Het bericht "buitenlandse uitzendkracht genept met goedkope zorgpolis" |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending gezien waarin wordt vermeld dat buitenlandse uitzendkrachten worden genept met een zorgpolis?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze polis onderdeel is van het arbeidscontract, en dat arbeidsmigranten die in een afhankelijke positie verkeren door de werkgever verplicht worden om deze polis te aanvaarden? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Personen die in Nederland wonen of, als ze hier niet wonen, in Nederland in loondienst werken zijn verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Dit geldt ook voor buitenlandse seizoensarbeiders. Omdat zij niet altijd op de hoogte zijn van de Nederlandse regelgeving hieromtrent, zijn er werkgevers die een (collectieve) zorgverzekering aanbieden. De buitenlandse seizoensarbeider is vrij om dit aanbod al dan niet te aanvaarden. Iedereen is immers vrij in de keuze voor zijn zorgverzekeraar; er kan geen sprake zijn van een verplichting om een bepaalde polis te nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de polisvoorwaarden de werkgever optreedt als postadres? Bent u er ook van op de hoogte dat sommige uitzendbedrijven de verzekeringnemer (de werknemer) niet informeren over de dekking, de polisvoorwaarden en de feitelijke prijs van de polis, en dat de werknemer slechts een verzekeringspasje ontvangt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Werkgever en werknemer kunnen overeenkomen dat de werkgever de administratieve afhandeling van de zorgverzekering verricht en ook optreedt als postadres. De werknemer kan daartoe een volmacht afgeven aan de werkgever. Het mag daarbij uiteraard niet zo zijn dat de werkgever informatie omtrent de zorgverzekering, die bedoeld is voor de werknemer, achter houdt.
Er zijn ook verzekeraars die de informatie over dekking, polisvoorwaarden en prijs digitaal via de persoonlijke «mijn-omgeving» beschikbaar stellen aan de verzekerde.
Deelt u de mening dat deze praktijken van zorgverzekeraars en werkgevers onwenselijk zijn en aangepakt moeten worden?
Ik vind het van belang dat arbeidsmigranten verzekerd zijn tegen ziektekosten. Zeker voor arbeidsmigranten kan het behulpzaam zijn als de werkgever een collectieve zorgverzekering aanbiedt. Het is niet de bedoeling dat de werkgever of de zorgverzekeraar daar ten koste van de arbeidsmigrant voordeel uit haalt.
Wat vindt u van het feit dat werkgevers de collectiviteitskorting van de zorgverzekering en de korting op de premie als gevolg van een vrijwillig hoger eigen risico in eigen zak steken?
Werkgevers kunnen op grond van artikel 18, derde lid van de Zorgverzekeringswet (Zvw) met zorgverzekeraars afspraken maken over de verdeling van het voordeel van de collectiviteitskorting over de werkgever en werknemer (verzekeringnemer). Dit kan betekenen dat (een deel van) dat voordeel ten gunste komt van de werkgever, bijvoorbeeld als compensatie voor de administratieve lasten die gepaard gaan met het collectief aanbieden van de zorgverzekering aan de werknemers.
Het aan de verzekeringnemer toegedeelde deel van het voordeel van de collectiviteitskorting en de premiekorting in verband met het vrijwillig eigen risico leiden tot een lagere door verzekeringnemer verschuldigde premie. De zorgverzekeraar moet op het polisblad voor de verzekerde zichtbaar maken hoe de te betalen premie wordt afgeleid van de premiegrondslag (art. 17 Zvw). Hierbij moet zichtbaar zijn hoe de kortingen op de nominale premie in mindering zijn gebracht. Het moet voor de verzekerde duidelijk zijn wat de hoogte is van de uiteindelijk te betalen premie en hoe deze is berekend. Deze korting komt dus ten goede aan de verzekeringnemer en mag niet door de werkgever gehouden worden.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak uitzendbedrijven van arbeidsmigranten dit doen, en hier maatregelen tegen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van SZW zal met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.
Heeft u eerder signalen gekregen dat werkgevers wel zorgpremies op het loon inhouden, zonder dat er een polis tegenover staat?
Nee, daar heb ik niet eerder signalen over ontvangen.
Wat vindt u ervan dat, doordat de polis verbonden is aan het arbeidscontract, de buitenlandse uitzendkracht bij ontslag door ziekte of door zwangerschap de zorgverzekering verliest, en door niemand wordt geïnformeerd over de mogelijkheden tot het voortzetten van de verzekering en de aanvullende verzekering?
In het geval van de seizoenswerkers zal in het algemeen de verzekeringsplicht eindigen op het moment dat het dienstverband wordt beëindigd. De verzekeringnemer dient dit onverwijld aan de verzekeraar te melden. Indien de werknemer de werkgever een volmacht heeft gegeven om de administratieve handelingen met betrekking tot de zorgverzekering te verrichten, dan is de afmelding door de werkgever toereikend. In de CAO van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) staat uitdrukkelijk vermeld (artikel2 dat de onderneming de uitzendkracht dient te informeren over het eventueel vrijwillig voortzetten van de verzekering na het einde van de uitzendovereenkomst. De zorgverzekeraar heeft hier wettelijk gezien geen taak. Dit laat onverlet dat deze bij wijze van service de verzekerde bij het bewijs van beëindiging kan attenderen op de mogelijkheden tot voortzetting. Ik teken hierbij aan dat de zorgverzekeraar bij seizoenswerkers niet over de informatie beschikt om te kunnen beoordelen of iemand nog verzekeringsplichtig is omdat hij niet weet of deze nog in Nederland woonachtig is.
Klopt het dat zorgverzekeraars het eenzijdig opzeggen van de polis door werkgevers van buitenlandse uitzendkrachten laten gebeuren, en dat de zorgverzekeraar een verzekerde niet wijst op zijn rechten om een zorgverzekering voort te zetten? Vindt u dit gedrag laakbaar?
Zie antwoord vraag 8.
Biedt de zorgverzekeraar hiermee feitelijk niet een nepverzekering aan? Zo nee, waarom niet?
Gedurende de periode van verzekering is iemand gewoon verzekerd. Ik heb begrepen dat door arbeidsmigranten ook gewoon gedeclareerd wordt op de verzekering.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit te vragen om te onderzoeken welke zorgverzekeraars deze constructies aanbieden, en uitzendbedrijven faciliteren in de wijze waarop ze eraan kunnen verdienen?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft toegezegd in de marktscan Zorgverzekeringsmarkt uitgebreid in te gaan op het onderwerp herverzekering eigen risico. Hierbij zal de NZa actuele ontwikkelingen zo veel als mogelijk meenemen. De NZa brengt hiervoor onder meer in kaart welke zorgverzekeraars gebruik maken van herverzekering eigen risico. De NZa heeft geen uitsplitsing gevraagd naar de specifieke groepen herverzekerden. Wel vraagt de NZa de tien grootste collectiviteiten uit die kortingen op het eigen risico geven en vraagt daarbij welke doelgroep dat betreft.
Heeft u de notitie van het CNV over dit onderwerp gelezen die CNV Vakmensen u op 3 februari jl. heeft toegezonden? Wilt u met het CNV in gesprek gaan om dit soort onwenselijke praktijken boven water te krijgen en aan te pakken?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag zes, zal de Minister van SZW met de uitzendkoepels, werkgevers en vakbonden een gesprek aangaan over hoe wordt omgegaan met het aanbieden van zorgverzekeringen aan arbeidsmigranten en aan welke regels zij zich hierbij dienen te houden.
Samenwerking met Turkije bij terrorismebestrijding |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Op welke wijze wilt u gaan samenwerken met Turkije bij het bestrijden van terrorisme?1
De samenwerking zal plaatsvinden binnen de gebruikelijke beleidsmatige en operationele kanalen (relevante ministeries, politie, inlichtingen, justitie).
Bent u op de hoogte van de nauwe banden van Turkije met terroristen en terroristische organisaties?2 3 4 Hoe beoordeelt u de berichtgeving daarover?
De artikelen in referte gaan onder meer in op de houding van Turkije ten opzichte van Hamas. Turkije is zich bewust van de Nederlandse en EU-positie dat Hamas een terroristische organisatie is. Turkije is een andere mening toegedaan.
Hoe beoordeelt u de aanhoudende berichtgeving – mede gebaseerd op een VN-rapportage – over Turkse wapenleveringen c.q. gedoogsteun voor wapenleveringen aan jihadistische strijdgroepen c.q. terroristen in Syrië?5 6 7
Op basis van recente contacten met de Turkse autoriteiten herkent het kabinet zich niet in de suggestie dat Turkije wapenleveringen aan jihadistische strijdgroepen zou gedogen.
Heeft u tijdens de laatste Wittenberg-conferentie deze banden van Turkije met terrorisme besproken met uw Turkse collega? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe heeft uw Turkse collega u er van overtuigd dat deze berichtgeving onjuist is?
De Turkse autoriteiten hebben zowel in bilaterale contacten, als in internationaal verband aangegeven dat zij de activiteiten van jihadistische groeperingen beschouwen als een serieuze dreiging voor de binnenlandse veiligheid. Tijdens de bilaterale consultaties tussen Turkije en Nederland op 14 februari 2014 is het probleem van jihadistische strijders uitvoerig aan de orde gekomen. De Turkse autoriteiten hebben ook bij deze gelegenheid onomwonden aangegeven het probleem van jihadistische strijders te onderkennen en hiertegen adequate maatregelen te treffen. De vermeende aanwezigheid van Al Qaeda bases in Turkije heeft men ondubbelzinnig weersproken. Turkije zoekt actief naar (operationele) samenwerking op dit dossier met internationale partners, waaronder Nederland.
Op grond waarvan beschouwt u Turkije als een betrouwbare bondgenoot bij terrorismebestrijding?
Zie antwoord vraag 4.
Een groeiend aantal huisuitzettingen van gezinnen met kinderen |
|
Sadet Karabulut , Paulus Jansen , Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u de toename van het aantal huisuitzettingen, waaronder gezinnen met kinderen, bevestigen, alsmede een toename van het beroep dat gedaan wordt op noodopvang? Wat vindt u van deze ontwikkeling?1 2
Het is bekend hoeveel huisuitzettingen uit corporatiewoningen er plaats vinden. Zeer recent heeft Aedes, vereniging van corporaties, het aantal huisuitzettingen in 2013 gepresenteerd. In 2013 zijn 6.980 huishoudens uit huis gezet. Dat is ten opzichte van 2012 een stijging van 8%. Corporaties houden niet van alle huisuitzettingen bij om welke type huishoudens het gaat. Bij corporaties die het type huishouden wel bijhouden wijzen de cijfers uit dat het met name gaat over alleenstaanden tussen de 18 en 60 jaar oud. Het signaal dat de stijging ook een toename zou zijn van gezinnen met kinderen kan dan ook niet bevestigd worden.
Uit de kengetallen over de cliënten in de maatschappelijke opvang in 2012 van de Federatie Opvang blijkt een toename van het aantal mensen dat hulp heeft gevraagd en gekregen van instellingen voor maatschappelijke opvang, ten opzichte van 2011. De grootste groei is te zien bij de leeftijdscategorie 18–22 en 51–64 jaar. Het aantal kinderen in de opvang is juist gedaald. Deze cijfers hebben betrekking op de gehele maatschappelijke opvang. Er zijn geen cijfers beschikbaar over specifiek de voorzieningen voor noodopvang.
De stijging van het aantal huisuitzettingen ten opzichte van vorig jaar is een negatieve ontwikkeling. De gevolgen van een huisuitzetting zijn voor mensen enorm ingrijpend. Wanneer er kinderen in het spel zijn is dit natuurlijk extra tragisch.
Ook is het spijtig dat het aantal mensen dat zich genoodzaakt voelt om hulp te vragen bij maatschappelijke opvang is gestegen. Gelukkig is het aantal kinderen dat in aanraking komt met opvanginstellingen in 2012 gedaald.
Uit de cijfers valt niet op te maken welke hulp er is geleverd. Het kan gaan om iemand die één nacht in 2012 in de nachtopvang heeft geslapen, maar ook om mensen die het hele jaar in een beschermde woonvorm zaten, of om mensen die in hun eigen huis ambulante begeleiding ontvingen vanuit een opvanginstelling.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor de maatschappelijke opvang? Hoeveel kinderen zitten in de maatschappelijke opvang? Hoeveel kinderen zitten in de daklozenopvang?
Voor de Monitor Stedelijk Kompas 2012 heeft het Trimbos instituut centrumgemeenten gevraagd of zij zicht hebben op het aantal gezinnen dat op een wachtlijst staat voor een opvangplek voor dak- en thuislozen. Zeventien van de 39 gemeenten (45%) hebben aangegeven dat ze zicht hebben op het aantal gezinnen dat op een wachtlijst staat voor een opvangplek. Bij deze zeventien gemeenten is de wachtlijst in de meeste gevallen niet lang: bij vijf gemeenten nul gezinnen op de meest recente peildatum en bij vijf gemeenten één gezin. Eén gemeente geeft aan dat gezinnen überhaupt niet op een wachtlijst komen. In drie gemeenten moesten twee gezinnen wachten op een opvangplek en in een gemeente drie gezinnen. Tot slot hebben drie gemeenten een relatief lange wachtlijst met zeven, twaalf of dertien wachtenden. Alle centrumgemeenten geven aan dan voor een alternatief te zorgen. Veel centrumgemeenten helpen deze gezinnen vooral door te verwijzen naar het eigen netwerk of hulp te bieden bij het vinden van een plek in een andere regio. Uit navraag door het ministerie van VWS bij de Federatie Opvang blijkt dat er geen aanvullende gegevens beschikbaar zijn over de wachtlijsten in de maatschappelijke opvang.
Uit de kengetallen over de cliënten in de maatschappelijke opvang in 2012 van de Federatie Opvang blijkt dat er in dat jaar 2.816 kinderen jonger dan 18 jaar hulp ontvingen vanuit de maatschappelijke opvang. Ook voor deze cijfers geldt dat het totaalcijfers zijn en niet uitgesplitst naar hulpvorm of soort opvang. Het kan dus ook gaan om kinderen uit gezinnen die ambulante begeleiding ontvingen vanuit een opvanginstelling.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de ratificatie door Nederland van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind? Deelt u de mening dat uithuiszetting van kinderen in strijd is met dit verdrag?
Een huisuitzetting hoeft niet in strijd met het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) te zijn, mits wordt gezorgd voor passende alternatieve opvang dan wel huisvesting. Het IVRK geeft in artikel 27 aan dat de Staten die partij zijn in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen nemen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken. En voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting.
In de vierde periodieke rapportage over het Verdrag inzake de Rechten van het Kind aan het VN-Kinderrechtencomité, dat op 25 november 2013 door minister Timmermans aan de Tweede Kamer is aangeboden, wordt gerefereerd aan het experiment «Achter de voordeur» dat leidt tot afname van huisuitzettingen. Uit onderzoek uitgevoerd door het Centre for Children's Rights Amsterdam, in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (11 december 2012) blijkt dat rechters de laatste jaren vaker rekening houden in hun vonnis met de belangen en rechten van kinderen.
Wat is uw verklaring voor de sterke stijging van uithuisplaatsingen?
Uit de laatste cijfers van Aedes blijkt dat verreweg het grootste deel van het aantal huisuitzettingen het gevolg is van het hebben van een huurschuld. Hoewel niet exact te achterhalen is wat de onderliggende oorzaak hiervan is, hebben ruim 90% van de corporaties de economische crisis als oorzaak genoemd.
Deelt u de analyse van Nadja Jongmann, lector rechten, schulden en incasso aan de Hogeschool Utrecht, dat er twee belangrijke redenen voor de toename van het aantal huisuitzettingen zijn, de toename van algehele schuldenproblematiek als gevolg van de economische crisis en het ontbreken van een langdurige intensieve budgetondersteuning voor de groep die moeite heeft met (gewenning aan) beperkt inkomen? Zo ja, wat gaat u met deze kennis doen? Zo nee, waarom niet?
Uit de meest recente gegevens van Aedes blijkt dat de meest voorkomende redenen voor huisuitzettingen uit corporatiewoningen huurachterstanden (in 2013: 88%) zijn, maar ook wietteelt (in 2013: 4%), onderverhuur/woonfraude (in 2013: 3%) of overlast (in 2013: 3%) zijn oorzaken. Aan een huurachterstand kan een terugval in inkomen of de toename van de schuldenproblematiek ten grondslag liggen.
Het zijn economisch moeilijke tijden, ook de schuldenproblematiek loopt op. Eén op de zes huishoudens in Nederland loopt een risico op problematische schulden, heeft problematische schulden of zit in een schuldhulpverleningstraject. Daarbij gaat het niet alleen om huurachterstanden3. Wanneer inkomen plotseling terugloopt is het belangrijk dat men snel zijn of haar levensstandaard aanpast. Als dit niet op eigen kracht lukt, dan kunnen mensen aankloppen bij de gemeente. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van integrale schuldhulpverlening. Budgetondersteuning kan hier onderdeel van uitmaken. Het is aan de gemeente om te bepalen of dit in een individueel geval noodzakelijk is en zo ja hoe lang iemand budgetbegeleiding nodig heeft. Met subsidie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontwikkelen Nibud en Stimulansz momenteel een handreiking prestatie-indicatoren budgetcoaching. Deze handreiking biedt handvatten voor het monitoren van de voortgang van de budgetbegeleiding en kan gemeenten ondersteunen in hun beleid. Het kabinet heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten om hun armoede- en schuldenbeleid te intensiveren.
Wat zijn de directe en maatschappelijke kosten van een uithuisplaatsing?
De kosten van een huisuitzetting voor een corporatie zijn onder meer sterk afhankelijk van de hoogte van de huurschuld en de staat van de ontruimde woning, maar worden door Aedes geschat op gemiddeld tussen de € 5.000 en € 10.000.
De maatschappelijke kosten van een huisuitzetting beslaan meerdere domeinen, zoals zorg en opvang, herhuisvesting, onderwijs, (bijzondere) bijstand, en soms ook kosten in het justitiële domein. Welke kosten gemaakt moeten worden en de hoogte van deze kosten verschilt per huisuitzetting. Het is daardoor niet mogelijk om de maatschappelijke kosten van een huisuitzetting te bepalen.
Wat vindt u van de oproep om huisuitzettingen te verbieden indien kinderen in het spel zijn, mits betrokken ouder of ouders begeleiding en schuldhulpverlening accepteren?3
De huidige regeling voor huisuitzettingen is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en houdt in dat voor huurders bijzondere regels gelden, waardoor een huurder niet zonder meer uit zijn of haar huis kan worden gezet. Wanneer er sprake is van wanbetaling (de huur is niet voldaan), dan kan de verhuurder de huurovereenkomst opzeggen, omdat «de huurder zich niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt». Ontbinding van de huurovereenkomst kan alleen via de rechter. Een gedwongen ontruiming zal dus alleen plaatsvinden na een rechterlijke toets; dit heeft te maken met het bijzondere karakter van woonruimte. De rechter maakt een belangenafweging waarbij het gewicht van de tekortkoming wordt afgewogen tegen het woonbelang van de huurder. Dit waarborgt dat een huisuitzetting, zeker als er kinderen in het spel zijn, niet zonder meer plaats vindt. De bestaande maatregelen met betrekking tot huisuitzettingen bieden genoeg waarborgen voor huurders. Een verbod op huisuitzettingen voor bepaalde huishoudens acht het kabinet dan ook niet nodig. Overigens worden lang niet alle vonnissen daadwerkelijk geëffectueerd; in de praktijk is in 6.980 gevallen van de 23.100 vonnissen daadwerkelijk tot huisuitzetting over gegaan, zo blijkt uit de cijfers van Aedes.
Wanneer er sprake is van een bedreigende situatie, zoals een dreigende huisuitzetting, bestaat op basis van artikel 287b Fw bovendien de mogelijkheid om bij de rechter te verzoeken om een noodmoratorium. Wordt het noodmoratorium uitgesproken dan mag de verhuurder voor de duur van het noodmoratorium (maximaal 6 maanden) niet tot huisuitzetting overgaan. De bedoeling is dat deze periode wordt gebruikt om tot een regeling van de schulden te komen, zodat na afloop van het noodmoratorium voor de verhuurder niet meer de noodzaak bestaat om alsnog tot huisuitzetting over te gaan.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid. De gemeente is dan ook de partij die (bindende) afspraken kan maken met onder andere corporaties over het voorkomen van huisuitzettingen. Mijn collega van Wonen en Rijksdienst en ik zijn ervan overtuigd dat gemeenten en corporaties zich tot het uiterste zullen blijven inspannen om een verdere stijging van het aantal huisuitzettingen te voorkomen. Hierin werken zij vaak samen. Corporaties delen signalen met gemeenten, gaan op huisbezoek bij de huurder of bieden ondersteuning van een budgetcoach. Een mooi voorbeeld hiervan is de gemeente Amsterdam waar al jaren binnen de Vroeg Eropaf-aanpak samengewerkt wordt met corporaties om huisuitzettingen te voorkomen.
Het is belangrijk dat gemeenten afspraken maken met ketenpartners, waaronder corporaties, dan wel de afspraken verstevigen, over het voorkomen van huisuitzettingen en het vroeg signaleren van betalingsachterstanden. Ik ondersteun gemeenten hierin door het ontwikkelen van business cases preventie en vroegsignalering van schulden, waar de Vroeg Eropaf-aanpak in Amsterdam er één van is. Deze business cases bieden goede voorbeelden en informatie voor het ontwikkelen van een eigen gemeentelijke aanpak. De business cases zijn eind april 2014 afgerond en zullen in mei breed verspreid worden onder gemeenten, corporaties en andere ketenpartners. Daarnaast is BKR bezig met de ontwikkeling van een systeem «Vindplaats van Schulden», zoals toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 20135. Inzet van dit marktinitiatief is dat het systeem gemeenten helpt bij de preventie en vroegsignalering van (problematische) schulden.
Bent u bereid bindende afspraken te maken met gemeenten, woningbouwcorporaties en welzijnswerkers over het voorkomen van huisuitzetting bij kinderen, met als uitgangspunt, het gebeurt niet, mits mensen bereid zijn om mee te werken aan schuldhulpverlening of budgetondersteuning? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel hiertoe verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat weerhield u er tot nu toe van om huisuitzettingen waarbij kinderen betrokken zijn te allen tijde te verbieden? Op welke wijze zouden deze bezwaren weggenomen kunnen worden? Onder welke voorwaarden of nadere bepalingen bent u bereid mee te werken aan een verbod op huisuitzettingen indien daarbij kinderen in het spel zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Bevestigt u het belang van een goede en vroegtijdige onderlinge afstemming en samenwerking tussen gemeente, corporaties, maatschappelijk werk, energieleverancier, zorgverzekering en belastingdienst om complexe en oplopende schulden te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen, afspraken of wetten en regels bevorderen naar uw mening op dit moment reeds deze samenwerking en afstemming en welke belemmeren deze samenwerking en afstemming?
Dit belang bevestig ik zeer zeker. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 2013 schreef, heeft preventie en vroegsignalering volop mijn aandacht. In dit kader heb ik business cases preventie en vroegsignalering laten ontwikkelen. Bestaande gemeentelijke aanpakken laten zien dat er binnen de huidige wet- en regelgeving al heel veel mogelijk is. De gemeentelijke aanpakken zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op goede samenwerking en afstemming met ketenpartners en bevorderen het voorkomen van het ontstaan of verergeren van een (problematische) schuldsituatie. Dit kan een huisuitzetting soms voorkomen.
Andere afspraken die vroegtijdige onderlinge afstemming en samenwerking tussen gemeenten en ketenpartners bevorderen zijn afspraken vastgelegd in convenanten. Veel gemeenten werken al met (regionale) convenanten. De NVVK (de vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren) is momenteel met subsidie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bezig met een project om vroegsignalering in te bedden in convenanten om hiermee de regierol van gemeenten in dit kader te versterken.
Tot slot heb ik in mijn brief van 3 juli 2013 aangekondigd de rol van gemeenten bij vroegsignalering te versterken door het onderzoeken en ontwikkelen van (aanvullende) instrumenten zoals de uitbreiding gegevensuitwisseling, een digitale Sociale Kaart en het verder ontwikkelen van het screenings-instrument Mesis. Deze instrumenten worden momenteel verder uitgewerkt. Welke belemmeringen er zijn bij vroegtijdig onderlinge afstemming en samenwerking tussen gemeenten, corporaties en andere ketenpartners zullen naar voren komen in de business cases preventie en vroegsignalering van schulden.
Kunt u specifiek toelichten welke gevolgen de preferente positie van de belastingdienst, het korten van uitkeringen als strafmaatregel en het terugtreden van de overheid in het algemeen kan hebben op de schuldenproblematiek en daarmee op het aantal huisuitzettingen? Bent u bereid deze regels aan te passen opdat schulden worden voorkomen en schuldhulpverleners effectieve hulp kunnen bieden?
Of er een problematische schuldensituatie ontstaat is afhankelijk van (meerdere) individuele omstandigheden. Er kan niet worden gesteld dat de in de vraag genoemde factoren leiden tot (meer) huisuitzettingen.
De preferente positie van de Belastingdienst heeft geen directe gevolgen voor de schuldenproblematiek en daarmee op het aantal huisuitzettingen. De preferente positie van de Belastingdienst speelt pas als er vermogensbestanddelen tussen verschillende schuldeisers moeten worden verdeeld. Dat is dus nadat de schuld is ontstaan. In het geval meerdere schuldeisers zich op hetzelfde vermogensbestanddeel van de schuldenaar willen verhalen, verschaft preferentie de één voorrang boven de ander. Preferentie ziet dus op de wijze van verdeling. Ook zonder preferentie kan het beslagen vermogensbestanddeel worden uitgewonnen als de schuldenaar niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
Voor wat betreft de gevolgen die het verlagen van uitkeringen op de schuldenproblematiek kan hebben, is het in individuele gevallen van belang om ook de reden van de verlaging van de uitkering te betrekken bij het oplossen en voorkomen van de schuldenproblematiek. In het algemeen wordt namelijk een bijstandsgerechtigde geconfronteerd met een (geüniformeerde) verlaging van de bijstandsuitkering, indien verwijtbaar geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om een eigen inkomstenbron te verwerven (bijvoorbeeld betrokkene onderneemt geen pogingen om betaalde arbeid te verkrijgen). Zoals reeds hierboven weergegeven is het sterk afhankelijk van individuele omstandigheden en hoe mensen met hun financiële situatie omgaan, wat eventuele gevolgen zouden kunnen zijn.
Het is belangrijk dat de overheid ook kritisch naar zichzelf kijkt. Wanneer de overheid als schuldeiser in beeld komt is het belangrijk dat zij met één gezicht en zorgvuldig naar buiten treedt en transparant communiceert. In de rijksincassovisie die momenteel ontwikkeld wordt, wordt dit uitgewerkt. Dit is in de kabinetsreactie6 op het rapport Paritas Passé door het kabinet toegezegd. Ik zal u binnenkort mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie informeren over de voortgang van dit traject.
Het opnemen van de Structuurvisie Schaliegas in de Structuurvisie Ondergrond |
|
Carla Dik-Faber (CU), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wordt de Structuurvisie Schaliegas1 gegarandeerd opgenomen in de Structuurvisie Ondergrond (STRONG)?
De Structuurvisie Schaliegas zal integraal onderdeel uitmaken van de Structuurvisie Ondergrond. De Structuurvisie Ondergrond zal uiteindelijk het ruimtelijk afwegingskader zijn voor ondergrondse activiteiten, waarin schaliegas één van de activiteiten is die wordt afgewogen ten opzichte van andere ondergrondse en bovengrondse activiteiten. Gedurende het milieuonderzoek en het opstellen van de Structuurvisie Schaliegas zal intensieve afstemming plaatsvinden tussen de beide structuurvisies voor wat betreft de aanpak en de uitgangspunten.
Zoals u weet heb ik met de mijnbouwondernemingen afgesproken dat totdat de Structuurvisie Schaliegas is vastgesteld er geen activiteiten worden ondernomen. Naar verwachting zal de Structuurvisie Ondergrond in het eerste kwartaal van 2015 aan uw Kamer worden aangeboden. De Structuurvisie Ondergrond zal de hoofdlijnen en algemene systematiek bevatten voor het maken van ruimtelijke afwegingen. De Structuurvisie Schaliegas is een gedetailleerde uitwerking van die systematiek voor de specifieke functie schaliegas en zal zich dus lenen voor een afweging over proefboringen in relatie tot andere ondergrondse en bovengrondse activiteiten.
Vindt, los van de Structuurvisie Schaliegas, in het kader van de STRONG de integrale afweging over de winning van schaliegas plaats? Zo ja, wordt met de eventuele proefboringen gewacht tot de integrale afweging in het kader van de STRONG heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt de tijd tussen nu en de STRONG benut om de gewenste nut en noodzaakdiscussie over de winning van schaliegas op gang te brengen? Bent u van plan om eerst vast te stellen wat de rol van schaliegas in de energietransitie en nut en noodzaak van schaliegaswinning zijn, voordat wordt overgegaan tot juridische aanpassingen ten behoeve van schaliegaswinning? Zo nee, waarom niet?
In de Structuurvisie Schaliegas zullen de rol van schaliegas in de energietransitie en nut en noodzaak van schaliegas worden onderbouwd en zal invulling worden gegeven aan de maatschappelijke kosten en baten voor zover dat mogelijk is. Dit heb ik ook in mijn brief van 13 november jl. aangegeven. Ik heb onderzoeks- en adviesbureau CE Delft opdracht gegeven dit onderzoek te doen. De resultaten hiervan zullen gelijktijdig met de planMER worden opgeleverd. Daarnaast denk ik na over aanpassing van wetgeving, zodat er een volledig pakket ligt op het moment dat ik met uw Kamer over de ontwerpstructuurvisie spreek.
Wordt de toezegging van uw ambtsvoorganger minister Verhagen verwerkt in de structuurvisie dat drinkwater en duurzame-energieoplossingen voorrang krijgen in de Structuurvisie Ondergrond (bijvoorbeeld geothermie boven schaliegasboringen)? Zo ja, op welke manier?
Uitgangspunt voor de Structuurvisie Ondergrond is dat, op basis van vastgestelde beleidsdoelen en binnen de randvoorwaarde van duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem, functies die nuttig en noodzakelijk zijn, worden geaccommodeerd in daarvoor geschikt geachte gebieden. Dit betekent dat functies geen absolute voorrang ten opzichte van elkaar krijgen. In de structuurvisie worden eerst oplossingen gezocht in mogelijkheden om functies te combineren, door technische aanpassingen of fasering in tijd. Alleen als deze ruimtelijke oplossingen niet mogelijk zijn, wordt waar nodig een keuze gemaakt in de Structuurvisie Ondergrond. Functies waarbij sprake is van schaarste (bijvoorbeeld doordat ze gekoppeld zijn aan voorkomens in de ondergrond) kunnen daarbij voorrang krijgen op functies die meer flexibiliteit kennen. Voor resterende knelpunten zal in voorkomende gevallen door het bevoegd gezag een nadere afweging gemaakt worden.
De aansturing van het Havenbedrijf Rotterdam |
|
Mei Li Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel in het Financieele Dagblad, waarin de aansturingsstructuur van het Havenbedrijf Rotterdam ter discussie wordt gesteld?1
Ja.
Deelt u de centrale stelling in dit artikel, namelijk dat de invulling van de overheids-nv-structuur te commercieel is, en te weinig gericht op de publieke belangen? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent geen speciale overheids-nv-structuur. Ik neem aan dat de auteur van het artikel doelt op de organisatievorm in een vennootschap, waarbij gesproken wordt over «NV-structuur» (de structuur van de naamloze vennootschap) dan wel «structuur-NV» (de structuur van de naamloze vennootschap indien sprake is van een grote onderneming). Bij een organisatievorm van een vennootschap heeft de aandeelhouder de bevoegdheden zoals vastgelegd in het vennootschapsrecht.
Ik deel de stelling overigens niet. In de nieuwe Nota Deelnemingenbeleid heb ik uitgebreid beschreven op welke wijze de staat als aandeelhouder bijdraagt aan de borging van publieke belangen. De staat stelt als aandeelhouder het publiek belang centraal bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. In de doelomschrijving in de statuten van de staatsdeelnemingen komt dit publieke belang ook tot uidrukking. Waar dat nog onvoldoende het geval is, zal ik de doelomschrijving in overleg met de medeaandeelhouder Gemeente Rotterdam en de onderneming aanpassen. Bij de beoordeling van investeringen die de vennootschap wil doen en bij (het wijzigingen van) de strategie toetst de Staat nadrukkelijk of die in lijn zijn met het te borgen publieke belang.
De statuten zijn overigens niet de enige plek waar publieke belangen zijn geborgd. Zoals ook in de Nota Deelnemingenbeleid is aangegeven (op p.72) zijn de publieke belangen ook vastgelegd in het PKB-PMR, AmvB Ruimte, de uitwerkingsovereenkomsten PMR, het Convenant Haventarieven HbR en Deltalinqs, het Havenmeesterconvenant en de Akte Vestiging Erfpacht I en II Maasvlakte II en Overeenkomst Taakverwaarlozing.
Op welke manieren kunt u er voor zorgen dat de publieke belangen meer centraal komen te staan? Kunt u deze laten vastleggen in de statuten, zoals besproken in het notaoverleg van 3 februari jongstleden?
Zie antwoord vraag 2.
Kan ook overwogen worden om in de statuten vast te leggen dat slechts overheden aandeelhouder kunnen zijn, dat er een verantwoorde beloningsstructuur is, dat er transparant gerapporteerd wordt, onder andere over de winstbestemming, en dat met behulp van artikel 2:129 BW vastgelegd wordt dat er iedere twee jaar een strategienota ter goedkeuring wordt voorgelegd?
Niet alles wat de aandeelhouder belangrijk vindt hoeft in de statuten te worden vastgelegd. Statuten regelen in eerste instantie de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende organen van de vennootschap. In de recente Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 is toegelicht hoe de Staat haar aandeelhouderschap invult en wat daarvan de achterliggende redenen zijn. Onderdelen daarvan zijn periodieke bespreking van de gevolgde strategie, een verantwoorde beloning van het bestuur van de onderneming en transparante verslaglegging over onder andere de winstbestemming. Geen onderdeel daarvan is het vastleggen in de statuten dat alleen overheden aandeelhouder kunnen zijn, wat per specifiek geval moet worden bezien. Overigens wil dit niet zeggen dat de Staat haar aandeel zondermeer van de hand kan doen, indien zo een intentie zou bestaan zal dat altijd vooraf met de Kamer worden besproken. Die intentie is er overigens niet, het Havenbedrijf functioneert goed, in de nota deelnemingenbeleid is het Havenbedrijf Rotterdam opgenomen in de categorie van permanente deelnemingen.
Klopt het dat in de omringende landen ervoor gekozen is om de overheid meer grip te laten houden op de havenbedrijven?
De structuur in ons omringende landen verschilt. Enkele havenbedrijven zijn direct onderdeel van overheid/overheden. Anderen zijn verzelfstandigd (bijvoorbeeld: Gent en Zeebrugge zijn publiekrechtelijke NV’s) of overheidsdiensten op afstand van het gemeentebestuur (bijvoorbeeld: Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en HPA Hamburg Port Authority). Daarbij is het een onmiskenbare trend dat havenbedrijven steeds meer in mondiale logistieke netwerken worden betrokken en qua dienstverlening en achterlandverbindingen steeds sterker met elkaar in concurrentie treden, waardoor het voor de hand ligt om hen ook meer commerciële slagkracht te bezorgen, onder andere door verzelfstandiging.
Havenbedrijf Rotterdam is reeds verzelfstandigd en een publiekrechtelijke NV, met de gemeente Rotterdam en de Staat als aandeelhouders. Privatisering (verkoop aan marktpartijen of beursgang) ligt niet voor de hand, het Havenbedrijf functioneert goed, in de Nota Deelnemingenbeleid is het Havenbedrijf Rotterdam opgenomen in de categorie van permanente deelnemingen.
Klopt het dat dit ermee te maken heeft dat havenbedrijven in essentie meestal (haven)grondbedrijven zijn, die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening en gronduitgifte, en daarmee voor de samenstelling van het havenindustrieel complex?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat verzelfstandiging en/of privatisering van havenbedrijven om die reden niet voor de hand ligt? Zo nee, waarom wel?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de gemeente Rotterdam nu over 40% van haar grondgebied geen rechtstreekse zeggenschap heeft, maar dat deze bij de Raad van Bestuur van het Havenbedrijf Rotterdam ligt?
De grond die in erfpacht aan het Havenbedrijf is uitgegeven (84 km2) beslaat 26% van de oppervlakte van de gemeentelijke grond (324 km2). De gemeente Rotterdam heeft zelf 33% van de gemeentelijke grond direct in eigendom. Daarnaast is bijna 40% van de grond van de gemeente Rotterdam in particulier eigendom. Het klopt dus dat de gemeente Rotterdam over de 40% van haar grondgebied die in particuliere handen is geen particuliere zeggenschap heeft, maar die zeggenschap ligt niet bij de Raad van Bestuur van het Havenbedrijf. De gemeente Rotterdam heeft publiekrechtelijk uiteraard over haar gehele grondgebied zeggenschap.
Klopt het dat dat het dividend voor de aandeelhouders (Rijk 30% en Rotterdam 70%) slechts 40 miljoen euro bedraagt op een nettowinst van 200 miljoen euro? Waarom is de payout ratio slechts 20% in plaats van de meer gebruikelijke 40%?
De payout ratio is niet slechts 20%, zie onderstaande overzicht. Overigens gelden bij het Havenbedrijf Rotterdam specifieke dividendafspraken. Het dividend dat de aandeelhouders van Havenbedrijf Rotterdam ontvangen is een percentage gerelateerd aan het ingebrachte kapitaal en wordt geïndexeerd met 4%. Dat levert een stabiele dividendstroom voor de aandeelhouders op. Het dividend wordt naar rato van het aandelenbelang verdeeld: de Staat ontvangt 29 1/6%, gemeente Rotterdam ontvangt 70 5/6%.
jaar
Totaal dividend
Resultaat
Pay out Ratio
2009
61,1
167,4
36%
2010
63,8
154,2
41%
2011
90,21
194,6
46%
2012
85,7
227,5
38%
Inclusief € 25,1 mln. voor gemeente Rotterdam ivm vrijval van de zogenaamde Commerz voorziening
De inbeslagneming van vee bij een Friese bioboeroormerkweigeraar |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er vee van een bioboer/oormerkweigeraar is meegenomen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?1
Ja.
Wat gaat u doen om alternatieven uit te werken voor de oormerkweigeraars, zoals al enige jaren door het ministerie van Economische Zaken is toegezegd?
Op verzoek van de Tweede Kamer (motie TK 21 501-32, nr. 618) heeft mijn voorganger in 2012 een voorstel in Brussel ingediend voor een alternatieve identificatie voor de gewetensbezwaarden. Hierop is door de verantwoordelijke EU-commissaris geantwoord dat een goede identificatie en registratie van groot belang is voor de traceerbaarheid van de dieren en dat afwijkingen een belangrijke impact kunnen hebben op de betrouwbaarheid van het systeem. Het ingediende alternatieve voorstel is niet meegenomen in een eerder uitgewerkte impact onderzoek door de EU, zodat over de betrouwbaarheid geen uitspraken zijn te doen. Het voorstel is ook in de EU-werkgroep I&R aan de orde geweest, maar heeft daar geen medestanders gevonden.
In het thans voorliggende voorstel van de Europese Commissie in het kader van de identificatie van runderen wordt vastgehouden aan de verplichting dat het dier minimaal van één fysiek oormerk moet worden voorzien. Voor het tweede identificatiemiddel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een maagbolus met een chip of een chip welke onderhuids wordt aangebracht. Een eventuele invoering van de gewijzigde verordening, op basis van elektronische identificatie van runderen, zal niet eerder dan over 5 jaar ingevoerd worden.
Hoewel de haalbaarheid op korte termijn gering is blijf ik me in EU-verband inzetten voor opname in de betreffende EU-verordening van een alternatieve identificatie voor gewetensbezwaarden.
Voor wat betreft de opgelegde korting in kader van het GLB heb ik ingevolge de huidige Europese regelgeving geen andere mogelijkheid dan vast te houden aan het opleggen van een korting van 20%. Wel ga ik hierover wederom in overleg met de Europese Commissie, om deze aangepast te krijgen.
Het bericht dat Nederlandse homostellen niet langer Russische kinderen kunnen adopteren |
|
Pia Dijkstra (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russia bans adoptions by legally married foreign same-sex couples»?1
Ja.
Klopt het dat de genoemde wetswijziging is doorgevoerd? Zo ja, welke gevolgen verwacht u dat deze wijziging heeft voor Nederlandse LHBT-stellen en ongehuwden die Russische kinderen willen adopteren?
Het decreet dat op 10 februari 2014 door de premier van Rusland is getekend, bevat een nadere (procedurele) uitwerking van wetgeving in Rusland die sinds 5 juli 2013 van kracht is en die bepaalt dat Russische kinderen niet kunnen worden geadopteerd door gehuwden van hetzelfde geslacht of door ongehuwden uit landen waar het homohuwelijk is toegestaan.
Nederland heeft geen samenwerking met Rusland op het terrein van interlandelijke adoptie en heeft dit in het verleden ook nimmer gehad. Als gevolg hiervan zullen de gevolgen voor Nederlandse paren van hetzelfde geslacht en ongehuwde stellen beperkt zijn.
Indien het bericht klopt, op welke wijze gaat u de gevolgen voor die Nederlanders minimaliseren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid eventuele Nederlandse stellen die geen kind kunnen adopteren op grond van de in het artikel vermelde redenen bij te staan in een procedure voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 36, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft een verdragspartij het recht te interveniëren in een aanhangige zaak tegen een andere verdragspartij als de verzoeker een onderdaan is. Of Nederland eventuele Nederlandse stellen zal bijstaan zal per zaak worden beoordeeld. Slechts in uitzonderlijke situaties is dit het geval.
De monumentenstatus Bildtdijken |
|
Arno Rutte (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht in de Leeuwarder Courant over de monumentenstatus Bildtdijken?1
Ja.
Wanneer neemt u een beslissing over de monumentenstatus Bildtdijken? Welke criteria spelen daarbij een rol? Deelt u de mening dat bij het aanwijzen van de Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht het oordeel van de gemeenteraad het zwaarst moet wegen en doorslaggevend zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het gebied Bildtdijken is voorgedragen voor aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht. De criteria die een rol spelen bij een besluit over de voordracht betreffen de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden. Daarnaast spelen de strekking en inhoud van de adviezen van de gemeente, de provincie en de Raad voor Cultuur een belangrijke rol. Het oordeel van de gemeenteraad van Het Bildt weegt daarbij zwaar maar of het doorslaggevend is, hangt uiteraard ook af van de inhoud van het advies en de andere adviezen.
Gelet op de uiteenlopende standpunten van de provincie Friesland en de gemeente Het Bildt heb ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gevraagd om opnieuw met deze partijen te overleggen over het behoud van de cultuurhistorische waarden van het gebied en de mogelijke toekomstige status als beschermd dorpsgezicht. Ik wacht dit overleg af alvorens ik een besluit neem over de voordracht.
Welke gevolgen heeft het aanwijzen van de Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht, met name voor de ondernemers en de economische ontwikkeling van het gebied? Welke beperkingen legt dit op? Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverstandig is om een monumentenstatus toe te wijzen aan de Bildtdijken indien deze bescherming de ondernemers in dit gebied belemmert en hierdoor de werkgelegenheid in een gebied met hoge werkloosheid extra onder druk dreigt te komen? Zo nee, waarom niet?
Het belangrijkste rechtsgevolg van de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht is de verplichting voor de gemeenteraad om een bestemmingsplan te maken dat recht doet aan de aanwezige cultuurhistorische karakteristieken. Aangezien de gemeente Het Bildt voor het gebied, waarin de Bildtdijken ligt, al een bestemmingsplan heeft waarin de aanwezige cultuurhistorische karakteristieken worden gewaarborgd, zijn er geen aanvullende beperkende maatregelen in het bestemmingsplan nodig. Een ander rechtsgevolg dat volgt uit het Besluit Omgevingsrecht is dat er minder mogelijkheden zijn voor vergunningvrij bouwen op het voor- en zij-erf van gebouwen in het beschermde dorpsgezicht.
Indien het in de vraag geschetste effect zou optreden, zou dit inderdaad kunnen betekenen dat afgezien wordt van de aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht. Uit onderzoek blijkt evenwel dat het behoud van een cultuurhistorisch aantrekkelijke omgeving doorgaans een positief effect heeft op de economie van een gebied en dat economische ontwikkelingen en werkgelegenheid daardoor meestal niet worden belemmerd, maar eerder bevorderd. Ook dit aspect zal worden besproken in het overleg met de provincie en de gemeente.
Deelt u de mening dat de Bildtdijken al decennialang goed beheerd en beschermd worden door de gemeente en dat de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht tegen de wil van de gemeenteraad geen toegevoegde waarde heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de gemeente het gebied goed beheert en beschermt. Een aanwijzing als beschermd dorpsgezicht is daarvan ook een landelijke erkenning. De toegevoegde waarde van een status als beschermd dorpsgezicht is dat bij toekomstige ontwikkelingen, die een mogelijke aanpassing van het bestemmingsplan tot gevolg hebben, steeds de cultuurhistorische karakteristieken van het gebied worden meegewogen en gewaarborgd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat u een beslissing neemt over het al dan niet aanwijzen van de Bildtdijken tot beschermd dorpsgezicht?
Hieraan heb ik gevolg gegeven.
Het verbod op het aanbinden van koeien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Definitie kleine stallen mogelijk verruimd»?1
Ja.
Wanneer verwacht u een reactie van de Europese Commissie op uw voorstel tot wijziging van de Landbouwkwaliteitsregeling, dat het mogelijk maakt om ontheffing te verlenen op het verbod tot het aanbinden van koeien?
Mijn voornemen tot wijziging van de Landbouwkwaliteitsregeling in het kader van aanbinden van biologische runderen heb ik eind januari 2014 aan de Europese Commissie gemeld conform richtlijn 98/43 over de notificatie van technische voorschriften. De Europese Commissie kijkt niet inhoudelijk naar het voorschrift, maar bekijkt of er sprake is van handelsbelemmeringen. Binnen een termijn van drie maanden kunnen lidstaten en de Commissie Opmerkingen maken (artikel 8 lid 2) of een Uitvoerig Gemotiveerde Mening (UGM) indienen (artikel 9 lid 1). Als er geen Opmerkingen of UGM's ingediend worden, is de notificatieprocedure na drie maanden voltooid en kan de ontwerptekst worden vastgesteld. Kortom, indien reactie van de Europese Commissie volgt, verwacht ik die uiterlijk 30 april 2014. Tot die tijd is sprake van een «stand still», hetgeen inhoudt dat de procedure ter vaststelling van het besluit stilligt.
Kunt u aangeven of een ontheffingstermijn van tien jaar, die is aangevuld met nog eens een bedrijfsspecifieke verlenging van drie jaar, een redelijke termijn is voor biologische boeren om te voldoen aan aanpassingen aan stalsystemen zodat het overbodig wordt om koeien aan te binden? Klopt het dat in 2012 een woordvoerder van het ministerie van Landbouw2 bevestigd heeft dat dat de einddatum van de ontheffingsperiode op 31 december 2013 vast stond en dat de biologische boeren daarmee een duidelijk signaal hebben gekregen dat een verlenging van de ontheffingsperiode van dertien jaar geen mogelijke optie was?
Op grond van de huidige EU-regelgeving voor biologische landbouw is het in principe niet toegestaan om dieren aan te binden. Tot en met 2013 bestonden er twee mogelijkheden om hierop een uitzondering te maken, te weten voor oude stallen en kleine stallen. De uitzondering voor oude stallen is per 1 januari 2014 vervallen. De uitzondering voor kleine stallen betreft een permanente mogelijkheid op grond waarvan elke lidstaat zelfstandig de invulling van een kleine stal mag definiëren. De dieren in deze kleine stallen mogen worden aangebonden.
Ik heb besloten de definitie voor kleine stallen tijdelijk tot 1 januari 2016 te verruimen van 10 tot 50 dieren. Dit betekent dat kleine stallen tot en met 50 dieren hun vee tijdelijk kunnen aanbinden. Deze overgangsmaatregel acht ik legitiem, omdat de bedrijven die nog niet alle maatregelen hebben getroffen, bedrijven zijn die te maken hebben met (ruimtelijke) structuurtechnische beperkingen, zoals stallen in monumentale panden, ligging tegen natuurgebieden, jonge ondernemers met onvoldoende financiering voor de overname en (kleine) zorgboerderijen met risico’s voor cliënten als dieren niet aangebonden zijn. Uiteraard dienen deze bedrijven te blijven voldoen aan dierenwelzijnseisen, en daar ziet Skal ook op toe. Ik vind het van belang dat deze bedrijven hun maatschappelijke functie kunnen blijven vervullen en biologisch kunnen blijven produceren. Daarbij maak ik met Bionext concrete afspraken over het gericht afbouwen van het aanbinden, zodat kan worden voorkomen dat er per 1 januari 2016 nog bedrijven zijn met meer dan 10 dieren die deze nog aanbinden. Op dit moment zijn er nog zo'n 30 biologische bedrijven die aanbinden. Verder heb ik meegewogen dat ons omringende landen ook gebruik maken van de uitzonderingsmogelijkheid in de huidige EU-regelgeving voor biologische landbouw voor het aanbinden van dieren in kleine stallen, waarbij kleine stallen gedefinieerd zijn op aantallen tussen 35 en 70 dieren.
Klopt het dat, anno 2014, van de 120 bedrijven er ruim 40 bedrijven zijn die hun koeien nog steeds aanbinden? Wat vindt u van de houding en de mentaliteit van de betreffende bedrijven en van Bionext, dat zij 13 jaar na het ingaan van het verbod, geen enkele actie hebben ondernomen om het aanbinden van koeien uit te faseren en waar baseert u uw vertrouwen op dat zij het aanbinden van koeien eind 2015 wel uitgefaseerd hebben terwijl er nu nog niet eens een plan van aanpak ligt?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het opschorten van het verbod op het aanbinden van koeien niet eerlijk is ten opzicht van biologische boeren die hier wel in hebben geïnvesteerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, mijn voornemen betreft een tijdelijke verruiming van het begrip kleine stallen waardoor alle bedrijven genoodzaakt blijven passende maatregelen te nemen, voor zover ze niet vallen onder de definitie van kleine bedrijven.
Klopt het dat onder deze 40 boerderijen, er boerderijen zijn waar alleen jongvee en/of droge koeien op de grup staan? Hoe beoordeelt u het aanbinden van jongvee in het licht van de conclusie van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA)3, dat het aanbinden van jongvee als ongewenst moet worden beschouwd omdat de dieren te zeer beperkt worden in het soortspecifiek, bij die leeftijd horende exploratiegedrag?
Op dit moment zijn er nog zo'n 30 biologische bedrijven die melkvee aanbinden. Onbekend is welke diercategorieën dit betreft. Ten algemene, dus ook voor biologische dieren, geldt de kalverrichtlijn (EG) 2008/119 waarinstaat dat kalveren niet aangebonden mogen worden. Uitzondering geldt slechts voor aanbinden van kalveren in groepshuisvesting voor voedering gedurende één uur.
Voor de motivatie van de tijdelijke verruiming van de grens voor aantallen dieren in stallen waarin dieren aangebonden mogen worden, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Erkent u de conclusies van de RDA dat het aanbinden van jongvee leidt tot gedragsstoornissen en daarom een ernstige aantasting is van het dierenwelzijn? Wat zijn uw beweegredenen om deze bedrijven alsnog een verlenging van de ontheffingsperiode te verlenen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Vlaamse Overheid4 in zijn rapport dat grupstallen koeien beperken in hun bewegingsvrijheid en hun mogelijkheden op het vlak van sociale interacties, hoe beoordeelt u de conclusie dat koeien in vastgebonden toestand in hoge mate stress kunnen ervaren en erkent u hiermee dat het dierenwelzijn van koeien in een biologische grupstal over het algemeen lager is in vergelijking met andere biologische bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het niveau van dierenwelzijn van biologische runderen die worden aangebonden kan lager zijn dan van biologische runderen die vrij in de stal kunnen bewegen. Daarom tref ik maatregelen om de praktijk van aanbinden in de biologische melkveehouderij te beperken. Overigens wordt in het rapport van de RDA ook erkend dat dierenwelzijn in stallen waar dieren aangebonden staan niet per definitie slechter is dan in gangbaarder systemen, omdat meerdere factoren hierbij een rol spelen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat burgers bereid zijn een hogere prijs te betalen voor een pak biologische melk, mede vanwege het hogere dierenwelzijn in de biologische melkveehouderij? Kunt u aangeven op welke wijze Skal de burger gaat informeren dat deze biologische melk van aangebonden koeien komt? Zo nee, waarom niet?
De betrokken bedrijven en Bionext zijn zich bewust van het feit dat het, mede in verband met het consumentenvertrouwen en imago van de biologische sector, belangrijk is het aanbinden in de biologische sector te beperken. Skal controleert de biologische bedrijven op naleving van de biologische regelgeving, waaronder aspecten van dierenwelzijn. Zolang een bedrijf biologisch gecertificeerd is, kan de consument er vanuit gaan dat volgens de normen wordt geproduceerd. Deze normen zijn openbaar beschikbaar.
Hoe beoordeelt u de norm (EG) 889/2008 art. 14 dat koeien die in een grupstal leven, slechts twee keer per week toegang krijgen tot openluchtruimten? Deelt u de mening dat deze vorm van «luchten» niet voldoet aan de beweging die koeien nodig hebben?
Ik streef naar beperking van het aanbinden van melkvee in de biologische houderij. Voor kleinere bedrijven die hun dieren aanbinden, geldt de voorwaarde dat de dieren in de winter ten minste tweemaal per week toegang hebben tot openluchtruimten, als begrazing niet mogelijk is. Tweemaal per week is dus een ondergrens. In de zomer lopen de dieren in de wei.
Op welke wijze en hoe vaak gaat Skal de inspecties op «het luchten» uitvoeren? Op welke wijze gaat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezicht houden op de inspecties van Skal? Bent u voornemens de inspecties te intensiveren nu u de ontheffingsperiode wil verlengen? Zo nee, waarom niet?
Skal neemt in haar inspecties van biologische melkveebedrijven het aspect «uitloop» mee en zal dat ook blijven doen bij de bedrijven waar nog wordt aangebonden. Skal is daartoe wettelijk bevoegd als controleorganisatie voor biologische landbouw. De NVWA heeft geen wettelijke taak voor toezicht op Skal. Indien dierenwelzijn in het gedrang komt, wordt de NVWA door Skal ingeschakeld.
Kunt u aangeven hoeveel melkveebedrijven er binnen de bio-industrie zijn waar nog gemolken wordt in een grupstal? Bent u bereid het aanbinden van koeien in de bio-industrie te verbieden? Zo nee, waarom niet?
In de melkveehouderij worden volgens cijfers van CBS uit 2012 op 1801 bedrijven (een aantal) dieren nog aangebonden. Dit betreft zowel reguliere als biologische bedrijven. In de regel zijn dit kleinere meer traditionele bedrijven. Ik voorzie dat het aantal met de tijd zal afnemen. Ik ben niet voornemens deze vorm van houderij te verbieden. Ik blijf me in Europees verband inzetten voor verbetering van het dierenwelzijn voor melkkoeien, echter anders dan bij de biologische veehouderij is er voor de reguliere melkveehouderij geen Europese regelgeving die het aanbinden verbiedt.
Een schietincident in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht ««OM hield opzettelijk verklaringen achter over schietincident Irak»»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom in het verleden het Openbaar Ministerie de getuigenverklaringen van de Iraakse militairen niet relevant vond voor het oordeel in de strafzaak tegen de Nederlandse luitenant, maar dat deze verklaringen nu wel naar het Europese Hof in Straatsburg zijn gestuurd?
Naar aanleiding van het schietincident op 21 april 2004 bij Ar Rumaythah (Irak) is door de KMAR ter plaatse onderzoek verricht. In dat kader zijn verschillende personen als getuige gehoord, waaronder een tiental leden van het Iraqi Civil Defence Corps (ICDC), een (para)militaire Iraakse organisatie, die verantwoordelijk waren voor de controlepost waar het betreffende schietincident heeft plaatsgevonden. In het door de KMAR opgestelde proces-verbaal van 30 april 2004 dat als basis heeft gediend voor de beoordeling door het Openbaar Ministerie (OM) of de Nederlandse militair die op de auto waarin Jaloud reed heeft geschoten, wordt tweemaal aan de betreffende ICDC-verklaringen gerefereerd.
In het proces-verbaal staat: «Op 21 april 2004, heb ik, verbalisant (...), na het verhoor van de Irakese sergeant, met behulp van de eerder genoemde tolk, de overige Irakese militairen kort gehoord. Uit hun verklaringen kwam naar voren dat zij na het eerste schietincident in een rondom beveiliging om de VCP zijn gaan liggen. Enkele van hen hebben gezien of gehoord dat de zwarte Mercedes met hoge snelheid de VCP vanuit de richting Ar Rumaythah naderde, vervolgens de op de VCP staande tonnen ramde en met hoge snelheid doorreed richting Hamsa. Zij hebben daarna gehoord dat er door de Nederlanders «stop» werd geroepen en hebben vervolgens schoten gehoord. De korte verklaringen heb ik in concept opgenomen en ter beschikking gesteld (...).»
In een ander deel van hetzelfde proces-verbaal staat dat de betreffende Iraakse militairen kort gehoord zijn en dat «Hieruit (...) geen relevante informatie betreffende het onderzoek naar voren gekomen [is]».
Benadrukt dient derhalve te worden dat de inhoud van de verklaringen nimmer is «achtergehouden». Er werd melding gemaakt van het bestaan van de verklaringen en de korte inhoud daarvan in het proces-verbaal van de KMAR zoals dit is toegestuurd aan het OM en zoals dit is ingezien door de advocaat mr. Zegveld ten kantore van het parket in Arnhem op 25 januari 2007 toen zij en een kantoorgenoot de gelegenheid kregen om het dossier in te zien teneinde te bepalen of zij een beklagprocedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering wilde opstarten.
Het is juist dat de officier van justitie het niet noodzakelijk achtte voor de beoordeling van de strafbaarheid van het geweldgebruik door de Nederlandse militair om de onderliggende verklaringen uit te laten werken en aan het dossier toe te laten voegen. In dat kader is het belangrijk om te benadrukken dat de desbetreffende Nederlandse militair terstond heeft toegegeven te hebben geschoten op de bewuste auto en dat niet kon worden uitgesloten dat één van de door hem afgeschoten kogels de heer Jaloud dodelijk heeft geraakt. De voor de officier van justitie relevante juridische vraag was derhalve of dit geweldgebruik gegeven de omstandigheden van het geval rechtmatig was of dat de Nederlandse militair strafrechtelijk aansprakelijk moest worden gesteld voor geweldgebruik dat strijdig was met de van toepassing zijnde geweldinstructie. De officier van justitie stelde zich op het standpunt dat de Nederlandse militair mocht menen te handelen uit zelfverdediging. Daarbij is relevant dat de bewuste controlepost een half uur eerder die nacht reeds was beschoten vanuit een auto, dat de auto van de heer Jaloud met hoge snelheid de controlepost naderde, de tonnen van de controlepost raakte en verder reed in de richting van de desbetreffende Nederlandse militair. Bovendien meende de Nederlandse militair dat hij vanuit de auto onder vuur werd genomen. Daarbij zij verwezen naar een passage uit de beschikking van het gerechtshof Arnhem in het kader van de artikel 12 Sv procedure: «uit het onderzoek leidt het hof af dat de Mercedes waarin Azhar Sabah Jaloud als passagier zat, eerst door het ICDC is beschoten. De rechterzijde van de auto was immers beschoten met een wapen met munitie van een kaliber van 6mm. Het soort wapens dat door het ICDC wordt gebruikt».
Het versturen van de verklaringen aan het EHRM zal hieronder bij de beantwoording van vraag 4 aan bod komen.
Waarom zijn deze verklaringen in het proces tegen de Nederlandse luitenant niet volwaardig aan de orde gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zijn deze verklaringen niet eerder vrijgegeven?
Met kracht wordt de suggestie verworpen dat deze verklaringen jarenlang «opzettelijk door het OM zijn achtergehouden». In de eerste plaats heeft de gemachtigde op 25 januari 2007 het volledige dossier bij de officier van justitie kunnen inzien. Daarin wordt verwezen naar de desbetreffende verklaringen en de korte inhoud daarvan. De gemachtigde geeft ook blijk dat zij kennis heeft genomen van de strekking van de verklaringen in haar pleitaantekeningen van maart 2008 in het kader van de zogenaamde artikel 12 Sv procedure voor het gerechtshof Arnhem (paragraaf 52).
De verklaringen van het ICDC-personeel zijn inderdaad integraal toegezonden aan het EHRM op 17 september 2012. Het Hof heeft de stukken eind september 2012 doorgezonden aan de gemachtigde. De Staat heeft deze stukken op basis van artikel 38 van het Verdrag ingezonden aan het Hof naar aanleiding van de suggestie van de gemachtigde dat deze verklaringen tot nu toe genegeerd zouden zijn. Deze stukken bevonden zich, zoals gezegd, niet in het dossier van het OM maar wel in de archieven van de KMAR.
Verder is van belang om hier in herinnering te roepen dat de gemachtigde voorafgaande aan het opstarten van de artikel 12 Sv procedure niet expliciet heeft verzocht om deze documenten. De gemachtigde heeft deze suggestie eerst gedaan ten tijde van de behandeling van het beklag ex artikel 12 Sv. Het gerechtshof legde die suggestie naast zich neer en achtte het niet nodig verder onderzoek te laten verrichten.
Kunt u bevestigen dat uit de verklaringen de indruk ontstaat dat, anders dan waar eerder mee rekening werd gehouden, de Iraakse militairen niet op de auto zouden hebben geschoten?
Nee, het dossier bevatte de korte, inhoudelijke samenvatting van de verklaringen van de ICDC-militairen. Hiermee kon derhalve rekening worden gehouden.
Wat is uw reactie op de beschuldiging van meineed door advocaat Liesbeth Zegveld?
Op basis van de hierboven beschreven omstandigheden en de uitspraak van het gerechtshof Arnhem dat het niet nodig was aanvullend onderzoek te verrichten, kan ik de ernstige beschuldiging van meineed ex artikel 207 Wetboek van Strafrecht (het onder ede opzettelijk afleggen van een valse verklaring) niet plaatsen.
Drones die huizen fotograferen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van het bedrijf Billionhomes om op korte termijn met drones over Nederland te gaan vliegen om huizen te fotograferen?1 Zo ja, wat vindt u van het voornemen van Billionhomes om zonder toestemming van bewoners huizen vanuit de lucht te fotograferen en publiek te openbaren zonder dat verwijdering van die openbare informatie mogelijk zal zijn?
Ja. Voor een reactie verwijs ik naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
In hoeverre is het verzamelen van Nederlandse vastgoedinformatie en het vervolgens openbaren daarvan, inclusief foto’s, toegestaan op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens?
In het algemeen kan worden gesteld dat de bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegeven (Wbp) van toepassing zijn wanneer sprake is van het verwerken van tot personen herleidbare gegevens. Bij foto’s van vastgoed is van herleidbaarheid tot personen niet zonder meer sprake. Het oordeel of in een concreet geval de Wbp van toepassing is, is evenwel niet aan mij maar aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Is sprake van een vergunningaanvraag voor de door Billionhomes voorgenomen activiteit in het Nederlandse luchtruim? Zo ja, aan welke criteria wordt een aanvraag voor een vergunning om een (kleine) drone voor commerciële doeleinden te laten vliegen boven Nederlands grondgebied, in algemene zin getoetst en worden privacy-aspecten daarin expliciet meegewogen?
Om een drone beroepsmatig te kunnen vliegen in Nederland is momenteel nog een ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) nodig. Nieuwe regelgeving voor eenvoudige operaties van onbemande luchtvaartuigen wordt thans ontwikkeld wordt maar is nog niet gereed voor publicatie. Tot op heden heeft ILT geen ontheffing verleend aan Billionhomes, noch een aanvraag voor ontheffing ontvangen.
Wanneer een aanvraag wordt ontvangen beoordeelt de ILT of de aanvrager de operatie veilig kan uitvoeren, of de vliegers adequaat opgeleid zijn en of het onbemande systeem technisch betrouwbaar is. De operatie die toegestaan wordt moet op minstens 150 meter horizontale afstand van aaneengesloten bebouwing, (spoor)wegen en groepen mensen plaatsvinden. Deze eisen zijn opgenomen in het Informatiebulletin lichte onbemande luchtvaartuigen.
Bij de beoordeling van de aanvraag worden niet specifiek privacy-aspecten meegewogen, omdat deze aspecten geen onderdeel van een beoordeling op het gebied van luchtvaartveiligheid zijn. In het informatiebulletin wordt de aanvrager echter wel gewezen op de Nederlandse privacy wetgeving die voor drone-operators van belang is.
Deelt u de mening dat ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer het de omgekeerde wereld is als zonder toestemming van eigenaren woningen vanuit de lucht op beeldmateriaal kunnen worden vastgelegd en publiekelijk verspreid en huiseigenaren vervolgens zelf in actie moeten komen om hun woning bij Billionhomes op te eisen en beelden te laten verwijderen?
Nu er (nog) geen sprake is van een ontheffing(saanvraag) van Billionhomes om beroepsmatig met een drone te vliegen, en de precieze werkwijze van het bedrijf onbekend is, is deze vraag niet goed te beantwoorden. In algemene zin kan ik opmerken dat wanneer luchtfoto’s tot personen herleidbare gegevens bevatten het bedrijf dat deze foto’s maakt de relevante bepalingen uit de Wbp heeft na te leven. Het CBP ziet daarop toe.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om ten aanzien van (commerciële) activiteiten met drones in het luchtruim de privacybescherming krachtiger te waarborgen, de regels hierover helder te communiceren aan commerciële partijen en privacy-inbreuken door middel van drones tegen te gaan?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over een onderzoek dat het WODC op verzoek van het kabinet uitvoert naar diverse vragen rondom onbemande luchtvaartuigen (UAS), met daarbij bijzondere aandacht voor de mogelijk negatieve effecten van het gebruik van onbemande luchtvaartuigen op de privacy en de wijze waarop die privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd.2
De wens vanuit het voortgezet onderwijs (vo) om een toelatingstoets in te voeren ter omzeiling van het schooladvies |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving waarin aangegeven wordt dat scholen op zoek zijn naar alternatieve toetsen om aan de hand van de bijbehorende uitslag leerlingen al dan niet toe te laten, omdat het schooladvies in tegenstelling tot de centrale eindtoets (cito) leidend wordt?1
Ja
Deelt u de opvatting dat het schooladvies leidend moet zijn en de centrale eindtoets een objectieve second opinion is? Bent u het eens met de stelling dat om die reden het vo geen toelatingstoetsen/examens mag afnemen?
Ja
Hoe ver bent u met het uitvoeren van de motie Ypma over het uitsluiten van toelatingstoetsen/examens door het vo?2
Met de uitvoering van deze motie lig ik op koers. Op 20 januari dit jaar heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd in de aanbiedingsbrief voor de voorhang van het ontwerp Toetsbesluit PO in uw Kamer.3 In de brief en het besluit geef ik aan dat de regelgeving wordt aangepast conform de motie. De planning is dat de gewijzigde regelgeving tegelijkertijd met de Wet eindtoetsing PO (Stb. 2014, nr. 13) komend schooljaar in werking treedt. Deze regelgeving zorgt ervoor dat het schooladvies leidend wordt en de uitslag op de eindtoets het enige objectieve tweede gegeven («second opinion») is dat scholen voor voortgezet onderwijs mogen betrekken bij de toelating. Dit betekent ook dat scholen voor voortgezet onderwijs de toelating niet afhankelijk mogen stellen van het resultaat op de eindtoets.
Welke maatregelen gaat u nemen of heeft u al genomen om toelatingstoetsen/examens in het vo tegen te gaan of te voorkomen?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt wordt de regelgeving zo aangepast dat scholen voor voortgezet onderwijs naast de eindtoets geen andere gegevens mogen gebruiken of eisen als tweede gegeven. Dit geldt zowel voor toelatingstoetsen die een school voor voortgezet onderwijs zelf – al dan niet vooruitlopend op het resultaat van de eindtoets – zou overwegen af te nemen, als voor andere toetsen die leerlingen op de basisschool maken. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de Entreetoets in groep 7, de resultaten van toetsen uit het leerlingvolgsysteem of een IQ-test. Het is aan de basisschool om deze gegevens te betrekken bij het opstellen van het schooladvies. Op lokaal en regionaal niveau kunnen over de wijze waarop dit gebeurt op vrijwillige basis afspraken worden gemaakt tussen het basis en voortgezet onderwijs. Voor een verdere uiteenzetting verwijs ik kortheidshalve naar de nota van toelichting op het genoemde ontwerp Toetsbesluit PO (paragraaf 2.4 Overgang PO-VO).
In juridische zin worden dus voldoende maatregelen genomen. In aanvulling daarop start op korte termijn een gerichte voorlichting. Dit als onderdeel van een bredere voorlichting over de invoering van de eindtoetsing. De wijziging grijpt namelijk vanaf 2015 al in, omdat het betrekking heeft op de procedures voor de overgang van basisschoolleerling naar het voortgezet onderwijs tussen het schooljaar 2014/2015 en het schooljaar 2015/2016. Bij de voorlichting worden de PO-Raad en de VO-raad betrokken.
Hoeveel scholen in het vo hebben reeds een toelatingstoets/examen ingesteld? Hoe heeft u, in lijn met de hiervoor genoemde motie Ypma, gehandhaafd?
Momenteel hebben scholen voor voortgezet onderwijs de mogelijkheid om toelatingstoetsen/-examens af te nemen. Hier worden geen gegevens over bijgehouden. De indruk is dat scholen hier nauwelijks gebruik van maken. Er zijn aanmerkelijk meer scholen voor voortgezet onderwijs die mede de uitslag op de eindtoets als een bepalende factor gebruiken bij de toelating. Ook over het aantal scholen dat dit doet worden geen cijfers bijgehouden.
Zo lang de lijn uit de motie Ypma nog niet in regelgeving gevat is, kan vanzelfsprekend geen sprake zijn van handhaving. Dit zal vanaf 2015 wel het geval zijn.
Op welke manier gaat u controleren of scholen zich houden aan de regels en of zij handelen in lijn met de motie Ypma?
Ik zal de Inspectie van het Onderwijs vragen om dit vanaf volgend jaar mee te nemen in haar toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving. Daarna wordt hier aandacht aan besteed in de wettelijk vastgelegde evaluatie van de Wet eindtoetsing PO die plaatsvindt 4 jaar na invoering van de wet. Vooruitlopend daarop zal na 2 jaar al een gerichte evaluatie plaatsvinden over de effecten van de wet op het specifieke onderdeel van de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs.
Een stop op kantoren in Utrecht |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie Utrecht zet streep door bouwplannen kantoren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een goed idee is als de provincie een regionale afweging maakt – als gemeenten of samenwerkingsverbanden hierin niet slagen – over volume en locatie van nieuwe bedrijfsterreinen, kantorenlocaties, detailhandelslocaties of woonlocaties, waarmee overprogrammering en concurrentie worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik hecht er waarde aan dat op regionaal niveau gezocht wordt naar een goede balans tussen vraag en aanbod van planruimte. Om die reden heb ik in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd in de regelgeving. Deze voorziet echter alleen in het voorkomen van onnodig nieuw overaanbod, niet op de herprogrammering van het bestaande overaanbod. Ook bij herprogrammering is een regionale afweging voor de hand liggend. Daarin kunnen zowel gemeenten als provincies een rol spelen.
Middels het in juni 2012 afgesloten Convenant Aanpak Leegstand Kantoren hebben provincies die rol gepakt en zich gecommitteerd om ruimtelijke beleidskaders af te spreken op regionaal niveau. Ik zie het besluit van de provincie Utrecht als een invulling hiervan.
Kunnen projectontwikkelaars, wier projecten op grond van dit besluit niet doorgaan, hierover planschade claimen? Zo ja, bij wie: bij de provincie of bij de gemeente? Is dit (in de toekomst) te voorkomen? Zo ja, hoe? Zo ja, vallen deze kosten onder hogere kosten als bedoeld in artikel 6.8 van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 146 van de Provinciewet, artikel 108 van de gemeentewet en/of artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet?
Provinciale Staten van Utrecht hebben een gefaseerde aanpak van de kantorenleegstand vastgesteld. Kern van deze aanpak is dat plancapaciteit wordt geschrapt en bestemmingen verruimd. De Provincie Utrecht wil dit planologisch borgen met behulp van provinciale inpassingsplannen. Deze provinciale inpassingsplannen worden voorafgegaan door een ruimtelijke structuurvisie kantoren. Op basis van dit besluit (structuurvisie) kan door projectontwikkelaars of andere belanghebbenden geen planschade worden geclaimd. De Wet ruimtelijke ordening biedt pas de mogelijkheid van een tegemoetkoming in schade als deze schade zijn oorzaak vindt in de bepaling van een bestemmingsplan of een inpassingsplan. Op het moment dat de provincie deze inpassingsplannen vaststelt, dan kunnen planschadeverzoeken bij de provincie worden ingediend. De mogelijke verzoeken zullen dan op basis van de in de wet en jurisprudentie genoemde criteria moeten worden beoordeeld. Hoe groot het risico op planschadevergoeding is hangt sterk af van de planologische situatie en omstandigheden en valt niet in algemene zin te beantwoorden. De provincie Utrecht gaat er vanuit dat met de structuurvisie voorzienbaarheid is gecreëerd voor marktpartijen. Dit moet – naar de mening van provincie Utrecht – het toekomstige risico op toekenning van planschade verminderen. Mocht een belanghebbende het niet eens zijn met het besluit van de provincie dan zal uiteindelijk de bestuursrechter hierover een oordeel vellen.
Er is in de aanpak van de provincie Utrecht geen sprake van hogere kosten zoals benoemd in de verschillende wetsartikelen2. En wel omdat de provincie niet alleen de verantwoordelijkheid neemt om provinciaal beleid te formuleren, maar ook zelf de verantwoordelijkheid neemt voor de uitvoering ervan in provinciale inpassingsplannen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de betreffende gemeenten klagen over verlies op grondposities, terwijl – als er wel gebouwd zou worden – elders overschotten aan kantoren zouden ontstaan, met de bijbehorende kosten voor onder andere leegstand en tegengaan van verloedering?
Gemeenten hebben zelf de keuze om al dan niet actief grondbeleid te voeren en wel of niet grondposities in te nemen. In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is de «ladder voor duurzame verstedelijking» aangekondigd, die inmiddels in de ruimtelijke regelgeving is opgenomen. De ladder vraagt om bij ruimtelijke plannen eerst na te gaan of er behoefte is aan een bepaalde functie voordat er nieuwe ruimte voor wordt gecreëerd in ruimtelijke plannen. En als er behoefte is aan een bepaalde functie dat deze eerst binnen bestaand bebouwd gebied wordt ingevuld voordat deze buiten bestaand bebouwd gebied mogelijk wordt gemaakt. Deze werkwijze moet overschotten aan (nieuwe) kantoren voorkomen in de toekomst.
Bestaat er een kostenverrekeningssystematiek tussen gemeenten onderling of tussen gemeenten en provincies waarmee grondverliezen eerlijk gedeeld kunnen worden? Zo nee, bent u bereid hiervoor voorstellen te doen? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen uniforme kostenverrekeningssystematiek om winsten en verliezen te verdelen bij het schrappen van plannen voor de bouw van winkels of kantoren. Ik zal ook geen initiatieven ontplooien om een dergelijke systematiek te ontwikkelen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft aan dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het regionaal afstemmen van hun ruimtelijke plannen en dat de provincie daarbij desgewenst een regierol op zich kan nemen. Het is dus aan gemeenten en provincies om te bepalen of er behoefte bestaat aan een uniforme kostenverdelingssystematiek die landelijk kan worden toegepast.
Kunt u aangeven wat de toename van leegstand in Utrecht zou zijn geweest als de oorspronkelijke plannen voor nieuwe kantoren in Utrecht allemaal zouden zijn uitgevoerd, daarbij rekening houdend met de trend van minder vierkante metersper werkplek en minder (kantoor)werkplekken per fte?
Uit onderzoek dat de provincie Utrecht heeft laten uitvoeren door de STEC-groep blijkt dat er in de provincie Utrecht een fikse overcapaciteit is aan plannen voor kantoren. De Provincie Utrecht beschikt over een plancapaciteit van meer dan 1,3 miljoen vierkante meter bruto vloeroppervlak terwijl de totale nieuwbouwbehoefte in de provincie Utrecht slechts 600.000 vierkante meter bedraagt tot 2020. Daarnaast beschikken de regio’s in de provincie Utrecht ook over een aanzienlijk aanbod van beschikbare kantoorruimte van in totaal 1 miljoen meter verhuurbaar vloeroppervlakte. Dit is 16 procent van de totale voorraad. De onderzoekers van STEC geven tevens aan dat het mogelijk is dat de leegstand ook op lange termijn hoog blijft en op sommige locatietypen zelfs groter wordt, door trends van het «nieuwe werken»(thuis- en flexwerken), maar ook demografische ontwikkelingen zoals de vergrijzing die in de provincie Utrecht op middellange termijn leidt tot relatieve afname van de groei van de beroepsbevolking.
Ziet u in deze kwestie aanleiding voor aanscherping van wet- en regelgeving bijvoorbeeld in de in aantocht zijnde Omgevingswet?
Nee, ik zie daarin geen aanleiding.
Kunt u deze vragen ruim voor het Algemeen overleg Ruimtelijke Ordening van 13 maart 2014 beantwoorden?
Ja. Daarbij merk ik op dat Uw Kamer dit overleg inmiddels heeft uitgesteld.
De mogelijke rol van Turkije bij kidnapping van bisschoppen in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eedere schriftelijke vragen van de leden Voordewind, Bonis, Omtzigt, Ten Broeke, Sjoerdsma, Van Bommel, Van der Staaij en Van Ojik1, waarin u grote zorgen over het lot van twee in Syrië ontvoerde bisschoppen uitsprak en aangaf dat Nederland samen met een aantal andere EU-lidstaten actief betrokken is bij pogingen de bisschoppen vrij te krijgen?
Ja. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie die de genoemde bewering bevestigt.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de mogelijke rol van Turkije bij de ontvoering van deze bisschoppen?2 Hoe beoordeelt u de bewering dat een groep jihadisten uit de Kaukasus, onder leiding van «Abu Banat», verantwoordelijk zou zijn geweest voor de ontvoering van en moord op de bisschoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de bewering dat de Turkse autoriteiten gesteld hebben dat de Abu Banat groep het land uitgezet zou zijn, terwijl ze in werkelijkheid in politiebewaring zouden verkeren in Istanbul, na gearresteerd te zijn op verdenking van overtreding van de wapenwetgeving, alsmede het voorbereiden van terroristische aanslagen?
De Turkse autoriteiten hebben desgevraagd bevestigd dat Abu Banat en leden van zijn groep zijn gedetineerd in de Maltepe gevangenis in Istanbul op verdenking van terroristische activiteiten en lidmaatschap van Al Qaida. Zij geven tevens aan dat het recht zijn beloop moet krijgen. De Turkse autoriteiten ontkennen verder dat Turkse instellingen relaties onderhouden met of betrokken zijn bij de Abu Banat groep.
Kunt u bevestigen dat de Abu Banat groep sinds de zomer 2013 in de Maltepe gevangenis in Istanbul zit en dat de Turkse autoriteiten dus gelogen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het in de openbaarheid gebrachte politieonderzoek naar de Abu Banat groep, waaruit onder meer zou blijken dat Abu Banat verantwoordelijk is voor gruwelijke onthoofdingen, en dat de politie geen vragen heeft gesteld over de ontvoering van de bisschoppen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u hetgeen gesteld wordt over openbaar gemaakte geheime documenten, waaruit zou blijken dat de Turkse geheime dienst MIT in detail beschrijft hoe de bisschoppen ontvoerd zijn, verplaatst zijn tussen verschillende locaties, om in het dorp Mashad Ruhin te eindigen en dat de Turkse geheime dienst de Abu Banat groep goed kon volgen, omdat het de groep Turkse walkie-talkies gegeven had, waarvan de frequentie gecheckt kon worden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Turkse justitie tot dusver heeft afgezien van vervolging van de Abu Banat groep, omdat het een «binnenlandse Syrische aangelegenheid» zou zijn, en omdat Turkije geen schade berokkend zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Syrische Orthodoxe kerk tot dusver geen commentaar heeft willen geven op de onthullingen in deze schokkende zaak? Zo ja, deelt u de bewering dat dit ingegeven is door angst voor de Turkse autoriteiten?
Voor zover bekend heeft de Syrisch Orthodoxe kerk tot nu toe geen commentaar gegeven. Het is het Kabinet niet bekend om welke reden zij tot nu toe geen commentaar zou hebben gegeven.
Bent u bereid opheldering te eisen bij Turkije naar aanleiding van de zorgelijke berichtgeving over de ontvoering van de bisschoppen en de mogelijke betrokkenheid van Turkije daarbij?
Zie antwoord op vragen 3 t/m 7.
Deelt u de mening dat Turkije de jurisdictie en de plicht heeft om terroristen die barbaarse mensenrechtenschendingen in Syrië hebben begaan, te vervolgen als ze zich op Turks grondgebied bevinden?
Turkije is partij bij diverse verdragen tegen terrorisme. Op grond daarvan heeft het de plicht om verdachten van terrorisme die zich op zijn grondgebied bevinden hetzij te berechten, hetzij voor berechting uit te leveren. In dit verband wijst het Kabinet er op dat tijdens de bilaterale consultaties op 14 februari 2014 is overeengekomen dat Turkije en Nederland nauwer gaan samenwerken bij de bestrijding van terrorisme. Zie verder ook de antwoord op vragen 3, 4, 5, 6 en 7.
De onvoldoende voor de BelastingTelefoon |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bellen op eigen risico»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Consumentenbond dat de BelastingTelefoon sinds 2012 geen verbetering heeft laten zien? Deelt u de conclusie van directeur Bart Combée dat consumenten hun vragen beter schriftelijk kunnen stellen aan de belastinginspecteur? Zo nee, waarom niet?2
De Belastingdienst streeft naar een goede informatievoorziening en kwaliteit bij de beantwoording van vragen door de BelastingTelefoon. Dat is gezien de ingewikkeldheid van de regelgeving en de vaak complexe situatie van de beller een moeilijke opdracht.
Het totale belaanbod bestaat voor 90% uit status- en procesvragen over belasting en toeslagen aangelegenheden. Daarvan is in 2012 en 2013 93% juist beantwoord. 10% van het totale belaanbod bestaat uit fiscaal-inhoudelijke vragen. Van die fiscaal-inhoudelijke vragen is een klein gedeelte heel ingewikkeld. Het onderzoek van de Consumentenbond had voor het grootste deel betrekking op dat deel van de vragen.
Om beter zicht te krijgen op de beantwoording van de door de Consumentenbond gebruikte vragen, heeft de Belastingdienst IPSOS, dat sinds 1 januari 2014 het externe onderzoek verricht, opdracht gegeven de kwaliteit van de beantwoording van die vragen verder te onderzoeken.
Daartoe heeft IPSOS een serie mystery calls uitgevoerd, waarbij 47% van de vragen voldoende en 7% acceptabel werd beantwoord. Dit is een betere score dan in het onderzoek van de Consumentenbond, maar is tegelijkertijd lager dan het streefpercentage van 80–85%. Daaraan is waarschijnlijk de bovengemiddelde complexiteit van de vragenset debet. De Belastingdienst gaat met de Consumentenbond in gesprek over de uitkomsten en onderzoeksmethoden.
Jaarlijks laat de Belastingdienst onderzoek verrichten door een externe partij ter bewaking van de kwaliteit van de beantwoording van fiscaal-inhoudelijke vragen. Sinds 1 januari 2014 is dit het externe onderzoeksbureau IPSOS. In opdracht van de Belastingdienst worden er jaarlijks zo’n 17.000 mystery calls gepleegd met een vragenset die representatief is voor het gemiddelde van de door burgers en bedrijven gestelde vragen. Daaruit blijkt dat zowel in 2012 als in 2013 86% van de fiscaalinhoudelijke vragen juist werd beantwoord. Dit is hoger dan de gehanteerde streefwaarde van 80–85%. Daarnaast wordt de kwaliteit van de antwoorden van de BelastingTelefoon doorlopend gemonitord, door intern jaarlijks met ca. 100.000 gesprekken mee te luisteren.
Deelt u de mening dat de BelastingTelefoon juiste en volledige informatie moet verstrekken aan bellers? Hoe beoordeelt u de waarnemingen die naar voren komen uit het onderzoek van de Consumentenbond in dit licht? Deelt u de mening dat dit beeld zorgelijk is en het geven van foutieve informatie het vertrouwen in de overheid en het draagvlak van het doen van een eerlijke belastingaangifte kan ondermijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete maatregelen neemt u op welke termijn om bellers vanaf nu beter te helpen? Is het mogelijk hoger gekwalificeerde medewerkers sneller in te zetten bij complexe vragen aan de BelastingTelefoon? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het doorverbinden met de inspecteur is van begin 2012 tot 1 februari 2013 een pilot uitgevoerd. Deze pilot is geëvalueerd en op basis daarvan is besloten expertise op het gebied van de vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting niet winst toe te voegen aan de tweede lijn van BelastingTelefoon. Zo is veelgevraagde kennis steeds bij de BelastingTelefoon beschikbaar, waardoor meer bellers direct van een antwoord kunnen worden voorzien. Mijn ambtsvoorganger heeft daarover in de 12e halfjaarsrapportage aan uw Kamer gerapporteerd.
Telefoontjes komen altijd binnen bij medewerkers in de eerste lijn. Zij krijgen instructie ingewikkeldere vragen sneller naar de tweede lijn door te zetten en echt ingewikkelde vragen naar de tweedelijns medewerkers met de meeste expertise. De specialisten in de tweede lijn nemen dan de beantwoording voor hun rekening.
Specifiek met het oog op de beantwoording van complexere vragen zal de tweede lijn met extra medewerkers worden uitgebreid. Medewerkers worden in de komende maanden beter geïnstrueerd wanneer zij een vraag moeten doorzetten naar de tweede lijn. De inzet is op deze wijze de kwaliteit van de beantwoording van complexere vragen door de BelastingTelefoon verder te verbeteren. De resultaten van deze aanpak zullen de komende tijd worden gemonitord.
Een klein deel van de vragen overstijgt de expertise die de Belastingtelefoon kan bieden omdat deze vragen het karakter hebben van belastingadviezen. De BelastingTelefoon zal dat soort vragen niet meer beantwoorden. Betrokkenen zullen het advies krijgen zich tot een fiscaal dienstverlener te wenden.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van de Consumentenbond in het licht van de in februari 2013 beëindigde pilot «In één keer goed», waarbij slechts zeer weinig bellers gebruik maakten van specialisten?3 Wat zijn de resultaten van de na de genoemde pilot aan de BelastingTelefoon toegevoegde kennis van diverse belastinggrondslagen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn sinds 2012 de resultaten van de onderzoeken die de Belastingdienst zelf door een onafhankelijke partij laat uitvoeren? Klopt de bewering van een woordvoerder van de Belastingdienst dat uit dit onderzoek een beter beeld naar voren komt over het functioneren van de Belastingdienst dan uit het onderzoek van de Consumentenbond?4
Zie antwoord vraag 2.
De miljoenenboete van het St. Antoniusziekenhuis na foute declaraties |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht miljoenenboete St. Antonius na foute declaraties?1
Ja.
Klopt het dat het terugbetalen van het teveel gedeclareerde bedrag aan de benadeelde zorgverzekeraars in dit specifieke geval onderdeel is van de boetebepaling door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza)?
Foutieve declaraties, ongeacht of deze het gevolg zijn van bewust dan wel onbewust handelen, zijn onwenselijk en onrechtmatig. Ik ben derhalve van mening dat foutieve declaraties terugbetaald moeten worden. Over de terugbetalingsverplichting merk ik het volgende op.
Als ziekenhuizen onrechtmatig geld gedeclareerd en ontvangen hebben, ontstaat er op basis van het civiele recht een terugbetalingsverplichting richting de betreffende zorgverzekeraars. Die terugbetalingsverplichting is er bestuursrechtelijk niet en is om die reden geen onderdeel van het boetebesluit van de NZa. De civielrechtelijke afhandeling van de terugbetaling kan wel de bepaling van de boetehoogte beïnvloeden. Als de schade door de overtreder hersteld is, kan dat een reden zijn voor matiging van de boete.
De vrijheid van de verzekeraar om met een ziekenhuis afspraken te maken over de terugbetaling wordt begrensd door wat de verzekeraar rechtmatig als zorgkosten kan verantwoorden met het oog op de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Verzekeraars overtreden immers zelf artikel 35 van de Wmg als ze onrechtmatige declaraties uitbetalen. Een afspraak tussen een zorgverzekeraar en zorginstelling over de terugbetaling van foutieve declaraties is een privaatrechtelijke afspraak.
Een dergelijke afspraak is om die reden niet per definitie openbaar. Uiteraard kunnen de betreffende partijen er wel zelf voor kiezen de afspraak openbaar te maken.
Welke ruimte hebben zorgverzekeraars bij het maken van afspraken met zorginstellingen, waar fouten gemaakt zijn in de declaratie van zorgkosten of frauduleuze handelingen hebben plaatsgevonden, over de hoogte van het terug te betalen bedrag? Worden deze afspraken openbaar gemaakt? Zo ja, welke termijn staat hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat onterecht gedeclareerde kosten door zorginstellingen, veroorzaakt door fouten, fraude, of opportunistisch handelen, in het belang van de premiebetaler te allen tijde volledig terugbetaald dienen te worden aan de benadeelde zorgverzekeraars? Is deze wenselijke praktijk momenteel reeds verplicht? Zo ja, hoe controleert u deze praktijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de medicijncheck in slechts 10% van de gevallen plaats heeft |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de medicijncheck in slechts 10% van de gevallen plaats heeft? Is dit bericht waar? Zo neen, wat is dan het werkelijke percentage? Wat vindt u daarvan?1
Ik neem aan dat u met de term «medicatiecheck» de periodieke medicatie-beoordeling aanduidt waarbij zowel de apotheker, als de huisarts als de patiënt zelf een rol heeft en die is gebaseerd op de richtlijn Polyfarmacie bij ouderen. Apothekers zijn zonder meer gehouden bij elke aflevering van geneesmiddelen medicatiebewaking toe te passen, doseringscontrole uit te voeren en te controleren op eventuele contra-indicaties. De periodieke medicatiebeoordeling is een periodieke integrale beoordeling van alle voorgeschreven en gebruikte medicatie.
Ik heb zelf geen onderzoek laten uitvoeren naar de mate waarin periodieke medicatiebeoordeling wordt gecontracteerd of uitgevoerd. Ik heb begrepen dat de Unie KBO haar jaarlijkse enquête onder haar leden heeft uitgevoerd op dit terrein, op basis waarvan dit percentage wordt aangegeven.
Ik ben ervan overtuigd dat de uitvoering van een periodieke medicatiebeoordeling zoals bedoeld in deze richtlijn, de medicatieveiligheid en daarmee de gezondheid van een patiënt kan verbeteren en mogelijk ook zorgkosten bespaart. Ook de partijen in het Bestuurlijk Overleg Farmacie onderkennen dit. Daarom is de standaardisering van de medicatiebeoordeling opgenomen in de kwaliteitsagenda van het Bestuurlijk Overleg Farmacie en wordt gekeken naar een meer verfijnde uitwerking van de richtlijn om (hoog)risicopatiënten te selecteren. Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden met de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) over een betere implementatie van de richtlijn. Volledige naleving van de richtlijn betekent echter dat 1,2 miljoen medicatiebeoordelingen per jaar zouden moeten worden uitgevoerd. Daarvoor ontbreekt op dit moment de capaciteit. Ook zullen veel apotheekhoudenden zich de specifieke kennis voor het uitvoeren van periodieke medicatiebeoordelingen nog eigen moeten maken. Daarom zal er sprake zijn van een ingroeimodel. In het overleg met de IGZ hebben partijen verder aangegeven dat de periodieke medicatiebeoordeling per 1 januari 2015 op een juiste wijze gecontracteerd kan zijn bij apothekers en huisartsen. De IGZ zal in ieder geval vanaf 1 januari 2015 het toezicht verscherpen. Dit ontslaat partijen er echter niet van ook in 2014 al meer conform deze richtlijn te handelen.
Erkent u nog steeds het nut van een periodieke uitgebreide beoordeling van de medicatie bij oudere patiënten die meer dan vijf geneesmiddelen gebruiken? Denkt u nog steeds dat dit gezondheidswinst en besparing van zorgkosten oplevert? Hoe oordeelt u in dit licht over het gegeven dat de medicijncheck mogelijk slechts in 10% van de gevallen plaats heeft?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt het u dat het genoemde percentage van 10% zelfs lager is dan de cijfers die Unie KBO januari 2013 presenteerde? Mag daaruit worden opgemaakt dat de medicijncheck op dit moment minder vaak plaats heeft ten opzichte van een jaar geleden?3
Het concreet implementeren van richtlijnen blijkt in de praktijk vaak weerbarstig te zijn. Dit geldt eens temeer waar sprake is van verschillende ketenpartners bij de uitvoering van de beschreven zorg. De multidisciplinaire richtlijn Polyfarmacie bij ouderen is daar bij uitstek een voorbeeld van. Bij de opstelling van deze richtlijn waren niet alleen het NHG, de Orde van Medisch Specialisten (OMS) en de NVKG betrokken maar ook een groot aantal brancheorganisaties, zoals de brancheorganisatie van apothekers, verpleegkundigen en verzorgenden en een groot aantal wetenschappelijke verenigingen van medisch specialisten (o.a. cardiologen, internisten en longartsen).
Het enthousiasme en draagvlak voor de richtlijn bij haar totstandkoming eind 2012 was groot, één van de voorwaarden om tot succesvolle implementatie te komen. Medio 2013 heeft de IGZ de meest betrokken eerstelijns partijen bijeengebracht om een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen waarmee concrete stappen ter bevordering van de implementatie van deze richtlijn in de dagelijkse praktijk (met name het onderdeel periodieke medicatiebeoordeling) zouden worden gezet. Hierover zullen concrete en pragmatische afspraken worden gemaakt. Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2.
Mag de conclusie worden getrokken dat de implementatie van de richtlijn, opgesteld door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en de beroepsvereniging van klinische geriaters (NVKG), nog steeds niet is voltooid?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat u op 28 januari 2013 stelde dat de implementatie van de richtlijn in volle gang is, terwijl nu blijkt dat de medicijncheck op dit moment mogelijk in slechts 10% van de gevallen plaats heeft? Is er de afgelopen periode voldoende gedaan om de richtlijn in praktijk te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de Tweede Kamer in februari 2013 het rapport «Acute ziekenhuisopnamen die mogelijk zijn gerelateerd aan geneesmiddelbijwerkingen», aangeboden (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 477, nr. 226). Dit onderzoek is uitgevoerd door het Erasmus MC, de Radboud Universiteit en het Pharmo Instituut in opdracht van het Ministerie van VWS. De uitkomst van dit rapport was dat sprake was van een lichte daling van geneesmiddelgerelateerde ziekenhuisopnames.
Wat zijn de laatste gevalideerde onderzoeksgegevens met betrekking tot geneesmiddelen gerelateerde ziekenhuisopnames die vermijdbaar zijn?4
Ik ben van mening dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht moeten voldoen en voldoende verantwoorde zorg voor hun verzekerden moeten contracteren. Conform de geldende richtlijnen dienen voldoende periodieke medicatie-beoordelingen door zorgverzekeraars bij huisartsen en apotheekhoudenden gecontracteerd te worden. Zoals in het antwoord op de vragen 1 en 2 is opgenomen, hebben partijen in het Bestuurlijk Overleg Farmacie aangegeven dat de periodieke medicatiebeoordeling per 1 januari 2015 gecontracteerd kan zijn bij huisartsen en apothekers. In dat antwoord is ook aangegeven welke praktische omstandigheden een rol spelen en dat er gekeken wordt naar een meer verfijnde uitwerking van de richtlijn om (hoog)risicopatiënten te kunnen selecteren.
Bent u nog steeds van mening dat zorgverzekeraars bij de contractering van farmaceutische zorg nadrukkelijk moeten inzetten op de periodieke beoordeling van geneesmiddelengebruik? Is dat, gezien het gegeven dat de medicijncheck in mogelijk slechts 10% van de gevallen plaats heeft, volgens u het geval? Bent u van mening dat zorgverzekeraars hier steken laten vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie dat het schijnbaar onvoldoende is dat erin is voorzien dat zorgverzekeraars met huisartsen en apothekers afspraken kunnen maken over de medicijncheck? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke patiënten in aanmerking komen voor een periodieke medicatiebeoordeling is als zodanig helder geformuleerd in de richtlijn Polyfarmacie bij ouderen. Het is dan aan zorgverzekeraars om deze prestatie in te kopen en hier verdere concrete afspraken over te maken met huisartsen en apotheekhoudenden. Maar zoals in het antwoord op de vragen 1 en 2 aangegeven, is volledige nakoming van de richtlijn op dit moment niet mogelijk en wordt gekeken naar een meer verfijnde wijze van selecteren van (hoog)risicopatiënten.
Deelt u de mening dat, aangezien het in de basisverzekering zit, er een resultaatsverplichting moet komen voor zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat huisartsen en apothekers de medicijncheck in 100% van de gevallen uitvoeren; bijvoorbeeld in 2015? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een dergelijk voorstel worden verwacht?
Er zijn op dit moment al zorgverzekeraars die het eigen risico niet belasten met de uitgaven van een periodieke medicatiebeoordeling. Het staat zorgverzekeraars vrij het eigen risico wel of niet te belasten hiermee.
Daarnaast geldt dat het merendeel van de patiënten die in aanmerking komen voor een periodieke medicatiebeoordeling behoort tot de groep verzekerden die hun eigen risico ook zonder de uitgaven voor de medicatiecheck «volmaken». Hierdoor zal het uitzonderen van het eigen risico voor hen geen effect sorteren. Vooralsnog is het niet mijn intentie om de periodieke medicatiebeoordeling generiek uit te zonderen van het eigen risico
Wat zijn de mogelijkheden voor zorgverzekeraars om de medicijncheck uit te zonderen van het eigen risico? Bent u bereid, conform de suggestie van de verkenners van de extramurale farmacie, de medicijncheck uit te zonderen van het eigen risico? Zo neen, waarom niet?5
Opwaardering van de N57 en N59 |
|
Roelof Bisschop (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen die er in Zeeland en Zuid-Holland bestaan over de verkeersveiligheid en doorstroming op de N57 en N59?1
Ja.
Klopt het dat op Goeree Overflakkee vijf keer zoveel verkeersslachtoffers vallen als het gemiddelde in de rest van Nederland?
Neen, dit klopt niet. De risicocijfers (het aantal ernstige slachtoffers per miljoen gereden voertuigkilometers) van de N57 en de N59 op Goeree Overflakkee zijn gemiddeld, vergeleken met soortgelijke rijkswegen in andere regio’s. Zie ook mijn antwoord op de vragen van de leden Berndsen en Verhoeven (beiden D66) over onveilige wegen op Goeree-Overflakkee van 3 augustus 2012 (TK 2011–2012, aanhangnummer 3273).
Welke plannen hebben beide provincies al ontwikkeld om de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid van de betreffende gebieden te verbeteren?
Het is mijn ambitie om de rijkswegen voor het jaar 2020 op het niveau van 3 sterren EuroRAP (European Road Assessment Programme) te brengen. In Zeeland wordt hier uitvoering aan gegeven. De rijkswegen op Goeree Overflakkee zijn al op dat niveau. Voor de aanpak van het onderliggend wegennet verwijs ik u naar de plannen van de provincies. De provincie Zuid-Holland heeft zijn plannen verwoord in het Meerjarenprogramma Infrastructuur 2014–2018. De provincie Zeeland heeft dit gedaan in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Zeeland 2014–2018. Deze plannen worden onder verantwoordelijkheid van de provincies ten uitvoer gebracht.
Welke financiële middelen hebben beide provincies reeds gereserveerd voor investeringen in de N59 en N57?
De investeringen in de rijkswegen N59 en N57 komen alleen uit de Rijksbegroting. De provincies dragen daar niet aan bij.
Welke mogelijkheden ziet u om vanuit het Rijk een financiële bijdrage te leveren aan oplossing van deze problematiek?
In 2011 heb ik op de Rijksbegroting € 10 mln gereserveerd om de N57/N59 op het niveau van drie sterren EuroRAP te brengen. Uit het pakket Meer Veilig investeer ik daarnaast nog € 8 mln voor extra veiligheidsmaatregelen op deze wegen. Met deze € 18 mln heb ik voldoende middelen gereserveerd om de verkeersveiligheid op de rijkswegen N57 en N59 te verbeteren. Volgens de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) doet zich op deze wegen geen bereikbaarheidsprobleem voor. Ik zie daarom geen noodzaak tot een extra financiële bijdrage.
Welke mogelijkheden ziet u om oplossing van de problematiek rond de N57 en N59 een hogere prioriteit te geven?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke mogelijkheden zijn er om lopende projecten rond de N59 en N57 – die bijvoorbeeld beogen om op het gebied van verkeersveiligheid te voldoen aan het niveau van 3 sterren volgens de methodiek van het EuroRAP (European Road Assessment Programme) – de status van MIRT-project te geven?2 Welke voordelen zijn hieraan verbonden?
De verbetering van de verkeersveiligheid op de rijkswegen N59 en de N57 is al een MIRT-project. De maatregelen worden betaald uit het Infrastructuurfonds artikel 12.03.01 (realisatie). Hiervoor heb ik € 18 mln beschikbaar gesteld, € 10 mln uit MIRT-geld en € 8 mln uit het pakket Meer Veilig.
In de begroting staan de maatregelen aan deze wegen als een apart project genoemd tussen de aanleg wegenprojecten in de realisatiefase.
Omdat voor de verkeersveiligheidsmaatregelen geen tracéwetprocedure doorlopen behoeft te worden, is hiervoor geen projectblad opgenomen in het MIRT-projectenboek. Desgewenst kan ik in het volgende MIRT-Projectenboek voor dit project ook een apart blad opnemen.
Het bericht ‘Groeiende kritiek op medische uitzendingen ZVK’ |
|
Roelof van Laar (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groeiende kritiek op medische uitzendingen ZVK»?1 Heeft u ook kennisgenomen van de open brief (gedateerd 6 februari 2014, betreftfende zorg in Caribisch Nederland) die door Han de Bruijne aan u is gestuurd over het functioneren van het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland (ZVK)?
Inmiddels heb ik kennisgenomen van de open brief in de krant. De brief is bij mijn weten echter nooit naar mij gestuurd; hij is althans niet bij VWS ontvangen.
Herkent u zich in het beeld dat in het artikel/de brief over het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland geschetst wordt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de bureaucratie terug te dringen en de dienstverlening te verbeteren? Zo nee, welke berichtgeving is onjuist?
Ten dele. De systematiek rondom medische uitzendingen vanuit de BES naar ziekenhuizen in andere landen is complex. Het inregelen vraagt tijd, waardoor de dienstverlening van het ZVK op een aantal vlakken efficiënter kan. Het ZVK is momenteel met een flinke verbeterslag bezig, die in de loop van 2014 zijn beslag moet krijgen. Daarbij maak ik de kanttekening dat de Auditdienst Rijk het ZVK bij de procedures intensief controleert op rechtmatigheid en om goedkeurende accountantsverklaringen te krijgen zal een zekere mate van bureaucratie onvermijdelijk zijn. In Caribisch Nederland is dergelijke controlecultuur tot nog toe niet erg gebruikelijk
In 2013 heeft het ZVK ruim 7000 medische uitzendingen verzorgd voor de 3 eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba naar oa. Aruba, Curaçao, Colombia en Nederland. In totaal heeft het ZVK 53 klachten ontvangen. Op Bonaire waren dat er 36 waarvan15 ongegrond en 4 nog in behandeling, op Sint Eustatius werden er 10 ingediend waarvan 3 ongegrond en nog 2 in behandeling en op Saba 7 klachten waarvan 3 ongegrond en ook nog 2 in behandeling. De klachten hadden betrekking op ingediende declaraties, op Coomeva maar ook op de dienstverlening van ZVK.
De arts vraagt voor de patiënt toestemming aan om uit te mogen zenden. Het ZVK beslist daarop en verwittigt hierover de arts. Deze informeert de patiënt waarna het ZVK met de patiënt contact opneemt voor de verdere afhandeling van diens medische uitzending.
Hierbij moet het ZVK een aantal zaken regelen, zoals vliegtickets, het hotel, eventuele begeleiding en betaling van daggeldvergoeding voor patiënt met eventuele begeleider voor een vastgesteld aantal dagen. Daarbij moet de datum van vertrek en terugkeer bekend zijn, datum van de eerste afspraak in het ziekenhuis en het aantal dagen van een eventuele opname in het ziekenhuis. Er moet gecontroleerd worden of de patiënt inderdaad is gegaan, of de uitzending eventueel langer gaat duren, of de verwijzend specialist door de behandelend specialist in het andere land geïnformeerd is over een eventuele verlenging en of de verwijzend specialist dat heeft doorgegeven aan het ZVK (vanwege verplichte controle op de rechtmatigheid van de verblijfsvergoeding en verplaatsing van ticket retourvlucht etc.).
Wat is de precieze rol van Comeeva in de organisatie van medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland? Hoe beoordeelt u het functioneren van Comeeva?
Coomeva is een ziektekosten verzekeraar in Colombia die door het ZVK is gecontracteerd om voor uitgezonden inwoners van de BES eilanden in Colombia logistieke zaken te regelen. Zoals het maken afspraken met de ziekenhuizen, bespreken hotels, regelen taxivervoer ter plaatse. Uit een survey gehouden onder 110 patiënten blijkt dat 94% van de patiënten een wachttijd heeft van minder dan 5 dagen tussen aankomst en de eerste afspraak. De kwaliteit van het hotel wordt als redelijk tot uitstekend ervaren door 94%. Het regelen van het vervoer wordt door 88% als goed gewaardeerd. Dus over het algemeen geldt dat de meeste geïnterviewde patiënten tevreden zijn met de dienstverlening.
Veel gehoorde klacht is dat het verblijf in Colombia lang is. Er wordt hard gewerkt dit zoveel mogelijk te bekorten (zie antwoord vraag 5).
Welke maatregelen zijn het afgelopen jaar doorgevoerd om de medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland naar Colombia of andere omliggende landen te verbeteren? Hebben deze maatregelen het gewenste effect gehad?
Afgelopen periode is een aantal maatregelen genomen om de logistiek te verbeteren en de verblijfsduur van de uitzending te bekorten. Er zijn twee keer per week vluchten via Curaçao op Medellin. Een van de verbeteringen is om geen uitzendingen meer met de vrijdagvlucht te doen; dit voorkomt onnodige wachttijd in het weekend en de dagen erna. Een andere maatregel is dat er alleen patiënten worden uitgezonden die vooraf een afspraak met het ziekenhuis hebben. Nogmaals wijs ik op de uitkomsten van het onderzoek van het bij vraag 3 genoemde onderzoek. Daaruit blijkt dat verzekerden in het algemeen tevreden zijn over de zorg en de logistiek. Daarnaast wijs ik op het belevingsonderzoek welke ook positief oordeelde over de zorg.
Hieruit komen enkele aandachtspunten naar voren die verbetering behoeven. Zo geeft 29% aan het daggeld niet tijdig te hebben ontvangen en 26% vindt dat ze niet voldoende zijn geïnformeerd door het ZVK. Er wordt thans hard door het ZVK gewerkt aan verbetering op deze punten.
Wordt er bij de globale scan van het niveau van zorg in de omringende landen van het BES-gebied, en het uiteindelijk selecteren van ziekenhuizen, ook rekening gehouden met de algehele organisatie van medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland? Is het onderzoek van Coomeva, waarover u eerder schreef, inmiddels in de markt gezet?2
Nee, de scan naar het niveau van de zorg in de omringende landen van het BES- gebied geeft een vergelijking weer van de verschillende behandelingen in verschillende ziekenhuizen van verschillende landen. Op voorhand is daarbij geen rekening gehouden met de algehele organisatie van de medische uitzendingen door het ZVK. Er zijn immers ook landen bij waarheen thans geen uitzendingen plaatsvinden.
Het onderzoek is inmiddels in de markt gezet. We verwachten eind van het jaar de beschikking te hebben over de uitkomsten.
Heeft de afname van het aantal medische uitzendingen vanuit Caribisch Nederland gevolgen voor de kwaliteit van de medische uitzendingen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee.
Is er een groot verschil in tevredenheid over de medische uitzendingen tussen Bonaire enerzijds, en Sint Eustatius en Saba anderzijds? Zo ja, welke verklaringen heeft u voor deze verschillen?
Het is onbekend of er een groot verschil is in tevredenheid over de medische uitzendingen van Bonaire vergeleken met Saba en Sint Eustatius. Het belevingsonderzoek geeft een gering verschil aan over de kwaliteit van de totale zorg, welke op Sint Eustatius in het algeheel met 76% als goed tot zeer goed wordt beleefd en in Saba en Bonaire 56% scoort. De reden voor deze verschillen en het aandeel van de uitzendingen daarin is onbekend.
Kunt u de Kamer een afschrift sturen van uw antwoord op de brief van de heer De Bruijne?
Er is geen brief van de heer de Bruijne ontvangen. Deze antwoorden op uw vragen over zijn brief in de krant kunt u beschouwen als het antwoord.
Het bericht dat de website My Tomorrows geneesmiddelen aanbiedt die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het bedrijf My Tomorrows (MT) geneesmiddelen aanbiedt die zich nog in een onderzoeksstadium bevinden?1 2
My Tomorrows biedt niet zelf geneesmiddelen aan. Daartoe is My Tomorrows ook niet bevoegd. Het initiatief maakt bestaande wettelijke uitzonderingsbepalingen aan een breder publiek bekend en dat kan voor patiënten met een ongeneeslijke ziekte en voor hun behandelaren van belang zijn. Mits My Tomorrows zich houdt aan de wet- en regelgeving, kan dit dus een sympathiek initiatief zijn.
Is de wijze waarop MT geneesmiddelen aanbiedt toegestaan? Zo ja, van welke wettelijke mogelijkheden maakt MT gebruik? Zo nee, waarom niet?
Ja. My Tomorrows biedt, zoals gezegd, geneesmiddelen niet zelf aan, maar maakt gebruik van twee uitzonderingen die de wet kent en bemiddelt bij de daarbij behorende procedures. Als hoofdregel is het verboden geneesmiddelen in de handel te brengen zonder vergunning van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Hierop kent de wet echter enkele uitzonderingen. In de eerste plaats is geen handelsvergunning nodig voor een geneesmiddel dat op uitdrukkelijk schriftelijk initiatief van een arts wordt besteld en dat bestemd is voor individuele patiënten (de zogenaamde «named patient» regeling). Voorafgaand aan de aflevering van dergelijke geneesmiddelen is toestemming van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) vereist.
In de tweede plaats bestaat de mogelijkheid van een zogeheten «compassionate use» programma voor een patiëntengroep, waarvoor het CBG toestemming moet geven. Deze route kan alleen bewandeld worden indien er al een vergunningaanvraag voor het betreffende geneesmiddel in behandeling is genomen. My Tomorrows moet zich ook houden aan de regels voor geneesmiddelenreclame. Reclame voor geneesmiddelen zonder handelsvergunning is verboden, of het nu richting publiek is of richting beroepsbeoefenaren. Op de website van My Tomorrows worden geneesmiddelen niet met name genoemd, dit om de regels inzake geneesmiddelenreclame niet te overtreden. In de uitingen van My Tomorrows is de bewegingsruimte erg beperkt. De IGZ houdt hier toezicht op.
Ziet u ook gevaren in de wijze waarop MT geneesmiddelen aanbiedt? Bestaat het risico dat patiënten die uitbehandeld zijn ten einde raad valse hoop wordt geboden? Bestaat het risico dat patiënten geneesmiddelen toegediend krijgen waarvan de bijwerkingen onaanvaardbaar zijn?
My Tomorrows biedt geen geneesmiddelen aan, maar bemiddelt tussen de patiënt met diens behandelaar, de farmaceutische bedrijven en de regulerende instanties. Het bedrijf biedt dus een dienst aan. De desbetreffende geneesmiddelen hebben immers niet de normale registratieprocedure doorlopen. De risico's worden echter wel afgewogen. Ten eerste worden de geneesmiddelen alleen geleverd aan individuele patiënten op basis van een artsenverklaring. Een arts moet voorafgaand aan de aanvraag zelf een afweging maken en daarna een in Nederland gevestigde fabrikant, groothandelaar of (ziekenhuis)apotheker, die de trialmedicatie voor het klinisch onderzoek verstrekt, vragen om een verzoek in te dienen bij IGZ. Door middel van het verzoek kan toestemming worden gevraagd om voor individuele patiënten een uitzonderingspositie te creëren door het geneesmiddel buiten het klinische onderzoek op artsenverklaring te leveren. De IGZ toetst dit verzoek, waarbij opnieuw een afweging plaatsvindt. Voor patiëntengroepen die behandeld willen worden met een ongeregistreerd geneesmiddel bestaat soms de mogelijkheid van een «compassionate use»-programma. In schrijnende gevallen kunnen geneesmiddelen die zich nog in het onderzoeksstadium bevinden ter beschikking worden gesteld aan andere patiënten. Daartoe kan de fabrikant een verzoek indienen. De registratieautoriteiten beoordelen of aan de voorwaarden is voldaan. Ook hier vindt een risicoafweging plaats.
Hoe beoordeelt u het handelen van MT in de wetenschap dat de afgelopen jaren tienduizenden patiënten overleden zijn aan zogenoemde innovatieve geneesmiddelen die al jaren onder vuur lagen (rofecoxib, rosiglitazon, sibutramine e.d.), en dat daarom de controle juist aangescherpt moet worden?345 Staat het beleid dat MT nastreeft hier niet haaks op, omdat de werkzaamheid van deze middelen onvoldoende is aangetoond (daartoe dient immers het registratietraject) en ook de bijwerkingen onvoldoende zijn geëvalueerd? Moet de balans dus nog worden opgemaakt, wat MT natuurlijk niet doet, omdat daarvoor het College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) en de European Medicines Agency (EMA) bestaan?
Zelfs met de bestaande strenge registratie-eisen, kunnen er helaas patiënten overlijden door het gebruik van geneesmiddelen. Ik geloof niet dat nog meer regels en controles vooraf daar iets aan zullen kunnen veranderen. Ik denk dat we in Europees verband moeten kijken hoe we de procedures zo kunnen aanpassen dat het enerzijds minder lang duurt voordat een geneesmiddel wordt toegelaten maar dat het gebruik in de praktijk bij echte patiënten veiliger wordt. Als het lukt om geneesmiddelen op een veilige manier daadwerkelijk sneller op de markt te krijgen, hoeven patiënten minder vaak een beroep te doen op de diensten van organisaties als My Tomorrows. Tot dat moment ligt er ten aanzien van ongeregistreerde middelen een grote verantwoordelijkheid bij de zorgverleners en instanties die bij de aanvraag en de toestemming voor het gebruik van ongeregistreerde middelen betrokken zijn.
Is niet het patiëntenbelang juist in het geding bij dergelijke ontwikkelingen als gestimuleerd door MT, waarbij eerder de belangen van de industrie worden gediend die zo snel mogelijke registratie wil van middelen? Zo neen, waarom niet?
My Tomorrows streeft naar een win-win situatie, waarbij belangen van zowel de patiënt als de (kleinere) farmaceutische bedrijven worden gediend. Die belangen hoeven niet met elkaar te botsen.
Is MT een commerciële organisatie? Wat is het verdienmodel van dit bedrijf? Is het een bonafide bedrijf dat binnen de wet opereert? Gaat het om «compassionate use» en «named patient» geneesmiddelen die zij verkoopt/doorverkoopt, of gaat het ook om andere middelen? Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg MT getoetst, of gaat ze dit nog doen? Zo neen, waarom niet?
My Tomorrows is een commercieel bedrijf, dat binnen de wet kan opereren. My Tomorrows heeft binnen de wettelijke marges voor zichzelf een mogelijk verdienmodel bedacht, en is in die zin innovatief. Volgens de website van My Tomorrows betalen patiënten een service fee, maar My Tomorrows verdient pas na eventuele markttoelating van het geneesmiddel; My Tomorrows ontvangt dan een kleine royalty van de geneesmiddelenontwikkelaar. My Tomorrows heeft er dus belang bij om alleen te bemiddelen voor beloftevolle geneesmiddelen die grote kans maken om na verloop van tijd een handelsvergunning te krijgen. Het is de verantwoordelijkheid van de IGZ om toe te zien op naleving van de bepalingen van de wet, in dit geval van de Geneesmiddelenwet. Dat geldt ook voor de activiteiten van My Tomorrows. De IGZ volgt deze activiteiten nauwlettend.
Zou het verstrekken van het geneesmiddel nivolumab voor de behandeling van melanomen op basis van het «compassionate use»-programma van het CBG een oplossing voor de betreffende patiënt kunnen zijn?6 Kunt u dit toelichten?
«Compassionate use» en de artsenverklaring (named patiënt) zijn in sommige gevallen een begaanbare weg, voor een patiëntenpopulatie of voor één individuele patiënt. Hierbij moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan; die zijn ter beoordeling van het CBG, respectievelijk de IGZ. Eén van de voorwaarden is dan wel dat een daartoe strekkend verzoek moet worden ingediend door de fabrikant dan wel arts.
Uit informatie van de zijde van de fabrikant leid ik af dat Nivolumab vooralsnog niet beschikbaar zal komen omdat de fabrikant van oordeel is dat werkzaamheid en veiligheid nog onvoldoende vast staan. De zogenaamde fase 3 studies worden nu uitgevoerd.
Zou het verstrekken van het geneesmiddel nivolumab op basis van een artsenverklaring (named patient) een oplossing voor de betreffende patiënt kunnen zijn? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is uw standpunt dat niet geregistreerde medicijnen voor eigen rekening en risico van de patiënt zijn niet erg kort door de bocht?7
De patiënt handelt in overleg met zijn behandelaar. Bij de behandelend arts berust de verantwoordelijkheid om de patiënt de kansen en risico’s goed uit te leggen. Wat betreft het aspect van de vergoeding verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 10.
Is het niet zo dat – vanwege het feit dat de overheid toestaat dat mensen niet geregistreerde «laatste strohalm» medicijnen uit mededogen krijgen – de overheid in dergelijke schrijnende situaties ook verantwoordelijkheid draagt dat elke patiënt dan deze medicijnen kan krijgen, onafhankelijk van de dikte van zijn/haar portemonnee? Hebben de bedrijven niet de morele plicht om dan het middel om niet te leveren in de wetenschap dat de farmaceutische sector een zeer winstgevende sector is? Bent u bereid zich in te spannen dat deze patiënten de middelen niet zelf hoeven te betalen? Zo neen, waarom niet?
Experimentele geneesmiddelen waarvan de veiligheid en werkzaamheid nog niet afdoende zijn aangetoond, worden niet vergoed vanuit het basispakket, omdat de behandeling niet voldoet aan de stand van de wetenschap. Als we dat principe overboord zetten, dan schaden we de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg.
Ik vind niet dat bedrijven in alle gevallen de morele plicht hebben om experimentele geneesmiddelen gratis te leveren aan patiënten. My Tomorrows richt zich overigens juist op kleinere bedrijven voor wie het parcours naar handelsvergunning vaak zo zwaar is dat men het niet op eigen kracht kan voltooien.
Kunt u aangeven hoe groot de groep patiënten in Nederland is die jaarlijks gebruik maakt van de «compassionate use en «» named patient» procedure om aan niet geregistreerde middelen te komen? Welke bedragen zijn hiermee gemoeid?
De IGZ heeft in 2012 206 verzoeken voor een «named patient» regeling ontvangen. Die verzoeken betreffen zowel nieuwe aanvragen als verlengingen. In 183 gevallen is toestemming verleend, het verzoek is 2 keer afgewezen, de aanvrager heeft het verzoek in 21 gevallen zelf ingetrokken. In 2013 zijn 314 verzoeken ontvangen, waarvoor 276 keer toestemming is verleend. 4 verzoeken zijn afgewezen, 34 verzoeken zijn ingetrokken door de aanvrager. De IGZ geeft toestemming om het niet-geregistreerde geneesmiddel af te leveren voor de behandeling van individuele patiënten met dezelfde aandoening. Bij de aanvraag is niet altijd bekend op hoeveel patiënten de aanvraag betrekking heeft. Uit praktische overwegingen controleert de IGZ achteraf bij de verzoekers of daadwerkelijk op artsenverklaring is afgeleverd aan individuele patiënten. Het aantal patiënten dat jaarlijks gebruikt maakt van de «named patient» regeling varieert per geneesmiddel en kan daarom niet nauwkeurig worden weergegeven.
Het CBG staat een compassionate use programma meestal toe voor de duur van 1 jaar. Indien daarna een verlening noodzakelijk is (omdat het geneesmiddel inmiddels wel is geregistreerd maar nog niet verkrijgbaar is op de Nederlandse markt), kan het CBG een verlenging van maximaal 1 jaar toestaan. Het betreft bijna altijd innovatieve middelen met een kleine patiëntenpopulatie in Nederland (maximaal 20 patiënten).
Via de bijgevoegde link treft u een overzicht aan van de programma’s waarvoor het CBG de afgelopen jaren toestemming heeft gegeven http://www.cbg-meb.nl/NR/rdonlyres/A9E2FBFB-6490-4204-8108-C9411ED53D82/0/1306cup.pdf Voor beide procedures geldt dat het kostenaspect geen onderdeel uitmaakt van de procedure. Gegevens daarover zijn om die reden niet bij mij bekend.
Deelt u de mening dat het instellen van een fonds waaruit levensreddende geneesmiddelen die nog niet op de markt zijn vergoed worden een oplossing kan zijn om tweedeling tegen te gaan? Deelt u voorts de mening dat dit fonds verplicht gevuld zou moeten worden door farmaceutische bedrijven?
De door de vragensteller gesignaleerde tweedeling is voor zover mij bekend in Nederland niet aan de orde. Daarnaast ben ik van mening dat bemoeienis van de overheid bij het instellen van een fonds niet op zijn plaats is. Een fonds met een verplichtend karakter, dat geneesmiddelen vergoedt aan individuele patiënten en dat bekostigd wordt door de industrie zou alleen bij wet kunnen worden ingesteld. Hiermee zou een nieuw bestuursorgaan in het leven worden geroepen. Dit acht ik voor middelen waarvan de veiligheid niet is aangetoond en die in een experimenteel stadium verkeren niet wenselijk. Private initiatieven op dit vlak zijn aan private partijen.
Bent u bereid deze oplossing te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 12.