De situatie dat Zwolse rolstoelafhankelijke vrouwen voor de screening op borstkanker niet meer terecht kunnen in het ziekenhuis in Zwolle |
|
Tjitske Siderius (SP), Arie Slob (CU), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat rolstoelafhankelijke vrouwen, die geen gebruik kunnen maken van de mobiele units van Bevolkingsonderzoek Oost, voor de periodieke mammografie (screening borstkanker) niet meer naar de Isala Klinieken kunnen, maar naar de «vaste unit» in Apeldoorn moeten reizen?1
Ja.
Is het waar dat het beleid is dat er van rolstoelafhankelijke vrouwen die geen gebruik kunnen maken van de mobiele units wordt verwacht dat zij voor het bevolkingsonderzoek naar een vaste unit reizen, als deze reis maximaal 45 minuten reistijd vergt voor een enkele reis? Zo ja, vindt u het niet opmerkelijk dat een rolstoelafhankelijke vrouw uit Kampen wel gebruik mag maken van de Isala Klinieken voor het bevolkingsonderzoek, maar een rolstoelafhankelijke vrouw uit Zwolle niet, omdat de reistijd enkele reis vanuit Kampen naar de vaste unit in Apeldoorn langer is dan 45 minuten, en vanuit Zwolle korter? Zo ja, bent u bereid het beleid aan te passen?
Het beleid van de stichting Bevolkingsonderzoek Oost is om vrouwen, dus ook rolstoelafhankelijke vrouwen, zoveel mogelijk te laten deelnemen aan het bevolkingsonderzoek borstkanker in de eigen screeningslocaties. Op deze manier kunnen kwaliteit en uniformiteit van het bevolkingsonderzoek zo goed mogelijk geborgd worden. In de regio Oost heeft de vaste unit de voorkeur omdat deze units altijd rolstoeltoegankelijk zijn en voorzien van alle benodigde faciliteiten zoals rolstoeltoiletten en ruime wachtkamers. Hierbij wordt een maximale enkele reistijd voor de cliënten van 45 minuten aangehouden. Een bezoek aan een mobiele unit dicht in de buurt is goed mogelijk voor handgedreven (niet te zware en te grote) rolstoelen. Als een bezoek aan een vaste of mobiele unit niet binnen de fysieke mogelijkheden behoort of een te grote reisafstand oplevert, is er de uitzonderingsoptie om het bevolkingsonderzoek in het ziekenhuis uit te laten voeren.
Bent u zich ervan bewust dat voor rolstoelafhankelijke vrouwen, die voor de screening op borstkanker naar een vaste unit worden verwezen, het vervoer met Valys een extra drempel kan opwerpen om mee te doen aan het bevolkingsonderzoek, vanwege de beperking in aantal kilometers en de hoge kosten die hieraan verbonden kunnen zijn? Bent u bereid deze drempel op korte termijn te slechten voor deze vrouwen, door bijvoorbeeld het vervoer naar het bevolkingsonderzoek uit te zonderen van het maximaal aantal kilometers dat iemand op jaarbasis met Valys kan reizen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat het voor rolstoelafhankelijke vrouwen meer tijd, geld en energie kost om deel te kunnen nemen aan een landelijk screeningsprogramma. Ik ben niet bereid om het vervoer naar het bevolkingsonderzoek uit te zonderen van het maximaal aantal kilometers dat iemand op jaarbasis met Valys kan reizen aangezien dit een precedent kan scheppen voor andere situaties. Wel zijn er andere mogelijkheden om de drempel te slechten. Het RIVM en de uitvoeringsorganisaties, waaronder de stichting Bevolkingsonderzoek Oost, spannen zich maximaal in om zoveel mogelijk vrouwen uit de doelgroep te laten deelnemen aan het reguliere bevolkingsonderzoek. Door het RIVM en de uitvoeringsorganisaties wordt voortdurend gewerkt aan optimalisatie van de uitvoering. Partijen die rolstoelgebonden vrouwen vertegenwoordigen zijn uitgenodigd om op onderdelen hierin mee te denken. Ook wordt door Bevolkingsonderzoek Oost de mogelijkheid onderzocht voor een vaste screeningsunit in Zwolle.
Past dit beleid van Bevolkingsonderzoek Oost in uw ogen in de Agenda 22 en het inclusieve beleid dat het kabinet zegt voor te staan? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het beleid dat gevoerd wordt streeft ernaar vrouwen die rolstoelafhankelijk zijn zoveel mogelijk op eenzelfde manier te behandelen en volgens dezelfde kwaliteitscriteria te onderzoeken als vrouwen die niet in een rolstoel zitten. Dat moet mijns inziens ook het uitgangspunt zijn.
Daarnaast worden rolstoelafhankelijke vrouwen en vrouwen die slecht ter been zijn gevraagd contact op te nemen met de regionale uitvoeringsorganisatie. In een persoonlijk contact kan dan worden bekeken of screening in een vaste of mobiele unit in de buurt ook daadwerkelijk haalbaar is voor de individuele vrouw.
Negatieve ervaringen en klachten van rolstoelgebruikers met betrekking tot het openbaar busvervoer |
|
Duco Hoogland (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van klachten en negatieve ervaringen met busvervoer van mensen die gebruik maken van een (elektrische) rolstoel?1
Ik heb kennis genomen van de mij door u toegezonden selectie van reizigerservaringen.
Wat vindt u ervan dat gebruikers van een (elektrische) rolstoel in bussen worden geweigerd, onder andere door problemen met een niet-werkende elektrische rolstoelplank?
Ik deel de mening dat een toegankelijk openbaar vervoer bijdraagt aan de inclusieve samenleving die door het kabinet wordt nagestreefd. Het kabinet streeft naar een inclusieve samenleving, waaraan burgers op een gelijke wijze kunnen deelnemen. Het streven van vervoerders en overheden moet erop gericht zijn om mensen met een beperking zo veel mogelijk te ondersteunen bij het gebruik van algemene voorzieningen, waaronder het openbaar vervoer. Voor sommigen zal het echter nu en waarschijnlijk ook – met verdere aanpassingen – in de toekomst vanwege de ernst van hun beperking niet mogelijk zijn om met het openbaar vervoer te reizen. Zo kan het zijn dat mensen met een extreem grote of zware elektrische rolstoel niet tot een stadsbus toegelaten worden. Vervoerbedrijven moeten dat dan wel duidelijk maken in hun informatieverstrekking aan de klant. Bij een aantal vervoerbedrijven is die duidelijkheid over de mogelijkheden van het reizen met een elektrische rolstoel er nog niet. De Staatssecretaris van IenM heeft hen daar onlangs in een brief op gewezen. Daar waar mensen niet in staat zijn gebruik te kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer, zullen zij gebruik moeten en kunnen maken van specifieke, op hun situatie toegesneden, vervoersvoorzieningen.
Uit een recent oordeel (nr. 2014–50) van het College voor de Rechten van de Mens komt duidelijk naar voren dat een niet-werkende rolstoelplank zich niet verhoudt met de regels die in Nederland gelden voor toegankelijkheid van mensen met een rolstoel. De Staatssecretaris van IenM heeft naar aanleiding van vragen van uw hand de openbaar vervoersector opgeroepen dit op te lossen. Inmiddels is bekend dat Veolia naar aanleiding van de uitspraken van het College al bezig is extra maatregelen te nemen om aan zijn verplichtingen om assistentie te verlenen en te zorgen dat er goed werkende rolstoelplanken aanwezig zijn te voldoen. Veolia gaat onder andere in zijn bussen kluisjes voor de geldlade plaatsen, zodat de chauffeur gemakkelijker van zijn plaats kan voor assistentie van klanten. Verder wil het bedrijf zijn werkinstructie voor chauffeurs aanpassen, met als doel dat chauffeurs alle reizigers met een functiebeperking assistentie verlenen. Ook voor de niet-functionerende elektrische uitschuifplanken is door Veolia een oplossing aangedragen.
Deelt u de mening dat iedereen de mogelijkheid moet kunnen hebben om met het openbaar vervoer te reizen en mobiel te zijn, en dat dit bijdraagt aan de inclusieve samenleving die het kabinet nastreeft?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging, gedaan tijdens het Algemeen overleg Valysvervoer van 14 november 2013 over het halen van de doelstelling met betrekking tot de toegankelijkheid van het openbaar vervoer? Hoe staat het op dit moment met de voortgang van deze doelstelling van 2016, waarbij 46% van de bushaltes toegankelijk zullen zijn? Wat is de situatie hiervan op dit moment?
Ik heb u tijdens het Algemeen overleg van 14 november 2013 toegezegd dat het voortgangsverslag over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer per trein, dat in maart van dit jaar verscheen, aan u toe te sturen. Aan deze toezegging is door de Staatssecretaris van IenM voldaan bij brief van 17 maart 2014 met kenmerk 29 984, nr. 472. Tijdens het Algemeen overleg kon ik u namens de Minister van IenM al melden dat de realisatie van de doelstelling om in 2016 gemiddeld 46% van alle bushaltes toegankelijk te maken op schema ligt. Inmiddels is bekend dat de realisatie per einde 2013 op 44% staat.
Bent u bereid in gesprek te gaan met (elektrische) rolstoelgebruikers, om op deze manier een uitvoerig overzicht te krijgen van de huidige problemen van (elektrische) rolstoelgebruikers met betrekking tot het openbaar busvervoer?
Ik heb mijn collega van IenM de ervaringsverhalen die ik van u ontving van mensen met een (elektrische) rolstoel, doen toekomen. Zij zal er bij de sector op aandringen om duidelijkheid te scheppen over de rechten van mensen met een elektrische rolstoel in het openbaar vervoer per bus. Die duidelijkheid is er nu kennelijk nog onvoldoende. Duidelijke informatieverstrekking door vervoerders en decentrale overheden (de verleners van de busconcessies) zal vervolgens ook doorvertaald moeten worden naar richtlijnen en werkinstructies voor chauffeurs met betrekking tot de toelating van mensen met handgeduwde of elektrische rolstoelen tot het vervoer per bus.
Bent u op dit moment in contact met de aanbieders van openbaar busvervoer over de toegankelijkheid van het openbaar busvervoer, zowel op het gebied van de haltes en de bussen, als de bereidheid van de chauffeurs om (elektrische) rolstoelgebruikers in de bus toe te laten?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre worden buschauffeurs door de busmaatschappijen ingelicht over de mogelijkheden om (elektrische) rolstoelgebruikers toe te laten tot de bus? Op welke manier kan worden gestimuleerd dat alle chauffeurs op de hoogte zijn van deze mogelijkheden en bereid zijn (elektrische) rolstoelgebruikers toe te laten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat overheden ervoor zorgen dat langdurige werklozen en arbeidsgehandicapten een hevige concurrentiestrijd leveren aan de onderkant van de arbeidsmarkt |
|
Carola Schouten (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De markt van de arbeid. Tussen wao en schip»?1
Ja.
Kunt u inzicht verschaffen in hoeverre zowel de rijksoverheid als decentrale overheden bij het toepassen van social return bij aanbestedingen ook rekening houden met bedrijven die al veel mensen met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst hebben, zoals sociale ondernemingen?
Bij de toepassing van social return door het Rijk wordt geen onderscheid in typen bedrijven gemaakt. Het beleidsdoel van social return bij de rijksoverheid is het creëren van extra werk(ervarings)plekken, bovenop de bestaande formatie van een bedrijf, om mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt aan werk of werkervaring te helpen. Gestreefd wordt naar 5% social return per aanbesteding in de categorie werken of diensten met een minimale loonsom van € 250.000,–. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die reeds werkzaam zijn in een bedrijf vallen niet onder de definitie van dit beleidsdoel. Het toepassen van het social returnprincipe kent meerdere uitvoeringsvarianten bij andere overheden. Daarbij kunnen sociale ondernemingen een rol spelen, al naar gelang het doel dat de overheidsinstantie met social return voor ogen heeft.
Herkent u zich in de situatie die in het artikel beschreven wordt, namelijk dat sociaal ondernemers nadelen ondervinden bij aanbestedingen en hierdoor het risico bestaat dat arbeidsplaatsen voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt verloren gaan? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom niet?
Nee. De Minister van SZW heeft in zijn brief van 27 april 2011 (TK 2010–2011, 26 448, nr. 462) aangegeven dat sociaal en reguliere ondernemers grotendeels dezelfde knelpunten en belemmeringen ervaren wanneer zij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst hebben. Sociaal ondernemers komen ook voor dezelfde ondersteunende maatregelen in aanmerking als reguliere ondernemers. Ten aanzien van de casus in het artikel geldt dat de betreffende gemeente verantwoordelijk is voor de aanbestedingen die zij doet en de sociale voorwaarden die zij daarbij stelt. Ik heb daar geen zicht op.
Deelt u de mening dat mede gezien de doelstelling om meer personen met afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te krijgen sociaal ondernemerschap juist verder moet worden gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
De regering streeft ernaar om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt. De maatregelen zijn daarop gericht, zoals de Participatiewet, de Wet werk en zekerheid en het wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Dat wetsvoorstel werkt de in het sociaal akkoord gemaakte afspraken uit om meer banen te maken voor mensen die geen WML kunnen verdienen. Want we weten dat deze groep veel moeite heeft om de arbeidsmarkt te betreden en daarop actief te blijven en dat er een flinke verandering nodig is om die ontwikkeling te keren. We vonden het nemen van deze maatschappelijke verantwoordelijkheid door werkgevers zeer positief.
Het kabinet heeft aan de Sociaal Economische Raad advies gevraagd over de vraag in hoeverre en op welke wijze de (rijks)overheid aansluiting kan vinden bij de dynamiek van sociaal ondernemerschap als alternatieve oplossingsrichting voor vraagstukken in het sociale domein. Het kabinet verwacht in het eerste kwartaal van 2015 het advies met een kabinetsreactie naar de Kamer te kunnen sturen.
Bent u bereid om in het beleid dat gericht is op de onderkant van de arbeidsmarkt meer aandacht te besteden aan de positie van sociale ondernemingen en om hierover met gemeenten te overleggen, onder andere als het gaat om de rol van de overheid als opdrachtgever? Zo ja, kunt u aangeven welke mogelijkheden u hiervoor ziet? Zo niet, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze betrekt u hierbij de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen die ruimere mogelijkheden bieden om bij aanbestedingen meer rekening te houden met sociale aspecten, bijvoorbeeld door bij aanbestedingen ook rekening te houden met het aantal mensen met afstand tot de arbeidsmarkt dat bedrijven al in dienst hebben en door eisen te stellen aan de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden?
Zie antwoord vraag 4.
Een opgepakte jihadist |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Syriëganger opgepakt in Den Haag voor plannen overval»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het voorarrest van de teruggekeerde jihadist is verlengd wegens het voorbereiden van een terroristisch misdrijf en wegens wapenbezit?
Het klopt dat het voorarrest van betrokkene is verlengd. Hem wordt het voorbereiden van een terroristisch misdrijf en overtreding van de wet wapens en munitie ten laste gelegd.
Kunt u aangeven met welke organisatie(s) de opgepakte Syriëganger in contact staat? Is het bekend waar hij de opbrengst van de overval heen wilde sluizen?
Zoals u weet, doe ik geen uitspraken over concrete gevallen of lopende onderzoeken. Financiële stromen vanuit Nederland naar het buitenland worden in kaart gebracht door de Landelijke Eenheid van de politie. Daarnaast werkt de Landelijke Eenheid nauw samen met de Financial Intelligence Unit (FIU) en de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO). Daarbij is ook bij de AIVD aandacht voor mogelijke financiering van de gewelddadige jihad.
Het verlenen van geldelijke steun aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, is strafbaar op grond van Artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie (OM) om per geval te besluiten of tot vervolging wordt overgegaan. Daarbij zal het OM de bij de Landelijke Eenheid en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie betrekken.
Zijn er meer naar Nederland teruggekeerde jihadisten die bezig zijn met het financieren van de internationale jihad? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Het monitoren en beïnvloeden van internetdiscussies over het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente vacature bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J), waarin medewerkers worden gezocht om te achterhalen hoe burgers online praten over het Ministerie van V&J?1 Sinds wanneer worden medewerkers geworven om de meningsvorming van burgers over hun beleid en hun functioneren te volgen en te beïnvloeden?
Bewindslieden werven geen medewerkers om de meningsvorming van burgers over hun beleid en functioneren te volgen en te beïnvloeden. Om goed beleid te maken staat de overheid in contact met de samenleving. Het volgen van media, ook online media, is een vorm om signalen uit de samenleving op te vangen. Het stelt de overheid tevens in staat om ook online vragen van mensen over het beleid te beantwoorden.
Zijn er op dit moment al medewerkers in dienst die met monitoring- en webcaretool Coosto speuren naar gesprekken op fora en sociale media, zoals Twitter, Facebook en Youtube en proactief deelnemen aan gesprekken over V&J-beleidsterreinen, V&J-organisaties en de V&J-bewindslieden om zo te helpen het imago van V&J op te bouwen en te beschermen? Hoeveel fte is of wordt ingezet om kritische geluiden op sociale media over V&J-beleidsterreinen van repliek te dienen?
Er zijn medewerkers binnen de overheid actief om voorlichting te verstrekken aan burgers via brieven, telefoon, mail en meer recent ook via social media. Daarbij wordt altijd verwezen naar staand beleid zoals bijvoorbeeld omschreven op www.rijksoverheid.nl of in de correspondentie met het parlement. Er worden geen medewerkers ingezet om kritische geluiden op sociale media van repliek te dienen.
Kunt u uiteenzetten wat het profiel is of wordt van webcare-redacteuren die tot taak hebben gesprekken op fora en sociale media over V&J-beleidsterreinen op te sporen en daar proactief aan deel te nemen? Op welke wijze presenteert een webcare-redacteur zich aan de burgers in wiens gesprek hij zich gaat mengen?
Als een ambtenaar online in gesprek gaat uit hoofde van zijn functie dient hij zich ook online als ambtenaar kenbaar te maken. Deze regel is in juni 2010 vastgesteld. Deze regel is een aanvulling op één van de Uitgangspunten van de Overheidscommunicatie: «De rijksoverheid is altijd, ongeacht het kanaal of medium, herkenbaar als deelnemer aan de communicatie, respectievelijk als (mede-)afzender en/of anderszins als belanghebbend of betrokken bij de informatie.
Kunt u uiteenzetten hoeveel ministeries al gebruik maken van de real-time monitoringspakketten van Coosto of andere bedrijven, hoeveel gesprekken of berichten worden gevolgd en hoeveel belastinggeld daaraan wordt uitgegeven?2
Alle ministeries volgen media, ook online media. Daar worden verschillende pakketten gebruikt. Het is integraal onderdeel van de inspanningen gericht op het opvangen van signalen uit de samenleving, waarbij beleidsonderwerpen die aandacht van politiek, media en samenleving vragen worden gevolgd.
Vindt u het verantwoord ambtenaren in te zetten om gesprekken van burgers over het kabinetsbeleid actief te volgen en te beïnvloeden? Zo ja, op welke gronden vindt u het verdedigbaar gesprekken tussen burgers op internet op te sporen, te monitoren en negatieve gedachtevorming over het beleid en de bewindspersonen van V&J te beïnvloeden?
De Uitgangspunten van de Overheidscommunicatie zijn altijd het kader, ook voor de wijze waarop de Rijksoverheid communiceert. Ter illustratie een citaat uit de Uitgangspunten: «Hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie met en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur».
Herinnert u zich de motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20 nr. 735) waarmee de Kamer heeft uitgesproken dat het initiatief van het Europees Parlement om anti-Europa discussies op internet te monitoren ongewenst is en deze beïnvloeding van gedachtevorming afkeurt?
Zie antwoord 7.
Deelt u de mening dat het inzetten van Rijksambtenaren bij online discussies over bijvoorbeeld de rechten van asielzoekers, het kinderpardon en privacy of over het functioneren van bewindslieden een ongewenste inmenging vindt in de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van meningsuiting en de meningsvorming van burgers? Zo ja, waarom denkt het Ministerie van V&J dan toch ambtenaren aan te kunnen stellen die precies dat tot taak krijgen? Zo nee, waarin verschilt volgens u het volgen van internetdiscussies over Europees beleid van het volgen van internetdiscussies over kabinetsbeleid?
Het Europees Parlement was voornemens om kritische geluiden van repliek te dienen. Dat is gebaseerd op een ander uitgangspunt dan van toepassing is op de inzet van digitale communicatiemiddelen door de Rijksoverheid die de vorming of uitleg van beleid moet dienen.
Bent u bereid per direct te stoppen met het laten monitoren en met name het beïnvloeden van internetdiscussies over het beleid en het functioneren van de bewindspersonen van het Ministerie van V&J en eventuele andere beleidsterreinen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
In toenemende mate vinden gesprekken over het beleid van de Rijksoverheid ook online plaats. Indien we stoppen zou de Rijksoverheid zich bewust afsluiten van die signalen uit de samenleving. Binnen de kaders van de Uitgangspunten voor de Overheidscommunicatie is er geen ruimte voor beïnvloeding.
Zorgmedewerkers die na ontslag als vakantiekracht bij hun oude werkgever aan de slag moeten gaan |
|
Tjitske Siderius (SP), Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op deze vorm van voortzetting van arbeid bij dezelfde werkgever?1
UWV verleent een ontslagvergunning wanneer een werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bedrijfseconomische reden op grond waarvan arbeidsplaatsen structureel (zijn) komen te vervallen. Er is sprake van verval van arbeidsplaatsen als de arbeid structureel niet meer voor het aantal overeengekomen uren beschikbaar zal zijn. Onder structureel wordt verstaan: bezien over een periode van ten minste zes maanden. Het is aan de werkgever om aannemelijk te maken dat het verval van arbeidsplaatsen noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.
Ik heb geen aanwijzingen dat UWV ten onrechte ontslagvergunningen heeft verleend. Tijdens een vakantieperiode kan een voormalig werkgever er behoefte aan hebben om in die periode tijdelijke vervanging te regelen. De werkgever kan hiervoor de ontslagen werknemers benaderen. Dit is geen ongebruikelijke gang van zaken en doet niet af aan het verlenen van een ontslagvergunning door UWV, omdat ook dan nog steeds sprake kan zijn van structureel verval van arbeidsplaatsen.
Een werknemer die beroep doet op de WW heeft de verplichting passende arbeid te zoeken en te aanvaarden. Wat wordt verstaan onder passende arbeid is geregeld in de Richtlijn passende arbeid 2008 (Staatscourant, 2008, 123). In de Richtlijn is onder meer opgenomen dat werk passend is, als dit werk betreft op hetzelfde niveau als waarvoor betrokkene zich door opleiding of werkervaring heeft gekwalificeerd. Ook geldt dat werk in het eerste jaar van de werkloosheid passend is als de beloning daarvoor niet (veel) lager is dan het voorheen verdiende loon. Arbeid waarvoor de beloning lager is dan het uitkeringsniveau is in beginsel niet passend.
Dit alles betekent dat de WW’er verplicht is het aangeboden werk door de zorginstelling te aanvaarden mits het niveau overeenkomt met het oude werkniveau en de beloning niet (veel) lager is dan het voorheen verdiende loon. Conform de richtlijn is betrokkene in het eerste jaar van de WW-uitkering niet verplicht werk te aanvaarden (bij de oude werkgever) tegen een veel lager loon.
Wat is uw opvatting over de werkwijze van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in deze? Acht u het wenselijk dat voormalig werknemers worden gedwongen om tegen een lager loon bij de oude werkgever aan de slag te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u de ontslagvergunning voor deze medewerkers terecht aangezien er in de zomerperiode klaarblijkelijk een tekort aan werknemers is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij het verlenen van de ontslagvergunning rekening gehouden met personeelstekorten in de zomerperiode? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening het aantal werknemers dat in de zomerperiode nodig blijkt te zijn niet ontslagen had moeten worden en tenminste in dienst had moeten blijven tot na de zomerperiode? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers worden ontslagen en hoeveel medewerkers als vakantiekracht terug in dienst worden genomen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De cijfers onttrekken zich aan mijn waarneming en aan die van UWV. Het is de werkgever die gebruik maakt van een ontslagvergunning en het dienstverband met de werknemers opzegt. Het is ook de werkgever die de ontslagen werknemers benadert voor de vacature voor het vakantiewerk. Gezien mijn antwoorden op de voorgaande vragen, zie ik geen aanleiding hier verder onderzoek naar te doen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de bonden die aangeven dat deze situatie ook bij diverse zorgaanbieders in de provincie plaatsvindt? Kunt u aangeven hoeveel en welke zorgaanbieders momenteel medewerkers ontslaan om hen vervolgens aan te nemen als tijdelijke vakantiekracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het UWV Limburg dat aangeeft dat de terugkeer van ontslagen medewerkers als vakantiewerker niet uniek is voor de zorgsector? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de afgelopen 10 jaar bij welke zorgaanbieders zich dezelfde problemen voordeden? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk overzicht is niet voorhanden. Zie verder het antwoord op vraag 1 tot en met 5.
Kunt u aangeven welke consequenties deze ontslagen hebben op de kwaliteit van zorg aan bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorgaanbieder is en blijft verantwoordelijk om kwalitatief goede zorg te verlenen. De Kwaliteitswet blijft immers van kracht. Ik verwacht dus dat er nog steeds verantwoorde zorg gegeven zal worden.
Vindt u het acceptabel dat medewerkers ontslagen worden en in de vakantieperiode als tijdelijke en goedkopere kracht worden aangenomen, terwijl de bestuurders van de Zorggroep € 243.950 en € 303.867 verdienen, in bolides rijden die 48.271 en 51.854 kosten, deze organisatie € 5.162.437 winst heeft gemaakt en een eigen vermogen heeft dat € 67.064.785 bedraagt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is goed om te constateren dat de Wet Normering Topinkomens sinds 1 januari 2013 van kracht is. Verder verwijs ik naar de antwoorden op vraag 1 tot en met 5.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de medewerkers die ontslagen worden en hen uit te leggen dat dankzij uw bezuinigingsagenda hun baan afgedankt wordt? Zo ja, wanneer gaat u langs? Zo nee, waarom niet?
Het is de zorgaanbieder die mensen aanneemt en ontslaat. Ontslagen worden preventief getoetst en, voorzover het om grotere aantallen gaat, zijn daar ook vakbonden en Ondernemingsraden bij betrokken.
Hoe zou u het vinden om uw baan kwijt te raken om vervolgens in dienst genomen te worden als tijdelijke vakantiekracht? Kunt u zich wel voorstellen wat de consequenties van uw beleid zijn voor deze medewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 tot en met 5.
Bent u bereid maatregelen te (laten) treffen om te voorkomen dat waardevolle medewerkers ontslagen worden? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u wegkijkt bij deze problemen?
Willen we de zorg toekomstbestendig maken dan zullen we de zorg anders moeten organiseren. Deze omslag in de organisatie van de zorg vraagt veel van partijen en medewerkers in de zorg. Met u deel ik de mening dat het van belang is om voortijdige ontslagaanvragen te voorkomen. Daar waar ontslag onvermijdelijk is, moeten mensen zo snel mogelijk van werk naar werk worden geholpen, bij voorkeur in de zorg, maar eventueel daarbuiten.
In oktober 2013 heeft het kabinet uw Kamer met de Arbeidsmarktbrief 2013 geïnformeerd over haar visie en de daaruit resulterende beleidsvoornemens op het terrein van de arbeidsmarkt in de zorg en ondersteuning3. Er is de afgelopen maanden veel gebeurd om de transitie in de langdurige zorg, ondersteuning en jeugdzorg voor cliënten, medewerkers, instellingen en gemeenten op een verantwoorde manier te laten verlopen. In december 2013 is een akkoord met de VNG gesloten en in april 2014 is met D66, CU en SGP het begrotingsakkoord 2015 gesloten. In deze akkoorden zijn extra financiële middelen beschikbaar gekomen voor de langdurige zorg en de jeugdzorg.
Ik houd nadrukkelijk de vinger aan de pols. Dit heeft er toe geleid dat het kabinet onlangs drie aanvullende maatregelen in gang heeft gezet4:
Met dit aanvullend pakket voor de arbeidsmarkt in de langdurige zorg en jeugdzorg acht ik een verantwoorde transitie op de arbeidsmarkt haalbaar. Daarbij is het van groot belang dat alle partijen op de arbeidsmarkt hun verantwoordelijkheid nemen en in gezamenlijkheid en redelijkheid naar oplossingen blijven zoeken.
Gijzelingstrainingen in gevangenissen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het trainen van gevangenispersoneel voor crisissituaties zoals gijzelingsacties, opstanden en brandoefeningen van groot belang is voor de veiligheid van gedetineerden en personeel en uiteindelijk ook voor de Nederlandse samenleving? Erkent u dat het belangrijk is dat deze trainingen op frequente basis aangeboden blijven worden en dat daarop dus nooit bezuinigd mag worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het trainen van gevangenispersoneel voor crisissituaties zoals gijzelingsacties, opstanden en brandoefeningen van groot belang is voor de veiligheid van gedetineerden en personeel. Iedere inrichting dient minimaal conform de door DJI vastgestelde oefenmatrix te oefenen op incidenten en calamiteiten. Daarnaast beschikt iedere inrichting over een vooraf opgestelde, jaarlijks terugkerende, oefenkalender. Met uitzondering van het gijzelingsbeleid geldt dat thans geen wijzigingen voorzien zijn in de trainingen gericht op het omgaan met crisissituaties.
Uit een in 2012 gehouden inventarisatie blijkt dat een nieuwe investering in instructie en in onderhoud van de kennis en vaardigheden op het gebied van het omgaan met gijzelingen gewenst is. Een nieuw aanbod voor trainingen en instructie is daarom in voorbereiding waarmee op een efficiënte wijze vorm wordt gegeven aan het goed toerusten van het DJI-personeel op dit terrein. In aanvulling op een centraal georganiseerde intensieve gedragstraining bij binnenkomst van nieuwe executieve DJI-medewerkers wordt meer focus gelegd op trainingen in de eigen inrichting door eigen instructeurs van de inrichting.
Deze instructeurs worden opgeleid door het Opleidingsinstituut DJI. Er wordt ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van E-learning en instructiefilms. Om de kennis up tot date te houden wordt een digitale toets ontwikkeld die door alle medewerkers jaarlijks moet worden afgelegd.
Zal er bezuinigd worden op de trainingen voor dergelijke crisissituaties? Zo ja, waarom? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zal het personeel nog steeds evenzeer voldoende voorbereid zijn op bedreigende situaties onder het eventueel nieuwe trainingsbeleid als onder het oude trainingsbeleid? Kunt u dit motiveren en de verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per penitentiaire inrichting (PI) aangeven hoe vaak per jaar deze trainingen aan het personeel worden gegeven en om welke trainingen het gaat? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Per penitentiaire inrichting wordt een oefen- en opleidingsjaarplan voor de calamiteitenorganisatie gemaakt. De bezuinigingen hebben geen invloed op het oefenschema. Gedurende een jaar moeten minimaal uitgevoerd worden:
Medewerkers in de penitentiaire inrichtingen die onderdeel uitmaken van de BHV hebben hiertoe een opleiding gevolgd. Jaarlijks nemen zij deel aan een verplichte herhalingstraining. Voor leden van het IBT geldt dat zij na het volbrengen van de IBT-opleiding onderhoudstrainingen dienen te volgen. De onderhoudstraining is vastgesteld op zes trainingsdagen per jaar. Van deze trainingsmomenten dient er minimaal één in het kader van regionale DJI samenwerking – grootschaliger optreden – te worden uitgevoerd. De vaardigheden van de IBT-leden worden een keer per jaar getoetst.
Wat betreft de nieuwe training op het gebied van gijzelingen geldt dat alle medewerkers minimaal eenmaal per 2 jaar de instructie dienen te ontvangen. Het lokale DJI-management is verantwoordelijk voor de implementatie van de instructies en trainingen, en voor controle op het periodiek afleggen van de onderhoudstoets.
Kunt u tevens per PI aangeven uit hoeveel leden de betrokken crisisteams bestaan? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Een crisisteam wordt geformeerd onder verantwoordelijkheid van de directeur. Afhankelijk van de aard van het incident bestaat het crisisteam uit zes personen die al naar gelang de aard van de crisis kunnen worden aangevuld met specifieke deskundigen. Aanvullend wordt voorzien in administratieve, operationele en communicatieve ondersteuning. Op crisisteams wordt niet bezuinigd.
Kunt u per PI aangeven hoeveel zogenaamde droogdraai-oefeningen worden gehouden? Kunt u aangeven hoe dit was voor de bezuinigingen en hoe dit zal zijn na de bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er niet bezuinigd zal worden op de betreffende trainingen, kunt u dan aangeven of er wijzigingen zijn in het betreffende trainingsbeleid, wat deze wijzigingen inhouden en waarom deze zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het gevangenispersoneel nauw betrokken bij de invulling van trainingen op crisissituaties? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid om dit alsnog te bewerkstelligen?
Ja, het gevangenispersoneel wordt betrokken bij de invulling van trainingen op crisissituaties. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, 2, 3 en 7 worden de trainingen op het gebied van gijzelingen op lokaal niveau georganiseerd en gegeven door eigen instructeurs. De voorgenomen wijziging in de wijze van instructie en training op dit gebied wordt voor advies voorgelegd aan de Centrale Ondernemingsraad DJI.
Misstanden bij de Sociale dienst Midden-Drenthe |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie bij de sociale dienst van de gemeente Midden-Drenthe?1
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving daarover op de regionale televisie.
Deelt u de mening dat gemeenten uit voorzorg ten tijde van een onderzoek na een inval van de arbeidsinspectie geen bijstandsgerechtigden zouden moeten plaatsen bij organisaties die onderwerp van onderzoek zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Er moet worden voldaan aan de wettelijke eisen, ook als het activiteiten betreft gericht op inschakeling van werklozen naar werk. Ingeval de re-integratieactiviteiten worden verzorgd door derden blijft de gemeente hiervoor verantwoordelijk en zal de gemeente bij signalen dat de wettelijke eisen worden overschreden, deze onderzoeken en zo nodig passende maatregelen nemen. De gemeenteraad van de gemeente Midden-Drenthe heeft inmiddels besloten om een onderzoek in te stellen naar het re-integratiebeleid van de gemeente. Het is niet aan mij om te oordelen of gemeenten uit voorzorg geen bijstandsgerechtigden moeten plaatsen bij een bedrijf dat onderzocht wordt op grond van de Arbeidsomstandighedenwet.
Bent u bereid gemeenten nogmaals te wijzen op het maatwerk dat van hen wordt verwacht in het kader van de Wet Werk en Bijstand, mede door middel van een individueel plan van aanpak op basis van de persoonlijke situatie?
De wet alsook alle duidingen daarvan zijn helder. Maatwerk is uitgangspunt. Ik benadruk dat ook steeds in uw Kamer en in het land. Ten behoeve van gemeenten wordt door de programmaraad de implementatie van de Participatiewet ondersteund, onder andere door middel van diverse handreikingen. Daarin wordt ook het uitgangspunt van maatwerk uitgedragen.
Wanneer kan de Tweede Kamer de spelregels met maatregelen en objectieve criteria tegemoetzien, opdat verdringing maximaal wordt voorkomen?2
De spelregels ter voorkoming van verdringing bij de tegenprestatie, zijn opgenomen in de Werkwijzer Tegenprestatie die door de Programmaraad op 1 april 2014 is gepubliceerd op haar website «www.samenvoordeklant.nl»
Mobiel grenstoezicht |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de toezegging op 21 november 2013 om «zeer binnenkort» te komen tot een aanpassing van artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit, teneinde onnodige beperkingen aan het mobiel grenstoezicht door de marechaussee weg te nemen?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Kamer tot dusverre niets heeft vernomen over de betreffende aanpassing van het Vreemdelingenbesluit? Wanneer en op welke wijze wordt de ruimte voor mobiele grenscontroles voor de marechaussee vergroot, zodat grensoverschrijdende criminaliteit en illegale immigratie gerichter en effectiever kunnen worden aangepakt?
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik u toegezegd dat het juridisch kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) wordt uitgebreid. De voorbereidingen hiertoe hebben in de afgelopen maanden plaatsgevonden. Het voorstel tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit is ter consultatie voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en de Koninklijke Marechaussee. De toelichting bij het voorstel is naar aanleiding van het advies van de ACVZ aangepast en het voorstel is inmiddels voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Het advies van de Raad van State is op 13 juni jl. ontvangen en wordt op dit moment bestudeerd.
Met dit voorstel tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit wordt het juridisch kader voor de MTV-controles op treinen uitgebreid. Door het maximaal per dag en per traject te controleren aantal treinen en treincoupés te verruimen, kan de Koninklijke Marechaussee (KMar) de MTV controles effectiever en efficiënter uitvoeren en zal illegaal verblijf beter worden tegengegaan.
Daarnaast wordt in een afzonderlijke bepaling de mogelijkheid gecreëerd om, in uitzonderlijke gevallen, in afwijking van het algemeen kader, op tijdelijke basis de MTV-controles uit te breiden. Dit ziet op de situatie dat er informatie is over een bijzonder verhoogde instroom van illegale vreemdelingen vanuit een ander Schengenland naar Nederland. Op basis van die specifieke informatie kan de KMar dan tijdelijk extra controles uitvoeren. Met deze uitbreiding kan beter en flexibeler worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen en kunnen in dat geval illegale immigratie, illegaal verblijf en mensensmokkel nog beter en sneller worden tegengegaan.
Kunt u concreet aangeven in hoeverre de juridische beperkingen die Nederland momenteel aan MTV(Mobiel Toezicht Veiligheid)-controles oplegt overeenkomen met beperkingen die andere Schengenlanden opleggen? Klopt het dat Duitsland onlangs de mogelijkheden voor grenstoezicht heeft uitgebreid, en zo ja, op welke wijze?
Het toezicht in de binnengrenszone is een nationale bevoegdheid van de lidstaten. Elke lidstaat kan de controles in de binnengrenszone in het kader van het toezicht daarom op eigen wijze invullen. Dit mag echter niet in strijd zijn met de Europese regels. In het bijzonder dient het toezicht niet hetzelfde effect te hebben als een grenscontrole in de zin van de Schengengrenscode.
Verschillende Schengenlidstaten voeren in de binnengrenszone controles uit in het kader van binnenlands vreemdelingentoezicht. Uit het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van Titel III (Binnengrenzen) van Verordening (EG) nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) blijkt dat de controles in andere Schengenlanden controles – net als in Nederland – niet-systematisch, steekproefsgewijs worden verricht en/of op basis van risico-inschattingen van de veiligheidssituatie. Naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof van 22 juni 2010 inzake Melki was Frankrijk, net als Nederland, gedwongen een beperking door te voeren in de frequentie en duur van de controles.
In mijn brief van 28 mei jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de overeenkomsten en verschillen tussen de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten van Duitsland en Nederland en de uitvoering van de controles in de binnengrenszone. Uit de beschikbare informatie blijkt niet dat Duitsland de mogelijkheden voor het grenstoezicht heeft uitgebreid.
Bent u bereid op Europees niveau ruimte te bepleiten voor een meer risicogestuurd mobiel grenstoezicht door de marechaussee, dat niet zoals nu gehinderd wordt door onzinnige kwantitatieve beperkingen, en hiervoor ook bij andere Europese lidstaten naar draagvlak te zoeken?
Het MTV is onderdeel van het binnenlands vreemdelingentoezicht en betreft de uitvoering van een nationale bevoegdheid. Deze bevoegdheid moet echter binnen de grenzen van het Europese recht worden uitgeoefend. Naar aanleiding van nationale en Europese jurisprudentie, is in de regelgeving de duur en frequentie van het mobiel toezicht ingeperkt. Dat neemt niet weg dat ik in Europees verband zal blijven inzetten op de ruimte voor dit toezicht. Daarnaast wil ik in het kader van de aanpak van secundaire migratiestromen in de Europese Unie de operationele samenwerking in de grensstreken met de andere lidstaten bespreken.
Het bericht 'Onduidelijkheid over ingestorte boerderij Bedum' |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de ingestorte schuur in Bedum en de evacuatie van de bewoners uit de bijbehorende boerderij?1
Ja, daar ben ik mee bekend. De gemeente Bedum heeft enkele dagen na de instorting omwonenden een informatiebrief gestuurd en een persbericht uitgebracht. De brandweer heeft de bewoners tijdens het weekend van de instorting geadviseerd elders onderdak te zoeken en dit is tijdelijk gevonden bij familie. Vervolgens heeft de gemeente Bedum dit proces overgenomen.
Weet u waarom de boerenschuur instortte? Is het correct dat de gemeente Bedum en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) hier niets over willen zeggen?
Het gemeentebestuur van Bedum heeft direct na de instorting onderzoek laten verrichten door een onafhankelijk bureau om zekerheid te krijgen over de oorzaak. De gemeente Bedum heeft enkele dagen na de instorting omwonenden een informatiebrief gestuurd en een persbericht uitgebracht. Omdat er toen geen duidelijkheid was over de oorzaken van de instorting is – ook om speculatie te voorkomen – in de brief en het persbericht niet nader ingegaan op mogelijke oorzaken.
Het onderzoeksbureau is gevraagd om te beoordelen of de instorting is veroorzaakt door achterstallig onderhoud, schade als gevolg van aardbevingen, weeromstandigheden, dan wel een combinatie van deze factoren. Tevens dient het bureau te onderzoeken of het pand nog geschikt is voor veilige bewoning. NAM en de gemeente Bedum zijn hierover in overleg. De verwachting is dat er binnen een maand duidelijkheid is over de oorzaken van de instorting.
NAM was weliswaar reeds in contact met de bewoners voorafgaand aan de instorting vanwege eerder gemelde bevingsschade, maar vanwege het initiatief van de gemeente met betrekking tot de onderzoeken alsmede het feit dat de bewoners op aanraden van de brandweer en met betrokkenheid van de gemeente elders onderdak zoeken, heeft ook NAM terughoudendheid betracht in de media hieromtrent.
Kunt u inzicht geven in waarom eerder woningen zijn ontruimd, zoals de monumentale boerderij in Onderdendam en een andere woning aan de Ter Laan?
Er kunnen meerdere redenen zijn die ten grondslag liggen aan advies om tijdelijk een woning te verlaten. In meeste gevallen kan de veiligheid van de inwoners niet langer gegarandeerd worden bij een eventuele nieuwe aardbeving. Vaak speelt hierbij een combinatie van factoren een rol. De staat van het huis, schade als gevolg van eerdere aardbevingen en privéomstandigheden spelen hierin mee. NAM zoekt in overleg met de bewoners een oplossing. Per individuele situatie wordt gekeken naar een oplossing. Streven is herstel van de woning, maar in sommige gevallen is dit niet mogelijk. Herbouw of sloop behoort dan tot de oplossingen.
In enkele gevallen was de uitkomst bouwkundig onderzoek naar aanleiding van een schademelding de aanleiding, recent was een reguliere ronde van het inspectieteam de aanleiding om tot actie over te gaan.
Op welke manier dragen het Ministerie van Economische Zaken en de NAM bij aan het verstrekken van duidelijke informatie over de bevingsproblematiek in Bedum en omgeving?
Er zijn diverse manieren. Via het ambtelijk overleg en de reguliere vergaderingen met de partijen die het bestuursakkoord ondertekend hebben wordt informatie uitgewisseld. Daarnaast is de Dialoogtafel gestart. Deze speelt een belangrijke rol in de communicatievoorziening naar betrokken partijen en haar achterban. NAM communiceert op diverse manieren naar de inwoners van het gebied, o.a. via haar website (namplatform.nl) maar ook persoonlijk via diverse lezingen en informatie-avonden. Ook zijn er structurele bijeenkomsten in het gemeentehuis te Loppersum (zogeheten RIG avonden) waar telkens een ander thema centraal staat, zoals bouwnorm, nieuwbouwstimuleringsfonds en waardedaling
Het bericht dat Alzheimer met preventieve maatregelen terug te dringen is |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de ziekte van Alzheimer mogelijk beter vermijdbaar is dan nu het geval is?1 Erkent u de mogelijkheden om het ontstaan van Alzheimer bij risicogroepen te vertragen, of zelfs helemaal te voorkomen?
Ja, ik ken het door u aangehaalde bericht van 21 mei 2014. Ik ben van mening dat het vertragen of zelfs voorkomen van Alzheimer in samenhang met elkaar moeten worden gezien. Welke mogelijkheden er zijn om het ontstaan van Alzheimer bij risicogroepen te vertragen, dan wel helemaal te voorkomen, wordt momenteel onderzocht. Dit onderzoek richt zich op onder meer de vroegopsporing van mogelijke risicogroepen, vroegdiagnostiek van dementie, welke determinanten de veroorzakers zijn van dementie en welke interventies (denk aan leefstijlbevorderende interventies) bijdragen aan het vertragen dan wel voorkomen van dementie.
Zijn Nederlanders zich bewust van het gegeven dat gezond gedrag zowel welvaartsziekten als Alzheimer kan voorkomen? Worden er publiekscampagnes of andere voorlichtingsactiviteiten hierover opgezet?
Zoals ik bij antwoord 1 heb aangegeven, wordt op dit moment onderzocht welke mogelijkheden er zijn om Alzheimer te voorkomen dan wel te vertragen. Wel zijn Nederlanders zich ervan bewust dat gezond gedrag van invloed kan zijn op onder meer cardiovasculaire aandoeningen. Ik vind het belangrijk dat de gezonde keuze makkelijk is. Om een gezonde leefstijl te stimuleren, zorg ik dat ondersteuning en betrouwbare informatie op maat beschikbaar zijn zodat mensen zelf een bewuste keuze kunnen maken. Ook zorg ik, bijvoorbeeld via het Centrum Gezond Leven, dat bij zorgprofessionals gerichte informatie beschikbaar is waarmee zij mensen kunnen ondersteunen.
Via publiek private samenwerking in het Nationaal Preventie Programma Alles is Gezondheid werk ik met alle betrokken partijen (gemeenten, bedrijfsleven, gezondheidsorganisaties, onderwijs) aan het gezonder inrichten van de leefomgeving, zodat het voor mensen eenvoudiger wordt om te kiezen voor een gezonde leefstijl.
Werken alle organisaties op het terrein van preventie en gezond gedrag ook samen op het terrein van preventie van Alzheimer? Zou dat een gewenste ontwikkeling zijn? Wat is er voor nodig om dit te stimuleren?
Samenwerken en verbinden van ontwikkelingen op het gebied van preventie en gezond gedrag zullen op termijn leiden tot meer gezondheidswinst bij onder meer de kwetsbare en risicogroepen die we in Nederland kennen.
Om die reden is ingezet op een breed programma, het Nationaal Preventie Programma. Het doel van het programma «Alles is gezondheid…» (concrete uitwerking van het Nationaal Preventie Programma) is dat partijen afspraken met elkaar te laten maken en gezamenlijk acties te ondernemen die een beweging op gang brengen. Immers preventie is niet alleen van de overheid, maar van meerdere partijen in onder meer de zorg en het sociale domein. Een beweging die de komende jaren hopelijk gaat leiden tot een gezonder en vitaler Nederland.
Het Deltaplan Dementie werkt samen met partijen om de zorg rondom dementie te verbeteren en versterken, en om daar waar het kan dementie te vertragen dan wel te voorkomen.
Wat zijn volgens u op dit moment de grootste belemmeringen om de mogelijkheden die Alzheimer Nederland aanvoert uit te voeren? Hoe biedt u deze het hoofd?
In Nederland is in de afgelopen jaren een maatschappelijk debat over dementie op gang gekomen. Dat is goed omdat de impact van dementie op allerlei vlakken zichtbaar is. Maar dit brengt ook een stigmatiserend beeld en onbegrip met zich mee. Bewustwording bij de mogelijke risicogroep «dementie», de mantelzorgers en ook bij de zorgverleners en het bedrijfsleven, zijn onderdeel van het onderzoeksprogramma Memorabel (Deltaplan Dementie).
Daarnaast moet inzicht worden verkregen in welke factoren leiden tot het krijgen van dementie. In diverse onderzoeken zijn voorzichtige relaties gelegd met depressie, overgewicht, beweging en het actief houden van het brein. Als hierover meer bekend is, kunnen hierop gerichte interventies worden ingezet.
Om de uitdagingen rondom het thema dementie het hoofd te bieden is inzet door Nederland alleen niet voldoende. Daarom werken wij ook in internationaal verband samen om te komen tot meer en doelmatiger onderzoek naar zowel preventie als behandeling van dementie. In december 2013 heeft de G8 de ambitie uitgesproken om door inzet op onderzoek in 2025 een genezing of in ieder geval methoden voor verandering van dementie te hebben. Daartoe willen zij aanzienlijke investeringen doen. Nederland werkt met vijf van deze landen (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en Canada) samen in JPND (Joint Programme Neurodegenerative Diseases Research). Het onderzoeksprogramma Memorabel, onderdeel van het Deltaplan Dementie, geldt mede als nationale implementatie van de JPND onderzoeksstrategie. Voor Memorabel heb ik € 32,5 mln. beschikbaar gesteld. Ik hecht grote waarde aan dit programma en wil de resultaten hieruit eerst afwachten.
Worden in het vorig jaar gestarte onderzoek vanuit het Nationaal Preventieplan / Deltaplan Dementie resultaten op dit punt verwacht?
Ja, deze resultaten zullen vanuit het Deltaplan Dementie komen. De eerste resultaten worden in 2016 verwacht.
Het bericht dat allochtonen vaker een burn-out hebben |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Allochtonen hebben vaker een burn-out»?1
Ja. In het bericht wordt verwezen naar de cijfers van het CBS, op basis van de Nationale Enquête Arbeid, over burn-out klachten.
Maakt u zich ook zorgen om het toenemend aantal werknemers met een burn-out, en om het feit dat relatief veel allochtonen aan de onderkant van de arbeidsmarkt door een burn-out getroffen worden?
Allochtone werknemers geven vaker dan autochtone werknemers aan last te hebben van burn-out klachten: met name niet-westerse allochtonen van de eerste generatie kennen een hoog percentage burn-out klachten. De cijfers (zie tabel) wijzen overigens niet op een toenemend aandeel allochtone werknemers met burn-out klachten. Maar elke burn-out is er één te veel. De minister van SZW en ik delen daarom uw zorg over het hoge aandeel burn-out klachten onder allochtonen.
Autochtoon
10,9
11,0
Westers allochtoon, 1e generatie
20,3
18,4
Westers allochtoon, 2e generatie
14,4
13,4
Niet-westers allochtoon, 1e generatie
25,9
24,1
Niet-westers allochtoon, 2e generatie
19,0
15,2
Bron: CBS, op basis van NEA
Heeft u inzicht in de redenen van het ontstaan van een burn-out bij allochtonen, en waarom allochtonen relatief vaker worden getroffen? Hoe heeft u deze gegevens vertaald naar uw beleid? Indien u niet beschikt over relevante gegevens, bent u dan bereid diepgravend onderzoek in te stellen naar de redenen van burn-outs bij allochtonen?
Er zijn meerdere onderzoeksinstituten (zoals RIVM, TNO, Trimbos) actief op het terrein van psychosociale arbeidsbelasting die onder andere onderzoek doen naar (de oorzaken van) burn-out.2 Burn-outklachten bij allochtonen hangen voor een belangrijk deel samen met hun vaak minder gunstige arbeidsmarktpositie zoals zware arbeidsomstandigheden en hun sociaaleconomische status. Ook spelen traumatische levensgebeurtenissen, taalbarrières, cultuurverschillen en discriminatie op het werk een rol. Het feit dat de tweede generatie, die een betere arbeidsmarktpositie heeft verworven, al aanzienlijk gunstiger cijfers laat zien, onderstreept dat. Het is bij onderzoek in dit verband met name van belang dat informatie beschikbaar komt over het voorkomen en behandelen van burn-out. Voor zover etniciteit daarbij een rol speelt, zullen onderzoekers dat gegeven in hun onderzoek meenemen. Dat is bijvoorbeeld het geval in het bevolkingsonderzoek NEMESIS waarin etniciteit eveneens wordt meegenomen. Wat betreft de vertaling naar het beleid verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeverre u in uw beleid grondig inzet op vroegsignalering van burn-outs? Hoe houdt u er in uw beleid rekening mee dat allochtonen door culturele verschillen eerder lichamelijke klachten zullen rapporteren dan psychische klachten? Hoe houdt u met vroegsignalering verder nog rekening met culturele verschillen?
Niet alleen voor allochtonen, maar ook voor autochtonen geldt dat mensen eerder lichamelijke dan psychische klachten rapporteren, zeker waar dit mogelijk verband houdt met werk. Er blijkt dat nog steeds veel mensen belemmeringen ervaren om op het werk of bij de werkgever aan te kaarten dat zij kampen met psychische problemen. Onderdeel van de aanpak, is dan ook nadrukkelijk het tijdig bespreekbaar maken van stress en de aanpak ervan, tussen managers en medewerkers, en het taboe dat hierop rust te slechten. Veelal omdat er weinig begrip lijkt te bestaan bij collega’s en de betrokkene niet voor «vol» wordt aangezien en hun werkniveau wordt onderschat. Dit moet anders. De staatssecretaris van VWS en ikzelf organiseren mede daarom een nationaal congres om het stigma dat heerst op het hebben van een psychische aandoening weg te nemen. Onder andere het bedrijfsleven zal uitgenodigd worden om aan dit nationaal congres deel te nemen.
De minister van SZW zet in op de verbetering van de arbeidsmarktpositie van allochtone werknemers, via de Wet Flex en Zekerheid, het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt, en het beleid voor gezond en veilig werken. De Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat de werkgever een beleid moet voeren gericht op voorkómen respectievelijk beperken van psychosociale arbeidsbelasting. Dat arbeidsrisico werkt burn-outklachten in de hand. De eerste verantwoordelijkheid ligt dus bij het bedrijfsleven. De Minister van SZW heeft op 13 mei 2014 het startsein gegeven voor een meerjarige campagne tegen psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Het doel is bewustwording bij werkgevers en werknemers te vergroten en hen te stimuleren en faciliteren om werkstress te voorkomen en te verminderen. In samenwerking met sectoren waar dat aan de orde is, kan specifiek aandacht worden besteed aan preventie van burn outklachten bij allochtone werknemers.
Voor het komende jaar staat in het programma het thema werkdruk centraal. De jaren daarna volgen agressie en geweld en ongewenste omgangsvormen, waaronder pesten, discriminatie en seksuele intimidatie. De Inspectie SZW besteedt jaarlijks extra aandacht aan het PSA-thema bij bedrijven in het jaar nadat dit thema vanuit het Plan van Aanpak PSA specifiek aan de orde is geweest.
Ook werk ik, samen met SZW, aan verbetering van instrumenten die de duurzame inzetbaarheid van werknemers met een lage sociaal-economische status kunnen bevorderen. De minister van SZW heeft onlangs uw Kamer over de voortgang in het beleid over duurzame inzetbaarheid geïnformeerd.3.
Het beleid werkt hiernaast vooral door middel van het stelsel van arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en -begeleiding. De preventieve werking van arboregelgeving en inspectie en van arbocatalogi en overige inzet van sociale partners draagt eraan bij dat Nederland in het algemeen in Europese vergelijkingen een gunstig niveau van arbeidsomstandigheden laat zien4. Partijen zien dat niet als aanleiding om achterover te leunen: zo onderkennen werkgevers zowel als werknemers werkdruk als grootste arborisico5. Belangrijk is dat in geval van een ziekmelding met een mogelijk verband met psychosociale arbeidsbelasting adequaat gereageerd wordt, allereerst door de leidinggevende of werkgever, en vervolgens zo nodig door de andere betrokkenen onder wie in het bijzonder de bedrijfsarts. Zij zijn in staat te onderkennen of de (culturele) achtergrond van de werknemer een rol kan spelen bij de ziekmelding. Waar gewenst kunnen sectorale sociale partners regie voeren; in bedrijfstakken als de uitzendbranche, de bouw en de jeugdzorg hebben zij specifieke instrumenten ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld werkdrukcoaching..
Bent u van mening dat er momenteel voldoende behandelmogelijkheden zijn voor allochtonen die getroffen zijn door een burn-out? Kunt u een overzicht geven van bewezen effectieve interventies gericht op allochtonen die in Nederland worden ingezet?
Er zijn meerdere behandelmogelijkheden beschikbaar voor werknemers die getroffen worden door een burn-out. Van belang is dat de bestaande behandelmogelijkheden afdoende oog hebben voor het belang van culturele en etnische diversiteit. Ik zie dat de sector daar werk van maakt, bijvoorbeeld via de website www.huisarts-migrant.nl, een productie van Pharos, het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) en de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV). Huisartsen en ook andere professionals kunnen daar terecht voor vragen omtrent huisartsgeneeskunde voor mensen met een niet-Nederlandse achtergrond.
De minister van SZW heeft effectieve interventies toegankelijk gemaakt via de website www.campagne.arboineuropa.nl. Op deze website wordt geen onderscheid gemaakt naar interventies voor allochtonen of autochtonen.
Bent u van mening dat er in algemene behandelrichtlijnen voor burn-outs voldoende rekening wordt gehouden met culturele verschillen? Zo ja, wat moet er dan nog meer gebeuren om de toename van burn-outs bij allochtonen een halt toe te roepen? Zo nee, bent u bereid met relevante partijen in overleg te treden?
Beroepsprofessionals en beroepsgroepen zijn zich al langer bewust van het belang van aandacht voor culturele verschillen bij ontwikkeling van nieuwe of herziening van bestaande richtlijnen. In geval van de GGZ uit zich dat mede in steeds meer behandelrichtlijnen waarin dit onderwerp is meegenomen, of via een apart addendum, is toegevoegd (www.ggzrichtlijnen.nl).
Het bericht dat miljardenwinst door dwangarbeid en seks behaald wordt |
|
Carola Schouten (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de miljardenwinst die wordt behaald door dwangarbeid, inclusief seksuele uitbuiting en met het nieuwe rapport van de International Labor Organization (ILO) «Profit en Poverty: the economics of forced labour?»1
Ja.
Wat is uw reactie op de ernstige conclusies van dit rapport, ook ten aanzien van de winst die in de EU gemaakt wordt door middel van dwangarbeid?
De algemene conclusies van het rapport worden onderschreven. In Nederland wordt al het mogelijke gedaan om gedwongen arbeid en mensenhandel te voorkomen en op te sporen.2 De Taskforce Mensenhandel zet in op een brede integrale aanpak van mensenhandel. Het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel en het vergoeden van de schade voor slachtoffers zijn belangrijke onderdelen van deze aanpak. Uit cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel geweld tegen Kinderen (verder: Nationaal Rapporteur) blijkt dat de aanpak tot goede resultaten leidt.3 Uit deze rapportages blijkt dat het aantal bij het OM ingeschreven zaken mensenhandel in vier jaar meer dan verdubbeld is: van 141 zaken in 2009 naar 311 zaken in 2012. In lijn met die ontwikkeling is in 2012 ook een groot aantal mensenhandelzaken door de rechter in eerste aanleg afgedaan. Verder is positief dat het percentage veroordelingen voor mensenhandel in 2012 t.o.v. voorgaande jaren flink is gestegen. Daarbij is een tendens naar zwaardere straffen waarneembaar: in 2012 was de gemiddelde duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen 781,0 dagen t.o.v. 616,3 dagen in 2010.
Dit neemt niet weg dat ook sprake is van concrete verbeterpunten. De Nationaal Rapporteur benadrukte in haar rapportage onder meer dat de overheid alerter moet worden op nieuwe vormen van mensenhandel buiten de seksindustrie en dat er een innovatieve aanpak vereist is waarin alle betrokken partijen samenwerken, en beleid en acties op elkaar afstemmen. In het kader van de Taskforce Mensenhandel wordt dit opgepakt, het maakt deel uit van het Plan van Aanpak 2014–2016 van de Taskforce. Op het aspect van financieel ontnemen zal ik nader ingaan in de beleidsreactie op het rapport van de Nationaal Rapporteur «Mensenhandel in en uit beeld 2» die ik u op korte termijn zal toezenden.
Welke omvang heeft dwangarbeid in de definitie van de ILO in de Europese Unie en in Nederland? Hoeveel vrouwen, mannen en kinderen werken gedwongen? Welk gedeelte daarvan is door seksuele uitbuiting?
Zoals de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen in haar rapport4 aangeeft, bestaat de totale omvang uit slachtoffers die bekend zijn, dit wil zeggen geregistreerd zijn, en een zogenaamd dark number, de slachtoffers die onzichtbaar zijn. Hierbij moet overigens worden aangetekend dat het begrip «gedwongen arbeid», zoals gehanteerd in de ILO-context, en het begrip mensenhandel, zoals gedefinieerd in het VN-mensenhandelprotocol, weliswaar een ruime mate van overlap vertonen maar niet in alle opzichten identiek zijn.
Van de totale slachtofferomvang kan weliswaar een schatting worden gemaakt, maar de bestaande schattingen zijn niet betrouwbaar. In haar rapport uit 2012 Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage (2007–2011)5 legt de Nationaal Rapporteur uit waarom dat zo is. Zij gaat daarbij tevens specifiek in op de schattingen van de ILO uit 20126.
Heeft u in beeld welke deel van de gedwongen arbeid wordt verricht door migranten? Zo ja, kunt u daar inzicht in geven? Zo nee, waarom niet?
Uit de tabellen in het Eurostat-rapport «Trafficking in human beings» uit 2013 valt af te leiden dat in veel EU-lidstaten een substantieel deel van de geïdentificeerde slachtoffers uit andere landen afkomstig is dan het land waar de identificatie plaatsvond. De Eurostat-cijfers laten in dit opzicht wel grote verschillen tussen de lidstaten zien. Door de bank genomen is het percentage migranten groter bij de meer westelijk gelegen lidstaten.
Wat Nederland betreft kan worden vermeld dat in 2012 de slachtoffers onder migranten in hoofdzaak afkomstig waren uit de landen Roemenië, Hongarije, Bulgarije en Nigeria. Dit neemt niet weg dat de grootste groep van de bij CoMensha gemelde slachtoffers van mensenhandel (ongeveer 25%) de Nederlandse nationaliteit hebben.
Bent u het met de vraagstellers eens dat prostitutie sterk vatbaar is voor situaties van uitbuiting, zoals ook blijkt uit dit rapport van de ILO, en dat daarom anders dan in de visie van professor Wagenaar migranten juist ontmoedigd moeten worden om in de prostitutie te gaan werken?2
Er vinden inderdaad misstanden plaats in de prostitutiesector. De bestrijding van mensenhandel en misstanden binnen de seksbranche staat daarom ook centraal binnen het prostitutiebeleid. De Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) richt zich op het tegengaan van deze misstanden en op het verbeteren van de sociale positie van de prostituee. De novelle Wrp is op 3 maart jl. aan de Tweede Kamer aangeboden.
Prostitutie is een legaal beroep in Nederland. Personen die legaal in Nederland verblijven kunnen dan ook onder voorwaarden in de prostitutiebranche werken, mits zij hier zelf voor kiezen. Daarom wordt geen ontmoedigingsbeleid gevoerd. Prostituees worden voorgelicht over hun rechten, toegang tot hulpverlening en uitstapprogramma’s onder andere via de website www.prostitutiegoedgeregeld.nl.
Is de Nederlandse opsporingscapaciteit berekend op de toename van mensenhandel nu dit de snelst groeiende vorm van internationale criminaliteit is?
Aangezien schattingen van de omvang van mensenhandel niet betrouwbaar zijn, kan niet met zekerheid worden gesteld dat mensenhandel de snelst groeiende vorm van internationale criminaliteit is en evenmin dat sprake is van een toename van mensenhandel.
In Nederland wordt al het mogelijke gedaan om aan de prioriteit mensenhandel invulling te geven. Opsporingsonderzoeken op het gebied van mensenhandel worden uitgevoerd door de Nationale Politie, de Koninklijke Marechaussee en, indien er sprake is van arbeidsuitbuiting, door de Inspectie SZW. Deze instanties zijn voortdurend alert op nieuwe vormen van mensenhandel en de aanpassingen die dit van hen vergt. Verder is van belang dat mensenhandel ook kan worden aangepakt door middel van niet-strafrechtelijke interventies en dat naast opsporing tevens wordt ingezet op preventie.
Hoe kan de internationale samenwerking bij de strijd tegen moderne slavernij verder geïntensiveerd worden?
Het feit dat de ILO dit jaar het onderwerp gedwongen arbeid op de agenda van de Internationale Arbeidsconferentie heeft gezet, gaf al een belangrijk signaal af dat er mondiaal meer moet worden gedaan om dit fenomeen aan te pakken. Op 11 juni jl. heeft de Internationale Arbeidsconferentie een nieuw instrument (Protocol met bijbehorende Aanbeveling) ter bestrijding van gedwongen arbeid aangenomen, waarmee ILO-verdrag nr. 29 inzake gedwongen arbeid uit 1930 wordt gemoderniseerd en de lidstaten meer handvatten krijgen om de strijd tegen moderne vormen van gedwongen arbeid aan te pakken. Een deel van de voorgestelde bepalingen van het aanvullende instrument ziet expliciet op internationale samenwerking. De Nederlandse inspanningen tegen mensenhandel in Europa zijn al aanzienlijk. Nederland zal zich ook de komende jaren in Europese en andere verbanden blijven inzetten voor grensoverschrijdende samenwerking tegen mensenhandel.
De ILO zelf doet als organisatie ook belangrijk werk met zijn «Decent Work Agenda» en het «Better Work programme», die beide door Nederland financieel worden gesteund.
Verder kan worden vermeld dat het aantal ratificaties van zowel UNTOC als het bijbehorende TIP protocol gestaag toeneemt. De daarin opgenomen rechtshulpbepalingen van UNTOC bieden belangrijke handvatten voor opsporing en vervolging.
Ook de VN Mensenrechtenraad besteedt regelmatig aandacht aan de bestrijding van mensenhandel en meer in het bijzonder aan de bescherming van slachtoffers. De Mensenrechtenraad heeft bovendien speciale rapporteurs aangesteld met betrekking tot respectievelijk mensenhandel en contemporaine vormen van slavernij. Deze rapporteurs brengen bezoeken aan individuele landen om hen aan te sporen de relevante internationale verdragen beter na te leven, ze stellen in hun rapportage problemen aan de orde en ze komen met aanbevelingen om de situatie te verbeteren.
In Europa gaat van het Raad van Europa verdrag, dat door 42 landen is geratificeerd, met zijn krachtige monitoringsmechanisme (GRETA), een stevige druk uit. Voor de EU-landen komt daar de recente mensenhandelrichtlijn bij, die inmiddels door (bijna) alle lidstaten (waaronder Nederland) in nationale regelgeving is omgezet. Zoals beschreven in de brief van Minister Opstelten van 2 juni jl.8 werken daarnaast 25 lidstaten en agentschappen als Europol, Eurojust en Frontex operationeel samen tegen mensenhandel in het zogenaamde EMPACT-project mensenhandel. Nederland werkt ook nauw samen met belangrijke bronlanden van slachtoffers als Bulgarije, Hongarije en Roemenië. De inzet is om deze bilaterale samenwerking waar mogelijk te laten aansluiten op en waar nodig onderdeel te laten vormen van de multilaterale samenwerking in EMPACT-verband, bijvoorbeeld door bilateraal gedeelde informatie ook met EMPACT te delen. De samenwerking in EMPACT-verband wordt steeds intensiever. Zo is voor de deelprojecten met betrekking tot Nigeriaanse mensenhandel en Chinese mensenhandel, onder leiding van respectievelijk Duitsland en Nederland, EU-subsidie aangevraagd en toegekend en heeft er op 11 juni een tweede Europese actiedag tegen West-Afrikaanse mensenhandel plaatsgevonden9.
Wat is de inzet van Nederland bij de onderhandelingen in juni tijdens de ILO conventie inzake dwangarbeid?
Zie mijn brief aan de Tweede Kamer van 9 mei jl. inzake de 103e Internationale Arbeidsconferentie 2014 (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/05/09/kamerbrief-103e-internationale-arbeidsconferentie-2014.html). Tijdens de Internationale Arbeidsconferentie op 11 juli jl. heeft Nederland voor het Protocol met bijbehorende Aanbeveling gestemd.
Wat doet u met de oproep van de directeur-generaal van de ILO die alle overheden vraagt om zich grondig te bezinnen op hun beleid en inspanningen om dit fundamentele kwaad waar hoge winsten mee worden behaald, uit te bannen?
Nu de Internationale Arbeidsconferentie, zoals vermeld in antwoord 7, een nieuw instrument ter bestrijding van gedwongen arbeid heeft aangenomen, is de hoop dat dit nieuwe instrument overheden in staat stelt om dit misdrijf krachtiger en effectiever aan te pakken. Het is mijn intentie om het nieuwe instrument, na daartoe de gebruikelijke procedure te hebben doorlopen, zo spoedig mogelijk te ratificeren.
Het Nederlandse beleid en de inspanningen van alle betrokken ketenpartners zijn erop gericht om mensenhandel en gedwongen arbeid aan te pakken, zoals ook blijkt uit het antwoord op vragen 2 en 7. Ik kan mij dus vinden in de doelstelling van de directeur-generaal van de ILO.
Ziet u aanleiding in de bevindingen en aanbevelingen van de ILO om concrete aanvullende maatregelen te nemen tegen dwangarbeid?
Nederland onderzoekt steeds of er andere maatregelen kunnen worden getroffen om nog beter in staat te zijn gedwongen arbeid en mensenhandel te voorkomen en te bestrijden. Dit gebeurt door alert te blijven op best practices in andere landen en door informatie-uitwisseling, ondermeer in het kader van de Taskforce Mensenhandel alsook in internationaal verband.
Het bericht dat mensen die gezakt zijn, wel een rijbewijs ontvangen van het CBR |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTL Nieuws waaruit blijkt dat het CBR sinds 2011 aan 137 mensen, die gezakt waren voor hun praktijkexamen, toch een rijbewijs heeft toegekend?1
Het CBR herkent het beeld en de gemelde omvang van niet gecorrigeerde administratieve fouten niet. Het CBR heeft mij gemeld dat zij van de drie rijschoolbrancheverenigingen die verantwoordelijk zijn voor het merendeel van de examenkandidaten, heeft vernomen dat zij dit beeld vanuit hun leden niet hebben vernomen. Bij twee van de gemelde casussen uit de uitzending die het CBR kan achterhalen, blijkt de verwerking van het CBR op de juiste manier te zijn uitgevoerd. De door een van de opleiders gemelde casus is in technische zin onmogelijk.
Is het mogelijk om te achterhalen om welke rijbewijzen het gaat, die onterecht zijn verstrekt? Zo ja, gaat u deze rijbewijzen dan terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
RTL wil de informatie niet aan het CBR overhandigen. Met de herkenbare rijschoolhouders die zijn geïnterviewd door RTL zijn door het CBR gesprekken gevoerd over de door hen genoemde gevallen waaruit geen noodzaak tot terugvordering is gebleken. De in de uitzending anoniem gebleven gevallen zijn zonder informatie van RTL of de rijscholen echter niet te achterhalen.
Naar aanleiding van de uitzending zijn door het CBR diverse onderzoeken uitgevoerd in de databases en vergelijkingen met het register van de RDW uitgevoerd. Uit deze onderzoeken is niet gebleken dat kandidaten onterecht aanvullende rijbewijscategorieën hebben ontvangen.
In hoeverre kunt u zich vinden in de reactie van het CBR, dat er fouten gemaakt worden omdat het mensenwerk blijft?
Het CBR heeft de afgelopen jaren in 415 gevallen een verkeerd ingevoerde examenuitslag gecorrigeerd op in totaal ongeveer 2 miljoen afgenomen examens en toetsen in die periode.
Het CBR heeft onlangs een tablet ingevoerd waarmee vergissingen in de examenuitslag kunnen worden teruggedrongen. Daarnaast wordt uiterlijk over één maand ingevoerd dat een geslaagde examenkandidaat als een extra controle na het examen zijn handtekening zet op het examenresultaat.
Deelt u de zorgen over de vele problemen bij het CBR, zoals de problemen rondom theorie-examens, herkeuringen en nu weer de praktijkexamens? Zo ja, bent u bereid om in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze zorgen niet en zie geen reden om in te grijpen. Waar problemen dreigen constateer ik dat het CBR snel passende maatregelen neemt. Bij de theorie-examens zijn maatregelen getroffen om fraude tegen te gaan. Wat betreft de praktijkexamens geef ik bij de beantwoording van de andere vragen aan welke maatregelen zijn genomen. Zoals ik ook eerder aan uw Kamer heb gemeld is er bij stabiele chronische aandoeningen geen sprake van een herkeuringseis. Ook heb ik de wet-en regelgeving aangepast waardoor de standaard periodieke herkeuringeis voor mensen met ADHD en autisme is vervallen.
Het CBR voert een omvangrijk verbeterprogramma uit dat ik in 2011 met uw Kamer heb gedeeld. Dit programma behelst vernieuwing van een groot aantal processen en systemen en heeft een looptijd tot 2016 gericht op verdere verbetering van de organisatie. Voor de meest risicovolle trajecten van dit programma heeft de raad van toezicht een belangrijke rol gekregen in de bewaking van de voortgang. Directie en raad van toezicht informeren mij periodiek over de uitvoering van het programma. Ik ben van mening dat met het te realiseren verbeterprogramma een belangrijke verdere professionalisering zal worden bereikt.
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om te voorkomen dat mensen onterecht een rijbewijs ontvangen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Voor beantwoording verwijs is naar de gegeven antwoorden op vraag 3 en 4.
Plannen voor het aanbesteden van forensische zorg en onderzoek door de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Programmabegroting 2015 van Veiligheidsregio Fryslân1, die duidt op het aanbesteden van de forensisch-medische zorg door de politie, en het advies van de Gezondheidsraad daarover?2
Ja.
Wat is de stand van zaken van de aanbesteding door de Nationale Politie van forensisch-medische zorg en forensisch-medisch onderzoek?
Momenteel bevindt de aanbesteding zich in de afronding van de voorbereidende fase. Dit betekent dat het programma van eisen nagenoeg klaar is en de aanbesteding bekend kan worden gemaakt aan de (nationale) markt. De aanbesteding betreft de medische arrestantenzorg en de forensische medische zorg.
Voor de volledigheid merk ik hier op dat in de aanbesteding ook enkele eisen worden opgenomen met betrekking tot de lijkschouw. Deze taak is wettelijk opgedragen aan de gemeenten en valt dienovereenkomstig onder het gemeentelijke budget.
Waarom moeten deze zorg en onderzoek worden aanbesteed? Is deze aanbesteding verplicht en zo ja, op grond waarvan is zij dat?
Zoals aangegeven in de Aanbestedingswet 2012 valt de medische zorg onder de 2B diensten van de Aanbestedingswet.3 Dit betekent dat een licht regime van toepassing is. Van belang is dat de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht toegepast worden (gelijkheidsprincipe en transparantieprincipe). Omdat niet bij wet is vastgelegd dat de forensische medische zorg en evenmin de medische zorg voor arrestanten/ingeslotenen is voorbehouden aan een specifieke organisatie acht de nationale politie het van belang op grond van de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht de opdracht in concurrentie weg te zetten binnen Nederland.
Welke partijen bieden op dit moment de forensisch-medische zorg en onderzoek aan de Nationale Politie aan?
De nationale politie maakt momenteel gebruik van verschillende partijen. Aanbiedende partijen zijn Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR), Forensisch Moderne Maatschappij Utrecht (FMMU), ARTS & ZORG, diverse GGD’en, en verschillende huisartspraktijken. Binnen enkele gebieden is er sprake van een combinatie van partijen, waarbij de ene partij zorg draagt voor de medische zorg voor ingeslotenen en de andere partij zorg draagt voor de forensisch medische zorg.
Wie kunnen de benodigde forensische zorg, anders dan de huidige aanbieders, aanbieden? Hoe kan de kwaliteit van die aanbieders worden gegarandeerd?
Eenieder die aan de criteria voldoet kan inschrijven. Elke inschrijver, ook degene die nu de dienst verleent, zal aantoonbaar moeten voldoen aan de gestelde eisen, waaronder het voldoen aan wet- en regelgeving. Huidige partijen zullen onderling de samenwerking moeten opzoeken om het bereik (eenheidsniveau politie) te kunnen voorzien van de gewenste dienstverlening. Ook nu al werken de verschillende partijen onderling samen. De onderlinge samenwerking komt de uniformiteit, efficiency en effectiviteit ten goede.
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat er nieuwe aanbieders op de markt komen die de gewenste zorg aanbieden. Mocht dit wel het geval zijn, dan dient deze nieuwe aanbieder aantoonbaar te kunnen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de aanbestedingsdocumenten.
Is er aanleiding om te veronderstellen dat door aanbesteding de kwaliteit van de forensische zorg en onderzoek verbeteren zal? Zo ja, waar bestaat die aanleiding uit?
Op dit moment zijn er grote verschillen in de onderlinge afspraken. Door uniformering van deze afspraken en een beter beheer op landelijk niveau kan er beter gestuurd worden op de uitvoering van de contractuele afspraken, zodanig dat de kwaliteit wordt geborgd en/of naar een hoger niveau wordt gebracht. Ook de samenwerking tussen partijen onderling is van invloed op het kwaliteitsniveau.
Bestaat de kans dat door het aanbesteden het takenpakket van de forensisch arts versnipperd raakt doordat uitsluitend onderdelen die geld opleveren door particuliere instellingen worden opgepakt? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke versnippering ongewenst is? Wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo nee, waarom bestaat die kans niet?
Nee, de nationale politie heeft een programma van eisen opgesteld, waaraan de partijen moeten voldoen. Het gaat daarbij om het volledige pakket van diensten waardoor versnippering wordt tegengegaan. Dat partijen onderling eventueel de samenwerking zullen zoeken, is aan hen en kan de samenwerking en kwaliteit juist verder bevorderen.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat, indien Europese aanbesteding van forensisch-medische zorg en onderzoek wordt ingezet, het van het grootste belang is dat de intekenende partijen aan zeer strenge eisen voldoen en het volledige pakket aan forensisch-medische zorg en onderzoek leveren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een Europese aanbesteding. Als gesteld in het antwoord op vraag 3 is er sprake van een 2B dienst. Op deze diensten is een verlicht regime van toepassing. Zoals eerder aangegeven moet elke inschrijver aantoonbaar voldoen aan de gestelde eisen, waaronder wet- en regelgeving.
Voor het tweede deel van uw eerste vraag geldt dat antwoord geven op deze vraag leidt tot het vrijgeven van informatie die tijdens de voorbereiding van deze aanbesteding niet vrijgegeven mag worden.
Welke ministeries zijn bij de uitvoering en financiering van de forensisch-medische zorg dan wel de aanbesteding daarvan betrokken? Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat de verantwoordelijkheid voor de forensische geneeskunde moet worden belegd bij één ministerie, namelijk dat van Veiligheid en Justitie? Zo ja, waarom? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De Ministeries van VenJ, VWS, BZK en OCW hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het bredere beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde en moeilijk bij één departement zijn onder te brengen. Deze verdeling van verantwoordelijkheden zorgt er juist voor dat eventuele problematiek vanuit alle invalshoeken wordt bekeken en waar nodig individueel dan wel door samenwerking kan worden opgepakt. Ik zie dan ook geen aanleiding om daar wijziging in aan te brengen.
Kunt u toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet met de genoemde aanbesteding totdat er volledige zekerheid is dat het aanbod van forensische zorg en forensisch onderzoek bij de Nationale Politie daar niet onder lijdt? Zo nee, waarom niet?
De duur van de raamovereenkomsten bedraagt 2 jaar met de mogelijkheid tot een optionele verlenging van maximaal 2 keer 1 jaar. Dit brengt een maximale contractduur van 4 jaar met zich mee. Juist door het sluiten van goede raamovereenkomsten zorgt de nationale politie ervoor dat het aanbod van goede Forensisch Medische Zorg en Onderzoek en Medische Arrestantenzorg geborgd wordt.
Het bericht dat ABN-Amro vreest dat zorginstellingen de hypotheeklasten niet meer kunnen betalen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ABN-Amro vreest dat zorginstellingen de hypotheeklasten niet meer kunnen betalen?1
Over het algemeen staan de AWBZ-instellingen in Nederland er goed voor gezien de solvabiliteit en het weerstandsvermogen. De sector heeft de afgelopen jaren goede financiële resultaten laten zien en gemiddeld genomen zijn zowel het weerstandsvermogen (eigen vermogen als percentage van de jaarlijkse omzet) als de solvabiliteit (eigen vermogen als percentage van het balanstotaal) fors toegenomen. In 2012 bedroeg het weerstandsvermogen in de sector verpleging en verzorging 29,6% en de solvabiliteit 33,6%. Dat neemt niet weg dat de individuele instelling afhankelijk is van haar specifieke situatie en omgeving bijvoorbeeld bij de afstoting van vastgoed. Daarover zijn geen gegevens voorhanden.
Kunt u aangeven hoeveel zorginstellingen in Nederland het risico op een faillissement lopen, doordat hun vastgoed minder waard dreigt te worden? Hoeveel bewoners krijgen hiermee te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel waardevermindering van het vastgoed heeft uw maatregel om mensen met een lagere zorgzwaarte niet meer toe te laten in een verzorgingshuis veroorzaakt? Kunt u de Kamer hiervan een financiële onderbouwing doen toekomen?
Ik verwijs u naar mijn brief van 4 juni 2014, Transitieagenda langer thuis wonen. Daarin staat een overzicht per zorgkantoorregio van de gevolgen voor extramuralisering. De totale restschuld van instellingen wordt geschat tussen de € 150 en € 350 mln. In zijn algemeenheid acht ik daarom de risico’s voor de continuïteit van zorg die voortvloeien uit het vastgoed van instellingen beperkt. De «Monitor en beleidsbrief Continuïteit van langdurige zorg» van april 2014 van de NZa, geeft mij geen directe reden voor bezorgdheid over de continuïteit van zorg. Conclusie van het NZa-onderzoek is dat op de korte termijn geen problemen voor de continuïteit van zorg zijn te verwachten. De NZa constateert dat er in vijf regio’s een grote veranderopdracht is in combinatie met een relatief beperkte financiële veranderruimte. Daarnaast is in deze regio’s vaak sprake van een hoge marktconcentratie. De NZa zal in de komende jaren blijven toezien dat zorgkantoren blijven voldoen aan hun zorgplicht en continuïteit van zorg ook in de toekomst kunnen waarborgen.
Heeft u dit negatieve effect voorzien bij het nemen van de maatregel om mensen met een lagere zorgzwaarte niet meer toe te laten in het verzorgingshuis? Acht u dit effect acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent een faillissement volgens u voor de overgebleven bewoners van het betreffende verzorgingshuis? Creëert u hiermee niet een sterfhuisconstructie voor de verzorgingshuizen in Nederland?
De mensen die in een verzorgingshuis verblijven van een zorginstelling die mogelijkerwijs failliet gaat, behouden hun rechten op grond van de AWBZ. Er komen dus geen mensen op straat te staan. Afhankelijk van de afwikkeling van een eventueel faillissement van een instelling, kunnen de levering van zorg en het bijbehorende vastgoed bijvoorbeeld worden overgenomen door een andere instelling. Daarnaast kan zorgverlening op een andere locatie een mogelijkheid zijn. Het zorgkantoor heeft tot taak in dit soort situaties de continuïteit van zorg te waarborgen.
Het is al jaren een trend dat mensen er voor kiezen om steeds meer thuis te blijven wonen. Ik verwijs u naar mijn brief van 4 juni 2014: Transitieagenda langer zelfstandig wonen, waarin ik het beleid toelicht waarbij het uitgangspunt is dat mensen steeds langer thuis wonen in de lokale omgeving.
Is het wat u betreft acceptabel dat verzorgingshuizen dreigen te verdwijnen, en bewoners daardoor op straat komen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen neemt u om faillissement als gevolg van uw maatregel om bewoners met een lagere zorgzwaarte niet meer toe te laten tot het verzorgingshuis te voorkomen?
De continuïteit van zorg voor cliënten staat voor alle betrokken partijen voorop. Dit is niet gelijk aan het voorkomen van een faillissement van een instelling. Het is een gegeven dat er steeds minder vraag naar het verzorgingshuis zal zijn. Via de in eerdergenoemde brief van 4 juni 2014 aangekondigde regiotafels heb ik samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangegeven dat vooral op de regionale tafels knelpunten moeten worden besproken. Dit kan ook gaan om dreigende faillissementen en de gevolgen hiervan. Het aanjaagteam kan concrete casussen waarbij zich knelpunten voordoen terugkoppelen naar het Rijk. Ik verwijs u overigens naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Vindt u het idee van Actiz om de sociale functie van verzorgingshuizen in de buurt overeind te houden via crowdfunding niet getuigen van het falen van de overheid, en is dit geen armoedige oplossing voor de problemen die het rijksbeleid veroorzaakt, omdat het behoud van verzorgingshuizen een publieke taak dient te zijn?2
De gemeente heeft door de decentralisaties in toenemende mate de rol van regisseur en kan al naar gelang de lokale situatie haar rol invullen. De leden van ActiZ gaan voor activiteiten op zoek naar andere bronnen dan de financiering van banken. Dat staat hen uiteraard vrij, zolang zij zich aan de geldende regels houden. Eveneens staat het particulieren vrij om hun geld te investeren in hun buurt of in doelen die hen bezig houden en die zij nuttig vinden. Lokaal initiatief kan daarbij zorgen voor extra betrokkenheid en een aanbod dat aansluit bij de wensen van de burgers.
Het crowdfunding landschap verandert snel en groeit. Vanaf het begin volgt het kabinet de ontwikkeling van de crowdfundingmarkt.
Wat gaat u ondernemen om de buurtfunctie van verzorgingshuizen te waarborgen en verder te ontwikkelen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De decentralisaties betekenen dat de gemeente in toenemende mate de rol van regisseur krijgt. Zorgaanbieders, woningcorporaties en zorgkantoren moeten meer dan voorheen met elkaar en met gemeenten overleggen over de aansluiting van vraag en aanbod op het terrein van wonen en zorg. Ook de invulling van de buurtfunctie is aan de gemeente en afhankelijk van de lokale situatie. Ook buiten het verzorginghuis is het mogelijk dat mensen elkaar ontmoeten en kan op meer manieren in een buurtfunctie worden voorzien. Het Rijk accommodeert de woningmarkt, ondersteunt de regionale samenwerking, stimuleert de bewustwording en volgt de ontwikkelingen.
De kwetsbaarheid van iTunes |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers», waarin wordt belicht dat het muziekprogramma iTunes kampt met een beveiligingsprobleem, waardoor iTunes-wachtwoorden te onderscheppen zijn?1
Het bericht «iTunes kwetsbaar voor hackers» is mij bekend.
In het door u genoemde geval gaat het om een probleem in de beveiliging van verbindingen van iTunes naar diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Het maken van zo’n verbinding vindt langs beveiligde weg plaats in een gescheiden kanaal ofwel tunnel. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het zogeheten TLS/SSL-protocol om deze verbinding op te zetten. Om de verbinding via dit protocol op te zetten wordt gebruik gemaakt van een beveiligingscertificaat. Niet alle varianten van iTunes voor de diverse besturingssystemen controleren deze certificaten op correcte wijze. Hierdoor valt in potentie een aanval uit te voeren door zich in te mengen in het opzetten van de tunnel. Deze lijkt dan veilig, maar is dit niet.
Door het opbouwen van deze onveilige verbinding kunnen gegevens worden onderschept of gemanipuleerd uit verbindingen tussen iTunes en diverse Apple-diensten, waaronder iCloud. Deze gegevens omvatten de gebruikte inloggegevens en bestanden die in iCloud worden opgeslagen of daaruit worden opgehaald.
Op dit moment zijn er bij het Nationaal Cyber Security Centrum geen signalen van actief misbruik van deze kwetsbaarheid in Nederland. Ook de politie heeft blijkens de digitale systemen geen aangiftes/meldingen ontvangen waar uit het verband tussen hacken en iTunes gelegd kan worden.
Door de leverancier in kwestie, Apple, zijn in de afgelopen periode diverse updates uitgevoerd in de kwetsbare variant van de iTunes-software. Hiermee moet naast de nog niet gesignaleerde huidige slachtoffers het aantal toekomstige slachtoffers beperkt geacht worden.
Hoe groot acht u de kans dat Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers het slachtoffer zijn of kunnen worden van het beveiligingslek van deze diensten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er reeds bij u meldingen bekend van personen die het slachtoffer zijn geworden van hackers die misbruik hebben gemaakt van de beveiligingsproblemen van iTunes? Zo ja, om hoeveel Nederlandse gevallen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het mogelijk dat, zoals beveiligingsonderzoeker Mark Loman stelt, het beveiligingsprobleem zowel een beginnersfout als een opzettelijke kwetsbaarheid kan zijn? Zo ja, hoe groot is het risico dat het hier een opzettelijke kwetsbaarheid betreft? Zijn er bij u vermoedens dat inlichtingendiensten de kwetsbaarheden gebruiken om communicatie met iCloud te onderscheppen?
In deze casus is het aannemelijk dat het beveiligingsprobleem, zoals bovenstaand geschetst, een implementatiefout van de leverancier betreft. Deze implementatiefout op het gebied van het TLS/SSL-protocol is door diverse partijen gemaakt. Ingaan op het vermeende gebruik hiervan door inlichtingen- en veiligheidsdiensten zou daarbij speculatief van aard zijn.
Zoals aangegeven komt een dergelijke implementatiefout vaker voor en betreft het daarbij zeer zeker niet noodzakelijkerwijs een opzettelijke kwetsbaarheid. Ik zie dan ook geen aanleiding om op basis van deze kwetsbaarheid onderzoek te doen naar andere bedrijven. Uiteraard staat het onderwerp van opzettelijk aangebrachte kwetsbaarheden, ook wel backdoors genoemd, zoals reeds in 2012 aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Ten Broeke, Hennis-Plasschaert en Verheijen2 op het netvlies en blijven de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alert op alle signalen die veiligheidsrisico’s zouden kunnen vormen voor Nederland en haar vitale infrastructuur.
Kunt u nagaan of eventuele opzettelijke kwetsbaarheden zich ook voordoen bij andere bedrijven, bijvoorbeeld bij Java van Oracle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens stappen te ondernemen om de veiligheid van Nederlandse iTunes- en iCloudgebruikers te verbeteren? Zo ja, op welke wijze?
Nee, ik ga geen specifieke stappen ondernemen. Ik vind het wel van belang om de algehele digitale veiligheid, dus niet alleen van iTunes- en iCloudgebruikers, te verhogen. Dit gebeurt middels de in oktober 2013 gepubliceerde tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2).
Bedrijven en instellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor informatiebeveiliging.
In de NCSS-2 is daarnaast aangegeven dat leveranciers een specifieke verantwoordelijkheid (zorgplicht) richting hun klanten hebben en dat security en privacy by design meer dan nu standaard ontwerpbeginselen dienen te zijn.
Tot slot wordt met de NCSS-2 ingezet op een algehele verhoging van de digitale weerbaarheid middels 37 acties. Een belangrijk element daarin is awareness en het hebben van kennis van cybersecurity. Hiertoe zal dit jaar het thema van de jaarlijkse campagne Alert online, van 27 oktober tot 6 november, dan ook kennis van cybersecurity zijn.
De berichten ‘Mobiliteitscentrum schiet tekort’ en ‘Er zijn juist heel heldere afspraken gemaakt’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de oud-medewerkers van aluminiumfabriek Aldel en gelieerde bedrijven die via het mobiliteitscentrum proberen werk te vinden maar teleurgesteld zijn over het gebrek aan opleidingsmogelijkheden?1
Ja.
Waarom mogen en kunnen de oud-medewerkers van Aldel en gelieerde bedrijven niet de opleiding doen die zij graag doen zodat er werk komt voor deze groep van 300 mensen?
Het vaststellen van opleidingen voor kandidaten in het mobiliteitscentrum is maatwerk. De kandidaat stelt samen met de medewerkers in het mobiliteitscentrum de noodzakelijke scholing vast. De scholingswens moet in overeenstemming zijn met de leerbaarheid (en dus vooropleiding) van de klant. Veel klanten zijn tot MBO-2 niveau geschoold, waardoor de opleidingen voornamelijk kortdurende (praktische) cursussen betreffen. Daarnaast blijven de beleidsregels over scholing in de werkloosheidswet van toepassing, waarover ik u eerder informeerde2. Dit betekent dat de arbeidsmarktrelevantie van de scholing moet worden aangetoond en de scholing bestaat uit het systematisch verwerven van kennis dan wel vaardigheden. De scholing duurt bij voorkeur maximaal 3 maanden, omdat uit evaluatie is gebleken dat dit het meest effectief is en vaker leidt tot uitstroom naar werk.
In het mobiliteitscentrum is voor scholing maximaal € 2.500 per kandidaat beschikbaar. Van de 50 scholingsaanvragen, overstijgen 4 aanvragen in eerste instantie dit bedrag. In twee gevallen zijn de hogere kosten door de toekomstige werkgever of kandidaat aangevuld en is de opleiding gestart. In twee gevallen heeft de scholing hierdoor geen doorgang gevonden.
Met UWV en de gemeente Delfzijl is overlegd over de gehanteerde regels in het mobiliteitscentrum. Hierbij is afgesproken dat het bedrag van € 2.500 als een gemiddeld beschikbaar bedrag voor scholing per kandidaat wordt gehanteerd in plaats van als maximum bedrag. Hierdoor behoren duurdere en langere opleidingen tot de mogelijkheden. De scholing moet blijven voldoen aan de voornoemde uitgangspunten en passen binnen de budgettaire kaders van het fonds. UWV volgt de uitputting van het budget, zodat ook budget beschikbaar blijft voor kandidaten die later in dit jaar scholing willen volgen.
Daarnaast is iedere kandidaat die nog geen scholing volgt uitgenodigd voor een scholingsintake om zo de scholingsbehoefte op korte termijn vast te kunnen stellen.
Wat is uw opvatting over het feit dat oud-medewerkers het mobiliteitscentrum niet langer bezoeken omdat direct wordt uitgelegd wat de eventuele consequenties zijn als men iets niet doet of te laat volgens de normen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Iedere klant van UWV wordt geïnformeerd over de rechten en plichten die horen bij een WW-uitkering, zo ook de kandidaten in het mobiliteitscentrum. Dit moet uiteraard geen reden vormen om het mobiliteitscentrum niet te bezoeken. UWV heeft mij aangegeven het signaal niet te herkennen dat klanten het mobiliteitscentrum om deze reden niet zouden bezoeken. De workshops en cursussen die in het mobiliteitscentrum worden gegeven worden doorgaans goed bezocht. Overigens blijven ook zonder bezoek aan het mobiliteitscentrum de rechten en plichten die horen bij een WW-uitkering van toepassing.
Bent u bereid de regels van het UWV aan te passen op het moment dat blijkt dat de oud-medewerkers langere opleidingstijd nodig hebben met extra geld uit het scholingsfonds, geld dat blijft liggen omdat niet iedereen een beroep doet op het fonds?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat er 2,5 miljoen euro beschikbaar is voor werk en omscholing (voortvloeiend uit de motie Van Dekken cs)2 en tot op heden van de 300 oud-medewerkers nu 50 (vaak hoogopgeleide) mensen een baan hebben gevonden, veelal op eigen kracht? Klopt het dat oud-medewerkers tijdens sollicitaties regelmatig worden afgewezen door bedrijven en uitzendbureaus omdat zij te oud zouden zijn voor het geboden werk?
Het mobiliteitscentrum draait nu 4 maanden volop. Van de 340 kandidaten hebben er 70 (20%) reeds een baan gevonden. Ik vind het hoopgevend dat binnen deze korte periode en gegeven de relatief hoge werkloosheid in deze regio, een dergelijk aantal kandidaten werk heeft gevonden. Als deze trend doorzet, kan de ambitie om 50 tot 65% van de kandidaten binnen 1,5 jaar aan het werk te hebben worden gehaald.
Van deze 70 personen, met een gemiddeld opleidingsniveau MBO 2/3, hebben er veel een vorm van ondersteuning vanuit het mobiliteitscentrum gehad, zoals een training, workshop of een gefinancierde opleiding.
Klopt het dat tijdelijk zieke oud-werknemers toestemming moeten vragen aan het UWV om mee te doen aan het scholingsfonds van het mobiliteitscentrum terwijl het centrum juist is voor alle voormalige werknemers van Aldel en gelieerde bedrijven?
Onderzoek4 van UWV laat zien dat oudere werkzoekenden vaak moeilijker weer aan de slag komen. Zo vindt 48% van de 55-plussers binnen 6 maanden na afloop van de WW geen baan in loondienst, tegenover een gemiddelde van 26% voor alle leeftijdscategorieën.
Desondanks zijn in het mobiliteitscentrum van de 70 werkenden, 12 kandidaten 55-plus, 30 kandidaten tussen de 45 en 55 jaar en 28 kandidaten onder de 45 jaar. Dit laat zien dat ook oudere werknemers een baan vinden. Het signaal dat mensen op basis van hun leeftijd worden afgewezen is daarmee niet specifiek terug te voeren op deze doelgroep en regio.
Het bericht dat ontwikkelingsbank FMO doorgaat met een omstreden stuwdamproject in Honduras |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Een stuwdam, een moord en een Nederlandse bank»?1
Ik heb het bericht serieus laten onderzoeken. Mijn reactie op de verschillende onderdelen is verwerkt in onderstaande antwoorden.
Hoe oordeelt u over de brandbrief van de Lenca-indianen, waarin FMO wordt opgeroepen te stoppen met de financiering van de Agua Zarca dam, onder meer vanwege de moord op een protestleider?
Naar aanleiding van het bericht hebben mijn medewerkers direct contact opgenomen met FMO voor nadere informatie. Uit deze informatie komt het volgende beeld naar voren.
In het gebied waar het stuwdamproject wordt ontwikkeld, bevinden zich negen dorpen waarvan er vijf behoren tot Rio Blanco. In 2011 is door DESA (het bedrijf dat het project uitvoert) in alle negen dorpen een volksraadpleging gehouden, waarbij op dat moment in alle dorpen een ruime meerderheid het project ondersteunde. Deze uitkomst is vastgelegd in een overeenkomst, die is getekend tussen DESA en alle dorpen. In een later stadium is in één van de dorpen, La Tejera, de mening omgeslagen. Bij demonstraties van inwoners van laatstgenoemd dorp is een dodelijk slachtoffer gevallen.
FMO heeft zich uitgebreid laten informeren door alle betrokkenen, waaronder verschillende lokale NGOs die de belangen van de inheemse bevolking in Honduras behartigen. Om verdere conflictsituaties te vermijden heeft DESA besloten het projectontwerp aan te passen, waarbij het dorp La Tejera bij de uitvoering van het project in zijn geheel zal worden vermeden. Wel blijft het aanbod van DESA richting de inwoners La Tejera gehandhaafd om gebruik te maken van de sociale voorzieningen van het project (wegverbetering, gratis elektriciteitsaansluiting, scholing en werkgelegenheid).
De verhalen over toepassing van geweld en corruptie zijn moeilijk verifieerbaar. Aan de ene kant stelt de NGO COPINH dat zij wordt lastiggevallen door de overheid. De overheid daarentegen geeft aan dat zij klachten heeft ontvangen van (andere) bewoners en DESA over intimidatie door COPINH. FMO heeft niet alleen met COPINH gesproken, maar ook met drie andere lokale NGOs, die opkomen voor de belangen van de inheemse bevolking in Honduras, waaronder die van de Lenca indianen. Eén daarvan is ONILH, een wat oudere NGO waaruit COPINH is ontstaan. Deze andere drie NGO’s bestrijden de opvattingen van COPINH en zijn voorstander van het project.
Er hebben protesten plaatsgevonden, waarbij een dode is gevallen, dat valt zeer te betreuren. FMO geeft ook aan dat DESA de lokale verwachtingen beter had moeten managen. Volgens FMO heeft dit niet zozeer te maken met slechte wil als wel met DESA’s onervarenheid met het omgaan met ingewikkelde sociale vraagstukken en de daarmee samenhangende gebrekkige communicatie. Ook de klachtenprocedure van DESA was niet goed opgezet. Mede op aandringen van FMO zijn verbeteringen doorgevoerd.
Ik heb aan FMO gemeld dat ze meer gebruik dient te maken van het netwerk van ambassades, waaronder lokale NGOs en lokale overheden. Op deze manier kunnen in een eerder stadium maatregelen getroffen worden om maatschappelijke onrust te voorkomen.
Heeft u naar aanleiding van de brandbrief contact opgenomen met FMO over stopzetting van de financiering van de omstreden dam? Zo nee, wilt u dat alsnog doen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het, dat bij de volksraadpleging «een grote meerderheid tegen» het project was? Hoe verhoudt dit gegeven zich tot de FMO-standaarden voor deelname aan projecten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het, dat inheemse volkeren volgens internationale verdragen toestemming moeten geven voor veranderingen op hun grondgebied? Worden deze verdragen bij dit project op correcte wijze nageleefd?
De suggestie dat het Chinese bedrijf Sinohydro zelf besloten heeft zich terug te trekken uit het project, nadat activistenleider Tomás Garcia in de zomer 2013 werd doodgeschoten, is niet juist. DESA heeft de samenwerking met Sinohydro beëindigd, omdat Sinohydro zich niet aan de afspraken hield en onzorgvuldig handelde tijdens de werkzaamheden waardoor schade is geleden door lokale bewoners. Deze schending van afspraken vormde mede de aanleiding voor de protesten, aldus DESA. FMO heeft geen reden om hieraan te twijfelen.
Net als ik betreurt ook FMO de gewelddadige gebeurtenissen in de zomer van 2013 zeer. FMO zag hierin uiteindelijk geen reden om de financiering van de investering stop te zetten. De demonstratie met de dodelijke afloop vond plaats in het projectkamp, waarbij een aantal demonstranten gewapend was met machetes. De betrokken militair is door de rechtbank vrijgesproken op basis van zelfverdediging. Tegen deze uitspraak loopt een beroep dat is ingediend door COPINH.
Deelt u de conclusie over het verzet tegen de bouw van de dam van Peace Brigades International: «Opposition to the Agua Zarca hydroelectric dam and other similar projects, has led to the harassment of several members of COPINH, and more recently, some have had legal complaints made against them. Others have been murdered»?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van Brigitte Gynther, coördinatrice van het Hondurasprogramma van de Amerikaanse mensenrechtenorganisatie SOAW: «FMO neemt klakkeloos aan wat DESA (het bedrijf dat het project uitvoert) hen vertelt en gaat door met het financieren van een project dat verdeeldheid, dood en geweld veroorzaakt»? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft FMO, in tegenstelling tot het Chinese bedrijf Sinohydro, niet besloten om zich terug te trekken uit het project, nadat activistenleider Tomás Garcia in 2013 werd vermoord door een Hondurese soldaat tijdens een protestmars?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de uitspraak van Berta Cáceres, coördinatrice van COPINH, bevestigen dat politie, militairen en justitie allemaal op de hand zijn van DESA? Zo ja, bent u dan nog van mening dat de betrokkenheid van FMO bij dit project gelegitimeerd is, gegeven de partijdigheid van de Hondurese staat ten aanzien van het project?
Ik beschik niet over informatie om te kunnen bevestigen of te ontkennen dat politie, militairen en justitie in Honduras op de hand zijn van DESA in het stuwdamproject in kwestie. Wel heb ik via de ambassade berichten van maatschappelijke organisaties uit de regio vernomen dat autoriteiten, die een concessie hebben gegeven voor een infrastructureel project, doorgaans bij conflicten eerder steun lijken te verlenen aan betrokken bedrijven dan aan de lokale bevolking.
FMO maakt haar eigen afwegingen om in projecten te investeren, binnen de gestelde kaders en afspraken met de Staat. De vermeende partijdigheid van een staat hoeft op zichzelf geen reden te zijn om niet in een project te investeren. Wel betekent een dergelijke situatie dat deze goed moet worden meegewogen in de risico-analyse en uiteindelijke beslissing van een investering door FMO.
Klopt het, dat het project slechts tijdelijk werkgelegenheid zou opleveren aangezien er na de bouw «geen banen meer zijn voor de ongeschoolde bevolking»?
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat infrastructurele projecten als stuwdammen lokaal vaak vooral tijdelijk banen genereren. Deze tijdelijke banen hebben uiteraard wel impact. Tweehonderd van de ruim zevenhonderd gezinnen in het projectgebied zullen direct profiteren van de extra werkgelegenheid, die voor meerdere jaren wordt gecreëerd. Andere voordelen voor de lokale bevolking zijn toegang tot schone, duurzame energie en verbetering van het wegennet. Ook zijn er (kleinere) sociale projecten op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg.
Het is uiteindelijk aan de lokale overheid om in overleg met belanghebbenden een afweging te maken van de baten en lasten van infrastructurele investeringen, die altijd sociaaleconomische en milieueffecten meedragen. Onderdeel van mijn beleid is om andere overheden aan te sporen dat economische groei zo inclusief mogelijk wordt, zeker ook in economieën met een grote inkomensongelijkheid, zoals die in Latijns-Amerika.
Herinnert u zich uw antwoorden op mijn vragen over de bouw van de Barro Blanco dam in Panama? In hoeverre worden in Honduras «de belangen van en de risico’s voor klanten zorgvuldig mee gewogen»? Op welke manier heeft u erop toegezien «dat FMO alle relevante standaarden naleeft»?3
Ja. Net als bij Barro Blanco heeft FMO in lijn met de OESO richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen voorafgaand aan het besluit tot financieren van het DESA project een gedegen onderzoek («due diligence») uitgevoerd, waarbij ook de mensenrechten zijn meegenomen. Inmiddels gaat FMO nog verder en heeft ze na consultatie met de NGO’s Both Ends, Oxfam International, Amnesty International, CIEL and SOMO per 1 januari 2014 een onafhankelijk, extern klachtenpanel ingesteld. Op 5 mei is bij dit panel een klacht binnengekomen over het Barro Blanco project in Panama. Deze klacht is ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen door het onafhankelijke externe panel. Voor de goede orde merk ik nog op dat over onderhavig project in Honduras, anders dan bij de Barro Blanco dam en ondanks suggesties daartoe van FMO richting betrokken NGOs, nog geen klacht bij deze commissie is ingediend.
Hoe oordeelt u over de recente klacht van omwonenden van de Barro Blanco dam over het feit dat FMO onvoldoende rekening houdt met haar eigen milieu- en sociale standaarden? Is er al een uitspraak over de klacht gedaan?4
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat de FMO-projecten in Honduras en Panama zeer omstreden zijn door het aanzienlijke protest ertegen vanuit de lokale bevolking? Wat onderneemt u om dit te voorkomen?
Ik constateer dat er maatschappelijke protesten zijn en ik maak me daar ook zorgen over. Maar tot dusverre heb ik geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid, die FMO betracht rondom haar investeringsbeslissingen, en ik verwacht dan ook dat FMO de maatschappelijke protesten goed adresseert. Zoals eerder al aangegeven zal FMO meer gebruik gaan maken van het netwerk van ambassades, waaronder lokale NGOs en lokale overheden, teneinde informatie uitwisseling en samenwerking te versterken.
De brief van de gemeente Alphen aan den Rijn over de fiscale consequenties van de inkoop van jeugdhulp |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de beantwoording van de schriftelijke vragen van de gemeente Alphen aan den Rijn met betrekking tot de fiscale consequenties van de inkoop van jeugdhulp? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De beantwoording is vanuit het perspectief van de gemeenten geschreven en bevat geen onjuistheden.
Acht u het wenselijk dat gemeenten, ondanks dat zij vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg, nog altijd niet weten waar zij aan toe zijn op het gebied van de eventueel te betalen BTW? Kunt u uw antwoord toelichten?
De specifieke inrichting van de jeugdhulp wordt door de gemeenten bepaald. De vraag of bij de inkoop van deze diensten aan de gemeenten BTW in rekening moet worden gebracht door de aanbieder, hangt af van de wijze waarop de jeugdhulp is ingericht. De belastingdienst is verantwoordelijk voor het adequaat toepassen van de fiscale regelgeving inclusief de vrijstellingen. Hij is bevoegd om hier uitspraken over te doen, gebaseerd op de feitelijke situatie. In het algemeen gesproken is voorzien in een vrijstelling voor de btw op de diensten betreffende jeugdhulpverlening.
Hoe oordeelt u over het feit dat door het uitblijven van duidelijke uitspraken van u er veel vragen zijn rondom eventuele BTW-heffing op regionale samenwerkingsvormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven bij het antwoord op vraag 2 is weergegeven, is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over de toepassing van fiscale regelen en vrijstellingen omdat verschillende feitelijke situaties aan de orde kunnen zijn, waarvan de fiscale behandeling kan verschillen.
Tegelijkertijd is er ons veel aan gelegen de betrokken partijen waar mogelijk duidelijkheid te geven. De signalen waar de vraagsteller op doelt hebben ons ook op andere wijze bereikt. Wij zijn daarom in overleg met een aantal koepelorganisaties om te komen tot een beschrijving van de fiscale consequenties van de – naar verwachting – meest voorkomende samenwerkingsvormen. Het gaat dan met name om samenwerkingen binnen de Wmo en binnen de Jeugdwet. Op die manier zal voor een groot aantal «standaardsituaties» duidelijkheid op BTW-gebied worden gegeven.
Vindt u het van goed doordacht beleid getuigen dat juist het samenwerken op regionaal niveau mogelijk bestraft wordt met een BTW-heffing? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit dan oplossen?
De BTW-heffing die aan de orde kan zijn bij prestaties binnen samenwerkingsverbanden bestaat ook nu al. Het gaat hier namelijk niet om de zorgprestaties zelf, maar om andersoortige prestaties zoals administratie, coördinatie of ICT-diensten. Binnen het stelsel van BTW-heffing zijn dat diensten die nu en onder de nieuwe Jeugdwet regulier belast zijn, zowel op grond van onze nationale wetgeving als op grond van de Europese richtlijn. Vanwege die Europese richtlijn is het ook niet mogelijk hier nationaal van af te wijken. Wij realiseren ons dat het nieuwe stelsel op een aantal punten meer samenwerkingsrelaties vraagt en dat hierdoor het belang van deze fiscale discussie toeneemt. Om die reden vinden wij het wel van belang dat betrokken partijen weten hoe de heffing uitwerkt en op welk deel van de vergoeding de belastingheffing (en het recht op aftrek van BTW) ziet. Wij gaven bij het antwoord op vraag 3 al aan hoe in die duidelijkheid wordt voorzien. Ook wijzen wij erop dat gemeenten veelal recht hebben op BTW-bijdragen op grond van de Wet BTW-compensatiefonds voor prestaties die aan gemeenten of samenwerkingsverbanden van gemeenten zijn verricht, waarover BTW is betaald. Bij nieuwe samenwerkingsverbanden op het gebied van de drie decentralisaties zijn ons geen gevallen bekend dat de BTW niet compensabel is.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de gemeente Alphen aan den Rijn dat er mogelijk 21% minder budget is voor de inkoop van jeugdhulp vanwege BTW-heffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u er in uw plannen rekening mee gehouden dat bovenop de reeds aangekondigde bezuinigingen er mogelijk nog een extra korting van 21% op het budget komt vanwege BTW-heffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denk u de kwaliteit en continuïteit van jeugdzorg te kunnen garanderen wanneer gemeenten geconfronteerd worden met een mogelijke BTW-heffing van 21%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid op zeer korte termijn duidelijkheid te geven, zodat gemeenten eindelijk weten waar ze aan toe zijn, en wat het budget wordt voor de inkoop van jeugdhulp? Zo ja, wat is die termijn? Zo nee, waarom niet?
Op 30 mei 2014 hebben de gemeenten duidelijkheid over hun budget gekregen in de meicirculaire van het gemeentefonds.
Indien u niet in staat bent op zeer korte termijn duidelijkheid te verschaffen aan gemeenten, bent u dan bereid de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten uit te stellen? Zo nee, hoe garandeert u dan een goede overgang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn de consequenties voor kinderen, zorgverleners en zorgaanbieders van het alsmaar uitblijven van duidelijkheid rondom de financiering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn aan de slag met het inkoopproces. Nu gemeenten voldoende duidelijkheid hebben gekregen staat hen niets meer in de weg om concrete afspraken te maken over de inkoop van zorg. Gemeenten kunnen nu dus voluit hun verantwoordelijkheid nemen om duidelijkheid te geven aan hun inwoners, de werknemers die in hun gemeente aan de slag zijn, de instellingen in hun regio en daarbuiten.
Tot het verlies van hoeveel banen en zorgplaatsen hebben de decentralisatieplannen tot op heden geleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment en voor de komende periode is niet bekend in welke mate en bij welke instelling er sprake is van ontslagen. Het is in eerste instantie een taak van de verschillende partijen gezamenlijk om ontslagen zo veel mogelijk te beperken. De beste manier om deze te beperken is immers het maken van afspraken tussen gemeenten en aanbieders. Pas als het inkoopproces tussen gemeenten en aanbieders verder is gevorderd kan worden aangegeven in hoeverre er, ondanks de inspanningen van deze partijen, gedwongen ontslagen zijn en waar.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat de continuïteit van de jeugdzorg in Zuidoost-Utrecht en de rest van Nederland in gevaar komt door onzorgvuldig toegekende budgetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het budget voor 2015 is op de meest zorgvuldige manier berekend (getoetst door de Algemene Rekenkamer) en is – waar mogelijk – vastgesteld op basis van gegevens over het zorggebruik voor het jaar 2012 (onderzoeksbureaus SCP en Cebeon). Alleen de budgetten voor de jeugd GGZ zijn gebaseerd op 2011.
De budgetten zijn daarmee niet onzorgvuldig toegekend. Over de verschillen die er bestaan tussen de berekende budgetten en de opgave van aanbieders zijn wij met gemeenten in gesprek.