Bent u bekend met de artikelen op nos.nl en in de Volkskrant «Ook tol op lokale wegen Duitsland»?1
Ja.
Heeft u al kennis kunnen nemen van de Duitse plannen met betrekking tot tolheffing?
Ja.
Wat is uw beoordeling van de voornemens van de Duitse regering om buitenlandse automobilisten ook op lokale wegen tol te laten betalen?
Ik heb grote bezwaren tegen het voornemen van Minister Dobrindt om een vignet in te stellen voor personenauto’s zowel voor het gebruik van snelwegen als lokale wegen. Het toevoegen van de lokale wegen aan dit plan, heeft als gevolg dat ook voor het lokale verkeer in de grensregio’s, het vignet aangeschaft moet worden.
Voor een boodschap of een familiebezoek over de grens werpt dit een drempel op. Het invoeren van een vignet betekent hoe dan ook een lastenverzwaring voor buitenlanders, terwijl de Duitse burger de invoering van het vignet gecompenseerd ziet in een lagere motorrijtuigenbelasting.
Welke consequenties heeft het dat niet alleen de Bundesautobahn, maar ook Bundesstrassen onder het regime komen te vallen?
Het toepassingsbereik van het vignet ziet op alle wegen, Bundesautobahn, Bundesstrassen en de lokale wegen. Indien het vignet enkel op de Bundesautobahn verplicht was geweest, was het voor bewoners in de grensregio’s mogelijk geweest via de Bundesstrassen en de lokale wegen een bestemming in Duitsland te bereiken zonder een vignet nodig te hebben. Met het toevoegen van de Bundesstrassen en alle lokale wegen aan het toepassingsbereik van het vignet, wordt dit onmogelijk gemaakt.
Bestaan er voornemens tot verdere uitbreiding van de tolheffing? Welke vrijheden hebben de Duitse deelstaten en gemeenten inzake extra tolheffing op de niet-Bundesbahnen? Mogen deelstaten en gemeenten bijvoorbeeld zelf aanvullende tol gaan heffen naast het vignet?
Er zijn mij geen voornemens tot verdere uitbreiding van het vignetplan voor personenvoertuigen bekend. In de federale republiek Duitsland kunnen zowel de deelstaten als ook de gemeenten zelf in principe op hun wegennet een gebruikersheffing (kilometerheffing of vignet) instellen. Het voorstel van Bondsminister Dobrindt ziet evenwel op een vignet voor het gehele wegennet, waaronder dus niet alleen de snelwegen en autowegen van de federale overheid, maar ook de wegen van de deelstaten en de gemeenten in Duitsland. De Duitse overheid heeft mij laten weten dat na invoering van dit vignet (de zogenaamde Infrastrukturabgabe), het voor deelstaten en gemeenten in principe niet meer mogelijk is op de eigen wegen een gebruikersheffing in te voeren.
Naast het invoeren van de Infrastrukturabgabe voor personenvoertuigen (PKW Maut) is Duitsland voornemens de bestaande kilometerheffing voor vrachtvoertuigen (LKW Maut) vanaf 12 ton uit te breiden. Met ingang van juli 2015 wordt aan de Bundesautobahnen en Bundesstrassen waar de LKW Maut op dit moment verplicht is, ongeveer 1.000 km vierbaans Bundesstrassen toegevoegd. In 2018 moeten nog meer Bundesstrassen onder de LKW Maut komen te vallen. Met ingang van oktober 2015 wordt de LKW Maut ook verplicht voor voertuigen vanaf 7,5 ton.
Wat zijn in uw ogen de gevolgen van deze maatregel voor mensen die over de grens werken of boodschappen doen en wat zijn de gevolgen voor onze transportsector? Heeft bijvoorbeeld de differentiatie naar gewicht gevolgen voor het tonnage in het vrachtvervoer?
Het is helaas zo dat mensen die in een aan Duitsland grenzende regio wonen, het meest getroffen zullen worden door het Duitse plan. Wie heel regelmatig naar Duitsland gaat, zal daarbij naar verwachting het jaarvignet aanschaffen. De prijs is afhankelijk van het voertuig en zal tussen de € 20 en € 108 liggen, afhankelijk van het gewicht, de motorinhoud en het jaar van registratie van het voertuig. In principe geldt, hoe groter en meer vervuilend het voertuig, hoe hoger de prijs voor het jaarvignet.
De voorgenomen uitbreiding van de zogenaamde LKW-Maut, te weten met voertuigen vanaf 7,5 ton, zal naar inschatting van TLN niet hele grote gevolgen hebben, omdat het aantal voertuigen van deze gewichtsklasse dat de grens over gaat, beperkt is.
De uitbreiding met 1.000 km Bundesstrassen waarop vanaf juli 2015 ook de LKW Maut verplicht is, zal wel gevolgen hebben voor de transportsector. Met deze uitbreiding moet ook voor de gereden kilometers vanaf de snelweg naar de eindbestemming worden betaald. Het is niet bekend hoeveel dit in de praktijk aan extra kosten zal meebrengen.
Wat is uw mening over de uitspraken van de Duitse minister van Verkeer en Digitale Infrastructuur, die de heffing «een kwestie van recht» noemde en vond dat de heffing «een gat van onrechtvaardigheid dicht»? Zijn deze ontwikkelingen aanleiding om deelname aan het huidige Eurovignet te herzien?
Ik heb kennis genomen van de uitspraken van Minister Dobrindt. Zoals in antwoord 3 al aangegeven, ben ik het niet eens met zijn voornemen een vignet in te voeren. Hoewel Duitsland haar eigen beleid mag bepalen, mag dit natuurlijk niet discriminerend zijn of een onevenredig effect hebben voor niet-Duitse kentekenhouders. Dat is ook de reden dat ik Eurocommissaris Kallas ga vragen na te gaan of dit voornemen en de uitwerking ervan in overeenstemming is met EU recht.
De invoering van een Duits vignet werpt een nieuwe, ongewenste barrière op voor verkeer tussen de beide landen. Voor Nederland is dat zeer ongewenst. Ik heb dit ook kenbaar gemaakt aan Minister Dobrindt.
Mede namens de Staatssecretaris van Financiën kan ik u over het Eurovignet als volgt informeren.
Nederland heft momenteel met vier andere EU-lidstaten het Eurovignet voor vrachtwagens vanaf 12 ton. De overige vier staten zijn België, Denemarken, Luxemburg en Zweden. Deze heffing vindt zijn grondslag in de Eurovignetrichtlijn en het Eurovignetverdrag. Het vignetplan voor personenvoertuigen van Minister Dobrindt is geen reden om dit te herzien. Ook de voorgenomen uitbreiding van de LKW-Maut (zie hiervoor het antwoord op vraag 5) geeft hiertoe geen aanleiding.
Bent u van plan uw Duitse collega op dit voornemen aan te spreken? Zo ja, wat is uw inbreng in dat gesprek?
Ik heb Minister Dobrindt reeds op 15 juli hierover gesproken. Voor mijn inbreng en de uitkomsten van het gesprek verwijs ik naar de brief «Ontwikkelingen Duits voornemen vignet voor personenvoertuigen», die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer wordt verstuurd.
Welke stappen bent u van plan te zetten om te proberen de Duitse tolplannen van tafel te krijgen en heeft dit voornemen tot tolheffing op lokale wegen daar ook een plaats in? Bent u bereid daarin samen op te trekken met Oostenrijk en eventueel andere buurlanden van Duitsland?
In eerste instantie is het nu aan de Europese Commissie om de uitwerking van het Duitse plan te beoordelen. Het onderwerp heeft reeds de aandacht van de Europese Commissie. Ik zal Eurocommissaris Kallas verzoeken na te gaan of deze voorgenomen maatregel en de uitwerking ervan verenigbaar is met het EU recht. Ik blijf ook in gesprek met mijn Duitse collega. Er is contact geweest met de overheden in Oostenrijk, Denemarken en Polen over de Duitse plannen. Indien na het oordeel van de Europese Commissie een gezamenlijke actie nuttig en nodig blijkt, zal ik dit zeker afstemmen.
Het afsluiten van de waterlevering |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Bent u bekend met het feit dat er door de Watermaatschappij Limburg (WML) in de periode tussen juni 2012 en september 2013 alleen al in Heerlen 133 waterafsluitingen hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er door diezelfde Watermaatschappij Limburg (WML) aan een directeur meer dan € 150.000 salaris betaald wordt, waardoor ook een crisisheffing betaald moet worden van ruim € 5.000?
Het salaris van de algemene directeur is vermeld in het jaarverslag. Dit salaris bedroeg in 2013 € 160.375 en ligt daarmee onder de voor het jaar 2014 geldende maximumnorm van € 230.474 op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. De door u aangehaalde pseudo-eindheffing hoog loon bedraagt 16% van het salaris boven de € 150.000 en bedroeg daarmee circa € 1.600.
Hoe beoordeelt u de balans in de bedrijfsvoering wanneer aan de ene kant wanbetalers worden afgesloten, terwijl het bedrijf aan de andere kant beschikt over een algemene financiële reserve van meer dan 100 miljoen euro?
Laat ik voorop stellen dat de bedrijfsvoering primair een zaak is van het drinkwaterbedrijf zelf en haar publieke aandeelhouders. Gelet op de zorgplicht van drinkwaterbedrijven dienen zij alles in het werk te stellen om de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening te garanderen. Daarvoor moet een uitgebreid leidingnetwerk inclusief productielocaties worden onderhouden. Hiervoor zijn jaarlijks diverse investeringen vereist, waardoor drinkwaterbedrijven kapitaalintensieve organisaties zijn die voldoende algemene financiële reserves nodig hebben. De inkomsten van drinkwaterbedrijven bestaan voor een belangrijk deel uit betalingen van afnemers voor het drinkwater. De Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater (verder: Regeling) heeft tot doel te waarborgen dat het afsluiten van wanbetalers pas na een zorgvuldige procedure plaatsvindt.
Hoe moet volgens u gevolg worden gevolg worden gegeven aan het vonnis van de kantonrechter in Heerlen d.d. 25 juni 2008 die in de zaak van een Heerlense wanbetaler heeft geoordeeld dat water een «mensenrecht» is?2
Beide aangehaalde rechterlijke uitspraken dateren van vóór de inwerkingtreding van de Regeling. Daarbij werd getoetst of het drinkwaterbedrijf, gelet op de algemene voorwaarden in de overeenkomst met de afnemer, in redelijkheid mocht overgaan tot afsluiting. Dat water een eerste levensbehoefte is werd daarbij door de rechter meegewogen. Met inwerkingtreding van de Regeling in 2012 is een procedure voorgeschreven die gevolgd moet worden door het drinkwaterbedrijf alvorens tot afsluiting van levering kan worden overgegaan. De rechter toetst of deze procedure is gevolgd.
Dat drinkwater een eerste levensbehoefte is, is nog steeds kabinetsbeleid. De Drinkwaterwet geeft dan ook het recht op toegang tot drinkwater en de verplichting voor drinkwaterbedrijven om het afsluiten van een kleinverbruiker zoveel mogelijk te voorkomen. Dat drinkwater een mensenrecht is, betekent niet dat het gratis zou moeten zijn. In een brief die de ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking op 13 mei 2008 aan de voorzitter van de Tweede Kamer gezonden hebben (TK 31 250, nr. 15) werd hierover al opgemerkt dat voor het duurzaam realiseren van het recht op water en sanitatie betaling van diensten van groot belang is. Dit omdat het de financiële duurzaamheid van het dienstensysteem waarborgt en een stimulans is voor de betaler om op een duurzame manier gebruik te maken van water. Wanneer het drinkwaterbedrijf er, met toepassing van de Regeling, alles aan gedaan heeft afsluiting te voorkomen kan het uiteindelijk besluiten de drinkwaterlevering stop te zetten. Ten aanzien van de inspanningen die de drinkwaterbedrijven verrichten om afsluiting te voorkomen, verwijs ik in het antwoord op vraag 7 en 10 nog naar het recent gesloten convenant over problematische schuldsituaties.
Hoe moet volgens u gevolg worden gegeven aan de uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch d.d. 2 maart 2010, dat de opvatting dat een aangesloten waterleiding een eerste levensbehoefte is, niet deelt?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt zich bovengenoemde uitspraak met de uitspraak van uw ambtsvoorganger bij de invoering van de Regeling afsluitbeleid kleinverbruikers dat «water een eerste levensbehoefte is»?4
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u de internationaal erkende minimumnorm van vijftig liter water per persoon per dag om te wassen en te drinken? Zo ja, op welke wijze garandeert u de toegang tot deze minimum hoeveelheid onder de Regeling afsluitbeleid kleingebruikers?
Volgens de Verenigde Naties (VN) en Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is tussen 50 en 100 liter water per persoon per dag nodig voor de basisbehoeften (Factsheet 35 The right to water United Nations, Geneva ISSN 1014-5567 GE.10-14425 – August 2010 – 14,465). Ik onderschrijf de internationale opvattingen over deze range, het betreft hier echter geen internationaalrechtelijke minimumnorm – vastgelegd in een verdrag of regelgeving – voor het (kosteloos) verstrekken van water, maar een indicator voor de minimum basisbehoefte water per dag die kan variëren afhankelijk van gezondheidstatus, werk, klimaat en andere factoren.
Het uitgangspunt van de Drinkwaterwet is om kostendekkende en niet-discriminerende tarieven te hanteren. De inzet van het drinkwaterbeleid en regelgeving in Nederland is erop gericht om drinkwater voor alle huishoudens betaalbaar te houden en afsluiting zoveel als mogelijk te voorkomen. Het kosteloos verstrekken van water past daar, zoals ook toegelicht op vraag 6, niet in. Bij wanbetaling zou volgens de VN en WHO rekening moeten worden gehouden met de draagkracht, voordat tot afsluiting wordt overgegaan. Ook hier wordt via de verplichtingen in de Regeling invulling aan gegeven, alsmede via het recente convenant tussen de drinkwaterbedrijven en NVVK (Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren). Gezien het belang om de financiële duurzaamheid van de openbare drinkwatervoorziening te behouden en het belang de gebruiker te stimuleren op een duurzame manier water te consumeren zie ik geen reden om (kosteloos) een minimum hoeveelheid water te garanderen.
Zijn naar uw mening het niet kunnen doorspoelen van een toilet en het niet kunnen wassen en schoonhouden van have en goed gevaren voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, bij een afsluiting is er geen gevaar voor de volksgezondheid. Mogelijk zou de gezondheid van degene die wordt afgesloten (dan wel leden van het betreffende huishouden) in het geding kunnen komen. In de Regeling zijn ter voorkoming daarvan waarborgen opgenomen. Bij de aanwezigheid van een medische verklaring, waaruit blijkt dat het afsluiten in medisch opzicht ernstige risico’s voor de gezondheid met zich meebrengt en derhalve niet verantwoord is, zal afsluiting geen doorgang vinden. In de praktijk blijkt overigens dat de levering van water vaak binnen enkele dagen wordt hervat. In de tussenliggende periode vormt (tijdelijke) afsluiting, vanwege de aanwezigheid van alternatieven (bijvoorbeeld flessenwater) doorgaans geen ernstige inbreuk op het gezondheidsbelang van de consument.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal waterafsluitingen per waterbedrijf? Bent u bereid de aantallen afsluitingen verplicht op te laten nemen in de jaarverslagen van de respectievelijke waterbedrijven?
Het aantal afsluitingen als gevolg van wanbetaling was in 2013 evenals in 2006 (zie antwoord op Kamervragen nr. 2060712030) ongeveer 8.000. Dit betreffen overigens niet alleen afsluitingen van huishoudens, maar ook van andere afnemers, bijvoorbeeld bedrijven.
Waterbedrijf Groningen
280.343
105
0,04%
Waterleidingmaatschappij Drenthe
200.859
323
0,16%
Vitens
2.581.275
2.585
0,10%
PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland
779.248
293
0,04%
Waternet
493.933
30
0,01%
Dunea
609.856
2.221
0,36%
Oasen
340.880
459
0,13%
Evides Waterbedrijf
1.027.554
764
0,07%
Brabant Water
1.118.986
503
0,04%
WML
539.972
940
0,17%
Totaal
7.972.906
8.223
0,10%
bron: Vewin
Het opnemen van gegevens in de jaarverslagen van drinkwaterbedrijven is de verantwoordelijkheid van de drinkwaterbedrijven en haar publieke aandeelhouders (provincies en gemeenten). Op dit moment bestaat er geen grondslag om dit verplicht vast te laten leggen in een jaarverslag. Dat laat onverlet dat drinkwaterbedrijven in het jaarverslag het aantal afsluitingen op vrijwillige basis kunnen weergeven.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de waterbedrijven om de Regeling afsluitbeleid kleingebruikers te evalueren en vervolgens te bezien of het neerleggen van de verantwoordelijkheid van aan- of afsluiten bij de Kredietbank of de schuldhulpverlening een passende werkwijze voor gemeenten is?
De Regeling zorgt voor een zorgvuldig gereguleerd afsluitbeleid. De Inspectie Leefomgeving en Transport ziet er op toe dat de Regeling correct wordt toegepast door de drinkwaterbedrijven. Uit dit toezicht blijkt dat de Regeling door drinkwaterbedrijven goed wordt nageleefd.
Het convenant dat de drinkwaterbedrijven hebben gesloten met de NVVK is een goede aanvulling op de Regeling. Het convenant is per 1 juli 2014 in werking getreden. Het convenant bevat afspraken tussen het drinkwaterbedrijf en de schuldhulpverlening. Wanneer iemand zich meldt bij de schuldhulpverlening zal een drinkwaterbedrijf de incasso opschorten. Ik ondersteun de ondertekening van dit convenant van harte. Deze dient als extra waarborg en wil ik eerst in de praktijk zijn waarde laten bewijzen.
Gelet op het recentelijk in werking treden van de Regeling (juni 2012) en de goede naleving daarvan door de drinkwaterbedrijven, alsmede het recente convenant (juli 2014), zie ik in dit vroege stadium geen aanleiding tot een evaluatie of wijziging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
Vogelsterfte door het middel imidacloprid en aansprakelijkheid voor vervuiling |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel in Biologen: Vogels lijden onder «bijengif»?1
Ja.
Onderkent u het verband tussen het gebruik van het middel imidacloprid in de landbouw en de achteruitgang van 15 weidevogels zoals spreeuw, veldleeuwerik, boerenzwaluw en ringmus?
Voor het antwoord op de vragen 2 en 3 verwijs ik u naar de Kamerbrief van 27 oktober 2014 over de «Nature-publicatie imidacloprid en afname van vogelpopulaties».
Bent u bereid de toelating van het middel imidacloprid met onmiddellijke ingang op te schorten en bent u bereid het middel -gelijk met de opschorting- te laten herbeoordelen in de reguliere procedure?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereidt de producent van imidacloprid juridisch aansprakelijk te stellen voor de schade aan de natuur die door het middel imidacloprid is aangericht, of althans de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken?
Er is op dit moment geen aanleiding voor een procedure als gesuggereerd. Imidacloprid is immers wettelijk toegelaten. Als gemeld in de Kamerbrief van 27 oktober 2014 «Nature-publicatie imidacloprid en afname van vogelpopulaties» is de EFSA op dit moment bezig met twee beoordelingstrajecten ten aanzien van imidacloprid. De uitkomsten hiervan, naar verwachting nog in 2014, moeten worden afgewacht.
Kunt u garanderen dat de producent alle relevante informatie over mogelijke schadelijkheid van imidacloprid heeft gedeeld? Zo ja, waar baseert u dit op?
Het dossier dat door de aanvrager/toelatinghouder wordt ingediend bij de eerste aanvraag respectievelijk verlengingsaanvraag dient alle relevante informatie te bevatten, zodat de beoordelende lidstaat een adequate risicobeoordeling kan uitvoeren. Het Ctgb en toelatingautoriteiten van de andere lidstaten zien hierop toe. De toelatinghouders hebben ook een zelfstandige verantwoordelijkheid om de laatste wetenschappelijke inzichten mee te nemen bij de beoordeling of een middel wel of niet kan worden toegelaten.
Op grond van artikel 56 van de Verordening 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen is de toelatinghouder van een middel bovendien verplicht alle nieuwe informatie over een gewasbeschermingsmiddel, die erop wijst dat het middel niet langer beantwoordt aan de toelatingsvereisten, aan de autoriteiten ter kennis te stellen. Of de producent informatie heeft achtergehouden is het Ctgb niet bekend. De toelatinghouder van imidacloprid heeft het Ctgb in kennis gesteld van de publicatie in Nature en aangegeven dat deze publicatie naar zijn oordeel geen grond geeft om te veronderstellen dat het middel niet meer voldoet.
Waarom hebben geen van de grote en structurele overschrijdingen met imidacloprid geleid tot een aanpassing van beleid bij het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (CTGB)? Bent u bereid het CTGB te verplichten om bij structurele overschrijdingen standaard over te gaan tot opschorting of inperking van gebruik?
Het Ctgb heeft vergaande zuiveringstechnieken voor emissiewater uit kassen voorgeschreven per 1 mei 2014, omdat alleen deze zuiveringstechnieken kunnen waarborgen dat de nieuwe aangescherpte toetsingsnorm van 27 ng/L wordt gehaald in het ontvangend oppervlaktewater.
Het Ctgb heeft in algemene zin de bevoegdheid om de toelating van een gewasbeschermingsmiddel te wijzigen of in te trekken als het middel niet meer voldoet aan de toelatingseisen. Bij geconstateerde overschrijdingen is het echter bijzonder moeilijk om dit volledig toe te schrijven aan de (on)toelaatbaarheid van individuele gewasbeschermingsmiddelen, en niet aan bijvoorbeeld verkeerd gebruik, of gebruik uit het verleden toen er een ruimere toepassing was toegestaan.
Het nieuwe beleid, zoals vermeld in de Nota Gezonde Groei Duurzame Oogst, is dat indien er een aannemelijk verband wordt vastgesteld tussen normoverschrijding en toepassing, de toelatinghouder een emissiereductieplan moet opstellen om deze normoverschrijdingen te kunnen terugdringen. De maatregelen in het emissiereductieplan kunnen gericht zijn op aanscherping van de toelating, het nemen van gebruiksmaatregelen of het uitvoeren van initiatieven om naleving en gedrag te verbeteren. Het Ctgb zal de effectiviteit van het emissiereductieplan controleren en beoordelen.
Kunt u inzage geven in de hoogte van de kosten die waterbedrijven moeten maken doordat zij geconfronteerd worden met frequente overschrijdingen van het bestrijdingsmiddel imidacloprid? Bent u inmiddels bereid de kosten door te berekenen aan de sector middels een heffing op bestrijdingsmiddelen? Zo nee, wat is de rechtvaardiging voor de inzet van publiek geld?
De VEWIN heeft aangegeven dat in het oppervlaktewater en grondwater, dat gebruikt wordt voor de productie van drinkwater, slechts sporadisch een normoverschrijding van imidacloprid aangetroffen wordt. De Unie van Waterschappen heeft aangegeven dat zij geen extra kosten maken voor de zuivering van oppervlaktewater waarin imidacloprid de normen overschrijdt. Voor de vraag over heffingen verwijs ik u naar het antwoord in Kamerstuk 27 858 nr. 214.
Waterbeheerders vragen al tenminste 15 jaar vragen om inzicht in gebruik per gebied en per bestrijdingsmiddel; hebben zij inmiddels wel toegang tot deze gegevens?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar Kamerstuk 27 858 nr. 271.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) inzicht in gebruik per gebied en per bestrijdingsmiddel en welke handhavingsacties onderneemt de NVWA en welke gegevens heeft zij hierbij tot haar beschikking?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerstukken 27 858 nr. 270 en nr. 271.
Erkent u dat het Europese verbod op de drie neonicotinoiden (clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid) door de vele uitzonderingen slechts zo’n 15% van het gifgebruik zal beslaan? Zo nee, welk percentage dan wel en waar baseert u dit op?
Voor het antwoord op vragen 10, 11, 12 en 13 verwijs ik u naar de Kamerbrief van 27 oktober 2014 over de «Nature-publicatie imidacloprid en afname van vogelpopulaties».
Bent u bereid op basis van het onderzoek in Nature van Kroon e.a. met spoed Europees aan te kaarten dat de overige 85% gebruik van deze drie neonicotinoiden ook verboden moet worden?2
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat er al jarenlang serieuze aanwijzingen waren dat het middel imidacloprid schadelijk was voor insecten en weidevogels (zie o.a. publicaties van Henk Tennekes)?
Zie antwoord vraag 10.
Speelt «voorzorg» volgens u een rol in de huidige beoordelingsprocedures? Zo nee, waarom niet, vindt u dit terecht en bent u bereid alsnog «voorzorg» een plek te geven in de beoordelingsprocedures?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat van de 128 medewerkers bij het CTGB slechts 7 toxicoloog zijn? Klopt het dat een groep medewerkers helemaal geen wetenschappelijke kwalificaties heeft en wel beoordelingen doet? Klopt het dat de wetenschappers die het CTGB wel heeft zeer weinig publiceren? Hoe wordt de organisatie geacht tegenwicht te bieden tegen de industrie? Met welke andere partijen wordt door het CTGB structureel overleg gevoerd behalve de aanvragende industrie?
Nee. Het Ctgb heeft 11 medewerkers in dienst die toxicologische beoordelingen doen. Hiervan zijn er 6 ook geregistreerd toxicoloog conform de vereisten van de Nederlandse Vereniging voor Toxicologie. De overige 5 zijn eveneens universitaire toxicologen en in opleiding voor hun registratie tot toxicoloog bij de Nederlandse Vereniging voor Toxicologie. Deze 11 toxicologen doen alle toxicologische beoordelingen.
Daarnaast heeft het Ctgb ecotoxicologen, fysisch chemici, landbouwkundigen, biologen, juristen en een veelheid van medewerkers uit andere disciplines met wetenschappelijke kwalificaties in dienst. Het Ctgb maakt, aanvullend op de eigen expertise, gebruik van expertise van andere wetenschappelijke instellingen, zoals de WUR en het RIVM.
De wetenschappelijk beoordelaars die in dienst zijn van het Ctgb, hebben tot taak toelatingsdossiers te beoordelen, en niet tot taak zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te doen. Zij publiceren hun werk dan ook niet. Wel publiceert het College het beoordelingsrapport dat opgemaakt wordt bij de toelating of afwijzing van een middel. Het werk van het Ctgb en de beoordelingen die het Ctgb uitvoert zijn daarmee toetsbaar en transparant.
Het Ctgb voert structureel overleg met alle voor het werk van het Ctgb relevante maatschappelijke partijen. Dit betreft zowel brancheorganisaties van producenten, handelaren en gebruikers, als ook NGO’s en kennisinstellingen. Een verzoek om een gesprek of overleg wordt in beginsel ook altijd ingewilligd. Slechts één NGO (PAN Europe) heeft dit jaar aangegeven niet met het Ctgb in gesprek te willen gaan.
Klopt het dat het grootste deel van de beoordeling van toelating van middelen door het CTGB gebeurt op basis van door de industrie aangeleverde gegevens? Wilt u de procedure beschrijven en daarbij aangeven of er inmiddels wel beoordeeld wordt op gezondheidsrisico’s voor omwonenden, of er beoordeeld wordt op gestapelde effecten (effecten van combinaties van bestrijdingsmiddelen) en of er van alle relevante wetenschappelijke inzichten gebruik gemaakt is, bijvoorbeeld bij de beoordeling van de effecten van imidacloprid op ongewervelden?
De EU Verordening 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen is er om een hoog beschermingsniveau te garanderen voor mens- en diergezondheid en geeft aan (overweging 8) dat de industrie (toelatinghouder) moet aantonen dat producten die op de markt komen geen schadelijke effecten hebben op de gezondheid van mens en dier, of onaanvaardbare effecten hebben op het milieu. Om dit aan te tonen ligt de verplichting bij de toelatinghouder om een dossier samen te stellen, dat vervolgens onafhankelijk door EFSA en de toelatingsautoriteiten van de lidstaten wordt getoetst, conform het wettelijke toetsingskader. Binnen de zonale toelatingssystematiek vindt hierbij een peer review van de beoordeling plaats tussen lidstaten onderling.
Voor de beoordeling van de gezondheidsrisico’s voor omwonenden worden voor iedere werkzame stof in Europa veilige grenswaarden afgestemd. Hierbij worden alle relevante wetenschappelijke inzichten meegenomen. Deze procedure wordt geleid door EFSA. Op hun site zijn de onderbouwingen te vinden: http://www.efsa.europa.eu/en/panels/pesticides.htm. De beoordelingsrapporten (DARs), die ten grondslag liggen aan de EFSA-conclusie, zijn ook op de EFSA-site te vinden: http://www.efsa.europa.eu/en/pesticidespeerreview/assessmentreports.htm.
Voor de Nederlandse toelating of verlengingsaanvraag worden deze binnen de EU afgestemde grenswaarden vergeleken met de verwachte blootstellingen, die worden geschat met behulp van nationaal gespecificeerde modellen, of worden gemeten in blootstellingsstudies. Het middel wordt alleen toegelaten als de blootstelling onder de grenswaarde ligt. De door de aanvrager aan te leveren studies moeten voldoen aan van tevoren vastgestelde eisen, en uitgevoerd worden door laboratoria die gecertificeerd zijn volgens GLP (Good Laboratory Practices). Dit betekent dat er een adequate controle is op de aangeleverde gegevens.
De toxicologie van stapelingseffecten is een complex terrein en daar wordt in Europa -bijvoorbeeld door EFSA- veel onderzoek naar gedaan. De methodologie voor het meenemen van stapelingseffecten in de risicobeoordeling is nog in ontwikkeling. Daarom kunnen deze effecten nog nauwelijks in de huidige risicobeoordeling worden meegenomen, zoals al eerder onderkend. Voor meer informatie over het onderzoek van EFSA verwijs ik u naar http://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/3313.htm.
Het bericht dat minimaal 33% en mogelijk zelfs 60% van de inwoners van Herpen besmet is met Q-koorts |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het lopende onderzoek en de analyse van de onderzoeksresultaten veel teveel tijd kost en er een versnellingsagenda nodig is?
Het lopende onderzoek en de analyse van de onderzoeksresultaten worden uitgevoerd binnen de in de subsidievoorwaarden opgenomen termijnen.
Hoe denkt u ervoor te zorgen dat de mensen die nu door Q-koorts veroorzaakte vermoeidheidsklachten hebben, zo snel mogelijk worden opgespoord, een en het ander in verband met het teruglopen van de antilichamen in hun bloed?
Het overgrote deel van de mensen die chronische Q-koorts hebben wordt opgespoord via onderzoek bij hetzij patiënten met acute Q-koorts, hetzij patiënten met de bekende risicofactoren zoals hartklep- en vaataandoeningen. Genoemd onderzoek is bedoeld om na te gaan of op die manier nog mensen gemist worden en of een onderzoek op grotere schaal effectief zou kunnen zijn. De eerste resultaten wijzen niet op een grote groep gemiste patiënten.
Genoemd onderzoek richt zich overigens niet op mensen met vermoeidheidsklachten na Q-koorts (QVS), voor die groep patiënten is opsporing niet aangewezen.
Wat zijn de effecten op de volksgezondheid, indien ervoor wordt gekozen om pas over een jaar (voorjaar 2015) als het onderzoek in Herpen is afgerond een besluit te nemen over het mogelijk uitbreiden van het bevolkingsonderzoek?
De eerste resultaten van het onderzoek wijzen niet op een grote groep gemiste patiënten. Ik meen daarom dat het verantwoord en noodzakelijk is de uiteindelijke resultaten van dit onderzoek en de daarbij behorende conclusies en aanbevelingen af te wachten, voordat ik mij laat adviseren over nut en noodzaak van een uitgebreider onderzoek.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat u in reactie op onze vragen stelt dat het van belang is dat bij de bewoners van Herpen waar sprake is van mogelijk chronische Q-koorts snel een diagnose wordt gesteld, maar dat u ook van mening bent dat de analyse van het bevolkingsonderzoek niet hoeft te worden versneld en dient te worden uitgebreid naar andere dorpen in de buurt van Herpen?
Het is voor individuele patiënten waarbij mogelijk sprake is van chronische Q-koorts inderdaad van belang dat zij zo snel mogelijk duidelijkheid hebben over de vraag of zij daadwerkelijk chronische Q-koorts hebben.
De eerste resultaten van het onderzoek in Herpen zijn zodanig dat ik van mening ben dat een grondige analyse van de resultaten en van de voor en nadelen van een uitgebreider onderzoek nodig en verantwoord is.
Deelt u de mening dat het waardevol kan zijn een regievoerder aan te stellen die de regie voert op dit onderzoek en de registratie van de Q-koortstest, in plaats van dat de betrokkenen het naast hun eigen werk doen?
De regie voor dit onderzoek is belegd bij de GGD Hart van Brabant. Validatie en registratie van de Q-koorts test is en blijft de eigen verantwoordelijkheid van InnatOss.
Wat is er volgens de maker van de test (InnatOss) nodig om de validatie en registratie van de Q-koortstest te versnellen?
Wij hebben van de makers van de test geen vragen gekregen t.a.v. validatie en registratie van de test.
Wat is uw mening over het recent gepubliceerde promotieonderzoek dat aan de Universiteit van Utrecht is uitgevoerd, waaruit blijkt dat met een éénmalige controle van antistoffen tegen de bacterie die Q-koorts veroorzaakt ongeveer een jaar na de acute Q-koortsinfectie, 98% van het aantal patiënten met chronische Q-koorts kan worden opgespoord?
Het is van groot belang om na acute Q-koorts de antistoffen te controleren om na te gaan of de patiënt chronische Q-koorts ontwikkelt. Vanuit de internationale literatuur was niet duidelijk hoe vaak en wanneer de controle moet plaatsvinden. Op basis van het promotieonderzoek wordt een éénmalige controle een jaar na de acute Q-koorts aanbevolen. Dat geldt voor patiënten zonder bekende risicofactoren. Deze onderzoeksresultaten zijn breed gecommuniceerd bij verschillende bijeenkomsten met o.a. artsen en in de wetenschappelijke literatuur. Bij de volgende revisie van de LCI-richtlijn Q-koorts zal deze aanbeveling opgenomen worden.
Kunt u zich vinden in de bevinding van dit promotieonderzoek dat een dergelijke test bij patiënten met acute Q-koorts noodzakelijk en voldoende is om een chronische infectie op te sporen bij patiënten die geen bijzondere risicofactoren (hartklep- of vaataandoening) hebben voor het ontwikkelen van chronische Q-koorts?
Ja.
Klopt het dat er geen nieuw ZonMW onderzoek meer gedaan mag worden naar beschermende immuun-respons tegen Q-koorts, zodat de vraag beantwoord kan worden waarom zoveel mensen wél positief reageren op beide testen en niet ziek worden?
Het programma Q-koorts bij ZonMw is gesloten maar dit betekent niet dat er geen onderzoek naar Q-koorts meer gedaan zou kunnen worden. Dit onderzoek kan ingediend worden binnen het programma non-alimentaire zoonosen of infectieziekten en loopt dan mee in de normale procedure.
Ook is de stichting Q-support een onderzoeksprogramma naar Q-koorts gestart, met een budget van € 1,6 miljoen. De eerste mogelijkheid voor het aanvragen van subsidie voor onderzoek is nu geopend.
Het bericht dat de NPO de privacy van website bezoekers schendt |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «CBP: publieke omroep schendt privacy van bezoekers websites «?1
Ja.
Deelt u de mening van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) dat de publieke omroep de Wet bescherming persoonsgegevens overtreedt omdat in een groot aantal gevallen niet vooraf om toestemming gevraagd wordt voor de verwerking van persoonsgegevens door middel van het plaatsen van zogeheten tracking cookies?
Het CBP houdt als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk toezicht op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of in een concreet geval sprake is van een verwerking van persoonsgegevens in strijd met de Wbp.
Hoe verhouden deze bevindingen van het CBP zich tot het wetsvoorstel voor wijziging van de Telecommunicatiewet (wijziging artikel 11.7a)2?
In artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet is een rechtsvermoeden opgenomen, dat inhoudt dat bij het gebruik van tracking cookies het vermoeden geldt dat daarbij persoonsgegevens worden verwerkt, waardoor ook aan de Wbp moet worden voldaan.
Het rechtsvermoeden geldt momenteel voor het gebruik van cookies dat tot doel heeft gegevens over het gebruik van verschillende diensten van de informatiemaatschappij door de gebruiker of de abonnee te verzamelen, combineren of analyseren voor commerciële, charitatieve of ideële doeleinden. Het rechtsvermoeden wordt in het wetsvoorstel dat nu ter behandeling in de Tweede Kamer ligt aangescherpt, zodat het rechtsvermoeden er niet langer onbedoeld voor zorgt dat voor cookies die geen of geringe gevolgen voor de privacy hebben, op grond van de Wbp ondubbelzinnige toestemming moet worden gevraagd.
De discussie tussen NPO en CBP lijkt te draaien om de vraag of een verzameling websites kan worden gezien als een enkele dienst van de informatiemaatschappij. Met het begrip dienst van de informatiemaatschappij worden bijvoorbeeld websites en applicaties (apps) bedoeld, maar ook een reclamebanner die op een website wordt getoond is een dienst van de informatiemaatschappij. Dat een partij verantwoordelijk is voor meerdere websites betekent niet dat deze verzameling websites één dienst van de informatiemaatschappij vormt.
Voor de vraag of een bepaalde cookie onder het rechtsvermoeden voor tracking cookies valt, is onder de aangescherpte formulering echter niet alleen van belang of gegevens over één of meerdere diensten van de informatiemaatschappij worden verzameld: een cookie valt pas onder het rechtsvermoeden als de daarmee gegenereerde gegevens worden verzameld om bezoekers verschillend te kunnen behandelen. Een partij die het gebruik van meerdere diensten van de informatiemaatschappij in kaart brengt valt dan ook alleen onder dit rechtsvermoeden, als deze partij geen maatregelen neemt om te voorkomen dat met de via deze cookies vergaarde gegevens profielen van gebruikers worden gemaakt op basis waarvan gebruikers verschillend behandeld kunnen worden. Die mogelijkheid kan worden uitgesloten door interne afspraken, of – als derden worden ingeschakeld voor de verwerking van de met de cookies vergaarde informatie – in een bewerkersovereenkomst.
Cookies die door dergelijke afspraken niet kunnen worden gebruikt om gebruikers verschillend te behandelen (bijvoorbeeld analytic cookies die daadwerkelijk alleen worden gebruikt om inzicht te krijgen in de kwaliteit en effectiviteit van websites) vallen dus niet onder het rechtsvermoeden, ook niet als zij gegevens verzamelen over meerdere diensten van de informatiemaatschappij.
Hoe beoordeelt u het interpretatieverschil tussen enerzijds de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), die ontkent dat het om tracking cookies gaat omdat het surfgedrag alleen gevolgd wordt zolang de bezoeker op NPO-sites blijft, en anderzijds het CBP, die de websites van de NPO ziet als afzonderlijke websites waardoor er sprake zou zijn van tracking cookies?
Zie antwoord vraag 3.
De Nederlandse Publieke Omroep die stelselmatig met honderden websites de Wet bescherming persoonsgegevens overtreedt |
|
Bart de Liefde (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het bericht «CBP: publieke omroep schendt privacy van bezoekers websites»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over het rapport over de Nederlandse Publieke Omroep (hierna: NPO) dat het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna: CBP) heeft opgesteld. Het CBP ziet als zelfstandig bestuursorgaan toe op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het is niet aan het kabinet om een oordeel te geven over een besluit van een onafhankelijke toezichthouder in een individueel geval.
De NPO verschilt op enkele punten met het CBP van mening over de wijze waarop de wet op de situatie van de NPO moet worden toegepast. Wel heeft de NPO naar aanleiding van het rapport van het CBP maatregelen genomen. Zoals gezegd is het niet aan het kabinet om een oordeel te geven over de vraag of de NPO daarmee in overeenstemming met de Wbp handelt, dat is aan het CBP.
Wat vindt u van het stelselmatig overtreden van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)? Wat gaat u ondernemen richting de NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat blijkens de diverse onderzoeken van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) de NPO al bijna drie jaar lang slecht uitvoering geeft aan de Wbp, eerst door het opwerpen van cookiemuren, vervolgens door op onjuiste en/of onduidelijke wijze toestemming te vragen aan bezoekers van de honderden NPO-websites en nu door het zonder toestemming vooraf al plaatsen van trackingcookies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen tegen de recidiverende NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de NPO zich niet aan de wet houdt en haar eigen belangen laat prevaleren boven de privacy van bezoekers van websites van de NPO?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de NPO het goede voorbeeld moet geven en op consistente, transparante en eenvoudige wijze vooraf om toestemming moet vragen voor het plaatsen van onder andere tracking cookies? Zo ja, bent u van mening dat de NPO dat nu doet? Zo nee, gaat u de NPO verzoeken te stoppen met het stelselmatig overtreden van de Wbp?
Net als elke andere website dienen de websites van de publieke omroep in overeenstemming met de wet te zijn.
Kunt u het CBP-onderzoek voorzien van een kabinetsreactie naar de Kamer sturen zodat het na het zomerreces gelijktijdig met de aangekondigde nieuwe cookiewet behandeld kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 tot en met 4 geeft het kabinet geen oordeel over besluiten van een toezichthouder in individuele gevallen. Naar aanleiding van de publicatie op NRC.nl heeft het CBP het rapport op 8 juli openbaar gemaakt via http://www.cbpweb.nl/Pages/pb_20140708_npo-cookies-publieke-omroep.aspx.
Het rapport Dark side of Coal van PAX |
|
René Leegte (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de kritische reacties van Glencore en Drummond op het rapport de Dark side of Coal van PAX?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aantijging van de betrokken bedrijven dat PAX geen hoor- en wederhoor heeft toegepast en het bedrijf niet in staat heeft gesteld om inhoudelijke bemerkingen voor publicatie kenbaar te maken?
Alle betrokken partijen onderschrijven expliciet het principe van hoor- en wederhoor. Ik heb kennis genomen van de opvatting van Drummond en Glencore dat zij zich niet gehoord voelen in het rapport van PAX. Tevens begrijp ik dat Pax deze mening van Drummond en Glencore niet deelt2. Hoor- en wederhoor is van groot belang voor de effectiviteit van maatschappelijke dialoog.
Deelt u de mening dat de wijze waarop PAX deze twee internationale mijnbouwbedrijven verdacht maakt een negatief effect kan hebben op hun bereidwilligheid om toekomstige stakeholdergesprekken te voeren met Nederlandse NGO’s en samen te werken met Bettercoal (kennelijk zijn deze bedrijven bij voorbaat verdacht en handelen zij niet juist)?
Ik zie een dialoog als een belangrijk, constructief en toekomstgericht instrument om problemen op te lossen. Ik moedig (lokale) overheden, bedrijven en ngo’s aan om zich open en eerlijk op te stellen.
Ik zie het als de verantwoordelijkheid van zowel de bedrijven als Pax om zich actief in te blijven zetten voor de dialoog.
Deelt u de mening dat PAX geen extra subsidie van de overheid zou moeten ontvangen om de kosten van een rechtszaak te kunnen financieren als blijkt dat PAX inderdaad geen hoor- en wederhoor heeft toegepast, ook niet als dit leidt tot een faillissement van PAX?
In extra subsidie om kosten van een rechtszaak te financieren is niet voorzien.
Kunt u toelichten wat de gedragscode voor niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zegt over hoor- en wederhoor bij de publicatie van gegevens over bedrijven die een bedrijf ook schade toe kunnen brengen?
De Nederlandse niet gouvernementele ontwikkelingsorganisaties die lid zijn van branchevereniging Partos hebben een eigen (gedetailleerdere) Partos gedragscode3 ontwikkeld en ondertekend. In deze code (met nalevingsprocedure en klachtenregeling) staat onder meer dat hoor en wederhoor moet worden toegepast waar dit geboden is voor het verwerven van feiten.
Er is geen algemeen geldende – en juridisch afdwingbare – gedragscode voor niet-gouvernementele organisaties.
Op internationaal niveau zijn maatschappelijke organisaties de «Istanbul Principles for Civil Society Organizations» Development Effectiveness»4 overeengekomen. Deze principes vormen een nuttige leidraad voor transparantie, wederzijdse verantwoording en integriteit.
Als de eigen gedragscode niet wordt nageleefd, zou dit dan gevolgen moet hebben voor de subsidieverstrekking vanuit het ministerie?
Leidend bij subsidieverstrekking zijn de rechten en plichten van maatschappelijke organisaties en bedrijven zoals die zijn verwoord in subsidiebeschikkingen. Het al dan niet naleven van die verplichtingen is mede bepalend voor eventuele gevolgen in de financiering vanuit het ministerie. Naar analogie van de plaats die de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen hebben binnen het bedrijfsleven-instrumentarium zullen de (door de VN erkende) Istanbul Principles een plaats krijgen in het toekomstige subsidie-instrumentarium voor maatschappelijke organisaties. Daarmee doe ik recht aan het toegezegde tijdens het Algemeen Overleg over internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op 2 juli jl. om bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan vergelijkbare principes te houden.
Gouden handdrukken bij woningcorporatie Rochdale |
|
Sadet Karabulut , Martine Baay-Timmerman (50PLUS), Sander de Rouwe (CDA), Roald van der Linde (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over het jaarverslag 2013 van Rochdale, waaruit blijkt dat voor € 4,5 mln aan vertrekpremies is betaald waarvan € 1,5 mln terecht is gekomen bij vijf personen?1 2
In het jaarverslag 2013 van Rochdale is opgenomen dat Rochdale in 2013 een ingrijpende reorganisatie heeft doorgevoerd. De formatie is daarbij met 90 personen ingekrompen. Dit heeft voor circa 65 mensen geleid tot gedwongen ontslag. In het jaarverslag is gerapporteerd over de vergoeding van 5 medewerkers (een directeur, een manager uitvoering, een administratief medewerker, een onderhoudsadviseur en een participatiemedewerkster), omdat voor deze medewerkers de ontslagvergoeding boven de bezoldigingsnorm van de WNT uitsteeg. Het betreft geen topfunctionarissen.
Ik stel vast dat op de betreffende betalingen geen wettelijke kaders van toepassing zijn.
Waarom heeft Rochdale gekozen voor het geven van gouden handdrukken boven de norm van € 228.599 en wist u, of wisten uw medewerkers hiervan? Zo ja, heeft u iets gedaan om te voorkomen dat dergelijke hoge ontslagvergoedingen zouden worden uitgekeerd?
Rochdale heeft hiervoor gekozen op basis van een bedrijfsmatige afweging (reorganisatie en inkrimping personeelsbestand met 20%) binnen de kaders van een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan. Bij het berekenen van de ontslagvergoedingen is volgens Rochdale stringent voor alle medewerkers dit sociaal plan gevolgd.
Mijn medewerkers noch ik zijn hierover vooraf geïnformeerd en er zijn derhalve geen stappen ondernomen om dit te voorkomen. Vanuit de wettelijke kaders zou daartoe ook geen grond hebben bestaan.
Vindt u het politiek en moreel aanvaardbaar dat een huurder van Rochdale omgerekend € 112 heeft meebetaald aan de hoge ontslagvergoedingen?
De ontslagvergoedingen van de 5 medewerkers die in het jaarverslag zijn vermeld zijn volgens Rochdale conform en in ieder geval niet hoger dan de uitkomst van de kantonrechterformule zoals vastgelegd in het sociaal plan.
Ik vind in algemene zin voor maatschappelijke organisaties, waaronder woningcorporaties, een matiging van bedrijfslasten van groot belang. In verband daarmee wijs ik op het kabinetsvoornemen om de reikwijdte van de WNT, waarmee sinds 2013 ook ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen zijn genormeerd, te verbreden naar alle werknemers in de (semi)publieke sector.
Deelt u de mening dat, in een tijd waarin huurders zich geconfronteerd zien met huurverhogingen, het onacceptabel is dat mismanagement in feite beloond wordt met gouden handdrukken door Rochdale? Zo nee, waarom niet?
Door Rochdale is in 2013 een reorganisatie in gang gezet om te besparen op de organisatiekosten. Er is naar mijn weten geen relatie met eventueel mismanagement.
Is er een mogelijkheid om te hoge ontslagvergoedingen terug te vorderen opdat deze middelen ten goede komen aan de huurders van Rochdale? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mogelijkheid is er niet, omdat er geen sprake is van te hoge ontslagvergoedingen in relatie tot de Wet Normering Topinkomens of de Woningwet. Het betreft hier betalingen aan zogenaamde niet-topfunctionarissen. Voor deze categorie geldt enkel een publicatieplicht als een bepaalde grens in een bepaald jaar wordt overschreden. Rochdale heeft met publicatie van de vertrekpremies in haar jaarverslag aan deze plicht voldaan.
Kunt u de Kamer informeren of in Duitsland en Denemarken bestuurders van woningcorporaties ook rijkelijk beloond worden?
Ik beschik niet over informatie waarmee ik deze vraag op korte termijn kan beantwoorden. Ik zeg uw Kamer toe dat alsnog in kaart te brengen.
De mogelijke sluiting van de Spoedeisende Hulp in Weert |
|
Raymond Knops (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat er inmiddels 22.000 handtekeningen verzameld zijn voor het behoud van de eerste hulp van het Sint Jans Gasthuis (SJG) in Weert?1 Kunt u toelichten wat de stand van zaken rond deze specifieke spoedeisende hulp is?
Ja.
In het begin 2013 gepubliceerde rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» is door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een landelijk kader van criteria voor de herinrichting van de spoedeisende zorg opgesteld. In dit kwaliteitskader staat voor meerdere complexe acute aandoeningen wat de kwaliteits- en volumecriteria zouden moeten zijn om de kwaliteit te kunnen garanderen. Op basis van deze criteria zijn scenario’s ontwikkeld en is een inventarisatie gemaakt toegespitst op de specifieke situatie per regio.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft zorgverzekeraars er inmiddels op gewezen dat hun plannen voor gezamenlijke inkoop van deze spoedeisende zorg nog onvoldoende onderbouwd zijn om dit gezamenlijk optrekken op dit moment toe te staan. Op basis hiervan heeft ZN op 16 juli laten weten het gezamenlijke traject rond complexe spoedeisende zorg op dit moment niet door te zetten. Er is op dit moment dus geen sprake meer van een gezamenlijk traject van de zorgverzekeraars om genoemde zorg niet meer in te kopen bij het St. Jans Gasthuis. Het is nu aan iedere zorgverzekeraar afzonderlijk om hier het eigen inkoopbeleid op te formuleren. Het inkoopbeleid van zorgverzekeraars is een individuele verantwoordelijkheid, waarbij de zorgverzekeraar moet voldoen aan de zorgplicht jegens zijn verzekerden.
Klopt het dat het uiteindelijke doel van de regioplannen betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger is? Hoe wordt bepaald en getoetst dat de spoedeisende zorg voor de burger daadwerkelijk beter wordt met het regioplan?
Het doel van de regioplannen van zorgverzekeraars is naast een betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger ook een doelmatiger inrichting van de acute zorg. Dit gebeurt aan de hand van de eerder genoemde Kwaliteitsvisie waarin een landelijk kader van criteria voor de herinrichting van de spoedeisende zorg is neergelegd. Er zijn scenario’s opgesteld toegespitst op de specifieke situatie van de betreffende regio. Deze regiovisies zijn in samenwerking met de regionale zorgaanbieders opgesteld. Het regionaal overleg acute zorg (ROAZ) speelt een belangrijke rol. Dit proces moest er toe leiden dat de spoedeisende zorg voor de burger/patiënt daadwerkelijk verbetert. De ACM heeft inmiddels zorgverzekeraars opgeroepen hun plannen met onafhankelijke kwaliteitsstandaarden te onderbouwen.
Ben u ervan op de hoogte dat het SJG op de kwaliteitscriteria ten aanzien van de zes functies die op basis van de (concept)regio plannen mogelijk geschrapt worden, gemiddeld of hoger scoort dan landelijk (op basis van de normen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en wetenschappelijke instituten)? Bent u er tevens van op de hoogte dat het SJG deze zes functies tegen marktconforme tarieven kan bieden? Hoe kijkt u er tegenaan dat Zorgverzekeraars Nederland het aantal behandelingen ten aanzien van deze zes functies meetelt in haar toetsing op kwaliteit, terwijl het niet om hoogcomplexe zorg gaat? Deelt u de mening dat uit de scores op de kwaliteitscriteria verondersteld kan worden dat er niet meer behandelingen nodig zijn om meer kwaliteit te kunnen bieden?
De afweging die zorgverzekeraars maken in hun inkoopbeleid is een eigen verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar, waarbij zorgverzekeraars zich moeten houden aan de zorgplicht, waaruit voortvloeit dat zorg binnen redelijke afstand en redelijke termijn aan de verzekerde geleverd dient te worden. Voor acute zorg dienen zorgverzekeraars en aanbieders van zorg er voor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde norm van 45 minuten in de regio geborgd blijft (inclusief verloskundige zorg). De NZa kan optreden indien de zorgverzekeraar zijn zorgplicht niet nakomt.
Vindt u dat zowel prijs als kwaliteit in de huidige beleidsvoering door zorgverzekeraars op de juiste wijze beoordeeld worden? Bent u bereid het «prijs-kwaliteit»-criterium dat Zorgverzekeraars Nederland hanteert ter discussie te stellen, zodat er meer op kwaliteit ingekocht gaat worden?
Ik ben er een voorstander van dat de prijs een belangrijke rol speelt bij contracteren van zorg, we moeten de zorg immers voor iedereen betaalbaar houden. Maar ook de kwaliteit van de zorg moet bij de inkoop worden betrokken. Dat is een belangrijk onderdeel voor het goed werken van het stelsel.
Ik ben dan ook blij dat verzekeraars daar steeds meer aandacht aan besteden. Daarvoor is het nodig dat er meer en transparante kwaliteitsrichtlijnen en standaarden worden ontwikkeld. Het Zorginstituut Nederland kan voor het stimuleren en onderbouwen daarvan ondersteuning bieden. In het wetsvoorstel «verbod op verticale integratie» staan nieuwe eisen aan verzekeraars om transparant te zijn op basis waarvan ze inkopen. Het wetsvoorstel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer voor.
Op welke wijze zou volgens u de sluiting van de eerste hulp van het SJG in Weert bij kunnen dragen aan de verbetering van de kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de burger?
Zie mijn antwoord op vraag 3 waar ik inga op de verantwoordelijkheidsverdeling.
Herinnert u zich dat in het regeerakkoord Rutte-II is afgesproken dat de dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en Spoedeisende Hulp (SEH) wordt afgebouwd, hetgeen lijkt te suggereren dat er momenteel overlap is, en dat er met het sluiten van een HAP of SEH geen verslechtering van de spoedeisende zorg zal zijn? Kunt u garanderen dat geen enkele burger er op achteruit gaat, als het gaat om de kwaliteit van de spoedeisende zorg? Kunt u in uw antwoord de afstand en reistijd naar de spoedeisende zorg betrekken?
In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en Spoedeisende Hulpen (SEH’s) afgebouwd wordt, door integratie van HAP en SEH. Het maakt het kiezen van de juiste zorg voor de patiënt ook gemakkelijker. Van belang is een goede triage aan de poort, om patiënten niet onnodig het ziekenhuis in te sturen. Uitgangspunt daarbij is dat de wettelijk gestelde bereikbaarheidsnorm van 45 minuten geborgd blijft waarmee de basisspoedzorg dicht bij de burger beschikbaar blijft. De IGZ ziet toe op de randvoorwaarden voor verantwoorde (spoedeisende) zorg.
Heeft u een beeld van het geheel aan regioplannen dat in dit kader wordt opgesteld? Weet u al wanneer deze regioplannen openbaar zullen worden? Kunt u zich ervoor inzetten dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet rond het mogelijk sluiten van een SEH, zolang de regioplannen niet openbaar zijn en besproken zijn met alle betrokkenen, waaronder de gemeenten Weert, Nederweert, Cranendonck en Leudal? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet op de hoogte van het geheel aan regioplannen. Het is ook niet aan mij om deze plannen openbaar te maken. Het gezamenlijk optrekken door verzekeraars bij inkopen van acute zorg is als gevolg van het bericht van de ACM (17-7-2014) over de herstructurering van de complexe acute zorg op dit moment niet doorgezet door de verzekeraars. Het is aan de individuele zorgverzekeraar om acute zorg te contracteren voor hun verzekerden. Het is dan ook niet aan mij om plannen openbaar te maken. Ik ga er overigens wel van uit dat over de inhoud en mogelijke gevolgen voor betrokkenen en belanghebbende partijen (zoals gemeenten) van eventuele plannen altijd gecommuniceerd zal worden in de regio.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 25 maart 2014 (Kamerstuk 29 274, nr. 188) aangeeft dat u verantwoordelijk bent voor de continuïteit van cruciale zorg en dat u de benodigde stappen zult zetten als er sprake van is dat deze in het gedrang komt? Aan wat voor mogelijke stappen denkt u dan? Heeft u naast uw strikt wettelijke rol ook nog andere middelen om uw systeemverantwoordelijkheid invulling te geven? Is de 45 minutennorm naar uw mening de enige norm die hierbij van belang is?
Ja, het is juist dat de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid draagt voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder SEH-zorg, maar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen. Wanneer zorgverzekeraars niet in staat zijn om de continuïteit van cruciale zorg voor hun verzekerden te borgen is het aan de zorgverzekeraar om melding te maken van deze overmacht bij de NZa. Constateert de NZa dat deze melding van overmacht terecht is, dan is het de verantwoordelijkheid van de overheid om een tijdelijke vangnetstichting op te richten met het oog op de continuïteit van cruciale zorg. Een andere verantwoordelijkheid heeft de overheid niet. Ten aanzien van de beschikbaarheid van SEH-zorg en acute verloskunde geldt de 45-minuten norm. Zorgverzekeraars dienen er in beginsel voor te zorgen – gelet op hun zorgplicht – dat verzekerden deze zorg binnen genoemde normtijd ontvangen. Deze 45-minutennorm zorgt ervoor dat de spreiding van deze zorg over Nederland goed is. Iedereen heeft basis spoedeisende hulp op vrij korte afstand ter beschikking. De 45 minutennorm is hierbij van essentieel belang.
Statiegeld op bierflesjes |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bierflesjes zonder statiegeld probleem op recreatieterreinen»?1
Ja.
Waardoor bent u ervan overtuigd dat statiegeld op bierflesjes ook in de toekomst zal blijven bestaan, nu steeds meer bierproducenten dit omzeilen door flesjes zonder statiegeld uit te brengen?
Het heffen van statiegeld op bierflesjes in eenmalige of hervulbare flessen is reeds vele jaren een vrije keus van de producent. Een groot aantal brouwerijen heeft de keus gemaakt om hervulbare glazen bierflessen te gebruiken. Deze keuze wordt ingegeven door milieuoverwegingen, economische overwegingen en door de markt, omdat de consument bij voorkeur bier in een krat wil kopen. Enkele brouwers hebben zelfs kort geleden grote investeringen gedaan in het ontwikkelen en op de markt brengen van een eigen hervulbare fles. Wanneer de brouwer een hervulbare fles op de markt brengt, wordt daar statiegeld op geheven om de fles retour te ontvangen. De fles blijft in dit geval eigendom van de brouwerij. De hervulbare fles is in verhouding tot eenmalige flessen duur in aanschaf en dat wordt terugverdiend door meermalig gebruik. Er is dus een economische reden om de fles weer terug te krijgen.
Via de productschappen is alleen geregeld dat er statiegeld wordt geheven op de hervulbare bierflessen en niet dat de bierflessen hervulbaar moeten zijn.
De Nederlandse brouwers dekken 85% van de markt. Zij hebben mij laten weten dat er bij hun de laatste jaren geen verschuivingen zijn opgetreden tussen het aantal hervulbare en eenmalige flessen. Er lijkt dus geen significante toename in het aandeel eenmalige flessen.
Samenvattend is er nu dus geen plicht om statiegeld te heffen op deze flesjes en is er zonder deze plicht een goed functionerend systeem dat stabiel werkt.
Deelt u de mening dat in de praktijk nu is aangetoond dat het schrappen van statiegeld leidt tot meer zwerfafval?
Het is naar mijn mening niet mogelijk om hier een uitspraak over te doen. Allereerst is statiegeld op bierflessen niet afgeschaft. Er worden eenmalige flessen op de markt gebracht waar geen statiegeld op zit. De motivatie voor het gebruik van eenmalige flesjes is divers en kan komen vanuit vragen uit de markt. Zo zijn er bijvoorbeeld logistieke of economische aspecten die een retoursysteem onrendabel maken voor kleinere brouwerijen en/of buitenlandse brouwerijen. Op hervulbare flessen wordt nog steeds statiegeld geheven. Daarnaast is er een dieper en breder inzicht nodig in de omvang van de problematiek van zwerfafval. Zoals in het Algemeen Overleg van 18 juni jl. aangegeven, zal ik hier onderzoek naar doen en daarbij ook kijken hoe ons omringende landen zwerfafval aanpakken. De resultaten zal ik ook betrekken bij de gesprekken die ik voer met de gemeenten en andere partijen over het stimuleren van het gebruik van kansrijke inzamelsystemen met een positieve prikkel op lokale schaal.
Bent u bereid producenten te verplichten niet alleen gemeenten te vergoeden voor het extra zwerfafval maar ook terreineigenaren, zolang dergelijke flesjes zonder statiegeld op de markt worden gebracht? Zo nee, hoe past dit volgens u onder het principe «de vervuiler betaalt»?
Voor het bestrijden van zwerfafval zijn er in de Raamovereenkomst Verpakkingen afspraken gemaakt. De gemeenten krijgen extra geld ten opzichte van de jaren tot en met 2022 voor de bestrijding van zwerfafval. Het is aan de gemeenten om dit geld efficiënt en effectief in te zetten. Daarnaast is de terreineigenaar een private ondernemer die de verplichting heeft om zich via een inzamelaar te ontdoen van zijn bedrijfsafval.
Zoals reeds in de eerste termijn van het Algemeen Overleg Grondstoffen en afval van 18 juni gezegd, kijk ik samen met gemeenten en andere betrokken partijen hoe we het gebruik van kansrijke inzamelsystemen met een positieve prikkel op lokale schaal kunnen stimuleren.
Bent u bereid met producentenorganisaties overeen te komen dat zij ook statiegeld op bierflesjes van 25 ml invoeren? Bent u bereid, als zij hier niet toe overgaan, statiegeld voor bierflesjes van zowel 33 als 25 ml te verplichten in het Besluit beheer verpakkingen 2014?
Zoals eerder in Kamerdebatten aangegeven, stuur ik op doelen en zijn de middelen, zoals statiegeld, daaraan ondergeschikt. Statiegeld op bierflessen zal ik om die reden niet verplichten in het Ontwerpbesluit beheer verpakkingen 2014. Het statiegeld op hervulbare bierflessen zal overigens wel blijven bestaan, dankzij private borging binnen de sector.
Ontwijken van de Verhuurderheffing |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de praktijk van het liberaliseren van huurwoningen om onder de verhuurdersheffing uit te komen?1
Ik heb geen signalen dat er huurwoningen worden geliberaliseerd met als doel om onder de verhuurderheffing uit te komen. Het liberaliseren van een huurwoning bij mutatie is toegestaan wanneer de woning voldoende punten heeft.
Is het u bekend welke omvang deze praktijk reeds heeft aangenomen, welke omvang deze praktijk kan krijgen en welke bedragen en aantallen woningen daarmee gemoeid zijn?
Het al dan niet liberaliseren van een vrijkomende woning betreft een afweging van individuele verhuurders waarbij verschillende factoren een rol spelen zoals de lokale woningmarkt en de verdiencapaciteit van de verhuurder.
Bij de door mij toegezegde evaluatie van de verhuurderheffing voor begin 2016 wordt gekeken naar de effecten van de heffing op de beschikbaarheid van betaalbare woningen. Mocht de door u geconstateerde praktijk zich veelvuldig voordoen, dan zal dit in de evaluatie zichtbaar worden.
Deelt u de mening dat een aanbod aan een huidige huurder om het huidige gereguleerde huurcontract om te zetten in een geliberaliseerd contract ongewenst is? Zo ja, op welke wijze wilt u een halt toeroepen aan een dergelijke handelswijze?
Een verhuurder heeft de mogelijkheid om een huurder een dergelijk voorstel te doen. De huurder is niet verplicht om hier op in te gaan en kan daarin dus een eigenstandige afweging maken. Ik ben niet voornemens een halt toe te roepen aan een dergelijke handelswijze, aangezien hier vrijheid van contract geldt.
Het bericht ’Poolse chauffeurs raken op’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Poolse chauffeurs raken op», waarin wordt gesteld dat er een schaarste is aan goede chauffeurs die lange internationale ritten willen rijden, waardoor bedrijven wel gedwongen zijn om chauffeurs buiten de Europese Unie te zoeken?1
Binnen de Europese Unie is voldoende aanbod van mensen die graag willen werken. Het is daarom niet nodig hiervoor derdelanders aan te trekken.
Het is wel belangrijk om ook in Nederland chauffeurs te blijven opleiden. Hier wordt met het sectorplan ook op ingezet.
Klopt het dat deze chauffeurs van buiten de EU een werkvergunning krijgen en hoe zet u dat af tegen het feit dat in Nederland ook chauffeurs werkloos thuis zitten?
Sinds het ingaan van het vrij werknemersverkeer voor mensen uit Midden- en Oost-Europa in mei 2007 is slechts een enkele aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor de functie van chauffeur ingediend. Er zijn de afgelopen jaren dan ook vrijwel geen tewerkstellingsvergunningen verstrekt voor de functie van chauffeur.
Overigens merk ik op dat de Wet arbeid vreemdelingen met ingang van 1 januari 2014 is aangescherpt. Voor chauffeurs worden geen tewerkstellingsvergunningen meer afgegeven, omdat er voldoende prioriteitgenietend aanbod aanwezig is.
Kunt u aangeven hoeveel werkvergunningen zijn afgegeven voor chauffeurs van buiten de EU?
Er is de afgelopen jaren één tewerkstellingsvergunning verleend voor een chauffeur uit Turkije. Daarnaast is er één tewerkstellingsvergunning verleend voor een chauffeur uit Wit Rusland. Deze vergunning is later ingetrokken. Één aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor een chauffeur uit Armenië is geweigerd omdat er prioriteitgenietend aanbod beschikbaar was voor de functie.
Deelt u de mening van FNV Bondgenoten dat er sprake is van »sociale dumping», doordat bedrijven telkens op zoek zijn naar nog goedkoper personeel, ten koste van Nederlandse werknemers? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De signalen over oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden in de transportsector zijn ons bekend. Bij de aanpak van schijnconstructies wordt ook speciaal aandacht besteed aan de transportsector.
In de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) zal een aantal voorstellen worden gedaan die ook helpen schijnconstructies in de transportsector aan te pakken. De belangrijkste zijn:
Bij kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr 484)
heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang in de aanpak van schijnconstructies. Daarin is de WAS, dat nu voor advies voorligt bij de Raad van State, op hoofdlijnen beschreven.
Vindt u het een wenselijke situatie dat een groep chauffeurs de weekendrust doorbrengt op parkeerplaatsen in en rondom de vrachtwagen?
In zijn algemeenheid is het niet wenselijk dat vrachtwagenchauffeurs de weekendrust doorbrengen op verzorgingsplaatsen langs de snelwegen, omdat deze in beginsel bedoeld zijn voor een korte rust en omdat het voorzieningenniveau van deze verzorgingsplaatsen niet is afgestemd op een langer verblijf.
Deelt u de mening dat er spoedig een verbod moet komen op het doorbrengen van de weekendrust op parkeerplaatsen en dat dit ook moet worden gehandhaafd? Zo ja, op welke termijn gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Europese Verordening 561/2006 is het een chauffeur toegestaan alléén zijn dagelijkse en verkorte wekelijkse rusttijden in het voertuig door te brengen, indien het voertuig over behoorlijke slaapfaciliteiten beschikt en het voertuig stil staat. Indien bij wegcontroles een vermoeden ontstaat dat een chauffeur deze regel overtreedt, wordt waarschuwend opgetreden en bij administratieve controles het desbetreffende bedrijf erop aangesproken. De chauffeur mag zijn rusttijd doorbrengen waar hij wil. Het is derhalve niet goed mogelijk om te controleren of een chauffeur de wekelijkse rust in de cabine heeft doorgebracht. De bepaling uit de Europese Verordening is ook vooral bedoeld als stimulans voor werkgevers om chauffeurs voor hun wekelijkse rust naar huis te laten terugkeren.
Het is een verplichting van de werkgever om het werk zodanig te organiseren dat de rij- en rusttijden kunnen worden nageleefd. Een bedrijf dient hier ook controle op uit te oefenen. Indien bij administratieve controles door de ILT wordt geconstateerd dat de normale wekelijkse rusttijden structureel in het voertuig worden doorgebracht, wordt handhavend opgetreden indien voldoende kan worden aangetoond dat in strijd met de rij- en rusttijden regels is gehandeld.
In het komend najaar zal een gesprek plaatsvinden tussen FNV bondgenoten en de ILT over door het FNV gesignaleerde knelpunten.
Actieve levensbeëindiging bij kinderen tussen 1 en 12 jaar |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de discussie die gestart is binnen de Nederlandse Vereniging van Kinderartsen (NVK) over actieve levensbeëindiging bij kinderen tussen 1 en 12 jaar?1 2
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van professor Eduard Verhagen van het Universitair Medisch Centrum Groningen dat het op dit moment ontbreekt aan mogelijkheden tot actieve levensbeëindiging bij kinderen onder tussen 1 en 12 jaar, en dat «actieve levensbeëindiging bij deze leeftijdscategorie een optie moet zijn»? Wat vindt u van zijn pleidooi dat het «niet meer dan logisch is om de leeftijdsgrens te verhogen en het Gronings protocol voor alle kinderen te laten gelden»?
Het is juist dat levensbeëindigend handelen bij kinderen tussen de 1 en de 12 jaar op dit moment niet is toegestaan. De Regeling late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen is van toepassing op pasgeborenen, te definiëren als de leeftijdscategorie tot 1 jaar. Op basis van de evaluatie en het kabinetsstandpunt dat ik recent aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 110) is een dergelijke wijziging van de Regeling niet aan de orde.
Wel zal op een aantal onderdelen in de Regeling meer duidelijkheid worden geboden. Dit zal de komende periode worden uitgewerkt in samenwerking met de betrokken beroepsgroepen. Het is ons voornemen de nieuwe regeling in het voorjaar van 2015 gereed te hebben.
De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) komt aan het eind van dit jaar met een standpunt over euthanasie bij kinderen en gaat tevens bezien hoe het gebruik van de recent opgestelde richtlijn palliatieve zorg bij kinderen beter kan worden geborgd. Daarnaast zullen zij onderzoek opzetten om in kaart te brengen hoe de levenseindezorg bij minderjarigen plaatsvindt, welke knelpunten daarin worden ondervonden en welke handelingsopties daarbij mogelijk als aanvulling meerwaarde zouden bieden. VWS ondersteunt dit inventariserende onderzoek met een financiële bijdrage. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek en het standpunt van de NVK af.
In algemene zin bieden de richtlijn palliatieve zorg bij kinderen en de richtlijn actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen van de NVK artsen houvast bij de complexe besluitvorming over de wijze waarop ernstig lijden van een pasgeborene kan worden verlicht. Het is niet aan mij om over het medisch handelen in een individuele casus te oordelen.
Wanneer is sprake van aanpassing van de richtlijn palliatieve zorg of van actieve levensbeëindiging, zoals uit het voorbeeld van de ouders van het 9 maanden oude kindje in Nieuwsuur?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt het ontbreken van een regeling voor actieve levensbeëindiging bij kinderen onder de 12 jaar op dit moment tot problemen in de medische praktijk? Zo ja, welke signalen heeft u hierover ontvangen en waaruit bestaan deze signalen?
Zoals dhr. Verhagen in de uitzending aangeeft, lijkt het te gaan om een zeer beperkt aantal situaties waarin de vraag om actieve levensbeëindiging bij artsen wordt neergelegd. In geval er sprake is van zeer ernstig lijden dat niet anderszins is te verlichten is actieve levensbeëindiging in die gevallen op dit moment niet mogelijk. Het inventariserende onderzoek zal meer inzicht bieden in de huidige medische praktijk en de eventuele problemen die zich daarin voordoen.
Waarom worden euthanasieverzoeken bij kinderen tussen 1 en 12 jaar niet geregistreerd? Hoe wordt op dit moment hiermee omgegaan? Deelt u de mening dat het bijhouden van euthanasieverzoeken voor deze leeftijdsgroep belangrijk is voor het nemen van maatregelen en voor het wel of niet aanpassen van de wet- en regelgeving? Bent u bereid hierover met de NVK in overleg te treden en de Kamer hierover te informeren?
Er is geen centrale registratie van euthanasieverzoeken, ongeacht of die afkomstig zijn van minderjarigen of meerderjarigen. Wel leggen artsen in het medisch dossier de gesprekken vast die over dit onderwerp hebben plaatsgevonden. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 2, gaat de NVK een inventariserend onderzoek opzetten waarin ook de omvang en inhoud van verzoeken om levensbeëindigend handelen worden meegenomen.
Hoe komt het dat sinds 2006 de commissie-Hubben, die levensbeëindiging bij pasgeborenen toetst, slechts één melding heeft gekregen van een overleden baby? Deelt u de mening dat artsen moeten kunnen melden zonder angst voor eventuele sancties en dat melden belangrijk is voor externe toetsing? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om het melden te bevorderen?
Het is van belang dat de discussie over levensbeëindiging bij minderjarigen met grote zorgvuldigheid wordt gevoerd. Ik wil dan ook niet op de uitkomsten van het onderzoek en het standpunt van de NVK vooruitlopen. Ik wacht de resultaten hiervan af. Ten aanzien van meldingsbereidheid van artsen in het kader van de regeling over levensbeëindiging bij pasgeborenen, verwijs ik u naar het kabinetsstandpunt dat ik recent aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 110).
Deelt u de mening dat deze discussie zeer zorgvuldig dient te worden gevoerd en dat er rekening wordt gehouden met de gevoeligheid hiervan voor andere groepen die tot de categorie «wilsonbekwaam» behoren? Deelt u de angst van sommige artsen en ouders van kinderen met een verstandelijke handicap voor een eventuele «glijdende schaal»? Zo ja, bent u in het geval deze problematiek tot maatregelen zou moeten leiden, bereid een commissie in het leven te roepen bestaande uit kinderartsen, ouders, ethici, juristen en eventueel andere deskundigen die zich hierover gaat buigen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat steeds meer agenten kampen met schulden |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer agenten met schulden kampen?1
Ik vind het, vanuit de mogelijke risico's die dat met zich mee kan brengen voor de uitvoering van de politietaak, onwenselijk als politieagenten problematische schulden hebben. De politie helpt medewerkers daarom bij het voorkomen en oplossen van problematische schulden. In mijn antwoorden op onderstaande vragen ga ik hier verder op in.
Kunt u een overzicht vanaf 2005 verstrekken van het aantal agenten dat jaarlijks in de schulden terecht komt? Hoe vaak is daarbij sprake van loonbeslag?
Een dergelijk overzicht kan ik niet verstrekken aangezien deze cijfers niet beschikbaar zijn. Uit een recente analyse van loonbeslagen blijkt dat het aantal loonbeslagen op circa 600 medewerkers ligt.
Kunt u aangeven hoe de procedures geregeld zijn rondom het melden van schulden door agenten? Is deze hetzelfde voor de gehele nationale politie?
In het nieuwe beleidskader schuldhulpverlening voor de nationale politie, dat begin dit jaar in werking is getreden, is het melden van en de hulpverlening rondom problematische schulden geüniformeerd. Belangrijk hierin is de toegenomen inzet op preventie door goede voorlichting en het stimuleren van openheid en bespreekbaarheid van schuldproblemen. Voorts is de medewerker met problemen primair zelf verantwoordelijk, zowel voor het melden als voor de oplossing. De hulpstructuur start bij de leidinggevende van de medewerker. De Nationale Politie ondersteunt de medewerker en wijst de weg naar gekwalificeerde hulpverlening. Daarbij wordt uitsluitend gewerkt met organisaties die zijn aangesloten bij de Nederlandse vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren.
Herkent u het beeld dat politieagenten zeer terughoudend zijn met het melden van schulden omdat dit consequenties kan hebben voor hun loopbaan en zelfs kan leiden tot ontslag?
Nee, dit beeld herken ik niet. De organisatie spant zich in om vroegtijdig signalen van financiële problemen op te pikken. Te denken valt aan signalen als een verzoek tot het eerder uitbetalen van vakantiegeld of het willen maken van meer overuren. Bij financiële problemen wordt samen met de medewerker gezocht naar oplossingen onder andere om loonbeslag te voorkomen. In geval van loonbeslag worden er afspraken gemaakt met de medewerker over het oplossen van deze problematiek. Ontslag is slechts een uiterste maatregel.
Is het waar dat het in sommige politieregio’s praktijk is dat agenten ontslagen worden bij een tweede loonbeslag? Kunt u aangeven waar en hoe vaak dit is gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat agenten zich te allen tijden vrij moeten voelen schulden te melden? Deelt u voorts de mening dat zij daarnaast op alle noodzakelijke ondersteuning moeten kunnen rekenen vanuit de politieorganisatie?
Ja, die mening deel ik. Het beleid en de communicatie daarover is erop gericht om medewerkers voldoende mogelijkheden en ruimte te bieden om vrijuit te kunnen spreken in het geval van financiële problemen. Voorts zijn leidinggevenden toegerust om signalen bij van financiële problemen te herkennen, hierover in gesprek te gaan of te verwijzen naar de juiste instanties. Daarnaast zullen op korte termijn de huidige 16 regionale sociale fondsen samengaan in een landelijke stichting Sociaal Fonds Politie. Dit fonds wordt toegankelijk voor alle medewerkers die in financiële problemen zijn gekomen.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal agenten dat naast het werk bij de politie een bijbaan heeft? Kan het hebben van een bijbaan volgens u een risico vormen voor de kwaliteit van het politiewerk, bijvoorbeeld door oververmoeidheid?
Ik kan u een dergelijk overzicht niet verstrekken omdat het hebben van een bijbaan niet standaard wordt vastgelegd. Het besluit algemene rechtspositie politie verplicht politiemedewerkers melding te maken van die nevenwerkzaamheden die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken. Het is politiemedewerkers niet toegestaan nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van hun functie in gevaar komt.
Deelt u de mening dat politieagenten dusdanig voor hun belangrijke werk moeten worden betaald dat zij niet in de schulden terecht komen? Vindt u in dat perspectief dat de jarenlange nullijn moet worden losgelaten?
De politie heeft een belangrijke taak in de bescherming van de maatschappelijke veiligheid en in de handhaving van de rechtsorde in Nederland. Ik heb grote waardering voor het politievak. Politiemedewerkers verdienen dan ook een passende beloning voor hun belangrijke werk te krijgen. Ik ben van mening dat er sprake is van een dergelijke passende beloning en dat politiemedewerkers in het algemeen een dusdanig inkomen hebben zij niet in de schulden hoeven te komen.
De nog steeds niet uitgevoerde motie over het uitwisselen van informatie over in het buitenland veroordeelde zedendelinquenten, zodat ze niet in Nederland in de kinderopvang kunnen werken |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de motie-Omtzigt die stelt dat de Nederlandse regering niet altijd op de hoogte is van veroordelingen van Nederlanders voor zedendelicten in het buitenland, dat deze delinquenten daardoor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen krijgen in Nederland en aan de slag kunnen in bijvoorbeeld de kinderopvang en waarin de regering wordt verzocht in kaart te brengen welke informatie uitgewisseld wordt en met welke landen, binnen vier maanden met dit overzicht te komen en een plan van aanpak met Memorandums of Understanding en verdragen om deze informatie altijd te ontvangen, zodat kinderen in Nederland en elders beter beschermd worden?1
Ja.
Herinnert u zich dat genoemde motie als kabinetsadvies het oordeel Kamer kreeg en dat de motie unaniem aangenomen is? Herinnert u zich voorts dat u naar aanleiding van deze motie op 3 december 2013 aan de Kamer schreef dat ten aanzien van de uitwisseling van informatie geldt dat dit in beginsel met alle landen mogelijk?2
Ja.
Kan uit de antwoorden op eerdere vragen afgeleid worden dat er nochtans met geen enkel land buiten de EU structureel informatie over veroordeelde zedendelinquenten uitgewisseld wordt?3 Zo ja, waarom duurde het dan meer dan 7 maanden om die informatie aan de Kamer te sturen?
Zoals in de eerdere beantwoording van de Kamervragen is gemeld4, wordt in tegenstelling tot de afspraken die gelden binnen EU-verband, niet op structurele wijze strafrechtelijke informatie uitgewisseld met landen buiten de EU. De informatie-uitwisseling met landen buiten de EU vindt plaats op gevalsbasis. In voorkomend geval wordt strafrechtelijke informatie uit een niet EU-land bij de beoordeling van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) betrokken.
Juist omdat het sluiten van bilaterale verdragen met bronlanden van kindersekstoerisme over de uitwisseling van strafrechtelijke gegevens zo complex is, is de afgelopen maanden in nauwe samenhang met de integrale aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme verkend op welke wijze de motie kan worden uitgevoerd. In dit verband heb ik uw Kamer gemeld dat in samenwerking met Interpol wordt onderzocht of het alerteringssysteem van Interpol beter kan worden benut ter voorkoming van kindersekstoerisme. Ik verwacht uw Kamer vóór het einde van 2014 te informeren over de voortgang van dit onderzoek.
Binnen welke termijn kan de Kamer het plan van aanpak uit de motie tegemoet zien waarbij informatie over veroordeelde Nederlanders structureel uitgewisseld zal worden, te beginnen met risicolanden?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat Nederlandse kinderen voldoende beschermd zijn tegen Nederlanders die in het buitenland veroordeeld zijn voor zedendelicten en hier nu een VOG kunnen aanvragen en verkrijgen?
Ondanks de noodzaak om de internationale informatie-uitwisseling inzake seksueel misbruik van kinderen met niet EU-landen te bevorderen, zal de VOG als integriteitsinstrument misbruik nooit volledig kunnen uitsluiten. Daarom wordt in kwetsbare sectoren als de kinderopvang en het onderwijs een breder integriteitsbeleid gevoerd, onder meer door referenties van nieuwe werknemers na te vragen, gedragscodes, risicoanalyses en door het «vier ogen principe» te hanteren. Vóór het einde van dit zomerreces ontvangt uw Kamer de eerstvolgende voortgangsrapportage van alle maatregelen ten behoeve van de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme.
Het bericht ‘Ex-manager ziekenhuis krijgt 3,4 ton mee’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «ex-manager ziekenhuis krijgt 3,4 ton mee»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo niet, wat klopt er dan niet van?
Uit de Wnt-melding van het ziekenhuis (zie www.jaarverslagenzorg.nl) blijkt dat er inderdaad een manager een afkoopsom heeft meegekregen ter hoogte van € 340.0000.
Valt betreffende «lager geplaatste manager» onder de Wet normering topinkomens? Zo ja, hoe verklaart u de hoge vertrekpremie? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel verwachten dat regelt dat alle functionarissen die met publiek geld betaald worden niet meer verdienen dan een minister?
Is het waar dat de betaalde vertrekpremie veel hoger ligt dan de reguliere kantonrechtersformule? Mogen ziekenhuizen met managers (en bestuurders) deze riante vertrekpremies (hoger dan 75.000 euro) overeenkomen? Zo nee, gaat u het te veel betaalde bedrag terugvorderen?
Uit het artikel blijkt dat er sprake is van een vergoeding conform de kantonrechtersformule waarbij de variabele factor, wegens verwijtbaarheid van de werkgever, op een hoger getal is vastgesteld dan «normaal» (1). Uit de melding blijkt niet of de vergoeding door de rechter is vastgesteld of niet.
Omdat de betrokkene geen topfunctionaris is in de zin van de Wnt, is het normeringsregime de Wnt niet van toepassing, ook niet voor de ontslagvergoeding. Voor alle duidelijkheid, de Wnt verbiedt partijen een hogere ontslagvergoeding overeen te komen dan € 75.000 (art. 2.10). De kantonrechter kan, indien hij een ontslagzaak voorgelegd krijgt van een organisatie die onder de Wnt valt, echter naar eigen inzicht een vergoeding vaststellen.
Onderneemt u stappen tegen dit ziekenhuis, mede gezien het verleden van het ziekenhuis op het terrein van interne conflicten, absurde salarissen en vertrekregelingen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen regels overtreden, dus er is geen aanleiding om stappen te overwegen/nemen.
Welke stappen onderneemt u in algemene zin om het aantal excessieve salarissen en vertrekpremies in de zorg snel terug te dringen? Deelt u de mening dat dit niet alleen van belang is vanuit beloningsperspectief, maar zeker ook voor het noodzakelijke maatschappelijke draagvlak voor de hervormingen in deze sector?
Ook in de zorg is de Wnt van toepassing verklaard. De Wnt is het onlangs (1 januari 2013) van kracht geworden instrument waarmee ervoor wordt gezorgd dat de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren meer aansluiten bij het maatschappelijk gevoelen. Dat wordt bereikt door toepassing van de Wnt-norm, op dit moment overeenkomend met 130% van het huidige ministerssalaris. Een wetsvoorstel om de norm terug te brengen tot 100% van het huidige ministersalaris (we hebben het dan over Wnt2) is onlangs bij de Tweede Kamer ingediend. Voor een verder toekomstperspectief zie het antwoord op vraag 3.
Verder beoogt het kabinet ook om met de Wet Werk en Zekerheid de ontslagvergoedingen tot een aanvaardbaarder niveau terug te brengen.
Het artikel ‘Bijkomen van de bijstand’ |
|
Sjoerd Potters (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bijkomen van de bijstand»1
Ja.
Klopt het getal in het artikel dat volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 25 procent van de werklozen, ruim 100.000 personen, permanent vrijgesteld is van sollicitatieplicht? Wat zijn daarvan de exacte redenen? Zo nee, wat is dan het percentage?
Volgens de meest recente gegevens van het CBS had in december 2012 22% van de huishoudens met een bijstandsuitkering en waarvan de oudste aanvrager tussen de 27 en 65 jaar was, een ontheffing van de arbeidsverplichting. In totaal ging het om 67.940 huishoudens. Op dit moment zijn geen gegevens beschikbaar over de exacte redenen van de ontheffing van de arbeidsverplichting. Ik zal het CBS verzoeken om bij een volgend CBS-onderzoek ook de redenen van de ontheffing van de arbeidsverplichtingen te betrekken.
Klopt het dat gemeenten naast deze formele vorm van vrijstelling ook nog veelvuldig informeel vrijstellingen geven? Om welke aantallen gaat het naar uw schatting dan en wat zijn hiervan de redenen?
Uit het onderzoek «De invloed van ontheffingen op de arbeidsparticipatie van WWB’ers»2 van de Inspectie SZW blijkt dat er naast de formele ontheffingen ook informele ontheffingen van de arbeidsverplichtingen voorkomen. Ik hecht eraan te benadrukken dat bij het tijdelijk ontheffen van de arbeidsverplichtingen in de WWB, individueel maatwerk het uitgangspunt is en dat het een gemeentelijke bevoegd- verantwoordelijkheid betreft.
In hoeveel van voornoemde gevallen van formele en informele vormen van vrijstelling gaat het om vakantie (kort en langdurig) waardoor bijstandsontvangers niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en ook niet zelf actief zoeken?
Zoals ik heb toegezegd in het Algemeen Overleg WWB onderwerpen d.d. 26 juni 2014 zal ik met betrekking tot het onderwerp «WWB en vakantie» nagaan hoe gemeenten hiermee omgaan en vervolgens uw Kamer hierover informeren.
Wat zijn de gevolgen van het voornoemde groot aantal vrijstellingen voor de kans op werk voor de bijstandsontvangers inclusief de kans op tijdelijk werk en seizoenswerk?
Het uitgangspunt van de Wet werk en bijstand is «werk boven uitkering». Dit impliceert dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen dient te participeren en een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen tot het hoogst nodige beperkt dient te worden. Overigens is wel bekend dat een deel van de ontheffingen om medische reden wordt verleend en een ander deel de doelgroep alleenstaande ouders met jonge kinderen tot 5 jaar betreft. Daarbij merk ik op dat een tijdelijke ontheffing uitsluitend de arbeidsverplichtingen betreft, maar de re-integratieverplichtingen onverlet laat. Hierdoor kan voorkomen worden dat de afstand tot de arbeidsmarkt wordt vergroot.
Wat zijn de gevolgen voor de uitstroom naar betaald werk?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u eraan doen om het groot aantal vrijstellingen terug te dringen overeenkomstig het advies van de inspectie SZW uit 2013?
Uit CBS-cijfers blijkt dat in de afgelopen jaren de (tijdelijke) ontheffing van de arbeidsplicht is gedaald van 35% in 2008 tot 22% in 2012. In dit verband is verder de wetswijziging in het kader van de WWB maatregelen, die per 1 januari 2015 in werking treedt, van belang. Immers hierbij worden de spelregels met betrekking tot de algehele arbeids- en re-integratieverplichting alsmede de arbeidsverplichtingen en maatregelen geharmoniseerd en geüniformeerd. Ook is geregeld dat personen die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn, worden uitgezonderd van de arbeids- en re-integratieplicht alsmede de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie. Met de genoemde wetswijziging komen op uitvoeringsniveau extra instrumenten beschikbaar, teneinde de WWB beter te kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Inspectie SZW waaruit blijkt dat ongeveer tweederde van de bijstandsontvangers om uiteenlopende redenen niet aan het werk wil, daar niet actief naar op zoek is of daar niet beschikbaar voor is?
Zie antwoord vraag 7.
Het onderzoek ‘Spookjongeren: quickscan naar uitgeschreven jongeren in Amsterdam Nieuw-West’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek «Spookjongeren: quickscan naar uitgeschreven jongeren in Amsterdam Nieuw-West», dat is uitgevoerd in opdracht van het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West?1
Ja.
Is het waar dat probleemjongeren zich massaal laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie om zo van deurwaarders en justitie af te komen?
Dit rapport betreft een quickscan. De onderzoekers geven aan dat nader onderzoek noodzakelijk is. In het rapport wordt een schatting gegeven van het aantal probleemjongeren en aangegeven dat naar schatting een deel daarvan «spookjongere» is, waarbij volgens de onderzoekers is bedoeld uitgeschreven als geëmigreerd naar het buitenland of op een ander adres geregistreerd dan waar zij wonen (in Nederland). In het rapport wordt de voorzichtige conclusie getrokken dat dit mede wordt veroorzaakt doordat de jongere zich daarmee wil en kan onttrekken aan deurwaarders en justitie, maar de conclusie wordt zeker niet getrokken dat dit massaal of (alleen) om die reden gebeurt.
Van welk aantal «spookjongeren» in heel Nederland gaat u uit?
In eerdere Kamerbrieven en overleggen heb ik toelichting gegeven over het begrip «spookjongere» of «spookburger». Het betreft personen die staan geregistreerd in de Basisregistratie personen (BRP) als geëmigreerd naar het buitenland, maar waarvan signalen zijn dat ze toch feitelijk voor langere tijd in Nederland wonen. Ik heb destijds op basis van bestandsvergelijkingen de schatting van in totaal 100.000 personen gedaan. Voor wat betreft de groep 18–26 jarigen gaat het naar schatting om ruim 10.000.
Deelt u de conclusie van het onderzoek, dat de betreffende jongeren en ouders vaak geen zicht hebben op de ingrijpende gevolgen van uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie voor de maatschappelijke toekomst van jongeren of bent u van mening dat het probleem van «spookjongeren» veel meer is dan een informatieprobleem?
De onderzoekers hebben geconcludeerd dat er meer onderzoek zou moeten worden gedaan voordat er een valide uitspraak gedaan kan worden of de betreffende jongeren en ouders vaak geen of niet genoeg zicht zouden hebben op de ingrijpende gevolgen van uitschrijving uit de BRP. Los daarvan ben ik van mening dat het informeren van burgers over de gevolgen van het niet goed ingeschreven staan bij de overheid een belangrijke taak is. In dit geval zouden gemeenten kunnen overwegen om burgerzaken-ambtenaren in contact te brengen met jongereninstellingen en jongeren om proactief uit te leggen wat de gevolgen kunnen zijn als je niet goed ingeschreven staat bij de overheid. In het kader van de campagne «Voorkom gedoe, kijk het na» van eind 2013 is aan gemeenten een toolkit beschikbaar gesteld waarmee ze burgers kunnen informeren. De toolkit is beschikbaar via www.bprbzk.nl.
BZK zal via de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken nogmaals aandacht vragen voor de gevolgen van onjuiste registraties.
Op welke wijze wordt in de handhaving rekening gehouden met de uiteenlopende factoren die in het onderzoek worden genoemd zoals problematische schulden, criminaliteit en detentie, huisvestingsnood en thuisproblematiek die de belangrijkste redenen voor jongeren om zich uit te schrijven uit de gemeentelijke basisadministratie zouden zijn, naast psychische stoornissen, verstandelijke beperking en frauduleus handelen?
Gemeenten hebben een handhavingsinstrument als het gaat om de verplichtingen van burgers in het kader van de BRP, de bestuurlijke boete en kunnen zelf bepalen hoe deze wordt toegepast en of er verzachtende omstandigheden zijn. Als het gaat om de verantwoordelijkheid van gemeenten om de BRP correct bij te houden hebben gemeenten meerdere instrumenten, die ook aan de voorkant zijn in te zetten. De burger kan naar het loket geroepen worden om nadere inlichtingen te verstrekken; dat is de aangewezen weg ingeval ouders aangifte doen van vertrek van een kind. Dan wordt de aangifte niet meteen doorgevoerd maar eerst in onderzoek gezet en ondertussen worden nadere inlichtingen gevraagd van het kind en de ouders. Zo laat de gemeente Amsterdam haar burgerzaken-ambtenaren gericht doorvragen naar informatie over de verblijfplaats van het kind als een ouder aangifte komt doen van vertrek.
Stadsdeel Nieuw-West is een aanpak van het verschijnsel spookjongeren aan het ontwikkelen, waarbij optimaal wordt gemaakt van de capaciteit van bestaande voorzieningen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten nemen om te voorkomen dat jongeren zich ten onrechte laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie?
Zie het antwoord op vraag 5.
Zijn instanties die te maken hebben met «spookjongeren» verplicht de gemeentelijke basisadministratie te infomeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komen zij die verplichting na?
Bestuursorganen zijn vanaf 1 januari 2010 verplicht om terug te melden op authentieke en historische gegevens. Voor niet-bestuursorganen (derden) gelden deze verplichtingen niet maar ze mogen het wel doen. Gemeenten kunnen hier eigenstandig nadere afspraken over maken, met inachtneming van regels op het gebied van privacy en geheimhouding.
Deelt u de conclusie van het rapport, dat recente aanscherping van wet- en regelgeving op het gebied van bijstand en huurtoeslag oorzaak kan zijn van een toename van het verschijnsel «spookjongere»? Zo ja, wordt bij de uitvoering van die wet- en regelgeving rekening gehouden met de gevolgen voor de gemeentelijke basisadministratie en de daaruit voortvloeiende problemen voor de handhaving?
Ik merk op dat er bij de huurtoeslag geen sprake is van recente aanscherping van wet- en regelgeving op dit punt, maar van beleid dat sinds 1997 ongewijzigd is. Zoals in het geciteerde rapport terecht wordt opgemerkt, kan het inwonen van kinderen ook leiden tot meer in plaats van minder huurtoeslag, zeker indien het gaat om kinderen zonder belastbaar inkomen of kinderen onder de 23 jaar met een laag inkomen.
Met betrekking tot de invoering van de kostendelersnorm in de bijstand; de kostendelersnorm wordt per 1 januari 2015 ingevoerd, maar voor de huidige bijstandspopulatie is er een overgangsrecht van 6 maanden tot 1 juli 2015. De kostendelersnorm leidt er niet toe dat bijstandsgerechtigden hun uitkering verliezen als er een volwassen kind inwoont; alleen de hoogte van de uitkering houdt, meer dan in de huidige situatie, rekening met het delen van kosten. De verwachting is dat het risico op toename van het aantal spookjongeren niet groter wordt door invoering van de kostendelersnorm. Wel zal het Ministerie van SZW, naar aanleiding van motie Heerma en Van Weyenberg (Kamerstukken II, 2013–14, 33 801, nr 52) in overleg treden met gemeenten om te borgen dat de kans op ontwijking van de kostendelersnorm geminimaliseerd wordt.
Het EU-advies om onder andere belastingen op consumptiegoederen te verhogen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «EU: Nederlandse belasting op arbeid moet omlaag»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de ministers van Financiën van de eurozone vinden dat elf eurolanden, waaronder Nederland, de belasting op consumptiegoederen of milieubelastingen dienen te verhogen om belasting op arbeid iets te kunnen verlagen?
In een gezamenlijke verklaring van 8 juni jl. pleit de Eurogroep inderdaad voor een lagere belasting op arbeid en suggereert zij om daar tegenover onder andere een verhoging van de belasting op consumptiegoederen en/of milieubelastingen te stellen.2 Of en hoe verschuiving van belastingen plaatsvindt, is gezien de soevereiniteit van de Lidstaten op fiscaal gebied aan de Lidstaten zelf.
Op 6 juni jl. heb ik uw Kamer per brief gemeld voornemens te zijn om na de zomer een brief met mijn bredere beschouwing op het belasting- en toeslagenstelsel te sturen.3 Daarin zal ook aandacht worden besteed aan dit onderwerp en wissel ik naar aanleiding daarvan graag van gedachten met uw Kamer hierover.
Deelt u de analyse dat Nederland geen verschuiving van belastingen nodig heeft maar forse belastingverlagingen over de hele linie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom werkt u niet toe naar een situatie van een zeer lage vlaktaks (inkomstenbelasting) en het verlagen van de vennootschapsbelasting teneinde meer werkgelegenheid en economische groei te bewerkstelligen, in plaats van het schuiven met belastingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid toe te zeggen dat dit kabinet tot en met 2017 geen enkele belasting meer zal laten stijgen? Zo neen, kunt u aangeven wat de VVD-bewindspersonen, als de salonliberalen die het inmiddels zijn, nog onderscheidt van hun sociaal-democratische collega's in het kabinet?
Zie antwoord vraag 2.
De afhandeling van overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg door de NZa totdat het nieuwe samenwerkingsprotocol met het OM in werking is getreden |
|
Renske Leijten |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kan u aangeven hoe de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg zal afdoen tot het nieuwe samenwerkingsprotocol met het Openbaar Ministerie (OM) in werking is getreden?1 2
De NZa behandelt zaken conform de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), haar handhavingsbeleid en de boetebeleidsregels die de NZa hanteert. Zoals wij u reeds hebben bericht in antwoord op de aanvullende vragen d.d. 30 juni 2014, geeft de NZa in haar beleidsregel «Handhaving» meer informatie over de invulling van haar handhavingsbeleid. Naast bestuurlijke boetes, kan de NZa een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang, of een aanwijzing opleggen. De keuze voor een eigen handhavingsinstrument dan wel overdracht aan een collega-toezichthouder hangt af van de omstandigheden van het geval, maar wordt onder meer bepaald door de aard van de overtreding, de effectiviteit en efficiëntie van het middel.
Per 1 maart 2014 is het tripartiteoverleg (TPO) tussen NZa, FIOD en Functioneel Parket (OM) omgevormd tot een breder Centraal Selectie Overleg voor zorgfraude (CSO Zorg). Zoals eerder aangegeven in antwoord op de aanvullende vragen d.d. 30 juni 2014 is binnen het CSO Zorg het uitgangspunt dat de inzet van strafrecht plaatsvindt in betekenisvolle zaken. Dit zijn in het algemeen de zaken waarin het tenminste gaat om opzettelijk handelen. Dit is een in de praktijk gegroeide werkwijze tussen de deelnemers aan het CSO Zorg, waarmee tevens invulling wordt gegeven aan art. 5:44 van de Awb. Het protocol is een afspraak van de deelnemende partners onderling, het is aan de partners zelf om elkaar op werkafspraken aan te spreken.
In het debat met uw Kamer d.d. 1 juli 2014 hebben wij aangegeven dat wij het wenselijk vinden dat de partners bij het CSO Zorg het samenwerkingsprotocol actualiseren. Het Openbaar Ministerie heeft het initiatief genomen om, samen met de betrokken partners, het bestaande samenwerkingsprotocol met betrekking tot het oorspronkelijke TPO te actualiseren. Tot het geactualiseerde protocol in werking treedt, blijft men werken conform de onderling gemaakte afspraken. Zoals toegezegd in voornoemd debat zal het geactualiseerde samenwerkingsprotocol voor 1 oktober 2014 tot stand zijn gekomen, en zal het protocol aan uw Kamer worden toegezonden.
Acht u het mogelijk dat de NZa overtredingen, waarbij sprake is van samenloop van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke elementen, zal behandelen volgens de «gegroeide werkwijze»? Zo ja, vindt u het wenselijk dat zij boetebesluiten niet afstemt met het OM in de komende periode?
Zie antwoord vraag 1.
Welke criteria hanteert de NZa om, tot aan het verschijnen van het herziene protocol, te beoordelen of de handhaving van wet- en regelgeving in gevallen van mogelijke samenloop juist verloopt? Kunt u aangeven hoe deze criteria zijn opgesteld, en de weging van criteria kan worden gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke zaken hebben bijgedragen aan de «gegroeide werkwijze», waarbij de NZa beslist of samenloop van een overtreding (of een serie aan overtredingen) wel of niet aan het OM wordt voorgelegd ter beoordeling welke vervolging (bestuursrechtelijk of strafrechtelijk) het meest wenselijk is?
De gegroeide werkwijze als geschetst in ons antwoord op de vragen 1, 2 en 3 is werkende weg ontstaan. In onze brief van 1 juli 20143 heeft u een overzicht ontvangen van het aantal zaken dat in het TPO/CSO Zorg aan de orde is geweest en vervolgens is afgedaan in ofwel het bestuursrecht ofwel het strafrecht. Het is het geheel van deze zaken dat heeft bijgedragen aan de ontwikkeling en bestendiging van de gegroeide werkwijze.
Acht u het wenselijk dat er tot aan het verschijnen van het herziene protocol onduidelijkheid blijft bestaan over de werkwijze van de NZa en het OM op het gebied van handhaving van wet- en regelgeving in gevallen van mogelijke samenloop? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ons antwoord op de vragen 1, 2 en 3. Van onduidelijkheid is geen sprake.
Deelt u de opvatting dat, zolang er niet meer duidelijkheid is over het protocol tussen de NZa en het OM, alle lopende en nieuwe zaken van vermeende fraude door het OM inhoudelijk moeten worden beoordeeld? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zie ons antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 5.
Hoe gaat u voorkomen dat het onderzoek naar fraude op de kinderafdeling van het VUmc uitmondt in een boetebesluit van de NZa, zonder dat er afstemming is geweest met het OM? Vindt u het ook wenselijk dat deze zaak inhoudelijk door het OM beoordeeld zal worden op samenloop met mogelijk strafrechtelijke vervolging?3
Het staat ons niet vrij om over deze individuele zaak uitlatingen te doen, aangezien sprake is van een lopend onderzoek. Ook is het niet aan ons om te beoordelen of een individuele zaak moet worden ingebracht op het CSO Zorg. Zoals wij in de beantwoording van de voorgaande vragen hebben vermeld, is deze afweging aan de deelnemers aan het CSO Zorg.