoe beoordeelt u de berichtgeving daarover?
De artikelen in referte gaan onder meer in op de houding van Turkije ten opzichte van Hamas. Turkije is zich bewust van de Nederlandse en EU-positie dat Hamas een terroristische organisatie is. Turkije is een andere mening toegedaan.
Hoe beoordeelt u de aanhoudende berichtgeving – mede gebaseerd op een VN-rapportage – over Turkse wapenleveringen c.q. gedoogsteun voor wapenleveringen aan jihadistische strijdgroepen c.q. terroristen in Syrië?5 6 7
Op basis van recente contacten met de Turkse autoriteiten herkent het kabinet zich niet in de suggestie dat Turkije wapenleveringen aan jihadistische strijdgroepen zou gedogen.
Heeft u tijdens de laatste Wittenberg-conferentie deze banden van Turkije met terrorisme besproken met uw Turkse collega? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe heeft uw Turkse collega u er van overtuigd dat deze berichtgeving onjuist is?
De Turkse autoriteiten hebben zowel in bilaterale contacten, als in internationaal verband aangegeven dat zij de activiteiten van jihadistische groeperingen beschouwen als een serieuze dreiging voor de binnenlandse veiligheid. Tijdens de bilaterale consultaties tussen Turkije en Nederland op 14 februari 2014 is het probleem van jihadistische strijders uitvoerig aan de orde gekomen. De Turkse autoriteiten hebben ook bij deze gelegenheid onomwonden aangegeven het probleem van jihadistische strijders te onderkennen en hiertegen adequate maatregelen te treffen. De vermeende aanwezigheid van Al Qaeda bases in Turkije heeft men ondubbelzinnig weersproken. Turkije zoekt actief naar (operationele) samenwerking op dit dossier met internationale partners, waaronder Nederland.
Op grond waarvan beschouwt u Turkije als een betrouwbare bondgenoot bij terrorismebestrijding?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht "Dove zaalvoetballers geplaatst voor Europese Kampioenschappen maar toch thuis blijven door geldgebrek" |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dove zaalvoetballers geplaatst voor Europese Kampioenschappen maar toch thuis blijven door geldgebrek»? Zo ja, wat is daarover uw opvatting?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
De sport heeft ervoor gekozen een select aantal topsportprogramma’s te financieren die op het Paralympisch programma staan. Zaalvoetbal valt buiten deze focus.
Bent u bereid het zaalvoetbalteam van de KNDSB te ondersteunen voor deelname aan het Europees Kampioenschap zaalvoetbal? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De sport is verantwoordelijk voor de besluiten die zij neemt in de sportagenda 2013–2016. Ik ondersteun die sportagenda als die is aangenomen. De sportbonden hebben op de Algemene Ledenvergadering van NOC*NSF van januari 2012 met grote meerderheid ingestemd met deze sportagenda 2013–2016. De sport heeft hierin de ambitie vastgelegd om bij de beste 10 sportlanden van de wereld te behoren. Hierbij is er een focus gelegd, waarbij alleen díe topsportprogramma’s in aanmerking komen voor topsportfinanciering, die een bijdrage leveren aan de top -10 ambitie. Door de keuzes die zijn gemaakt, valt de financiering van deelname aan het EK zaalvoetbal voor doven, net als diverse andere takken van sport (inclusief onderdelen van de gehandicaptensport) buiten de kaders van topsportfinanciering.
Ik vind de stimulering van de amateur- en breedtesport van groot belang. Daarom ondersteun ik onder andere de programma’s «Veilig Sportklimaat» (VSK) en «Sport en Bewegen in de Buurt» (SBB) waarbij vraaggericht lokaal sport- en beweegaanbod wordt gestimuleerd.
Daarnaast is VWS in gesprek met de KNDSB, Vereniging Gehandicaptensport Nederland en NOC*NSF om tot een mogelijke samenwerking te komen en de KNDSB op die manier betrokken te houden bij het lopende sportbeleid.
Wat is uw opvatting over het feit dat steeds meer sportteams niet kunnen deelnemen aan grote sportevenementen als gevolg van gebrek aan subsidies en veranderende prioriteiten bij nationale sportbonden? Op welke manier zorgt u er voor dat amateur- en breedtesport hoog op de politieke en sportieve agenda blijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn in overleg te treden met NOC*NSF om gehandicaptenteams structureel te laten deelnemen aan belangrijke nationale en internationale sportevenementen?
Ik beschouw dit als een verantwoordelijkheid van de sport, die zelf besluiten neemt en die ik vervolgens ondersteun. Het staat gehandicaptenteams vrij om deel te nemen aan belangrijke nationale en internationale sportevenementen mits zij voldoen aan de gestelde eisen en criteria die door NOC*NSF zijn vastgesteld.
De GSM-ontvangst enquête van het CDA Zaltbommel |
|
Jaco Geurts (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de resultaten van de door het CDA Zaltbommel georganiseerde enquête inzake de GSM-bereikbaarheid in de dorpen van de gemeente Zaltbommel1
Ja
Vindt u het acceptabel dat inwoners van de gemeente Zaltbommel verstoken kunnen blijven van directe informatie bij een noodsituatie (NL-Alert, Burgernet en Amber Alert)? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het van belang dat burgers in Nederland bij een noodsituatie directe informatie kunnen ontvangen. Dat kan langs meerdere wegen: NL-Alert, het waarschuwings- en alarmeringssysteem (de sirene), calamiteitenzenders, www.crisis.nl en sociale media. NL-Alert wordt ontvangen via de telefoon. Als deze niet in verbinding staat met het telefoonnetwerk kan geen NL-Alertbericht worden ontvangen. Burgers kunnen dan ook langs andere alerteringswegen worden geïnformeerd.
AMBER Alert en Burgernet worden niet ingezet in geval een incident of een levensbedreigende situatie voor de ontvanger van het bericht, maar om de politie te helpen bij de opsporingstaak. Burgers melden zich zelf aan voor deze diensten. Ook voor deze diensten geldt dat burgers naast het verstuurde bericht naar de mobiele telefoon op andere wijzen bereikt kunnen worden (met name via email en de website).
Deelt u de constatering dat door slechte GSM-ontvangst in de Gemeente Zaltbommel de veiligheid, zoals inzetbaarheid van Automatische externe defibrillatoren en de bereikbaarheid van alarmnummer 112, in het geding is?
De bereikbaarheid van alarmnummer 112 is adequaat geregeld. Indien een telefoon buiten bereik van het eigen netwerk raakt, zal de mobiele telefoon namelijk bij een noodoproep naar 112 automatisch contact zoeken via een van de andere netwerken. De providers zijn wettelijk verplicht ook deze 112-oproepen af te handelen.
Voor de inzetbaarheid van Automatische externe defibrillatoren (AED) worden de burgerhulpverleners via een sms van de meldkamer ambulancezorg geïnformeerd over een te reanimeren slachtoffer. Daar is sprake van afhankelijkheid ten opzichte van de eigen telefoonprovider. Een aantal van de kasten waarin AED’s zich bevinden kunnen ofwel automatisch op afstand worden geopend, danwel via het meezenden van een code in de sms naar de burgerhulpverlener. Met het oog daarop raad ik de daarvoor verantwoordelijke organisaties aan te onderzoeken of in het te voorziene inzetgebied voldoende mobiele dekking is. In voorkomende gevallen kan dan uitgeweken worden naar een andere provider die in het inzetgebied wel voldoende dekking biedt.
Deelt u de waarneming dat het onaanvaardbaar is dat hulpdiensten belemmerd worden tijdens hun werk, zoals blijkt uit de antwoorden van respondenten van de enquête?
Ik vind het inderdaad belangrijk dat hulpdiensten hun werk goed kunnen verrichten. Voor de communicatie van hulpdiensten is het C2000-netwerk beschikbaar.
Bent u bereid om met betrokken partijen in gesprek te gaan om de zeer slechte GSM-ontvangst in de gemeente Zaltbommel op korte termijn te verbeteren nu het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel heeft aangegeven dat de beïnvloedingsmogelijkheden zijn uitgeput?
Ik acht een gesprek niet nodig. Ik verwacht dat de verdere verdichting van de nieuwe netwerken voor 4G – de standaard voor snelle mobiele internet en telefoniediensten – welke plaatsvindt op relatief lage frequenties met een betere doordringing in gebouwen, voor een betere (inhuis)dekking gaat zorgen, waardoor de ontvangst op de mobiele telefoons ook in het buitengebied zal verbeteren.
De minister van Economische Zaken heeft richting uw Kamer tijdens het algemeen overleg Telecom van 30 januari jl. aangegeven dat de Kamer in de tweede helft van dit jaar wordt geïnformeerd over de stand van zaken van de dekking van breedband in het buitengebied en de uitrol van de 4G-netwerken.
Welke oplossingsrichtingen zijn volgens u mogelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Het verbod op het aanbinden van koeien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Definitie kleine stallen mogelijk verruimd»?1
Ja.
Wanneer verwacht u een reactie van de Europese Commissie op uw voorstel tot wijziging van de Landbouwkwaliteitsregeling, dat het mogelijk maakt om ontheffing te verlenen op het verbod tot het aanbinden van koeien?
Mijn voornemen tot wijziging van de Landbouwkwaliteitsregeling in het kader van aanbinden van biologische runderen heb ik eind januari 2014 aan de Europese Commissie gemeld conform richtlijn 98/43 over de notificatie van technische voorschriften. De Europese Commissie kijkt niet inhoudelijk naar het voorschrift, maar bekijkt of er sprake is van handelsbelemmeringen. Binnen een termijn van drie maanden kunnen lidstaten en de Commissie Opmerkingen maken (artikel 8 lid 2) of een Uitvoerig Gemotiveerde Mening (UGM) indienen (artikel 9 lid 1). Als er geen Opmerkingen of UGM's ingediend worden, is de notificatieprocedure na drie maanden voltooid en kan de ontwerptekst worden vastgesteld. Kortom, indien reactie van de Europese Commissie volgt, verwacht ik die uiterlijk 30 april 2014. Tot die tijd is sprake van een «stand still», hetgeen inhoudt dat de procedure ter vaststelling van het besluit stilligt.
Kunt u aangeven of een ontheffingstermijn van tien jaar, die is aangevuld met nog eens een bedrijfsspecifieke verlenging van drie jaar, een redelijke termijn is voor biologische boeren om te voldoen aan aanpassingen aan stalsystemen zodat het overbodig wordt om koeien aan te binden? Klopt het dat in 2012 een woordvoerder van het ministerie van Landbouw2 bevestigd heeft dat dat de einddatum van de ontheffingsperiode op 31 december 2013 vast stond en dat de biologische boeren daarmee een duidelijk signaal hebben gekregen dat een verlenging van de ontheffingsperiode van dertien jaar geen mogelijke optie was?
Op grond van de huidige EU-regelgeving voor biologische landbouw is het in principe niet toegestaan om dieren aan te binden. Tot en met 2013 bestonden er twee mogelijkheden om hierop een uitzondering te maken, te weten voor oude stallen en kleine stallen. De uitzondering voor oude stallen is per 1 januari 2014 vervallen. De uitzondering voor kleine stallen betreft een permanente mogelijkheid op grond waarvan elke lidstaat zelfstandig de invulling van een kleine stal mag definiëren. De dieren in deze kleine stallen mogen worden aangebonden.
Ik heb besloten de definitie voor kleine stallen tijdelijk tot 1 januari 2016 te verruimen van 10 tot 50 dieren. Dit betekent dat kleine stallen tot en met 50 dieren hun vee tijdelijk kunnen aanbinden. Deze overgangsmaatregel acht ik legitiem, omdat de bedrijven die nog niet alle maatregelen hebben getroffen, bedrijven zijn die te maken hebben met (ruimtelijke) structuurtechnische beperkingen, zoals stallen in monumentale panden, ligging tegen natuurgebieden, jonge ondernemers met onvoldoende financiering voor de overname en (kleine) zorgboerderijen met risico’s voor cliënten als dieren niet aangebonden zijn. Uiteraard dienen deze bedrijven te blijven voldoen aan dierenwelzijnseisen, en daar ziet Skal ook op toe. Ik vind het van belang dat deze bedrijven hun maatschappelijke functie kunnen blijven vervullen en biologisch kunnen blijven produceren. Daarbij maak ik met Bionext concrete afspraken over het gericht afbouwen van het aanbinden, zodat kan worden voorkomen dat er per 1 januari 2016 nog bedrijven zijn met meer dan 10 dieren die deze nog aanbinden. Op dit moment zijn er nog zo'n 30 biologische bedrijven die aanbinden. Verder heb ik meegewogen dat ons omringende landen ook gebruik maken van de uitzonderingsmogelijkheid in de huidige EU-regelgeving voor biologische landbouw voor het aanbinden van dieren in kleine stallen, waarbij kleine stallen gedefinieerd zijn op aantallen tussen 35 en 70 dieren.
Klopt het dat, anno 2014, van de 120 bedrijven er ruim 40 bedrijven zijn die hun koeien nog steeds aanbinden? Wat vindt u van de houding en de mentaliteit van de betreffende bedrijven en van Bionext, dat zij 13 jaar na het ingaan van het verbod, geen enkele actie hebben ondernomen om het aanbinden van koeien uit te faseren en waar baseert u uw vertrouwen op dat zij het aanbinden van koeien eind 2015 wel uitgefaseerd hebben terwijl er nu nog niet eens een plan van aanpak ligt?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het opschorten van het verbod op het aanbinden van koeien niet eerlijk is ten opzicht van biologische boeren die hier wel in hebben geïnvesteerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, mijn voornemen betreft een tijdelijke verruiming van het begrip kleine stallen waardoor alle bedrijven genoodzaakt blijven passende maatregelen te nemen, voor zover ze niet vallen onder de definitie van kleine bedrijven.
Klopt het dat onder deze 40 boerderijen, er boerderijen zijn waar alleen jongvee en/of droge koeien op de grup staan? Hoe beoordeelt u het aanbinden van jongvee in het licht van de conclusie van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA)3, dat het aanbinden van jongvee als ongewenst moet worden beschouwd omdat de dieren te zeer beperkt worden in het soortspecifiek, bij die leeftijd horende exploratiegedrag?
Op dit moment zijn er nog zo'n 30 biologische bedrijven die melkvee aanbinden. Onbekend is welke diercategorieën dit betreft. Ten algemene, dus ook voor biologische dieren, geldt de kalverrichtlijn (EG) 2008/119 waarinstaat dat kalveren niet aangebonden mogen worden. Uitzondering geldt slechts voor aanbinden van kalveren in groepshuisvesting voor voedering gedurende één uur.
Voor de motivatie van de tijdelijke verruiming van de grens voor aantallen dieren in stallen waarin dieren aangebonden mogen worden, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Erkent u de conclusies van de RDA dat het aanbinden van jongvee leidt tot gedragsstoornissen en daarom een ernstige aantasting is van het dierenwelzijn? Wat zijn uw beweegredenen om deze bedrijven alsnog een verlenging van de ontheffingsperiode te verlenen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Vlaamse Overheid4 in zijn rapport dat grupstallen koeien beperken in hun bewegingsvrijheid en hun mogelijkheden op het vlak van sociale interacties, hoe beoordeelt u de conclusie dat koeien in vastgebonden toestand in hoge mate stress kunnen ervaren en erkent u hiermee dat het dierenwelzijn van koeien in een biologische grupstal over het algemeen lager is in vergelijking met andere biologische bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het niveau van dierenwelzijn van biologische runderen die worden aangebonden kan lager zijn dan van biologische runderen die vrij in de stal kunnen bewegen. Daarom tref ik maatregelen om de praktijk van aanbinden in de biologische melkveehouderij te beperken. Overigens wordt in het rapport van de RDA ook erkend dat dierenwelzijn in stallen waar dieren aangebonden staan niet per definitie slechter is dan in gangbaarder systemen, omdat meerdere factoren hierbij een rol spelen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat burgers bereid zijn een hogere prijs te betalen voor een pak biologische melk, mede vanwege het hogere dierenwelzijn in de biologische melkveehouderij? Kunt u aangeven op welke wijze Skal de burger gaat informeren dat deze biologische melk van aangebonden koeien komt? Zo nee, waarom niet?
De betrokken bedrijven en Bionext zijn zich bewust van het feit dat het, mede in verband met het consumentenvertrouwen en imago van de biologische sector, belangrijk is het aanbinden in de biologische sector te beperken. Skal controleert de biologische bedrijven op naleving van de biologische regelgeving, waaronder aspecten van dierenwelzijn. Zolang een bedrijf biologisch gecertificeerd is, kan de consument er vanuit gaan dat volgens de normen wordt geproduceerd. Deze normen zijn openbaar beschikbaar.
Hoe beoordeelt u de norm (EG) 889/2008 art. 14 dat koeien die in een grupstal leven, slechts twee keer per week toegang krijgen tot openluchtruimten? Deelt u de mening dat deze vorm van «luchten» niet voldoet aan de beweging die koeien nodig hebben?
Ik streef naar beperking van het aanbinden van melkvee in de biologische houderij. Voor kleinere bedrijven die hun dieren aanbinden, geldt de voorwaarde dat de dieren in de winter ten minste tweemaal per week toegang hebben tot openluchtruimten, als begrazing niet mogelijk is. Tweemaal per week is dus een ondergrens. In de zomer lopen de dieren in de wei.
Op welke wijze en hoe vaak gaat Skal de inspecties op «het luchten» uitvoeren? Op welke wijze gaat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezicht houden op de inspecties van Skal? Bent u voornemens de inspecties te intensiveren nu u de ontheffingsperiode wil verlengen? Zo nee, waarom niet?
Skal neemt in haar inspecties van biologische melkveebedrijven het aspect «uitloop» mee en zal dat ook blijven doen bij de bedrijven waar nog wordt aangebonden. Skal is daartoe wettelijk bevoegd als controleorganisatie voor biologische landbouw. De NVWA heeft geen wettelijke taak voor toezicht op Skal. Indien dierenwelzijn in het gedrang komt, wordt de NVWA door Skal ingeschakeld.
Kunt u aangeven hoeveel melkveebedrijven er binnen de bio-industrie zijn waar nog gemolken wordt in een grupstal? Bent u bereid het aanbinden van koeien in de bio-industrie te verbieden? Zo nee, waarom niet?
In de melkveehouderij worden volgens cijfers van CBS uit 2012 op 1801 bedrijven (een aantal) dieren nog aangebonden. Dit betreft zowel reguliere als biologische bedrijven. In de regel zijn dit kleinere meer traditionele bedrijven. Ik voorzie dat het aantal met de tijd zal afnemen. Ik ben niet voornemens deze vorm van houderij te verbieden. Ik blijf me in Europees verband inzetten voor verbetering van het dierenwelzijn voor melkkoeien, echter anders dan bij de biologische veehouderij is er voor de reguliere melkveehouderij geen Europese regelgeving die het aanbinden verbiedt.
Het bericht dat Nederlandse homostellen niet langer Russische kinderen kunnen adopteren |
|
Pia Dijkstra (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russia bans adoptions by legally married foreign same-sex couples»?1
Ja.
Klopt het dat de genoemde wetswijziging is doorgevoerd? Zo ja, welke gevolgen verwacht u dat deze wijziging heeft voor Nederlandse LHBT-stellen en ongehuwden die Russische kinderen willen adopteren?
Het decreet dat op 10 februari 2014 door de premier van Rusland is getekend, bevat een nadere (procedurele) uitwerking van wetgeving in Rusland die sinds 5 juli 2013 van kracht is en die bepaalt dat Russische kinderen niet kunnen worden geadopteerd door gehuwden van hetzelfde geslacht of door ongehuwden uit landen waar het homohuwelijk is toegestaan.
Nederland heeft geen samenwerking met Rusland op het terrein van interlandelijke adoptie en heeft dit in het verleden ook nimmer gehad. Als gevolg hiervan zullen de gevolgen voor Nederlandse paren van hetzelfde geslacht en ongehuwde stellen beperkt zijn.
Indien het bericht klopt, op welke wijze gaat u de gevolgen voor die Nederlanders minimaliseren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid eventuele Nederlandse stellen die geen kind kunnen adopteren op grond van de in het artikel vermelde redenen bij te staan in een procedure voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 36, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft een verdragspartij het recht te interveniëren in een aanhangige zaak tegen een andere verdragspartij als de verzoeker een onderdaan is. Of Nederland eventuele Nederlandse stellen zal bijstaan zal per zaak worden beoordeeld. Slechts in uitzonderlijke situaties is dit het geval.
De monumentenstatus Bildtdijken |
|
Arno Rutte (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht in de Leeuwarder Courant over de monumentenstatus Bildtdijken?1
Ja.
Wanneer neemt u een beslissing over de monumentenstatus Bildtdijken? Welke criteria spelen daarbij een rol? Deelt u de mening dat bij het aanwijzen van de Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht het oordeel van de gemeenteraad het zwaarst moet wegen en doorslaggevend zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het gebied Bildtdijken is voorgedragen voor aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht. De criteria die een rol spelen bij een besluit over de voordracht betreffen de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden. Daarnaast spelen de strekking en inhoud van de adviezen van de gemeente, de provincie en de Raad voor Cultuur een belangrijke rol. Het oordeel van de gemeenteraad van Het Bildt weegt daarbij zwaar maar of het doorslaggevend is, hangt uiteraard ook af van de inhoud van het advies en de andere adviezen.
Gelet op de uiteenlopende standpunten van de provincie Friesland en de gemeente Het Bildt heb ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gevraagd om opnieuw met deze partijen te overleggen over het behoud van de cultuurhistorische waarden van het gebied en de mogelijke toekomstige status als beschermd dorpsgezicht. Ik wacht dit overleg af alvorens ik een besluit neem over de voordracht.
Welke gevolgen heeft het aanwijzen van de Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht, met name voor de ondernemers en de economische ontwikkeling van het gebied? Welke beperkingen legt dit op? Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverstandig is om een monumentenstatus toe te wijzen aan de Bildtdijken indien deze bescherming de ondernemers in dit gebied belemmert en hierdoor de werkgelegenheid in een gebied met hoge werkloosheid extra onder druk dreigt te komen? Zo nee, waarom niet?
Het belangrijkste rechtsgevolg van de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht is de verplichting voor de gemeenteraad om een bestemmingsplan te maken dat recht doet aan de aanwezige cultuurhistorische karakteristieken. Aangezien de gemeente Het Bildt voor het gebied, waarin de Bildtdijken ligt, al een bestemmingsplan heeft waarin de aanwezige cultuurhistorische karakteristieken worden gewaarborgd, zijn er geen aanvullende beperkende maatregelen in het bestemmingsplan nodig. Een ander rechtsgevolg dat volgt uit het Besluit Omgevingsrecht is dat er minder mogelijkheden zijn voor vergunningvrij bouwen op het voor- en zij-erf van gebouwen in het beschermde dorpsgezicht.
Indien het in de vraag geschetste effect zou optreden, zou dit inderdaad kunnen betekenen dat afgezien wordt van de aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht. Uit onderzoek blijkt evenwel dat het behoud van een cultuurhistorisch aantrekkelijke omgeving doorgaans een positief effect heeft op de economie van een gebied en dat economische ontwikkelingen en werkgelegenheid daardoor meestal niet worden belemmerd, maar eerder bevorderd. Ook dit aspect zal worden besproken in het overleg met de provincie en de gemeente.
Deelt u de mening dat de Bildtdijken al decennialang goed beheerd en beschermd worden door de gemeente en dat de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht tegen de wil van de gemeenteraad geen toegevoegde waarde heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de gemeente het gebied goed beheert en beschermt. Een aanwijzing als beschermd dorpsgezicht is daarvan ook een landelijke erkenning. De toegevoegde waarde van een status als beschermd dorpsgezicht is dat bij toekomstige ontwikkelingen, die een mogelijke aanpassing van het bestemmingsplan tot gevolg hebben, steeds de cultuurhistorische karakteristieken van het gebied worden meegewogen en gewaarborgd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat u een beslissing neemt over het al dan niet aanwijzen van de Bildtdijken tot beschermd dorpsgezicht?
Hieraan heb ik gevolg gegeven.
De inbeslagneming van vee bij een Friese bioboeroormerkweigeraar |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er vee van een bioboer/oormerkweigeraar is meegenomen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?1
Ja.
Wat gaat u doen om alternatieven uit te werken voor de oormerkweigeraars, zoals al enige jaren door het ministerie van Economische Zaken is toegezegd?
Op verzoek van de Tweede Kamer (motie TK 21 501-32, nr. 618) heeft mijn voorganger in 2012 een voorstel in Brussel ingediend voor een alternatieve identificatie voor de gewetensbezwaarden. Hierop is door de verantwoordelijke EU-commissaris geantwoord dat een goede identificatie en registratie van groot belang is voor de traceerbaarheid van de dieren en dat afwijkingen een belangrijke impact kunnen hebben op de betrouwbaarheid van het systeem. Het ingediende alternatieve voorstel is niet meegenomen in een eerder uitgewerkte impact onderzoek door de EU, zodat over de betrouwbaarheid geen uitspraken zijn te doen. Het voorstel is ook in de EU-werkgroep I&R aan de orde geweest, maar heeft daar geen medestanders gevonden.
In het thans voorliggende voorstel van de Europese Commissie in het kader van de identificatie van runderen wordt vastgehouden aan de verplichting dat het dier minimaal van één fysiek oormerk moet worden voorzien. Voor het tweede identificatiemiddel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een maagbolus met een chip of een chip welke onderhuids wordt aangebracht. Een eventuele invoering van de gewijzigde verordening, op basis van elektronische identificatie van runderen, zal niet eerder dan over 5 jaar ingevoerd worden.
Hoewel de haalbaarheid op korte termijn gering is blijf ik me in EU-verband inzetten voor opname in de betreffende EU-verordening van een alternatieve identificatie voor gewetensbezwaarden.
Voor wat betreft de opgelegde korting in kader van het GLB heb ik ingevolge de huidige Europese regelgeving geen andere mogelijkheid dan vast te houden aan het opleggen van een korting van 20%. Wel ga ik hierover wederom in overleg met de Europese Commissie, om deze aangepast te krijgen.
Een schietincident in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht ««OM hield opzettelijk verklaringen achter over schietincident Irak»»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom in het verleden het Openbaar Ministerie de getuigenverklaringen van de Iraakse militairen niet relevant vond voor het oordeel in de strafzaak tegen de Nederlandse luitenant, maar dat deze verklaringen nu wel naar het Europese Hof in Straatsburg zijn gestuurd?
Naar aanleiding van het schietincident op 21 april 2004 bij Ar Rumaythah (Irak) is door de KMAR ter plaatse onderzoek verricht. In dat kader zijn verschillende personen als getuige gehoord, waaronder een tiental leden van het Iraqi Civil Defence Corps (ICDC), een (para)militaire Iraakse organisatie, die verantwoordelijk waren voor de controlepost waar het betreffende schietincident heeft plaatsgevonden. In het door de KMAR opgestelde proces-verbaal van 30 april 2004 dat als basis heeft gediend voor de beoordeling door het Openbaar Ministerie (OM) of de Nederlandse militair die op de auto waarin Jaloud reed heeft geschoten, wordt tweemaal aan de betreffende ICDC-verklaringen gerefereerd.
In het proces-verbaal staat: «Op 21 april 2004, heb ik, verbalisant (...), na het verhoor van de Irakese sergeant, met behulp van de eerder genoemde tolk, de overige Irakese militairen kort gehoord. Uit hun verklaringen kwam naar voren dat zij na het eerste schietincident in een rondom beveiliging om de VCP zijn gaan liggen. Enkele van hen hebben gezien of gehoord dat de zwarte Mercedes met hoge snelheid de VCP vanuit de richting Ar Rumaythah naderde, vervolgens de op de VCP staande tonnen ramde en met hoge snelheid doorreed richting Hamsa. Zij hebben daarna gehoord dat er door de Nederlanders «stop» werd geroepen en hebben vervolgens schoten gehoord. De korte verklaringen heb ik in concept opgenomen en ter beschikking gesteld (...).»
In een ander deel van hetzelfde proces-verbaal staat dat de betreffende Iraakse militairen kort gehoord zijn en dat «Hieruit (...) geen relevante informatie betreffende het onderzoek naar voren gekomen [is]».
Benadrukt dient derhalve te worden dat de inhoud van de verklaringen nimmer is «achtergehouden». Er werd melding gemaakt van het bestaan van de verklaringen en de korte inhoud daarvan in het proces-verbaal van de KMAR zoals dit is toegestuurd aan het OM en zoals dit is ingezien door de advocaat mr. Zegveld ten kantore van het parket in Arnhem op 25 januari 2007 toen zij en een kantoorgenoot de gelegenheid kregen om het dossier in te zien teneinde te bepalen of zij een beklagprocedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering wilde opstarten.
Het is juist dat de officier van justitie het niet noodzakelijk achtte voor de beoordeling van de strafbaarheid van het geweldgebruik door de Nederlandse militair om de onderliggende verklaringen uit te laten werken en aan het dossier toe te laten voegen. In dat kader is het belangrijk om te benadrukken dat de desbetreffende Nederlandse militair terstond heeft toegegeven te hebben geschoten op de bewuste auto en dat niet kon worden uitgesloten dat één van de door hem afgeschoten kogels de heer Jaloud dodelijk heeft geraakt. De voor de officier van justitie relevante juridische vraag was derhalve of dit geweldgebruik gegeven de omstandigheden van het geval rechtmatig was of dat de Nederlandse militair strafrechtelijk aansprakelijk moest worden gesteld voor geweldgebruik dat strijdig was met de van toepassing zijnde geweldinstructie. De officier van justitie stelde zich op het standpunt dat de Nederlandse militair mocht menen te handelen uit zelfverdediging. Daarbij is relevant dat de bewuste controlepost een half uur eerder die nacht reeds was beschoten vanuit een auto, dat de auto van de heer Jaloud met hoge snelheid de controlepost naderde, de tonnen van de controlepost raakte en verder reed in de richting van de desbetreffende Nederlandse militair. Bovendien meende de Nederlandse militair dat hij vanuit de auto onder vuur werd genomen. Daarbij zij verwezen naar een passage uit de beschikking van het gerechtshof Arnhem in het kader van de artikel 12 Sv procedure: «uit het onderzoek leidt het hof af dat de Mercedes waarin Azhar Sabah Jaloud als passagier zat, eerst door het ICDC is beschoten. De rechterzijde van de auto was immers beschoten met een wapen met munitie van een kaliber van 6mm. Het soort wapens dat door het ICDC wordt gebruikt».
Het versturen van de verklaringen aan het EHRM zal hieronder bij de beantwoording van vraag 4 aan bod komen.
Waarom zijn deze verklaringen in het proces tegen de Nederlandse luitenant niet volwaardig aan de orde gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zijn deze verklaringen niet eerder vrijgegeven?
Met kracht wordt de suggestie verworpen dat deze verklaringen jarenlang «opzettelijk door het OM zijn achtergehouden». In de eerste plaats heeft de gemachtigde op 25 januari 2007 het volledige dossier bij de officier van justitie kunnen inzien. Daarin wordt verwezen naar de desbetreffende verklaringen en de korte inhoud daarvan. De gemachtigde geeft ook blijk dat zij kennis heeft genomen van de strekking van de verklaringen in haar pleitaantekeningen van maart 2008 in het kader van de zogenaamde artikel 12 Sv procedure voor het gerechtshof Arnhem (paragraaf 52).
De verklaringen van het ICDC-personeel zijn inderdaad integraal toegezonden aan het EHRM op 17 september 2012. Het Hof heeft de stukken eind september 2012 doorgezonden aan de gemachtigde. De Staat heeft deze stukken op basis van artikel 38 van het Verdrag ingezonden aan het Hof naar aanleiding van de suggestie van de gemachtigde dat deze verklaringen tot nu toe genegeerd zouden zijn. Deze stukken bevonden zich, zoals gezegd, niet in het dossier van het OM maar wel in de archieven van de KMAR.
Verder is van belang om hier in herinnering te roepen dat de gemachtigde voorafgaande aan het opstarten van de artikel 12 Sv procedure niet expliciet heeft verzocht om deze documenten. De gemachtigde heeft deze suggestie eerst gedaan ten tijde van de behandeling van het beklag ex artikel 12 Sv. Het gerechtshof legde die suggestie naast zich neer en achtte het niet nodig verder onderzoek te laten verrichten.
Kunt u bevestigen dat uit de verklaringen de indruk ontstaat dat, anders dan waar eerder mee rekening werd gehouden, de Iraakse militairen niet op de auto zouden hebben geschoten?
Nee, het dossier bevatte de korte, inhoudelijke samenvatting van de verklaringen van de ICDC-militairen. Hiermee kon derhalve rekening worden gehouden.
Wat is uw reactie op de beschuldiging van meineed door advocaat Liesbeth Zegveld?
Op basis van de hierboven beschreven omstandigheden en de uitspraak van het gerechtshof Arnhem dat het niet nodig was aanvullend onderzoek te verrichten, kan ik de ernstige beschuldiging van meineed ex artikel 207 Wetboek van Strafrecht (het onder ede opzettelijk afleggen van een valse verklaring) niet plaatsen.
De wens vanuit het voortgezet onderwijs (vo) om een toelatingstoets in te voeren ter omzeiling van het schooladvies |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving waarin aangegeven wordt dat scholen op zoek zijn naar alternatieve toetsen om aan de hand van de bijbehorende uitslag leerlingen al dan niet toe te laten, omdat het schooladvies in tegenstelling tot de centrale eindtoets (cito) leidend wordt?1
Ja
Deelt u de opvatting dat het schooladvies leidend moet zijn en de centrale eindtoets een objectieve second opinion is? Bent u het eens met de stelling dat om die reden het vo geen toelatingstoetsen/examens mag afnemen?
Ja
Hoe ver bent u met het uitvoeren van de motie Ypma over het uitsluiten van toelatingstoetsen/examens door het vo?2
Met de uitvoering van deze motie lig ik op koers. Op 20 januari dit jaar heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd in de aanbiedingsbrief voor de voorhang van het ontwerp Toetsbesluit PO in uw Kamer.3 In de brief en het besluit geef ik aan dat de regelgeving wordt aangepast conform de motie. De planning is dat de gewijzigde regelgeving tegelijkertijd met de Wet eindtoetsing PO (Stb. 2014, nr. 13) komend schooljaar in werking treedt. Deze regelgeving zorgt ervoor dat het schooladvies leidend wordt en de uitslag op de eindtoets het enige objectieve tweede gegeven («second opinion») is dat scholen voor voortgezet onderwijs mogen betrekken bij de toelating. Dit betekent ook dat scholen voor voortgezet onderwijs de toelating niet afhankelijk mogen stellen van het resultaat op de eindtoets.
Welke maatregelen gaat u nemen of heeft u al genomen om toelatingstoetsen/examens in het vo tegen te gaan of te voorkomen?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt wordt de regelgeving zo aangepast dat scholen voor voortgezet onderwijs naast de eindtoets geen andere gegevens mogen gebruiken of eisen als tweede gegeven. Dit geldt zowel voor toelatingstoetsen die een school voor voortgezet onderwijs zelf – al dan niet vooruitlopend op het resultaat van de eindtoets – zou overwegen af te nemen, als voor andere toetsen die leerlingen op de basisschool maken. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de Entreetoets in groep 7, de resultaten van toetsen uit het leerlingvolgsysteem of een IQ-test. Het is aan de basisschool om deze gegevens te betrekken bij het opstellen van het schooladvies. Op lokaal en regionaal niveau kunnen over de wijze waarop dit gebeurt op vrijwillige basis afspraken worden gemaakt tussen het basis en voortgezet onderwijs. Voor een verdere uiteenzetting verwijs ik kortheidshalve naar de nota van toelichting op het genoemde ontwerp Toetsbesluit PO (paragraaf 2.4 Overgang PO-VO).
In juridische zin worden dus voldoende maatregelen genomen. In aanvulling daarop start op korte termijn een gerichte voorlichting. Dit als onderdeel van een bredere voorlichting over de invoering van de eindtoetsing. De wijziging grijpt namelijk vanaf 2015 al in, omdat het betrekking heeft op de procedures voor de overgang van basisschoolleerling naar het voortgezet onderwijs tussen het schooljaar 2014/2015 en het schooljaar 2015/2016. Bij de voorlichting worden de PO-Raad en de VO-raad betrokken.
Hoeveel scholen in het vo hebben reeds een toelatingstoets/examen ingesteld? Hoe heeft u, in lijn met de hiervoor genoemde motie Ypma, gehandhaafd?
Momenteel hebben scholen voor voortgezet onderwijs de mogelijkheid om toelatingstoetsen/-examens af te nemen. Hier worden geen gegevens over bijgehouden. De indruk is dat scholen hier nauwelijks gebruik van maken. Er zijn aanmerkelijk meer scholen voor voortgezet onderwijs die mede de uitslag op de eindtoets als een bepalende factor gebruiken bij de toelating. Ook over het aantal scholen dat dit doet worden geen cijfers bijgehouden.
Zo lang de lijn uit de motie Ypma nog niet in regelgeving gevat is, kan vanzelfsprekend geen sprake zijn van handhaving. Dit zal vanaf 2015 wel het geval zijn.
Op welke manier gaat u controleren of scholen zich houden aan de regels en of zij handelen in lijn met de motie Ypma?
Ik zal de Inspectie van het Onderwijs vragen om dit vanaf volgend jaar mee te nemen in haar toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving. Daarna wordt hier aandacht aan besteed in de wettelijk vastgelegde evaluatie van de Wet eindtoetsing PO die plaatsvindt 4 jaar na invoering van de wet. Vooruitlopend daarop zal na 2 jaar al een gerichte evaluatie plaatsvinden over de effecten van de wet op het specifieke onderdeel van de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs.
Gezichtsherkenning door de Scan Eagle |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Scan Eagle is gebruikt om zeehonden op het ijs te herkennen en te volgen?1
Ja.
Bent u er voorts van op de hoogte dat uit technische specificaties van de Scan Eagle blijkt dat deze nadrukkelijk is ontworpen voor gezichtsherkenning?2 Zo ja, kunt u toelichten in hoeverre en op welke wijze het is uitgesloten dat bij voorgenomen inzet van de Scan Eagle door justitie sprake kan en zal zijn van gezichtsherkenning?
Het is niet zo dat de Scan Eagle speciaal is ontworpen voor gezichtsherkenning. De website waar vraag 2 naar verwijst geeft generieke informatie over allerlei camera’s die op een Scan Eagle kunnen worden gezet. Met mijn brief van 15 augustus 2013 informeerde ik uw Kamer over de camera’s van de Scan Eagle die door Defensie worden gebruikt.3 De Scan Eagle kan met de camera’s waarover Defensie beschikt geen personen herkenbaar in beeld brengen op operationele vlieghoogte. Dit is uitsluitend mogelijk als het toestel erg laag vliegt en de persoon in kwestie omhoog kijkt. Opereren op een dergelijke lage hoogte is erg ongebruikelijk en in de meeste gevallen niet toegestaan met het oog op de veiligheidsvoorschriften. Er bestaan op dit moment geen plannen om de geavanceerde camera’s waarover de aangehaalde website bericht aan te schaffen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten wat de technische mogelijkheden van de Raven en Scan Eagle precies zijn ten aanzien van binnenlands gebruik, met welke type camera’s de Raven en Scan Eagle mogelijkerwijs kunnen worden uitgerust en op welke vlieghoogte in het Nederlandse luchtruim deze onbemande vliegtuigen zullen opereren?
De Raven en de Scan Eagle kunnen video-opnamen maken met een dag- of nachtcamera die voor de vlucht op het toestel wordt gemonteerd. De Raven opereert doorgaans op een vlieghoogte van ongeveer 300 meter. De Scan Eagle vliegt doorgaans op een hoogte tussen de 600 meter en 1.000 meter, tot maximaal 6.000 meter.
Bent u bereid bij voorbaat uit te sluiten dat drones en onbemande vliegtuigen die opereren in het Nederlandse luchtruim, zoals de Raven en de Scan Eagle, op een vlieghoogte worden ingezet waarbij gezichtsherkenning mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik niet alle toekomstige doeleinden waarvoor een Raven of Scan Eagle zal worden ingezet kan voorzien, wil ik niet bij voorbaat uitsluiten dat deze ooit op lage hoogte zullen vliegen of dat zij ooit zullen worden voorzien van camera’s waarmee gezichtsherkenning mogelijk is. Eventuele inbreuken op de privacy die daarbij kunnen ontstaan zijn op zichzelf ook geen reden om dit bij voorbaat uit te sluiten. Van belang is dat wanneer hiertoe zou worden besloten de rechtmatigheid van dergelijke inbreuken is gewaarborgd doordat wordt voldaan aan de voorwaarden die aan een dergelijke inzet zijn verbonden.
Ik wil u in dit verband ook verwijzen naar de brief die ik uw Kamer recentelijk stuurde over een onderzoek dat het WODC op verzoek van het kabinet uitvoert naar onder meer de mogelijk negatieve effecten van het gebruik van onbemande vliegtuigen op de privacy en de wijze waarop die privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd.4
Is het uitgesloten dat drones en onbemande vliegtuigen die opereren of gaan opereren in het Nederlandse luchtruim, zoals de Raven en de Scan Eagle, ten behoeve van opsporing en crowd control op enig moment wel worden voorzien van een camera waarmee gezichtsherkenning mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een stop op kantoren in Utrecht |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie Utrecht zet streep door bouwplannen kantoren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een goed idee is als de provincie een regionale afweging maakt – als gemeenten of samenwerkingsverbanden hierin niet slagen – over volume en locatie van nieuwe bedrijfsterreinen, kantorenlocaties, detailhandelslocaties of woonlocaties, waarmee overprogrammering en concurrentie worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik hecht er waarde aan dat op regionaal niveau gezocht wordt naar een goede balans tussen vraag en aanbod van planruimte. Om die reden heb ik in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd in de regelgeving. Deze voorziet echter alleen in het voorkomen van onnodig nieuw overaanbod, niet op de herprogrammering van het bestaande overaanbod. Ook bij herprogrammering is een regionale afweging voor de hand liggend. Daarin kunnen zowel gemeenten als provincies een rol spelen.
Middels het in juni 2012 afgesloten Convenant Aanpak Leegstand Kantoren hebben provincies die rol gepakt en zich gecommitteerd om ruimtelijke beleidskaders af te spreken op regionaal niveau. Ik zie het besluit van de provincie Utrecht als een invulling hiervan.
Kunnen projectontwikkelaars, wier projecten op grond van dit besluit niet doorgaan, hierover planschade claimen? Zo ja, bij wie: bij de provincie of bij de gemeente? Is dit (in de toekomst) te voorkomen? Zo ja, hoe? Zo ja, vallen deze kosten onder hogere kosten als bedoeld in artikel 6.8 van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 146 van de Provinciewet, artikel 108 van de gemeentewet en/of artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet?
Provinciale Staten van Utrecht hebben een gefaseerde aanpak van de kantorenleegstand vastgesteld. Kern van deze aanpak is dat plancapaciteit wordt geschrapt en bestemmingen verruimd. De Provincie Utrecht wil dit planologisch borgen met behulp van provinciale inpassingsplannen. Deze provinciale inpassingsplannen worden voorafgegaan door een ruimtelijke structuurvisie kantoren. Op basis van dit besluit (structuurvisie) kan door projectontwikkelaars of andere belanghebbenden geen planschade worden geclaimd. De Wet ruimtelijke ordening biedt pas de mogelijkheid van een tegemoetkoming in schade als deze schade zijn oorzaak vindt in de bepaling van een bestemmingsplan of een inpassingsplan. Op het moment dat de provincie deze inpassingsplannen vaststelt, dan kunnen planschadeverzoeken bij de provincie worden ingediend. De mogelijke verzoeken zullen dan op basis van de in de wet en jurisprudentie genoemde criteria moeten worden beoordeeld. Hoe groot het risico op planschadevergoeding is hangt sterk af van de planologische situatie en omstandigheden en valt niet in algemene zin te beantwoorden. De provincie Utrecht gaat er vanuit dat met de structuurvisie voorzienbaarheid is gecreëerd voor marktpartijen. Dit moet – naar de mening van provincie Utrecht – het toekomstige risico op toekenning van planschade verminderen. Mocht een belanghebbende het niet eens zijn met het besluit van de provincie dan zal uiteindelijk de bestuursrechter hierover een oordeel vellen.
Er is in de aanpak van de provincie Utrecht geen sprake van hogere kosten zoals benoemd in de verschillende wetsartikelen2. En wel omdat de provincie niet alleen de verantwoordelijkheid neemt om provinciaal beleid te formuleren, maar ook zelf de verantwoordelijkheid neemt voor de uitvoering ervan in provinciale inpassingsplannen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de betreffende gemeenten klagen over verlies op grondposities, terwijl – als er wel gebouwd zou worden – elders overschotten aan kantoren zouden ontstaan, met de bijbehorende kosten voor onder andere leegstand en tegengaan van verloedering?
Gemeenten hebben zelf de keuze om al dan niet actief grondbeleid te voeren en wel of niet grondposities in te nemen. In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is de «ladder voor duurzame verstedelijking» aangekondigd, die inmiddels in de ruimtelijke regelgeving is opgenomen. De ladder vraagt om bij ruimtelijke plannen eerst na te gaan of er behoefte is aan een bepaalde functie voordat er nieuwe ruimte voor wordt gecreëerd in ruimtelijke plannen. En als er behoefte is aan een bepaalde functie dat deze eerst binnen bestaand bebouwd gebied wordt ingevuld voordat deze buiten bestaand bebouwd gebied mogelijk wordt gemaakt. Deze werkwijze moet overschotten aan (nieuwe) kantoren voorkomen in de toekomst.
Bestaat er een kostenverrekeningssystematiek tussen gemeenten onderling of tussen gemeenten en provincies waarmee grondverliezen eerlijk gedeeld kunnen worden? Zo nee, bent u bereid hiervoor voorstellen te doen? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen uniforme kostenverrekeningssystematiek om winsten en verliezen te verdelen bij het schrappen van plannen voor de bouw van winkels of kantoren. Ik zal ook geen initiatieven ontplooien om een dergelijke systematiek te ontwikkelen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft aan dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het regionaal afstemmen van hun ruimtelijke plannen en dat de provincie daarbij desgewenst een regierol op zich kan nemen. Het is dus aan gemeenten en provincies om te bepalen of er behoefte bestaat aan een uniforme kostenverdelingssystematiek die landelijk kan worden toegepast.
Kunt u aangeven wat de toename van leegstand in Utrecht zou zijn geweest als de oorspronkelijke plannen voor nieuwe kantoren in Utrecht allemaal zouden zijn uitgevoerd, daarbij rekening houdend met de trend van minder vierkante metersper werkplek en minder (kantoor)werkplekken per fte?
Uit onderzoek dat de provincie Utrecht heeft laten uitvoeren door de STEC-groep blijkt dat er in de provincie Utrecht een fikse overcapaciteit is aan plannen voor kantoren. De Provincie Utrecht beschikt over een plancapaciteit van meer dan 1,3 miljoen vierkante meter bruto vloeroppervlak terwijl de totale nieuwbouwbehoefte in de provincie Utrecht slechts 600.000 vierkante meter bedraagt tot 2020. Daarnaast beschikken de regio’s in de provincie Utrecht ook over een aanzienlijk aanbod van beschikbare kantoorruimte van in totaal 1 miljoen meter verhuurbaar vloeroppervlakte. Dit is 16 procent van de totale voorraad. De onderzoekers van STEC geven tevens aan dat het mogelijk is dat de leegstand ook op lange termijn hoog blijft en op sommige locatietypen zelfs groter wordt, door trends van het «nieuwe werken»(thuis- en flexwerken), maar ook demografische ontwikkelingen zoals de vergrijzing die in de provincie Utrecht op middellange termijn leidt tot relatieve afname van de groei van de beroepsbevolking.
Ziet u in deze kwestie aanleiding voor aanscherping van wet- en regelgeving bijvoorbeeld in de in aantocht zijnde Omgevingswet?
Nee, ik zie daarin geen aanleiding.
Kunt u deze vragen ruim voor het Algemeen overleg Ruimtelijke Ordening van 13 maart 2014 beantwoorden?
Ja. Daarbij merk ik op dat Uw Kamer dit overleg inmiddels heeft uitgesteld.
Drones die huizen fotograferen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van het bedrijf Billionhomes om op korte termijn met drones over Nederland te gaan vliegen om huizen te fotograferen?1 Zo ja, wat vindt u van het voornemen van Billionhomes om zonder toestemming van bewoners huizen vanuit de lucht te fotograferen en publiek te openbaren zonder dat verwijdering van die openbare informatie mogelijk zal zijn?
Ja. Voor een reactie verwijs ik naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
In hoeverre is het verzamelen van Nederlandse vastgoedinformatie en het vervolgens openbaren daarvan, inclusief foto’s, toegestaan op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens?
In het algemeen kan worden gesteld dat de bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegeven (Wbp) van toepassing zijn wanneer sprake is van het verwerken van tot personen herleidbare gegevens. Bij foto’s van vastgoed is van herleidbaarheid tot personen niet zonder meer sprake. Het oordeel of in een concreet geval de Wbp van toepassing is, is evenwel niet aan mij maar aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Is sprake van een vergunningaanvraag voor de door Billionhomes voorgenomen activiteit in het Nederlandse luchtruim? Zo ja, aan welke criteria wordt een aanvraag voor een vergunning om een (kleine) drone voor commerciële doeleinden te laten vliegen boven Nederlands grondgebied, in algemene zin getoetst en worden privacy-aspecten daarin expliciet meegewogen?
Om een drone beroepsmatig te kunnen vliegen in Nederland is momenteel nog een ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) nodig. Nieuwe regelgeving voor eenvoudige operaties van onbemande luchtvaartuigen wordt thans ontwikkeld wordt maar is nog niet gereed voor publicatie. Tot op heden heeft ILT geen ontheffing verleend aan Billionhomes, noch een aanvraag voor ontheffing ontvangen.
Wanneer een aanvraag wordt ontvangen beoordeelt de ILT of de aanvrager de operatie veilig kan uitvoeren, of de vliegers adequaat opgeleid zijn en of het onbemande systeem technisch betrouwbaar is. De operatie die toegestaan wordt moet op minstens 150 meter horizontale afstand van aaneengesloten bebouwing, (spoor)wegen en groepen mensen plaatsvinden. Deze eisen zijn opgenomen in het Informatiebulletin lichte onbemande luchtvaartuigen.
Bij de beoordeling van de aanvraag worden niet specifiek privacy-aspecten meegewogen, omdat deze aspecten geen onderdeel van een beoordeling op het gebied van luchtvaartveiligheid zijn. In het informatiebulletin wordt de aanvrager echter wel gewezen op de Nederlandse privacy wetgeving die voor drone-operators van belang is.
Deelt u de mening dat ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer het de omgekeerde wereld is als zonder toestemming van eigenaren woningen vanuit de lucht op beeldmateriaal kunnen worden vastgelegd en publiekelijk verspreid en huiseigenaren vervolgens zelf in actie moeten komen om hun woning bij Billionhomes op te eisen en beelden te laten verwijderen?
Nu er (nog) geen sprake is van een ontheffing(saanvraag) van Billionhomes om beroepsmatig met een drone te vliegen, en de precieze werkwijze van het bedrijf onbekend is, is deze vraag niet goed te beantwoorden. In algemene zin kan ik opmerken dat wanneer luchtfoto’s tot personen herleidbare gegevens bevatten het bedrijf dat deze foto’s maakt de relevante bepalingen uit de Wbp heeft na te leven. Het CBP ziet daarop toe.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om ten aanzien van (commerciële) activiteiten met drones in het luchtruim de privacybescherming krachtiger te waarborgen, de regels hierover helder te communiceren aan commerciële partijen en privacy-inbreuken door middel van drones tegen te gaan?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over een onderzoek dat het WODC op verzoek van het kabinet uitvoert naar diverse vragen rondom onbemande luchtvaartuigen (UAS), met daarbij bijzondere aandacht voor de mogelijk negatieve effecten van het gebruik van onbemande luchtvaartuigen op de privacy en de wijze waarop die privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd.2
Het bericht dat de spoedeisende hulpposten in Sittard-Geleen en Weert mogelijk dicht gaan |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert op het bericht dat de spoedzorg mogelijk verdwijnt in twee Limburgse ziekenhuizen?1 2
In het Hoofdlijnenakkoord van juli 2011 is afgesproken dat zorgverzekeraars, waar nodig om redenen van kwaliteit en doelmatigheid, overgaan tot selectieve zorginkoop. In navolging van deze afspraken heeft Zorgverzekeraars Nederland begin 2013 het rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» gepubliceerd. Verzekeraars zetten vanuit kwaliteits- en doelmatigheidsoverwegingen in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Dit betreft traumazorg, spoedeisende neurologische zorg, spoedeisende cardiologische zorg, spoedeisende vaatchirurgische zorg en spoedeisende geboortezorg. Op basis van deze visie zijn er door zorgverzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. In elke regio is een coördinerend verzekeraar die zorg draagt voor het verloop van het proces. Ook in de regio Limburg zijn er scenario’s ontwikkeld die momenteel met de betrokken partijen worden besproken. Het is de bedoeling dat er uiteindelijk in gezamenlijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, rekening houdend met belangen van alle betrokken partijen, een regioplan wordt vastgesteld. Het uiteindelijke doel is betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger. Dit zal vervolgens in de loop van een aantal jaren tot uitvoering worden gebracht via de contractering tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen.
In welk stadium en hoe concreet zijn de plannen om de genoemde spoedeisende hulpposten te sluiten?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. De concentratie is met name gericht op de complexe acute zorg stromen, slechts een beperkt deel van het ziekenhuisaanbod. Spoedeisende Hulpen (SEH’s) zullen daardoor in sommige gevallen een ander profiel krijgen. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH. Het nieuwsbericht dat er mogelijk SEH’s sluiten is voorbarig.
Hoe verhouden deze plannen zich tot uw verzekering dat er van sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) geen sprake zou zijn?3
De verwachting is dat SEH’s bij basisziekenhuizen op sommige plekken anders ingericht zullen worden. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van HAP en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH. Zo kan het bijvoorbeeld doelmatiger zijn om in de nachtelijke uren, bij een gering aanbod aan patiënten, niet zowel de SEH als de HAP naast elkaar open te houden, maar alleen de HAP. Via triage op de HAP kunnen patiënten nog steeds worden opgenomen in het ziekenhuis.
Bent u van mening dat een gemeente als Sittard-Geleen met ruim 90.000 inwoners zonder SEH kan? Hoe valt het te rijmen dat een SEH voor het Atrium en Orbis Ziekenhuis voldoende zou zijn; ziekenhuizen die samen een adherentie van een half miljoen mensen hebben, waarvan destijds werd gesteld dat deze adherentie te groot is voor 1 SEH?4
De plannen zijn nog te prematuur om hier op in te gaan. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten, dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft.
Bent u van mening dat het St. Jans Gasthuis, een ziekenhuis met bijna 300 bedden en als primair adherentiegebied de gemeenten Weert, Nederweert, Leudal en Cranendonck kent die samen 120.000 inwoners tellen zonder SEH kan? Is het wat u betreft acceptabel dat bijvoorbeeld inwoners van Weert voortaan meer dan twintig kilometer moeten reizen om een SEH te bereiken?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Betekent het verdwijnen van een SEH bij het St. Jans Gasthuis niet de doodsteek voor dit ziekenhuis?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat «het ziekenhuis van de 21e eeuw» – zoals het Orbis ook wel wordt genoemd – zonder spoedeisende zorg kan? Is dat uw definitie van een hypermodern ziekenhuis?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Is het wat u betreft acceptabel dat zorgverzekeraars CZ en VGZ de spoedzorg in de regio Limburg uitkleden? Kunt u uw antwoord toelichten? Wie vertegenwoordigen deze verzekeraars eigenlijk? Is hier niet sprake van een democratisch tekort, aangezien de bevolking geen voorstander is van het verdwijnen van ziekenhuizen en SEH's?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u de Kamer het regioplan toezenden waarin het voornemen staat om de spoedzorg in Sittard-Geleen en Weert te sluiten?
De plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. Bovendien zijn de regioplannen de verantwoordelijkheid van partijen en is het niet aan mij deze aan de Tweede Kamer te zenden.
In welke regio’s bestaan er op dit moment (concept-)regioplannen van zorgverzekeraars, waarin wordt gekoerst op het sluiten dan wel samenvoegen van afdelingen voor spoedeisende zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
In alle 11 regio’s zijn er door zorgverzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. De concentratie richt zich met name op de complexe acute zorg, maar in stedelijk gebied waar veel SEH’s dicht bij elkaar zitten is het mogelijk dat er basis SEH’s (gedeeltelijk)sluiten of anders ingericht worden. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van HAP en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH. Zo kan het bijvoorbeeld doelmatiger zijn om in de nachtelijke uren, bij een gering aanbod aan patiënten, niet zowel de SEH als de HAP naast elkaar open te houden, maar alleen de HAP. Via triage op de HAP kunnen patiënten nog steeds worden opgenomen in het ziekenhuis.
Kunt u de Kamer deze (concept-)plannen voor elke regio doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bij elk plan aangeven hoe ver de uitvoering ervan gevorderd is?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. Bovendien zijn de regioplannen de verantwoordelijkheid van partijen en is het niet aan mij deze aan de Tweede Kamer te zenden.
Op welke wijze zijn huisartsen en andere zorgverleners betrokken bij de plannen om twee locaties voor spoedzorg in Limburg te sluiten? Zijn zij gelukkig met deze voornemens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1. In de planning van het traject wordt nadat met alle ziekenhuizen is gesproken natuurlijk ook met huisartsen, ambulancevervoerders en patiëntenorganisaties gesproken.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat de plannen van de zorgverzekeraars om de SEH's te sluiten doorgang vinden?
Indien er voornemens zijn om de acute zorg in een regio anders in te richten, dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Ik heb wettelijk gezien alleen een rol als de bereikbaarheid van cruciale zorg binnen 45 minuten met de ambulance of de veiligheid van de zorg in het geding lijkt te komen. Ik ben verantwoordelijk voor de continuïteit van cruciale zorg, en niet de continuïteit van elk specifiek ziekenhuis.
De mogelijke rol van Turkije bij kidnapping van bisschoppen in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eedere schriftelijke vragen van de leden Voordewind, Bonis, Omtzigt, Ten Broeke, Sjoerdsma, Van Bommel, Van der Staaij en Van Ojik1, waarin u grote zorgen over het lot van twee in Syrië ontvoerde bisschoppen uitsprak en aangaf dat Nederland samen met een aantal andere EU-lidstaten actief betrokken is bij pogingen de bisschoppen vrij te krijgen?
Ja. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie die de genoemde bewering bevestigt.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de mogelijke rol van Turkije bij de ontvoering van deze bisschoppen?2 Hoe beoordeelt u de bewering dat een groep jihadisten uit de Kaukasus, onder leiding van «Abu Banat», verantwoordelijk zou zijn geweest voor de ontvoering van en moord op de bisschoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de bewering dat de Turkse autoriteiten gesteld hebben dat de Abu Banat groep het land uitgezet zou zijn, terwijl ze in werkelijkheid in politiebewaring zouden verkeren in Istanbul, na gearresteerd te zijn op verdenking van overtreding van de wapenwetgeving, alsmede het voorbereiden van terroristische aanslagen?
De Turkse autoriteiten hebben desgevraagd bevestigd dat Abu Banat en leden van zijn groep zijn gedetineerd in de Maltepe gevangenis in Istanbul op verdenking van terroristische activiteiten en lidmaatschap van Al Qaida. Zij geven tevens aan dat het recht zijn beloop moet krijgen. De Turkse autoriteiten ontkennen verder dat Turkse instellingen relaties onderhouden met of betrokken zijn bij de Abu Banat groep.
Kunt u bevestigen dat de Abu Banat groep sinds de zomer 2013 in de Maltepe gevangenis in Istanbul zit en dat de Turkse autoriteiten dus gelogen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het in de openbaarheid gebrachte politieonderzoek naar de Abu Banat groep, waaruit onder meer zou blijken dat Abu Banat verantwoordelijk is voor gruwelijke onthoofdingen, en dat de politie geen vragen heeft gesteld over de ontvoering van de bisschoppen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u hetgeen gesteld wordt over openbaar gemaakte geheime documenten, waaruit zou blijken dat de Turkse geheime dienst MIT in detail beschrijft hoe de bisschoppen ontvoerd zijn, verplaatst zijn tussen verschillende locaties, om in het dorp Mashad Ruhin te eindigen en dat de Turkse geheime dienst de Abu Banat groep goed kon volgen, omdat het de groep Turkse walkie-talkies gegeven had, waarvan de frequentie gecheckt kon worden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Turkse justitie tot dusver heeft afgezien van vervolging van de Abu Banat groep, omdat het een «binnenlandse Syrische aangelegenheid» zou zijn, en omdat Turkije geen schade berokkend zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Syrische Orthodoxe kerk tot dusver geen commentaar heeft willen geven op de onthullingen in deze schokkende zaak? Zo ja, deelt u de bewering dat dit ingegeven is door angst voor de Turkse autoriteiten?
Voor zover bekend heeft de Syrisch Orthodoxe kerk tot nu toe geen commentaar gegeven. Het is het Kabinet niet bekend om welke reden zij tot nu toe geen commentaar zou hebben gegeven.
Bent u bereid opheldering te eisen bij Turkije naar aanleiding van de zorgelijke berichtgeving over de ontvoering van de bisschoppen en de mogelijke betrokkenheid van Turkije daarbij?
Zie antwoord op vragen 3 t/m 7.
Deelt u de mening dat Turkije de jurisdictie en de plicht heeft om terroristen die barbaarse mensenrechtenschendingen in Syrië hebben begaan, te vervolgen als ze zich op Turks grondgebied bevinden?
Turkije is partij bij diverse verdragen tegen terrorisme. Op grond daarvan heeft het de plicht om verdachten van terrorisme die zich op zijn grondgebied bevinden hetzij te berechten, hetzij voor berechting uit te leveren. In dit verband wijst het Kabinet er op dat tijdens de bilaterale consultaties op 14 februari 2014 is overeengekomen dat Turkije en Nederland nauwer gaan samenwerken bij de bestrijding van terrorisme. Zie verder ook de antwoord op vragen 3, 4, 5, 6 en 7.