Fraude met kinderopvangtoeslag |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Fraude met kinderopvangtoeslag door een buitenschoolse opvang»?1
Ja.
Klopt het dat er in deze casus acht gezinnen zijn die geen enkele toeslag (ook geen huur- en zorgtoeslag) meer krijgen, twee gezinnen waar een uithuiszetting dreigt en veel gezinnen bedragen terug moeten betalen tussen de 5.000 en 80.000 euro? Zijn er meer gevallen bekend van frauderende ondernemers waar de ouders uiteindelijk de dupe zijn? Zo ja, hoeveel?
Vanwege de geheimhoudingsplicht kan ik niet in de openbaarheid op individuele gevallen ingaan. In het algemeen kan ik wel het volgende zeggen. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de juistheid van een aanvraag voor (een voorschot) kinderopvangtoeslag. Als achteraf blijkt dat aan een van de voorwaarden niet is voldaan, moet volgens de wet (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Wet kinderopvang) de gehele toeslag worden terugbetaald. Ouders kunnen altijd tegen een terugvordering in bezwaar en eventueel in beroep gaan. Ik ben niet bekend in hoeveel gevallen ouders de dupe zijn van frauderende ondernemers.
Hoe succesvol is het terugvorderingsbeleid van de Belastingdienst? In hoeveel gevallen wordt het complete bedrag met succes teruggevorderd? Hoe verandert dit percentage met de grootte van het terug te vorderen bedrag?
In de wettelijke systematiek van toeslagen wordt na een aanvraag van een burger een voorschot uitgekeerd en vindt achteraf een definitieve toekenning van de toeslag plaats. De burger doet een aanvraag op basis van een geschat inkomen. Verder moet de burger bij zijn aanvraag voor een toeslag specifieke grondslagen per toeslagsoort opgeven. Zo moet bij de kinderopvangtoeslag worden opgegeven van welke soort opvang er gebruik wordt gemaakt, het aantal uren opvang, de prijs, het aantal kinderen en het aantal gewerkte uren. Het is inherent aan deze systematiek van bevoorschotting dat een deel van de uitgekeerde toeslagen door de Belastingdienst moet worden teruggevorderd dan wel dat er moet worden nabetaald.
Bij terugvordering van teveel uitbetaalde toeslagen kan de toeslaggerechtigde gebruik maken van een betalingsregeling. De burger krijgt standaard 24 maanden de tijd om te veel aangevraagde toeslagbedragen terug te betalen. In het overgrote deel van de gevallen, wordt de aangeboden terugbetalingsregeling nageleefd. Wanneer er niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan, neemt de Belastingdienst invorderingsmaatregelen.
In een klein deel van de gevallen wordt de schuld buiten invordering gesteld. Het gaat kort gezegd om burgers waarbij er geen verhaalmogelijkheden (meer) zijn omdat ze failliet zijn gegaan of in de schuldhulpsanering zitten of om burgers die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Deze vorderingen blijven wel invorderbaar. In het geval geen standaard betalingsregeling dan wel een betalingsregeling op maat mogelijk is, kan binnen vijf jaar na afloop van de betalingstermijn een vordering worden verrekend met alle eenmalige en lopende uitkeringen die een schuldenaar ontvangt van de Belastingdienst. Het gaat dan om lopende toeslagvoorschotten, voorlopige teruggaven inkomstenbelasting, definitieve tegemoetkomingen en definitieve aanslagen.
In het eerste halfjaar van 2014 is € 228 miljoen aan terug te betalen kinderopvangtoeslag geïnd. In dezelfde periode is € 27 miljoen aan terug te betalen kinderopvangtoeslag buiten invordering gesteld (oninbaar geleden) vanwege onder andere faillissementen, wettelijke schuldsanering en overlijden. Deze cijfers komen uit de 14e Halfjaarsrapportage van de Belastingdienst die onlangs naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 066, nr. 215). Het invorderingssysteem van de Belastingdienst is er niet op ingericht om informatie te genereren over inningspercentages in relatie tot de omvang van het terug te vorderen toeslagbedrag.
Wordt er – direct of indirect – ook teruggevorderd van frauderende tussenpersonen of ondernemers of slechts van de ouders?
Ouders zijn verantwoordelijk voor de juistheid van een aanvraag kinderopvangtoeslag. Indien achteraf blijkt dat niet voldaan wordt aan de wettelijke voorwaarden om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komen wordt het ten onrechte ontvangen bedrag dan ook teruggevorderd van de ouders. Indien blijkt dat een kinderopvanginstelling medeplichtig is aan het aanvragen van een onjuiste kinderopvangtoeslag of dit heeft uitgelokt, kan sinds 1 januari 2014 de Belastingdienst/Toeslagen deze instelling een bestuurlijke boete opleggen. Ook kan de kinderopvanginstelling in dat geval aansprakelijk worden gesteld indien de kinderopvangtoeslag op haar bankrekening is uitbetaald. De Belastingdienst/Toeslagen kan in geval van onrechtmatig handelen ook strafrechtelijke of civiele stappen ondernemen tegen een kinderopvanginstelling. Daarnaast staat het ouders zelf vrij om zelf aangifte te doen van een strafbaar feit tegen een kinderdagverblijf of een gastouderbureau of een civiele schadevergoedingsprocedure aan te spannen.
Wordt er in het terugvorderingsbeleid van de Belastingdienst rekening gehouden met dit soort specifieke gevallen van oplichting? Hoe is dit in de praktijk vormgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u deze problemen met het terugvorderen van toeslagen in het licht van de motie Nijboer/Neppérus2, die de regering verzoekt «de toekenning van toeslagen zo vorm te geven dat het aantal terugbetalingen substantieel wordt verminderd»?
Het is inherent aan de huidige voorschotsystematiek dat nabetalingen en terugvorderingen ontstaan. Belastingdienst/Toeslagen berekent het recht op kinderopvangtoeslag op basis van schattingen van burgers, onder andere met betrekking tot het inkomen, het aantal gewerkte uren en het aantal af te nemen uren kinderopvang. Het kunnen beschikken over actuele en betrouwbare gegevens uit basisregistraties en/of andere derden gegevens is een continu aandachtspunt voor Belastingdienst/Toeslagen. Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2013 een aantal veranderingen in het toezicht doorgevoerd die moeten bijdragen aan het verminderen van het aantal terugbetalingen. Zo wordt voorafgaand aan het moment van beschikken en betalen, vastgesteld bij welke aanvragen sprake is van een risico op onjuistheid of onvolledigheid. In dergelijke gevallen wordt de aanvragers gevraagd om met bewijsstukken de juistheid en/of volledigheid van hun aanvraag aan te tonen. Over de uitvoering van de motie Nijboer/Neppérus informeer ik u in de aanstaande Halfjaarsrapportage.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving waarin wordt aangeduid dat de Israëlische minister Lieberman stappen overweegt om de Nederlandse diplomaat Serry, VN-coördinator voor het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP), tot persona non grata te verklaren?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? Wat is de feitelijke stand van zaken?
Volgens de media zou de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken van plan zijn om de speciaal coördinator van de VN voor het Midden-Oosten Vredesproces, Robert Serry, tot persona non-grata te verklaren. In een verklaring heeft Serry toegelicht dat de Palestijnse premier Hamdallah hem informeel benaderd heeft over een mogelijke VN-rol bij de uitbetaling van salarissen aan Hamas-ambtenaren in Gaza. Serry heeft daarop gereageerd met de opmerking dat instemming van alle partijen bij het vredesproces nodig is en heeft ook de Israëlische autoriteiten geïnformeerd.
Heeft de heer Serry inderdaad gepoogd om de nodige miljoenen dollars over te laten maken naar de terroristische organisatie Hamas? Zo ja, hoe beoordeelt u deze poging?
Zie antwoord vraag 1.
Was u op de hoogte van deze handelwijze van de heer Serry? Zo niet, hoe kan het mogelijk zijn dat een Nederlandse diplomaat dergelijke activiteiten zou kunnen verrichten die volstrekt haaks staan op de opstelling van Nederland jegens Hamas, zonder dat u hiermee bekend bent?
Robert Serry is een voormalig Nederlands diplomaat en inmiddels in dienst van de VN. De handelswijze van de heer Serry is een zaak voor de VN. Het kabinet voorziet geen gevolgen voor de Nederlandse betrekkingen met Israël.
In hoeverre is de Nederlandse regering verantwoordelijk voor deze mogelijke handelwijze van de heer Serry? Welke consequenties kan dit hebben voor de betrekkingen met Israël?
Zie antwoord vraag 3.
Welke consequenties heeft het als de heer Serry inderdaad tot persona non grata wordt verklaard door de Israëlische regering?
Volgens recente berichten is het persona non-grata verklaren van de heer Serry niet aan de orde.
Welke stappen gaat u nu zetten, zowel richting de heer Serry als richting de Israëlische autoriteiten?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4: dit is een zaak voor de VN.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De replenishment meeting van het Global Partnership for Education |
|
Eric Smaling , Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat er op 25 en 26 juni a.s. een replenishment meeting van het Global Partnership for Education (GPE) zal zijn in Brussel? Kunt u aangeven of en zo ja hoe Nederland vertegenwoordigd zal zijn bij deze bijeenkomst?1
Ja. Gegeven de afbouw van het beleid voor basisonderwijs en hiermee ook de afbouw van de Nederlandse steun aan het GPE is Nederland niet vertegenwoordigd op deze bijeenkomst.
Deelt u de overwegingen van het GPE over het belang van investeringen in onderwijs in ontwikkelingslanden?2 Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u hierin voor Nederland weggelegd, mede gelet op de toezegging die u afgelopen najaar deed?3
Ja. Zoals toegezegd is Nederland andere donoren -in het kader van arbeidsdeling- blijven aansporen om de financiële steun aan onderwijs te handhaven en/of te verhogen. In een brief aan EU Commissaris Piebalgs and GPE bestuursvoorzitter Gillard heb ik een oproep gedaan om steun te blijven verlenen aan onderwijs. Ook in bijeenkomsten van Nordic+ vertegenwoordigers (10 en 11 juni) en EU lidstaten (5/6 mei en 3 juni) heeft Nederland andere donoren aangespoord om te blijven investeren in onderwijs.
Kunt u aangeven welke inzet Nederland pleegt om andere donoren, en in het bijzonder de Europese Unie zelf, op te roepen substantieel bij te dragen aan de financiering van het GPE voor de komende tijd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tijdens de GPE replenishment bijeenkomst de Nederlandse steun voor de afronding en uiteindelijke goedkeuring en uitvoering van de Lucens Richtlijnen onder de aandacht te brengen? Bent u tevens bereid tijdens deze bijeenkomst andere lidstaten op te roepen dit proces te steunen teneinde scholen en universiteiten te beschermen tegen militair gebruik tijdens een gewapend conflict? Zo neen, waarom niet?
Aangezien Nederland niet deelnam aan deze replenishment bijeenkomst, konden andere lidstaten niet opgeroepen worden dit proces te steunen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór aanvang van de replenishment meeting?
Beantwoording van deze vragen vóór aanvang van de replenishment meeting (25 juni) was gezien het krappe tijdsbestek niet mogelijk (vragen werden op dinsdag 24 juni ingezonden).
Het bericht ‘Inloggen op mijn.rvo.nl verandert’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inloggen op mijn.rvo.nl verandert»?1
Ja.
Is het waar dat Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) pas op 14 juni jl. een brief aan ondernemers heeft gestuurd met informatie over de veranderde inlogwijze op mijn.rvo.nl, terwijl de RVO al eind mei bekend maakte dat de manier waarop ondernemers en organisaties inloggen op mijn.rvo.nl per 1 juli 2014 wijzigt?
Ja.
In hoeverre is het nieuwe mijn.rvo.nl voldoende getest en operationeel? Bestaat er een overgangsperiode voor de overgang op het nieuwe mijn.rvo.nl en zo ja, hoe lang is deze periode?
Het inloggen met eHerkenning is niet nieuw. Al een paar jaar kan bij het voormalig Dienst Regelingen-loket worden ingelogd met eHerkenning. Bij voormalig AgentschapNL (ook onderdeel van RVO.nl) loggen alle ondernemers al sinds verleden jaar in met eHerkenning. Het gebruik van eHerkenning komt mede voort uit de wet Markt en overheid, die vanaf 1 juli 2012 van kracht is met een overgangsperiode van 2 jaar. Het Ministerie van Economische Zaken en haar uitvoeringsorganisaties lopen nu voorop bij de invoering van eHerkenning bij de rijksoverheid. In het kader van de kabinetsdoelstelling Digitale Overheid 2017 willen we dat bedrijven binnen enkele jaren bij alle overheidsorganisaties met eHerkenning (of met eID, de opvolger van eHerkenning) kunnen inloggen.
Het is de bedoeling dat ondernemers en organisaties vanaf 1 juli 2014 bij RVO.nl inloggen met eHerkenning; particulieren kunnen met DigiD inloggen.
eHerkenning werkt inmiddels al op mijn.rvo.nl. De inlogpagina van mijn.rvo.nl is per 1 juli 2014 gewijzigd. De benodigde werkzaamheden hiervoor zijn uitgevoerd en het inloggen met eHerkenning is uitgebreid getest.
De meeste ondernemers hoeven niet meteen op 1 juli in te loggen, hierdoor hebben ze nog voldoende tijd om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen.
De oude authenticatiemiddelen (ook van het voormalige Dienst Regelingen-loket) worden in maximaal zes maanden geheel uitgefaseerd: in uitzonderlijke situaties mag het eigen middel gebruikt worden om in te loggen. Per 1 januari 2015 is het eigen middel niet meer bruikbaar en is inloggen met eHerkenning (voor ondernemers en organisaties) en Digid (voor particulieren) de enige manier om bij RVO.nl in te loggen.
Bent u van mening dat er door de RVO vroegtijdig en duidelijke informatie is verstrekt aan ondernemers?
Er is voor gekozen om de communicatie te starten na de indienperiode van de Gecombineerde Opgave. Dit is een jaarlijkse opgave voor agrarisch ondernemers. Met deze opgave leveren zij gegevens aan voor de landbouwtelling, de mestwetgeving en een aantal subsidies. De brief aan de agrarische ondernemers is na de uiterste indiendatum Gecombineerde Opgave (15 mei) en de uiterste aanmelddatum Derogatie (13 juni) verstuurd, zodat de boodschap in de brief ook voldoende bij de doelgroep landt.
Direct na de indienperiode van de Gecombineerde Opgave is gestart met een campagne in de media (informatie op www.rvo.nl en mijn.rvo.nl, advertenties in verschillende bladen, banners, en er zijn artikelen verschenen in de vakbladen). Daarnaast hebben de ondernemers die moeten gaan inloggen met eHerkenning een persoonlijke brief gehad.
De meeste ondernemers hoeven niet direct op of na 1 juli in te loggen bij RVO.nl. Ondernemers zijn in de persoonlijke brief geïnformeerd dat zij tijdig eHerkenning moeten aanvragen. Voor ondernemers die gebruikmaken van een bedrijfsmanagementsysteem waarmee ze vaak hun dieren melden, verandert er niets.
Bent u van mening dat de overgangsperiode, met het oog op de stappen die moeten worden ondernomen om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen en de internetfaciliteiten in het buitengebied, dit een redelijke termijn is voor ondernemers om een eHerkenningsmiddel aan te schaffen? Zo niet, bent u bereid de ingangsdatum van 1 juli 2014 voor het eHerkenningsmiddel als toegangssleutel voor ondernemers op te schorten?
De meeste ondernemers hoeven niet direct na 1 juli een aangifte te doen. Ondernemers hebben dan ook voldoende tijd om eHerkenning aan te vragen. Ondernemers ontvangen ook veelal van huidige middelenleveranciers een aanbod om over te stappen op eHerkenning.
Voor het aanvragen van en het inloggen met eHerkenning hebben ondernemers geen andere internetfaciliteiten nodig dan die zij ook al nodig hadden om bij RVO.nl in te loggen met het oude middel. De ingangsdatum van 1 juli wordt dus niet opgeschort. Zoals bij vraag 3 is aangeven, kunnen de oude authenticatiemiddelen (ook van het voormalige Dienst Regelingen-loket) in maximaal zes maanden worden uitgefaseerd.
Wat zijn de gevolgen voor ondernemers die er niet in slagen om op tijd of correcte informatie door te geven via het nieuwe systeem?
RVO.nl wil voorkomen dat ondernemers vanaf 1 juli geen diensten kunnen afnemen omdat ze nog geen eHerkenningsmiddel hebben aangeschaft.
Daarom communiceert RVO.nl nu aan ondernemers en organisaties dat zij officieel vanaf 1 juli met een eHerkenningsmiddel moeten inloggen en het middel daarvoor moeten aanschaffen.
RvO.nl wil niet dat ondernemers onbedoeld in problemen komen. Daarom kan door ondernemers voor wie het onmogelijk is om tijdig eHerkenning aan te vragen nog ingelogd worden met het oude inlogmiddel; zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. RVO.nl mag vanaf 1 juli geen nieuwe of vervangende gebruikersnamen en wachtwoorden meer uitgeven vanwege de Wet Markt en Overheid.
Klopt het dat er bij de aanschaf van een eHerkenningsmiddel abonnementskosten bij de ondernemer in rekening worden gebracht door RVO? Zo ja, hoe staat deze lastenverzwaring in verhouding tot een gelijk speelveld binnen de EU?
De Wet Markt en Overheid bepaalt dat de overheid zich niet onder ongelijke voorwaarden als concurrent van het bedrijfsleven mag gedragen. Dat geldt ook voor inloggen op websites van de overheid om zaken te doen, zoals op mijn.rvo.nl. Het bedrijfsleven biedt voor de bestaande inlogmethode met gebruikerscode en wachtwoord namelijk een passend alternatief, namelijk eHerkenning. Ondernemers dienen een eHerkenningsmiddel te kopen bij een van de middelenleveranciers. RVO.nl brengt geen abonnementskosten voor eHerkenning aan ondernemers in rekening.
Onlangs is de Europese Verordening Elektronische Identiteiten en Vertrouwensdiensten (eIDAS) aangenomen. De verordening laat lidstaten vrij om kosten voor identificatiemiddelen al of niet bij de gebruiker in rekening te brengen.
Kunt u toelichten waarom er voor het aanvragen van een DigiD geen kosten in rekening worden gebracht en voor het aanvragen van een eHerkenningsmiddel wel, aangezien op de website van RVO een vergelijking wordt gemaakt met DigiD? Hoe verhoudt een dergelijke lastenverzwaring zich tot de ambitie van het kabinet om de lasten voor ondernemers te verminderen?
De gebruiker betaalt niet direct voor DigiD. Maar door de overheidsinstantie die DigiD gebruikt, worden daarvoor wel kosten gemaakt. Die worden betaald uit de algemene middelen. De gebruikers betalen dus indirect mee aan DigiD.
Bij de start van de ontwikkeling en invoering van eHerkenning zijn kosten gemaakt die de overheid op zich heeft genomen. Commerciële bedrijven brengen nu de eHerkenningsmiddelen op de markt en beheren deze. De ondernemer betaalt het middel zelf. Door de concurrentie tussen de aanbieders kunnen verschillende middelen scherper geprijsd worden. De verwachting is dat de ondernemer per saldo erop vooruit gaat door de invoering van eHerkenning, onder meer door tijdsbesparing.
Een Nederlandse topdiplomaat die steun wilde geven aan Hamas |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Report: Liberman seeks to expel UN-envoy for trying to give aid to Hamas»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse VN-topdiplomaat Serry tot persona non grata wil laten verklaren?
Volgens de media zou de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken van plan zijn om de speciaal coördinator van de VN voor het Midden-Oosten Vredesproces, Robert Serry, tot persona non-grata te verklaren. In een verklaring heeft Serry toegelicht dat de Palestijnse premier Hamdallah hem informeel benaderd heeft over een mogelijke VN-rol bij de uitbetaling van salarissen aan Hamas-ambtenaren in Gaza. Serry heeft daarop gereageerd met de opmerking dat instemming van alle partijen bij het vredesproces nodig is en heeft ook de Israëlische autoriteiten geïnformeerd.
Klopt het dat de heer Serry op verschillende manieren getracht heeft tientallen miljoenen dollars aan hulp over te maken aan de islamitische terreurgroep Hamas?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de absurde actie van de topdiplomaat en PvdA'er ook vanuit Nederland veroordeeld dient te worden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en welke termijn zult u dit doen?
Op basis van de informatie zoals beschreven in het antwoord op vragen 2 en 3 acht het kabinet Nederlandse betrokkenheid niet aan de orde.
De Uitbesteding van de SAR-taken vanwege 'vliegende Fyra' voor Defensie |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat u de komende vijf jaar stopt met het uitvoeren van maritieme zoek- en reddingsacties met helikopters?1
Ja.
Klopt het dat de reden voor deze uitbesteding de vertraagde levering van de NH-90 is, die te snel roest en slijt?
De uitbesteding liep al. Tijdens de introductieperiode van de NH-90 staat namelijk ook de uitvoering van de Search and Rescue (SAR) taken met helikopters van Defensie onder druk. Om die reden heeft Defensie al eerder besloten tot de tijdelijke uitbesteding van de SAR-taken gedurende de nachtelijke uren. Overleg met het beleidsverantwoordelijke Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft er begin dit jaar toe geleid dat de inzet van helikopters voor SAR-taken de komende jaren het beste kan worden uitbesteed, dat wil zeggen zolang de NH-90 nog niet volledig is geïntroduceerd. De ingehuurde helikopters worden beschikbaar gesteld aan de Kustwacht, die operationeel verantwoordelijk is voor de SAR op de Noordzee en in de ruime binnenwateren.
Herinnert u zich de waarschuwing tijdens het Algemeen overleg Materieel op 13 maart 2013, dat de NH-90 een «vliegende Fyra» voor Defensie dreigt te worden? In hoeverre komt dit nu uit?
In het desbetreffende algemeen overleg heb ik te kennen gegeven dat deze vergelijking niet opgaat. Hierbij heb ik aan de Kamer gemeld dat Defensie wordt geconfronteerd met grote problemen, maar dat zowel de inzet van de NH-90 helikopter tijdens de antipiraterijmissie voor de kust van Somalië als die in het Caribisch gebied succesvol was. De problemen bij de NH-90 hebben voor een belangrijk deel te maken met de kinderziekten van een wapensysteem in ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld ook te zien is bij de CV-90. Ook de introductie van de Lynx-helikopter ging destijds niet vanzelf. Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 27 juni jl. over de voortgang van het NH-90 project.
Klopt het dat de Kamer over de uitbesteding van de SAR-taken niet geïnformeerd is? Waarom verwijst uw woordvoerder naar het ministerie van Infrastructuur en Milieu en vindt u kennelijk dat hier geen pro-actieve informatieplicht van u naar de Kamer geldt?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is beleidsverantwoordelijk voor SAR. De taken zijn operationeel belegd bij de Kustwacht. De ingehuurde helikopters worden ter beschikking gesteld aan de Kustwacht. De SAR-taken zelf worden dus niet uitbesteed. Het SAR-beleid is beschreven in de Nota Maritieme en Aeronautische Noodhulp, die in 2010 is aangeboden aan de Kamer. Daarin zijn ook de ambities voor de uitbreiding van de SAR-normen opgenomen. Het betreft hier de uitvoering van staand beleid.
Herinnert u zich uw antwoord op de suggestie om de SAR-taken uit te besteden, namelijk dat deze taken door de NH-90 uitgevoerd zouden gaan worden vanaf 2014 en dat uitbesteding voor u geen besparingen op zou leveren?2
Ja. Overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft er begin dit jaar echter toe geleid dat de inzet van helikopters voor SAR-taken de komende jaren het beste kan worden uitbesteed, dat wil zeggen zolang de NH-90 nog niet volledig is geïntroduceerd. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 6.
Heeft u een draai gemaakt als het gaat om de uitbesteding van de SAR-taken?
Nee. SAR is een integraal onderdeel van het takenpakket van de maritieme helikopters. Het is dan ook mijn intentie om deze taken uiteindelijk te laten uitvoeren door de NH-90.
Waarom is bij de aanbesteding voor de civiele uitvoering van de SAR-taken gekozen voor een termijn van vijf jaar? Moet hieruit worden afgeleid dat de problemen met de invoering van de NH-90 zich over eenzelfde periode uitstrekken?
Ervaringen met het afsluiten van (helikopter) inhuurcontracten tonen aan dat de prijs per jaar afneemt, naarmate de duur van een contract langer wordt. Door de vertraging van de introductie van de NH-90 kwam het beschikbare aantal vlieguren onder druk komt te staan. Deze factoren pleiten ervoor een contract af te sluiten voor de duur van tenminste vijf jaar. Daarbij wordt de mogelijkheid opengehouden het bestaande contract te verlengen aan het einde van de contracttermijn. Het betreft een optie voor maximaal twee keer een verlenging van een jaar.
Is uw besluit om de SAR-taken uit te besteden ingegeven door bezuinigingen?
Nee. Het besluit is ingegeven door de vertraging van de introductie van de NH-90.
Bent u bereid de Kamer met de grootst mogelijke spoed, nog vóór het zomerreces, te informeren over de NH-90-problematiek?
Ja.
Het bericht dat de bewoners uit de Tarwewijk, Rotterdam-Zuid angstig zijn voor de vrijlating van de 15-jarige Rotterdamse jongen die woensdag is aangehouden voor mishandeling van een meisje |
|
Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Buurt nekschopper vreest wraakactie» en «Schoppende jongen voor rechter-commissaris»?1 2 3
Ja.
Heeft u vernomen dat de gepeste 15-jarige leerlinge van het Thorbecke College anderhalf jaar lang door een groep werd achtervolgd met dreigementen, treiterijen op straat, op school en via whatsapp en andere social media? Heeft u vernomen dat er op een gegeven moment vijftien kinderen stonden te schelden voor de deur?4 Ervan uitgaand dat de school over een pestprotocol beschikt en dat dat werd nageleefd, deelt u de mening dat het in dit geval totaal heeft gefaald? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de artikelen waar u naar verwijst. Een dergelijke situatie waarin een meisje gepest en zelfs mishandeld wordt, is onacceptabel. Ik heb samen met de Kinderombudsman een plan van aanpak tegen pesten gemaakt, omdat ik vind dat wij allen – niet alleen de school, maar ook medeleerlingen, leraren en ouders – een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om pesten tegen te gaan.
Sommige vormen van pesten zijn strafbaar, zoals mishandeling, bedreiging en belaging. Het is belangrijk dat er aangifte wordt gedaan als er sprake is van een strafbaar feit. De school kan ook maatregelen treffen tegen pesters. Een notoire pester kan worden geschorst of verwijderd of tijdelijk naar een Reboundvoorziening worden gestuurd.
De wethouder Onderwijs, Jeugd en Zorg van Rotterdam heeft aangekondigd onderzoek te laten verrichten naar deze specifieke casus. De Jeugdconsul van de gemeente Rotterdam heeft de opdracht gekregen de gebeurtenissen rond de mishandeling van de leerlinge van het Thorbecke College tot op de bodem uit te zoeken. Ik vind het goed dat er actie ondernomen wordt en dat de toedracht en de rol van de school hierin wordt onderzocht. De lessen die hieruit geleerd kunnen worden, kunnen helpen bij het voorkomen van dergelijke nare incidenten in de toekomst.
In ogenschouw nemend dat zich ook in andere delen van het land dergelijke ernstige gevallen van maandenlange en soms zelfs jarenlange leerlingenterreur voordoen, deelt u de mening dat de pestprotocollen zich in eerste instantie moeten richten op het identificeren, het isoleren en het straffen van de daders, omdat alleen op die manier de slachtoffers de veiligheid geboden wordt waar zij het volste recht op hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik ben sowieso van mening dat een effectieve aanpak van pesten veel meer behelst dan het in huis hebben van een pestprotocol. Een goede aanpak van pesten is structureel en consequent en vergt de aandacht en inzet van alle betrokkenen in en om de school. Met de aangekondigde wetgeving wordt het voor de inspectie mogelijk om effectief toezicht te houden op de sociale veiligheid van de leerlingen op school. In de huidige situatie is er vaak – met een pestprotocol in de la – sprake van een papieren werkelijkheid die bekeken wordt door de inspectie. Dat wordt straks anders; de taak van scholen om zorg te dragen voor de sociale veiligheid van de leerlingen wordt verankerd in de sectorwetten. Elke school moet pesten tegengaan en de resultaten van haar anti-pestbeleid in beeld brengen via leerlingenquêtes. De inspectie gaat dan toezicht houden op basis van de gegevens waar het echt om gaat: de informatie over de veiligheid en het welzijn van de leerlingen.
Als er sprake is van pesten, moet een school de pesters aanpakken. De school moet alert en daadkrachtig optreden bij ernstige pestsituaties. In dit geval is dit gelukkig ook gebeurt, Maar met het aanpakken van de daders alleen wordt pesten doorgaans niet opgelost. We weten dat pesten een ingewikkeld proces is. Vaak zijn er meerdere pesters bij betrokken, maar ook omstanders die zwijgzaam toekijken en niet ingrijpen. Sommige leerlingen die gepest zijn, ontpoppen zich later tot pesters. De oplossing voor pesten moet dus ook in de groep worden gevonden en moet recht doen aan de verschillende – en soms wisselende – rollen van leerlingen. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft dit voorjaar vastgesteld dat een aantal anti-pestprogramma’s veelbelovend is en een belangrijke rol kan spelen bij de aanpak van pesten. De anti-pestprogramma’s die veelbelovend zijn, houden rekening met de groepsdynamiek die aan de orde is bij pesten en benaderen het probleem in zijn geheel.
Deelt u de mening dat het hard aanpakken van de pesters door de school en eventueel door Justitie zeer urgent is geworden door het snel toenemende gebruik van social media, waardoor daders door «de straat» in plaats van door de bevoegde instanties aangepakt dreigen te worden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze dreiging anders afwenden?
De cijfers over pesten – voor zover we daar inzicht in hebben – zijn al enkele jaren hetzelfde. We zien geen toename in het pesten, wel komt cyberpesten vaker voor.5 In het plan van aanpak tegen pesten heb ik dan ook benadrukt dat ook cyberpesten onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van school en ouders valt. Cyberpesten is een verschijningsvorm van pesten, geen separaat probleem. Leraren dienen hiervoor aandacht te hebben, want hoewel digitaal pesten niet altijd in het klaslokaal plaatsvindt, zijn de gevolgen ervan wel altijd merkbaar in de klas.
Ik vind niet dat het hard aanpakken van pesters urgenter wordt door de opkomst van social media, maar ik vind wel dat we alert moeten zijn op wat er op social media gebeurt. We moeten online pesten net zo serieus nemen als offline pesten.
De doodsoorzaak van een gedetineerde die in 2011 is overleden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lijk arrestant Ihsan Gürz vol sporen van politiegeweld»?1
Ja.
Kent u de inhoud van het in het bericht genoemde rapport van de forensisch medisch specialist?
Er is op dit moment een procedure aanhangig ter behandeling van een klacht die op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering is ingediend vanwege het besluit van het openbaar ministerie om geen vervolging in te stellen in verband met het overlijden van betrokkene. Het betreffende rapport is opgesteld in opdracht van nabestaanden van betrokkene en is door hen ingebracht in deze procedure. Het openbaar ministerie heeft mij meegedeeld zodoende bekend te zijn met dit rapport. Nu deze zaak onder de rechter is, kunnen er geen mededelingen over worden gedaan.
Is de inhoud van het rapport voor u aanleiding nog eens de doodsoorzaak van de genoemde gedetineerde te onderzoeken? Zo ja, waarom en op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en waarom wijkt de conclusie van het genoemde rapport van de forensisch medisch specialist over de doodsoorzaak van de gedetineerde af van de eerder vastgestelde doodsoorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de beschuldiging van de advocaat van de Indonesische weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies dat uitbetaling van een mogelijke schadevergoeding opzettelijk wordt getraineerd?1 Wat is uw reactie hierop?
Wij zijn bekend met de publicatie in NRC van 22 mei 2014. Het is onjuist dat de uitbetaling van een mogelijke schadevergoeding wordt getraineerd.
Kunt u bevestigen dat tot nu toe slechts één claim is toegekend? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
In april zijn, naast de zeventien eerdere claims, drie nieuwe claims ingediend. Inmiddels zijn acht claims toegewezen en tien niet omdat deze niet aannemelijk zijn gemaakt. Twee claims zijn ingetrokken. Voor de beantwoording van deze vraag wordt verder verwezen naar de brief die heden over dit onderwerp naar de Voorzitter van de Tweede Kamer is verzonden.
Kunt u verder bevestigen dat twee van de 17 weduwen inmiddels zijn overleden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er zijn twee weduwen overleden, één voor haar claim werd ingediend, de andere daarna. De advocate van de weduwen heeft te kennen gegeven dat zij die twee claims zal intrekken. In één geval heeft dat ook te maken met de onderbouwing.
Is het waar dat na een half jaar beraad de claims van 14 van de weduwen in eerste instantie onvoldoende zijn bevonden? Indien ja, waarom werden deze onvoldoende bevonden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de brief die heden over dit onderwerp naar de Voorzitter van de Tweede Kamer is verzonden.
Is het verder waar dat als een weduwe overlijdt haar claim niet automatisch overgaat op haar kinderen? Indien ja, waarom is hiervoor gekozen? Indien neen, wat is hier dan over afgesproken? Klopt het dat deze procedure afwijkt van een lopende procedure voor de rechter?
Het betreft een vordering in verband met de door de weduwe geleden schade. Het is rechtens zo dat deze vordering niet vatbaar is voor vererving. Als er een rechtszaak aanhangig is terwijl de weduwe overlijdt, vervalt de vordering niet. De advocate van de weduwen is inmiddels toegezegd dat dat ook geldt als zij een nieuwe claim onder de regeling indient.
Wat is uw reactie op de beschuldiging van de advocaat van de weduwen dat overdreven veel bewijs gevraagd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Staatcourant van 10 september 2013 is een bekendmaking gepubliceerd, waarin staat welke onderbouwing wordt gevraagd. Het gaat hier om het aannemelijk maken van de claim. Dit is een minder strenge eis dan in een rechtszaak. Met deze regeling komt de Staat de weduwen tegemoet.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is dat er spoedig opheldering over komt of de weduwen recht hebben op een schadevergoeding? Indien ja, ziet u mogelijkheden om de procedure te versnellen? Indien neen, waarom niet?
Ja. De ervaringen met de toepassing van de regeling zullen het naar verwachting mogelijk maken nieuwe gevallen sneller af te wikkelen. Dit is mede afhankelijk van de kwaliteit van de aangeleverde dossiers.
De voorgenomen verkoop door Ymere van 180 woningen in Amsterdam |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Ymere zet 180 huishoudens uit huurwoningen in Centrum» en »Woningverkoop Ymere drijft kersverse coalitie uiteen»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden de clausule van dringend eigen gebruik mag worden ingeroepen? Kunt u daarbij tevens het verschil aangeven tussen opknappen, renovatie en (ver)nieuwbouw in relatie tot dringend eigen gebruik?
Verhuurders mogen verschillende gronden aanvoeren als dringend eigen gebruik, maar verkoop van de woning van de woning is wettelijk daarvan uitgezonderd (adagium «koop breekt geen huur»). Als verkoop van de woning de enige doelstelling is, is een beroep van een verhuur op dringend eigen gebruik bij huuropzegging dus niet toegestaan.
Of het beroep van de verhuurder op dringend eigen gebruik slaagt, hangt af van het oordeel van de rechter. De rechter betrekt alle omstandigheden van het geval in die beoordeling.
De wet specificeert dat onder dringend eigen gebruik wordt verstaan:
Onder dringend eigen gebruik wordt volgens de wet ook verstaan (art. 7:274 leden 3 en 4 BW):
Onder renovatie wordt verstaan: zowel sloop met vervangende nieuwbouw als gedeeltelijke vernieuwing door verandering of toevoeging. Hierin wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen opknappen, renovatie en (ver)nieuwbouw. Er moet wel onderscheid gemaakt worden tussen het verrichten van noodzakelijk onderhoud en renovatie. Als «opknappen» alleen het verrichten van noodzakelijk onderhoud of herstel van onderhoudsgebreken behelst, is dat dus op zichzelf geen grond voor dringend eigen gebruik.
Is het opzeggen van vaste huurcontracten gevolgd door verkoop van het bezit, om daarmee de renovatie van ander woningen mede te bekostigen in uw ogen een reden om beroep te doen op de clausule voor dringend eigen gebruik? Kunt u dit toelichten?
Het doorslaggevende criterium is of de renovatie niet mogelijk is zonder beëindiging van de huurovereenkomst. Dit kan worden beoordeeld door de rechter. Daarbij betrekt hij de omstandigheid dat de verhuurder de woning na renovatie wil verkopen. Zoals hiervoor aangegeven kan verkoop – als enige doelstelling – geen grond zijn voor een beroep op dringend eigen gebruik, renovatie die niet mogelijk is zonder beëindiging van de huur kan dat wel zijn. De verhuurder moet aannemelijk maken dat een noodzaak tot renovatie bestaat die dringend is en niet zonder beëindiging van de huur mogelijk is. Daarbij spelen ondere andere bouwkundige en financiële aspecten een rol (zie mijn antwoord op vraag 5).
Kan er sprake zijn van dringend eigen gebruik als blijkt dat de renovatie – al dan niet deels – aan de verhuurder verwijtbaar is, omdat de verhuurder zijn zorgplicht/ onderhoudsplicht jegens de huurder onvoldoende na is gekomen? Kunt u dit toelichten?
In de jurisprudentie zijn er voorbeelden dat de rechter een beroep op dringend eigen gebruik niet honoreert, omdat het is veroorzaakt door handelen of nalaten van de verhuurder. Het onvoldoende nakomen van de onderhoudsverplichting kan dus aanleiding zijn voor de rechter om te oordelen dat er geen sprake is van dringend eigen gebruik of, als dat wel zo is, dat de belangenafweging in het voordeel van de huurder uitvalt.
Indien er sprake is van dringend eigen gebruik van een wooncomplex, kan de belangenafweging van de rechter mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het wooncomplex, bijvoorbeeld dat de huurder de nog enig overgebleven bewoner is die geen aanbod voor een andere woning heeft geaccepteerd. Bij dringend eigen gebruik van «losse» woningen spelen alleen de omstandigheden van huurder, verhuurder en de betreffende woning.
Kunt u toelichten op basis van bestaande jurisprudentie, hoe hoog de kosten van renovatie/ vernieuwbouw moeten zijn voordat er rechtmatig gebruik kan worden gemaakt van de clausule voor dringend eigen gebruik? Is hier sprake van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van wetgeving om andere doeleinden van deze woningcorporatie mogelijk te maken?
In de jurisprudentie is er geen grensbedrag aan te wijzen van de hoogte van de renovatiekosten waarbij de rechter oordeelt dat de verhuurder de woning dringend voor eigen gebruik nodig heeft. De jurisprudentie is casuïstisch, doordat alle omstandigheden van het geval bij de beoordeling betrokken worden. Wel heeft de Hoge Raad op 26 maart 2010 (NJ 2010/190) (Herenhuisarrest) geoordeeld dat de wens om te renoveren op zich geen beroep op dringend eigen gebruik rechtvaardigt, ook niet als de exploitatie van het gehuurde onrendabel is, maar dat dit anders kan zijn als er een structurele wanverhouding bestaat tussen exploitatiekosten en huuropbrengsten. Bij de beoordeling of er een structurele wanverhouding tussen exploitatiekosten en huuropbrengsten bestaat, dient in het licht van de huurbescherming van huurders terughoudendheid te worden betracht. Bij de beoordeling of er sprake is van een structurele wanverhouding spelen de kosten van de renovatie, de hoogte van de geldende huurprijs, de huurverhoging die de huurder heeft aangeboden te betalen, een waardestijging van de woning en de door partijen betrachte zorgvuldigheid een rol. Maar als een structurele wanverhouding wordt aangenomen leidt dat nog niet zonder meer tot beëindiging van de huurovereenkomst; de belangenafweging tussen de verhuurder en huurder kan dan nog in het voordeel van de huurder uitvallen. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol, waaronder ook de hoogte van de aangeboden verhuiskostenvergoeding, de vervangende woonruimte en de overige belangen over en weer.
De vraag of hier sprake is van misbruik dan wel oneigenlijk gebruik van de in de wetgeving opgenomen opzeggingsgrond «dringend eigen gebruik» is uiteindelijk aan het oordeel van de rechter, die in alle aan hem voorgelegde gevallen alle omstandigheden van het geval in de beoordeling zal betrekken.
Past volgens u deze stap van Ymere bij de agenda van het nieuwe Amsterdamse stadsbestuur voor minder sociale huur en daardoor meer segregatie naar inkomen in de meer populaire stadsdelen zoals de binnenstad of meer segregatie tussen de stadsdelen?
De gemeente Amsterdam bepaalt hierin haar eigen agenda. Het aantal sociale huurwoningen in het Amsterdamse stadsdeel Centrum bedraagt op dit moment circa 26.000 woningen, ofwel 52% van de totale woningvoorraad van het stadsdeel. 15.000 (30% van de totale woningvoorraad) van deze woningen zijn in bezit van corporaties en 11.000 in het bezit van particuliere verhuurders.2 Ymere verhuurt 5.000 sociale huurwoningen in het Centrum van Amsterdam. Renovatie en vervolgens deels verkopen en deels in het middensegment geliberaliseerd verhuren van 180 woningen kan in dit gebied met veel sociale huurwoningen de segregatie naar inkomen verminderen.
Gemeenten kunnen overigens prestatieafspraken maken met woningcorporaties over de beschikbare woningvoorraad voor de doelgroep (huishoudens met een lager inkomen). In de novelle bij de herziene Woningwet (Wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, 33 966) wordt die vrijblijvendheid vervangen door een plicht voor woningcorporaties om met hun werkzaamheden naar redelijkheid bij te dragen aan het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid. Uitgangspunt daarbij is dat die bijdrage wordt vastgelegd in concrete prestatieafspraken tussen gemeente en corporatie waaraan beide partijen elkaar kunnen houden.
Het artikel ‘Banken vrezen ECB-toezicht’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken vrezen ECB-toezicht»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat banken voor hun Nederlandse hypotheken mogelijk extra miljarden moeten aanhouden wanneer de Europese Centrale Bank (ECB) het toezicht overneemt in november dit jaar door een andere risicoweging van de Nederlandse hypotheken? Om welk bedrag zou het dan kunnen gaan? Was dit (mogelijke) gevolg van te voren voorzien bij het overdragen van het toezicht aan de ECB en vindt u dit wenselijk?
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de ECB de risicoweging van Nederlandse hypotheken zou willen aanpassen. Een bedrag kan dus ook niet worden genoemd.
Banken kunnen ervoor kiezen om bij het berekenen van de risicogewichten het standaardmodel of een eigen intern model te hanteren.2 Het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk stelt voorwaarden aan de interne modellen waarmee de risicogewichten worden bepaald, maar laat daarbij ook discretionaire ruimte aan de toezichthouder. Voordat banken de modellen mogen implementeren, hebben ze daartoe bijvoorbeeld goedkeuring nodig van de toezichthouder. De toezichthouder toetst ook regelmatig of de modellen nog aan de regelgeving voldoen. Vanzelfsprekend was van tevoren duidelijk dat beslissingen met betrekking tot de Nederlandse grootbanken vanaf de start van het Europees bankentoezicht door de ECB worden genomen. Dit kan ertoe leiden dat de ECB in de toekomst op onderdelen andere keuzes maakt dan DNB. Van belang daarbij is dat dit altijd gebeurt op basis van objectieve analyses van de daadwerkelijke risico’s binnen een bank. Hierbij dient ook te worden opgemerkt dat DNB binnen het nieuwe Europese toezichtraamwerk een belangrijke rol zal blijven spelen in de uitvoering van het toezicht op de Nederlandse grootbanken. Hoewel de eindverantwoordelijkheid bij de ECB komt te liggen, wordt hierdoor de kennis van specifiek Nederlandse omstandigheden op adequate wijze geborgd.
Welke gevolgen kan een hogere risicoweging volgens u hebben voor de kredietverlening (MKB-leningen, hypotheken) in Nederland?
Indien aanwijzingen van de ECB met betrekking tot bepaalde activaportefeuilles zouden leiden tot hogere risicogewichten, dan zal de impact hiervan op de betreffende banken afhangen van de mate waarin de risicogewichten zouden worden verhoogd en het tempo waarin dit zou moeten worden doorgevoerd. Tot op heden hebben Nederlandse banken kredietverlening en versterking van de kapitaalpositie goed weten te combineren.3
In hoeverre is de risicoweging die de ECB wil aanhouden voor hypotheken, en die (mogelijk) hoger is dan de huidige risicoweging door De Nederlandsche Bank (DNB), realistisch en niet gebaseerd op alleen de papieren (data gedreven) werkelijkheid?
Antwoord op vragen 4 en 5: De ECB heeft zich (nog) niet uitgesproken over de risicogewichten die Nederlandse banken hanteren voor de hypotheekportefeuille, inclusief de manier waarop de NHG wordt meegewogen. Bij het uitoefenen van het toezicht zal de ECB de regelgeving uit het CRD-IV kapitaaleisenraamwerk moeten handhaven. Voor zover banken gebruik maken van het standaardmodel voor het bepalen van de risicogewichten, wordt het effect van de hypotheekrenteaftrek niet meegenomen. In dat geval gelden standaard risicogewichten, die alleen afhankelijk zijn van de hoogte van de lening ten opzichte van de waarde van de woning (loan-to-value ratio).
In de praktijk gebruiken Nederlandse banken voor het berekenen van de risicogewichten voor de hypotheekportefeuille echter interne modellen. Bij deze modellen kunnen ook andere relevante factoren dan de loan-to-value ratiomee worden gewogen. Bij deze modellen maken banken zelf een inschatting van de kans op wanbetaling, gebaseerd op historische datareeksen. Ook maken banken hierbij aannames over toekomstige (economische) ontwikkelingen.
De NHG leidt tot een vermindering van de risicoweging. In de praktijk zullen banken er niettemin veelal voor kiezen om ook risicogewichten toe te passen op NHG-hypotheken, onder meer omdat er op voorhand geen garantie is dat in alle omstandigheden een beroep op de NHG kan worden gedaan. Ook de hypotheekrenteaftrek speelt een rol bij interne modellen, met name omdat de hoogte van de betalingsverplichtingen ten opzichte van het netto-inkomen een relevante factor vormt bij het bepalen van de kans op wanbetaling. In het geval van een stijgende rente absorbeert de hypotheekrenteaftrek daarnaast een deel van stijging van de hypotheeklasten bij hypotheken met een variabele rente.
Welke invloed heeft de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) op de risicoweging van de Nederlandse hypotheken? In hoeverre is/wordt dit voldoende meegewogen door de ECB? In hoeverre is/wordt de hypotheekrenteaftrek voldoende meegewogen door de ECB?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties kunt u (direct of indirect bijvoorbeeld via DNB) nemen om te zorgen voor een reële en realistische risicoweging van de Nederlandse hypotheken door de ECB? Welke acties heeft u (direct of indirect) al ondernomen?
Ik heb op dit punt geen acties ondernomen en zie ook geen reden om dat alsnog te doen. De huidige risicogewichten vloeien voort uit het gebruik van interne modellen die door DNB zijn goedgekeurd, regelmatig door DNB worden getoetst en ook aan stresscenario’s worden onderworpen. Onder het nieuwe Europese toezichtsraamwerk zal de ECB formeel bevoegd zijn om te oordelen over de toepassing van deze modellen en daarmee over de risicogewichten die hieruit voortvloeien. Ik ben er van overtuigd dat de ECB op adequate wijze invulling zal geven aan de nieuwe toezichtstaken. Zoals reeds aangegeven, zal DNB bovendien nauw betrokken blijven bij de uitvoering van het toezicht, waardoor de kennis die DNB heeft opgebouwd over de hypotheekportefeuilles van de Nederlandse grootbanken en de specifieke kenmerken van de Nederlandse woningmarkt, blijvend kan worden aangewend.
Het nog steeds onbeantwoorde Wob- en grondwetsverzoek inzake het onderzoek naar de gevolgen van de accijnsverhogingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u goed kennisgenomen van het verzoek op 28 mei 2014 bij de regeling van werkzaamheden in de Kamer: «Ik verzoek om openbaarmaking van alle documenten die gaan over of betrekking hebben op het onderzoek naar de accijnsverhoging, en van alle vormen van communicatie, met inbegrip van uitgewisselde documenten, contra-rapporten, rapporten enzovoort. Daarbij gaat het om alle versies. Dit verzoek doe ik op basis van artikel 68 van de Grondwet, alsmede artikel 10 van het EVRM, dat in Nederland de vorm heeft van de Wet openbaarheid van bestuur. Ik wil gewoon de cijfers zien kloppen.»?
Ja.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet ruimer is dan die van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)?1
Ja. Illustratief daarvoor is dat het accijnsonderzoek mede tot stand is gekomen op grond van toepassing van artikel 68 van de Grondwet. Met een beroep op de Wob zou het uitvoeren van een dergelijk onderzoek immers niet kunnen worden verlangd omdat de Wob alleen recht biedt op informatie die al is vastgelegd.
Klopt het dat u onder de Wob in ieder geval een lijst dient te geven van alle gevraagde documenten, die onder het verzoek vallen en per document een besluit dient te nemen of het document gezien het algemeen belang openbaar gemaakt kan worden?
Nee. De Wob zelf regelt niets over het opstellen van een lijst van documenten die onder een Wob-verzoek vallen. Niettemin is het bij de behandeling van vooral de omvangrijke en complexe Wob-verzoeken niet ongebruikelijk dat een dergelijke lijst wordt opgesteld. Dat stelt de bestuursrechter ook zo nodig in staat te toetsen of het Wob-besluit voldoet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt aan het nemen van een besluit.
Kunt u, nu artikel 68 Grondwet verder reikt dan de Wob, een lijst geven van alle documenten die onder het informatieverzoek vallen en per document aangeven of u bereid bent het met de Kamer in het openbaar te delen, het met de Kamer vertrouwelijk te delen of het niet te delen met de Kamer?
De context waarin een verzoek om informatie wordt gedaan is bepalend voor het wettelijk kader waaraan dat verzoek wordt getoetst. Daarom heb ik uw verzoek om informatie van 28 mei 2014 getoetst aan het kader dat er specifiek is voor het inlichtingenverkeer tussen het parlement en het kabinet, het aan het parlement toekomende inlichtingenrecht van artikel 68 van de Grondwet. De eisen die op grond van de Algemene wet bestuursrecht gelden voor de behandeling van een Wob-verzoek, zijn bedoeld voor het bestuurlijke verkeer tussen burger en bestuur en het beroep op de bestuursrechter en zijn niet bedoeld als een aanvulling op artikel 68 van de Grondwet. Het opstellen van de door u gevraagde lijst met allerlei interne documenten is in het verkeer tussen het parlement en het kabinet ongebruikelijk en ik zie geen bijzondere feiten of omstandigheden om in dit geval wel over te gaan tot het opstellen van zo’n lijst. Zo’n lijst doet er immers niets aan af dat ik voor het kunnen doen van mijn onderzoek deels afhankelijk was van vertrouwelijk aan mij verstrekte bedrijfsgegevens, die naar hun aard ook vertrouwelijk dienen te blijven, ongeacht welk wettelijk toetsingskader zou worden gehanteerd.
Tot slot herhaal ik dat ik over de totstandkoming van de analyse naar de effecten van de accijnsverhoging op diesel en LPG verantwoording heb afgelegd in de accijnsbrief. Voor de analyse ben ik als bewindspersoon aanspreekbaar. Ik kijk dan ook uit naar de gedachtewisseling met uw Kamer over deze analyse en zal in dat debat met genoegen de vragen die resteren over de evaluatie beantwoorden.
Kunt u de gevraagde documenten aan de Kamer doen toekomen uiterlijk 24 uur voor het plenaire debat over de accijnsverhogingen?
Met in achtneming van het vorenstaande heb ik deze vragen voorafgaande aan het plenaire debat over de accijnsbrief beantwoord.
Het bericht dat meer dan 3.000 eigenaren van zonnepanelen een forse naheffingsaanslag hebben gekregen |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Onredelijke naheffing voor eigenaren van zonnepanelen»1 en «Fiscus pakt 3.000 bezitters van zonnepanelen»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de beweringen dat eigenaren van zonnepanelen over het algemeen onbekend zijn met de eisen die aan het btw-ondernemerschap worden gesteld en dat zij niet beseffen in verzuim te zijn wanneer zij geen btw-aangifte doen?
Uit de mij bekende gegevens over het aangiftegedrag van zonnepaneleneigenaren maak ik op dat er een relatief flink aantal zogenoemde systeemaanslagen zijn opgelegd aan dergelijke startende ondernemers. Anderzijds constateer ik dat het overgrote deel van deze groep ondernemers wel tijdig aan de aangifteverplichtingen heeft voldaan. Hieruit leid ik af dat eigenaren van zonnepanelen over het algemeen wel bekend zijn met de eisen die aan het BTW-ondernemerschap verbonden zijn.
Op welke wijze(n) is gecommuniceerd dat eigenaren van zonnepanelen die een deel van de door hen opgewekte stroom terugleveren aan het energienet ieder kwartaal btw-aangifte moeten doen? Vanaf wanneer is dit gecommuniceerd?
Deze huiseigenaren hebben ervoor gekozen om als ondernemer aangemerkt te worden, met het daarbij behorende recht van vooraftrek van btw van de zonnepanelen. Na hun aanmelding en opname in de systemen van de Belastingdienst hebben de ondernemers daarvan een bevestiging gekregen. In deze brief staat hun BTW-nummer en de frequentie waarin zij aangifte moeten doen, in dit geval kwartaalaangifte.
Op de website van de Belastingdienst is op 7 november 2013, dat is ruim voor het tijdvak waarop de boete betrekking heeft, een document opgenomen met «veel gestelde vragen en antwoorden over BTW-heffing bij particulieren met zonnepanelen». In dit document wordt toegelicht op welke wijze eigenaren van zonnepanelen hun BTW-aangifte moeten doen. Voorts wordt in de beveiligde omgeving van www.belastingdienst.nl de BTW-aangifte van iedere BTW-ondernemer klaar gezet. In deze beveiligde omgeving kan de ondernemer aangeven dat hij een e-mailnotificatie wil ontvangen elke keer als een nieuwe aangifte wordt klaargezet.
Klopt het dat de btw-afdracht in de meeste gevallen tussen de € 10 en € 25 per kwartaal zal liggen? Acht u de hoogte van de boete in dat geval proportioneel?
De hoogte van de verschuldigde BTW hangt af van het opwekvermogen van de zonnepanelen, en de elektriciteit die geleverd wordt aan de energieleverancier en het privé-gebruik. In de meeste gevallen ligt de verschuldigde BTW niet boven de € 25 per kwartaal. Als de verschuldigde BTW op jaarbasis minder is dan € 1.345 kan de ondernemer verzoeken om toepassing van de Kleine Ondernemersregeling en is er per saldo geen BTW verschuldigd.
Er zijn twee verschillende verzuimboeten opgelegd:
Al deze ondernemers hebben een aanslag gekregen van in totaal € 5.161. Een automatisch gegeneerde schatting van € 5.000 belasting voor startende ondernemers, plus een betaalverzuimboete van € 100 (=2% van € 5.000) plus een aangifteverzuimboete van € 61.
De op te leggen boeten vloeien voort uit de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Mijn beleid met betrekking tot de feitelijk op te leggen boeten is opgenomen in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB). In de brief die mijn ambtsvoorganger op 6 december 2013 aan uw Kamer heeft gezonden (kenmerk DGB2013–6109, Kamerstukken 33 752, nr. 74) is dit beleid nader toegelicht.
Dit beleid werkt als volgt uit:
Als de ondernemer alsnog aangifte doet blijven deze boeten in stand: de verzuimen worden daarmee immers niet (volledig) hersteld. Wel wordt de boete wegens het niet tijdig betalen verminderd ingeval de verschuldigde belasting lager is dan het bedrag van de naheffingsaanslag. Deze boete blijft echter minimaal € 50 bedragen, tenzij in het geheel geen belasting verschuldigd is. Zowel de aanslag als de boete wegens niet tijdig betalen wordt verminderd naar nihil als inderdaad geen BTW verschuldigd is. De boete voor het niet tijdig doen van aangifte van € 61 blijft wel staan.
Verzuimboeten hebben als voornaamste doel het onderhouden en versterken van de bereidheid van belastingplichtigen om hun fiscale verplichtingen na te komen. Proportionaliteit kan dan ook niet worden beoordeeld in het kader van de hoogte van de «uiteindelijk verschuldigde belasting», maar dient te worden bezien in het licht van de verstoring van de processen van de Belastingdienst. Deze verstoring is onafhankelijk van het bedrag van de te betalen belasting. Ik acht de boete wegens het niet tijdig doen van aangifte en de minimumboete wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde belasting dan ook niet disproportioneel.
Geldt voor eigenaren van zonnepanelen die een deel van de door hun opgewekte stroom terugleveren aan het energienet ook de mogelijkheid om ontheffing van administratieve verplichtingen te krijgen?
Ja, eigenaren van zonnepanelen kunnen een verzoek indienen om te worden ontheven van administratieve verplichtingen nadat deze eigenaren zijn opgenomen als BTW-ondernemer en een BTW-teruggaaf hebben ontvangen. Op grond van de wettelijke bepalingen gaat een dergelijke ontheffing pas in op 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin het verzoek is gedaan. Op grond van het beleidsbesluit van 26 maart 2013, nr. BLKB/2013/400M, Stcrt. 2013/8829) kan een ontheffing onder voorwaarden ook direct vanaf de start van de bedrijfsactiviteiten ingaan. Eén van de voorwaarden is dat in het kalenderjaar geen BTW verschuldigd is of een teruggaaf is gevraagd. Aangiften die uitgereikt worden over perioden vóór de ingangsdatum van de ontheffing moeten op de normale wijze en binnen gebruikelijke termijnen worden ingediend.
Bent u bereid ten aanzien van deze groep een zekere mate van coulance toe te passen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het BBBB voorziet in een vorm van coulance door de boete wegens het niet tijdig betalen te verminderen ingeval de verschuldigde belasting lager is dan het bedrag van de naheffingsaanslag en te vernietigen ingeval in het geheel geen belasting verschuldigd is (hetgeen in de praktijk vrijwel altijd het geval zal zijn). Dit geldt ook voor particuliere zonnepanelenhouders.
Wat is uw opvatting ten aanzien van de door de Vereniging Eigen Huis genoemde mogelijkheid om over te gaan tot een btw-jaaraangifte voor eigenaren van zonnepanelen?
Het beleid is dat iedere startende ondernemer voor de BTW een kwartaalaangifte ontvangt. Dit wordt gedaan om ruimte te creëren voor een goede toetsing in het kader van fraudebestrijding en het geeft voorts de mogelijkheden tot het volgen en begeleiden van startende ondernemers. Ik zie geen aanleiding om voor een bepaalde groep startende ondernemers hierop een uitzondering te maken en wel jaaraangiften te sturen. Na het eerste (deel van een) kalenderjaar staat de mogelijkheid wel open van een ontheffing van de administratieve verplichtingen met ingang van het volgende jaar of van een jaaraangifte. Ondernemers die contact opnemen met de BelastingTelefoon over een systeemaanslag worden actief gewezen op de mogelijkheid van de administratieve ontheffing zodat geen btw-aangifte meer hoeft te worden gedaan.
Het bericht dat Eritreeërs in Nederland onder grote druk staan van de Eritrese regering |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Eritreeërs in Nederland nog altijd onder grote druk staan om geld af te staan dat ten goede komt aan het regime in Eritrea? Kunt u zich achter de bedreigde burgers scharen en hen de mogelijkheid bieden om anoniem aangifte te doen? Zo nee, erkent u dat gegeven de grote druk en angst, mensen bijna geen aangifte zullen doen? Zo ja, op welke wijze gaat u hen dat duidelijk maken?1 2
Het kabinet neemt de indicaties serieus. Het heffen van een belasting onder eigen onderdanen in Nederland is niet illegaal. Voorwaarde is dat deze betalingen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen die de wet hiervoor stelt. Om misstanden vast te kunnen stellen zijn het OM en politie in belangrijke mate afhankelijk van aangifte en melding door slachtoffers. Voor zover te achterhalen is in de systemen van de politie in Nederland, zijn geen recente aangiften bekend. Het is mogelijk om onder bepaalde voorwaarden anoniem aangifte te doen, waaronder aangifte onder nummer. Dit wordt van geval tot geval beoordeeld door politie en OM. Om deze beoordeling te kunnen maken is het van belang dat slachtoffers zich melden bij de politie. Het anoniem melden van misdrijven is overigens ook mogelijk via Meld Misdaad Anoniem.
Hoe staat het met het door u aangekondigde onderzoek naar de diaspora-taks? Door wie wordt dit onderzoek uitgevoerd en wanneer kunnen wij de resultaten verwachten?3
Nederland benadert deze kwestie in Europees verband en heeft navraag gedaan bij EU-lidstaten en andere derde landen naar deze kwestie. Daaruit blijkt dat andere landen tegen dezelfde problemen aanlopen. Nederland heeft deze kwestie in hoog-ambtelijk EU-overleg geagendeerd om de problematiek in EU-verband nader te onderzoeken en waar nodig gezamenlijk gepaste maatregelen te nemen. In de komende periode zijn er meerdere overleggen gepland in EU-verband over migratie. De Afrikaanse Unie organiseert een migratieseminar in Oost-Afrika, met betrokkenheid van de EU. Daarnaast zal Nederland erop toezien dat migratiezaken in de EU-dialoog met Eritrea worden meegenomen. Zoals is aangegeven in de brief d.d. 3 juni jl. van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de berichtgeving inzake betrokkenheid van de Eritrese overheid bij mensensmokkel en afpersing van vluchtelingen, heeft dit onderwerp tevens de aandacht van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Bent u bereid om bij dit onderzoek de rol van de ambassade en sociaal-culturele organisaties die als verlengstuk van het regime opereren te betrekken? Zo ja, kunt u de vraag beantwoorden hoe het netwerk eruit ziet dat Eritreeërs in Nederland in de gaten houdt, feesten en festivals organiseert, welke Eritrese organisaties in Nederland actief zijn die nauwe banden hebben met het regime en of deze organisaties subsidie ontvangen van de overheid? Zo nee, kunt u uitsluiten dat deze organisaties er zijn en subsidie van de overheid krijgen?
Er is een fors aantal Eritrese organisaties in Nederland, die actief zijn op velerlei terrein: jeugd- en studentenorganisaties, religieuze organisaties (zowel christelijk als islamitisch), vrouwenorganisaties, vluchtelingenorganisaties, sportclubs ed. Het is niet onmogelijk dat sommige daarvan banden onderhouden met Eritrea en/of met de Eritrese overheid. Zulke contacten zijn, zolang deze binnen de Nederlandse wet- en regelgeving blijven, toegestaan. Voor zover valt na te gaan heeft geen enkele Eritrese organisatie in Nederland de afgelopen periode rijkssubsidie ontvangen.
Deelt u de mening dat Eritrese Nederlanders die bang zijn en bedreigd worden, niet aan hun lot overgelaten mogen worden en alles op alles gezet moet worden om te stoppen dat Nederlands belastinggeld naar een regime gaat waarvan bekend is dat het zich op grove wijze schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen? Zo ja, bent u bereid de consul hierop aan te spreken? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw inspanningen om u wereldwijd in te spannen voor mensenrechten(beleid)?
Binnen de bestaande bevoegdheden doet het kabinet al het mogelijke. De banden tussen Nederland en Eritrea zijn zeer beperkt. De Nederlandse ambassade in Asmara is sinds december 2011 gesloten. Er is geen bilateraal ontwikkelingsprogramma met Eritrea en de bilaterale handelsbelangen zijn beperkt. De Eritrese ambassade in Den Haag wordt geleid op het niveau van een tijdelijk zaakgelastigde. De Eritrese tijdelijk zaakgelastigde is inmiddels ontboden om opheldering te verschaffen over de inning van de zgn. «diaspora-taks».
Bent u bereid, wanneer uit uw onderzoek blijkt dat bovengenoemde praktijken zich inderdaad voordoen via het Eritrese consulaat, en het deze praktijken weigert te beëindigen, deze te sluiten? Zo nee, hoe verhoudt dat zich tot het eerder verzoek hiertoe van het Kamerlid Timmermans en tot de wens om parallelle samenlevingen in Nederland te voorkomen en bestrijden?4
Eritrea heeft een ambassade in Den Haag. Het gebeurt zelden dat een ambassade door de gaststaat wordt gesloten. Onder het Verdrag van Wenen is dit wel mogelijk, nl. door intrekking van de eerder door Nederland gegeven instemming met de opening van die ambassade. Dat is op dit moment niet aan de orde. Het kabinet kiest ervoor de dialoog met Eritrea gaande te houden, ook in EU-verband, om ontwikkelingen in Eritrea te kunnen monitoren en om boodschappen over de erbarmelijke mensenrechtensituatie en ongewenste praktijken rond de belastinginning over te kunnen brengen.
Kunt u toelichten wat de belangrijkste belemmeringen zijn voor slachtoffer van afpersing e.d. om anoniem aangifte te doen voortvloeiend uit de «Handleiding opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring» van het Openbaar Ministerie? Bent u bereid te bezien of belemmeringen weggenomen kunnen worden, opdat anonieme aangifte gegarandeerd kan worden en eventuele misstanden sneller aan het licht kunnen komen?5
De belangrijkste belemmering voor een slachtoffer van afpersing om anoniem aangifte te doen is het feit dat in dit soort zaken het slachtoffer bijna altijd een bekende is van de verdachte(n) en dat daardoor de aangifte herleidbaar is naar het slachtoffer. Van anonimiteit is dan geen sprake waardoor het doen van anonieme aangifte logischerwijs ook niet mogelijk is.
In het beleid aangaande anonimiteit in het strafproces is deze belemmering niet weg te nemen. De herleidbaarheid van een aangifte maakt immers de anonimiteit onmogelijk. In dit soort gevallen kunnen slachtoffers wel te allen tijde een melding doen bij de politie. De politie kan naar aanleiding daarvan het slachtoffer adviseren, een inschatting maken van de herleidbaarheid van een eventuele anonieme aangifte en de kans op represailles, bezien of er alternatieve mogelijkheden voor aangifte doen mogelijk zijn, bijvoorbeeld met domiciliekeuze, en/of ook zelfstandig onderzoek opstarten.
De F-35 die naar Nederland komt voor geluidsmeting en Luchtmachtdagen |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat een van de twee Nederlandse F-35»s mogelijk in de zomer van 2016 naar de Luchtmachtdagen komen?1
Ja.
Klopt het dat u er «alles aan doet» om in 2016 een toestel naar Leeuwarden te halen?2
Ik heb u op 25 april jl. (BS2014013010) laten weten dat ik de mogelijkheden bezie om een F-35A toestel voor een korte periode naar Nederland te halen, maar dat dit nog enkele jaren kan duren. Zo worden de Nederlandse testtoestellen tot en met 2018 in de Verenigde Staten gebruikt voor de operationele testfase. Van een concreet vooruitzicht is dus nog geen sprake. Zodra dit wél het geval is, zal ik u daarover informeren. Als een toestel naar Nederland zou komen kan het geluid daarvan worden ervaren. Aanvullende geluidsmetingen in Nederland zullen naar verwachting niet noodzakelijk zijn. In de Verenigde Staten zijn in 2013 uitgebreide aanvullende geluidsmetingen uitgevoerd en de resultaten daarvan worden momenteel door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium en TNO geanalyseerd. Ik verwacht u daarover na de zomer te kunnen informeren.
Klopt het dat u bereid bent een F-35 testtoestel naar Volkel te halen om zo duidelijkheid te scheppen over de hoeveelheid geluid die het toestel produceert?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kunt u, in het licht van het bovenstaande, uitsluitsel geven richting de gemeente Uden en de omwonenden van de vliegbasis over het moment waarop het testtoestel naar Volkel gehaald wordt voor geluidsmetingen?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel “In de watten gelegd” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «In de watten gelegd»?1
Ik ben bekend met dit artikel.
Deelt u de mening dat de in het artikel beschreven praktijk valt onder seksuele handelingen en derhalve niet onder AWBZ-verzekerde zorg?
De praktijk van een seksueel hulpverlener valt onder seksuele hulpverlening. Dit is geen AWBZ-verzekerde zorg. Ik deel uw mening.
Wat is uw reactie op de constatering in het artikel dat de geïnterviewde seksueel hulpverlener in sommige gevallen wordt betaald uit pgb-middelen?
Dat de seksueel hulpverlener vermeldt dat zij in sommige gevallen wordt betaald uit pgb-middelen verbaast mij, omdat het hier gaat om handelingen die niet vallen onder verzekerde zorg. De budgethouder dient aan het zorgkantoor te verantwoorden welke zorg hij heeft ingekocht. Deze zorg valt niet onder verzekerde zorg en zal daarom na controle op de verantwoording van de besteding van het budget door het zorgkantoor opgemerkt en afgewezen moeten worden.
Kunt u aangeven, in vervolg op het antwoord op eerder gestelde vragen, dat zorgkantoren, indien zij constateren dat het pgb besteed is aan seksuele handelingen, verantwoording van dergelijke kosten zullen afwijzen2 – hoe vaak verantwoordingen met dergelijke posten worden ingediend en hoe vaak deze ook daadwerkelijk worden afgewezen?
Wanneer zorgkantoren constateren dat er een verantwoording is gedaan over pgb-geld dat is besteed aan seksuele handelingen, dan zullen zij dit afwijzen. Dit soort specifieke afwijzingen wordt niet gemonitord. Ik beschik niet over deze gegevens.
Bent u van mening dat het voor cliënten voldoende duidelijk is dat zij het pgb niet voor seksuele handelingen mogen gebruiken?
Er bestaat een vergoedingenlijst voor het pgb die gemaakt is door zorgkantoren en Per Saldo en op de websites van deze organisaties te vinden is. Deze lijst kan een budgethouder raadplegen om te controleren of de zorg die hij wil inkopen wel verzekerde zorg is. Seksuele dienstverlening is hierop vermeld als niet verzekerde zorg.
Het bericht ‘Geen doorstart luchthaven Twente’ |
|
Eric Smaling , Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen doorstart luchthaven Twente»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er geen noodzaak meer is voor het nemen van een nieuw luchthavenbesluit, nu initiatiefnemer Area Development Twente (ADT) geen kans ziet voor een commerciële luchthaven en er geen notificatie bij de Europese Commissie wordt ingediend?
Ik heb kennisgenomen van het voorstel van de regio om te stoppen met de inspanningen voor de ontwikkeling van een commerciële burgerluchthaven en om alternatieve scenario’s uit te werken voor het gebied waar de luchthavenontwikkeling was voorzien. Provinciale Staten van Overijssel hebben op 2 juli 2014 besloten om een Commissie van Wijzen in te stellen, die nader onderzoek gaat doen naar de invulling van het gebied, de doelstelling en de betrokkenheid. De gemeenteraad van Enschede heeft op 30 juni 2014 besloten scenario’s uit te werken en daarbij geen onomkeerbare stappen te zetten ten aanzien van het gebruik van de infrastructuur.
Ik ga met de regio in overleg over de ontstane situatie. Dat is ook zo afgesproken in de Bestuursovereenkomst Gebiedsontwikkeling Vliegveld Twente2. In dat overleg zullen de consequenties voor de lopende procedure voor vaststelling van het luchthavenbesluit bekeken worden. Ook zal er gekeken worden naar de rol van mijn ministerie bij de uitwerking van alternatieve scenario’s.
Bent u, gezien de recente ontwikkelingen, bereid om de procedure van het luchthavenbesluit voor de Luchthaven Twente te staken en het ontwerp-luchthavenbesluit in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat er geen sprake meer kan zijn van «een regionale luchthaven van nationaal belang» nu de regio heeft besloten dat de commerciële luchthaven Twente Airport er niet komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2. In aanvulling: In de Luchtvaartnota is de positie van luchthavens van nationale betekenis (waaronder Twente) gerelateerd aan de aanwezigheid van infrastructuur en faciliteiten om groot commercieel handelsverkeer te kunnen ontvangen. In de Luchtvaartnota is verder aangegeven dat de luchthavens van nationale betekenis voor het Rijk van belang zijn omdat zij de internationale bereikbaarheid van Nederland verbeteren en meer specifiek die van stedelijke netwerken.
In de regio worden de komende tijd scenario’s uitgewerkt voor de ontwikkeling van het gebied waar de luchthavenontwikkeling was voorzien. De mogelijkheid bestaat dat de regio kiest voor een ontwikkeling met een luchthaven voor General Aviation. Een dergelijke luchthavenontwikkeling zou een bijdrage kunnen leveren aan de regionale economie en werkgelegenheid. In dit scenario is het een reële mogelijkheid dat Twente een luchthaven van regionale betekenis wordt, waarvoor de provincie Overijssel het bevoegd gezag wordt. Zoals aangegeven ga ik in overleg met de regio over de scenario’s en de rol van het Rijk daarbij. Ik zal u hierover nader informeren.
Kunt u bevestigen dat het voorstel van wet houdende verlenging van de termijn gedurende welke aanwijzingen krachtens de Luchtvaartwet van militaire luchtvaartterreinen hun geldigheid behouden2 geen betrekking heeft op de Luchthaven Twente en dat de aanwijzing van deze luchthaven als militaire luchthaven per 1 november 2014 definitief vervalt?
Nee, dit kan ik niet bevestigen.
Het ministerie van Defensie heeft een wetsvoorstel ingediend, waarmee wordt geregeld dat de termijn waarop militaire aanwijzingen verlopen met twee jaren wordt verlengd tot 1 november 2016, ook die van de luchthaven Twente. Dit voorstel is op 1 juli 2014 door de Eerste Kamer aanvaard.
De huidige militaire aanwijzing van de luchthaven Twente loopt tot 1 november 2014. Dat geldt ook voor de verleende ontheffingen aan de vier civiele gebruikers van de luchthaven. Zodra de militaire aanwijzing van de luchthaven Twente is verlengd kunnen de bestaande gebruikers nieuwe ontheffingen aanvragen bij het ministerie van Defensie. Wanneer het ministerie van Defensie deze verleent, dan kunnen deze gebruikers voorlopig doorvliegen. Het gaat hierbij om een zeer beperkt gebruik van de luchthaven.
Deelt u de mening dat dan ook de eventuele verlenging van de Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) niet van toepassing kan zijn of kan worden op de gesloten «militaire luchthaven Twente»? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 5. In aanvulling: In afwachting van definitieve besluitvorming in de regio acht ik het wenselijk dat het huidige gebruik kan worden voortgezet, zodat enerzijds voorkomen wordt dat de door de regio nog te onderzoeken scenario's op voorhand onmogelijk worden gemaakt en anderzijds dat de huidige gebruikers op voorhand onnodig in hun belangen worden geschaad.
Amsterdamse huurders die hun huis uit moeten van woningcorporatie Ymere |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het beleid van woningcorporatie Ymere om 180 huishoudens uit hun sociale huurwoning te zetten?1
Ja.
Past het in uw beleid dat mensen door woningcorporaties uit hun sociale huurwoning worden geplaatst, desnoods door middel van dwangmaatregelen, om vervolgens desbetreffende woningen te kunnen renoveren, verhuren in de vrije sector of te verkopen, in een gebied waar reeds een tekort is aan betaalbare huurwoningen?
Indien verhuurders hun woningen renoveren moet er onderscheid worden gemaakt tussen renovatie waarbij het mogelijk is dat de huurders in de woning blijven wonen, eventueel met een korte periode in een wisselwoning, en renovatie waarbij het niet mogelijk is dat de lopende huurovereenkomst wordt voortgezet.
Voor renovatievoorstellen voor huurders die in hun woning blijven wonen moet de verhuurder toestemming van de huurder hebben. Bij complexgewijze renovatie wordt een renovatievoorstel geacht redelijk te zijn als minimaal 70% van de huurders van het betreffende complex met het voorstel instemt. Dan moet de minderheid van maximaal 30% afwijzende huurders de renovatie gedogen, tenzij de rechter op hun vordering uitspreekt dat het renovatievoorstel niet redelijk is.
Voor renovatie die niet mogelijk is zonder beëindiging van de huurovereenkomst, moet de verhuurder de huur opzeggen. Voor verhuurders zijn de opzeggingsgronden limitatief geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Een van die opzeggingsgronden is het «dringend eigen gebruik» van de woning, waaronder ook wordt verstaan renovatie die niet mogelijk is zonder beëindiging van de huurovereenkomst. De huurder heeft daarbij echter huurbescherming: indien de huurder niet schriftelijk instemt met de huuropzegging door de verhuurder, kan alleen de rechter – op vordering van de verhuurder – de huurovereenkomst beëindigen. De verhuurder moet de dringendheid van het eigen gebruik aannemelijk maken. Pas als de verhuurder die dringendheid aannemelijk heeft gemaakt zal de rechter de vraag of van de verhuurder niet gevergd kan worden dat de huurovereenkomst wordt verlengd beantwoorden, door een afweging te maken tussen de belangen van de verhuurder en de huurder en daarbij alle omstandigheden van het geval worden betrokken. De rechter zal de huurovereenkomst alleen beëindigen indien van de verhuurder, de belangen van huurder en verhuurder in aanmerking genomen, in redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt voortgezet en tevens blijkt dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen.
Renovaties waarbij (ook) de energieprestatie van woningen wordt verbeterd stroken met het rijksbeleid van verbetering van energieprestaties van huurwoningen en het terugbrengen van de CO2-uitstoot. Denk daarbij aan het Convenant Energiebesparing Huursector tussen Rijk, Aedes en Woonbond en het Energieakkoord voor Duurzame Groei. Woningcorporaties zullen bij renovatieplannen zoveel mogelijk kiezen voor renovaties waarbij de huurovereenkomst wordt voortgezet. Maar in sommige gevallen vergen dergelijke renovaties zodanige ingrepen en investeringen dat voortzetting van de huurovereenkomst niet van de verhuurder gevergd kan worden.
Deelt u de mening van woningcorporatie Ymere, dat zij genoodzaakt is tot deze drastische maatregelen vanwege de verhuurderheffing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie zo snel mogelijk op te lossen?
Ymere heeft toegelicht dat de funderingen (houten palen) van alle panden aan hun eind zijn en moeten worden hersteld om (verdere) verzakkingen te voorkomen. Dat is de hoofdreden voor de renovatieplannen. Het herstellen van onderhoudsgebreken is een hoofdverplichting van verhuurders. Ymere grijpt de ingrijpende onderhoudswerkzaamheden voor de fundering aan om tegelijkertijd de energieprestatie en geluidsisolatie van de woningen te verbeteren. Ymere stelt dat zij door de verhuurderheffing minder investeringsruimte heeft en genoodzaakt is een deel van de te renoveren woningen na renovatie te verkopen, zodat de renovatiekosten dan (gedeeltelijk) uit de verkoopopbrengsten kunnen worden bekostigd. Een derde deel van de woningen (dus 90 woningen) blijft volgens Ymere in het gereguleerde huursegment. Verhuurders kunnen de verhuurderheffing bekostigen door efficiencymaatregelen in de eigen organisatie, (inkomensafhankelijke) huurverhogingen en verkoop van woningen, afhankelijk van de samenstelling van de financiële positie van de corporatie, de huizenvoorraad en de afspraken met de gemeente(n). De keuze om in dit complex over te gaan tot gedeeltelijke verkoop is aan Ymere.
Is het wettelijk toegestaan om via een dwangmaatregel van «dringend eigen gebruik», huurders uit hun huis te zetten met als uiteindelijk doel verkoop of verhuur in de vrije sector? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat de noodzaak niet mag liggen in het feit dat de verhuurder de woning wil of kan verkopen? Zo nee, gaat u voorkomen dat Ymere dit middel gaat inzetten?
Het is voor verhuurders wettelijk toegestaan om een huurovereenkomst op te zeggen op de grond van «dringend eigen gebruik». Volgens de wet valt onder dringend eigen gebruik onder andere renovatie die niet mogelijk is zonder de huurovereenkomst te beëindigen. Onder dringend eigen gebruik wordt niet verkoop van de woning begrepen. Wel kan van dringend eigen gebruik sprake zijn bij een structurele wanverhouding tussen exploitatiekosten en huuropbrengsten. De verhuurder moet dan aannemelijk maken dat de renovatie dringend noodzakelijk is en niet mogelijk is zonder beëindiging van de huurovereenkomst. Wanneer de rechter van oordeel is dat er sprake is van een structurele wanverhouding tussen exploitatiekosten en huuropbrengsten, dan zal de rechter bij de beoordeling van de vraag of van de verhuurder niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst na renovatie wordt voortgezet een belangenafweging maken tussen verhuurder en huurder en daarbij alle omstandigheden van het geval betrekken. Het voornemen om de woning na renovatie te verkopen kan zo’n omstandigheid zijn.
Acht u een huurverhoging van wel 100% acceptabel voor de huurders? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
Bij doorlopende huurovereenkomsten is de huurverhoging wegens verbetering een huurverhoging die in redelijke verhouding staat tot de door de verhuurder gemaakte kosten voor de renovatie. Deze huurverhoging wegens woningverbetering kan naast de jaarlijkse huurverhoging doorgevoerd worden en voor de huurverhoging wegens woningverbetering gelden niet de maximale huurverhogingspercentages die voor de jaarlijkse huurverhoging gelden. De verhoogde huurprijs kan daarbij niet de maximale huurprijs van de woning na renovatie overschrijden.
Of een huurverhoging van 100% na renovatie redelijk is, hangt af van de nu geldende huurprijs, de door de verhuurder gemaakte kosten voor de renovatie en de maximale huurprijs van de woning na renovatie. In gevallen waarin de huurprijs voor renovatie erg laag ligt (de laagste huurprijs van de te renoveren woningen is € 76,32 per maand, zie antwoord op vraag 7) kan de huurverhoging wegens renovatie een forse huurverhoging, mogelijk zelfs een verdubbeling van de huur, betekenen als de door de verhuurder gemaakte kosten voor de renovatie daartoe leiden. Maar de huurprijs mag na renovatie zoals gezegd niet hoger worden dan de maximale huurprijs van de woning na renovatie.
Indien de huurder en verhuurder geen overeenstemming kunnen bereiken over de huurprijs na renovatie, kan ieder van hen binnen drie maanden na gereedkomen van de renovatiewerkzaamheden een uitspraak van de Huurcommissie verzoeken over de huurverhoging.
Bij huurbeëindiging wegens renovatie is er na de renovatie sprake van een huurdersmutatie en een nieuwe huurovereenkomst. De verhuurder kan daarbij – net als bij andere nieuwe verhuringen – een huurprijs naar eigen inzicht toepassen, mits die huurprijs binnen de regels van de huurprijsregelgeving past. De nieuwe huurder kan de nieuwe huurprijs binnen de eerste zes maanden van de huurovereenkomst laten toetsen door de Huurcommissie, ook in geval van een geliberaliseerd huurcontract.
Ymere heeft in een gesprek met de gemeente Amsterdam laten weten dat Ymere bereid is tot huurgewenning voor huurders waarmee de huurders geleidelijk toegroeien naar het uiteindelijke huurniveau van de nieuwe woning en wordt voorkomen dat deze huurders van het ene op het andere moment te maken krijgen met grote huurstijgingen2. Huurgewenning is geen wettelijk instrument, Ymere is vrijwillig bereid om de huurder de eerste jaren niet de gehele nieuwe huurprijs te laten betalen.
Is de geciteerde huurder in het artikel, die een maandelijkse huur betaalt van 600 euro en ZZP’er is met wisselende inkomsten, naar uw mening een «scheefwoner»? Zo ja, waarom? Wat is uw definitie van een scheefwoner? Wat is uw definitie van een «rechtwoner»?
Het is niet bekend tussen welke jaarinkomens het inkomen van de betreffende ZZP’er wisselt. Het maakt nogal uit of het inkomen wisselt tussen bijvoorbeeld € 15.000 en € 70.000 of tussen bijvoorbeeld € 50.000 en 80.000. In beide gevallen is sprake van wisselend jaarinkomen. In het eerste geval behoort de ZZP’er wisselend wel en niet tot de doelgroep van betaalbare huurwoningen van woningcorporaties (prijspeil 2014: inkomens tot € 34.678), in het tweede geval hoort de ZZP’er steeds niet tot de doelgroep van betaalbare huurwoningen van woningcorporaties.
Kunt u een nadere specificatie geven van de thans geldende huurprijzen en huur- en woonquotes van de betreffende 180 huurwoningen en de huurprijzen en huur- en woonquotes, zoals Ymere ze wil hebben na renovatie, liberalisatie en verkoop van de huurwoningen?
Ymere heeft mij desgevraagd geïnformeerd dat de huidige huurprijzen van de betreffende 270 woningen (waarvan er 180 woningen na renovatie niet in de sociale huur terugkomen) lopen van € 76,32 tot € 630,83 per maand. De gemiddelde maximale huurprijs op basis van het woningwaarderingsstelsel voor deze woningen is op dit moment € 510 per maand.
Over de huurquotes heb ik geen gegevens. Verhuurders hebben bij (reeds lang) lopende huurovereenkomsten immers geen kennis van het actuele inkomen van de huurders.
Bij de toewijzing van nieuwe huurwoningen is Ymere voornemens de (dan) actuele inkomens van de huurders te betrekken. Ymere heeft aangegeven dat:
Verder heeft Ymere in een gesprek met de wethouder Bouwen en Wonen de volgende aanvullende toezeggingen gedaan3:
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Ymere de huren verhoogt na het onderhoud, terwijl renoveren en onderhoud een plicht is van de verhuurder waar mensen huur voor betalen, en gezien de stijging van de huuromzet van 449 miljoen in 2012 naar 477 miljoen euro in 2013?2
Verhuurders zijn verplicht om noodzakelijk onderhoud aan de woning te verrichten. Onderhoudswerkzaamheden worden uit de huurprijs bekostigd.
Verhuurders zijn echter, anders dan de vraagsteller veronderstelt, niet verplicht om de woning te renoveren. Onder renovatie wordt zowel gedeeltelijke vernieu-wing door verandering of toevoeging als sloop met vervangende nieuwbouw verstaan. Voor renovatie waarbij de huurovereenkomst doorloopt heeft de verhuurder ook toestemming van de huurder nodig (of bij complexgewijze renovatie zonder huurbeëindiging de toestemming van minimaal 70% van de huurders van het betreffende complex). Voor renovatiewerkzaamheden mag een verhuurder ook een redelijke huurverhoging vragen (zie antwoord op vraag 5).
Bent u bereid om uw woonbeleid te herzien omdat zich steeds meer verontrustende en onwenselijke gevolgen voor huurders aftekenen? Graag een toelichting.
Mijn woonbeleid er primair op gericht dat de doorstroming in het gereguleerde huursegment wordt bevorderd, door onder andere de inkomensafhankelijke huurverhoging, zodat de betaalbare woningvoorraad beschikbaar komt en blijft voor de doelgroep. Daarin spelen ook lokale afwegingen een rol. Daarnaast kan verbetering van de energieprestatie bijdragen aan de betaalbaarheid van huurwoningen.
De renovatieplannen van Ymere stroken voor zo ver ik nu kan overzien met dit woonbeleid en Ymere neemt veel maatregelen om nadelige gevolgen voor de betreffende bewoners zoveel mogelijk te voorkomen of te matigen. Ik zie daarom geen reden om mijn woonbeleid te herzien.
Zou u het acceptabel vinden wanneer als gevolg van uw huurdersonvriendelijke politiek, gezinnen die naar volle tevredenheid wonen in hun sociale huurwoning, zouden worden gedwongen hun huurwoning te verlaten, te verhuizen en hun kinderen van school te halen? Waar liggen voor u de grenzen en hoe vertaalt u dit naar beleid?
Zoals hiervoor aangegeven ziet Ymere in de onderhoudstoestand en kwaliteit van de woningen aanleiding te komen tot herstel van gebreken en renovatie. Verder heeft Ymere toegezegd dat alle huurders naar hun buurt kunnen terugkeren5.
Bespioneren van Nederlanders door de NSA |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het waar dat «section 702» van de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) het mogelijk maakt dat communicatie tussen niet-Amerikanen gevestigd buiten de Verenigde Staten vrijelijk kan worden verzameld door de National Security Agency (NSA)?1
«Section 702» van de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) betreft de procedure voor het verzamelen van telecommunicatie van niet-Amerikanen gevestigd buiten de Verenigde Staten.
Kunt u uitsluiten dat gebruik makend van «section 702» Nederlanders worden bespioneerd door de NSA?
Zoals eerder ook met uw Kamer gedeeld heeft de Amerikaanse NSA gemeld dat Nederland geen doelwit is van de NSA. Het kabinet heeft geen aanleiding te veronderstellen dat dit onjuist is, doch uitsluitsel kan niet worden gegeven. De AIVD en MIVD verrichten daarnaast structureel onderzoek naar inlichtingenactiviteiten van buitenlandse mogendheden in Nederland en tegen Nederlandse belangen. Indien wordt geconstateerd dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de Nederlandse regering altijd maatregelen.
Hoe gaat u onderzoeken op welke schaal Nederlanders door de NSA worden bespioneerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat «section 702» ingezetenen van de Verenigde Staten beschermt tegen spionage, maar tegelijkertijd de mogelijkheid schept voor spionage van niet-Amerikanen?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in een eerder stadium hierover reeds zijn zorgen uitgesproken richting de Verenigde Staten.
Wat gaat u doen om in dit verband de privacy van Nederlanders te beschermen?
Ik verwijs hierbij graag naar de van toepassing zijnde passage uit mijn brief aan uw Kamer van 30 juni 2014 jl.:
De motie Segers c.s. (TK 30 977, nr. 97) verzoekt de regering in overleg te treden met de overheden en diensten van bondgenoten waarmee wordt samengewerkt, om te komen tot nieuwe en expliciete afspraken over de eerbiediging van de mensenrechten. Zoals uw Kamer eerder is gemeld, spannen de AIVD en de MIVD zich in multi- en bilateraal verband in om te komen tot dergelijke afspraken. Zo nemen de diensten deel aan het uitwerken van een voorstel om te komen tot de ontwikkeling van normen voor samenwerking tussen de Europese inlichtingendiensten. Het betreft één van de acht punten die Bondskanselier Merkel in juli 2013 heeft voorgesteld om te komen tot betere waarborgen voor de bescherming van de privacy. Daarnaast is Nederland ook in gesprek met de VS om de afspraken over de samenwerking waar nodig te herzien. Voor beide processen geldt dat de eerbiediging van mensenrechten kaderstellend is.
Kunt u uitsluiten dat de werkwijze die de Government Communications Headquarters (GCHQ) toepast om Britten te bespioneren op Facebook, Twitter, Youtube of Google ook door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) wordt toegepast?2
In rapport 38 constateert de CTIVD dat er geen sprake is van het stelselmatig buiten de wet om verwerven van (persoons)gegevens door de AIVD alsmede dat de methoden die de AIVD aanwendt om gegevens op het gebied van telecommunicatie te verzamelen passen binnen de bevoegdheden die in de Wiv 2002 aan de AIVD is toegekend. De Commissie meldt verder in haar onderzoek geen aanwijzingen te hebben gevonden dat de AIVD buitenlandse diensten, bij wijze van U-bochtconstructie, verzoekt gegevens te verzamelen op een manier die henzelf niet is toegestaan. Het kabinet sluit zich aan bij de zienswijze van de CTIVD (zie ook de kabinetsreactie op rapport 38 van de CTIVD van 11 maart jl.).
Kunt u uitsluiten dat de AIVD gebruik maakt van informatie die verzameld is door de Verenigde Staten, gebruik makend van PRISM, zoals ook de GCHQ doet?3
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de minister van mening blijft dat studiepunten afgepakt mogen worden |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Oppositie aanvaardt afpakken tentamenpunten niet» en het commentaar van hogeronderwijsexpert Kwikkers, die stelt dat de wet en de wetsgeschiedenis op dit punt volkomen helder zijn en het hier geen kwestie van opinie betreft?1
Het standpunt van de oppositie laat ik aan de oppositie. De opvattingen van de heer Kwikkers deel ik niet. Ik verwijs naar mijn antwoorden op onderstaande vragen en met name ook naar het in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter.
Op welke wijze heeft de druk die onderwijsinstellingen mogelijk ervaren, om aan prestatie- en rendementseisen te moeten voldoen, u bewogen om deze vrije interpretatie over het laten vervallen van tentamenpunten toe te staan?
Mijn opvatting, zoals verwoord in mijn brief van 12 maart 2014 (Kamerstuk 31 288, nr. 384) heeft geen relatie met de mogelijk door instellingen ervaren druk om hun prestatieafspraak te realiseren.
Hoe verhoudt zich het vervallen van studiepunten met de beleidsdoelstelling verbetering van rendement?
In de beantwoording van eerdere kamervragen heb ik gewezen op de ontwikkeling dat de mogelijkheid om de geldigheidstermijn van met goed gevolg afgelegde tentamens te beperken ook in bredere zin in het kader van onderwijskundige doelstellingen wordt gebruikt dan alleen om te voorkomen dat studenten met verouderde kennis afstuderen. Bijvoorbeeld als maatregel om studiebevordering vorm te geven, die past in een pakket van kwaliteits-vervorderende maatregelen. Artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW biedt ruimte voor een dergelijke toepassing. De rechter heeft dit bevestigd. Het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO) heeft overwogen «dat argumenten als marginale studievoortgang en onvoldoende studieperspectief acceptabel zijn als geldigheidsbeperkende maatregel».2
Kunt u uw onderbouwing van de antwoorden op de eerder gestelde vragen2 verder toelichten? Kunt u de passage uit de WHW3 en de daarbijbehorende toelichting die naar uw mening uw visie over het laten vervallen van tentamenpunten onderschrijft, hier weergeven en toelichten?
Mijn opvatting over de mogelijkheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken baseer ik op de tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW, dat bepaalt dat in de onderwijs- en examenregeling «(...) per opleiding of groep van opleidingen worden vastgelegd de geldende procedures en rechten en plichten met betrekking tot het onderwijs en de examens, waaronder ten minste waar nodig, de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie die geldigheidsduur te verlengen.» De tekst van de wet is leidend. De toelichting bij deze wettekst zegt «dat er in uitzonderingsgevallen aanleiding kan zijn om de geldigheidsduur van tentamens te beperken» (Kamerstukken II 1988/89, 21 073, nr. 3, bladzijde 129). Dit is niet in tegenspraak met het gestelde in antwoord 3. Ik ga er niet van uit dat het beperken van de geldigheidsduur in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) de regel is, maar zoals het CBHO heeft overwogen, doet de toelichting bij artikel 7.13, tweede lid, onder k, van de WHW niet af aan de bredere toepassing als vermeld in antwoord 3.5 Het behoort tot de bevoegdheid van de instelling om te bepalen of er een reden is die de beperking van de geldigheidsduur nodig maakt. Via het instemmingsrecht op de OER kan de medezeggenschap invloed houden op de wijze waarop de instelling aan deze bevoegdheid uitvoering geeft. En de examencommissie kan in individuele gevallen om haar moverende redenen de geldigheidsduur verlengen.
Wat is uw reactie op de volgende passages uit de wetshistorie die wel direct betrekking hebben op het laten vervallen van tentamenpunten, te weten de Toelichting van de regering op haar conceptontwerp WHW (Staatsuitgeverij, 1988, p. 22/23): «Onderdeel e4 maakt beperking van de geldigheidsduur van tentamens (dus niet van examens) mogelijk. Daartoe kan in uitzonderingsgevallen aanleiding zijn op gebieden waarop kennis snel veroudert.», alsook de memorie van toelichting5: «Onderdeel f maakt beperking van de geldigheidsduur van tentamens (dus niet van examens) mogelijk. Daartoe kan in uitzonderingsgevallen aanleiding zijn.»? Geven deze passages in hun context helder aan dat tentamens alleen mogen vervallen in de uitzonderlijke situatie dat het duidelijk verouderde kennis betreft?
De passage «op gebieden waarop kennis snel veroudert» stond alleen in het concept-wetsvoorstel dat was bedoeld voor consultatie van organisaties van belanghebbenden. In het wetsvoorstel zoals ingediend in de Tweede Kamer en daar is aanvaard is deze passage achterwege gelaten.
Voor wat betreft de passage uit de memorie van toelichting bij artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder f (later vernummerd naar 7.13, tweede lid, aanhef en onder k) die zegt «dat er in uitzonderingsgevallen aanleiding kan zijn om de geldigheidsduur van tentamens te beperken» (Kamerstukken II 1988/89, 21 073, nr. 3, bladzijde 129), verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de uitleg in genoemd toelichtend commentaar bij artikel 7.13 van de WHW, dat de woorden «waar nodig» in de wettekst niet alleen impliceren dat de noodzaak ter beoordeling is van het bestuur met instemming van de medezeggenschapsraad, maar dat bovendien is vereist dat het instellingsbestuur die noodzaak objectief hard maakt vanwege de uitzonderlijke reden die moet bestaan om een ontneming van een recht (in dit geval op de gehaalde studiepunten) te rechtvaardigen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze uitleg niet. De zinsnede «waar nodig» in artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k van de WHW betekent dat, uitsluitend indien een instelling gebruik maakt van de bevoegdheid om de geldigheidduur van tentamens te beperken, zij de geldigheidsduur en de daarmee verband houdende procedures, rechten en plichten in de OER tot uitdrukking moet brengen. Maakt de instelling geen gebruik van de bevoegdheid de geldigheidsduur te beperken, dan hoeft dat alles niet. Uiteraard moeten instellingen bij de toepassing van hun bevoegdheid wel de maatschappelijke zorgvuldigheid betrachten. Zij mogen (hoge) eisen stellen aan studenten maar moeten ook rekening houden met gerechtvaardigde belangen van studenten. De medezeggenschap kan via het instemmingsrecht op de OER invloed houden op de wijze waarop de instelling van haar bevoegdheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken, gebruik maakt. Dat is elders in de WHW vastgelegd.
Deelt u de opvatting dat ook artikel 7.11 van de WHW (vijfde lid) van belang is voor een juiste wetsuitleg, in die zin dat de genoemde verklaring (betreffende de verplichting dat een andere instelling (de desbetreffende examencommissie) deze verklaring meeweegt in beslissingen over vrijstelling) gezien tekst, strekking en wetsgeschiedenis onbeperkt geldig is en dit wetssystematisch ook wijst op onbeperkte geldigheid van een gehaald tentamen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze opvatting niet. De artikelen hebben verschillende oogmerken. Artikel 7.13, tweede lid, aanhef onder k van de WHW strekt ertoe te regelen dat beperking van geldigheidsduur van tentamens blijkt uit de OER, alsmede de daarmee verband houdende procedures, rechten en plichten. Artikel 7.11, vijfde lid van de WHW is in het leven geroepen om te regelen dat degene die een opleiding, anders dan door het afronden daarvan, verlaat aan de examencommissie een verklaring kan vragen waaruit blijkt welke tentamens hij met succes heeft afgerond.
Deelt u de mening dat financiële overwegingen en/of rendementsoverwegingen in ieder geval niet onder een onderwijskundige reden kunnen worden geschaard, zoals ook terug te lezen is in het toelichtend commentaar bij artikel 7.13 (tweede lid onder j)? Zo nee, op welke wijze kunt u onderbouwen dat met onderwijskundige redenen ook rendementsoverwegingen zijn bedoeld? Zijn er voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis die uw opvatting staven?
Eerder heb ik de Kamer meegedeeld dat mijns inziens het verhogen van studievoortgang wel degelijk als onderwijskundige reden kan worden gezien, indien een verhoging van studievoortgang een kwalitatieve verbetering van het onderwijsaanbod en de ondersteuning van studenten impliceert, zodat zij op een goede manier in staat worden gesteld een kwalitatief goede studie binnen de daarvoor bestemde tijd af te ronden.
Ik ben van mening dat studievoortgang geen doel op zichzelf moet zijn. De maatregelen die instellingen treffen om studenten sneller te laten studeren moeten leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Die kwaliteitsbevorderende maatregelen liggen bijvoorbeeld op het gebied van de intensivering van het onderwijs of de verbetering van de docentkwaliteit. Ook kunnen het maatregelen zijn op het gebied van een intensievere studie- en studentbegeleiding en de monitoring van de studieresultaten.
Overigens is het aan de instelling om, met inachtneming van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen, inhoud te geven aan de bevoegdheid bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k. De wetgever heeft daarbij voor diverse procedurele waarborgen gezorgd (regeling in het OER, instemmingsrecht medezeggenschap en een verlengingsbevoegdheid voor de examencommissie). Mij zijn geen voorbeelden in de wetsgeschiedenis bekend.
Deelt u de mening dat een instelling zich niet mag en kan verschuilen achter een (willekeurige) onderwijskundige reden?
De wet schrijft voor dat het instellingsbestuur de beperking van de geldigheidsduur in de OER opneemt. Van een verschuilen kan en mag geen sprake zijn. Ik wijs u er nogmaals op dat de medezeggenschap op dit deel van de OER instemmingsrecht heeft.
Deelt u de mening dat de wetgever met artikel 7.13 (tweede lid, onder k) de bedoeling heeft de student te beschermen? Zo nee, tot wiens bescherming strekt deze wetbepaling dan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat artikel 7.13, tweede lid, onder k, van de WHW de student beschermt. Maar het heeft ook een breder oogmerk. Dat geldt voor artikel 7.13 in zijn geheel, dat ziet op de inhoud van de OER. De OER moet de student helderheid verschaffen over de inhoud en de inrichting van de opleiding en het onderwijs het aantal en de volgtijdelijkheid van tentamens, of tentamens beperkt geldig zijn, de rechten en verplichtingen van de student etc. Dit alles dient de rechtszekerheid van de student.
Deelt u de mening dat de wet en de daarbijbehorende toelichting geen kwestie zijn van een mening of opvatting, maar dat de wet tot een objectief oordeel en het waarborgen van rechten dient te leiden?
De wet moet te goeder trouw worden uitgelegd. De tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k van de WHW is leidend.
Bent u het er mee eens dat voorkomen moet worden dat studenten hun recht steeds in afzonderlijke gevallen bij de rechter zouden moeten bevechten en dat dit uit het oogpunt van duidelijkheid, rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en rechtsstatelijkheid een buitengewoon slechte zaak zou zijn?
Artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, beoogt precies dergelijke onwenselijke effecten te voorkomen door ervoor te zorgen dat de student weet in welke gevallen er een beperkte geldigheidsduur is en wat de procedures en de rechten en plichten zijn in dat geval. Overigens, uit een oogpunt van rechtsstatelijkheid, moet de gang naar de rechter wel open staan.
Deelt u de opvatting over vereiste staatsrechtelijke zuiverheid, dat het een Minister niet vrijstaat om bij brief de ook uit de wetsgeschiedenis duidelijk blijkende betekenis van een recht en de rechtspositie van studenten, noch de bedoeling van de wetgever, te wijzigen?
Ik heb mij in mijn brieven gebaseerd op de tekst van de wet, die ook voor mij leidend is. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 11.
Hoe gaat u voorkomen dat een vrijere interpretatie zoals u die lijkt te hebben voorgesteld rechtsongelijkheid en willekeur in de hand werkt?
Er is geen sprake van een vrijere interpretatie. De wettekst is helder. Zoals bij alle wettelijk toegekende bevoegdheden zal bij de toepassing daarvan de vereiste zorgvuldigheid betracht moeten worden. Bovendien kan de medezeggenschap dit toetsen via haar instemmingsrecht op de OER. Daarnaast zien de Inspectie van het Onderwijs en de rechter toe op de rechtmatigheid van de bevoegdheidsuitoefening.
Hoe gaat u voorkomen dat rechten zonder uitdrukkelijke wettelijke grondslag worden ontnomen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 en ook naar de in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter. De tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW geeft het instellingsbestuur de bevoegdheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken. Er is dus een wettelijke grondslag.
Bent u van mening dat een principiële wijziging van de betekenis en reikwijdte van een wetsartikel, zoals u die kennelijk wenst, alleen kan plaatsvinden door middel van een wijziging van de WHW?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 en de in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter. Ik baseer mijn opvatting op de tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k. Een wijziging van dat artikel is niet nodig.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er op zeer korte termijn helderheid en duidelijkheid is over de geldigheidsduur van tentamens?
Voor helderheid en duidelijkheid over het wettelijk kader waarbinnen de geldigheidsduur van tentamens kan worden beperkt verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5.