Het bericht "Bestuur Universiteit Utrecht declareert 24 mille aan onkosten" |
|
Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bestuur UU declareert 24 mille aan onkosten»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het bestuur 24.000 euro heeft uitgegeven aan onder andere etentjes bij sterrenrestaurants en buitenlandse reisjes?
Dit bedrag betreft representatiekosten, reiskosten en overige kosten die volgens het reis-en declaratiereglement van de Universiteit Utrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens de verantwoordingen van Universiteit Utrecht en de informatie die ik recentelijk van Universiteit Utrecht heb ontvangen betreft het bedrag van 24.000 euro het totaal aan declaraties van de drie bestuurders over drie jaren.
Uit de informatie die ik van Universiteit Utrecht heb gekregen blijkt dat de vergoedingen betrekking hebben op 7 lunches en diners waarmee in 2012 in totaal een bedrag van 470 euro is gemoeid. De declaraties betreffen verder geen lunches en diners in sterrenrestaurants. In het kader van de noodzakelijke internationalisering was Universiteit Utrecht vertegenwoordigd bij buitenlandse partners en heeft daarvoor buitenlandse dienstreizen moeten maken.
Universiteit Utrecht onderhoudt diverse strategische samenwerkingsrelaties met universiteiten in het buitenland, niet alleen met het oog op studentenuitwisseling, maar ook in verband met samenwerking op onderzoeksgebied. Deze relaties, van belang voor de positie van de universiteit, ook op bestuurlijk niveau, moeten worden onderhouden.
Kunt u aangeven wat het doel was van de etentjes en reisjes en op welke wijze deze een bijdrage hebben geleverd aan de kwaliteit van het onderwijs dat wordt gegeven aan de Universiteit Utrecht?
Bestuurders van onderwijsinstellingen mogen bepaalde (on)kosten die zij voor de uitoefening van hun taken maken, declareren. Bij een instelling zoals Universiteit Utrecht is, naast binnenlandse contacten ook sprake van veel internationale contacten om bij te dragen aan de kwaliteit van het onderwijs en het onderzoek. Daarvoor moeten de bestuurders ook reis-, verblijfs- en overige kosten maken.
Iedere onderwijsinstelling moet over een reis- en declaratiereglement beschikken.
Net als andere onderwijsinstellingen moet Universiteit Utrecht in het jaarverslag een overzicht opnemen waarin per bestuurder het totaal gedeclareerde bedrag wordt weergegeven. Dat overzicht wordt door de accountant gecontroleerd.
Deelt u de mening dat geld dat is uitgegeven aan sterrenrestaurants beter besteed zou kunnen worden aan de kwaliteit van het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Het hoger onderwijs is bezig met het schrijven van een governance code; ziet u naar aanleiding van dit bericht alsook het rapport van de commissie Behoorlijk Bestuur (commissie Halsema)2 aanleiding om soberheid van uitgaven van instellingen in het hoger onderwijs beter te verankeren in deze code?
Enkele jaren geleden zijn de eisen ten aanzien van declaraties en de verantwoording aangescherpt. Om de medezeggenschap en de andere horizontale en verticale toezichthouders goed in positie te plaatsten moet iedere instelling over een declaratiereglement beschikken en de accountant moet controleren of de declaraties conform dat reglement zijn verstrekt. Ook moeten de instellingen declaraties verantwoorden in hun jaarverslag. Ik zie geen aanleiding om de versobering nog verder te verankeren.
Gsm-ontvangst in Nederland |
|
Agnes Mulder (CDA), Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten willen slecht mobiel bereik aanpakken»?1
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Als Minister van Veiligheid en Justitie ben ik verantwoordelijk voor 1-1-2. Ik vind het heel belangrijk dat burgers in nood een beroep kunnen doen op snelle en adequate noodhulp. Tegelijkertijd moet worden bedacht dat 100% dekking voor mobiele telefonie in Nederland, net als in andere landen, niet realiseerbaar is. 112 kan dus niet in alle gevallen met een mobiele telefoon worden bereikt. Het Ministerie van EZ voert een onderzoek uit naar de reikwijdte van mobiele dekking in Nederland. De uitkomsten hiervan zullen zo spoedig mogelijk met uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bekend met de diverse mediaberichten over de bereikbaarheid in oostelijke en zuidelijke grensgemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel klachten over de bereikbaarheid van 112 heeft u het afgelopen jaren ontvangen? Wat was de aard van de klachten?
Mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken (EZ) hebben enkele brieven ontvangen van gemeenten. Eind 2013 is een brief van de gemeente Vaals ontvangen waarin werd aangegeven dat door het ontbreken van mobiele dekking in de buitengebieden in de buurt van Vaals, burgers met hun mobiele telefoon verminderd 112 kunnen bellen. Sinds begin dit jaar hebben mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken ook enkele brieven ontvangen van de gemeente Zaltbommel en van enkele gemeenten en veiligheidsregio’s liggend in grensregio’s over het ontbreken van mobiele dekking. Deze worden door mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken beantwoord.
Hoeveel keer was in een acuut noodgeval 112 niet bereikbaar? Waar deed zich dit voor? Wat was hiervan de achtergrond?
112 is in principe altijd bereikbaar. Echter, om 112 mobiel te kunnen bereiken, is mobiele dekking noodzakelijk. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen een acute noodoproep niet mogelijk was, omdat er geen mobiele dekking voorhanden was. Naar de aard der zaak is een dergelijke registratie ook niet mogelijk. Wel is onder meer via de media een een aantal gevallen bekend waarbij burgers 112 mobiel niet konden bereiken.
Welke acties heeft u ondernomen?
Vanuit de verantwoordelijkheid die ik heb voor 112, heb ik met de Minister van EZ afgesproken dat het Ministerie van EZ een onderzoek doet naar de reikwijdte van de mobiele dekking in Nederland. Het Ministerie van EZ heeft ook met de mobiele operators gesproken en zij toonden zich bereid mee te werken aan dit onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek worden zoals eerder gemeld na oplevering van het onderzoek zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Als een burger 112 onverhoopt mobiel niet kan bereiken, zijn er voor burgers verschillende manieren om de hulpverleningsdiensten toch te bereiken. Het handelingsperspectief voor burgers als zij 112 mobiel niet kunnen bereiken wordt structureel gecommuniceerd op de website van de rijksoverheid, van de verschillende hulpverleningsdiensten en door veiligheidsregio’s.
Specifiek bij storingen wordt via de woordvoeringslijn van mijn ministerie het handelingsperspectief voor burgers gecommuniceerd. Het handelingsperspectief is extra onder de aandacht gebracht in een campagne eind 2013. Een social media campagne, een lokaal en regionaal TV en radio-item en een artikel voor huis aan huis bladen waren onderdeel van deze campagne.
Bewoners in gebieden met verminderd mobiele dekking, waaronder delen van het grensgebied, beveel ik aan om in noodsituaties met een vaste lijn 112 te bellen. Het communiceren van het handelingsperspectief voor burgers heeft mijn blijvende aandacht.
Overigens zijn eerder al afspraken tussen de meldkamers aan weerzijden van de grens gemaakt om noodoproepen indien nodig direct door te verbinden naar de meldkamer aan de juiste zijde van de grens.
Bent u bereid om een afschrift van de kabinetsreactie op de brief van het CDA-gemeenteraadslid de heer Van Bree uit Dinkelland aan de Kamer ter beschikking te stellen?2
De brief van de heer Van Bree was gericht aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. De heer van Bree vraagt in zijn brief aandacht voor de leefbaarheid van dunbevolkte gebieden waar de mobiele bereikbaarheid in het algemeen beperkt is. De Minister van Economische Zaken neemt de beantwoording van de brief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over. Een afschrift van de antwoordbrief zal worden gedeeld met uw Kamer.
Het bericht dat de rol van THC in beperkte mate een rol speelt bij cannabisverslaving |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verwijst naar een proefschrift «Rol THC-blootstelling beperkt bij cannabisverslaving»?1
Ja
Was u op de hoogte van dit onderzoek? Zo ja, heeft u de onderzoekster gesproken bij de totstandkoming van het ontwerpbesluit houdende wijziging van lijst I, behorende bij de Opiumwet in verband met plaatsing op deze lijst van hasjiesj en hennep met een gehalte aan tetrahydrocannabinol (THC) van 15 procent of meer?
Ja, ik was op de hoogte van het feit dat dit promotieonderzoek werd uitgevoerd. De uitkomsten van het deelonderzoek naar blowgedrag en de sterkte van cannabis zijn overigens pas recent beschikbaar gekomen. Ik heb de onderzoekster niet gesproken bij de totstandkoming van de THC-maatregel.
Als u niet op de hoogte bent van dit onderzoek, bent u dan alsnog bereid met de onderzoekster te overleggen over de hoogte van het THC-gehalte en de (beperkte) rol die de THC-gehalte speelt bij cannabisverslaving? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het onderzoek een aantal belangrijke vragen aan de orde stelt wil ik toch wijzen op een aantal beperkingen. De studie richt zich op ervaren blowers, dus niet op beginnende gebruikers. Dat is van belang omdat bekend is dat jongeren in het algemeen gevoeliger zijn voor de schadelijke effecten van alcohol en drugs. Bovendien kijkt de studie naar de ontwikkeling van verslaving en niet naar acute gezondheidseffecten of andere gezondheidsgevolgen.
De maatregel om cannabis met een THC-gehalte van 15 procent of meer op lijst I van de Opiumwet te plaatsten was aanbevolen door de Commissie Garretsen in haar rapport «Drugs in Lijsten» uit 2011. Deze commissie adviseerde het kabinet over de lijstensystematiek van de Opiumwet. De commissie was van oordeel dat er, gelet op de toegenomen schadelijkheid voor de gezondheid van de gebruiker en de schade voor de samenleving, genoeg aanwijzingen waren om naast hennepolie ook hennep en hasjiesj met een hoog THC-gehalte op lijst I te plaatsen.
Het toenmalige kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen en is gestart met de voorbereiding van de bedoelde maatregel. Het huidige kabinet heeft in het regeerakkoord opgenomen een maximum te willen stellen aan werkzame stoffen in cannabis.
Zoals ook de Commissie Garretsen constateerde is de laatste jaren (2012/2013 uitgezonderd) het THC-gehalte in cannabis gemiddeld 17 procent geweest, daar waar het begin 2000 nog gemiddeld 11 procent was.
Uit onderzoek is gebleken dat het roken van cannabis met een hoog THC-gehalte een hoger risico op het ontstaan van gezondheidsproblemen met zich meebrengt dan het roken van cannabis met een laag THC-gehalte. Het feit dat ook de hulpvragen voor cannabisproblematiek de laatste jaren flink zijn gestegen, deed veronderstellen dat de stijging van het THC-gehalte één van de mogelijke oorzaken zou kunnen zijn. Daarnaast kan met de plaatsing van sterke cannabis op lijst I de bestrijding van drugsgerelateerde criminaliteit worden verbeterd door het introduceren van hogere strafbedreigingen. Op grond hiervan zie ik dan ook geen aanleiding om van de voorgenomen THC-maatregel af te zien.
Was een van de redenen om de hoogte van het THC-gehalte te maximeren de verslavingsgevolgen van THC in cannabis? Zo ja, wat betekent de conclusie van dit onderzoek, namelijk dat THC maar een beperkte invloed heeft op de verslaving van cannabis, voor de motivering achter het ontwerpbesluit? Zo nee, is de uitkomst in dit onderzoek in het algemeen gesproken van belang voor de inhoud en motivering van het Ontwerpbesluit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoekster dat gerichte preventie een betere strategie is om chronische verslaving te voorkomen? Zo ja, heeft u (aanvullende) preventieve maatregelen in gedachte om chronische verslaving beter te voorkomen of te verhelpen? Zo ja, om welke maatregelen gaat het?
Het ontstaan van verslaving is een complex proces waarbij diverse factoren een rol spelen. De genoemde studie laat zien dat bij de ontwikkeling van cannabisverslaving psychische factoren een grotere rol lijken te spelen dan het THC-gehalte. Het is bekend dat ook andere omstandigheden, zoals op jonge leeftijd starten met gebruik, slechte schoolprestaties, schooluitval of een ongunstige gezinssituatie, van invloed zijn op de ontwikkeling van verslavingsgedrag. Preventieactiviteiten gericht op dergelijke factoren zijn zeker essentieel bij het voorkomen van verslaving. Verslavingspreventie is een taak van de gemeenten. De instellingen voor verslavingszorg hebben al veel preventieactiviteiten op lokaal of regionaal niveau ontwikkeld. Ik zie geen reden om aanvullende maatregelen te initiëren.
Thuisprostitutie |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reportage van Dit is de Dag over thuisprostitutie?1
Ja.
Wat houdt de toezegging van de plaatsvervangende korpschef van de Nationale Politie in dat er meer prioriteit gegeven gaat worden aan toezicht op thuisprostitutie? Waar bestaat die aanpak uit?
Het is van belang onderscheid te maken tussen legale en illegale prostitutie en vergunde en onvergunde prostitutie.
Onder voorwaarden is het in Nederland legaal om als prostituee te werken. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, is sprake van illegale prostitutie. Verder hebben gemeenten sinds de opheffing van het bordeelverbod in 2000 de bevoegdheid gekregen om de exploitatie van prostitutie in hun gemeente te reguleren via de algemene plaatselijke verordening (APV). Aangezien gemeenten op dit moment nog niet allemaal in hun APV een vergunningplicht voeren voor alle prostitutiebedrijven, is niet alle onvergunde prostitutie op dit moment illegaal. Thuisprostitutie kan in de huidige situatie dan ook zowel de vergunde als de onvergunde bedrijfsmatige prostitutie vanuit woningen betreffen. Afhankelijk van de gemeente is dit legaal of illegaal.
Met invoering van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) zal het onderscheid tussen legaal en illegaal en vergunde en onvergunde prostitutie in heel Nederland samenvallen. Met de Wrp worden alle vormen van bedrijfsmatige prostitutie vergunningplichtig. Exploitatie van prostitutie zonder vergunning, werken als prostituee zonder een geldige verblijfsvergunning en werken als prostituee onder de 21 jaar is vanaf dat moment illegaal en strafbaar.
Sinds enige jaren worden in diverse politie-eenheden acties (onder andere opsporing & handhaving) georganiseerd tegen illegale (thuis-)prostitutie. De in de uitzending genoemde extra investering bestaat voornamelijk uit het uitvoeren van landelijke actiedagen, waarbij alle eenheden gezamenlijk de krachten bundelen en na een gedegen voorbereiding door het hele land aanbieders van seksadvertenties controleren.
Bent u bereid om mensen die illegale thuisprostitutie faciliteren in de toekomst meer en harder aan te pakken? Waaruit bestaat die aanpak?
Dit gebeurt al in de praktijk. Al langere tijd is de aanpak van zogenaamde facilitators (dienstverleners) een aandachtspunt, omdat deze personen over het algemeen meerdere netwerken bedienen. Waar dergelijke personen worden gesignaleerd, en er sprake is van bewuste facilitators, worden ze aangepakt, onder andere door middel van het uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken. Waar sprake is van onbewuste facilitators, wordt er geïnvesteerd in een meer preventieve aanpak zoals het vergroten van de bewustwording door middel van voorlichting en persoonlijke gesprekken.
Heeft u zicht op de omvang van thuisprostitutie in Nederland?
De totale aard en omvang van de prostitutiesector in Nederland is mij niet bekend. Het WODC voert momenteel een nulmeting uit in het kader van de Wrp. Deze nulmeting zal meer zicht geven op de aard en omvang van de prostitutiesector, waaronder prostitutie vanuit huis. Als deze is afgerond, zal ik de nulmeting met een beleidsreactie aan uw Kamer aanbieden.
Op welke manier wordt er toezicht gehouden op de gezondheid, werkomstandigheden en veiligheid van mannen en vrouwen in de thuisprostitutie?
In het geval een prostituee een vergunning voor thuisprostitutie heeft verkregen van de gemeente, houdt de gemeente toezicht op de vergunningsvoorwaarden waaraan de prostituee moet voldoen. In deze vergunning kunnen voorwaarden zijn opgenomen ten behoeve van de bescherming van de gezondheid, werkomstandigheden en veiligheid van de prostituee.
Werken als zelfstandige vanuit huis impliceert dat men zelf kiest voor het dragen van verantwoordelijkheid en de daaraan verbonden risico’s. Zelfstandigen vallen onder de Arbowet om hen te beschermen tegen ernstige (levensbedreigende) risico’s en gevaar voor derden (zoals passanten, klanten, omwonenden) te voorkomen. De maatregelen in de Arbowet gelden voor alle zelfstandigen in Nederland. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor het toezicht op de Arbowet. Daarnaast vinden integrale prostitutiecontroles plaats die erop zijn gericht misstanden, waaronder mensenhandel, in deze sector aan te pakken.
Bent u bereid om nader onderzoek te (laten) doen naar thuisprostitutie in Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de Kamer op basis van de uitkomsten van dat onderzoek een brief te schrijven over uw beleid ten aanzien van thuisprostitutie?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat ruim 300.000 Nederlanders niet veilig omgaan met vrij verkrijgbare pijnstillers, zoals diclofenac, ibuprofen en naproxen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim 300.000 Nederlanders niet veilig omgaan met vrij verkrijgbare pijnstillers, zoals dicoafenac, ibuprofen en naproxen (NSAID’s: afkorting van non-steroidal anti-inflammatory drugs)?1
In het artikel van De Telegraaf wordt de vraag opgeworpen of het wel goed is dat deze middelen zonder recept verkocht worden. Dit gezien de schatting van het aantal mensen dat niet veilig omgaat met vrij verkrijgbare pijnstillers (NSIAD’s), zoals diclofenac, ibuprofen en naproxen.
De besluitvorming over het al dan niet op recept verkrijgbaar zijn van NSAID’s is ter beoordeling aan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Ik ben niet bevoegd om te beslissen over de indeling van geneesmiddelen.
Het CBG heeft in 2009 de indeling van NSAID’s herzien en daarin is ook de omstandigheid meegewogen dat deze middelen in de praktijk op grote schaal gebruikt worden voor veelvoorkomende aandoeningen, zoals koorts, griepverschijnselen of hoofdpijn.
Tevens heeft het CBG de laatste jaren naast de wijziging wat betreft de afleverstatus ook de patiëntenbijsluiter voor zelfzorg NSAID’s aangescherpt, om de mogelijke risico’s – waar het in het artikel genoemde promotieonderzoek op wijst – verder te minimaliseren.
Het CBG heeft mij laten weten dat er op dit moment geen nieuwe data zijn die een andere afleverstatus van NSAID’s noodzakelijk maken. Het CBG bewaakt actief de risico’s van geneesmiddelen, waaronder ook zelfzorgmiddelen zoals NSAID’s. Het CBG kan, indien noodzakelijk, op grond van ontvangen signalen de indeling in afleverstatus wijzigen. De cardiovasculaire en andere risico’s van NSAID’s zijn bekend en zijn meegewogen in de besluitvorming met betrekking tot de afleverstatus.
Dit neemt niet weg dat ik de zorgen deel die in het artikel worden geuit over te lang gebruik van NSAID’s en gebruik van een te hoge dosering bij een bepaald percentage van de gebruikers, doordat gebruikers zich niet altijd aan de instructies van de bijsluiter houden.
Deelt u de zorgen over het gegeven dat 9 procent van de gebruikers van genoemde pijnstillers een te hoge dosering gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u voorts de zorgen over het gegeven dat veel patiënten deze pijnstillers over een te lange periode gebruiken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal complicaties dat het gevolg is (oneigenlijk) gebruik van NSAID’s, uitgesplitst per jaar vanaf 2006?
Er zijn geen landelijke registraties beschikbaar van het aantal complicaties of overlijden als gevolg van (oneigenlijk) gebruik van NSAID’s.
Wat vindt u ervan dat het in veel gevallen een groep patiënten betreft met een verhoogd risico op ernstige complicaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel mensen overlijden jaarlijks ten gevolge van het gebruik van NSAID’s? Zijn er sinds 2006 duidelijke trends in overlijden door NSAID’s zichtbaar? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat de meeste patiënten deze geneesmiddelen bij de drogisterij kopen, zonder dat daar een arts of apotheker aan te pas is gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is ter beoordeling aan het CBG of geneesmiddelen al dan niet receptplichtig zijn (zie tevens het antwoord op de vragen 1, 2 en 3). De meeste NSAID’s, waaronder ibuprofen, naproxen en diclofenac behoren tot de niet-receptplichtige zelfzorggeneesmiddelen. Dit houdt in dat deze middelen zonder tussenkomst van een arts kunnen worden verkregen.
Alleen voor ibuprofen (200 mg) is de AV-status (algemene verkoop) van toepassing met een maximale verpakkingsgrootte van 12 stuks. Ibuprofen heeft een gunstiger risicoprofiel dan de andere NSAID’s die momenteel de UAD-status (uitsluitend apotheek en drogist) hebben. Naproxen (550 mg) en diclofenac (25 mg) zijn beperkt tot de categorie «Uitsluitend Apotheek» (UA-status).
Bij de indeling van de NSAID’s die behoren tot de zelfzorg-geneesmiddelen heeft het CBG ook gebruikersfactoren, waaronder bijvoorbeeld interacties met andere geneesmiddelen, in aanmerking genomen.
Ook voor zelfzorggeneesmiddelen geldt dat er bepaalde risico’s aan het gebruik zijn verbonden: een veiligheidsgarantie is bij geen enkel geneesmiddel te geven, ook niet bij zelfzorggeneesmiddelen. De risico’s worden wel sterk beperkt indien het geneesmiddel wordt gebruikt volgens het vastgestelde voorschrift en op basis van de informatie in de patiëntenbijsluiter. Zo bevat de bijsluiter onder andere waarschuwingen voor de gebruiker. Deze betreffen bijvoorbeeld situaties waarin het geneesmiddel niet gebruikt dient te worden, indien dit een verhoogd risico met zich zou meebrengen. In de bijsluiter staan ook adviezen voor verantwoord gebruik, bijvoorbeeld dat men zich tot een arts moet wenden als de klachten, ondanks het gebruik van het zelfzorgmiddel, na kortdurend gebruik niet overgaan.
Tegen deze achtergrond zou de in vraag 8 geuite vrees dat patiënten in de veronderstelling zijn dat deze middelen zonder enig risico kunnen worden gebruikt, onterecht moeten zijn.
Deelt u de vrees dat patiënten, doordat deze middelen vrij verkrijgbaar zijn, in de veronderstelling verkeren dat deze middelen zonder risico’s kunnen worden genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat patiënten voor het gebruik van deze middelen goed moeten zijn voorgelicht over risico’s, dosering en de combinatie met andere geneesmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, denkt u dat personeel van supermarkt of drogisterij hier gedegen advies over kan geven?
Ja, ik deel de mening dat patiënten voor het gebruik van (zelfzorg)genees-middelen goed moeten zijn voorgelicht, door degene die de medicatie levert aan de patiënt, over de risico’s, dosering en combinatie met andere geneesmiddelen. De patiënt heeft daarin ook een eigen verantwoordelijkheid. De bijsluiter van de zelfzorggeneesmiddelen bevat daartoe de vereiste informatie.
Deelt u de mening dat, om een gedegen advies te garanderen, de verkoop van deze middelen beperkt moet worden tot de apotheker? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien?
Neen, om een gedegen advies te krijgen over het te gebruiken geneesmiddel hoeft de verkoop niet beperkt te worden tot de apotheker.
Met uitzondering van ibuprofen (200 mg) zijn de meeste NSAID’s uitsluitend verkrijgbaar bij de apotheek of drogist (UAD status). In de eerste plaats bevat de bijsluiter de informatie voor de gebruiker.
Daarnaast beschikt men bij drogisterijen over de vereiste expertise om patiënten te informeren over het gebruik van de zelfzorggeneesmiddelen.
De aftrekbaarheid van trapliften als specifieke zorgkosten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het informatieblad van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten, zoals dat tot maart op de website van de Belastingdienst was te vinden?1
Ja. Het betreffende informatieblad van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van uitgaven voor specifieke zorgkosten, was echter niet tot maart op de website van de Belastingdienst te vinden, maar van 1 november 2013 tot en met 21 januari 2014. Het informatieblad is aangepast conform de gewijzigde wet- en regelgeving en is in die gewijzigde vorm op 22 januari 2014 op internet gezet.
Op de website van de Belastingdienst is op verschillende plaatsen gecommuniceerd over de veranderingen in de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Op de website staat dat een traplift aftrekbaar is als hulpmiddel over de jaren 2009 tot en met 2013. Vanaf 1 januari 2014 is op de website vermeld dat een aantal specifieke zorgkosten zoals aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan niet meer aftrekbaar is. Om meer duidelijkheid te geven waar het precies om gaat, is vanaf 11 februari 2014 op de website specifiek aangegeven dat de kosten voor het plaatsten van een traplift niet meer aftrekbaar zijn. In het door de vraagstellers bedoelde informatieblad stond overigens aangegeven dat de regels nog zouden kunnen veranderen.
Tot welke datum was op de website van de Belastingdienst te lezen dat een traplift is aan te merken als een hulpmiddel?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de traplift naar de mening van de Belastingdienst eerst als hulpmiddel was aan te merken en nu als woningaanpassing wordt aangemerkt, waardoor de traplift niet meer valt onder de specifieke zorgkosten?
Ja, de traplift werd tot 2014 inderdaad aangemerkt als ander (dan farmaceutisch) hulpmiddel in de zin van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Tot deze categorie behoorden immers ook woningaanpassingen. Met ingang van 2014 is er uitdrukkelijk voor gekozen om een aantal specifiek benoemde hulpmiddelen van aftrek uit te sluiten. Het gaat hierbij om hulpmiddelen waarvan zonder meer vaststaat dat daarvoor een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gedaan kan worden. Het betreft de scootmobiel, de rolstoel en aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan. In de toelichting bij deze wetswijziging2 en ook bij latere vragen tijdens de parlementaire behandeling3 is uitdrukkelijk aangegeven dat ook de traplift tot laatstgenoemde categorie behoort en dus van aftrek is uitgesloten. Dit is wetgevingstechnisch vormgegeven door het criterium «aanpassingen aan, in of om een woning» te hanteren. Hiermee wordt voorkomen dat aanpassingen zoals een traplift, een hellingbaan, een verlaagd aanrecht of een automatische deuropener allemaal afzonderlijk in de wet moeten worden opgesomd. Voor alle uitgaven voor aanpassing aan, in of om een woning is aftrek met ingang van 2014 niet meer mogelijk.
Is het u bekend dat trapliftverkopers niet van deze wijzigingen op de hoogte waren en dat belastingplichtigen een traplift hebben gekocht in de veronderstelling dat deze aftrekbaar was?
Nee. Mij is bekend dat verschillende trapliftverkopers in 2013 geadverteerd hebben om in 2013 nog een traplift te kopen, vanwege het belastingvoordeel, aangezien in 2014 de kosten hiervan niet meer in aftrek zouden mogen worden gebracht. Het was voldoende kenbaar dat wijzigingen zouden plaatsvinden. Reeds in het regeerakkoord was immers aangekondigd dat de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten per 2014 zou verdwijnen. Uiteindelijk is dat voornemen voor een aantal zorgkosten teruggenomen, maar voor onder meer de traplift gold dit niet omdat daarvoor, zoals gezegd, een aanvraag op grond van de Wmo kan worden gedaan. Ook daarover kan geen misverstand bestaan, omdat in de toelichting op de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 20144 expliciet is aangegeven dat de kosten in verband met een traplift van belastingaftrek uitgezonderd worden.
Deelt u de mening dat het van belang is dat belastingplichtigen op de website van de Belastingdienst de juiste informatie kunnen vinden?
Ja.
Acht u het in overeenstemming met het vertrouwensbeginsel dat belastingplichtigen die eind 2013 een traplift gekocht hebben en deze in 2014 betaald hebben en belastingplichtigen die begin 2014 een traplift gekocht hebben, deze kosten niet kunnen aftrekken in tegenstelling tot wat zij gelezen hebben op de website van de Belastingdienst?
Bij uitgaven voor persoonsgebonden aftrekposten is het kasstelsel van toepassing. Het jaar van betalen is beslissend of recht op aftrek bestaat. Ook moet op basis van het geldend recht in het jaar van betalen beoordeeld worden of de uitgaven recht geven op aftrek als persoonsgebonden aftrekpost. Dit heeft tot gevolg dat een betaling voor of aanschaf van een traplift in 2014 niet tot aftrek kan leiden.
Algemene voorlichting wordt door de Belastingdienst op diverse wijzen verstrekt, onder andere via brochures, toelichtingen bij aangiften en via internet. Uitgangspunt daarbij is dat de Belastingdienst haar voorlichtende taak onbelemmerd kan uitoefenen. Die taak van de Belastingdienst speelt met de huidige informatievoorziening door middel van het internet een steeds belangrijkere rol. In de huidige informatiemaatschappij moet immers ook informatie van de Belastingdienst snel beschikbaar zijn. Omdat deze informatie vaak ook al vooruitlopend op de definitieve vaststelling van de onderhavige wetgeving wordt verstrekt, wordt daarbij zoals ook het geval is bij het bewuste informatieblad een disclaimer opgenomen. Belastingplichtigen worden er daarbij op gewezen dat de regelgeving nog kan wijzigen en de informatie dus later niet volledig of niet geheel juist kan blijken te zijn.
Het verstrekken van algemene voorlichting door de Belastingdienst kan niet leiden tot een van de wet afwijkende behandeling met toepassing van het vertrouwensbeginsel. Daarvan zou wel sprake kunnen zijn indien in een concreet geval door de inspecteur aan de belastingplichtige is toegezegd dat de uitgaven van de door de belastingplichtige in 2014 betaalde traplift in 2014 in aftrek kunnen worden gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het betreft hier echter zoals opgemerkt enkel uitvoering van de voorlichtende taak van de Belastingdienst, waarin bovendien een voorbehoud wordt gemaakt. Dat neemt niet weg dat de Belastingdienst er natuurlijk alles aan doet om zo juist en zo volledig mogelijk te informeren en achterhaalde, onjuiste of onvolledig gebleken informatie zo snel als mogelijk is aan te passen.
Bent u bereid om op grond van het vertrouwensbeginsel de gemaakte kosten voor een traplift in aftrek te laten komen bij de specifieke zorgkosten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Schadeclaims die via Nederland ingediend worden |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Verzet tegen schadeclaims via Nederland»?1
Ik heb hiervan kennis genomen.
Erkent u dat Indonesië het investeringsverdrag met onder meer Nederland heeft opgezegd vanwege het risico van toekomstige schadeclaims? Zo nee, wat is dan uw reactie op de uitspraak van president Yudhoyono: «Ik wil niet dat multinationals met juridische rugdekking alles kunnen doen wat ze willen in ontwikkelingslanden als Indonesië»?2
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat alle investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) per eerst mogelijke datum worden opgezegd. IBO’s geven multinationals niet het recht om «alles te kunnen doen wat ze willen in ontwikkelingslanden». IBO’s leggen standaarden vast volgens welke het gastland buitenlandse investeerders dient te behandelen, en bieden toegang tot internationale arbitrage als een mogelijkheid om geschillen tussen investeerders en het gastland te beslechten. Investeerders kunnen bijvoorbeeld een claim voor schadevergoeding indienen bij vermeende onredelijke of discriminatoire maatregelen, of onrechtmatige onteigening van de investering. Nederlandse IBO’s en EU-vrijhandelsakkoorden bieden staten beleidsruimte om maatregelen ter bescherming van publieke belangen te nemen.
Erkent u dat de kans bestaat dat meer landen hun verdrag met Nederland gaan opzeggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat voor u aanleiding om de investeringsverdragen met landen te herzien?
Staten kunnen IBO’s opzeggen aan het einde van de oorspronkelijke looptijd (meestal 10 of 15 jaar). De IBO met Indonesië kon worden opgezegd, omdat het afgesproken moment voor mogelijke opzegging naderde. Indonesië heeft zonder voorafgaande consultaties gebruik gemaakt van het recht om de IBO op te zeggen.
Recent is de IBO tussen Nederland en Zambia in werking getreden. Vorig jaar heeft Nederland een IBO met de Verenigde Arabische Emiraten ondertekend. Ook wereldwijd worden volgens de UNCTAD nog steeds nieuwe IBO’s afgesloten.3
Erkent u dat Nederland een belangrijke speler is in het faciliteren van schadeclaims vanwege de 15.000 brievenbusfirma’s die Nederland telt? Deelt u de mening van hoogleraar financiële geografie Ewald Engelen dat het de hoogste tijd is dat Nederland ingrijpt in het huidige stelsel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen overweegt u?
Op dit moment wordt door UNCTAD en het CPB een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van Nederlandse IBO’s en geschillen op basis van Nederlandse IBO’s. In mijn appreciatie van dit onderzoek zal ik mijn visie hierop nader toelichten.
Wat is uw oordeel over het feit dat bedrijven zich veelvuldig op papier in Nederland vestigen om via Nederlandse investeringsverdragen claims in te dienen?3 Vindt u het zorgwekkend dat Nederland volgens een rapport van UNCTAD op plaats twee staat in de ranglijst van landen waarvandaan claims worden ingediend?4
Nederlandse IBO’s beogen legaal in Nederland gevestigde investeerders te beschermen. Nederland behoort wereldwijd tot de top op het gebied van inkomende en uitgaande investeringen. Uit studies van UNCTAD blijkt dat Nederland ongeveer 18% van alle investeringen wereldwijd voor haar rekening neemt en 10% van alle IBO-claims.6
Hoe oordeelt u over de uitspraak van universitair docent internationaal publieksrecht Hege Kjos dat Nederlandse verdragen over het algemeen heel open zijn, waardoor ze navenant veel bescherming bieden aan investeerders?5 Erkent u dat het «investeringsvriendelijke klimaat» van Nederland het risico van misbruik met zich meebrengt?
Nederlandse IBO’s beogen een adequaat beschermingsniveau vast te leggen. Nederlandse IBO’s beschermen legaal in Nederland gevestigde natuurlijke en juridische personen die in het buitenland investeren, evenals investeerders uit de landen die in Nederland investeren. De uitspraak van de heer Kjos is op zichzelf geen aanleiding om te concluderen dat het risico van misbruik in Nederland groter is.
Bent u bereid om heronderhandelingen te openen met landen over de bestaande investeringsverdragen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse IBO’s bieden de mogelijkheid voor consultaties, die tot heronderhandelingen zouden kunnen leiden. Indien een wederpartij om consultaties verzoekt, ben ik bereid de wenselijkheid daarvan te onderzoeken.
Zelf ben ik ook voornemens om nieuwe en herzien IBO’s meer in lijn met de EU-standaard te brengen.
Wat is uw reactie op de wijzigingen die UNCTAD aanwijst als verbetering van het bestaande arbitragesysteem? Wat is uw mening over de andere voorstellen van UNCTAD ter verbetering van investeringsverdragen?6
De voorstellen van UNCTAD zijn nuttig en worden reeds betrokken in de onderhandelingen over de nieuwe EU-investeringsverdragen. Ook in toekomstige Nederlandse IBO’s zullen deze voorstellen worden meegenomen voor zover de wederpartij daarmee akkoord gaat.
Wat is uw reactie op het feit dat steeds meer wetenschappelijk onderzoek uitwijst dat investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO's) niet per definitie leiden tot meer buitenlandse investeringen?7 Gegeven deze kennis, hoe beziet u het feit dat Brazilië zijn investeringsbeschermingsovereenkomsten nooit heeft geratificeerd?
Op dit moment wordt door UNCTAD en het CPB een studie uitgevoerd met betrekking tot de effecten van IBO’s op buitenlandse directe investeringen. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Ik kan geen uitspraak doen over de mogelijke redenen voor het feit dat Brazilië geen IBO’s geratificeerd heeft. Dat is een keuze van Brazilië.
Wat is uw oordeel over de aanzwellende kritiek met betrekking tot het investeringsbeschermingshoofdstuk uit het vrijhandelsakkoord tussen de VS en EU? Is een vrijhandelsakkoord zonder Investor-state dispute settlement (ISDS) denkbaar? Hoe denkt de Amerikaanse onderhandelingspartner hierover?
Deze kritiek neem ik zeer serieus. Daarom laat ik op dit moment een onderzoek uitvoeren door Prof. Tietje, Dr. Baetens en Ecorys naar de effecten van ISDS in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). Zoals reeds toegezegd, wordt uw kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe staat het met de mogelijkheid van een aanvullende toets voor bepaalde sectoren, waarbij de EU, lidstaten en de VS gezamenlijk eerst bepalen of een claim gegrond is of niet, voordat een investeerder zijn claim mag doorzetten?8
Dat is nu niet te zeggen. De besprekingen hierover moeten nog worden gestart.
Kunt u inzicht geven in de voortgang van het onderzoek dat momenteel gaande is naar de potentiële schade en risico’s die ISDS voor Nederland meebrengt, evenals het onderzoek naar de politieke risico’s dat u heeft toegezegd aan de Eerste Kamer? Bent u bereid om de negatieve impact van ISDS op ontwikkelingslanden in deze onderzoeken te betrekken?
Rond de zomer is de UNCTAD/CPB-studie naar de effecten van de Nederlandse IBO’s gereed. Hierin worden ook de effecten op ontwikkelingslanden meegenomen, zoals de invloed op investeringsstromen en de gevolgen van het gebruik van geschillenbeslechting tussen investeerders en staten (ISDS).
Deelt u de mening dat oplossingen voor het ISDS-probleem, aangedragen door de VN en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (onder meer transparantie rond arbitragezaken en het waarborgen van de onafhankelijkheid van arbiters) slechts cosmetisch zijn, en niet kunnen wegnemen dat IBO’s leiden tot rechtsongelijkheid tussen gemeenschappen en overheden enerzijds en investeerders anderzijds?9
De oplossingen van de VN en de OESO dragen bij aan de verbetering van het arbitragesysteem. De nieuwe UNCITRAL-transparantieregels zijn per 1 april jl. in werking getreden en zullen voor een verbeterde transparantie zorgen met betrekking tot investeringsarbitrages die volgens de UNCITRAL-procedureregels worden gevoerd. Uit cijfers van UNCTAD blijkt dat staten 43% van de geschillen winnen, investeerders 31% van de geschillen winnen en 26% van de geschillen geschikt wordt.12
Mocht ISDS onderdeel worden van het handelsakkoord, hoe voorkomt u dan dat private belangen nationale publieke belangen zullen overstijgen, aangezien investeringsbescherming dit in het verleden mogelijk maakte? Welke lessen kunnen getrokken worden uit eerdere akkoorden, zoals de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (NAFTA)?
Deze vragen zijn in de onder vraag 10 genoemde TTIP-studie meegenomen en op basis van de uitkomsten hiervan zal ik mijn standpunt bepalen.
De inzet van onbevoegd personeel op Schiphol tijdens de nucleaire top (NSS) |
|
Ronald van Raak |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat tijdens de nucleaire top (NSS) in Den Haag bij luchtafhandelaar Aviapartner Cargo op Schiphol uitzendkrachten (van de bureaus Labourlink en Werk & Ik) werkzaam zijn geweest op de airside zonder de gebruikelijke screening en zonder Schipholpas?1
Uit onderzoek door de Koninklijke Marechaussee, die belast is met het toezicht op de beveiliging van de burgerluchtvaart, blijkt dat tijdens de nucleaire top (NSS) in Den Haag bij luchtafhandelaar Aviapartner Cargo op Schiphol alle werkzame uitzendkrachten in het bezit waren van de gebruikelijke screening en van een Schipholpas.
Deelt u de opvatting dat ook Aviapartner Cargo op Schiphol zich moet houden aan het verbod om tijdens een staking stakingsbrekers in te zetten?
Voor iedere werkgever in Nederland geldt het verbod om een staking te breken met de inzet van uitzendkrachten.
Waarom is besloten om uitzendkrachten zonder de gebruikelijke screening en zonder Schipholpas in te zetten ter vervanging van stakende werknemers die wel een juiste screening en wel een Schipholpas hebben?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik u reeds aangegeven dat er geen uitzendkrachten zonder de gebruikelijke screening en zonder Schipholpas hebben gewerkt.
Klopt mijn inzicht dat het feit dat gedurende de nucleaire top NSS gecontroleerde vracht is gelost en geladen betekent dat deze stakingsbrekers werk hebben gedaan dat anders door het stakende personeel zou zijn gedaan?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de Waadi (de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs). In artikel 10 van deze wet is een verbod tot stakingsbreking opgenomen. Dit houdt in dat een uitzendonderneming geen arbeidskrachten ter beschikking stelt aan een onderneming waar een staking plaatsvindt als hierdoor de staking gebroken wordt. Het onderzoek van de Inspectie SZW naar mogelijke overtreding van dit zogenoemde onderkruipersverbod tijdens stakingen op Schiphol is nog niet afgerond.
De resultaten van dit onderzoek zullen begin juni bekend zijn.
Waarom hebt u toegestaan dat Aviapartner Cargo op Schiphol tijdens de nucleaire top NSS willens en wetens een veiligheidsrisico heeft genomen?
Hiervan is geen sprake. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het bericht ‘Tanken zonder te betalen’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de tv-uitzending van PowLitie op maandag 31 maart 2014?1
Ja.
Klopt het dat dieven voor het stelen van brandstof – «tanken zonder te betalen» – met betrekking tot de eerste twee door hen gepleegde diefstallen niet worden aangepakt door politie en justitie? Zo ja, wat is hier de reden van?
Vanzelfsprekend ben ook ik van mening dat tanken zonder te betalen moet worden aangepakt. Zoals toegezegd tijdens het AO Politieonderwerpen van 18 juni 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 464) heb ik met het OM gesproken over deze aanpak en of dit in de praktijk goed loopt. Het OM en de politie hebben mij toegelicht goede afspraken te hebben met de benzinebranche (onder meer met de Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie) en ook regelmatig overleg te hebben met de branche over een effectief beleid tegen tanken zonder betalen. Dit beleid werpt zijn vruchten af. Pomphouders weten de digitale aangiftefaciliteit bij de politie (voorheen bij het OM) goed te vinden. Het aantal gevallen van benzinediefstal daalt.
Als ondanks de preventieve maatregelen die de sector zelf kan nemen (zoals de uitrol van betalen aan de pomp en het plaatsen van slagbomen bij de uitritten van benzinestations) toch wordt getankt zonder te betalen, is een van de prioriteiten ervoor te zorgen dat de pomphouders hun geld alsnog krijgen. De Rijksdienst Wegverkeer en Justitie helpen de pomphouders hierbij doordat ontheffing is verleend aan gerechtsdeurwaarders om de NAW-gegevens bij het kentekenregister te achterhalen. Deze civielrechtelijke weg leidt ertoe dat degene die tankt zonder te betalen alsnog moet betalen en is voor de pomphouders de snelste manier om hun geld (inclusief de onkosten) terug te krijgen. Doordat ook de kosten van de gerechtsdeurwaarder kunnen worden verhaald, ontstaat er bovendien een extra prikkel om in het vervolg wel te betalen. In geval van strafrechtelijke vervolging van een verdachte kan de pomphouder er ook voor kiezen zich te voegen in de strafrechtelijke procedure.
Iedere aangifte is van belang en kan, naast een civielrechtelijke aanpak, ook leiden tot een strafrechtelijke interventie. In overleg met de benzinebranche hebben OM en politie gekozen voor een beleid dat zich primair richt op recidivisten. Door aangiften te bundelen is de opsporing en vervolging namelijk kansrijker en kan een zwaardere straf worden geëist / opgelegd. Door op deze manier de meest ernstige en stelselmatige vormen van tanken zonder te betalen aan te pakken wordt de beschikbare capaciteit het meest effectief ingezet. Het maatschappelijk effect van de strafrechtelijke interventie is het grootst door deze te richten op de grootste probleemveroorzakers.
In deze aanpak is elke aangifte van groot belang. Daarom is er een speciale aangiftefaciliteit ingericht op de website van de nationale politie en is met de branche afgesproken dat er altijd aangifte wordt gedaan. Hierdoor krijgen politie en OM goed zicht op het fenomeen en de daders en kunnen zij tot een gerichte en effectieve strafrechtelijke interventie komen. Elke aangifte kan dus belangrijke opsporingsinformatie opleveren voor de politie: de politie checkt bij elke aangifte of de persoon reeds in de systemen voorkomt. Met deze informatie wordt op recidive gecontroleerd en waar mogelijk wordt dit feit betrokken bij andere strafbare feiten.
Bent u het er mee eens dat «tanken zonder te betalen» keihard aangepakt moet worden door politie en justitie en dus ook de «first & second offenders»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiften – waarbij bruikbare beelden van daders door pomphouders zijn aangeleverd – zijn bekend bij politie en justitie?
In mijn antwoord op vragen van de leden Visser en Dijkhoff (beiden VVD) over het bericht «Dieselbendes roven tanks leeg» heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aangiftecijfers inzake aangiftes van diefstal van brandstof.2 Ik verwijs hier kortheidshalve naar. Meer specifieke cijfers over tanken zonder te betalen en over het strafrechtelijke vervolg zijn niet beschikbaar.
Hoeveel van deze aangiften zijn door de politie bij justitie aangeleverd? Hoeveel van de aangeleverde zaken hebben geleid tot een veroordeling?
Zie antwoord vraag 4.
Het voorkomen van witwassen van Russische vermogens |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de motie-Servaes/Klaver1, die vraagt om verhoogde alertheid van instanties die zich bezighouden met het voorkomen van witwassen ten aanzien van tegoeden en transacties van Russische functionarissen, oligarchen en hun bedrijven, zowel in Nederland als op EU-niveau?
Ja.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan dit verzoek?
Hier is de huidige anti-witwaswetgeving relevant, met name de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Deze wetgeving eist van de financiële instellingen dat men stelselmatig een cliëntenonderzoek verricht, waaronder onderzoek naar de uiteindelijk belanghebbende, en dat men op risico gebaseerde en adequate maatregelen neemt om dit onderzoek optimaal te kunnen verrichten. Dat laatste houdt onder meer in dat van de instellingen een verhoogde alertheid vereist is en zo nodig extra (controle) maatregelen neemt in die gevallen waarin sprake is of kan zijn van een verhoogd risico op witwassen of terrorisme financiering. Voor de bepaling van het risico is zowel de aard van de dienstverlening als de achtergrond van de cliënt van belang. Zo moeten instellingen extra maatregelen nemen om de cliënt en/of de transactie te controleren indien een dienst wordt verleend aan politiek prominente personen. Het is uiteindelijk aan de instellingen zelf om de mate van het risico te bepalen en welke maatregelen men neemt. Duidelijk is dat daarbij de huidige situatie in Oekraïne en Rusland mede een belangrijke rol speelt.
Er is in de genoemde wetgeving bewust gekozen voor deze «principle-based» benadering, waarin niet wordt voorgeschreven hoe maar met welk resultaat de instellingen hun onderzoek moeten doen. Deze verplichtingen zijn gebaseerd op de Europese anti-witwasrichtlijnen zodat dit regime in alle lidstaten van kracht is.
In een dergelijke benadering past niet dat de overheid de instellingen in specifieke gevallen voorschrijft hoe invulling te geven aan hun verplichtingen. Wel spelen de toezichthouders hierbij een belangrijke rol, want het toezicht is gericht op de beoordeling of de risicobeoordeling en de ondernomen extra (controle)maatregelen adequaat zijn (geweest).
Aanvullend op deze eigen verantwoordelijkheid van financiële instellingen verstrekt toezichthouder DNB guidance in de vorm van de «Leidraad Wwft en Sanctiewet»2 en van een nieuwsvoorziening via email en twitter waarop iedere geïnteresseerde zich kan abonneren. In bepaalde gevallen wordt deze nieuwsvoorziening aangevuld met een circulaire aan alle onder toezicht van DNB staande instellingen. Dit is ook gebeurd naar aanleiding van de recente verordeningen inzake Oekraïne en Rusland.
Binnen Europa is door de Financial Intelligence Units (FIU’s) ook intensief samengewerkt ten aanzien van de sanctiemaatregelen inzake Oekraïne en Rusland. Specifiek voor Oekraïne is alle beschikbare informatie uit alle EU-landen via FIU.NET, het specialistische computernetwerk van de EU FIUs dat wordt beheerd door het Nederlandse ministerie van VenJ, bijeen gebracht. Al deze gecombineerde informatie heeft voor FIUs tot belangrijke nieuwe inzichten geleid. De Nederlandse FIU vervult hierin een actieve rol.
Tenslotte kan ik melden dat de relevante Nederlandse autoriteiten en deskundigen actief betrokken zijn bij internationaal overleg gericht op teruggave van verduisterde Oekraïense overheidsmiddelen. Zo waren het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) vertegenwoordigd bij het Ukraine Forum on Asset Recovery in Londen op 28 en 29 april jl. Ook werden hier operationele contacten gelegd om de samenwerking en gegevensuitwisseling, conform de geijkte procedures te bespoedigen. Nederland zal zich internationaal blijven inzetten voor het traceren en teruggeven van verduisterde middelen.
Heeft u kennisgenomen van de bewering van de Russische activist Aleksej Navalny dat (a) 90% van het Russisch corruptiegeld wordt witgewassen in het Westen en (b) westerse politiediensten onderzoek van Navalny’s Anti-Corruptie Stichting hebben tegengehouden?2
Ja.
Herkent u het geschetste beeld? Hoe verklaart u de genoemde tegenwerking van het onderzoek?
De door de heer Navalny genoemde percentages neem ik voor kennisgeving aan. Het is onduidelijk op welke zaken hij doelt. Dit geeft onvoldoende aanknopingspunten om uitspraken te doen over de bewering dat het onderzoek van de door de betreffende persoon opgerichte Anti-Corruptie Stichting zou zijn tegengewerkt. Ook het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld over onvoldoende informatie te beschikken om beide beweringen op waarde te kunnen schatten.
Zijn Nederlandse instanties die zich bezighouden met het voorkomen en bestrijden van witwassen benaderd door Navalny of zijn Anti-Corruptie Stichting? Zo ja, hoe zijn deze contacten verlopen en hebben zij geleid tot onderzoeks- of opsporingsactiviteiten?
Het OM heeft hierover navraag gedaan bij het landelijk parket en het functioneel parket. Zij zijn niet benaderd door betrokkene of zijn Anti-Corruptie Stichting.
Het bericht ‘Turkije blokkeert ook YouTube’ |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkije blokkeert ook YouTube»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in navolging van de Twitter-blokkade premier Erdogan het spoor bijster lijkt te zijn?
Het kabinet is bezorgd over het besluit om toegang tot Twitter en YouTube af te sluiten. Sociale media zijn niet meer weg te denken uit een moderne samenleving. Zeker van een kandidaatlidstaat van de Europese Unie mag worden verwacht dat de democratische standaarden hoog worden gehouden en dat mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, worden gerespecteerd. Nederland verwelkomt dan ook de opheffing van de blokkade van Twitter na de uitspraak van het Constitutionele Hof van Turkije van 2 april dat deze in strijd was met de vrijheid van meningsuiting en individuele rechten.
In EU-verband is in deze zaak opgetreden richting Turkije via een scherpe, kritische dialoog over het vervullen van de strenge toetredingscriteria. In deze context hebben zowel de EU, bij monde van Commissievoorzitter Barroso en Commissaris Uitbreiding Füle, alsook individuele lidstaten bij de Turkse regering de ernstige zorgen overgebracht over de rechtsstaat in Turkije, waaronder de betreffende blokkades. Ook Nederland heeft zich tegenover de Turkse autoriteiten herhaaldelijk uitgesproken tegen de recente ontwikkelingen in Turkije.
Wat zijn in EU-verband de middelen om op te treden tegen Turkije in het geval van het blokkeren van Twitter en YouTube? Vindt u dat het tijd is om in EU-verband op te treden tegen Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kan in dit geval verwacht worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat een land dat websites als Twitter en YouTube blokkeert toetreedt tot de Europese Unie?
Turkije kan pas toetreden tot de Europese Unie als het voldoet aan alle strenge voorwaarden, waaronder de politieke Kopenhagen-criteria. Het is duidelijk dat de Twitter- en YouTube blokkades haaks op deze criteria staan.
Het bericht “Taalbarrière stremt Sabaanse studenten: ‘Nederland was een nachtmerrie’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Taalbarrière stremt Sabaanse studenten: «Nederland was een nachtmerrie»?1
Ja.
Is het waar dat het merendeel van de studenten die op Saba basis- en voortgezet onderwijs hebben gevolgd, bij vervolgopleidingen in Europees Nederland in de problemen komen? Zo ja, deelt u de analyse dat deze problemen oorsprong vinden in de beperkte kennis van de Nederlandse taal? Zo nee, wat is onjuist aan de analyse?
Volgens de gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) hebben in het studiejaar 2011–2012, het jaar waarin de Wet Studiefinanciering BES in werking is getreden, 10 studenten een opstarttoelage ontvangen om in Nederland te gaan studeren. Daarvan hebben 3 studenten de opleiding inmiddels gestaakt (er is geen diploma behaald) en staat de rest nog ingeschreven. In het studiejaar 2012–2013 hebben 9 studenten een opstarttoelage ontvangen, daarvan hebben twee studenten de opleiding inmiddels gestaakt (zonder diploma) en staat de rest nog ingeschreven. In het studiejaar 2013–2014 hebben 2 studenten een opstarttoelage ontvangen. Beide studenten staan nog ingeschreven.
Uit de hierboven weergegeven gegevens van de DUO kan niet worden opgemaakt dat het merendeel van de Sabaanse studenten bij studie in Nederland in de problemen komt. Wel ondervinden studenten uit Saba, evenals studenten uit de rest van Caribisch Nederland en uit de overzeese landen in het Koninkrijk, aansluitingsproblemen in Nederland. Het feit dat het Nederlands voor de meeste van deze studenten niet de moedertaal is en de taalvaardigheid in de Nederlandse taal daardoor minder is, kan hier zeker een rol spelen. Verder is het algemeen bekend dat Sabaanse studenten ook te maken kunnen krijgen met aanpassings-problemen als gevolg van de Nederlandse cultuur (gewoonten), het klimaat, het ver verwijderd zijn van familie en simpelweg de stap van een eilandgemeenschap naar het «grote» Nederland. Om die reden wordt hen ook extra begeleiding aangeboden (zie het antwoord op vraag 3).
Verwacht u dat het per 1 augustus 2013 aanbieden van extra uren Nederlands aan studenten die aangeven in Nederland verder te willen studeren, dit probleem structureel zal oplossen?2 Zo nee, welke aanvullende maatregelen overweegt u?
Het aanbieden van extra lesuren Nederlands zal zeker bevorderlijk zijn voor een betere beheersing van het Nederlands. Ik kan op dit moment echter niet garanderen dat het probleem dan structureel wordt opgelost. Alles hangt per individuele kandidaat nauw samen met zijn of haar beheersing van het Nederlands en de studiekeuze in Nederland. Overigens wordt bij het aanbieden van de extra uren Nederlands ook de culturele context behandeld. Er is aandacht voor de Nederlandse samenleving, gewoonten en cultuur. Het succes van de Sabaanse studenten in Nederland is echter ook afhankelijk van de wijze waarop ze omgaan met de factoren die ik in mijn antwoord op vraag 2 benoem. Voldoende opvang en begeleiding, aandacht voor de overbrugging van de cultuur- en klimaatverschillen, leerhouding en de zelfredzaamheid van de student, spelen daarin een rol. Het voorbereiden van studenten voor een vervolgopleiding buiten het eigen eiland behoort strikt genomen niet tot de uitvoering van de Wet Studiefinanciering BES. Deze wet richt zich op het toekennen van de studiefinanciering. Aan de studenten die in het buitenland willen gaan studeren wordt op het eiland zelf een voorbereidingsprogramma van een week aangeboden waarin aandacht wordt geschonken aan diverse facetten ten aanzien van hun zelfredzaamheid. Dit programma wordt de studenten kosteloos aangeboden.
Tijdens de decanenconferentie Caribisch Nederland die in augustus 2014 wordt gehouden, zal worden besproken of en op welke wijze dit programma kan worden uitgebreid. De studenten die in Nederland komen studeren hebben de keuze om hier, gedurende het eerste jaar van hun studie, gebruik te maken van de begeleiding die de Stichting Sint Maarten Student Support Services (S4) biedt. De student kan kiezen uit een begeleidingsservice (o.a. inschrijving in de gemeente en hulp bij het afsluiten van verzekeringen) eventueel aangevuld met een huisvestingsservice. De kosten die S4 namens de studenten maakt, worden deels door de DUO bekostigd en deels door de studenten betaald uit de eenmalige opstarttoelage (zie het antwoord op vraag3 die zij van de Rijksdienst Caribisch Nederland ontvangen als ze in Nederland gaan studeren.
Daarnaast bieden verschillende Nederlandse hoger onderwijsinstellingen zoals de Haagse Hogeschool, de hogeschool van Amsterdam, de hogeschool Rotterdam, de Erasmus universiteit en de Universiteit Leiden, een opvang- en/of begeleidingsprogramma voor studenten uit Caribisch Nederland en uit de overzeese landen in het Koninkrijk. Het doel is de studenten wegwijs te maken in Nederland en in het hoger onderwijs.
Medewerkers van mijn ministerie hebben verschillende bijeenkomsten gefaciliteerd om met Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en studentenbegeleidingsorganisaties als S4, te bespreken hoe deze specifieke groep studenten het beste begeleid kan worden.
Wat zijn de belangrijkste drempels voor inwoners van Caribisch Nederland – Saba in het bijzonder – om niet te kiezen voor vervolgonderwijs op het Amerikaanse continent, met name de Verenigde Staten? Is de inventarisatie van knelpunten ten aanzien van studeren in de regio (de omringende Caribische eilanden en de Verenigde Staten) reeds afgerond?3 Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze inventarisatie?
In de administratie van de DUO wordt niet bijgehouden wat de herkomst van de student is die in de Verenigde Staten (VS) studeert. Dit studiejaar is aan 35 studenten die in de VS studeren studiefinanciering verstrekt. Het merendeel hiervan is, zo schat de dienst in, afkomstig van Saba. Deze inschatting is gebaseerd op het feit dat de afdeling Studiefinanciering van de Rijksdienst Caribisch Nederland spreekuren houdt voor studenten en ouders. Dan wordt er namelijk hulp geboden bij het aanvragen van studiefinanciering.
Als drempel voor studie in de VS kan worden aangemerkt dat sommige opleidingen in dat land volgens onderzoek van de Nederlandse organisatie voor internationalisering in het hoger onderwijs (NUFFIC), niet voldoen aan de Nederlandse kwaliteitsnormen. Ook het feit dat er opleidingen in de VS zijn waarvan de opleidingskosten de hoogte van de studiefinanciering overstijgen, vormt een drempel om daar te gaan studeren.
De inventarisatie van knelpunten en mogelijkheden voor vervolgopleidingen in de regio is in volle gang. Daarbij wordt ook gekeken naar de hoogte van de collegegelden en naar de universiteiten die conform de eisen van het Nederlandse onderwijssysteem al geaccrediteerd zijn of nog een accreditatietraject doorlopen. Deze inventarisatie zal augustus 2014 zijn afgerond en als input dienen voor de decanenconferentie Caribisch Nederland die dan zal plaatsvinden. Op deze conferentie zullen de doorstudeermogelijkheden voor beroeps- en hoger onderwijs in de regio worden besproken.
Voor wat betreft vervolgopleidingen in de regio zoekt OCW actief de samenwerking met Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Deze landen bieden aanvullende voorzieningen voor inwoners van Caribisch Nederland. In de samenwerkingsprotocollen die Nederland daartoe met elk van deze landen heeft afgesloten, zijn maatregelen vastgelegd om het studeren in deze landen of in de regio te stimuleren.
Voor Sabaanse jongeren die hun werkzame leven in het Caribisch deel van het Koninkrijk willen doorbrengen of aanvangen, zal een vervolgopleiding in één van de andere landen van het Koninkrijk in veel gevallen een goede voorbereiding zijn. Zo kunnen zij in een vergelijkbare omgeving hun onderwijspad vervolgen.
Herkent u zich in het beeld uit het artikel dat een vervolgopleiding in de Verenigde Staten voor veel studenten vanwege de kosten geen optie is? Is het waar dat de Rijksdienst Caribisch Nederland-Saba 25 procent van het jaarlijkse collegegeld betaalt en dat de student zelf de overige 75 procent moet betalen plus verzekeringskosten? Is het waar dat veel studenten voor Nederland kiezen omdat dit – met hulp van de Dient Uitvoering Onderwijs – nu eenmaal veel goedkoper is?
Amerikaanse collegegelden verschillen sterk per instelling, per programma en per regio. De collegegelden variëren van $ 5.000 tot $ 35.000 per academisch jaar. Het collegegeld aan de staatsuniversiteiten is vaak lager dan aan de privé-instellingen. De community colleges zijn (meestal) het goedkoopst en de topuniversiteiten het duurst. De studiefinanciering is bedoeld als een tegemoetkoming in de studiekosten en wordt verstrekt door de Rijksdienst Caribisch Nederland, afdeling Studiefinanciering (RCN-Studiefinanciering). Op grond van de Wet Studiefinanciering BES wordt voor een opleiding in de VS een bedrag toegekend, maximaal $ 1.479,60 per maand inclusief opstartkosten (vliegticket, uitrusting, etc.). Of studeren in de VS voor een student financieel gezien een optie is, is dus afhankelijk van de instelling en de opleiding waar de betreffende student voor kiest. Overigens bieden veel instellingen in de VS een studiebijdrage (scholarship) aan studenten die uitblinken in sport of op andere terreinen excelleren. Deze bijdrage kan bestaan uit vrijstelling van inschrijf- of collegegeld, gratis leerboeken en andere financiële voordelen. Voorgaande informatie en meer gegevens over de kosten van het studeren in de Verenigde Staten zijn beschikbaar op de website http://www.wilweg.nl/ landen/verenigde-staten/studeren-in-de-verenigde-staten/financiering van de NUFFIC en via het Fulbright Center in Amsterdam.
Het wettelijk collegegeld in Nederland bedraagt in het studiejaar 2013–2014 € 1.835. Als een student in Nederland gaat studeren, ontvangt hij van RCN-Studiefinanciering eenmalig een opstarttoelage van maximaal $ 7,445.61.
Van de DUO ontvangt de student gedurende zijn/haar studie maandelijks maximaal € 986,14 aan studiefinanciering.
Het openbaar lichaam Saba heeft in mei 2012 bij besluit bepaald, dat studenten die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering maar wel zijn geaccepteerd door een erkende instelling, bij het openbaar lichaam Saba een bijdrage in de studiekosten of een beurs kunnen aanvragen.
Sinds de invoering van de Wet Studiefinanciering BES (studiejaar 2011–2012) is het aantal studenten dat met een opstarttoelage in Nederland is gaan studeren gedaald. Het aantal studenten dat met studiefinanciering BES in de VS is gaan studeren is gestegen.
Het bericht dat twee derde van de dierenartsen meer antibiotica voorschrijft dan de streefwaarde |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uit eerste benchmarkwaarden van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) blijkt dat tweederde van de dierenartsen meer antibiotica voorschrijft dan de streefwaarde?1
Het rapport van de SDa met de eerste benchmark voor dierenartsen heb ik, samen met de Minister van VWS, onlangs aan de Kamer aangeboden met de brief «Antibioticagebruik in de veehouderij». In deze brief heb ik aangegeven dat ik positief ben over de ontwikkeling van deze veterinaire benchmark, omdat het een belangrijk instrument is dat dierenartsen in staat stelt hun voorschrijfpatroon van antibiotica te spiegelen aan dat van collega’s en daarbij te zoeken naar verbetermogelijkheden.
De SDa heeft in het rapport een streefwaarde voor het voorschrijfpatroon van dierenartsen gedefinieerd. De SDa ziet deze streefwaarde als een toekomstig ambitieniveau. Het feit dat 60% van de dierenartsen zich boven dit toekomstige ambitieniveau bevindt, geeft voor mij aan dat het van belang is dat de veterinaire beroepsgroep actie onderneemt om dit percentage te gaan verlagen, zodat steeds meer dierenartsen in de toekomst binnen de streefwaarde zullen vallen. De initiatieven voor het zorgvuldiger en minder voorschrijven van antibiotica die de KNMvD en de SGD momenteel naar aanleiding van dit rapport ontplooien (zie kamerbrief), juich ik dan ook toe.
Deelt u de bezorgdheid over het aantal dierenartsen dat meer antibiotica voorschrijft dan de streefwaarde?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er ingrijpende maatregelen nodig zijn als dierenartsen vijf tot 20 keer meer antibiotica voorschrijven dan collega’s?
Ik onderschrijf de oproep van SDa dat de dierenartsen met een voorschrijfpatroon boven de actiewaarde zich kritisch moeten oriënteren op hun voorschrijfpatroon. Daarnaast ben ik van mening dat dit ook van toepassing is op dierenartsen die met hun voorschrijfpatroon nog niet voldoen aan de streefwaarde.
De grote spreiding in prescriptie binnen de sectoren moet nader worden geanalyseerd. De KNMvD heeft reeds toegezegd een nadere analyse te zullen verrichten naar de spreiding in het voorschrijfpatroon en actief te zoeken naar oorzaken en verbetermogelijkheden.
Ik vind het belangrijk dat de veterinaire beroepsgroep zelf initiatieven neemt om met behulp van dit rapport op zoek te gaan naar verbetermogelijkheden ten aanzien van het voorschrijfpatroon van dierenartsen.
Ik ondersteun daarom het initiatief van de Stichting Geborgde Dierenarts (SGD) om de veterinaire benchmarkindicator (VBI) te automatiseren en medio 2014 te implementeren in het private kwaliteitssysteem voor dierenartsen. Daarmee krijgen alle deelnemende dierenartsen actuele inzage in hun eigen benchmark. Op basis hiervan kunnen dierenartsen hun voorschrijfpatroon aanpassen. De Stichting Geborgde Dierenarts zal bovendien vanaf begin 2015 een verbetertraject opleggen aan dierenartsen die boven de actiewaarde blijven.
Deze nulmeting, op basis van de cijfers van 2012, is voor mij geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. In de afgelopen periode zijn al diverse maatregelen door overheid en private partijen doorgevoerd gericht op het zorgvuldiger en minder voorschrijven van antibiotica (o.a. de UDD-regeling en de formularia en richtlijnen van de veterinaire beroepsgroep). Deze maatregelen, gecombineerd met deze benchmark en de daaraan gekoppelde private verbetertrajecten, zullen in de komende periode hun vruchten gaan afwerpen.
In welke gevallen geeft de SDa gegevens uit de benchmark door aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die dierenartsen vervolgens kan sanctioneren en in welke gevallen gaat de NVWA daadwerkelijke over tot sanctioneren?
De SDa geeft geen gegevens door aan de NVWA. De SDa beschikt alleen over geanonimiseerde gegevens over het gebruik op een bedrijf en het voorschrijfpatroon van dierenartsen. Productschappen verstrekken wel gegevens van «veelgebruikende veehouders» uit de melkvee-, varken-, vleeskuiken- en kalversector aan de NVWA. De NVWA gebruikt deze gegevens in haar risicogericht toezicht. De NVWA beoordeelt bij dierenartsen of zij zorgvuldig en restrictief antibiotica voorschrijven. De richtlijnen en formularia van de beroepsgroep worden daarbij als toetsingscriteria gebruikt. Een dierenarts kan daarvan gemotiveerd afwijken, mits de onderbouwing ook wordt vastgelegd. Als de NVWA twijfelt over de handelswijze van de dierenarts, dan wordt dit voorgelegd aan de klachtambtenaar. Die kan een zaak starten bij het Veterinair Tuchtcollege.
Als de dierenarts zich niet houdt aan wettelijke verplichtingen, treedt de NVWA handhavend op.
Welke extra maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de overgrote meerderheid van de dierenartsen zo snel mogelijk aan de streefwaarde gaat voldoen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Kamer de komende maanden met regelmaat te informeren over nieuwe benchmarkcijfers?
Ja. Begin juni zal het SDa-expertpanel de cijfers over het voorschrijfpatroon van dierenartsen in 2013 publiceren. Ik zal u die rapportage toesturen.
Is er inmiddels al meer duidelijkheid over hoe het kan dat dierenartsen in 2012 meer antibiotica voorschreven dan dat er (geregistreerd) verkocht was?
Nee. Zoals ik in de Kamerbrief van 29 augustus 2013 (TK 29 683, nr. 168) heb aangegeven is het interen op eerder opgebouwde voorraden bij dierenartsenpraktijken een mogelijke oorzaak van het verschil tussen de omvang van het gebruik en de verkoop van antibiotica in 2012. De SDa zal in haar rapportage (verwacht in juni 2014) over de gebruiksgegevens in 2013 hier nader aandacht aangeven.
Klopt het dat de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) heeft geconstateerd dat de antibioticaresistentie snel daalt als gevolg van de vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij? Zo ja, hoe groot is deze daling?
De constatering betreft geen uitspraak van de SDa, maar van prof.dr. D. Mevius, hoogleraar antimicriobiële resistentie aan de Universiteit Utrecht.
Hij deed deze uitspraak op het SDa symposium op 27 maart 2014 op basis van lopend monitoringsonderzoek naar de ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren in een aantal veehouderijsectoren. Over de resistentiedaling in 2012 heb ik u per brief van 11 november 2013 geïnformeerd (TK 29 683, nr. 172).
De meest recente formele cijfers over de ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren in deze veehouderijsectoren zullen worden gepubliceerd in de Maran rapportage over het jaar 2013. Deze rapportage is nu nog niet beschikbaar. Ik verwacht u daarover medio 2014 nader te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat er voor de periode na 2015 nieuwe reductiedoelstellingen dienen te worden vastgesteld om het antibioticagebruik in de veehouderij nog verder te verminderen?
Het antibioticumbeleid is erop gericht om resistentievorming en resistentieverspreiding tegen te gaan.
Vorig jaar heb ik u met mijn brief van 4 juli (TK 29 683 nr. 167) samen met de Minister van VWS gemeld dat wij ons, naast onze inzet op antibioticareductie, meer gaan richten op preventieve maatregelen door de sectoren zoals aanpassing van stal- en managementsystemen om infecties te voorkomen.
De inzet van veehouders en dierenartsen en de huidige reductiedoelstellingen hebben bijgedragen aan een aanzienlijke reductie van het antibioticumgebruik in de veehouderij in de afgelopen jaren. Dit heeft ook geleid tot een daling in resistentievorming bij landbouwhuisdieren. Maar we zijn er nog niet. De ambitieuze 70% reductiedoelstelling voor 2015 is nog niet bereikt. De SDa rapportage met de nieuwe reductiecijfers over het jaar 2013 wordt in juni 2014 verwacht.
In overleg met experts en de betrokken sectoren zal, mede op basis van de bereikte resultaten, worden bezien welk beleid na 2015 nodig is op het veterinaire antibioticaresistentie dossier, gericht op een verdere vermindering van resistentievorming en resistentieverspreiding.
Wolf krijgt 'verblijfsvergunning' |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom het noodzakelijk is om de wolf een wettelijke bescherming te bieden?1
De provincies hebben mede naar aanleiding van het rapport van Alterra mij verzocht om duidelijkheid te geven over de status van de wolf onder de Flora- en faunawet. Dat is belangrijk, omdat zij hun bevoegdheden met betrekking tot beheer en schadebestrijding slechts kunnen toepassen met betrekking tot van nature in Nederland voorkomende zoogdieren. Hetzelfde geldt voor het Faunafonds. Hoewel de aanwezigheid van wolven in Nederland nog niet feitelijk is vastgesteld, moet, gezien de nabijheid, dispersie-ranges en jachtafstanden van wolven in Duitsland, er van worden uitgegaan dat Nederland in principe tot het verspreidingsgebied van de wolf behoort. Door de wolf aan te wijzen, wil ik bij voorbaat duidelijk maken dat provincies en Faunafonds bevoegd zijn ten aanzien van in het wild levende wolven in ons land.
Deelt u de zorgen dat het faunafonds onvoldoende middelen beschikbaar heeft om aan alle schade-aanvragen te voldoen, zoals de schade die wordt toegebracht door ganzen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de provincies daarover een oordeel te geven. Zij zijn in het kader van decentralisatie van natuurtaken financieel verantwoordelijk geworden voor het Faunafonds. De provincies hebben laten weten dat eventuele bijkomende wolvenschade geen negatief effect zal hebben op tegemoetkomingen voor andere schades, conform de huidige regels van het Faunafonds.
Kunt u toelichten wat het effect is op het faunafonds, wanneer ook schade door de wolf uitgekeerd moet worden?
Het is in eerste instantie aan de provincies om daarvan een inschatting te geven. Afgaand op schadegevallen in Duitsland ligt het in de rede dat dit in eventuele gevallen om relatief geringe bedragen zal gaan ten opzichte van het totaal aan uitgekeerde tegemoetkomingen voor andere diersoorten.
Het faunafonds heeft een plafond; kunt u aangeven ten koste van welke andere te vergoeden schade dit zal gaan als schade van de wolf ook verhaald moet worden op het faunafonds?
Het Faunafonds hanteert geen plafond voor tegemoetkomingen in schade, die zij uitkeren op grond van de Flora- en faunawet en de daarop gebaseerde regels van het Faunafonds.
Deelt u de opvatting dat de middelen in het faunafonds moeten worden aangevuld als blijkt dat er onvoldoende beschikbaar is om schade uit te keren omdat steeds meer dieren een wettelijke bescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Overheveling van taken treft vooral zwakste gemeenten’ |
|
Eddy van Hijum (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Overheveling van taken treft vooral zwakste gemeenten»?1
Ja
Is het waar, dat gemeenten die nu al de grootste financiële problemen ervaren, vanaf volgend jaar het meeste nieuwe werk te doen krijgen als de jeugdzorg, de ouderenzorg en de jonggehandicaptenuitkering Wajong worden gedecentraliseerd?
De Volkskrant hanteert het begrip netto schuld als maat voor financiële problemen van een gemeente. De provinciaal toezichthouders richten zich met name op de mogelijkheid voor gemeenten om meerjarig een sluitende begroting te realiseren. Er zijn voor 2014 door de provinciale toezichthouders negen gemeenten onder preventief financieel toezicht geplaatst. Dat overzicht heb ik u eerder toegezonden.
Van de negen gemeenten die onder preventief financieel toezicht staan komt enkel de gemeente De Marne ook voor in het overzicht van de top tien van gemeenten die «Driedubbel zouden worden getroffen» volgens de Volkskrant.
Op basis van deze vergelijking concludeer ik dat er geen sprake is van een situatie dat de financieel zwakste gemeenten volgend jaar het meeste werk krijgen aan de decentralisaties.
Is de conclusie van het onderzoek van de Volkskrant en het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) juist, dat veel gemeenten niet alle taken zullen kunnen uitvoeren die ze van het Rijk krijgen overgedragen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dat probleem op te lossen? Zo nee, kunt u aangeven op welk punt of op welke punten het onderzoek niet juist is?
Deze conclusie kan op dit moment niet getrokken worden. Het kabinet stelt dat gemeenten de verantwoordelijkheden in het sociaal domein binnen de financiële kaders kunnen realiseren door goed te kijken wat iemand op eigen kracht kan, bijgestaan door zijn sociale netwerk. Een vervolgstap is om te kijken welke bijdrage (goedkopere) algemene voorzieningen kunnen leveren. Doordat gemeenten verantwoordelijk worden voor het brede sociaal domein worden zij in staat gesteld nieuwe, meer doelmatige, integrale arrangementen te ontwikkelen. Ook kunnen gemeenten doelmatigheidswinst realiseren bij het aanbesteden van ondersteuning.
In de brief van de Staatssecretaris van VWS is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het begrotingsoverleg langdurige zorg. In dit begrotingsoverleg is afgesproken dat gemeenten in 2015 extra budget ontvangen voor een zorgvuldige invoering van Jeugdwet en de Wmo 2015 en vanaf 2016 meer financiële ruimte voor de uitvoering van hun verantwoordelijkheden op grond van de Wmo 2015.
Om te voorkomen dat individuele gemeenten in de financiële problemen komen is het van belang dat er een goed verdeelmodel wordt ontwikkeld dat een zo nauwkeurig mogelijke voorspelling maakt van de kostenveroorzakers bij de uitvoering van de verschillende wetten, zoals de leeftijdsopbouw van de bevolking. In 2015 wordt gekozen voor het verdelen van het budget op grond van een historisch verdeelmodel, zodat in die gemeenten met een groot aantal rechthebbenden of ouderen de opgave niet zwaarder weegt dan voor gemeenten met minder rechthebbenden of ouderen.
Het artikel in de Volkskrant wekt ten onrechte de suggestie dat er geen rekening wordt gehouden met stijgende kosten voor bijvoorbeeld vergrijzing, zie ook antwoord op vraag 6.
Is het waar dat er een proefberekening is gemaakt, die voor de armste gemeenten erg nadelig uitpakt? Zo ja, wilt u die aan de Kamer sturen?
Van een proefberekening is geen sprake. Het objectieve verdeelmodel voor de nieuwe Jeugd- en Wmo-verantwoordelijkheden is nog in ontwikkeling. Voor het jaar 2015 worden de middelen overgeheveld op basis van een historische verdeling, waardoor er bij de verdeling van het geld zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de zorg en ondersteuning op grond van de AWBZ, Zvw en Wet op de jeugdzorg in de afgelopen periode.
Wanneer krijgen gemeentebesturen duidelijkheid over de financiële middelen die het Rijk aan gemeenten in 2015 ter beschikking stelt voor de uitvoering van de taken die gedecentraliseerd worden?
Voor zowel de Jeugdwet als de Wmo2015 zijn gemeenten al geïnformeerd over de voorlopige verdeling van budgetten. Zo is er in januari 2014 een internetbericht2 verschenen waarin de opbouw van het macrobudget 2015 voor de Wmo2015 voor gemeenten is toegelicht. Hierbij is ook een voorlopige historische verdeling voor het jaar 2015 opgenomen; een actualisatie hierop volgt in de meicirculaire gemeentefonds 2014.
Over de budgetten per gemeente in 2015 voor de jeugdtaken zijn gemeenten afgelopen december voor het laatst geïnformeerd. De definitieve budgetten per gemeente voor 2015 worden komende Meicirculaire gepubliceerd. In december is tevens toegezegd dat het budget per gemeente in de Meicirculaire in negatieve zin niet meer dan 5% kan afwijken van het budget van december.
Op welke wijze wordt in het nieuwe verdeelmodel rekening gehouden met de combinatie van vergrijzing van de bevolking, overgedragen zorgtaken en schuld? Wanneer kan de Kamer het nieuwe verdeelmodel tegemoet zien?
De verdeelmodellen houden rekening met de relevante kenmerken van gemeenten, zoals leeftijd en sociale structuur. De modellen houden rekening met de kosten die gemeenten zullen gaan maken, zoals vastgelegd in de Financiële-verhoudingswet (kostenoriëntatie).
Er zal ook aandacht zijn voor de herverdeeleffecten die een objectieve verdeling met zich meebrengt en een manier om deze geleidelijk in te laten groeien. Het verdeelmodel zal geen rekening houden met de schuldpositie van gemeenten. Uitgangspunt van de verdeling is dat gekozen wordt voor verdeelmaatstaven die niet beïnvloed kunnen worden door gemeenten.
Welke maatregelen neemt u om de onzekerheid van gemeentebesturen, maar in de eerste plaats van burgers die zijn aangewezen op zorg en ondersteuning, weg te nemen?
In de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn diverse waarborgen opgenomen die ervoor zorgen dat mensen die daarop aangewezen zijn kwalitatief goede en passende ondersteuning zullen krijgen. Met de uitkomsten van het begrotingsoverleg krijgen gemeenten meer financiële ruimte om deze taken uit te voeren en een zorgvuldige overgang te realiseren. Gemeenten krijgen in de meicirculaire duidelijkheid over de budgetten per gemeente in 2015.
De gevolgen van het hebben van schulden voor zzp’ers |
|
Sjoerd Potters (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal huishoudens met schulden verdubbeld», waarin in de laatste alinea wordt vastgesteld dat financiële problemen een diversiteit aan mensen, waaronder zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), treffen?1
Ja.
Voordat de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) kan worden toegepast, dienen zzp’ers eerst een minnelijk traject te doorlopen; bent u bekend met de omstandigheid dat het minnelijke traject in veel gemeenten niet op zzp’ers wordt toegepast en dat het advies wordt gegeven de handelsactiviteiten te staken? Hoe kijkt u hiertegen aan?
Voor het slagen van een minnelijk traject is enige stabiliteit qua inkomen vereist en behoort het maken van nieuwe schulden in principe niet tot de mogelijkheden. Dit zijn twee voorwaarden waar menig zzp-er met financiële problemen moeilijk aan kan voldoen. Financiële hulpverlening aan een zelfstandige vraagt om specifieke bedrijfsmatige kennis. Die kennis is aanwezig bij de uitvoerder van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het Bbz. Voor de zzp-er met financiële problemen fungeert het Bbz als voorportaal. Hier wordt bepaald of de bedrijfsactiviteiten van de zzp-er voldoende levensvatbaar zijn en/of wellicht via herfinanciering en tijdelijke inkomensondersteuning vanuit het Bbz een gezonde basis kan worden gecreëerd voor de toekomst.
De situatie kan ontstaan dat op zich wel sprake is van een levensvatbaar bedrijf, maar dat voor de door een samenloop van omstandigheden ontstane schulden, geen oplossing binnen het Bbz kan worden gevonden. Dan kan via schuldhulpverlening alsnog worden bezien of een schuldregeling tot de mogelijkheden behoort, waardoor de aanwezige schuldenlast niet op de verder gezonde bedrijfsvoering drukt. Het gaat dan – gezien de geconstateerde levensvatbaarheid – veelal om zzp-ers met een bepaalde mate van stabiliteit binnen hun inkomen, waardoor er ook meer kans is dat tot een vergelijk met de aanwezige schuldeisers kan worden gekomen. Vanwege de gewenste specifieke expertise is nauwe samenwerking met de uitvoerder van het Bbz vereist.
De hierboven beschreven wisselwerking tussen Bbz en schuldhulpverlening is op dit moment nog niet binnen alle gemeenten gebruikelijk. Deze maand verschijnt de Werkwijzer zelfstandig ondernemers met schulden van Divosa, tot stand gekomen met subsidie van SZW. In deze werkwijzer wordt een aantal good practices beschreven om gemeenten handvatten te bieden over hoe zij de samenwerking tussen beide expertises beter vorm kunnen geven.
Klopt het voorts dat het een zzp’er in de regel niet wordt toegestaan om binnen het regime van de Wsnp te vallen terwijl deze de handelsactiviteiten voortzet, aangezien ondernemen financiële onzekerheid met zich brengt en daarmee de kans op nieuwe schulden wordt vergroot? Hoe taxeert u deze omstandigheid?
Het zal in deze situatie bijna altijd gaan om een onderneming die in serieuze betalingsmoeilijkheden is geraakt, anders doet men geen beroep op de Wsnp. Het beëindigen van de onderneming en te gelde maken van de activa is dan – binnen de schuldsaneringsregeling – inderdaad de hoofdregel. Voortzetting binnen de Wsnp is echter niet onmogelijk. Een eigen onderneming van de schuldenaar kan tijdens de schuldsanering tijdelijk worden voortgezet, indien de rechter-commissaris daarvoor bij schriftelijke beschikking toestemming verleent (artikel 311 Faillissementswet).
Vorderingen die in die situatie voortvloeien uit een voortzetting van de handelsactiviteiten zijn nieuwe boedelschulden- aldus lid 3 van artikel 311 Faillissementswet. Boedelschulden zijn schulden die door de boedel (vanzelf, of door toedoen van de curator-bewindvoerder) worden gemaakt. Deze boedelschulden hebben de allerhoogste voorrang en gaan dus boven alle oude bestaande schulden ook wanneer die preferent zijn. Deze nieuwe boedelschulden mogen als eerste uit de boedel voldaan worden en dat gaat in een toch al zeer krappe situatie (faillissement en schuldsanering) rechtstreeks ten koste van wat de bestaande schuldeisers kunnen krijgen. Rechters zijn vanuit die optiek dan ook terughoudend met het verlenen van toestemming tot tijdelijke voortzetting.
De rechterlijke Wsnp-richtlijnen (de zgn. Recofa-richtlijnen) leggen de voortzettingbeslissing daarnaast aan kritische banden: de eventuele toestemming ziet op een tijdelijke voortzetting, bijvoorbeeld om lopende zaken te kunnen afhandelen of om een akkoord te kunnen aanbieden aan de schuldeisers. Na afloop van de tijdelijke voorzetting dient de schuldenaar de handelsactiviteiten te beëindigen en dient hij betaald werk in loondienst te zoeken met inachtneming van een strikte arbeids- en sollicitatieplicht. Tijdens de looptijd van de schuldsanering kan de schuldenaar daarnaast geen (nieuwe) eigen onderneming starten zonder toestemming van de rechter-commissaris.
In de negende Monitor-rapportage Wsnp is aan de hand van een enquête onder insolventierechters ook onderzocht (hoofdstuk 7.1, blz. 53–54) of het vaak voorkomt dat een zzp-er tijdens de Wsnp zijn onderneming mag voortzetten. Tweederde van de rechters gaf aan dat dit inderdaad wel eens voorkomt.
Deelt u de mening dat ook voor zzp’ers effectieve en daadwerkelijke schuldhulpverlening toegankelijk moet zijn dan wel blijven? Op welke wijze kan deze mogelijkheid beter worden vormgegeven?
Voor ondersteuning van zzp-ers met een levensvatbare onderneming is het Bbz – zoals boven beschreven – de eerst aangewezen regeling. Wanneer de mogelijkheden van het Bbz uitputtend zijn ingezet en het Bbz onvoldoende soelaas biedt voor de aanwezige schuldenproblematiek, kan schuldhulpverlening een meerwaarde hebben. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening sluit schuldhulpverlening aan zzp-ers dan ook niet zonder meer uit. Een en ander vraagt wel om specifieke dienstverlening die in nauwe samenwerking met het Bbz kan worden opgezet. Het blijft steeds de gemeente zelf die bepaalt hoe de lokale schuldhulpverlening wordt ingericht en in welke mate de hulpverlening specifiek op bepaalde doelgroepen – zoals de zzp-er – wordt gericht.
De storing op de website van de Gemeente Den Haag waardoor Nederlandse kiezers uit het buitenland zich niet konden registreren voor de verkiezingen van het Europees Parlement |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat door een storing op de website van de gemeente Den Haag in het weekend van 29 maart j.l. Nederlandse kiezers in het buitenland zich enige tijd niet online hebben kunnen registeren?1
Ja.
Hoe lang heeft de storing precies geduurd?
In het weekend van 29 en 30 maart 2014 hebben kiezers problemen ondervonden bij het afronden van het webformulier. De website van de gemeente Den Haag was wel gewoon beschikbaar. De gemeente Den Haag heeft gemeld dat het probleem met het digitaal in te vullen formulier maandag 31 maart 2014 rond 17.00 uur was verholpen. Onmiddellijk na het ontdekken van de storing op maandagochtend 31 maart j.l. (rond 11.30 uur) heeft de gemeente Den Haag een pdf van het formulier op de website geplaatst. Vanaf dat moment was er dus weer een bruikbaar registratieformulier beschikbaar.
Wat gaat u er aan doen om dit soort storingen in de toekomst te voorkomen?
De gemeente Den Haag heeft de monitoring van het webformulierde website geïntensiveerd om zo een eventuele nieuwe storing sneller te kunnen detecteren en op te lossen. Ook in het weekend en ’s nachts. Mocht er onverhoopt toch weer een storing in het webformulier optreden, dan kunnen kiezers tijdens deze storing zich toch nog steeds registreren door een PDF-versie van het registratieformulier te downloaden op dezelfde website.
Gaat u Nederlanders in het buitenland meer tijd gunnen om zich te registreren, door bijvoorbeeld de registratietermijn met een weekend te verlengen tot maandag 14 april? Zo nee, waarom wordt na een gelijke storing bij de belastingdienst de deadline wel met twee dagen verlengd?
Ik vind het niet noodzakelijk om de registratietermijn te verlengen, omdat de periode waarin het formulier niet goed te gebruiken was relatief kort heeft geduurd en na de storing er nog in ieder geval 10 volle dagen beschikbaar zijn om het ingevulde registratieformulier (met bewijs van Nederlanderschap) bij de gemeente Den Haag in te leveren. Dat laatste kan per mail, post of fax. In die zin gaat de vergelijking met de situatie bij de Belastingdienst naar mijn mening niet op. Daar ging het er om dat de website precies voor het verstrijken van de deadline niet beschikbaar was. In deze casus is dat anders.
Wilt u deze vragen met spoed, namelijk vóór de registratie-deadline van 10 april, beantwoorden?
Ja.
Het bericht Dijksma zegt nee tegen Basamid |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dijksma zegt nee tegen Basamid»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u geen handtekening zet onder de vrijstellingsaanvraag voor Basamid?
Een vrijstellingsaanvraag wordt verleend als er sprake is van een noodsituatie (op basis van artikel 38 van de Wgb en artikel 53 Verordening (EG) 1107/20092. Hieraan voorafgaand vindt een zorgvuldige afweging plaats met betrekking tot het landbouwkundige belang en belangen van een gezond en schoon leefmilieu voor mens en dier.
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft een negatief advies gegeven omtrent deze vrijstellingsaanvraag omdat de toepassing risicovol is voor de toepasser, omstanders en gewaswerkers. Bij de toepassing van Basamid komt formaldehyde vrij. Formaldehyde is risicovoller dan lang werd aangenomen. Het is daarom door het Risk Assessment Committee (RAC) in een hogere carcinogeniteitsklasse geplaatst. Naar verwachting zal de EFSA (European Food Safety Authority) dit overnemen. Dat betekent dat de blootstelling nihil moet zijn. Dit kan niet worden gegarandeerd en daarom adviseert het Ctgb de vrijstelling niet te verlenen.
Een vrijstellingsaanvraag voor het gewasbeschermingsmiddel Formaline, waarbij ook formaldehyde vrijkomt, heb ik om diezelfde reden onlangs afgewezen.
Daarnaast voldoet de toepassing evenmin aan de criteria voor uitspoeling en de eisen van vogels, waterorganismen, zoogdieren, bijen, niet-doelwitarthropoden en wormen. In mijn afweging heb ik de ernst van het risico voor de mens zwaarder laten wegen dan het landbouwkundige belang.
Het bedrijfsleven heb ik overigens laten weten dat in den brede ingezet moet worden op reguliere toelating van middelen in plaats van op vrijstellingen.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van uw besluit kwekers in Nederland op een achterstand worden gezet ten opzichte van hun Europese collega’s en dat de complete bedrijfstak bos- en haagplantsoen gedwongen wordt teelten naar het buitenland te verplaatsen, aangezien over de grens Basamid wel mag worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de sector zelf om mogelijkheden te genereren om ziekten en plagen te bestrijden. Ik heb navraag gedaan naar het gebruik in omringende landen. Het middel is niet regulier toegestaan in Duitsland. De laatste vrijstelling voor het middel was, net als in Nederland, in 2012. In België en het Verenigd Koninkrijk is er wel een toelating. Indien de EFSA het advies van de RAC overneemt, zullen ook andere Europese landen zich moeten conformeren aan de 0-procent blootstelling van dit middel.
Kunt u aangeven wat de economische gevolgen zijn van uw besluit voor de B.V. Nederland, aangezien Nederland de tweede voedselexporteur in de wereld is en wat betreft de boomteelt zelfs de grootse exporteur ter wereld is? Zo nee, waarom niet?
Een exacte inschatting van de economische gevolgen door opbrengstderving en verliezen in export kan niet worden gegeven. De zaailingenteelt van bos- en haagplantsoen omvat namelijk een verscheidenheid aan gewassen. Met betrekking tot de export kan niet in kaart worden gebracht welk deel van de Nederlandse zaailingenteelt uiteindelijk als eindproduct zal worden geëxporteerd. Ook bij (gedeeltelijke) verplaatsing van de zaailingenteelt naar het buitenland blijft de mogelijkheid voor het verkrijgen van plantmateriaal bestaan waardoor het aannemelijk is dat, voor wat betreft de overige onderdelen van de sector bos- en haagplantsoen, de Nederlandse bedrijven hun exportpositie kunnen blijven behouden.
Bent u bereid om uw besluit te herzien en alsnog de vrijstellingsaanvraag voor Basamid te ondertekenen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. In mijn afweging heb ik de ernst van het risico voor de mens zwaarder laten wegen dan het landbouwkundige belang.
Het weigeren van het naleven van hygiëneregels door een moslima |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontslag voor weigering korte mouwen»?1
Ja.
Wat dient volgens u zwaarder te wegen: hygiëneregels of islamitische geloofsovertuiging? Kunt u dit toelichten?
Op basis van de grondwet en het Europees verdrag voor de rechten van de mens gelden er in ons land grondrechten zoals bijvoorbeeld het recht op vrijheid van meningsuiting, gelijke behandeling, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vrijheid van godsdienst. Ook de werkgever moet deze grondrechten respecteren. Dat houdt onder andere in dat werknemers in beginsel naar eigen voorkeur gekleed kunnen gaan, bijvoorbeeld overeenkomstig hun geloofsovertuiging. Overigens hebben niet alle mensen met een (islamitische) geloofsovertuiging de wens om via kleding uiting te geven aan hun godsdienst.
Echter, op grond van (artikel 660) van het Burgerlijk Wetboek kan de werkgever aan de werknemer eisen stellen ten aanzien van tijdens het werk te dragen kleding of bepaalde uitingen verbieden als daar een goede reden voor is (objectieve rechtvaardiging). Redenen kunnen zijn hygiëne, veiligheid, gezondheid, herkenbaarheid en communicatie. Zo gelden er in de gezondheidszorg specifieke kledingvoorschriften onder andere in de vorm van werkkleding/dienstkleding voor medewerkers die betrokken zijn bij de patiëntenzorg die als doel hebben zowel de patiënten maar ook de werknemers te beschermen tegen infectiegevaar en gevaarlijke stoffen. De werkkleding van medewerkers wordt bijvoorbeeld uit hygiënisch oogpunt centraal gewassen en werkkleding van medewerkers met patiëntencontacten heeft korte mouwen om de (hand)hygiëne niet in de weg te staan. Wil de werkgever dus via kledingvoorschriften inbreuk maken op het grondrecht van een werknemer om zich overeenkomstig geloofsovertuiging te kleden dan moet dat in de gegeven situatie noodzakelijk, proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Op de werknemer rust ook een verantwoordelijkheid met betrekking tot een verantwoorde beroepsuitoefening. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 4.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen maatregelen genomen, en ervoor gezorgd dat de hygiëneregels gehandhaafd werden?
Het ziekenhuis heeft de IGZ gevraagd om advies te geven over deze casus. De IGZ heeft in deze casus aan het ziekenhuis aangegeven dat op basis van de functiebeschrijving en beschrijving van de werkzaamheden van de medewerkster naleving van de landelijke richtlijn «persoonlijke hygiëne medewerkers» geïndiceerd is. Tevens verwijst de IGZ bij dergelijke vragen altijd naar de Werkgroep Infectiepreventie (WIP), die de betreffende richtlijnen opstelt. De zorginstelling is verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg en uit dit bericht begrijp ik dat deze verantwoordelijkheid ook is genomen. De IGZ heeft geen rol gehad bij de maatregelen die het ziekenhuis heeft genomen.
Hoeveel van dit soort zaken, waarbij de islamitische geloofsovertuiging de veiligheid van patiënten in gevaar brengt, zijn u bekend? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Een geloofsovertuiging op zichzelf van welke aard dan ook kan als zodanig de veiligheid van patiënten niet in gevaar brengen. Op grond van de Kwaliteitswet is de zorgaanbieder namelijk ten alle tijden verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg en moet alle maatregelen nemen die op basis van de richtlijnen nodig zijn om hygiëne en infectiepreventie te waarborgen. De instelling moet bij haar aannamebeleid veiligstellen dat medewerkers onverkort aan de normen voor verantwoorde zorg kunnen voldoen. Mensen kunnen er bij hun beroepskeuze rekening mee houden dat hun religieuze verplichtingen in sommige beroepen beperkingen oproepen. Het is mij niet mogelijk om een overzicht waar u op duidt te verstrekken. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe gaat u voortaan voorkomen dat ziekenhuizen rechtszaken moeten aanspannen en afkoopsommen moeten betalen om van weigerachtige moslima’s af te komen?
Het behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid om te treden in arbeidsrelaties in de zorg.
Het Grondwetfestival en de openstelling van overheidsgebouwen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het Grondwetfestival en de openstelling van overheidsgebouwen zoals de parlementsgebouwen, enkele ministeries, het Catshuis en de Trêveszaal op 29 maart jl. als een groot succes mag worden gezien?
Ja.
Zo ja, deelt u ook de mening dat deze overheidsgebouwen de publieke belangstelling voor de werking van de democratische rechtstaat aanzienlijk vergroten en daarom eigenlijk vaker voor het publiek toegankelijk zouden moeten zijn, en dat ook Het Torentje minimaal eenmaal per jaar voor het publiek te bezichtigen zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
De publieke belangstelling voor de opengestelde overheidsgebouwen was groot. Mede naar aanleiding van de bevindingen van het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk over het Grondwet Festival zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het initiatief nemen om in overleg met de gemeente Den Haag en andere partners te bezien op welke wijze een passend vervolg kan worden gegeven aan de aandacht voor de Grondwet en de openstelling van daaraan gerelateerde gebouwen.
Bent u bereid om het initiatief te nemen dat markante overheidsgebouwen ten minste eenmaal per jaar voor het publiek toegankelijk zullen zijn, liefst als onderdeel van een groter programma dat erop gericht is de bekendheid van en het draagvlak voor de Nederlandse democratische rechtsstaat te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen?
Zie antwoord vraag 2.