Het bericht LTO wil snelle oplossing stuifbestrijding |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «LTO wil snelle oplossing stuifbestrijding»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u nog steeds niet met een oplossing bent gekomen over de stuifbestrijding terwijl u vorig jaar zomer toegezegd heeft om tijdig met een oplossing te komen en de akkerbouwsector als gevolg hiervan nog niet steeds niet weet waar hij aan toe is? Zo nee, waarom niet?
In het vijfde actieprogramma heb ik een voorstel voor de structurele aanpak van stuifbestrijding in het veenkoloniaal gebied en op Texel opgenomen2. Dit voorstel behelst een vrijstelling voor de aanwending van runderdrijfmest op bouwland in genoemde gebieden, uiterlijk per 2015. Ik bereid een wijziging van het Besluit gebruik Meststoffen (Bgm) voor om deze structurele voorziening vorm te geven.
Vooruitlopend op deze structurele voorziening heb ik voor dit jaar een overgangsregeling getroffen. Deze is inmiddels gepubliceerd (Staatscourant 2014, 9685) en in werking getreden.
Klopt het dat de vertraging onder meer te maken heeft met de besluitvorming rond het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn, dat is verschoven naar eind april? Zo ja, deelt u de opvatting dat er een snelle en landelijke oplossing moet komen, los van het actieprogramma zodat de akkerbouwsector duidelijkheid krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de totale (economische) schade voor de akkerbouwsector is geweest als gevolg van het uitblijven van het besluit over stuifbestrijding en klopt het dat voor de bietenteelt in Nederland alleen al er een schade was van 2 miljoen euro?
Mij is niets bekend over eventuele schade die is ontstaan voor de overgangsregeling van kracht is geworden.
Het bericht dat de eerste praktijk een huisarts een vermogen kost |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de eerste praktijk een huisarts een vermogen kost?1
Ik heb het bericht met belangstelling gelezen. Alvorens ik in ga op de vragen hecht ik er waarde aan om in te gaan op de historie van goodwill bij huisartsen.
Goodwill is jarenlang een fenomeen geweest in de huisartsenzorg, omdat er geen adequate pensioenvoorziening bestond. Deze goodwill hadden huisartsen die met pensioen gingen nodig om in hun «oude dag» te kunnen voorzien. Omdat het betalen van goodwill bij overname van een praktijk als ongewenste ontwikkeling werd gezien is in 1987 een fonds opgericht, naar aanleiding van afspraken die gemaakt zijn tussen de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de overheid in een breder gesloten convenant in 1985. Huisartsen die ooit goodwill hadden betaald konden aanspraak op het fonds maken om deze terug te krijgen. Huisartsen die aanspraak maakten op dit fonds – dit waren overigens de meeste huisartsen – mochten geen goodwill meer vragen bij overname van de praktijk (zij hadden immers geld uit het fonds ontvangen).
Indien zij dit wel deden werden zij geroyeerd door het ziekenfonds. De goodwill is daarmee eenmalig afgekocht. Dit was mogelijk doordat in 1973 de verplichte collectieve pensioenregeling voor huisartsen in het leven was geroepen, daarmee was het vragen van goodwill bij overname van de praktijk niet langer nodig. De uitbetaling uit het Goodwillfonds liep tot en met 2002.
Is het waar dat huisartsen 100.000 euro tot 150.000 euro moeten meebrengen om zich te kunnen inkopen?
Het is mij niet bekend op welke schaal op dit moment goodwill wordt gevraagd, of met name instellingen en ketens bereid zijn geld te betalen en om welke bedragen het dan zou gaan. Uit navraag bij de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), InEen2 en de VvAA (ledenorganisatie en dienstverlener voor zorgverleners) blijkt ook dat zij hier geen zicht op hebben. De VvAA geeft aan dat zij weinig signalen krijgt over het vragen van goodwill en dat zij nog nooit van dergelijk hoge bedragen (100.000 tot 150.000 euro) heeft gehoord. De VvAA geeft daarnaast aan dat het wel gebruikelijk is om een reële vergoeding te vragen voor inventaris en andere investeringen die een huisarts recentelijk heeft gedaan en welke nog niet zijn afgeschreven. Dit acht ik een normale gang van zaken aangezien de huisarts die de praktijk overneemt ook profijt zal hebben van deze investeringen en er verder gebruik van zal maken.
Op welke schaal gebeurt het dat huisartsen voor een eerste praktijk goodwill moeten betalen? Kunt u een overzicht verstrekken waarin staat hoe vaak dit vanaf 2006 jaarlijks voorkomt? Kunt u daarbij per jaar aangeven om welk percentage van de overgenomen huisartsenpraktijken dit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het vooral instellingen en ketens zijn die bereid zijn fors geld te betalen voor een praktijk? Kunt u een overzicht verstrekken hoeveel huisartsenpraktijken het afgelopen jaar zijn overgenomen door een keten of instelling? Kunt u daarbij aangeven welke keten of instelling dit betrof, en of die keten of instelling goodwill betaalde?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat het zeer onwenselijk is dat er hierdoor schaalvergroting optreedt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben een tegenstander van het vragen van goodwill bij overname van de huisartsenpraktijk. Deze goodwillproblematiek is in mijn ogen in het verleden opgelost (zie antwoord op vraag3 en ik zie geen enkele reden waarom dit zijn rentree zou doen in de huisartsenzorg. Daarbij ben ik van mening dat er geen hoge financiële drempel zou moeten zijn voor jonge huisartsen om een praktijk over te nemen anders dan dat een met pensioengaande huisarts een reëel bedrag vraagt voor overname van inventaris en dergelijke.
Deelt u voorts de vrees dat goodwill ten koste gaat van de kwaliteit van de zorg, omdat huisartsen dit geld niet meer kunnen investeren in hun praktijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op de uitspraak van de vicevoorzitter van de Landelijke Huisartsenvereniging dat goodwill «de vrije vestiging tegen gaat», en dat «er geen reden meer voor is omdat alle huisartsen zijn afgekocht»?
Ik ben dat met hem eens.
Deelt u de vrees dat door het betalen van goodwill de kosten van de huisartsenzorg omhoog zullen gaan, omdat de goodwill terugverdiend moet worden? Is dat wat u betreft wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u er, gezien het voorgaande, spijt van dat u in 2006 ermee heeft ingestemd dat het verbod op goodwill werd geschrapt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven is in het verleden een fonds opgericht op de goodwill eenmalig af te kopen. Alleen voor die huisartsen die aanspraak maakten op dit fonds gold een verbod voor het vragen van goodwill bij overname van de praktijk. De fiscale behandeling van de uitkeringen uit het Goodwillfonds was vastgelegd in een beleidsregel behorende bij de Wet inkomstenbelasting 2001, welke op 14 december 2006 is komen te vervallen. Deze beleidsregel is komen te vervallen, omdat deze direct gekoppeld was aan het Goodwillfonds. Aangezien de meeste huisartsen die een contract hadden met het Goodwillfonds de eerder betaalde goodwill inmiddels uitgekeerd hebben gekregen, was het niet langer nodig dit nog te regelen. Van een wettelijk verbod op het vragen van goodwill was en is nooit sprake geweest.
Voor huisartsen die niet getekend hebben voor het fonds gold het verbod niet en zij konden en kunnen in beginsel goodwill vragen voor hun praktijk. Gezien het antwoord op vraag 1 zie ik geen argumenten om daarmee te beginnen. Ik heb ook geen signalen ontvangen dat het vragen van goodwill op grote schaal gebeurt. Daarbij blijkt dat in de praktijk zorgverzekeraars in contracten met huisartsen het vragen van goodwill verbieden. Dat verzekeraars hun rol hier oppakken lijkt mij de meer geëigende weg.
Bent u nu wel bereid goodwill te verbieden? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat jongeren nog steeds geen passende zorg krijgen vanaf hun 18e levensjaar |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending waarin de schrijnende situatie van Jabco werd beschreven?1
Ik heb begrip voor de frustratie van de ouders omtrent de huidige situatie van hun zoon.
Hoe komt het dat, ondanks uw eerdere toezegging, jongeren zoals Jabko nog steeds geen passende zorg ontvangen na hun 18e levensjaar? Wat is uw reactie hierop?2 3
In mijn antwoord op uw Kamervragen van 22 maart 2013 heb ik aangegeven dat het de verantwoordelijkheid van instellingen is een geschikt aanbod te ontwikkelen en zorg te dragen voor een verantwoorde overdracht. Financiers hebben op hun beurt een zorgplicht. Wel heb ik de ontwikkelingen actief gevolgd en heb ik de betrokken partijen uitgenodigd voor overleg toen in de loop van 2013 een goede vervolgplaats nog steeds niet gerealiseerd was.
Inzet van dat overleg met zorgaanbieders was om te bezien welk soort aanbod zij als meest adequaat achten voor de groep normaal begaafde jongvolwassenen met een autisme spectrum stoornis en ernstig probleemgedrag en wat zij nodig hebben om dit aanbod te realiseren.
Een aantal zorgaanbieders heeft toegezegd zorgaanbod voor Jabko beschikbaar te hebben. Het inzetten van dit traject is afhankelijk van de uitkomst van het strafrechtelijk proces. Indien de uitkomst van het huidige strafrechtelijke traject is dat betrokkene niet langer meer in detentie hoeft te blijven, zal hij zo spoedig mogelijk van zorgaanbod gebruik kunnen maken. Mocht de uitspraak van de rechter een andere uitkomst hebben, dan wordt bekeken hoe aan zijn ook dan bestaande zorgbehoefte kan worden voldaan.
Voor soortgelijke situaties zullen zorgaanbieders, samen met het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE), zorg op maat realiseren. Het betreft mensen die een zeer individueel afgestemd zorgaanbod nodig hebben. Voldoende plekken en een adequate financiering zijn daarvoor randvoorwaarden.
Het aanbod van zorgaanbieders zal gericht zijn op een zinnige dagbesteding in combinatie met veiligheid. Daarbij wordt goed gekeken naar de autonomie die betrokkenen aankunnen, zodat zij een zo normaal mogelijk leven kunnen leiden. We hebben het ook dan over een intensieve vorm van zorg. Het gaat om de juiste deskundigheid, goed ondersteund personeel op de werkvloer en een stabiele organisatie om de betreffende personen heen.
Over de financiering van dit zorgaanbod vindt op korte termijn overleg plaats met de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en GGZ Nederland. Daarbij wordt gekeken naar zowel de korte als de langere termijn. Ik acht het van belang te benadrukken dat mijns inziens daarvoor voldoende handvatten zijn binnen bestaande kaders.
Deelt u de mening van de ouders van Jabko, dat een plaats in het traject voor zelfstandig leren wonen niet aansluit bij de zorgbehoefte van hun jongvolwassen zoon met autisme en ernstig probleemgedrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is naar aanleiding van eerder gestelde vragen inmiddels bekend om hoeveel soortgelijke situaties het gaat? Wanneer dit niet bekend is, bent u dan bereid dit te onderzoeken?4
Het CCE heeft aangegeven landelijk jaarlijks circa 40 (zeer) moeilijk plaatsbare jongeren en (jong)volwassenen met een autisme spectrum stoornis en ernstig probleemgedrag te zien. Gezien het specifieke aanbod dat nodig is, gaat het er juist om dat bij elke afzonderlijke casus duidelijk is wat er gedaan kan en moet worden door betrokken partijen.
Herinnert u uw eerdere uitspraken, «Ik ga graag met jeugdzorg in gesprek om ervoor te zorgen dat dit soort situaties niet voorkomt. We moeten zulke situaties gewoon niet willen. Dat neemt niet weg dat een jongere soms een tijdje zorgmijder wordt. Ik wil er alles op inzetten om dat te voorkomen»? Welke concrete maatregelen zijn er het afgelopen jaar getroffen om soortgelijke situaties te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Waar het Jabko en vergelijkbare gevallen met zijn problematiek betreft, valt vanaf het achttiende levensjaar de zorg niet meer onder de Wet op de jeugdzorg/Jeugdwet, maar zorg die op grond van de Zorgverzekeringswet of Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt geleverd. Het betreft hier een complexe groep met specifieke eigenschappen die het moeilijk maken ze continu in begeleidende zorg te houden. Zorgmijding op enig moment valt niet geheel te voorkomen. Het is belangrijk dat betrokkenen dan zo spoedig mogelijk toch in beeld komen en blijven. Zogenoemde ACT-teams (Assertive Community Treatment; actieve ambulante behandeling) kunnen hierin een goede rol vervullen. Ook dit is zorg die onder de Zorgverzekeringswet valt en die niet ten laste van de gemeente komt.
De rol die gemeenten krijgen in het nieuwe jeugdstelsel moet bevorderen dat zij vroegtijdig signalen krijgen dat soortgelijke situaties zich zouden kunnen gaan voordoen. Door vroegtijdige ondersteuning, het bevorderen van samenwerking en het aanspreken van zorgaanbieders en zorgverzekeraars op hun verantwoordelijkheid kan dit voorkomen worden. Daar waar dat niet mogelijk is, moet adequaat aanbod beschikbaar zijn.
Zorgaanbieders hebben vanuit hun kant een grote verantwoordelijkheid en zullen alerter moeten reageren. Ook moeten ze zorgen voldoende deskundigheid beschikbaar te hebben om deze moeilijke doelgroep te ondersteunen. Gemeenten hebben een rol in het stimuleren van deze ontwikkeling en het verkleinen van de overgang van achttien min naar achttien plus door vroegtijdig de zorg op elkaar te laten afstemmen.
Kunt u toelichten waarom 1 jaar later nog steeds geen goede vervolgplekken zijn gerealiseerd voor deze jongeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u deze problematiek op te kunnen lossen als vanaf volgend jaar 408 gemeenten dit moeten gaan regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe denkt u deze problematiek op te kunnen lossen, nu blijkt dat gemeenten helemaal niet klaar zijn om de jeugdzorg goed te organiseren? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat soortgelijke situaties zich in de toekomst voordoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat ING betalingsgegevens van klanten te gelde wil maken |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ING geeft adverteerder inzicht in klantgedrag»?1
Ja.
Kunt u reageren op de daaropvolgende duidingen en negatieve reacties, zoals van de Consumentenbond?2
De Consumentenbond heeft er met name moeite mee dat de bank klantgegevens zou gebruiken voor een ander doel dan waarvoor ze verstrekt zijn; dit lijkt niet in lijn met de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen waaraan ook ING is gebonden. De Gedragscode bepaalt onder meer dat persoonsgegevens van cliënten in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt en dat zij niet verder worden verwerkt op een wijze die «onverenigbaar» is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. De Gedragscode vult nader in welke mogelijkheden de bank heeft om verkregen persoonsgegevens voor een ander doeleinde te gebruiken dan de uitvoering van de overeenkomst. De Gedragscode bevat geen bepalingen over het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden in de vorm van verstrekkingen aan derde partijen.
Dit betekent niet dat het gebruik van de persoonsgegevens voor andere doeleinden daarmee categorisch is uitgesloten. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) opent in elk geval de mogelijkheid om een rechtvaardiging daarvoor te zoeken in toestemming van de klant (artikel 8a). Die toestemming zal wel aan specifieke eisen moeten voldoen. In artikel 1 aanhef en onder i Wbp is namelijk bepaald dat onder toestemming van een betrokkene wordt verstaan: «elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt». Hierbij is onder andere van belang dat niet van een rechtsgeldige toestemming kan worden gesproken als de betrokkene onder druk van omstandigheden waarin hij verkeert of de relatie waarin hij staat tot de verantwoordelijke tot toestemming is overgegaan. Als tweede voorwaarde geldt dat de wilsuiting van de betrokkene betrekking moet hebben op een bepaalde gegevensverwerking of een beperkte categorie van gegevensverwerkingen. Duidelijk moet zijn welke verwerking, van welke gegevens, voor welk doel zal plaatsvinden, en als het daarbij gaat om een verstrekking aan derden, ook aan welke derden. Dit betekent dat een zeer brede en onbepaalde machtiging niet als toestemming kan worden aangemerkt. Als derde voorwaarde geldt «informed consent»: de betrokkene kan slechts verantwoord toestemming geven wanneer hij zo goed mogelijk is ingelicht.3
In artikel 9 lid 1 van de Wbp is bepaald dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Volgens het tweede lid van genoemd artikel wordt bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen onder andere rekening gehouden met de verwantschap tussen oorspronkelijk en beoogd doel, aard van de gegevens, consequenties voor de betrokkene en de wijze waarop de gegevens zijn verkregen.
In de onderhavige context moet bij die beoordeling verder worden betrokken het vertrouwen van de cliënt in de bank dat wordt geboden door de financiële regelgeving, de overeenkomst, de algemene bankvoorwaarden, de Wbp en de Gedragscode.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) zijn kritisch over de plannen van ING. Een onzorgvuldige aanpak en slechte communicatie kan het vertrouwen van de consument in de bancaire sector schaden. Wij delen deze kritische reacties. De cliënt heeft een overeenkomst gesloten met zijn bank. Uit de Wbp vloeit voort dat op deze grondslag alleen persoonsgegevens mogen worden verwerkt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst of het sluiten van die overeenkomst. De bank dient zich bij de verwerking van de gegevens overigens te houden aan de verplichtingen die zij als verantwoordelijke in de zin van de Wbp heeft voor het gebruik van persoonsgegevens door de bank. Voor andere doeleinden dan de uitvoering van de overeenkomst betreft, geldt als sectorale uitwerking van de Wbp de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen. Deze Gedragscode is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. Het Cbp heeft voor deze Gedragscode in april 2010 een goedkeurende verklaring afgegeven. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) gaf aan dat hoewel «toestemming» wellicht een juridische grondslag kan zijn voor de gegevensverwerking, zowel de banken als de wetgever goed moeten nadenken of het analyseren en gebruiken van big data in deze sector wel op toestemming gebaseerd zou moeten kunnen worden, gezien de afhankelijkheid van de burger van de bancaire diensten.
Kunt u ingaan op de juridische toelaatbaarheid van de gegeven voorbeelden in het interview, respectievelijk de kinderspaarrekening in combinatie met kinderbijslag, de goedkopere energie- of telefonieaanbieder en het tuincentrum?
Paragraaf 5.4 van de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen bevat regels over verwerking van persoonsgegevens in het kader van marketingactiviteiten. Daarin wordt onder andere bepaald dat het een financiële instelling is toegestaan, persoonsgegevens in betaalopdrachten te gebruiken om financiële producten van de groep waartoe de financiële instelling behoort, onder de aandacht van de cliënt te brengen, tenzij de cliënt om stopzetting van dergelijke attenderingen heeft verzocht. Deze voorwaarde is bij de levering van diensten of producten overigens heel gebruikelijk.
Gesteld kan worden dat het voorbeeld van het onder de aandacht brengen bij een klant van de kinderspaarrekening een marketingactiviteit voor een eigen financieel product van de bank betreft en uit dien hoofde is toegestaan. De andere voorbeelden hebben gemeen dat het daarbij gaat om het onder de aandacht brengen van producten van andere marktpartijen. Voor dergelijke activiteiten lijkt de (huidige) Gedragscode geen expliciete rechtvaardiging te bevatten. Daarmee is niet gezegd dat de verwerking van de persoonsgegevens voor deze vorm van marketing categorisch is uitgesloten; ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat banken vanwege hun belangrijke nutsfunctie geen extra geld moeten willen verdienen met hun klantendata, net zo min als elektriciteitsbedrijven dat moeten doen met hun klantendata op basis van stroomgebruik? Maakt het voor uw reactie uit dat ING ook een verzekeraar is en aankoopgedrag inzicht kan geven in risicoprofielen?
Consumenten zijn sterk afhankelijk van banken. De Minister van Financiën staat voor een goed functionerende integere bankensector, een sector die dienstbaar is aan de Nederlandse economie en waar de klant centraal staat. Deze uitgangspunten gelden voor alle soorten Nederlandse banken. De commerciële activiteiten van de banken dienen deze uitgangspunten niet te ondermijnen. Het is echter de vraag in hoeverre de plannen van ING in het belang van de klant zijn en in hoeverre de bank de rechtmatige verwerking (waaronder de veiligheid) van de klantgegevens kan waarborgen. Of dit het geval is, zullen de banken die volledig op de hoogte zijn van de omvang en aard van de activiteiten zelf moeten aantonen. Voor banken die ook verzekeraar zijn geldt hetzelfde.
Voor elektriciteitsbedrijven is dit niet anders. Netbeheerders mogen op basis van de Elektriciteitswet 1998 hun klantendata niet voor andere doeleinden gebruiken dan voor het uitvoeren van hun wettelijk opgedragen taak. Daarnaast geldt dat netbeheerders en ook bedrijven die elektriciteit leveren gebonden zijn aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Hierdoor mogen klantendata (bijvoorbeeld de meterstanden van een huishouden) niet verder worden verspreid dan voor het doel waarvoor ze zijn verzameld en er mag dus geen geld aan worden verdiend zonder expliciete toestemming van de betrokkene. De toestemming dient aan de in het antwoord bij vraag 2 beschreven eisen te voldoen.
Kunt u dit voorstel plaatsen in het kader van uw eerdere uitspraken naar aanleiding van vergelijkbare plannen van Equens, zoals: «wij delen de zorgen van deze partijen en vinden het dan ook verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is»?3
De plannen van Equens brachten indertijd ook veel maatschappelijke onrust met zich mee. Equens heeft aangegeven om deze reden alleen verdere stappen te nemen in het geval dat alsnog een breed maatschappelijk draagvlak tot stand komt. Equens benadrukt een dergelijk breed maatschappelijk draagvlak niet meer te constateren. Equens heeft momenteel dan ook geen enkel plan of voornemen om verdere stappen te zetten op dit terrein. De reacties op het recente ING initiatief onderstrepen dat er vooralsnog geen (breed) maatschappelijk draagvlak is voor dergelijke plannen. Privacy is een groot goed, het is daarom verstandig van ING om pas op de plaats te maken en in gesprek met klanten, toezichthouders, privacy-organisaties en consumentenorganisaties te bepalen of en hoe ING verder wil gaan.
Speelt voor u hier ook mee dat door middel van big data toepassingen ook conclusies kunnen worden getrokken over personen die niet expliciet meedoen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Of en in hoeverre met profileringstechnieken ook conclusies kunnen worden getrokken over personen wier persoonsgegevens niet worden gebruikt, valt in zijn algemeenheid niet te zeggen. Dat is afhankelijk van de manier waarop de profielen worden samengesteld en toegepast op klanten.
Deelt u de visie dat er bij dergelijke bijzondere persoonsgegevens altijd sprake moet zijn van geïnformeerde en uitdrukkelijke toestemming via opt-in? Deelt u tevens de visie dat dergelijke uitdrukkelijke toestemming nooit gegeven kan worden als er een korting op de bankkosten in het vooruitzicht wordt gesteld in ruil voor instemming? Deelt u bovendien de mening dat toestemming voor verwerking van persoonsgegevens in ieder geval nooit via opt-out gegeven kan worden?
Betaalgegevens kunnen mede betrekking hebben op bijzondere persoonsgegevens. Denk bijvoorbeeld aan lidmaatschapsgelden voor een kerk, politieke partij of een vakbond, medische kosten en geldboetes. In artikel 23a Wbp is bepaald dat het verbod om deze persoonsgegevens te verwerken niet van toepassing is voor zover dit geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene.
Zoals hierboven in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven zal sprake moeten zijn van «informed consent». Verder moet de toestemming vrij gegeven worden.
Volgens de memorie van toelichting op de Wbp kan bijvoorbeeld niet van een rechtsgeldige toestemming worden gesproken als de betrokkene onder druk van de omstandigheden waarin hij verkeert tot toestemming is overgegaan.5
Of het vereiste van vrije toestemming geschonden wordt, zal afhangen van de omstandigheden. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld de hoogte van de korting, de financiële positie van de cliënt, de moeite die het kost om van bank te veranderen en het aantal banken dat een korting biedt tegenover het commercieel gebruik van persoonsgegevens. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat betaaldiensten van een bank essentieel zijn om in de huidige maatschappij te kunnen functioneren. Een opt-out lijkt in dit verband moeilijk voorstelbaar.
Is u bekend of er al een zienswijze is gevraagd aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp)? Wat is de maximale boete die het Cbp kan opleggen bij het verkeerd omgaan met persoonsgegevens?
Mij is niet bekend of ING voornemens is een zienswijze aan het Cbp te vragen. Het Cbp kan op verzoek van een bedrijf een zienswijze uitbrengen over maatschappelijke en technologische ontwikkelingen, indien deze ontwikkelingen leiden tot nieuwe rechtsvragen (http://www.cbpweb.nl/Pages/ind_publ_zienswijzen.aspx ).
Het Cbp kan bij overtreding van de Wbp in alle gevallen een last onder dwangsom opleggen waarbij de verantwoordelijke wordt opgedragen de overtreding te beëindigen en de gevolgen ervan ongedaan te maken. Ter uitvoering van het Regeerakkoord is een wijziging van de Wbp in voorbereiding waarin de bevoegdheid van het Cbp om overtredingen met een bestuurlijke boete te sanctioneren wordt uitgebreid. Deze wijziging zal de Kamer naar verwachting voor de zomer bereiken.
Klopt het dat het voor het gebruiken van persoonsgegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens verplicht is dat gedurende het verzamelen bij het onderwerp bekend is met welk doel persoonsgegevens worden verzameld (doelbeginsel) en dat daarmee, zelfs als klanten toestemming geven, enkel nieuwe data gebruikt mag worden door ING?
Hoofdstuk 5 van de Wbp geeft uitwerking aan het transparantiebeginsel; de ING dient de klant op grond van artikel 33 Wbp vóór aanvang van het verwerken van zijn persoonsgegevens te informeren over de doeleinden van de verwerking. Indien de bank al bestaande betaalgegevens voor een nieuw, commercieel doeleinde wil verwerken, zal de bank zich niet alleen moeten bezinnen op een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 8 van de Wbp, maar ook op het daaraan voorafgaand helder en volledig informeren van de klanten.
Oekraïense vermogens die in Nederland gestald worden en de rol die de Nederlandse ambassade hierin speelt |
|
Jesse Klaver (GL), Bram van Ojik (GL), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
In de beantwoording van eerdere vragen1 geeft u aan dat het seminar dat in november 2013 heeft plaatsgevonden op de Nederlandse ambassade in Kiev een publieke bijeenkomst was die openlijk in de media is geadverteerd en waarvoor elk geïnteresseerd bedrijf zich kon aanmelden; sluit u uit dat de Nederlandse ambassade zelf gericht bedrijven- of individuele personen benaderd heeft en op de hoogte heeft gesteld van de bijeenkomst? Zo nee, welke bedrijven of personen zijn actief benaderd door de Nederlandse ambassade?
De organisatoren van het seminar (Nova, DLA Piper en Amsterdam Trade Bank) hebben de bijeenkomst geadverteerd op hun websites en in het Oekraïense zakenblad Kommersant. De Nederlandse ambassade heeft de uitnodiging van het seminar op 27 november 2013 op de website van de ambassade geplaatst. De ambassade heeft niet zelf actief bedrijven of individuele personen benaderd voor het seminar. Na afloop van het seminar is een foto van het event op de facebookpagina van de ambassade geplaatst.
In de beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerder gestelde vragen geeft u aan dat aan dat op bovengenoemd seminar 60 – 70 vertegenwoordigers van Oekraïense, Nederlandse en internationale bedrijven deelnamen; bent u bereid deze deelnemerslijst mee te sturen bij de beantwoording van deze vragen?
Alle geïnteresseerden konden zich vrij aanmelden voor het seminar. De organisatoren hebben een registratielijst bijgehouden van de aanmeldingen. In totaal waren ong. 100 geïnteresseerden geregistreerd, maar de daadwerkelijke presentie (naar schatting 60–70 deelnemers) is niet geregistreerd. De organisatoren van het seminar maken vanwege privacy redenen bezwaar tegen het delen van de registratielijst.
Sluit u uit dat dat deze 60–70 personen op geen enkele wijze gelieerd zijn, dan wel waren aan de 18 personen die op de EU-sanctielijst staan?
Zoals uw Kamer gemeld per brief van 7 maart is geen van de 18 personen van de lijst aanwezig geweest op dit seminar. Er bestaat geen volledig inzicht in alle relaties van de genoemde 60–70 personen die aanwezig waren zodat een dergelijke stellige garantie niet gegeven kan worden.
In de beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerder gestelde vragen worden de gestelde vragen 1 t/m 6 in gezamenlijkheid beantwoord, waardoor niet alle vragen zijn beantwoord; kunt u daarom in ieder geval separaat antwoord geven op onderstaande vragen 5, 6,7,8 en 9?
Ja.
Kunt u precies uiteenzetten hoe vaak, wanneer en in welke landen sinds het aantreden van het kabinet Rutte I trustkantoren presentaties hebben gegeven op of met medewerking van de Nederlandse ambassade, het Nederlandse Ministerie van Financiën of de Nederlandse Belastingdienst?
Het faciliteren en organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten over handelen met of investeren in Nederland is onderdeel van het standaard takenpakket van Nederlandse ambassades, consulaten, NBSO’s en NFIA’s. Er is geen centrale registratie van deze bijeenkomsten.
Kunt u bij elk van die gelegenheden aangeven welke trustkantoren het betreft?
Er vindt geen centrale registratie plaats van dergelijke gelegenheden en de deelnemers daaraan.
Heeft de Nederlandse ambassade in Kiev vooraf inzage gehad in de presentaties van trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper die zij in november 2013 hebben gegeven op de Nederlandse ambassade in Kiev?
De Nederlandse ambassade heeft in voorbespreking met de hoofdorganisator Nova het doel van het seminar besproken. Het doel van het seminar was het informeren van Oekraïense en internationale bedrijven over investeringsmogelijkheden in Nederland conform internationale afspraken en nationale wet- en regelgeving inclusief de wettelijke substantie eisen. Dit wettelijke kader inclusief de controle van de Nederlandse Bank is meerdere malen tijdens het seminar expliciet benadrukt door de sprekers en de ambassade. De ambassade heeft niet voorafgaand de presentaties inhoudelijk beoordeeld, wel is de presentatie van Nova voorafgaand gemaild om technische redenen.
Bent u bereid de presentaties die trustkantoor Nova en advocatenkantoor DLA Piper gegeven hebben op de bijeenkomst in november 2013 op de Nederlandse ambassade in Kiev met de Kamer te delen bij de beantwoording van deze vragen?
De betreffende presentaties zijn eigendom van Nova en DLA Piper. Mede vanuit commercieel oogpunt willen zij deze niet publiek maken. Wel zijn beide bedrijven bereid om Kamerleden desgevraagd individueel op te hoogte te stellen van de inhoud van genoemde presentaties.
Hoeveel bijeenkomsten, en in welke landen, staan er dit jaar nog op Nederlandse ambassades gepland waar (onder andere) trustkantoren komen spreken over het fiscale klimaat in Nederland?
Dergelijke bijeenkomsten worden niet centraal geregistreerd; noch ziet het kabinet noodzaak daartoe.
In de beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerder gestelde vragen geeft u aan dat FIU-Nederland van trustkantoren in de periode 2010–2013 twee meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen hebben die aan Oekraïne te relateren zijn; hoe verhoudt dit aantal zich tot het feit dat van de EU-sanctielijst van 18 personen, drie personen (een deel van) hun vermogen in Nederland gestald hebben?
De eerder gestelde Kamervragen hadden betrekking op het aantal meldingen op grond van de witwasregelgeving in de periode 2010–2013 met betrekking tot gelden uit Oekraïne. Op grond van de nationale anti-witwaswetgeving (Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft)) dienen transacties die mogelijk op witwassen duiden, en om die reden als ongebruikelijk kwalificeren, aan de Financial Intelligence Unit (FIU) te worden gezonden. Deze wettelijke verplichting dient een preventief doel, voorkomen van witwassen, en een repressief doel, relevante informatie ter beschikking stellen aan de opsporingsdiensten. Het melden van ongebruikelijke transacties gebeurt op grond van objectieve indicatoren en/of subjectieve indicatoren, dat wil zeggen dat er aanleiding is te veronderstellen dat een transactie verband kan houden met witwassen. Dit is expliciet geen redelijk vermoeden van schuld in de zin van het wetboek van strafvordering. Deze meldingen van ongebruikelijke transacties worden vervolgens door FIU beoordeeld en op basis van de bij FIU beschikbare informatie kan FIU besluiten de ongebruikelijke transacties als verdacht door te melden aan de opsporing. Vermogen afkomstig uit de Oekraïne kan in Nederland terecht zijn gekomen op een wijze die een instelling geen aanleiding geeft te veronderstellen dat een transactie verband kan houden met witwassen. In een dergelijk geval is er op dat moment geen aanleiding voor een meldplichtige instelling om hier melding van te doen bij FIU.
Op grond van EU Verordening 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne, zijn op 6 maart financiële sanctiemaatregelen van kracht geworden. Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan of eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van de in de bijlage bij de verordening genoemde 18 personen zijn per direct in de hele EU bevroren. Iedere bevriezing dient gemeld te worden bij de toezichthouder, de Nederlandsche Bank (DNB).
Uiteindelijk is van deze twee ongebruikelijke transacties, één transactie verdacht verklaard; welke vervolgstappen zijn toen genomen? Is overgegaan tot vervolging?
Over strafzaken en informatie die aanleiding kan zijn tot strafrechtelijk onderzoek doe ik zoals gebruikelijk geen uitspraken, om schade aan eventueel strafrechtelijk onderzoek te voorkomen.
Het bedrag van deze verdachte transactie was 4 miljoen euro; hoe verhoudt dit bedrag zich tot de enkele honderden miljoenen euro's aan Oekraïens vermogen waar Nederland beslag op heeft gelegd de afgelopen weken?
In 2013 heeft DNB drie maatregelen genomen jegens drie trustkantoren. Van één trustkantoor heeft DNB de vergunning ingetrokken. In de twee andere gevallen gaat het om een aanwijzing in de zin van artikel 11 van de Wet toezicht trustkantoren, gericht op het monitoren van transacties en zakelijke relaties voorkoming van witwassen.
In beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerder gestelde vragen geeft u aan dat DNB vorig jaar nog maatregelen genomen heeft ten aanzien van enkele trustkantoren die deze verplichtingen onvoldoende bleken na te leven; welke maatregelen waren dat? Om hoeveel trustkantoren ging het precies?
De vragen zijn, zoals verzocht, één voor één en feitelijk beantwoord. Helaas bleek de beantwoordingstermijn te kort om de vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Raad Algemene Zaken van 13 maart 2014 te kunnen beantwoorden.
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk, heel feitelijk, te beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Raad Algemene Zaken dat is gepland op donderdag van 13 maart 2014?
Het frequentiespectrum voor draadloze microfoons |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van de Vereniging Facilitaire Sectie AFN aan de Europees Commissaris voor de digitale agenda over de nog steeds niet opgeloste problematiek van draadloze microfoons in de audiovisuele industrie?1
Ja.
Is het waar dat op termijn het risico dreigt dat door een andere spectrumindeling draadloze microfoons in de audiovisuele industrie mogelijk onbruikbaar worden, dan wel last van storingen zullen krijgen? Op welke manier zullen de gedupeerden hiervoor gecompenseerd worden?
Door de populariteit van smartphones, tablets en de toename van mobiel videoverkeer is er steeds meer frequentieruimte nodig voor mobiele communicatie. Deze ruimte wordt gevonden door een deel van de huidige TV-omroepband die primair wordt gebruikt voor digitale ethertelevisie, de UHF-band2, te bestemmen voor mobiel breedband. Behalve voor digitale ethertelevisie wordt de UHF-band – met een zogenaamde secundaire status – ook gebruikt voor aan omroep gerelateerde toepassingen, zoals draadloze microfoons. Een eerste deel van de UHF-band dat de bestemming mobiele communicatie heeft gekregen, is de zogenaamde 800 MHz band (790 – 862 MHz). Deze band is in de multibandveiling van eind 2012 verdeeld en is sinds 1 januari 2013 bestemd voor mobiele toepassingen (4G, LTE).
Vooruitlopend op deze bestemmingswijziging was eerst een oplossing nodig voor het verlies aan spectrum voor draadloze microfoons. De techniek die wordt gebruikt voor mobiel breedband leent zich namelijk niet voor medegebruik door draadloze microfoons.
Voor het vinden van oplossingen is intensief en op reguliere basis overleg gevoerd met de vereniging PMSE (Programme Making and Special Events). De PMSE vertegenwoordigt de brede groep van producenten en gebruikers van draadloze microfoons. Dit overleg heeft geleid tot voor de sector bruikbare alternatieven en oplossingen binnen de UHF-band, die inmiddels zijn opgenomen in het Nationale Frequentieplan. Daarnaast is de zeer diverse gebruikersgroep (denk aan gebruikers van draadloze microfoons op podia, in fitnessruimten, in kerken, op braderieën, e.d.) en de sector (vakhandel, professionele gebruikers en verhuurders van apparatuur) via de landelijke dagbladen, de vakpers en de website van het Agentschap Telecom op de hoogte gebracht van dit besluit, de gevolgen en de alternatieven, zodat hier tijdig op ingespeeld kon worden. De meeste gebruikers kunnen bijvoorbeeld hun apparatuur eenvoudig naar alternatieve frequenties omschakelen. Voorts is een ruime overgangsperiode van drie jaar (tot eind 2015) ingevoerd, die gebruikers van draadloze microfoons voldoende tijd geven hun apparatuur af te schrijven en te vervangen. Door deze maatregelen zijn in mijn ogen aanvullende voorzieningen in de vorm van bijvoorbeeld compensatie niet nodig. Deze aanpak – samen met de sector optrekken en zoeken naar oplossingen – zal ik ook toepassen in de besluitvorming over de bestemming van de 700 MHz.
Is het waar dat met name internationale uitzendingen, zoals de European MTV Awards, hierdoor verstoord zouden kunnen worden waardoor dergelijke uitzendingen steeds minder vanuit Nederland zullen worden uitgezonden?
Inmiddels wordt op mondiaal en op Europees niveau de discussie gevoerd om ook de 700 MHz (694 – 790 MHz) te bestemmen voor mobiel breedband. Besluitvorming over de (her)bestemming van de 700 MHz is in voorbereiding in de Wereld Radio Conferentie 2015 (WRC 2015) van de International Telecommunications Union (ITU) en in het Radio Spectrum Beleidsprogramma van de Europese Unie. In de mondiale en Europese discussie heeft Nederland nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de positie van de omroepgerelateerde toepassingen. Net als in het geval van de 800 MHz zal ook hier gekeken moeten worden naar de mogelijkheden die alternatieve frequenties en technologische vernieuwingen kunnen bieden.
Bij de 700 MHz wordt de uitdaging wel groter, omdat de resterende frequentieruimte in de UHF-band nu zoveel afneemt dat bij het vinden van oplossingen ook andere frequentiebanden in beschouwing moeten worden genomen. Aangezien de daadwerkelijke behoefte aan spectrum voor zowel breedbandige communicatie als voor draadloze microfoons per land verschilt, acht Nederland een flexibele benadering nodig bij de toewijzing van aanvullende banden. Deze aanvullende banden zijn namelijk al in gebruik voor andere radiotoepassingen en kunnen deels ook een oplossing bieden voor de behoefte aan frequentieruimte voor draadloze microfoons. De flexibele benadering houdt in dat (in Europa) verschillende banden voor breedbandige mobiele communicatie zullen worden aangewezen, maar dat het daadwerkelijke gebruik hiervan afhankelijk van de behoefte aan de lidstaten zelf wordt overgelaten.
Zoals al eerder gesteld is de UHF-band primair in gebruik voor digitale ethertelevisie. De huidige vergunningen zijn in handen van Digitenne en de publieke omroep en lopen 31 januari 2017 af. In de ons omringende landen lopen deze vergunningen tot 2020 – 2025. Ik laat thans verkennen in hoeverre er na afloop van de huidige vergunningen in Nederland belangstelling is voor (her)uitgifte ten behoeve van digitale ethertelevisie.
Eventuele verstoring van internationale uitzendingen is nu niet aan de orde. In de toekomstige besluitvorming zal rekening moeten worden gehouden met de positie van omroepgerelateerde toepassingen en er zal de komende jaren – net als bij de 800 MHz – in overleg met de sector en in afstemming met de ons omringende landen gezocht worden naar alternatieven voor deze toepassingen. Rekening houdend met de huidige vergunningstermijnen is hiervoor in mijn ogen tijd genoeg. Een actieve inbreng vanuit de sector zelf, zowel op nationaal, Europees als op internationaal niveau kan zeker helpen bij het vinden en tijdig implementeren van goed werkende alternatieven. Ik nodig de sector daartoe ook van harte uit.
Welke oplossing kunt u voor de problematiek met draadloze microfoons bieden? Welke oplossing kunt u bij de Europees Commissaris voor de digitale agenda bepleiten? Op welke termijn kunt u meer duidelijkheid geven over mogelijke oplossingen?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten dat de overheid op Brenno de Winter jaagde |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schande: Dit is hoe de overheid omgaat met Brenno de Winter»?1
Ja.
Hing deze «aandachtsvestiging» ten aanzien van de heer De Winter ook na de rectificatiebrief nog in de Gemeenschappelijke Meldkamer te Utrecht? Zo ja, waarom wordt daarmee een eerder verzoek van hogerop in de wind geslagen?
De aandachtsvestiging ten aanzien van de heer De Winter is op maandag 10 maart 2014 onmiddellijk verwijderd uit de hal van de Gemeenschappelijke Meldkamer te Utrecht. Binnen het korps is volledigheidshalve aan alle politie-eenheden opgedragen om eventuele aandachtsvestigingen hem aangaande te verwijderen en te vernietigen.
Bent u bereid actie te ondernemen en zeker te stellen dat de rechten van de heer De Winter per direct niet meer geschonden worden?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven, is zeker gesteld dat de rechten van de heer De Winter niet meer geschonden zullen worden.
Momenteel wordt een rijksbreed protocol ontwikkeld dat beschrijft welke gegevens wel en niet mogen worden verspreid in voorkomende situaties. Dit protocol zal ook de politie toepassen.
Ontslag van schoonmakers |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat honderden schoonmakers hun baan dreigen te verliezen vanwege inzet van gemeenten van werkers uit de sociale werkplaatsen voor het schoonmaakwerk?1
EenVandaag heeft maandag 3 maart j.l. een item uitgezonden over schoonmakers die hun baan dreigen te verliezen. Dit doordat een aantal lokale overheden de schoonmaak van hun panden niet langer door schoonmaakbedrijven laten doen, maar uitbesteden aan de sociale werkvoorziening. De keuze bij aanbesteding van de gemeente voor leveranciers en dienstverleners is een zaak van de gemeente zelf. Ik heb daar geen bemoeienis mee. Overigens heb ik tot nu toe geen aanwijzingen dat het om honderden schoonmakers gaat.
Deelt u de mening dat het aan het werk helpen van werklozen niet mag leiden tot het verlies van banen van werkenden? Zo ja, deelt u de mening dat bestaande werknemers overgenomen moeten worden bij aanbesteding van schoonmaakwerkzaamheden? Zo nee, waarom niet?
Ik wijs er op dat het in deze casus niet gaat om het aan het werk helpen van werklozen ten koste van banen van werkenden. Ook in het geval van de Wsw is er sprake van bestaande dienstbetrekkingen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik geen oordeel over de wijze waarop en door wie gemeenten voorkomende werkzaamheden laten uitvoeren. Uiteraard dient ook de gemeente overeenkomstig wet- en regelgeving te handelen, onder meer met betrekking tot de bescherming van werknemers.
Vindt u dat de afspraken voor 125.000 extra banen uit de Participatiewet worden nagekomen wanneer regulier personeel wordt ontslagen en vervangen wordt door mensen met een arbeidsbeperking of afstand tot de arbeidsmarkt? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat het extra banen worden in plaats van draaideurbanen?
Met de Participatiewet is de beleidslijn voortgezet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt meer te laten participeren. Bovendien moet ook de overheid zorgen voor extra banen als gevolg van de baanafspraak uit het met de sociale partners gesloten Sociaal Akkoord om 125.000 extra banen te realiseren. Daarbij moet het wel gaan om extra banen; of hiervan daadwerkelijk sprake is, zal de komende jaren blijken uit de vergelijking van de toename van arbeidsdeelname van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt ten opzichte van de nulmeting per 1-1-2013.
Extra eisen Nederlandse banken |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht Den Haag worstelt met extra eisen aan Nederlandse banken?1
Ja.
Wat is uw inschatting als het gaat om een «alleingang» in Europa op het punt van kapitaalseisen en de leverage ratio vóór 2018? Wat is uw inschatting ná 2018? Is het de bedoeling dat landen inderdaad na 2018 geen enkele zelfstandige wijziging van het dan vastgestelde ongewogen leverage ratio voor Nederlandse banken mogen doorvoeren? In hoeverre biedt de Europese regelgeving op dit moment mogelijkheden voor een «alleingang» voor de leverage ratio?
De kapitaaleisenverordening (CRR), die onderdeel is van het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk, staat toe dat lidstaten eigen beleid kunnen vaststellen op het terrein van de leverage ratio, zolang hierover nog geen bindende Europese afspraken zijn gemaakt. Wel is in de CRR de ambitie opgenomen om per 2018 een bindende EU-brede leverage ratio afspraak te introduceren. Er zijn echter nog geen definitieve afspraken gemaakt over de uiteindelijke vormgeving en hoogte. Een bindende Europese leverage ratio afspraak kan worden vormgegeven door middel van minimum- of maximumharmonisatie. Ook wordt in de CRR de mogelijkheid genoemd om de leverage ratio tevens onderdeel te laten uitmaken van het zogenoemde flexibiliteitspakket2. Het Europese besluit over de exacte vormgeving van de leverage ratio zal uiterlijk in 2017 worden genomen.
In hoeverre is de Europese Centrale Bank (ECB), die eind 2014 het gemeenschappelijk Europees bankentoezicht gaat uitvoeren en dus ook het toezicht voor de grote banken in Nederland, in staat én bereid om aan allerlei verschillende nationale regelgeving te toetsen als aanvulling c.q. kop op de standaard Europese regelgeving, zoals een leverage ratio hoger dan 3%? Welke afspraken zijn hierover gemaakt met de ECB, want er wordt toch juist gewerkt aan een Single Rulebook? Bent u voorstander van een Single Rulebook in het kader van het Europees bankentoezicht? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich actief in voor de totstandkoming van een effectieve bankenunie, inclusief een Single Rulebook. Met het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk wordt een belangrijke stap gezet naar verregaande harmonisatie van de prudentiële regels voor banken. Onderdeel van dit raamwerk zijn ook afspraken over de leverage ratio, waaronder regels ten aanzien van de definitie. Dit met het oog op rapportageverplichtingen door banken aan de toezichthouder en de publicatie door banken van informatie over hun leverage ratio per 2015. Lidstaten hebben vooralsnog de ruimte om de leverage ratio hoger vast te stellen dan de voorlopige 3% die in het Bazelse Comité overeen is gekomen. In de afwezigheid van geharmoniseerde Europese afspraken, kijkt de ECB naar vastgesteld nationaal beleid. De inzet van het kabinet is echter om de leverage ratio in heel Europa verder te verhogen. In mei zal de ECB de zogenoemde´Framework Regulation» publiceren, waarin wordt vastgelegd hoe de ECB, in samenwerking met de nationale toezichthouders, het Europees bankentoezicht in de praktijk zal vormgeven.
Waarom zou u het wenselijk dan wel noodzakelijk vinden om eerst in Nederland hogere eisen te stellen aan Nederlandse banken terwijl die straks, bijvoorbeeld na 2018, niet meer mogelijk zijn en dus eventueel weer verlaagd zouden moeten worden?
Zoals reeds aangegeven is het de inzet van het kabinet om de leverage ratio in heel Europa verder te verhogen. Daarbij wordt gestreefd naar een leverage ratio van minimaal 4% voor ten minste alle systeemrelevante instellingen. Dit draagt bij aan het verder versterken van de weerbaarheid van deze banken en het verder verkleinen van de impliciete too-big-to-fail garantie. Ik zie het als een positieve ontwikkeling dat er steeds meer draagvlak lijkt te zijn onder wetenschappers, beleidsmakers, toezichthouders en financiële marktpartijen voor een hogere leverage ratio.3 Het feit dat sommige banken, ook in Nederland, al op een leverage ratio van om en nabij de 4% zitten of dit actief nastreven, is een indicatie dat een hogere kapitalisatie ook duidelijke voordelen met zich meebrengt. Mijn beeld is dat de Nederlandse banken tot de kopgroep van de Europese bankensector op het terrein van kapitaalsterkte willen behoren, en dat zij er dan ook altijd naar zullen streven ruim boven het wettelijk minimumniveau van de kapitaaleisen te zitten.
In hoeveel tijd en in welk tempo wilt u het leverage ratio verhogen? De directeur toezicht van De Nederlandse Bank, de heer Sijbrand, waarschuwt voor het te snel opvoeren van de leverage ratio, banken moeten de tijd krijgen, mede met het oog op de kredietverlening; hoe moet dit gezien worden in relatie tot de gang van zaken dat als een eis eenmaal bestaat, ook al ligt die verder in de tijd, de kapitaalmarkt dan ook snel overgang naar die nieuwe eis verlangt?
Het uitgangspunt is dat de Nederlandse systeembanken uiterlijk in 2018 de leverage ratio naar minimaal 4% hebben gebracht. De betreffende banken dienen hiertoe aangepaste meerjarige kapitaalplannen bij DNB in te dienen, die aantonen op welke manier deze leverage ratio hoogte uiterlijk in 2018 zal zijn bereikt. DNB zal deze plannen vervolgens zorgvuldig toetsen op kwaliteit en haalbaarheid, waarbij DNB tevens zal toezien op een vormgeving die eventuele negatieve effecten op de kredietverlening op de korte termijn minimaliseert. De verhoging van de leverage ratio naar minimaal 4% gaat verder dan de bestaande internationale (Bazelse) afspraken die tot op heden zijn gemaakt. Het is dan ook niet de verwachting dat internationaal opererende marktpartijen zullen verlangen dat de betreffende Nederlandse banken direct aan de nieuwe eis voldoen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het afrondende plenaire debat over de kabinetsvisie Nederlandse bankensector?
Ja.
Het gebruik van de stille sms door de politie ten behoeve van de opsporing |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66), Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de inzet van de onzichtbare stealth sms (hierna: stille sms) door de politie ten behoeve van de opsporing, waardoor gebruikers van een mobiele telefoon gelokaliseerd kunnen worden?1
Ja. Zoals ik bij de beantwoording van de hierboven aangehaalde Kamervragen reeds aangaf, heeft het Hof Den Bosch2 geoordeeld dat door het versturen van stille sms slechts globaal is vastgesteld waar het betreffende toestel zich bevond, waardoor een zo beperkt beeld is verkregen van de bewegingen van de persoon die de telefoon droeg, dat van een betekenisvolle inbreuk op diens privacy geen sprake was. Ook gaf ik in die beantwoording aan dat het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat het gebruik van de stille sms in de betreffende zaak gerechtvaardigd is op grond van art. 2 Politiewet (oud).3
Of er sprake is van stelselmatigheid wordt door de betrokken officier van justitie bepaald. De beoordeling van het begrip stelselmatigheid is casusafhankelijk. In iedere zaak toetst de officier van justitie steeds weer aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. En neemt daarbij in overweging, dat de wijze waarop het middel wordt ingezet niet in betekenende mate inbreuk mag maken op grondrechten, zoals de privacy van betrokkenen.
Bij de inzet van een stille sms is onder meer vereist, dat er een spoedeisend en zwaarwegend onderzoeksbelang is en er geen andere, minder ingrijpende methoden voorhanden zijn waarmee een (globale) geografische positie van de telefoon kan worden vastgesteld.
Deelt u de mening dat het in ieder geval van de concrete omstandigheden afhangt of de inzet van de stille sms door de politie wel of geen betekenisvolle inbreuk op de privacy oplevert? Deelt u eveneens de mening dat bij langdurige frequente inzet van dit middel op enig moment sprake kan zijn van stelselmatige observatie? Waar ligt volgens u de grens? Bij welke frequentie en duur van de inzet van stille sms is hier sprake van?
Zie antwoord vraag 1.
Wat houden de door u aangekondigde aanscherpingen van de procedure voor de inzet van de stille sms precies in?2 Bent u bereid deze nieuwe procedure openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De aankondiging die ik heb gedaan van de aanscherping van de procedures rondom de inzet van de stille sms kwam voort, uit het door de rechtspraak geuite zorgpunt over de procedurele zorgvuldigheid van het gebruik van dit middel vanuit het oogpunt van transparantie en toetsbaarheid van het strafproces. Hieraan is tegemoetgekomen door voortaan (verplicht) proces-verbaal op te maken van de duur en de frequentie van de inzet van de stille sms. Dit proces-verbaal wordt vervolgens in het procesdossier gevoegd. Ik heb thans geen enkele aanleiding te veronderstellen, dat de politie in strijd met de toestemming van de officier van justitie zou handelen, of dat voornoemde interne procedures niet zouden worden nageleefd.
Is met deze aanscherping voortaan verzekerd dat iedere inzet van de stille sms aan het dossier wordt toegevoegd, dat over de duur en frequentie geverbaliseerd wordt en dat de sms niet vaker wordt verstuurd dan vooraf door de officier van justitie is toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er een registratie wordt bijgehouden van het aantal keer dat de stille sms wordt ingezet?
Zoals ik al in de beantwoording op de in uw eerste vraag aangehaalde Kamervragen heb gemeld, verzet het belang van de opsporing en vervolging zich ertegen om publiekelijk informatie te verstrekken over het aantal keer dat de stille sms is ingezet. Openbaarmaking van deze gegevens zou de werkwijze c.q. het werk van de politie bij opsporing en vervolging van strafbare feiten in de toekomst ernstig kunnen bemoeilijken of frustreren, doordat verdachten hun gedragingen, of handelswijze, op basis van gegevens inzake de frequentie van de inzet van het middel, kunnen aanpassen om het middel te omzeilen. Bovendien is het uiteindelijk aan de strafrechter om, ter openbare terechtzitting, te oordelen over de rechtmatigheid van de inzet van het middel.
Om die reden ben ik niet voornemens deze informatie openbaar te maken. Van belang is nu, dat door verplichte verbalisering van duur en frequentie de inzet van het middel transparant en toetsbaar wordt voor de rechter en de verdediging.
Wat is er precies op tegen om openbaar te maken hoe vaak dit middel is ingezet? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De aangekondigde evaluatie van de helikopterlaagvlieggebieden |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in het tijdpad met betrekking tot de aangekondigde evaluatie van de situering van de helikopterlaagvlieggebieden, zoals die in 2014 moet plaatsvinden?1
Zoals aangekondigd bij de aanbieding van de vorige evaluatie zal dit jaar een volgende evaluatie worden uitgevoerd. Enkele natuurbeschermingsorganisaties hebben een verweerschrift ingediend bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen de natuurbeschermingswetvergunning die is verleend voor het laagvliegen met helikopters boven of nabij de beschermde natuurgebieden in de daartoe aangewezen helikopterlaagvlieggebieden. Waar nodig zal in de evaluatie rekening worden gehouden met de uitspraak in deze zaak.
Op welke wijze zal, zoals eerder toegezegd, tevens de klankbordgroep Laagvlieggebied Maas Waal Area worden betrokken bij de opstelling van deze evaluatie? Welke concrete stappen zijn daartoe gezet?
Zoals in onderstaande antwoorden naar voren komt, is de afgelopen jaren een nauwe samenwerking gegroeid tussen de klankbordgroep en het Commando Luchtstrijdkrachten. Deze samenwerking zal ook worden voortgezet in de uitvoering van de evaluatie.
Langs welke weg wordt ook reeds op dit moment gewerkt aan het terugbrengen van (ervaren) overlast als gevolg van oefeningen met laagvliegen? Welke resultaten zijn hiermee geboekt?
Er wordt onderscheid gemaakt tussen oefeningen, die vaak een langere periode achtereen duren en meer helikopters omvatten, en dagelijkse vluchten van één of twee helikopters. Oefeningen worden ruim van tevoren gepland en gecommuniceerd via gemeenten, de media en contactpersonen in de klankbordgroep Maas/Waal. Daarmee zijn mensen doorgaans van tevoren op de hoogte van deze vluchten. Dagelijkse vluchten worden meestal pas kort van tevoren gepland en kunnen daarom niet vooraf worden aangekondigd. Omdat dagelijkse vluchten geregeld geannuleerd of verplaatst worden naar een ander tijdstip, is communicatie op korte termijn niet zinvol. Zodra een bericht publiek gemaakt is, kan de vlucht immers al hebben plaatsgevonden of zijn verplaatst.
In de klankbordgroep Maas/Waal is afgesproken dat Defensie de juiste personen en instanties tijdig blijft informeren omtrent oefeningen en vluchten die ruim van tevoren bekend zijn. Gemeenten en belangengroepen geven deze informatie aan de inwoners door. In opdracht van Defensie onderzoekt bureau Intomart hoe de communicatie verloopt en kan worden verbeterd.
Welke mogelijkheden zijn er om de overlast te beperken door vaker gebruik te maken van de inzet van simulatoren? Welke winst is hier nog te boeken en tegen welke kosten?
Op dit moment worden al zoveel vlieguren als verantwoord is, vervangen door simulatoruren. Meer beschikbare simulatorcapaciteit biedt geen extra mogelijkheden. De huidige simulatoren zijn vooral bedoeld voor het trainen van procedures en noodsituaties en voldoen niet aan de eisen voor laagvliegtraining. Zowel het stuurgevoel in de simulator als de wijze waarop de omgeving wordt geprojecteerd zijn onvoldoende om laagvliegsituaties te simuleren.
In hoeverre is het mogelijk om omwonenden nauwkeuriger op de hoogte te houden bijvoorbeeld via een website van geplande oefeningen met laagvliegen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de trend als het gaat om aard en aantal van de gemelde klachten omtrent overlast als gevolg van deze laagvliegoefeningen?
In het Maas/Waal laagvlieggebied is het aantal klachten over de afgelopen jaren als volgt:
Het merendeel van deze klachten heeft betrekking op geluidsoverlast.
Kunt u inzicht geven in de afhandeling van schademeldingen als gevolg van laagvliegen? Wat is de trend hieromtrent en verloopt de afhandeling hiervan op adequate en bevredigende wijze? Hoe wordt dit gemonitord?
De afdeling Claims van Defensie behandelt schademeldingen. Nadat de schademelding is geregistreerd, neemt een schadebehandelaar direct contact op met de claimant. De voortgang van elke afhandeling wordt met behulp van een geautomatiseerde hulpmiddelen nauwgezet bewaakt. De melders van schade zijn in de meeste gevallen tevreden over de vlotte afhandeling. Als de afhandeling toch langer duurt, betreft het veelal het bewijs dat de melder moet leveren. Schademeldingen gerelateerd aan laagvliegen betreffen voornamelijk schade aan vee en doen zich vooral voor in de lente- en zomermaanden, wanneer het vee buiten is.
Bij tien schademeldingen vanwege militair luchtverkeer bleek na radarcontrole dat het civiel luchtverkeer betrof.
Kent u de uitspraak van de Hoge Raad met zaaknummer 12/03239?1
Ja.
Kunt u al een inschatting maken van de hoogte van de schadevergoeding die de Staat uitbetaalt als gevolg van deze uitspraak aan Norma c.s? Kunt u ook een inschatting maken van de hoogte van het bedrag dat de Staat uitbetaalt aan andere partijen als gevolg van deze uitspraak? Zo nee, kunt u de Kamer informeren wanneer deze kosten bekend zijn?
Over de hoogte van de schadevergoeding die de Staat aan Norma c.s. moet betalen voor de bevriezing van het thuiskopiestelsel loopt op dit moment een schadestaatprocedure bij de rechtbank te Den Haag. Ik onthoud mij daarom van het maken van een inschatting van de hoogte van de schadevergoeding die de Staat aan Norma c.s. moet betalen. Ditzelfde geldt voor de hoogte van de schadevergoeding die de Staat eventueel aan andere partijen zou moeten betalen. Ook daarover loopt ook nog een procedure. Ik zal uw Kamer uiteraard informeren over de uitkomsten van die procedures.
Hoe beoordeelt u de stelling dat deze uitspraak de regering niet dwingt om de betreffende AMvB’s alsnog aan te passen, voor zover dat nog niet gebeurd is?
Ik deel de mening dat het genoemde arrest van de Hoge Raad niet ertoe dwingt de thans geldende Algemene maatregel van bestuur, waarbij de heffingsplichtige voorwerpen zijn aangewezen en bijbehorende heffingen zijn vastgesteld, te herzien. De Staat handelde volgens de Hoge Raad in het verleden onrechtmatig, omdat digitale audiospelers en videospelers, gedurende de bevriezing van het thuiskopiestelsel, niet heffingsplichtig waren. Deze voorwerpen zijn in de sedert 1 januari 2013 geldende Algemene maatregel van bestuur alsnog aangewezen als heffingsplichtige voorwerpen.
De geldende Algemene maatregel van bestuur compenseert rechthebbenden voor het nadeel dat zij lijden ten gevolge van privé-kopiëren ongeacht de bron. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 10 april 2014 in de zaak ACI ADAM c.s. tegen Stichting de Thuiskopie geoordeeld dat privé-kopiëren uit ongeoorloofde bron niet is toegestaan.
Het arrest van het Hof van Justitie heeft rechtstreekse werking, zoals ik de Tweede Kamer in mijn brief van 17 april 2014 onder verwijzing naar het verwijzigingsarrest van de Hoge Raad al heb geschreven. Het Hof van Justitie heeft ook geoordeeld dat rechthebbenden op grond van het acquis communautaire niet mogen worden gecompenseerd voor de schade die zij lijden ten gevolge van privé-kopiëren uit ongeoorloofde bron. De thans geldende Algemene maatregel van bestuur die daarop wel betrekking heeft, moet worden gewijzigd. De stichting onderhandelingen thuiskopievergoeding (Sont) is gevraagd aan te geven welke tarieven passend zijn na het arrest van het Hof. De Sont streeft ernaar voor de zomer een beslissing te nemen. De geldende algemene maatregel van bestuur wordt naar aanleiding daarvan gewijzigd.
Het afschieten van huiskraaien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woede in Hoek van Holland om afschieten huiskraaien»?1
Ja.
Is het waar dat de ingehuurde «faunabeheerder» het verschil niet weet tussen de beschermde kauw en de onbeschermde huiskraai, en «bij vergissing» een kauw heeft doodgeschoten? Zo ja, had de uitvoerder expliciete toestemming van de grondeigenaar om kauwen te bestrijden?
Deze vragen hebben betrekking op het aanwijzingsbesluit van de Gedeputeerde Staten (GS) van Zuid-Holland van 5 december 2012. Dit is dan ook een zaak van de provincie Zuid-Holland. De informatie in dit antwoord heb ik van de provincie ontvangen.
In de aanwijzing van 5 december 2012 staat dat gedeputeerde staten het risico dat bij de uitvoering een enkele kauw of zwarte kraai wordt gedood, hebben afgewogen in de besluitvorming. In de aanwijzing staat dat afschot pas toegelaten is in laatste instantie. Duke Faunabeheer heeft zich aan de aanwijzing gehouden.
Het eventueel intrekken van de aanwijzing is overigens een bevoegdheid, die ligt bij de provincie.
Deelt u de mening dat vergunningen van Duke Faunabeheer ingetrokken moet worden als blijkt dat de eigenaar van het bedrijf inderdaad een kauw heeft gedood, zonder de benodigde toestemming? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de aanwijzing om huiskraaien te vangen pas afschot toelaat in allerlaatste instantie? Zo ja, bent u van mening dat Duke Faunabeheer de bedoelde terughoudendheid betracht heeft alvorens over te gaan tot afschot?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de lijst van «inheemse diersoorten» aan herziening toe is, nu daarop exotische soorten voorkomen die al sinds mensenheugenis niet in Nederland gesignaleerd zijn? Zo nee, kunt u aangeven waarom soorten als Auerhoen, witbuikzandhoen en zwartbuikzandhoen wel als inheemse soorten beschouwd worden en de huiskraai niet?
Nederland is verplicht om bescherming te bieden aan alle vogelsoorten die van nature in het wild voorkomen op het grondgebied van de Europese Unie (Vogelrichtlijn; Richtlijn 79/409/EEG). Of een vogelsoort wel of niet in Nederland voorkomt, is daarbij niet van invloed. Dit is als zodanig geïmplementeerd in de Flora- en faunawet.
Het auerhoen, witbuikzandhoen en het zwartbuikzandhoen behoren tot de van nature in Europa voorkomende vogelsoorten (en zijn dus beschermd) en de Indische huiskraai niet. De Indische huiskraai is in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren aangewezen als invasieve exoot.
Deelt u de mening dat het onderscheid tussen «eigen, inheemse dieren» en «allochtone, uitheemse dieren» niet meer van deze tijd is? Zo nee, waarom niet?
Ik ga ervan uit dat u doelt op het gemaakte onderscheid tussen beschermde diersoorten en invasieve exoten. Dit onderscheid is gemaakt in de Vogelrichtlijn en als zodanig geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. Dit juist ter bescherming van de inheemse dier- en plantensoorten (zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 7).
Zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 7.
Kunt u aangeven wanneer dieren die al decennia of langer niet meer in Nederland gesignaleerd zijn als uitheems beschouwd gaan worden en of u ruimte ziet nieuwe soorten als inheems aan te merken wanneer die algemeen voorkomen zoals de halsbandparkiet?2
De deelnemende landen aan het Biodiversiteitsverdrag – waaronder ook Nederland – hebben met elkaar vastgesteld dat invasieve exoten, na habitatverlies en exploitatie, de grootste bedreiging voor biodiversiteit vormen. De deelnemende landen zijn verplicht om beleid te ontwikkelen waarmee de introductie van soorten die inheemse soorten of ecosystemen kunnen bedreigen wordt voorkomen. Ik geef hieraan invulling door beleid te ontwikkelen dat de inheemse biodiversiteit tegen invasieve exoten beschermt.
Mijn beleid ten aanzien van «nieuwe diersoorten» hangt af van de verwachte effecten van de introductie van deze nieuwe diersoort op de biodiversiteit, economie en veiligheid. Ik hanteer hierbij de volgende lijn.
Als vuistregel geldt dat van dieren die op eigen kracht Nederland kunnen bereiken, bijvoorbeeld door het verbinden van natuurgebieden of vanwege klimaatverandering, minder schade te verwachten is dan van soorten die door direct menselijke handelen (transport, infrastructuur) in Nederland geïntroduceerd worden. De halsbandparkiet komt van origine uit tropisch Afrika en Zuid-Azië en is ooit naar Europa gehaald als volièrevogel. In de loop der jaren is een aantal van deze vogels ontsnapt of vrijgelaten. De halsbandparkiet is dus een uitheemse soort.
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat staatsraden nevenfuncties hebben bij loterijen |
|
Gerard Schouw (D66), Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staatsraden hebben nevenfuncties bij loterijen»?1
Ja.
Is het waar dat twee staatsraden van de Afdeling advisering van de Raad van State een nevenfunctie bij respectievelijk de Holding Nationale Goede Doelen Loterijen en de Stichting Algemene Loterij Nederland hebben, en er in de behandelende sectie zelf ook staatsraden zitten met nauwe banden met loterijorganisaties?
Op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl ) zijn de nevenbetrekkingen van leden, staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst vermeld. Daaruit blijkt dat een staatsraad commissaris is bij de Holding Nationale Goede Doelen Loterij/Postcode Loterij en dat een andere staatsraad voorzitter is van het bestuur van Algemene Loterij Nederland. In de sectie van de Afdeling advisering die momenteel het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand in behandeling heeft, zitten geen staatsraden met nevenfuncties in loterijorganisaties.
Erkent u de schijn van belangenverstrengeling die kan ontstaan? Zo ja, deelt u de mening dat het gezag van een belangrijk wetgevingsadviesorgaan in het geding is?
Nee, zoals uit de informatie op de website duidelijk wordt, vervullen staatsraden op een zeer breed terrein nevenfuncties. Het verzekert deskundigheid en betrokkenheid. De adviezen van de Raad worden in beginsel bij overeenstemming vastgesteld, zodanig dat persoonlijke opvattingen, die niet algemeen gedeeld worden, ondergeschikt zijn.
Hoe wordt in het beleid van de Afdeling advisering van de Raad van State voorkomen dat nevenfuncties en de in de kwaliteitseisen gevraagde maatschappelijke ervaring zich tegen de onafhankelijkheid van de advisering kunnen keren?
Iedere nevenfunctie wordt door het desbetreffende lid of de desbetreffende staatsraad voorgelegd aan de vice-president van de Raad van State. Goedkeuring volgt eerst nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van onverenigbaarheid van functies, zoals opgenomen in de artikelen 5, 8 en 10 van de Wet op de Raad van State.
Verder bepaalt artikel 27e van de Wet op de Raad van State dat de vice-president, de leden, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst geen deel nemen aan beraadslagingen en niet mee stemmen, indien daardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In hoeverre zijn de nevenfuncties van de staatsraden openbaar en wegen deze functies mee binnen de Afdeling advisering van de Raad van State bij wetgevingsadviezen? Via welk kanaal worden deze gepubliceerd?
De nevenfuncties zijn openbaar via de website van de Raad van State.
Heeft voor de sollicitatie respectievelijk acceptatie van de nevenfunctie afstemming plaatsgevonden met een daartoe aangewezen persoon binnen de Raad van State om zodoende mogelijke integriteitsrisico’s inventariseren en zo nodig te minimaliseren?
Ja, zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat jonge criminelen van 12 tot 23 jaar binnenkort als straf naar school gestuurd kunnen worden |
|
Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Voor straf naar school»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle scholieren recht hebben op een fysiek en sociaal veilige leeromgeving en op tuigvrij onderwijs?
Ik ben van mening dat iedere scholier recht heeft op een fysiek en sociaal veilige omgeving. De scholen voor voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) hebben ook diverse maatregelen genomen om deze veiligheid te borgen. Alle mbo-instellingen beschikken over een vertrouwenspersoon en een meldpunt voor ongewenst gedrag. En alle instellingen hebben een veiligheidsplan opgesteld.
Onderkent u dat deze maatregel de veiligheid van vooral ROC-scholieren en -docenten ondermijnt en bovendien schadelijk is voor het imago van het mbo?
Het wetsvoorstel tot invoering van een tbo-maatregel van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, geeft uitvoering aan een afspraak uit het regeerakkoord «Bruggen slaan».
Het biedt de mogelijkheid om jeugdigen die een problematisch onderwijsverleden hebben en strafbare feiten plegen, verplicht met onderwijs in aanraking te brengen. Het wetsvoorstel is momenteel voor advies aanhangig bij de afdeling advisering van de Raad van State. Over de onderbouwing van het wetsvoorstel en hetgeen voor een goede uitvoering daarvan noodzakelijk is, voeren wij na indiening bij uw Kamer graag het debat met u.
Op basis van welke onderzoeken denkt u dat terbeschikkingstelling van het onderwijs wel tot resultaat gaat leiden waar reguliere terbeschikkingstelling (tbs) dat niet doet?
Zie antwoord vraag 3.
Als u deze maatregel doorzet, wilt u deze categorie leerlingen dan onderbrengen in aparte onderwijsvoorzieningen waar speciaal opgeleide docenten voor de klas staan, om zo reguliere docenten en goedwillende leerlingen niet de dupe te laten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het volgen van onderwijs geen straf of maatregel is, maar een investering in de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het volgen van onderwijs is inderdaad een investering in de toekomst. Het kan op grond van het wetsvoorstel daarom eveneens deel uitmaken van maatregelen die genomen worden naar aanleiding van het plegen van een strafbaar feit. De achterliggende gedachte is, dat bij de toepassing van het jeugdstrafrecht de resocialisatie ook onderdeel moet zijn van een op te leggen sanctie.
Deelt u de mening dat het volgen van onderwijs niet bedoeld is om een straf af te kopen, dan wel een maatregel zoals tbs te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 6.
Het bericht dat de vrijstelling van de pensioenpremie voor gelegenheidswerkers onder druk staat |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwsbrief van de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) van 6 februari 2014 waarin wordt aangeven dat voor gelegenheidswerkers van 21 jaar of ouder er met ingang van 1 april 2014 geen vrijstelling meer van toepassing is voor de pensioenpremie?
Ja.
Klopt het dat de vrijstelling van pensioenpremies bij gelegenheidswerkers (van maximaal 8 weken arbeid) bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw in strijd is met de Algemene Wet Gelijke Behandeling? Welke argumenten liggen hieraan ten grondslag?
Het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (BPL) heeft blijkbaar de inschatting gemaakt dat de vrijstelling van pensioenpremie bij gelegenheidswerkers in strijd met de wet is. Ik ken de precieze overwegingen niet. Of de vrijstelling van pensioenpremie bij gelegenheidswerkers al dan niet in strijd met de wet is, is uiteindelijk aan de rechter.
Deelt u de mening dat de huidige werking van de regeling voor gelegenheidswerkers voor werkgevers enorm belangrijk is om flexibel in te spelen op de werkzaamheden?
Ik kan mij voorstellen dat de huidige regeling door werkgevers als belangrijk wordt aangemerkt om flexibel in te kunnen spelen op de werkzaamheden omdat het laten vervallen van de pensioenpremievrijstelling tot hogere kosten zal leiden.
Deelt u de opvatting dat het niet langer toestaan van de pensioenpremievrijstelling in het kader van de gelegenheidsarbeid een zeer grote lastenverzwaring voor het bedrijfsleven is en dat de betaalbaarheid van de piekarbeid hiermee zwaar onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat sociale partners in overleg zijn om te zoeken naar een alternatieve regeling? Ziet u mogelijkheden om uitvoering te geven aan de premievrijstelling conform de voorwaarden van de huidige vrijstelling onder de gelegenheidswerkers die niet in strijd is met de Algemene Wet Gelijke Behandeling?
Het is wat mij betreft een goede zaak dat sociale partners in overleg zijn om te zoeken naar een alternatieve regeling. Ik heb begrepen dat er een principe-akkoord is bereikt, dat ter goedkeuring is voorgelegd aan de achterban en wordt getoetst op juridische haalbaarheid. Ik kan daarom nog niet ingaan op de inhoud van het principe-akkoord, maar ik kan er wel het volgende over opmerken.
Het is van belang dat de regeling past binnen de kaders van de Pensioenwet en de gelijke behandelingswetgeving. Onderscheid op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van een arbeidsovereenkomst is verboden, tenzij er sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor dat onderscheid (legitiem doel, passend en noodzakelijk middel). Het is aan de sociale partners om de objectieve rechtvaardiging uit te werken en te onderbouwen. Daarbij kunnen zij het College voor de Rechten van de mens om advies vragen. Uiteindelijk is het aan de rechter om te oordelen over de inhoud van de regeling.
Wat betekent het (in financiële zin) als werkgevers zich genoodzaakt zien om pensioenpremies te gaan betalen voor gelegenheidswerkers?
Ik kan mij voorstellen dat het laten vervallen van de pensioenpremievrijstelling tot hogere kosten zal leiden (premies, uitvoeringskosten, administratieve lasten). Het is de vraag of de voordelen van pensioenopbouw voor de betreffende groep werknemers opweegt tegen deze nadelen. Het is aan de sociale partners in de sector om deze afweging te maken.
Deelt u de zorg dat als er geen oplossing komt voor deze kwestie de betaalbaarheid van piekarbeid zwaar onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om hier wat aan te doen?
Gelet op het feit dat er een principe-akkoord is bereikt, heb ik er vertrouwen in dat sociale partners een oplossing vinden voor deze kwestie. Het akkoord zal definitief zijn na goedkeuring door de achterban en na een uitgebreide juridische toets. Vervolgens zullen het pensioenreglement en de verplichtstelling van BPL aan het akkoord worden aangepast. Ik heb als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in deze kwestie alleen een rol in het traject van wijziging van de verplichtstelling.
Een gevaarlijke Zwitserse jeugdcrimineel die in Nederland in een luxueus hotel is geplaatst |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Gewelddadige Zwitser in Nederlands wellness-hotel»?1
Ja.
Klopt het dat een Zwitserse jeugdcrimineel met een ellenlang strafblad door de Zwitserse overheid is overgeplaatst in een luxueus hotel in Nederland, waar hij zijn opleiding tot professioneel thaibokser voort kan zetten?
Uit navraag bij de Zwitserse autoriteiten op 7 maart 2014 is het volgende gebleken. Het gaat om een jeugdige Zwitser die in Zwitserland is veroordeeld. Hij heeft enkele dagen in Nederland onder begeleiding in een hotel verbleven. Dit betrof tijdelijke huisvesting in het kader van zijn resocialisatietraject en dus geen overplaatsing. Volgens de Zwitserse autoriteiten was er geen indicatie van vluchtgevaar noch van een gevaar voor de Nederlandse samenleving.
De Zwitserse autoriteiten hebben om hen moverende redenen er niet voor gekozen voorafgaand aan of tijdens dit verblijf contact op te nemen met de Nederlandse autoriteiten. Dit had wel behoren te gebeuren. Het al dan niet weigeren van de toegang van betrokkene tot Nederland was gezien het voorgaande niet aan de orde. Verder was betrokkene ten tijde van het contact met de Zwitserse autoriteiten op 7 maart 2014 al uit Nederland vertrokken.
Heeft Zwitserland deze overplaatsing in overleg met Nederland gerealiseerd? Zo ja, vindt u het normaal om criminelen te importeren, ze ook nog eens op te leiden tot professionele vechters en onze samenleving aan de risico’s hiervan bloot te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Nederland al genoeg (geïmporteerde) criminelen heeft en dat deze gast de toegang tot Nederland geweigerd had moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Draagt de Nederlandse belastingbetaler op welke wijze dan ook bij aan dit belachelijke begeleidingstraject?
Nee.
Bent u bereid per direct een einde te maken aan deze onzin en de crimineel per direct terug te sturen naar Zwitserland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het betreffende luxe hotel over een speciale trainingsruimte voor jeugdige delinquenten beschikt? Zo ja, wat kost dat de belastingbetaler en bent u bereid de Kamer te voorzien van alle informatie daarover?
Er is geen sprake geweest van een behandeling in het hotel. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de overige vragen.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat Nederland nog verder afglijdt naar dit soort «behandelmethodes», nu we hebben kunnen lezen hoe links beleid in Zwitserland heeft geleid tot dit schokkende in de watten leggen van criminelen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de bewoners van aanleunwoningen in Nieuw Heeswijk actie voeren nu hun verzorgingshuis gesloten is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat bewoners van aanleunwoningen in Nieuw Heeswijk actievoeren nu hun verzorgingshuis gesloten is en gesloopt wordt?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat het Woonzorgcentra Haaglanden een feestje gaf toen de sloopkogel door het verzorgingshuis ging en dat erop gedronken werd, terwijl de mensen aan hun lot worden overgelaten, er zelfs geen receptie meer is en ze nergens van op de hoogte zijn gebracht? Vindt u dat ook zo wanstaltig?
Nieuw Heeswijk is een appartementencomplex voor mensen die zelfstandig wonen. De bewoners hebben geen indicatie voor verblijfszorg.
Vóór april 2013 maakten de bewoners van Nieuw Heeswijk gebruik van de voorzieningen van het naastgelegen verzorgingshuis WZH De Sonneruyter, zoals de ontmoetingsruimte en het restaurant. Het gebouw Sonnenburgh van WZH De Sonneruyter wordt momenteel afgebroken om plaats te maken voor nieuwbouw van een verpleeghuis.
WZH biedt bewoners van gebouw Nieuw Heeswijk ook na de sluiting van gebouw Sonnenburgh een pakket van voorzieningen aan. WZH heeft daartoe onder andere één van de appartementen uit de verhuur gehaald en omgebouwd tot een gezamenlijke ontmoetingsruimte. Hier wordt met behulp van vrijwilligers op doordeweekse dagen een activiteitenprogramma voor de bewoners van Nieuw Heeswijk aangeboden. Daarnaast zorgt WZH dat het activiteitenappartement schoon blijft en verzorgt WZH de koffiecorner. Bovendien zorgt WZH onder meer voor persoonsalarmering. Voor storingen in de woningen en in de algemene ruimtes kunnen de bewoners melding maken bij de huismeester. Net als voorheen levert WZH of een andere zorgleverancier naar eigen keuze de eventuele geïndiceerde thuiszorg, zoals in andere situaties waarin bewoners zelfstandig wonen.
Een bouwproces is een langdurig en intensief proces voor een organisatie. Daarin zijn mijlpalen die de gelegenheid geven om met betrokken partijen de voortgang te duiden van belang. Het afscheid nemen van het oude verzorgingshuis vanwege de sloop is zo’n mijlpaal. Het is aan de organisatie hoe men hier mee om wil gaan.
Realiseert u zich dat met uw landelijke beleid om alle verzorgingshuizen te sluiten de totale wijkfunctie overal verdwijnt omdat de aanleunwoningen nergens meer tegenaan leunen, er geen dagbesteding meer in de wijken is, er geen diner meer verzorgd kan worden in de verzorgingshuizen en ouderen zich ook niet meer veilig voelen?
Mensen die in aanleunwoningen wonen, zijn mensen die zelfstandig wonen, hun woning huren en in hun woning zorg en ondersteuning op maat kunnen krijgen. Bewoners van aanleunwoningen kunnen gebruik maken van voorzieningen die worden geboden vanuit het verzorgingshuis, zoals een restaurant of de ruimte voor dagbesteding. De voorzieningen die door verzorgingshuizen worden geboden kunnen ook op een andere wijze worden geboden. Bij dagbesteding gaat het bijvoorbeeld vaak om een zinvolle besteding van de dag en het ontmoeten van andere mensen; dat kan ook buiten het verzorgingshuis worden georganiseerd. Met behulp van voorzieningen als «tafeltje dekje», bezorgdiensten van kruideniers, buurtrestaurants of mantelzorgers die maaltijden bereiden, kan ook worden voorzien in de maaltijdvoorziening. Ik besef dat de sluiting van het verzorgingshuis voor bewoners van de aanleunwoningen kan betekenen dat voor een aantal voorzieningen – die voorheen als vanzelfsprekend vanuit het verzorginghuis werden geregeld – gezocht moet worden naar een nieuwe oplossing. De locatie Sonneburgh verandert van een verzorgingshuislocatie in een verpleeghuislocatie. In de toekomst kunnen de aanleunwoningen gebruik maken van de faciliteiten van het verpleeghuis. Ik heb van WoonZorgcentra Haaglanden begrepen dat in de tussenliggende periode de voorzieningen zijn getroffen zoals vermeld onder het antwoord op vraag 2.
Waarom blijft u mooie sier maken met een schamele 200 miljoen euro waarmee u hooguit 3.000 wijkverpleegkundigen kunt financieren voor heel Nederland, terwijl u de hele wijkfunctie afbreekt met uw ruim 4 miljard euro aan bezuinigingen op de ouderenzorg?
Bij de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning zijn wordt uitgegaan van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen. Kwaliteit van leven (welbevinden) staat voorop. Als ondersteuning nodig is, wordt allereerst gekeken naar het eigen, sociale netwerk en de financiële mogelijkheden van betrokkenen en wordt de hulp dichtbij georganiseerd. Voor wie – ook met steun van de omgeving – niet (meer) zelfredzaam kan zijn, is er altijd (op participatie gerichte) ondersteuning en/of passende zorg. De meest kwetsbare mensen houden recht op passende zorg in een beschermende, intramurale omgeving in de Wlz. Naast de € 200 miljoen extra voor de wijkverpleegkundigen, komt er ook € 50 miljoen extra beschikbaar voor de instelling van sociale wijkteams. Daarnaast gaat er in 2015 ongeveer € 3 miljard om in de nieuwe aanspraak wijkverpleging en ongeveer € 2 miljard van de extramurale AWBZ-zorg komt beschikbaar in de Wmo. De (extra) wijkverpleegkundigen vormen een onderdeel van een netwerk van professionals die werkzaam zijn vanuit de Zvw en de Wmo.
Realiseert u zich dat dat 233 tachtigplussers op 1 wijkverpleegkundige is en zij dat nooit kunnen behappen al zouden ze allemaal een batmobiel in plaats van solex hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer draait u het sluiten van de verzorgingshuizen (het stoppen met de financiering van zzp 1–3 en de helft van 4) en al die bijkomende gevolgen terug?
Cliënten blijven langer thuis wonen; dat is een trend die al langer zichtbaar is en waarop wordt aangesloten met het extramuraliseren van de lichtere ZZP’s. Het sluiten van (een locatie van) een verzorgingshuis is een beslissing die door een instelling zelf wordt genomen. Vaak gaat het bij sluiting om locaties die niet meer voldoen aan de eisen van de tijd en/of niet meer voldoen aan de veranderende wensen van de mensen om langer thuis in hun eigen omgeving geholpen te worden.
De ernstige gevolgen van de in 2013 doorgevoerde accijnsverhoging op alcoholhoudende dranken |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de persberichten van de Vereniging van Nederlandse Brouwers, en de branchevereniging van merkhouders van gedistilleerde dranken Spirits NL, waarin melding wordt gemaakt van de ernstige gevolgen van de in 2013 doorgevoerde accijnsverhoging op alcoholhoudende dranken?1
Ja.
Is het waar dat voor de sector gedistilleerd als geheel in 2013 slechts 3 miljoen extra aan accijnzen werd binnengehaald, maar dat circa 10 miljoen liter sterke drank minder werd verkocht, hetgeen overeenkomt met een zesde van de totale omzet? Erkent u dat er een directe relatie is tussen verhoging van accijnzen enerzijds, en daling van omzetten anderzijds, met als gevolg dalende btw- en accijnsinkomsten voor de schatkist?
De realisaties van de accijnsopbrengsten in 2013 komen beschikbaar bij het Financieel Jaarverslag (FJR) 2013, net zoals de gerealiseerde ontvangsten in 2013 van alle andere belastingsoorten. Het FJR wordt jaarlijks op de derde woensdag in mei aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor de btw-ontvangsten geldt dat deze afhankelijk zijn van het geconsumeerde aantal liters alcoholhoudende dranken en de gemiddelde verkoopprijs van deze liters. De accijnsontvangsten op alcohol zijn gebaseerd op het door fabrikanten en handelaren aan detaillisten verkochte volume en zijn afhankelijk van het gemiddelde alcoholpercentage of, voor bier, het extractgehalte, uitgedrukt in percenten Plato. Er kan derhalve geen één op één relatie worden gelegd tussen accijnsontvangsten en btw-ontvangsten.
Is het waar dat de verhoging van de accijns op sterke dranken met 10% in 2013 voor bier heeft geleid tot een marktdaling van 3% en dat hierdoor het verlies aan btw-inkomsten (€ 28 miljoen) groter is dan de extra accijnsinkomsten in 2013 (naar verwachting € 24 miljoen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar, dat een marktdaling van ruim 3% – nog afgezien van indirect banenverlies leidt tot een verlies van 300 directe banen bij brouwerijen?
Het CBS registreert de (directe) werkgelegenheid per sector. Het CBS geeft niet per sector aan hoeveel werknemers ten behoeve van deze sector in andere sectoren werken (indirecte werkgelegenheid). Evenmin kan een directe relatie worden gelegd met de accijnsverhoging van 2009. De werkgelegenheid hangt af van veel economische factoren.
Is het waar, dat de directe en indirecte werkgelegenheid in de sector na 30% bieraccijnsverhoging in 2009 in de periode 2008–2012 met 14,7% is gedaald?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat vooral zelfstandige slijterijen, handelsondernemingen en distilleerderijen vaak familiebedrijven – de prijs betalen voor opeenvolgende verhogingen van accijnzen op gedistilleerde dranken en dat zij ook de prijs betalen voor oneerlijke concurrentie met het buitenland? Kunt u een overzicht geven van faillissementen in de sector sinds 2008?
Het accijnstarief voor overige alcoholhoudende producten (waaronder gedistilleerd) is sinds 2006 hetzelfde gebleven. Naar aanleiding van het Begrotingsakkoord 2013 is het tarief voor overige alcoholhoudende producten per 1 januari 2013 verhoogd. De maatregelen in het Begrotingsakkoord 2013 waren nodig om de overheidsfinanciën structureel te verbeteren. Hiervoor zijn moeilijke maatregelen nodig, die van iedereen in de samenleving een bijdrage vragen. In de Grenseffectenrapportage van september 2013 is uitgebreid ingegaan op de effecten van deze accijnsverhoging.2 Hierin werd geconcludeerd dat er op dat moment onvoldoende aanleiding was om in macro-termen een derving van enige omvang toe te rekenen aan grenseffecten, gezien de ontwikkeling van de accijnsopbrengsten van alcoholhoudende dranken in 2013. Overigens neemt Nederland, wat betreft de hoogte accijnstarieven van overige alcoholhoudende dranken, een middenpositie in tussen Duitsland en België.
Uit contact met het CBS is gebleken dat een overzicht van faillissementen in de drankensector niet beschikbaar is. Het CBS beschikt alleen over een zeer grofmazige indeling van faillissementen, waaruit de faillissementen in de drankensector niet kunnen worden afgeleid.
Deelt u de mening dat drank-accijnsverhogingen «méér kapot maken dan ons lief is», en dat niet alleen de consument en de producent aantoonbare schade ondervinden, maar ook de schatkist?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de sector dat wie rationeel naar de accijnscijfers kijkt, ziet dat een accijnsverlaging niet alleen goed kan zijn voor de sector en de consument, maar óók voor de schatkist?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u bij de algemene evaluatie van de (gevolgen van) accijnsverhogingen ook de gederfde btw-inkomsten als gevolg van omzetdalingen betrekken?
Tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2014 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd om de uitkomsten van een evaluatie van de gevolgen van de accijnsverhoging van diesel en LPG, met name voor verkopen in de grensstreek, met beide Kamers te zullen delen. De uitkomsten van deze evaluatie verwacht ik in de tweede helft van mei aan de Kamers te kunnen sturen. De evaluatie zal plaatsvinden aan de hand van leveranties van oliemaatschappijen en analyse van de accijnsopbrengsten van diesel en LPG. De btw-afdracht over de omzet van pomphouders hangt niet alleen af van de verkochte hoeveelheid brandstof, maar ook van de brandstofprijzen. Tevens verkopen pomphouders niet alleen brandstof maar ook andere producten. Daarnaast drukt op de verkoop voor zakelijk gebruik geen btw. Het onderscheid naar zakelijk en niet-zakelijk verkeer is relevant om het btw-effect te berekenen. Als het grenseffect alleen optreedt bij zakelijk verkeer is er geen BTW-derving. Als het alleen niet-zakelijk verkeer betreft is er wel een BTW-effect. Voor een goede analyse op de btw-ontvangsten is een meer diepgaand onderzoek nodig waarvoor geen tijd is, gegeven de druk om zo snel mogelijk inzicht te geven in de verkoop van liters brandstof. De btw-afdracht kan daardoor niet in de evaluatie van de accijnsverhoging worden betrokken.
De financiële sleuteltabel van het Ministerie van Financiën2 geeft indicatief de budgettaire opbrengsten en dervingen weer van wijzigingen in de belastingen; acht u de sleuteltabel voor 2014 nog betrouwbaar, waar het de opbrengst van alcoholaccijnzen betreft? Zo neen, wanneer past u de tabel aan?
De sleuteltabel wordt jaarlijks herijkt en geeft tot de eerstvolgende publicatie een betrouwbaar indicatief beeld van de budgettaire opbrengsten en dervingen van wijzigingen in de belastingen. In de sleuteltabel wordt geabstraheerd van mogelijke gedragseffecten (in lijn met de begrotingsregels). Gedragseffecten kunnen zich natuurlijk wel voordoen.
Over allochtone homohaters uit Amersfoort |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het is zijn eigen schuld»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de afschuw over het gegeven dat er opnieuw een man is weggeterroriseerd vanwege zijn geaardheid en naar eigen zeggen het slachtoffer is van (doods)bedreigingen, discriminatie, scheldkanonnades, het bekogeld worden met stenen tijdens het uitlaten van de hond, het uit zijn handen trappen van boodschappentassen, beschadigingen aan zijn auto en andere pesterijen door «een stuk of 30 tot 40 allochtone jongeren» uit de wijk?2
Ik vind het onacceptabel als mensen op grond van hun seksuele voorkeur, genderidentiteit of welke andere grond dan ook gepest en gediscrimineerd worden en zich daardoor niet veilig voelen zichzelf te kunnen zijn. Dat geldt voor de woonomgeving, maar ook voor andere domeinen zoals school, werk, sport en zorg.
Deelt u de visie dat niet de slachtoffers van bedreiging, intimidatie en geweld de wijk horen te verlaten, maar dat het gewelddadige tuig zou moeten vertrekken? Zo neen, waarom niet?
Daders moeten worden aangepakt en slachtoffers beschermd. Dat is het uitgangspunt van aanpak van pesten en discriminatie voor iedere lokale veiligheidsdriehoek (burgemeester, openbaar ministerie en politie). Het is aan de rechter om per zaak een passende straf voor de dader te bepalen. Uitzetten van mensen met de Nederlandse nationaliteit is hierbij niet aan de orde.
Om daders te kunnen bestraffen, evt. via gedwongen verlaten van de wijk, moet het slachtoffer aangifte doen én moet er sluitend bewijs zijn. Dat laatste is in geval van pesten en discriminatie vaak lastig. Ook dan is het echter belangrijk dat het gezag zich laat zien, voorkomende (potentiële) gevallen vroegtijdig signaleert, actie onderneemt en regie voert. Hierbij is goede communicatie tussen betrokken instanties, slachtoffer en buurt van essentieel belang.
Mijn collega van Veiligheid en Justitie en ik ondersteunen acties om de alertheid van gemeenten en de aangiftebereidheid van lhbt’s te vergroten en de opvang van slachtoffers te verbeteren, onder meer via samenwerking met lokale COC-afdelingen, anti-discriminatievoorzieningen en Roze in Blauw (het roze politienetwerk) en de landelijke Gay-Straightalliantie «Natuurlijk Samen». Daarnaast ondersteunen mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik verschillende activiteiten van gemeenten (G4) en lhbt-organisaties om de veiligheid en sociale acceptatie van lhbt’s te vergroten in kringen waarin homoseksualiteit gevoelig ligt.
Deelt u de mening dat de massa-immigratie en islamisering de emancipatie van homo's in de weg staan, gezien het feit dat allochtonen procentueel fors zijn oververtegenwoordigd in statistieken over anti-homogeweld3 en niet-westerse allochtonen homoseksualiteit zien als «iets van westerlingen en ongelovigen en de afwijzing legitimeren vanuit de religie?4 Zo neen, hoe ziet u dit dan?
Nee. Uit het politieonderzoek dat u aanhaalt blijkt dat zowel slachtoffers als daders van anti-homogeweld in de openbare ruimte vaak autochtone jongemannen zijn. Afgezet tegen de omvang van bevolkingsgroepen zijn bij de daders jongens met een Marokkaanse achtergrond inderdaad oververtegenwoordigd. De cijfers geven echter weinig informatie over anti-homogeweld in de woonomgeving. Uit het onderzoek van het SCP dat u noemt, plus een meer recent rapport uit 2013, komt naar voren dat in religieuze- en niet-westerse etnische kringen de sociale acceptatie van homoseksualiteit gemiddeld inderdaad lager ligt dan bij autochtone en niet-religieuze Nederlanders, met name als homoseksualiteit «dichtbij» komt: in de openbare ruimte, op school, in het eigen gezin. De meerderheid staat echter neutraal tot positief tegenover het idee dat homoseksuelen hun leven zo moeten kunnen inrichten zoals zij dat zelf willen. Tenslotte: een gebrek aan sociale acceptatie betekent niet automatisch geweld tegen lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders.
Bent u bereid eindelijk te stoppen met het beleid van pappen en nathouden en zo spoedig mogelijk in te zetten op zwaardere straffen, huis- en wijkuitzettingen, uitzetting van criminele vreemdelingen en criminelen met een dubbele nationaliteit (na denaturalisatie)? Zo neen, waarom laat u de problemen alleen maar groeien?
Zie antwoord vraag 3.