Misstanden bij de sociale dienst Midden-Drenthe |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een mevrouw die elf maanden lang is gekort op haar uitkering door de gemeente Midden-Drenthe, door de burgemeester wordt verzocht om haar rechtszaak en klachten over re-integratie te laten vervallen, in ruil voor hervatting van haar uitkering en zuivering van haar naam «naar buiten toe»? Is dit de vigerende procedure in dergelijke zaken? Zo nee, welke regels zijn hierop dan wel van toepassing en wat is uw oordeel over de handelwijze van de burgemeester?1
Dit onderwerp is op 21 mei jl. in de gemeenteraad van Midden-Drenthe aan de orde geweest en daarin is unaniem besloten dat er een onderzoek wordt gedaan naar vermeende misstanden bij de gemeentelijke sociale dienst. Het betreft een lokale gemeentelijke verantwoordelijkheid en de feitelijke situatie wordt nu door de gemeenteraad onderzocht. Het Rijk heeft gezien de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) hierbij geen rol.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze mevrouw afhankelijk is van de voedselbank en giften van derden om te kunnen voorzien in haar basale levensbehoeften vanwege een klaarblijkelijk onterechte korting op haar uitkering? Deelt u de mening dat op deze wijze het laatste vangnet voor sommige Nederlanders onbereikbaar is met als gevolg armoede, schulden en zelfs huisuitzetting?
Ik vind een zorgvuldige uitvoering van de WWB van groot belang. Zoals hiervoor gezegd betreft dit voorval een gemeentelijke aangelegenheid, waarbij de gemeenteraad haar controlerende taak reeds heeft opgepakt. Ik ga niet in op individuele gevallen.
Bent u bereid om de inspectie SZW onderzoek te laten doen naar vermeende ernstige misstanden bij de sociale dienst Midden-Drenthe zoals extreem snelle kortingen, intimidatie en werken zonder loon? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer over de resultaten informeren? Zo nee, acht u het acceptabel dat de gemeente bijstandsgerechtigden voor een prikkie weg zet bij het zachtfruitbedrijf Sturing waar de Arbeidsinspectie vorig jaar juli een inval zou hebben gedaan?2
Het college van burgemeester en wethouders van iedere gemeente heeft tot taak beleid te ontwikkelen en vervolgens de uitvoering daarvan door de gemeenteraad te laten controleren. Het is dus aan de gemeenteraad om eventuele gebreken in de uitvoering te agenderen en het college hierover ter verantwoording te roepen. De gemeenteraad heeft zelf al unaniem besloten een onderzoek in te stellen. De inspectie SZW heeft geen bevoegdheid voor het doen van onderzoek naar de uitvoering van de WWB bij individuele gemeenten.
Acht u het toelaatbaar dat bijstandsgerechtigden werken zonder contract, zonder beschermde kleding, zonder passende werkplek bij arbeidshandicap, zonder perspectief en wederzijdse afspraken, met gedwongen uitbesteding aan derde bedrijven, op straffe van korting van de uitkering en middels intimidatie door gemeente en fruitboer? Zo nee, wat bent u voornemens te ondernemen? Gaat u over deze praktijken het gesprek aan met de gemeente en bijstandsgerechtigden?
Aan de regelgeving ten aanzien van veiligheid en gezondheid bedoeld in de Arbowetgeving moet altijd worden voldaan, ook als het activiteiten betreft in het kader van re-integratie naar werk. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat deze re-integratieactiviteiten in een veilige omgeving en onder gezonde omstandigheden worden verricht, ook al is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar van werken met behoud van uitkering.
Acht u het toelaatbaar dat ook nog eens persoonsgebonden budget (PGB) middelen worden aangevraagd door de werkgever die daarmee zorg zou inkopen voor desbetreffende werklozen bij christelijke vrijwilligersorganisaties? Op welke wijze is een juiste besteding van dit persoonsgebonden budget (door de gemeente) gecontroleerd? Bent u bereid om een rechtmatigheidsonderzoek te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?
Een persoonsgebonden budget (pgb) dat verstrekt wordt door de gemeente dient aangevraagd te worden door of namens de persoon met een ondersteuningsbehoefte. Met een pgb kan deze persoon vervolgens zelf bepalen bij wie hij de benodigde ondersteuning wil afnemen. De wijze waarop de inzet van een pgb wordt gecontroleerd is aan de gemeente. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Doet de prikkelwerking die is ingebouwd in de verdeelsystematiek van de middelen voor de Wet Werk en Bijstand volgens u bij de gemeente Midden-Drenthe zijn werk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het macrobedrag voor de bijstandsuitgaven wordt door het rijk toereikend vastgesteld en dit bedrag wordt op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Voor de houdbaarheid van het sociale stelsel is het van belang een stimulans te hebben om het aantal mensen in de bijstand te beperken. Via werk kunnen betrokkenen zich ontplooien en ontwikkelen, zodat uitstroom uit de bijstand in beeld kan komen. De gemeente heeft financieel belang bij uitstroom van klanten uit de bijstand en is verantwoordelijk voor een juiste en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Deelt u de mening dat intimidatie en werken zonder loon inmiddels bij teveel gemeenten zijn intrede heeft gedaan om nog langer te spreken van incidenten? Zo ja, welke consequentie bent u voornemens hieraan te verbinden? Zo nee, betekent dit dat wanneer colleges en gemeenteraden dergelijk beleid niet corrigeren, dit in principe staande praktijk kan blijven?
Een juiste en zorgvuldige uitvoering van de WWB is van groot belang. Daarnaast is het redelijk dat van de mensen met een bijstandsuitkering een maximale inzet wordt gevraagd om weer zo snel mogelijk zelfstandig in het onderhoud te voorzien. De gemeente ondersteunt mensen daarbij op basis van individueel maatwerk om regulier werk te verkrijgen en te behouden.
Bent u bereid om de jurisprudentie met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand van het afgelopen jaar aan de Kamer te doen toekomen? Welke consequenties heeft dit ten aanzien van uw beleid met betrekking tot de Wet Werk en Bijstand en de Participatiewet?
Mensen met een WWB-uitkering of die een WWB-uitkering aanvragen en die menen dat de WWB niet goed door hun gemeente wordt toegepast, kunnen tegen besluiten daarover bezwaar aantekenen en daarna zo nodig in beroep gaan. De jurisprudentie betreft de decentrale uitvoering van de WWB met daarbij de specifieke feiten en omstandigheden van de uitvoering. De gemeenten zijn gehouden deze uitspraken bij de uitvoering van de wet toe te passen. De uitspraken zijn openbaar toegankelijk voor zover deze door de rechtspraak zijn gepubliceerd. Uitspraken met betrekking tot de WWB hebben overigens een sterk casuïstisch karakter, waardoor een verzameling van al deze uitspraken geen samenhangend beeld oplevert. Alle uitspraken die gepubliceerd zijn, zijn vindbaar op www.rechtspraak.nl.
Bent u bereid deze vragen voor het geplande algemeen overleg WWB onderwerpen van 4 juni a.s. te beantwoorden?
Het algemeen overleg over de WWB-onderwerpen is uitgesteld en is nu in de laatste week van juni gepland. Ik zal de antwoorden op deze vragen voor die datum aan uw Kamer toezenden.
Het bericht dat opvang van illegalen wordt verlengd |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat de gemeente Amsterdam (kostbare) opvang blijft bieden aan vreemdelingen die niet eens in ons land mogen zijn? Is de verlenging van deze opvang met u besproken? Zo ja, waarom laat u dit gebeuren?1
De burgemeester van Amsterdam heeft de resultaten van de Vluchthaven met mij besproken. Het initiatief is op 1 juni jl. stopgezet. In het kader van een verantwoorde en zorgvuldige afbouw van dit initiatief heeft de gemeente Amsterdam besloten voor een beperkte periode van zes maanden vervolgopvang beschikbaar te stellen voor twee duidelijk omschreven groepen. Dit heb ik nader toegelicht in mijn brief aan uw Kamer van 30 juni 2014.
Realiseert u zich dat Nederland door dit soort gepamper van illegalen een veel te aantrekkelijk asielland is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de opvang onmiddellijk wordt beëindigd, temeer nu ons land wordt overspoeld door asielzoekers die niet de boodschap mogen krijgen dat ze zelfs na een afgewezen verblijfsaanvraag rustig in Nederland kunnen blijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers, die in de zogenaamde vluchthaven in Amsterdam verbleven, zijn inmiddels aantoonbaar naar de landen van herkomst teruggekeerd?
Een afschrift van de evaluatie van het initiatief aan de Havenstraat in Amsterdam heb ik uw Kamer doen toekomen. Zoals in de evaluatie is vermeld, zijn twee personen teruggekeerd en daarnaast zijn momenteel nog circa acht mensen bezig om vrijwillige terugkeer te realiseren.
Wat onderneemt u teneinde de in de vluchthaven verblijvende illegalen zo snel mogelijk terug te sturen naar de landen van herkomst?
Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen hebben altijd de mogelijkheid om zelfstandig terug te keren naar het land van herkomst. Indien zij actief willen werken aan hun terugkeer, kunnen zij zich wenden tot de DT&V om hierbij ondersteund te worden. De opstelling en terugkeerbereidheid van de vreemdeling zijn van doorslaggevende betekenis, zeker in het geval gedwongen terugkeer (op korte termijn) niet mogelijk is.
Afvalopslag in zoutholtes |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afval in Zoutholtes om Sinkholes te Voorkomen»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke wetgeving van toepassing is op de plannen om afval ondergronds op te slaan?
Diverse wetten zijn van toepassing op het opslaan van afval in de ondergrond. In het Landelijk Afvalstoffenbeheer Plan 2, volgend uit de Wet Milieubeheer, staat dat een pilotproject voor het stabiliseren van een (potentieel) instabiele caverne gestart kan worden om te onderzoeken welke niet bodemeigen stoffen onder welke voorwaarden zonder milieu hygiënische risico’s in principe toegepast kunnen worden.
In dit kader heeft AkzoNobel een vulstof ontwikkeld die naast pekel zal bestaan uit fijnkorrelige reststoffen van afval-energiecentrales en biomassa-energiecentrales en een reststof uit de cementindustrie. Deze receptuur voldoet aan de gestelde technische eisen betreffende onder meer de uitharding in de caverne.
Daarnaast zijn de Mijnbouwwet, de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo), de Wet Ruimtelijke Ordening, het Besluit Stortplaatsen en Stortverboden Afvalstoffen en het Besluit Milieueffectrapportage van toepassing op de plannen voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente.
Tevens is een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet en een vergunning op grond van de Waterwet van toepassing op de bovengrondse installatie. Uit een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) is gebleken dat voor het project geen Nb-wet vergunningplicht geldt.
Kunt u toelichten welke afstemming er is geweest tussen AkzoNobel en verschillende overheden over deze plannen? Zijn de lokale overheden hier ook bij betrokken?
AkzoNobel heeft sinds 2010 onder andere middels een contactgroep overleg met de Gemeente Enschede, de Gemeente Hengelo, de Provincie Overijssel, het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Staatstoezicht op de Mijnen over dit project.
Op dit moment wordt er bilateraal overlegd tussen AkzoNobel en de verschillende overheden over de specifieke invulling van de vergunningaanvragen en het milieueffectrapport. De initiatiefnemers hebben een opslagvergunning in het kader van de Mijnbouwwet aangevraagd bij mij en hebben bij de gemeente Enschede een aanvraag gedaan voor een herziening van het bestemmingsplan. Ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan en later de aanvraag voor de vergunningen in het kader van de Wabo wordt een milieueffectrapport opgesteld.
Kunt u aangeven of er ook met bewoners is overlegd over deze plannen?
De omwonenden zijn voor het eerst over de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente geïnformeerd op 22 maart 2012 en opnieuw op 25 april 2013 middels informatieavonden. Direct belanghebbenden zijn hiervoor per brief uitgenodigd. Andere belangstellenden zijn uitgenodigd middels een advertentie in het regionale dagblad Tubantia. De beide informatieavonden zijn door 70 tot 100 mensen bezocht. Tevens is er vanaf midden 2011 frequent overleg geweest met andere (mogelijke) externe belanghebbenden, waaronder het Waterschap, Vitens, Natuur- en Milieuraden en lokale buurtverenigingen.
Als de bestemmingsplanwijziging voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente ter inzage komt te liggen, komt er opnieuw een informatieavond. Dit is voorzien voor na de zomer 2014.
Kunt u aangeven welke risico's er zijn voor ongewenste verspreiding van het opgeslagen afval, zoals naar grondwater, drinkwatergebieden, of naar de oppervlakte? Hoe worden deze gemonitord?
Naar bovenstaande risico’s zijn diverse onderzoeken gedaan, waaronder geotechnisch onderzoek, onderzoek naar het fysische en chemische gedrag van de vulstof en een uitgebreide risicoanalyse betreffende het vullen van de cavernes. De resultaten worden opgenomen in het milieueffectrapport. De risicoanalyse is gebaseerd op het uitgangspunt dat verontreinigingen in het grondwater over 10.000 jaar als gevolg van dit stabilisatieproject niet hoger mogen zijn dan de huidige kwaliteitsnormen voor drinkwater. De dichtstbijzijnde drinkwaterwinning stroomafwaarts nabij Goor vindt plaats op 10 kilometer afstand. Dit is op dusdanige afstand dat het stabilisatieproject geen risico vormt voor deze drinkwaterwinning.
In de risicoanalyse zijn mogelijke scenario’s voor lekpaden van de caverne naar het maaiveld ontwikkeld. Mogelijke lekpaden zijn de verbuizing van het boorgat, en waterdoorlatende gesteentelagen of delen van gesteentelagen boven de cavernes. Daarnaast is gekeken naar de mogelijkheid dat de vulstof onverhoopt een onvoldoende stabiliserende werking zou hebben. In de huidige risicoanalyse is vooral generiek onderzocht wat de mogelijke scenario’s zijn voor het ontstaan van verontreiniging. Momenteel laat AkzoNobel de resultaten van de generieke studie door het Britse Quintessa in samenwerking met het Nederlandse Royal Haskoning DHV valideren. Hierbij wordt met specifieke informatie over de beoogde vulstof en de beoogde cavernes bepaald of de generieke risicoanalyse geldig is voor de beoogde vulstof en de beoogde cavernes. Op basis hiervan zal een gedetailleerd risicobeheersplan worden opgesteld, waarin ook de monitoring wordt opgenomen. Dit risicobeheersplan en een beschrijving van maatregelen om schade te voorkomen, zijn verplichte onderdelen van het opslagplan. Staatstoezicht op de Mijnen, TNO en de Technische Commissie Bodembeweging beoordelen het opslagplan alvorens ik een beluit neem.
Wordt de risico-inventarisatie herzien naar aanleiding van de recente lekkage van ondergronds opgeslagen olieproducten in Duitsland?
De lekkage in Duitsland is volgens de Duitse toezichthouder naar alle waarschijnlijkheid ontstaan via het boorgat. Een dergelijke calamiteit is meegenomen in de huidige risicoanalyse. In het ontwerp van de boorgaten voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente gaat AkzoNobel, anders dan in het Duitse ontwerp, uit van een dubbelwandige verbuizing. De vulstof zal via de binnenste buis worden ingebracht. De buitenste buis zal gevuld zijn met een vloeistof waarvan de druk permanent gemeten wordt.
Hierbij moet worden aangetekend dat het inbrengen van een uithardende vulstof met een hoge dichtheid in een caverne anders is dan het opslaan van olie in een caverne. De risico’s zijn niet direct vergelijkbaar.
Is er duidelijk wie er aansprakelijk is voor schade aan huizen, bedrijven of natuurgebieden wanneer die zich als gevolg van deze plannen zou voordoen?
Volgens de wet (Artikel 116 Mijnbouwwet en Artikel 177 Boek 6 BW) is de mijnbouwonderneming, in dit geval AkzoNobel, aansprakelijk voor schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De Mijnbouwwet (Artikel 33) verplicht de mijnbouwonderneming alles te doen wat redelijkerwijs gevergd kan worden om schade door bodembeweging te voorkomen. Om aan deze verplichting te voldoen heeft AkzoNobel het initiatief genomen om potentieel instabiele cavernes preventief te stabiliseren met een vulstof op basis van niet bodemeigen stoffen. Hiermee kan schade door bodembeweging worden voorkomen. Mocht er onverhoopt toch schade ontstaan dan is de mijnbouwonderneming aansprakelijk.
Wat zijn alternatieven voor het opslaan van afval in zoutholtes om Sinkholes te voorkomen? Zijn er andere stoffen mogelijk?
Het doel van de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente is het stabiliseren van cavernes, niet het opslaan van afval. In de milieueffectrapportage zijn de alternatieven behandeld voor het stabiliseren van de cavernes met een vulstof.
De meeste primaire grondstoffen en secundaire grondstoffen zijn vanwege hun fysische of chemische eigenschappen niet geschikt. Daarnaast maakt de positieve marktwaarde het gebruik van deze stoffen het project economisch niet rendabel.
Is door het inbrengen van materiaal in de leegstaande zoutholtes het voorkomen van Sinkholes gegarandeerd?
De beste garantie om het ontstaan van sinkholes te voorkomen is het maximaal opvullen van de potentieel instabiele cavernes. Voorafgaand aan de ruimtelijke procedure is onderzoek gedaan of de cavernes gestabiliseerd kunnen worden met een vulstof op basis van niet-bodemeigen afvalstoffen.
Het onderzoek heeft aangetoond dat de ontwikkelde vulstof (zie antwoord
vraag 2) in de caverne voldoende sterkte en stijfheid verkrijgt om het ontstaan van sinkholes te voorkomen.
De ladder voor duurzame verstedelijking |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray besloten heeft medewerking te verlenen aan een binnenstedelijke verhuizing van het bedrijf Inalfa Roof Systems, waarbij een bedrijfslocatie van acht hectare vlakbij het centrum van Venray wordt verlaten voor een nieuw te bouwen fabriek?1
Ja.
Klopt het bericht dat noch door de gemeente noch door het bedrijf onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van doorontwikkeling van de fabriek op de huidige locatie en dat er geen toetsing heeft plaatsgevonden aan de ladder voor duurzame verstedelijking? Zo nee, welke onderzoeken hebben plaatsgevonden en op welke wijze is getoetst aan de ladder van duurzame verstedelijking?
De gemeente Venray heeft op dezelfde vraag die door de SP-fractie van de gemeenteraad is gesteld, geantwoord dat dit bericht niet klopt en dat bij het ontwerp-bestemmingsplan in eerste instantie niet, en naar aanleiding van een daarop volgende zienswijze vervolgens wel, uitvoering is gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro artikel 3.1.6, 2e en 3e lid). Voor meer informatie over de handelwijze van de gemeente verwijs ik u graag naar de beantwoording van de overeenkomstige raadsvraag van de gemeente Venray, die ik in de bijlage voor de volledigheid meezend.2
Hoe verhoudt zich de passage «de ladder voor duurzame verstedelijking, waar bedrijventerreinen tegenwoordig onder vallen, is geen vrijblijvend instrument» in de beantwoording van eerdere vragen over bedrijventerreinen2 tot het artikel in Binnenlands Bestuur, waarin wordt gesteld dat «in onze praktijk regelmatig plannen tegen komen waarin de drie treden van de ladder niet of niet voldoende zijn doorlopen» en «ook in de rechtspraak de ladder voor duurzame verstedelijking een populair onderwerp is»?
De eis in het Bro is een motiveringseis, geen inhoudelijke norm. De beoordeling van een juiste naleving is alleen mogelijk met kennis van de situatie ter plaatse en de mogelijkheden ter plaatse. Het niet of onvoldoende voorzien in de motiveringseis biedt een grondslag voor belanghebbenden om inzake een ontwerpbestemmingsplan of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan, een zienswijze in te dienen en tegen het vastgestelde plan of genomen besluit eventueel beroep in te stellen. Dat deze procedure met enige regelmaat wordt ingezet op dit punt is terug te zien in de rechtspraak. De rechter zal ter zake bepalen of er aanleiding is om het vastgestelde besluit vanwege een onvoldoende motivering te vernietigen. Ik leid daaruit af dat het instrument een handvat biedt om tot gebalanceerde verstedelijking te komen.
Zijn er naast de ladder van duurzame ontwikkeling nog andere manieren waarop de actuele regionale behoefte van bedrijventerreinen kan worden bepaald? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ladder voor duurzame verstedelijking vraagt dat bij voorgenomen stedelijke ontwikkelingen beschreven wordt dat deze ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De ladder schrijft niet voor op welke wijze dit moet worden bepaald. Het bevoegd gezag, over het algemeen de gemeente, is vrij om te bepalen welke handelwijze het doel het beste dient, en of een structuurvisie daarbij handzaam kan zijn.
De onmogelijkheid tot herinvoering van grenscontroles |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Teeven: Toestroom Eritreers geen reden voor grenscontroles»?1
Ja.
Kunt u specifiek aangeven wanneer er wel sprake is van bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid met betrekking tot het instellen van grenscontroles?
Voor het instellen van de binnengrenscontrole moet er sprake zijn van een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid3. Er is sprake van een dergelijke situatie bij terroristische incidenten of bedreigingen, of bij bedreigingen die uitgaan van georganiseerde criminaliteit. Ook kan gedacht worden aan situaties waarin er voor een goed en veilig verloop van grote evenementen (bijvoorbeeld een WK voetbal) of bijeenkomsten op politiek niveau (bijvoorbeeld de Nuclear Security Summit) grootschalige veiligheidsmaatregelen worden getroffen.
Migratie en het overschrijden van buitengrenzen door een groot aantal onderdanen van derde landen mag in beginsel niet worden gezien als een bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een afwijking van het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen restrictief worden opgevat, en veronderstelt het begrip openbare orde dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. In dit kader moet worden beoordeeld in hoeverre de maatregel van de herinvoering van de binnengrenscontrole de bedreiging voor openbare orde kan verhelpen en of de maatregel proportioneel is ten opzichte van de dreiging. Zoals ik in mijn brief van 19 mei jl. reeds heb aangegeven, vormt de huidige instroom van Eritreërs, mede gelet op de reeds getroffen maatregelen en bezien in het licht van de instroom in andere lidstaten, geen ernstige bedreiging in de zin van het Europese recht.
Wat de beoordeling van de proportionaliteit betreft, is verder van belang dat toezicht aan de grens in de eerste plaats is gericht op het tegengaan van illegaal verblijf na grensoverschrijding. De huidige instroom bestaat vrijwel uitsluitend uit vreemdelingen die een asielaanvraag indienen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een door een vreemdeling in persoon tegenover de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om internationale bescherming een asielverzoek en heeft de betreffende vreemdeling tijdens de asielprocedure rechtmatig verblijf. Het toezicht zal er dus niet toe leiden dat vreemdelingen die de Nederlandse grens bereiken en asiel aanvragen niet meer in de asielprocedure terecht komen. Het toezicht kan wel bijdragen aan de bestrijding van mensensmokkel.
Erkent u dat de EU-richtlijnen met betrekking tot asiel en immigratie zeer nadelig uitpakken voor Nederland? Zo nee, welk voordeel ziet u dan?
Deze mening deel ik niet. De richtlijnen dragen bij aan verdere harmonisatie van het vreemdelingenrecht binnen de EU. Over de tweede fase van het Gemeenschappelijk Asielstelstel is er onlangs een akkoord bereikt. Het is van belang dat elke lidstaat dit nu goed invoert, en voldoet aan de daarbinnen gestelde eisen. Ook een verdergaande EU-samenwerking op het gebied van terugkeer is in het belang van alle lidstaten.
In hoeverre deelt u de mening dat een opt-out op dit punt meer dan wenselijk is zodat Nederland zelfstandig kan beslissen wie er binnen mogen komen en wie niet?
Voor een opt-out is een verdragswijziging nodig van het Verdrag van Lissabon. Alle 27 lidstaten en het Europees Parlement moeten hiermee instemmen. Los daarvan is een Nederlandse opt-out op asiel- en migratieterrein niet aan de orde. Mijn inzet is een snelle en zorgvuldige implementatie van de tweede fase van het Gemeenschappelijk Asielstelstel en een goed functionerend Schengen- en asielacquis door alle lidstaten. Zoals in het voorgaande antwoord toegelicht, is het van belang dat elke lidstaat dit nu goed invoert, en voldoet aan de daarbinnen gestelde eisen van het Schengen- en asielacquis.
De stijgende werkloosheid en de mogelijke komst van een banenplan |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de werkloosheid in april is uitgekomen op 8,7% van de beroepsbevolking?1 Deelt u de zorgen over de constatering dat in de afgelopen periode de arbeidsdeelname is gedaald en dat de stijging van de werkloosheid wordt gedempt door terugtrekken van jongeren van de arbeidsmarkt? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
In april is de werkloosheid met 3 duizend personen gestegen tot 687 duizend personen. Dit komt overeen met 8,7% van de beroepsbevolking. Hoewel de stijging van de werkloosheid de afgelopen maanden lijkt af te vlakken, is het hoge niveau van de werkloosheid pijnlijk. Werkloosheid is voor de mensen die het treft zeer ingrijpend. Het hebben van een baan is voor mensen meer dan een bron van inkomen. Een baan biedt mensen immers een sociaal netwerk, mogelijkheden tot zelfontplooiing en draagt bij aan het zelfvertrouwen en het gevoel van eigenwaarde.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijst er op dat de afvlakkende stijging van de werkloosheid vooral het gevolg is van het optreden van het zogenaamde ontmoedigingseffect. Door een relatief laag aantal openstaande vacatures en relatief hoge werkloosheid neemt de baanvindkans af. Mensen raken hierdoor ontmoedigd en geven het zoeken naar een baan op. Dit is een gebruikelijk verschijnsel in een periode van laag conjunctuur. Ook in andere landen en tijdens eerdere crises wordt dit ontmoedigingseffect waargenomen.
Het CBS geeft aan dat met name jongeren zich terugtrekken van de arbeidsmarkt. Dit komt omdat jongeren er bijvoorbeeld voor kiezen om langer door te leren of terug te keren naar het onderwijs. Met School Ex 2.0 uit de Aanpak jeugdwerkloosheid stimuleert het kabinet jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs om langer door te leren en te kiezen voor een opleiding met meer arbeidsmarktrelevantie. Dit versterkt hun positie op de arbeidsmarkt. Daarnaast heeft het Ministerie van OCW recent laten weten dat het aantal aanmeldingen voor een studie in hoger onderwijs voor het aankomend studiejaar hoger ligt dan vorig jaar.
Het bestrijden van de werkloosheid is de absolute topprioriteit van het kabinet. Het afgelopen jaar heeft het kabinet gezamenlijk met sociale partners concrete maatregelen genomen om het tij op de arbeidsmarkt te keren. Met ondermeer de sectorplannen en de maatregelen gericht op het bestrijden van de werkloosheid onder jongeren en ouderen ondernemen we actie om mensen aan het werk te helpen en te houden. Het sociaal akkoord dat het kabinet in het voorjaar van 2013 met de sociale partners gesloten heeft bevat maatregelen die op de langere termijn de werking van de Nederlandse arbeidsmarkt en economie versterken. Voor herstel van de werkgelegenheid is het echter vooral van belang dat de economie weer gaat groeien. Hoewel de werkgelegenheid doorgaans met enige vertraging volgt, is het bemoedigend dat het economisch herstel medio 2013 voorzichtig lijkt te zijn ingezet.
Klopt het bericht dat er overleg gaande is met werkgevers en werknemers is over een banenplan om de werkloosheid tegen te gaan?2
Het kabinet voert regelmatig overleg met de sociale partners over de uitwerking van het sociaal akkoord en de concrete maatregelen die afgelopen jaar gezamenlijk zijn genomen om de werkloosheid te bestrijden. Het kabinet hecht hier grote waarde aan, want deze samenwerking is noodzakelijk om met draagvlak in de samenleving de gemaakte afspraken nader uit te werken en vorm te geven.
In deze gesprekken is nadrukkelijk ook aandacht voor de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Nadere ideeën van de sociale partners om de werkloosheid aan te pakken en werkgelegenheid te stimuleren zijn altijd welkom. Het kabinet is bereid om eventuele voorstellen van sociale partners met hen te bespreken en zal ze dan serieus bezien in het kader van de begrotingsbesprekingen voor het komende jaar.
Welke afspraken zijn er gemaakt met de vakbonden over de totstandkoming van een banenplan? Is er financiële ruimte voor? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn ook de werkgevers gecommitteerd aan banenplannen of hebben ze aangegeven dat te zien als een kunstmatige manier van werk creëren?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheidsbanen van thuiszorgmedewerkers, leraren en politieagenten net zo echt zijn als banen die voortkomen uit de markt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid dat op 4 juni 2014 gehouden wordt?
Ja.
Stage-tekort voor studenten Medische hulpverlening |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent het bericht «Medische studenten lopen vertraging op»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over problemen bij de opleiding tot ambulancebroeders?2
Ja.
In hoeverre klopt het dat de eerdere noodkreten over het tekort aan stageplaatsen voor studenten van de opleiding Medisch hulpverlener, twee jaar na de genoemde eerdere vragen, nog steeds voortduren?
Dit klopt. Voor een uitgebreider antwoord verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 7.
Acht u het wenselijk dat er medische opleidingen bestaan voor beroepen die wettelijk nog onvoldoende erkend worden, waardoor veel studenten geen afstudeerstage kunnen vinden en afgestudeerden hun expertise niet in het veld kunnen benutten?
Ik acht het niet wenselijk dat studenten geen afstudeerstage kunnen vinden en dat afgestudeerden de opgedane expertise niet in het veld kunnen benutten. In dit verband wordt erop gewezen dat er tal van beroepen in de gezondheidszorg bestaan die niet wettelijk gereglementeerd zijn en waar voldoende stageplaatsen beschikbaar zijn en afgestudeerden in dienst worden genomen.
Klopt het dat de afgestudeerden van de opleiding Medisch hulpverlener nog altijd geen BIG-registratie krijgen? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens het beroep Medisch hulpverlener BIG-geregistreerd te maken? Welke acties onderneemt u daar nu voor? Zal het beroep Medisch hulpverlener gaan vallen onder artikel 3 BIG-registratie?
Het beroep van en de opleidingsvereisten voor de Medisch hulpverlener zijn op dit moment niet wettelijk in de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG) verankerd. Het Landelijk Platform Bachelor Medisch Hulpverlener, waarin onder meer hogescholen en ziekenhuizen zijn vertegenwoordigd, is sinds twee jaar in overleg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over een opname in de wet BIG voor de Medisch hulpverlener. Het platform moet bij het Ministerie van VWS aantonen dat registratie voor dit beroep noodzakelijk is en passend bij een artikel 3 registratie in de wet BIG (een zogenoemde zware registratie, waarvoor een beroepstuchtrecht geldt). Het platform heeft op 3 juni 2014 de Minister van VWS schriftelijk verzocht het beroep van Medisch hulpverlener in artikel 3 van de Wet BIG onder toepassing van de experimenteerbepaling te regelen. De ambtelijke voorbereiding voor de besluitvorming door de Minister van VWS is inmiddels in gang gezet. De verwachting is dat daarover na de zomer uitsluitsel kan worden gegeven.
In hoeverre acht u het mogelijk dat voor het einde van het huidige collegejaar het beroep Medisch hulpverlener BIG-geregistreerd is?
Zie antwoord vraag 4.
Verwacht u dat, indien Medisch hulpverlener een BIG-geregistreerd beroep wordt, het tekort aan stageplaatsen voor studenten zal worden opgelost? Zo nee, welke acties zijn nog meer nodig en op welke wijze gaat u zich hier voor inzetten?
Ik verwacht dat het tekort dan gedeeltelijk zal zijn opgelost. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7.
Wat gaat u doen voor de studenten die buiten hun schuld om (omdat het beroep Medisch hulpverlener op dit moment nog geen BIG-registratie kent) geen geschikte stageplaats kunnen vinden?
Het tekort aan stageplaatsen vind ik onwenselijk. Studenten aan de opleiding Medische hulpverlening worden nu vooral opgeleid om werkzaam te zijn binnen ziekenhuizen en in de ambulancezorg. Ik vind het belangrijk de bestaande beschikbare opleidingscapaciteit zo optimaal mogelijk te benutten. Een tekort aan stageplaatsen bij ziekenhuizen draagt daaraan niet bij. Het beschikbaar stellen van stageplaatsen in de zorg is primair een verantwoordelijkheid van ziekenhuizen. De Minister van VWS heeft dan ook de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) gevraagd te stimuleren dat voor deze studenten bij ziekenhuizen voldoende stageplaatsen beschikbaar komen. In dit verband heeft zij hen erop gewezen, dat medio 2012 al met de sociale partners is afgesproken dat de bacheloropleiding Medisch hulpverlener zou worden opgenomen in de subsidieregeling stageplaatsen zorg II (stagefonds). Deze wijziging is ingegaan met ingang van het studiejaar 2012/2013. Dat betekent dat ziekenhuizen een beroep kunnen doen op deze subsidieregeling ten behoeve van het realiseren van een stageplaats voor een student van de opleiding Medische hulpverlening.
Het bericht dat Human Rights Watch concludeert dat Bulgarije asielzoekers mishandelt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van Human Rights Watch (HRW) over de mensonterende situatie waar vreemdelingen in Bulgarije zich in bevinden?1
Op 29 april 2014 publiceerde Human Rights Watch (HRW) het rapport «Containment Plan – Bulgaria’s pushbacks and detention of Syrian and other asylum seekers and migrants». Het rapport is opgemaakt op basis van een veldonderzoek in Bulgarije van 1 tot 15 december 2013, en een veldonderzoek in Turkije van 12 tot 18 januari 2014. Het veldonderzoek bestond uit interviews met asielzoekers en illegale immigranten. HRW stelt dat vanuit dit veldonderzoek naar voren is gekomen dat meerdere vreemdelingen bij binnenkomst in Bulgarije door de grenspolitie zijn teruggebracht naar Turkije, zonder dat zij in de gelegenheid werden gesteld een asielverzoek in te dienen. Daarbij zou excessief geweld zijn gebruikt. Ook zouden enkele vreemdelingen agressief zijn behandeld tijdens het verblijf in een gesloten centrum in Bulgarije.
Op 29 april 2014 heeft de Bulgaarse minister van Binnenlandse Zaken gereageerd op het rapport. In een brief aan HRW schrijft de minister dat de feiten anders liggen dan geschetst in het HRW-rapport. De minister beklemtoont dat de Bulgaarse grenspolitie is getraind conform de EU- en Schengenstandaarden. De minister ontkent ten stelligste dat de Bulgaarse grenspolitie geweld zou gebruiken, zoals wordt gesuggereerd in het HRW-rapport. De minister wijst daarbij onder meer op de situatie dat in de afgelopen maanden diverse (EU-) delegaties Bulgarije hebben bezocht en/of daar operationeel aanwezig zijn geweest, doch dat geen van deze delegaties melding heeft gemaakt van dergelijke excessen. In zijn brief benadrukt de minister ook de verbeteringen die sedert eind 2013 zijn aangebracht in de opvangvoorzieningen voor vreemdelingen. Een afschrift van de brief heb ik als bijlage3 aan deze antwoorden gevoegd. In het HRW-rapport wordt overigens niet weersproken dat deze verbeteringen zijn gerealiseerd.
Ook het Rode Kruis heeft een verklaring opgesteld waarin afstand wordt genomen van de beschuldigingen van geweld jegens asielzoekers zoals opgetekend in het HRW-rapport.
Tijdens de dagelijkse werkzaamheden in de centra en in bijeenkomsten met asielzoekers heeft het Rode Kruis nimmer dergelijke beschuldigingen gehoord (http://www.redcross.bg/news/view.html?nid=19697).
Voor een actueel beeld van de asielsituatie in Bulgarije wijs ik tevens op een rapport van UNHCR van 15 april 2014. In dat rapport beschrijft UNHCR de verbeteringen die Bulgarije, in het eerste kwartaal van dit jaar, heeft aangebracht in de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Het beeld dat uit dit rapport naar voren komt overeen met verslag van EASO van februari dit jaar. In het rapport van 15 april meldt UNHCR dat het Bulgaarse stelsel dusdanig is verbeterd dat UNHCR niet langer oproept tot een opschorting van de EU-Dublinverordening ten opzichte van Bulgarije.
Uit de diverse rapporten blijkt overigens ook dat de grensbewaking is aangescherpt na de eerste grote instroom via Turks-Bulgaarse grens. Iedere lidstaat heeft de verantwoordelijkheid om zijn deel van de buitengrens goed te bewaken. Daarbij is het voor Bulgarije, net als voor de andere lidstaten aan de buitengrenzen van de EU, de uitdaging om een juiste balans te bewaren tussen een goede grensbewaking en het recht voor asielzoekers om toegang te krijgen tot een asielprocedure. Het beeld dat uit de brief van de Bulgaarse minister van 29 april 2014 naar voren komt, is dat de Bulgaarse autoriteiten geen onevenredige maatregelen treffen.
Gelet op het vorenstaande zie ik geen reden om naar aanleiding van het HRW-rapport acties te ondernemen. Wel zullen wij Bulgarije blijven ondersteunen met de grensbewaking en het realiseren van verdere verbeteringen in de asielprocedure. Dit door het aanbieden van onze experts voor de operationele ondersteuning ter plekke door Frontex en EASO.
Welke conclusies trekt u uit het onderzoek van HRW en welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de uitkomsten uit datzelfde onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot zowel het EASO (European Asylum Support Office)-rapport over de asielsituatie in Bulgarije2 als de brief d.d. 22 januari 2104 van Bulgarije aan de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, waarin wordt gesproken over de (voorgenomen) verbeteringen in het Bulgaarse vreemdelingenbeleid? Erkent u dat die beweringen haaks staan op de bevindingen van HRW en kunt u aangeven wat daar de oorzaak van is?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) intern beleid heeft niet meer te claimen op Bulgarije? Zo ja, waarom wordt dit beleid niet schriftelijk vastgelegd en naar de Kamer verzonden? Zo nee, bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van HRW om voorlopig niet meer te claimen op Bulgarije en kunt u uw antwoord hierop toelichten?
Mede op basis van de eerdere UNHCR-rapporten over Bulgarije heb ik tijdelijk een coulant beleid gevoerd betreffende het terugsturen van asielzoekers naar Bulgarije. In het algemeen overleg van 4 december 2013 over de JBZ-Raad van 5 en 6 december 2013, meldde ik u dat de situatie in Bulgarije voor mij aanleiding was om in Bulgaarse Dublinzaken ruimhartig invulling te geven aan de soevereiniteitsclausule uit de Dublinverordening, indien de individuele omstandigheden van de vreemdeling daar aanleiding toe gaven.
Bij mijn brief van 15 mei 2014 heb ik u gemeld dat de sindsdien gerealiseerde verbeteringen, zoals ook beschreven in het UNHCR-rapport van 15 april 2014, aanleiding zijn om het beleid aan te passen. Een ruimhartige toepassing van de soevereiniteitsclausule (en daarmee het afzien van een overdracht aan Bulgarije) is niet langer het uitgangspunt van het beleid.
In beginsel wordt een asielzoeker vanuit Nederland overgedragen aan Bulgarije, indien dat land op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
Bent u bereid uw antwoorden nog voor het algemeen overleg Aanpak illegale immigratie EU van 20 mei 2014 aan de Kamer te doen toekomen?
Ja.
Het bericht “Grensdetentie is niet langer houdbaar” |
|
Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Grensdetentie van asielzoekers in het licht van mensenrechtelijke normen»?1
Ja. Uw Kamer heeft recent mijn reactie op het rapport ontvangen. De beantwoording van de onderhavige vragen is in lijn met mijn reactie op het rapport.
Wat is uw reactie op de conclusie dat gevangenschap van asielzoekers niet altijd noodzakelijk is en bovendien schadelijk is, zeker voor kinderen?
Uw Kamer heeft recent2 een brief ontvangen met de aankondiging van een verdere versoepeling van het beleid voor grensdetentie van (gezinnen met) minderjarige kinderen.
Voorts geldt dat het weigeren van toegang en het opleggen van grensdetentie zorgvuldig moet plaatsvinden. Nederland past toegangsweigering en grensdetentie toe conform Europese en nationale regelgeving en Europese en nationale jurisprudentie. Artikel 5, onder f van het EVRM staat nadrukkelijk vrijheidsbeneming toe teneinde een persoon te beletten om op onrechtmatige wijze het land binnen te komen. Ook artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de herschikte Opvangrichtlijn staat toe vreemdelingen in detentie te houden om te beoordelen of iemand toegang heeft tot het grondgebied. Een voorstel tot implementatie van de Opvangrichtlijn is toegezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
De Schengengrenscode (SGC) schrijft voor dat een vreemdeling de toegang wordt geweigerd indien hij niet aan de voorwaarden voldoet. Aan asielzoekers mag niet de toegang worden geweigerd in de zin van de SGC. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) kan aan asielzoekers wel de verdere toegang tot Nederland worden ontzegd op grond van artikel 3 Vreemdelingenwet. In dat geval rechtvaardigt het grensbewakingsbelang het opleggen van grensdetentie.
Grensdetentie vindt plaats als een asielzoeker zonder geldig reisdocument of zonder voldoende financiële middelen het land binnenkomt, dan wel als er grond voor detentie is vanwege redenen van openbare orde of nationale veiligheid. In de praktijk blijkt dat bijna alle asielzoekers die zich aan de buitengrens melden aan deze criteria voldoen. Dat neemt niet weg dat er steeds een individuele beoordeling plaatsvindt.
Het, zonder individuele beoordeling, standaard opheffen/niet toepassen van grensdetentie na indiening van een asielverzoek is niet aan de orde. Dat zou immers betekenen dat elke vreemdeling door een asielverzoek in te dienen de feitelijke toegang tot Nederland kan bewerkstelligen. Dit zou de juridische ontzegging van de verdere toegang van alle effect beroven. Ontzegging van de verdere toegang en de daarop volgende grensdetentie zijn van belang in het kader van een effectieve grensbewaking. Hiermee wordt voorkomen dat vreemdelingen onterecht toegang krijgen tot het Schengen gebied en tot Nederland.
Het feit dat de meerderheid van de asielzoekers na de grensdetentie alsnog toegang krijgt tot het Nederlandse grondgebied betekent daarmee niet dat de eerdere ontzegging van de verdere toegang en grensdetentie niet noodzakelijk of disproportioneel zijn geweest.
Tijdens bewaring wordt medisch noodzakelijke zorg geboden. Voorts kan de directeur op eigen initiatief, na consultatie van het medisch personeel of namens de advocaat van de vreemdeling, een onderzoek naar de detentiegeschiktheid vragen bij de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Het risico op gezondheidsschade dat kan ontstaan door voortzetting van de bewaring, wordt bij de advisering nadrukkelijk meegewogen.
Klopt het dat de Europese verplichting tot bewaking van de Europese buitengrenzen op basis van de Schengengrenscode niet voorschrijft dat asielzoekers aan de grens worden geweigerd en gedetineerd en dat deze Schengengrenscode Europese lidstaten juist de ruimte laat asielzoekers wel toegang te verschaffen teneinde te onderzoeken of zij daadwerkelijk bescherming nodig hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Welk percentage van de asielzoekers verkrijgt na ommekomst van de periode in grensdetentie toch toegang tot Nederland?
In 2013 werd aan in totaal circa 780 asielzoekers een toegangsweigering opgelegd. In dat jaar werden circa 340 vreemdelingen vanuit grensdetentie doorgezonden naar de open Verlengde Asielprocedure (VA). Van circa 260 personen werd de detentie opgeheven omdat hun aanvraag werd ingewilligd.
Dat betekent dat circa 600 van de 780 asielzoekers toegang tot Nederland hebben gekregen, een percentage van circa 77%.
Wat is uw reactie op het oordeel dat uw huidige beleid, waarin grensdetentie van asielzoekers de regel is, niet strookt met de internationale verplichtingen zoals neergelegd in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en de Europese regelgeving inzake de asielprocedure en opvang van asielzoekers?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3, past Nederland grensdetentie toe met inachtneming van Europese en nationale regelgeving en Europese en nationale jurisprudentie.
Bent u bereid deze conclusies van het College voor de Rechten van de Mens mee te nemen in de brief waarin u de alternatieven voor kinderen in detentie uiteen zal zetten?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Welke verdere stappen gaat u ondernemen naar aanleiding van de conclusies neergelegd in dit advies?
Ten aanzien van (gezinnen met) minderjarige kinderen heb ik reeds nieuw beleid aangekondigd in mijn bovengenoemde brief aan uw Kamer.
Teneinde aan de wens van het College om formele criteria te ontwikkelen voor het opheffen of inkorten van grensdetentie bij kwetsbare vreemdelingen tegemoet te komen, is met de IND afgesproken om een openbare werkinstructie op te stellen. Hiermee wordt de werkwijze bij kwetsbare vreemdelingen niet alleen geformaliseerd, maar ook breder bekend gemaakt. In de werkinstructie wordt ook gerefereerd aan de situatie van asielzoekers met een nationaliteit waaraan in bijna alle gevallen een verblijfsvergunning wordt verleend. In die situatie kan de rust- en voorbereidingstermijn in overleg worden ingekort (indien de vreemdeling daar in samenspraak met zijn gemachtigde om verzoekt).
Uitgangspunt moet ook hierbij zijn dat steeds een individuele afweging wordt gemaakt.
Met de implementatie van de nieuwe Procedurerichtlijn, die op 20 juli 2015 gerealiseerd moet zijn, zal de procedure op AC Schiphol worden aangepast.
De procedure op AC Schiphol wordt hiermee formeel een grensprocedure.
De medische bezwaren tegen de voorgenomen herkeuring van Wajong-ers |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor verzekeringsgeneeskunde waarschuwt voor de gevolgen van de voorgenomen herkeuring van Wajong-ers?1 Zo ja, wat vindt u ervan dat de herkeuring als verspilling van tijd en geld wordt beschouwd?
Ik ben op de hoogte van het bericht. Ik deel de opvatting niet dat de herbeoordeling van het zittend bestand van de Wajong verspilling zou zijn van tijd en geld. Met deze herbeoordeling krijgt het UWV sluitend inzicht in wie wel of geen arbeidsvermogen heeft. Vervolgens kan het UWV met de Wajongers met arbeidsvermogen gerichter aan de slag met re-integratie. Zoals ik tijdens de wetsbehandeling van de Participatiewet in uw Kamer heb aangegeven, zal bij de beoordeling allereerst zoveel mogelijk gekeken worden naar al bij het UWV bekende gegevens, zodat de beoordeling zo efficiënt mogelijk plaats zal vinden.
Deelt u de mening dat, gezien de hoge kosten die met de herkeuring van Wajong-ers gemoeid zijn, de zware psychische belasting voor de betrokken Wajong-ers van herkeuring en de door deze deskundigen verwachte verspilling, moet worden afgezien van de voorgenomen herkeuringsoperatie? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid om de Kamer te zijner tijd te informeren over de precieze door deze herkeuring behaalde resultaten?
Ik deel de mening dat moet worden afgezien van de voorgenomen herkeuringsoperatie niet. Zoals hierboven aangegeven is de herbeoordeling nodig om duidelijk te krijgen welke Wajongers kunnen werken. Ik ben voornemens uw Kamer na afronding van de herbeoordelingsoperatie te informeren over de resultaten.
Het bericht “Nepdokteren in Kenia wordt beloond met ridderorde in Nederland” |
|
Roelof van Laar (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nepdokteren in Kenia wordt beloond met ridderorde in Nederland»?1
Ja.
Kent u het homeopathische middel Iquilai dat door een Nederlandse homeopaat is ontwikkeld, en via zijn non-profit Aids Remedy Fund als (tijdelijke) vervanger van reguliere aidsremmers wordt verspreid in met name Kenia?
Ja.
Wat is uw oordeel over de praktijken van het Aids Remedy Fund die Iquila voorschrijft als (tijdelijke) vervanger van reguliere aidsremmers?
Het is kwalijk als middelen waarvan de werking niet is bewezen worden aanbevolen in de plaats van reguliere geneesmiddelen, waarvan de werking wel is aangetoond. Hierdoor wordt aan mensen mogelijk een adequate behandeling onthouden, en wordt mogelijk schade aan hun gezondheid toegebracht.
Ziet u mogelijkheden vanuit Nederland actie te ondernemen tegen de praktijken van het Aids Remedy Fund in Kenia en andere landen waar het actief is? Zo ja, op welke wijze gaat u dit uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen mogelijkheden om actie te ondernemen tegen praktijken van het Aids Remedy Fund in het buitenland. Het is aan de autoriteiten van de desbetreffende landen om te bezien of de daar geldende wetgeving wordt nageleefd. Zie ook mijn gecombineerde antwoord op de vragen 6, 7 en 8. Ik ben wel bereid om te bezien in hoeverre de activiteiten van het Aids Remedy Fund vanuit Nederland misleidend zijn.
Kunt u aangeven of het Aids Remedy Fund Nederlandse (overheids)subsidie heeft ontvangen? Zo ja, om wat voor bedragen gaat het?
Het Aids Remedy Fund heeft geen overheidssubsidie ontvangen.
Bent u bereid de Keniaanse autoriteiten op de hoogte te stellen van de praktijken van het Aids Remedy Fund? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Nederlandse ambassade in Nairobi vragen de Keniaanse autoriteiten op de hoogte te stellen van de activiteiten van het Aids Remedy Fund.
Overigens vind ik het zorgelijk als Nederlandse, BIG-geregistreerde artsen betrokken zouden zijn bij het testen, produceren en toedienen van geneesmiddelen in ontwikkelingslanden wanneer daar geen serieuze wetenschappelijke onderbouwing voor is.
In Nederland gelden strenge regels voor het houden van klinische proeven met mensen, en voor het produceren en in de handel brengen van geneesmiddelen. Het is in Nederland verboden om dit te doen zonder toestemming van een Medisch-ethische toetsingscommissie en van het College ter beoordeling van geneesmiddelen. Deze instanties toetsen dan of er een gedegen wetenschappelijke onderbouwing is voor (proeven met) het geneesmiddel.
De bij het Aids Remedy Fund betrokken Nederlandse arts is geregistreerd in het BIG-register. Dit kan onder omstandigheden handvatten bieden voor toezicht op het optreden van artsen in het buitenland. Hierover heeft de tuchtrechter zich al enkele malen uitgesproken. Of een uit de wet BIG voortvloeiende verplichting voor een arts in het buitenland geldt zal afhangen van diverse omstandigheden, zoals de aard en de ernst van die verplichting, alsmede van de ter plaatse geldende regels en gebruiken, waaraan de arts eerst en vooral gebonden is. Maar ook de relatie van het handelen van de arts op de individuele gezondheidszorg. Ik heb daarom de Inspectie voor de Gezondheidszorg gevraagd om na te gaan wat de mogelijkheden zijn om deze zaak nader te onderzoeken.
Deelt u de mening dat het een zorgelijke zaak is dat zulke praktijken in ontwikkelingslanden plaatsvinden? Zo ja, op welke wijze kan Nederland erop toezien dat patiënten in ontwikkelingslanden geen slachtoffer worden van deze praktijken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw beleid ten aanzien van Nederlandse organisaties en distributeurs die homeopathische middelen, onder valse voorwendselen, als (tijdelijke) vervanger van reguliere aidsremmers voorschrijven aan aids/HIV-patiënten in ontwikkelingslanden?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de praktijken van het Aids Remedy Fund voor u reden bij nader inzien tot een ander oordeel te komen over het toekennen van de onderscheiding aan de betreffende Nederlandse homeopaat? Zo ja, bent u bereid de toekenning van de onderscheiding te herroepen? Zo nee, waarom niet?
Nee, een dergelijke bevoegdheid heb ik namelijk niet. De wetgever heeft het vervallen van een onderscheiding eenduidig geregeld. Alleen als er sprake is van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak, waarbij de rechter betrokkene veroordeelt tot een gevangenisstraf van een jaar of meer, vervalt de Koninklijke onderscheiding van rechtswege en moet betrokkene het onderscheidingsteken terug sturen.
De situatie bij NRG Petten |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Exploitant kernreactor Petten bijna failliet»?1
Ja.
De directeur van het bedrijf spreekt over een faillissement dat enkel met een overbruggingskrediet van het ministerie van Economische Zaken voorkomen kan worden, NRG Petten en haar werknemers verkeren nu in onduidelijkheid over de toekomst van het bedrijf en hun banen; kunt u duidelijkheid geven over de status van de honorering van dit overbruggingskrediet?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over het kredietverzoek van ECN/NRG, die parallel aan deze antwoorden naar uw Kamer zijn verstuurd, heb ik ECN geïnformeerd dat de meest betrokken bewindslieden een positieve grondhouding hebben tegenover het verstrekken van een krediet, onder strenge voorwaarden maar dat er, alvorens een besluit aangaande een krediet kan worden genomen, nog een aantal aspecten beter moet worden onderzocht. Ik verwacht dat besluitvorming in de zomer mogelijk is.
Welke verwachtingen heeft u over de toekomst van NRG? Hoe staat het met de plannen voor de bouw van Pallas?
Het kredietverzoek wordt op dit moment bestudeerd. Het uitzicht op een verantwoorde bedrijfsvoering en gezonde marktwerking staat voorop bij het beoordelen van dit kredietverzoek. Op de uitkomsten van dit onderzoek kan ik op dit moment niet vooruitlopen.
Voor de realisatie van de nieuwe onderzoeksreactor «Pallas» is op 16 december 2013 de onafhankelijke Stichting Voorbereiding Pallas-reactor (Stichting Pallas) opgericht, waarbij de directeur en Raad van Toezicht zijn benoemd. Sinds begin 2014 werkt de Stichting Pallas aan de uitbreiding van het projectteam, de voorbereiding en planning van het uitgebreide vergunningentraject, de ontwerpeisen voor de reactor, de voorbereiding van de Europese aanbesteding van het ontwerp en het uitwerken van een plan voor het aantrekken van de private financiering voor de bouw- en exploitatiefase van de nieuwe reactor. Deze fase neemt naar verwachting tenminste vier jaar in beslag.
Bent u positief over de business case voor Pallas? Kunt u inzicht geven in de aanbestedingsprocedure van Pallas, en de redenen waarom de bouw van Pallas vertraging oploopt? Is het – met de voortschrijding der techniek, en de opkomst van alternatieven voor de productie van medische isotopen door kernreactoren – wel realistisch dat Pallas een positieve business case heeft?2
Voor de business case voor Pallas is het belangrijk dat er prijsverhogingen voor (medische) radio-isotopen worden doorgevoerd om Pallas economisch rendabel te kunnen exploiteren.
In het antwoord op vraag 3 is aangegeven in welke fase het project zich bevindt. Het is op dit moment derhalve nog niet mogelijk om inzicht te geven in de aanbestedingsprocedure.
Of het realistisch is om van een positieve business case uit te gaan, zal in de komende 2 à 3 jaren blijken. Het zullen marktpartijen zijn die dan de business case zullen beoordelen.
Kunt u inzicht geven in wat het belang is van Pallas voor de positie van ECN als onderzoeksinstituut, zowel in nationaal als in Europees verband?
De realisatie van de nieuwe onderzoeksreactor is ondergebracht bij een nieuwe onafhankelijke organisatie. Er bestaat dus geen rechtstreekse relatie tussen de nieuwe onderzoeksreactor en ECN als onderzoeksinstituut. De verwachting is echter dat de komst van een nieuwe onderzoeksreactor wel degelijk een positieve spin-off zal hebben voor onderzoeksinstituten, zoals ECN, als gevolg van de bundeling van hoogwaardige expertise op één plek, namelijk Petten.
Wat zou de impact zijn op de economie en de werkgelegenheid in de kop van Noord-Holland als NRG failliet zou gaan? Zijn er andere sectoren in de regio wier groei deze impact zou kunnen pareren?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over het kredietverzoek van ECN/NRG bestaat er bij de meest betrokken bewindslieden een positieve grondhouding voor het verlenen van een overbruggingskrediet. Het is daarom niet opportuun om te speculeren over de gevolgen van een situatie die zich vooralsnog niet voordoet.
Het recyclen van luiers |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoge nood: luierrecycling»?1
Ja, daarvan heb ik kennis genomen.
Ziet u er ook de noodzaak van in om milieuvriendelijker om te gaan met het verwerken van luiers? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals aangegeven in het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) is meer en beter recyclen een van de doelen waarmee de overgang naar een circulaire economie wordt gestimuleerd. Het milieuvriendelijker omgaan met incontinentiemateriaal (incl. luiers) past goed binnen dit streven naar een circulaire economie. Ook bij de gemeenten bestaat veel draagvlak voor het aanpakken van deze productketen. Samen met de Nederlandse Vereniging van afval- en reinigingsmanagement (NVRD) zal een onderzoek worden verricht, andere ketenpartners worden hier bij betrokken.
Het onderzoek zal zich richten op kansen en belemmeringen voor het sluiten van de keten voor incontinentiemateriaal. Naar verwachting zal het onderzoek in de 1ste helft van 2015 afgerond worden.
Op basis van dit onderzoek zal ik bezien of het afvalbeleid moet worden aangepast.
Belangrijk is om eerst goed duidelijk te hebben wat de beste verwerking is voor incontinentiemateriaal. Bij incontinentiemateriaal gaat het niet alleen om luiers voor kinderen maar ook om incontinentiemateriaal voor volwassenen. Hierbij is er vaak sprake van resten van medicijnen. Het is het niet te verwachten dat bij de inzameling de soorten incontinentiemateriaal altijd gescheiden zijn. Eenmaal in het afvalstadium is het onderscheid tussen beide soorten incontinentiemateriaal niet goed meer te maken en zal het dan ook mogelijk ook gezamenlijk worden verwerkt. Daarom is het raadzaam om ze samen te bekijken.
Gemiddeld genomen bestaat 5,4% van het huishoudelijk restafval uit incontinentiemateriaal. Dit is echter een gemiddelde. In gemeenten die al ver zijn gevorderd in de ontwikkeling van hun afvalscheiding maakt incontinentiemateriaal een steeds groter onderdeel uit van het restafval. Incontinentiemateriaal bevat hoogwaardige papiervezels die op zichzelf uitstekend recyclebaar zijn. Ook het kunststof in incontinentiemateriaal leent zich goed voor recycling. Uit de inhoud van gebruikte incontinentiemateriaal kunnen fosfaten en energie worden teruggewonnen. Alleen de absorptiekorrels en medicijnen vormen mogelijk een probleem bij de recycling.
Waarom is het in Nederland wel toegestaan om luiers te mengen met gft-afval (groente-, fruit- en tuinafval), terwijl dit in veel (buur)landen niet is toegestaan wegens onder andere de slechte vergistbaarheid van luiers en onzekerheid rond hygiëne?
Sinds 2008 maakt de Wet milieubeheer het mogelijk om gft-afval samen met andere componenten (bijvoorbeeld luiers) in te zamelen. Dit was op basis een advies van het toenmalig Afval Overleg Orgaan uit 2004.
De acceptatievoorwaarden voor de verwerking van gft-afval worden bepaald door de verwerkers hiervan. Voor incontinentiemateriaal bestaat op dit moment in Nederland nauwelijks tot geen verwerkingsmogelijkheden. Alleen de vergistinginstallatie van Orgaworld in Lelystad accepteert incontinentiemateriaal als onderdeel van het gft-afval. Andere Nederlandse vergisters passen een andere techniek toe dan deze installatie waardoor incontinentiemateriaal niet mee-vergist kunnen worden. Andere verwerkingsmogelijkheden voor incontinentiemateriaal zijn er niet in Nederland.
Overigens zijn er op Europees niveau einde-afval-criteria in ontwikkeling voor organisch afval, waardoor in de toekomst compost die geproduceerd wordt uit organisch afval wat ook incontinentiemateriaal bevat, waarschijnlijk niet in aanmerking komt voor de einde-afval status. Er lijkt daardoor geen toekomst te zijn voor de verwerking van incontinentiemateriaal samen met het gft-afval.
Hoe denkt u over de stelling in het artikel dat de huidige verbrandingstarieven het recyclen van luiers duurder maken dan het verbranden ervan?
Er zijn meerdere aspecten van invloed op de kosten voor de verwerking van incontinentiemateriaal. Bij verbranding zijn dit de kosten voor inzameling en de tarieven voor verbranding. Bij gescheiden inzameling met daarbij recycling zijn dit de kosten voor inzameling, de verwerking en de kosten of opbrengsten voor de afzet van residuen. De echte kosten voor recycling van incontinentiemateriaal zijn niet bekend omdat er geen installatie is die operationeel is. Een vergelijking tussen beide opties is dan ook niet goed te maken. Daar komt bovendien bij dat de tarieven die gemeenten betalen voor verbranding van restafval sterk van elkaar verschillen. Aan de markt wordt overgelaten hoe de verwerking wordt uitgevoerd en welke economische keuzes hierbij worden gemaakt. Wel zal in het onder antwoord 2 genoemde onderzoek ook informatie over kosten worden verzameld.
Op welke manier wilt u de luierrecycling gaan oppakken?
Zie antwoord 2.
De (dreigende) uitbraak van MERS-CoV |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het statement van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) met betrekking tot de uitbraak van MERS-CoV en de bezorgdheid die daarin uitgesproken wordt over het sterk stijgende aantal gevallen van deze ziekte?1
Ja.
Gaat u in, en zo ja op welke wijze, op de adviezen van de WHO aan desbetreffende landen om bepaalde stappen te ondernemen, in het bijzonder:
Ik onderschrijf de adviezen van de WHO. Het RIVM stelt zijn richtlijnen en protocollen in lijn met die adviezen op.
Het RIVM heeft een richtlijn met maatregelen rondom een (verdachte) patiënt opgesteld voor GGD-en, huisartsen en ziekenhuizen. In deze richtlijn staan adviezen met betrekking tot diagnostiek, opname in het ziekenhuis in strikte isolatie en de infectiepreventie maatregelen die bij thuisisolatie moeten worden getroffen. Het Nederlands huisartsen genootschap heeft de belangrijkste punten uit deze richtlijn ook beschikbaar gemaakt voor huisartsen via hun website.
Er zijn diverse internationale onderzoeken – met betrokkenheid van de WHO – waar het RIVM en het Erasmus MC aan bijdragen. Doel van deze onderzoeken is het verkrijgen van meer inzicht in de epidemiologie van MERS-CoV, waaronder de wijze van overdracht en de potentiële bronnen. Het RIVM heeft bijvoorbeeld recent een wetenschappelijke publicatie over de bevindingen rond de twee Nederlandse patiënten opgesteld (http://www.eurosurveillance.org/ViewArticle.aspx?ArticleId=20817).
Sinds het begin van de uitbraak in 2012 zijn GGD’en, reizigers en artsen in Nederland met regelmaat geïnformeerd door het RIVM. Het LCR (Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering) heeft in de folder die speciaal is opgesteld voor personen die naar de Hadj gaan informatie opgenomen over het MERS-virus en over voorzorgsmaatregelen om besmetting te voorkomen. Deze folders worden gebruikt door alle vaccinatiecentra. Daardoor kunnen reizigers preventieve maatregelen nemen om niet geïnfecteerd te raken, kunnen artsen en terugkerende reizigers alert zijn op klachten passend bij een MERS infectie en kunnen de GGD en het RIVM passende maatregelen nemen bij een melding van een verdachte patiënt. Patiënten worden geïsoleerd verzorgd.
Het RIVM deelt alle benodigde gegevens over de Nederlandse patiënten conform de International Health Regulations met de WHO, het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en Saoedi-Arabië.
Kunt u het verschil toelichten in de volgende zaak: op de website van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieubeheer) staat vermeld dat besmetting van mens op mens zelden en meestal binnen het ziekenhuis plaatsvindt2; in het persbericht van de FAO van 6 mei 2014 staat echter dat – hoewel de eerste gevallen waarschijnlijk door besmetting van dier op mens hebben plaatsgevonden – het merendeel van de gerapporteerde gevallen van MERS-CoV door mens-op-mens overdracht heeft plaatsgevonden3; ook de OIE geeft dit op haar website aan4?
Het RIVM stemt de berichtgeving af op die van de WHO. In de meest recente verklaring van het Emergency Committee van de WHO wordt geconcludeerd dat hoewel de ernst van de situatie qua impact op de volksgezondheid is toegenomen, er geen aanwijzingen zijn van efficiënte mens-op-mens transmissie. Sinds medio maart 2014 is er een forse toename van het aantal gevallen van MERS in het Midden-Oosten, die voor een zeer groot deel te wijten is aan gevallen gerapporteerd door Saoedi-Arabië. De toename van patiënten in Saoedi-Arabië wordt weer voor een groot deel verklaard door besmettingen in ziekenhuizen in verschillende steden, met ook besmettingen van hulpverleners. Deze besmettingen vonden plaats door gebrekkige infectiepreventie. Vandaar dat de WHO het belang van infectiepreventie maatregelen – die in Nederlandse ziekenhuizen bij besmettelijke ziekten altijd worden toegepast – met klem benadrukt.
Als het inderdaad zo is dat het merendeel van de besmettingen van mens op mens plaatsvindt, wat betekent dat dan voor het preventiebeleid rond deze uitbraak?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat het afgelopen jaar het Ministerie van Volksgezondheid van Saudi-Arabië bepaalde risicogroepen (65+ers, kinderen, chronisch zieken en zwangere vrouwen) heeft aangeraden niet deel te nemen aan de Haij in verband met de MERS-uitbraak?5 Verwacht u een dergelijk advies ook voor dit jaar, en wat betekent dit voor eventuele specifieke maatregelen ten aanzien van pelgrims die terugkeren na de Haij van dit jaar?
Zoals beschreven in de nota naar aanleiding van het verslag bij wijziging van de Wet publieke gezondheid tot incorporatie van de Regeling Middle East respiratory syndrome coronavirus (MERS-CoV) (Tweede Kamer, 2013–2014, 33 711, nr. 5) ben ik op de hoogte van het advies dat het Ministerie van Volksgezondheid van Saoedi-Arabië vorig jaar heeft afgegeven. Ik heb geen reden om aan te nemen dat Saoedi-Arabië zijn aanbeveling dit jaar zal wijzigen. De WHO en het ECDC adviseren deelnemers aan pelgrimsreizen naar Saoedi-Arabië inmiddels om voorafgaand aan hun reis contact op te nemen met hun arts om te bespreken of er redenen zijn om de reis uit te stellen. Nederland volgt dit advies van de WHO en het ECDC. De LCR (Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering) heeft net zoals vorig jaar een voorlichtingsfolder beschikbaar gesteld om pelgrims optimaal voor te lichten over MERS-CoV. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid nader onderzoek te steunen naar de overdracht van het virus van dier op mens? Klopt het dat de Erasmus Universiteit in Rotterdam een van de leidende onderzoeksinstituten voor MERS is?
Het RIVM verzamelt alle beschikbare informatie over de twee MERS-patiënten in Nederland om meer kennis te achterhalen over de mogelijke bron en wijze van hun besmetting. Deze informatie wordt gedeeld met het ECDC, de WHO en Saoedie-Arabië om deze te bundelen met kennis over andere patiënten of uit andere bronnen. Ik vind dat verder onderzoek naar de overdracht van dier op mens met name op het Arabisch schiereiland moet plaatsvinden. In december 2013 hebben Nederlandse wetenschappers van het RIVM samen met wetenschappers van het Erasmus MC en uit Quatar het eerste bewijs geleverd dat dromedarissen besmet kunnen raken met het MERS-coronavirus. Dit is een belangrijke bijdrage geweest aan het onderzoek naar de eigenschappen van het virus.
Bent u van mening dat landen in de Arabische regio voldoende inzet plegen om de bron van de infectie op te sporen?
De WHO en de FAO hebben in hun recente statements over MERS-CoV opgeroepen het essentiële onderzoek naar de epidemiologie, de transmissieroute en de riscofactoren voor verspreiding te starten en te versnellen. Ik kan hieruit opmaken dat de WHO en de FAO de inzet van deze landen tot nu toe onvoldoende vinden.
De transparantie van Raadsdocumenten |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het via Statewatch gelekte document van het Raadssecretariaat ter voorbereiding van de discussie in Coreper over de implicaties van het Access Info Europe arrest van het Europese Hof van Justitie voor de wijze van opstellen van Raadsdocumenten?1
Het document betreft de eerder aangekondigde bespreking over de uitwerking van de Hofuitspraak Access Info Europe (zie de kabinetsreactie op deze Hofuitspraak met Kamerstuk 22 112, nr. 1830) waarover ik uw Kamer, conform de toezegging tijdens het AO-informatievoorziening van 23 april jl., onlangs schriftelijk heb geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 1861). Uw kamer heeft via de EU-extranet database rechtstreeks toegang tot deze zogenoemde «Limité» Raadsdocumenten.
Kunt u helderheid geven over de positie van Nederland met betrekking tot de naleving van het Access Info Europe arrest?
De Hofuitspraak is duidelijk en er wordt in de praktijk opvolging aan gegeven.
Voor de beschrijving van het verloop en de uiteindelijke uitkomst van de bespreking over de vermelding van de posities van lidstaten en de Nederlandse inzet verwijs ik graag naar mijn (Kamerstuk 22 112, nr. 1861). Optie 1 bleek niet op voldoende steun te kunnen rekenen. Wel is een compromis gevonden dat in lijn is met de Hofuitspraak en dat per saldo de transparantie ten goede komt. Er zal ter zake geen vervolgdiscussie plaatsvinden op Raadsniveau.
Deelt u de mening dat Nederland de volledige uitvoering van het Access Info Europe arrest moet steunen – optie 1 van de 3 genoemde opties in het gelekte Raadsdocument – en dat de namen van lidstaten genoemd dienen te worden bij de posities die zij innemen bij de behandeling van wetgevingsdossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer zult u de Kamer informeren, zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg Informatievoorziening van 23 april, over 1) de discussie in Coreper over vermelding van posities van lidstaten en 2) vervolgdiscussies in de Raad daarover?
Zie antwoord vraag 2.
De EO-reportage ‘De nachtmerrie na het misbruik’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de EO-reportage «De nachtmerrie na het misbruik»?1
Ja.
Herkent u hetgeen de ouders en de advocaat in de reportage naar voren brengen, namelijk dat ouders van misbruikte kinderen nog altijd geen stevige positie hebben als (eveneens) slachtoffers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hun positie als slachtoffer beschrijven?
Ik onderken dat ouders van kinderen die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf, bijvoorbeeld seksueel misbruik, niet dezelfde positie hebben als slachtoffers. Als wettelijke vertegenwoordiger van hun kind kunnen zij wel degelijk een aantal rechten uitoefenen namens hun kind, zoals het voegen als benadeelde partij, het krijgen van informatie over het verloop van de zaak en het uitoefenen van het spreekrecht. Bij dit laatste krijgen zij de ruimte om ook in te gaan op wat de gevolgen van het misdrijf voor henzelf zijn geweest.
De rechter heeft, in de Amsterdamse zedenzaak (Hof Amsterdam, d.d. 26 april 2013, parketnr. 23 002662-12) bepaald dat ouders geen slachtoffer zijn als bedoeld in art. 51a, e.v. Wetboek van Strafrecht en dat zij zich voor hun schade dus niet kunnen voegen als benadeelde partij; bent u bereid de wet aldus te veranderen dat zij dat wel worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer hiertoe een voorstel ontvangen?
Ik ben voornemens wettelijk te regelen, dat ouders zich in het strafproces kunnen voegen als benadeelde partij voor kosten die zij ten behoeve van hun kind hebben gemaakt. Een wetsvoorstel met die strekking is op 28 mei jl. op de internetsite www.internetconsultatie.nl geplaatst2 en voor advies naar verschillende instanties gestuurd. Ik streef ernaar het wetsvoorstel begin 2015 bij uw Kamer in te dienen.
Wanneer kan de Kamer zich buigen over het aangepaste voorstel voor schadevergoeding in strafzaken waar u momenteel aan schijnt te werken?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven, gelet op het feit dat de ouders in de reportage aangeven dat veel schade die direct verband houdt met het misdrijf niet voor vergoeding in aanmerking komt en zij zich zeer tekortgedaan voelen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, die de schade nauwelijks heeft willen vergoeden, op welke schadevergoeding ouders van misbruikte kinderen in beginsel mogen rekenen?
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven geeft aan slachtoffers met een ernstig psychisch of fysiek letsel een financiële tegemoetkoming en erkent daarmee het onrecht dat hen is aangedaan. De uitkering door het Schadefonds heeft een tegemoetkomend karakter en heeft niet als doel de (volledige) schade te vergoeden.
Als derden schade hebben, komt deze schade in principe niet voor uitkering in aanmerking. Bij ouders van minderjarige kinderen kan dit soms anders zijn, omdat zij (logischerwijs) kosten maken voor hun kind. Het moet dan wel gaan om kosten voor de letselschade van het kind.
Wat ook voorkomt is dat ouders – nadat hun kind slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf – kosten maken die geen rechtstreeks verband houden met de letselschade van het eigenlijke slachtoffer. Bijvoorbeeld: de ouders hebben psychische klachten nadat hun kind slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf en gaan hiervoor zelf (zonder het kind) naar een psycholoog. Deze kosten vloeien niet rechtstreeks voort uit het letsel van het kind maar primair uit de eigen psychische problemen van de ouders. Het Schadefonds kan hiervoor geen tegemoetkoming geven.
Het Schadefonds hanteert bij een tegemoetkoming met betrekking tot immateriële schade van een kind vaak een werkwijze waarbij dat deel van de tegemoetkoming op een aparte rekening wordt vastgezet totdat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De tegemoetkoming in de materiële schade, zoals de kosten van rechtsbijstand, wordt aan de ouders van het kind overgemaakt.
Bent u bereid om met de ouders uit de reportage in gesprek te gaan over hetgeen zij hebben moeten doorstaan om nog slechts een gering bedrag van de door hen geleden schade vergoed te krijgen?
Zoals ik ook aan de ouders heb geschreven, ben ik niet in de gelegenheid op alle aan mij gerichte verzoeken om een persoonlijk gesprek in te gaan. Brieven waarin mensen hun verhaal doen zijn voor mij een waardevolle bron van informatie over wat in de samenleving speelt. Deze betrek ik dan ook bij het verder ontwikkelen van het beleid rond de zorg voor en ondersteuning van slachtoffers en hun omgeving.
Handel in illegale en levensbedreigende afslankproducten en doping |
|
Pia Dijkstra (D66), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u de uitzending van «Undercover in Nederland», waaruit blijkt dat het makkelijk is verboden anabolen, afslankpillen en epo via internet te bestellen?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op deze uitzending, waarin een specialist aangeeft dat het tegengaan van deze illegale handel een lage prioriteit heeft bij justitie? Kent u voorts het artikel in Medisch Contact van 1 mei jl., waarin wordt vermeld dat de pakkans gering is, waardoor het overgrote deel van vervalste geneesmiddelen gewoon bij de besteller belanden?2 Kunt u ook daarop een reactie geven?
Hoewel de aanpak van illegale handel van geneesmiddelen door het openbaar ministerie (OM) niet als speerpunt is benoemd, treedt het OM waar mogelijk op in zaken betreffende de illegale handel in geneesmiddelen die zich aandienen. In dit kader verwijs ik naar de eerdere antwoorden die de Minister van Veiligheid en Justitie mede namens mij in 2013 heeft gegeven op schriftelijke vragen van de leden Van Dekken en Recourt3.
Het betreffende artikel in Medisch Contact is mij bekend. Over de pakkans heb ik uw Kamer zowel in 2011 als in 2013 geïnformeerd in het kader van de beleidsagenda Vervalste medische producten.4 De aanpak van de (inter)nationale illegale handel in geneesmiddelen via internet is zeer lastig omdat de websites een groot verloop laten zien. Het is lucratief om websites te stoppen en elders opnieuw op te richten.
Na het zomerreces ontvangt u van mij een brief over de uitvoering van de motie Bruins Slot/Pia Dijkstra (Kamerstuk 33 599, nr. 8) waarin ik nader inga op mijn inzet betreffende de aanpak van handel in illegale en vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.
Kunt u schetsen op welke wijze de NVWA, de IGZ, het RIVM en de Dopingautoriteit omgaan met de (online) handel in illegale afslankpillen, anabolen en doping? Wat is de beschikbare personele capaciteit bij deze instanties om illegale handel van afslankpillen, anabolen en doping tegen te gaan?3
De genoemde producten zijn te classificeren als geneesmiddelen als bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Zowel (online) handel in geneesmiddelen door onbevoegden als (online) handel in ongeregistreerde geneesmiddelen zijn overtredingen van de Geneesmiddelenwet. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ), de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Douane zijn belast met de handhaving van de Geneesmiddelenwet en de daaraan gerelateerde wetgeving.
Zij kunnen handel in geneesmiddelen beëindigen en voorts kunnen de IGZ en de NVWA een bestuurlijke maatregel opleggen. Ook kunnen Bureau Opsporing van de IGZ, de Douane en politie in overleg met het OM strafrechtelijk optreden tegen overtredingen van de Geneesmiddelenwet. Verder werken de IGZ, de NVWA en de politie samen met de laboratoria van de Douane, het RIVM en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) om vervalste geneesmiddelen te onderscheiden en bijvoorbeeld bijbehorende gezondheidsrisico’s in kaart te brengen.
De aanpak van handel in vervalste of illegale geneesmiddelen is binnen de IGZ en de NVWA onderdeel van de reguliere toezicht- en opsporingstaken. De opsporingscapaciteit van de IGZ is onlangs uitgebreid met vier formatieplaatsen.
Ten slotte heeft in de georganiseerde sport de Nederlandse Dopingautoriteit naast haar voorlichtende rol, als belangrijkste taak het dopingreglement te handhaven door middel van onder andere dopingcontroles. Deze controlepraktijk is gericht op de hoogste wedstrijdniveaus in de sport. Op het gebied van de bestrijding van dopinggeduide middelen vindt regulier overleg plaats tussen de Nederlandse Dopingautoriteit en de hiervoor genoemde handhavende diensten.
In het artikel in Medisch Contact wordt gemeld dat problemen als gevolg van onbetrouwbare medicatie, zelfdiagnose en zelfmedicatie in de praktijk nauwelijks worden herkend; reden hiervoor is onder andere dat het niet altijd meevalt om een geneesmiddel of een voedingssupplement als vervalst te herkennen; er zou een dringende behoefte zijn aan meer casuïstiek; indien u dit herkent, ziet u mogelijkheden om hier iets aan te doen?
De omvang van de problematiek met vervalste en illegale geneesmiddelen en medische hulpmiddelen is lastig vast te stellen. Naar schatting is de helft van de geneesmiddelen die men op internet bestelt vervalst en dus illegaal. Vervalste geneesmiddelen zijn door de gebruikers, maar ook door artsen, vaak niet of nauwelijks te onderscheiden van legale producten. Om de omvang van deze problematiek beter in beeld te krijgen, is het van groot belang dat gedupeerde gebruikers zich met hun casuïstiek melden bij de IGZ. Hierdoor is het mogelijk om 1) sneller tot handhaving over te gaan, 2) eventuele gezondheidrisico’s eerder in te schatten, en 3) de omvang van de problematiek beter te duiden. Meldingen van bijwerkingen die mogelijk veroorzaakt zijn door vervalsingen kunnen gemeld worden bij het Lareb. Om de bewustwording bij het publiek en professionals te vergroten zijn er – met verwijzing naar mijn eerder genoemde brief over vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen – publiekscampagnes geweest. Onder andere is er een internetsite gekomen om mensen te informeren over de gevaren van illegale geneesmiddelen (zie: www.internetpillen.nl). In 2015 komt er een vervolgcampagne.
Welke mogelijke meerwaarde ziet u in een specifiek meldpunt, waar meldingen beter kunnen worden geregisterd en gebundeld, zodat herkenning van risicovolle producten sneller mogelijk wordt? Wanneer worden de resultaten verwacht van het onderzoek dat hiernaar wordt uitgevoerd?
Met verschillende partijen (VWS, IGZ, RIVM, Dopingautoriteit, NVIC, NVWA en Lareb) is gesproken om te onderzoeken hoe we het beste de beschikbare informatie over meldingen en bijwerkingen over vervalsingen en illegaliteit kunnen bundelen. Ik vind het belangrijk om een zo’n compleet mogelijk beeld te krijgen van de problematiek. Ik verwacht eind van dit jaar meer duidelijkheid over de beoogde werkwijze om hiermee om te gaan. Opdat de partners zo effectief mogelijk samenwerken op het gebied van duiding, handhaving en de analyse van bijwerkingen en bijbehorende gezondheidsrisico’s, alsmede het informeren en waarschuwen van het publiek. Dit laat onverlet dat overtredingen van de geneesmiddelenwet onverkort bij de IGZ gemeld dienen te worden. Dat geldt dus ook voor illegale geneesmiddelen waaronder vervalsingen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Bruins Slot/Pia Dijkstra (Kamerstuk 33 599, nr. 8) waarin de regering wordt verzocht concrete doelstellingen te formuleren op het gebied van opsporing van vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om illegale handel via het internet te laten dalen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe staat het met de voorbereiding van de Dopingwet? Is al duidelijk wanneer deze naar de Kamer gestuurd gaat worden?
Op 18 november 2013 heb ik de Kamer tijdens het wetgevingsoverleg sport met de vaste Kamercommissie van VWS toegezegd medio 2014 een wetsvoorstel omtrent doping te sturen. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd een wettelijke grondslag in het leven te roepen voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van dopingcontroles. Inmiddels kan ik u melden dat dit wetsvoorstel vertraging heeft opgelopen wegens de complexiteit van de wet en de tijd die nodig was om volledig inzicht te krijgen in de informatiestromen omtrent dopingcontroles. Dit inzicht is noodzakelijk om tot een zorgvuldig wetsvoorstel te komen waarmee wordt gewaarborgd dat de uitvoering van dopingcontroles plaatsvindt in overeenstemming met de privacywetgeving. Tot slot zal op 1 januari 2015 de nieuwe World Anti Doping code in werking treden. Daarbij gaat het om een basis voor de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot de nieuwe onderdelen (ondersteunend personeel en «information and intelligence»). Ik verwacht de wetgeving eind van dit jaar in procedure te kunnen brengen.
De uitzending “Undercover in Nederland” over hulp bij zelfdoding |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het televisieprogramma «Undercover in Nederland» inzake hulp bij zelfdoding?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in de uitzending getoonde handelswijze van de hulpverlener van stichting De Einder?
Het Openbaar Ministerie (OM) stelt een onderzoek in naar aanleiding van de genoemde uitzending. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Deelt u de mening dat goed hulpverlenerschap voor mensen met suïcidale gedachten allereerst inhoudt dat de motieven achter de suïcidale gedachten uitgebreid dienen te worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op basis van de richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag, is het van belang om een beeld te krijgen van de suïcidale toestand en het unieke complex van factoren dat bij de patiënt heeft geleid tot suïcidaal gedrag en dus de motieven achter suïcidale gedachten te achterhalen.
Kunt u aangeven in welke mate mensen met een stervenswens (suïcidale neigingen) in Nederland doorgaans de weg naar psychologische en/of psychiatrische hulpverlening weten te vinden? Zijn u hierover cijfers bekend?
Mensen die kampen met suïcidale gedachten blijken moeilijk de weg te vinden naar de psychologische en/of psychiatrische hulpverlening. Uit onderzoek2 blijkt dat bijna vier op de tien mensen die ooit in hun leven suïcidale gedachten hebben gehad, nooit hulp hebben gezocht voor hun psychische problemen, alcohol- of drugsproblemen. Het gaat hier om een brede definitie van hulp, zowel algemene gezondheidszorg, geestelijke gezondheidszorg als informele zorg wordt hieronder begrepen. Ongeveer één op de drie mensen die ooit een suïcide poging hebben gedaan, heeft ook nooit hulp voor persoonlijke problemen gezocht. Dit betekent dat een deel van de mensen die ooit suïcide gedachten hebben gehad en zelfs pogingen hebben ondernomen, niet binnen het bereik van hulpverleners komen. Niet onderzocht kon worden in hoeverre het hier om serieuze pogingen ging.
Daarnaast is uit onderzoek van NIVEL3 gebleken (2009) dat slechts 50% van de mensen die zelfmoord pleegt in de maand daarvoor contact had met de huisarts. Van deze groep mensen had slechts een beperkt deel (7%) een gesprek met de huisarts over suïcidaliteit. Dit maakt duidelijk dat zowel patiënten als huisartsen het moeilijk vinden dit onderwerp bespreekbaar te maken.
Kunt u een schatting geven van het aantal mensen dat sinds het bestaan van stichting De Einder advies voor hulp bij zelfdoding heeft ingewonnen en in hoeveel gevallen dit heeft geleid tot zelfdoding? Zo nee, op welke wijze is het mogelijk een inschatting te maken van de omvang van de praktijk van stichting De Einder?
Nee, ik heb geen beschikking over dergelijke gegevens. Wel geeft de stichting een jaarverslag uit waarin diverse gegevens zijn opgenomen.4 Ook uit deze gegevens is geen exact verband te herleiden tussen het aantal verzoeken om advies en daadwerkelijke zelfdoding.
Zijn er andere hulpinstellingen in Nederland bekend die net als stichting De Einder advies geven over hulp bij zelfdoding of doorverwijzen naar stichting De Einder?
In Nederland geven, voor zover mij bekend, tevens de NVVE (Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde) en de SVL (Stichting Vrijwillig Leven) informatie over (hulp bij) zelfdoding.
Is het Openbaar Ministerie inmiddels geïnformeerd zoals aan het einde van de televisieuitzending werd aangegeven? Kunt u aangeven wat het eventuele vervolgtraject zal zijn?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Over lopende onderzoeken van het OM kan ik in het belang van het onderzoek geen mededelingen doen.
Het bericht dat de NVWA steeds meer strafrechtelijke onderzoeken naar voedselfraude verricht en afrondt |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De bestrijding van voedselfraude in Nederland»?1
Ja.
Het artikel toont een toename aan van het aantal voedselfraudeonderzoeken van 7 onderzoeken in 2008 naar bijna 20 in 2013, hoe verklaart u deze sterke toename in het aantal strafzaken?
Met de fusie van de AID, PD en Voedsel en Waren Autoriteit tot de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is de kennispositie en het blikveld van de Inlichtingen en Opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD, voorheen AID – dienstonderdeel opsporing) verbreed en is de formatie van de NVWA-IOD toegenomen met ongeveer 20 fte om hierop in te kunnen spelen. Ook blijkt dat vondsten leiden tot nieuwe ontdekkingen. Tenslotte speelt de toegenomen aandacht in de maatschappij voor het fenomeen voedselfraude mogelijk ook een rol, omdat daardoor meer signalen en meldingen bij de NVWA binnenkomen.
Volgens het artikel zijn er op dit moment nog 20 strafzaken in behandeling; wat is de achtergrond van deze zaken?
Deze zaken hebben betrekking op verschillende fraudevormen met vis, vlees en zuivel. De NVWA onderzoekt bijvoorbeeld illegale import van vlees, vervanging van soorten en het opzettelijk onjuist vermelden van herkomst en productiewijze.
Is er een verband tussen de toename in het aantal strafrechtelijke onderzoeken en de recente voedselschandalen met betrekking tot paardenvlees? In hoeveel strafrechtelijke onderzoeken was er sprake van fraude met paardenvlees?
De paardenvleesaffaire heeft de aandacht voor voedselfraude in de maatschappij doen toenemen. Dit heeft ook geleid tot meer informatie over fraude met paardenvlees. In vijf strafrechtelijke onderzoeken is sprake van fraude met paardenvlees. Hiervan zijn er drie nog in behandeling bij de NVWA-IOD.
Kunt u aangeven bij hoeveel zaken er daadwerkelijk sprake is geweest van een veroordeling? Welke straffen zijn hierbij opgelegd?
In het artikel is vermeld dat de NVWA-IOD van in totaal 56 voedselfraudezaken een proces-verbaal heeft ingeleverd bij het Openbaar Ministerie van 1999 tot en met 2013. Het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie is nagegaan wat de afdoening is geweest van deze zaken. De zoekperiode beperkt zich tot de periode 1 januari 2003 2 tot en met 10 juni 2014.
De wijze van registratie van zaken bij het Functioneel parket verschilt met de wijze waarop dit door de NVWA-IOD wordt gedaan. De NVWA registreert zaken op basis van een proces-verbaalnummer. Eén proces-verbaalnummer kan betrekking hebben op meerdere verdachten. In het registratiesysteem van het Functioneel Parket wordt iedere verdachte apart ingeschreven met een parketnummer.
Het Functioneel Parket heeft de 56 zaken kunnen herleiden naar 146 bij het Functioneel Parket geregistreerde verdachten, waarvan er in eerste aanleg ten aanzien van 52 verdachten een veroordeling is uitgesproken. De opgelegde straffen variëren tussen een gevangenisstraf, taakstraf en een geldboete of een combinatie van deze straffen. Er werd in eerste aanleg 23 keer een gevangenisstraf opgelegd, 24 keer een werkstraf en 25 keer een geldboete. De hoogte van de opgelegde straffen, waarvan al dan niet een gedeelte voorwaardelijk, is hieronder weergegeven.
Gevangenisstraf
< 3 maanden
3 < 6 maanden
> 6 maanden
15
5
3
Werkstraf
< 80 uur
80 < 160 uur
> 160
12
5
7
Geldboete
< € 10.000
€ 10.000 < € 75.000
> € 75.000
9
13
3
Daarnaast hebben 18 verdachten een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie geaccepteerd, bestaande uit de betaling van een geldbedrag of het uitvoeren van een werkstraf.
De overige zaken lopen nog, zijn afgebroken, geseponeerd of niet geëindigd in een veroordeling.
Kunt u aangeven of er zaken zijn waarbij sprake is van recidive?
Ja, in enkele gevallen is er sprake van recidive.
Volgens het artikel komt slechts een kwart van de zaken vanuit de inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij de NVWA-IOD terecht, kunt u dit verklaren? Wat gebeurt er met de overige zaken?
In het artikel is aangegeven dat een kwart van de zaken die de NVWA-IOD heeft uitgevoerd is aangeboden door de inspectie van de NVWA.
Bij de zaken die de inspectie niet overdraagt aan de NVWA-IOD treedt zij zelf handhavend op, met name bestuursrechtelijk.
Heeft de NVWA-IOD de afgelopen jaren zaken moeten laten vallen vanwege onvoldoende capaciteit?
De NVWA heeft als toezichthouder op bedrijven in de voedselketens een belangrijke rol om signalen van fraude te detecteren, op te sporen en via bestuursrechtelijke of strafrechtelijke weg aan te pakken.
De NVWA-IOD maakt in samenspraak met de toezichtdivisies en onder het gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie keuzes in de zaken die zij aanpakt, gebaseerd op onder andere de aard, ernst en omvang. Dit kan ook betekenen dat er keuzes worden gemaakt in de wijze waarop zaken worden aangepakt. Niet alle strafzaken vragen inzet van bijzondere opsporingsmiddelen. Dat betekent ten algemene dat een stijging van het aantal zaken niet rechtstreeks leidt tot een hogere capaciteitsbehoefte.
Door de fusie, en daarmee de verbreding van het werkterrein van de NVWA-IOD, is de afgelopen jaren extra capaciteit ingezet op, onder andere, het onderwerp voedselfraude. De in vraag 2 besproken toename van het aantal onderzoeken naar voedselfraude is hiervan het resultaat.
Bent u van mening dat de NVWA-IOD voldoende capaciteit en opsporingsmiddelen heeft en is de capaciteit de afgelopen jaren toegenomen met de toename van het aantal strafzaken?
Ten aanzien van deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord bij de vragen 2 en 8 en de kabinetsreactie op het rapport «Risico’s in de vleesketen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid die op 10 juni jl. aan uw Kamer is verzonden, waarin onder andere de capaciteit en middelen van de NVWA worden besproken in de context van de multidisciplinaire en integrale aanpak van vleesfraude door het toezicht en de opsporing.
Het artikel concludeert: «Onder de streep lijkt kennis van handelswijzen in de branche een van de belangrijkste sleutels tot succesvolle strafrechtelijke aanpak van voedselfraude»2; bent u van mening dat de NVWA-IOD voldoende kennis van handelswijzen heeft met betrekking tot voedselfraude?
Het artikel illustreert dat de kennispositie van de NVWA-IOD is vergroot door de fusie, en groeiende is door de ervaringen die worden opgedaan in de nauwe samenwerking met de andere onderdelen van de NVWA. Het vergroten van kennis is echter een continu proces. Handelwijzen van voedselfraudeurs veranderen immers ook. In de hiervoor genoemde kabinetsreactie op het rapport «Risico’s in de vleesketen» is aangegeven dat het verzamelen en bij elkaar brengen van informatie van de verschillende diensten en het doorontwikkelen daarvan een onderdeel is van de multidisciplinaire en integrale aanpak van vleesfraude.
Volgens de auteurs van het artikel zal aandacht in de maatschappij voor het melden van misstanden mogelijk nieuwe informatie opleveren; bent u bereid om u in te spannen om het melden van voedselfraude onder de aandacht te brengen in de samenleving?
De NVWA heeft een meldpunt waar misstanden gemeld kunnen worden (www.nvwa.nl). De NVWA is samen met enkele brancheorganisaties en stakeholders in de voedselproductiesector (in de Taskforce Voedselvertrouwen) bezig met het ontwikkelen van gerichte communicatie en verbeteringen om te zorgen dat de noodzaak van en mogelijkheden voor het melden van misstanden en verdachte zaken en risico’s beter bekend worden bij het grote publiek.
Het bericht ‘Hoge bloeddruk? Eet minder zout’ en Wereld Hypertensie Dag |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Voedingscentrumbericht «Hoge bloeddruk? Eet minder zout» en de Wereld Hypertensie Dag op 17 mei?1
Ja.
Wat vindt u van initiatieven zoals de Wereld Hypertensie Dag, die er onder andere op gericht zijn om mensen bewust te maken van de hoge hoeveelheid zout in voedingsmiddelen?
Ik juich het toe dat vanuit verschillende organisaties aandacht wordt gevestigd op de relatie tussen de consumptie van teveel zout en hoge bloeddruk. Het is goed dat vanuit verschillende invalshoeken bewustwording bij de consumenten wordt gestimuleerd.
Hoe staat het met uw vorderingen met de zoutnormen om het zoutgehalte in Nederlandse voedingsmiddelen te reduceren?
Zoals ik u heb toegezegd bij het AO voedsel (18 december 2013), zal ik u periodiek over de voortgang in zoutverlaging in het voedselaanbod informeren. In mijn brief (TK2013–2014, nr. 32 793-135) over suiker in kinderproducten, heb ik aangegeven u eind dit jaar te informeren over gemaakte afspraken. Eind 2014 informeer ik u over de resultaten van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling met betrekking tot zout, verzadigd vet en calorieën (suiker, vet). Daarnaast is vanaf juli 2014 de website over het Akkoord beschikbaar. Hierop zullen onder andere de jaarlijkse planning, de werkafspraken (per productgroep), adviezen van de wetenschappelijke adviescommissie en de organisatiestructuur worden gepubliceerd.
Klopt het dat u hierbij gebruik maakt van een onafhankelijke wetenschappelijke commissie die voorstellen van de industrie om zout in voedingsmiddelen te reduceren wetenschappelijk toetst? Kunt u de Kamer inzicht geven in de samenstelling van deze commissie en de nevenfuncties die deze commissieleden bekleden?
Ja, dat klopt. Conform het Akkoord, heb ik een onafhankelijke wetenschappelijke adviescommissie ingesteld die de door het bedrijfsleven voorgestelde afspraken voor maximale gehaltes (zout, verzadigd vet, energie (suiker, vet)) toetst.
De adviescommissie is samengesteld op basis van de deskundigheid van de leden op het gebied van voeding, procestechnologie en consumentengedrag. Ook heb ik enkele leden gevraagd die in de wetenschappelijke adviescommissie van het keuzelogo Het Vinkje zitten, om afstemming tussen deze commissies te borgen. Dat vind ik uit het oogpunt van efficiëntie en inhoud belangrijk.
De volgende personen zijn in de wetenschappelijke adviescommissie benoemd:
Voorzitter: Prof.dr.ir. Jantine Schuit
Leden: Prof. Dr. Ir. Hans Brug, Dr. Peter de Kok, Prof. Dr. Ir. Ronald
Mensink, Dr. Stephan Peters en Dr. Ronald Visschers.
Bij het samenstellen van de adviescommissie heb ik navraag gedaan naar de dagelijkse werkzaamheden en nevenactiviteiten van de beoogde commissieleden en mogelijke belangenverstrengeling. De namen van de leden en hun functies zullen op de website worden vermeld.
Wat zijn de taken en bevoegdheden van de wetenschappelijke commissie? Op welke aspecten wordt er getoetst en wanneer gaat deze commissie over tot een positief advies?
In het Akkoord dat ik 23 januari aan uw Kamer heb gestuurd (TK 2013–2014, nr. 32793-130), is aangegeven wat de rol en taak is van de stuurgroep en de wetenschappelijke adviescommissie.
De wetenschappelijke adviescommissie toetst aan de voorkant van het proces de ketenbrede afspraken op ambitieniveau en relevantie.
Daarnaast relateert de adviescommissie de afzonderlijke en cumulatieve afspraken aan de ambities van het gehele Akkoord. De commissie zal tijdens haar eerste vergadering haar terms of reference vaststellen. Ook deze worden vervolgens op de website gepubliceerd.
De wetenschappelijke adviescommissie brengt advies uit aan de stuurgroep. De stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de vijf ondertekenaars van het Akkoord. Het Ministerie van VWS zit de stuurgroep voor. De stuurgroep stelt op basis van het advies van de wetenschappelijke adviescommissie en de voorstellen voor afspraken van het bedrijfsleven de maximumgehaltes voor zout, verzadigd vet en energie (suiker, vet) vast. Het advies van de wetenschappelijke adviescommissie weegt hierbij zwaar.
Ik heb met het bedrijfsleven een akkoord ondertekend om samen de ingeslagen weg van ketenbrede afspraken per productgroep te versterken en te versnellen. Omdat ik vertrouwen heb in de innovatiekracht en de kennis die bedrijven hebben om producten te verbeteren, ligt het initiatief voor het maken van afspraken bij het bedrijfsleven. Wanneer het bedrijfsleven onverhoopt niet of niet tijdig afspraken voorstelt, kan de adviescommissie maximumgehaltes voorstellen aan de stuurgroep.
Ik kijk uit naar de resultaten die deze werkwijze gaat opleveren. Mocht blijken dat de voortgang onvoldoende is, dan is dat voor mij het moment om de werkwijze te heroverwegen. Ik bespreek de voortgang jaarlijks in een bestuurlijk overleg.
Klopt het dat de wetenschappelijke commissie primair adviseert aan een stuurgroep? Wat zijn de taken en bevoegdheden van deze stuurgroep en welke relatie heeft deze stuurgroep met uw ministerie en de voedingsindustrie? Waarom zijn de door de commissie gegeven adviezen aan de stuurgroep niet bindend voor de voedingsindustrie?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het niet veel beter zijn om de wetenschappelijke commissie en de stuurgroep meer aan de voorkant van proces te plaatsen, door de commissie bijvoorbeeld eerder normstellend dan normtoetsend te laten zijn? Bent u bereid de commissie en/of de stuurgroep hier voor te mandateren? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.