De affaire Demmink |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
In welk stadium bevindt zich thans het strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie naar oud-ambtenaar Demmink?
Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland naar de betrokkenheid van de voormalige secretaris-generaal bij verkrachting halverwege de jaren negentig van twee destijds minderjarige jongens in Turkije is nog volop gaande. Het openbaar ministerie begon in februari 2014 een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof. Aan Turkije zijn rechtshulpverzoeken gedaan, waaronder inzake het horen van de door het Hof genoemde mogelijke getuigen. Op deze rechtshulpverzoeken is nog niet positief gereageerd. Overleg met Turkije hierover is nog gaande.
Op verzoek van het openbaar ministerie heeft ook de rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag vorig jaar een onderzoek geopend. De rechter-commissaris is vorig jaar zelf naar Turkije gereisd om de rechtshulpverzoeken toe te lichten.
Het openbaar ministerie spant zich in om zoveel mogelijk uitvoering te geven aan de beschikking van het Gerechtshof. Ook door de afdeling binnen mijn ministerie die in het bijzonder tot taak heeft rechtshulpverzoeken te begeleiden, wordt alles in het werk gesteld om de door de rechter-commissaris en het openbaar ministerie gevraagde rechtshulp te verkrijgen. Tegelijkertijd met dit strafrechtelijke onderzoek vindt tevens een oriënterend feitenonderzoek plaats waarbij alle signalen van mogelijk seksueel misbruik door de voormalige secretaris-generaal worden onderzocht.
Klopt het dat het strafrechtelijk onderzoek wordt opgehouden omdat Turkije geen gehoor geeft aan internationale rechtshulpverzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke middelen heeft u om Turkije te bewegen gehoor te geven aan deze rechtshulpverzoeken? Welke mogelijkheden heeft u hiervan benut?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden over de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaan er rapporten van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst over de heer Demmink, die van 1971 tot 1982 werkzaam was op het Ministerie van Defensie?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van uw Kamer aan de ministers van Justitie en van Defensie, gesteld op 15 juni 2007.1
Deelt u de mening dat deze getuigenverklaringen van oud-justitiemedewerkers onder ede op zichzelf ook als informatie kunnen worden geclassificeerd? Zo nee, waarom niet?1
Zoals ik uw Kamer reeds op 21 januari 2015 heb gemeld heeft het Openbaar Ministerie mij bevestigd dat er – naast het strafrechtelijk onderzoek dat in opdracht van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch wordt uitgevoerd – ook onderzoek wordt gedaan naar andere beschuldigingen aan het adres van de voormalige secretaris-generaal. De genoemde verklaringen van de oud-rechercheurs worden door het Openbaar Ministerie meegenomen in dat onderzoek. In dat licht onthoud ik mij van commentaar.
Erkent u dat er een mogelijkheid bestaat dat uw eerdere antwoorden dat de heer Demmink in het geheel niet voorkwam in het Rolodex-onderzoek onjuist waren of bent u van mening dat de eerste en tweede getuigenverklaring onder ede geen kern van waarheid bevatten?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom beroept u zich in uw antwoord op ambtsberichten van de voorzitter van het College van procureurs-generaal en trekt u niet uw eigen conclusies als verantwoordelijke Minister?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u weleens geïnformeerd bij de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie of de heer Demmink in het Rolodex-onderzoek is genoemd? Zo ja, wat was zijn antwoord? Bent u ermee bekend dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verschillende journalisten heeft ingelicht dat de heer Demmink in het Rolodexonderzoek is voorgekomen?
Zie antwoord vraag 6.
Is het al bekend of de heer Demmink in hoger beroep gaat tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam in de civiele procedure tegen het Algemeen Dagblad (AD)? Zo ja, laat u opnieuw de Nederlandse belastingbetaler opdraaien voor de vergoeding van de juridische kosten? Zo nee, bent u bereid de Kamer te informeren zodra de heer Demmink heeft besloten om wel of niet in hoger beroep te gaan?
Ja. Ik heb begrepen dat de betrokken oud-ambtenaar geen beroep zal instellen.
Wat zijn de totale kosten voor juridische bijstand die tussen 2007 en 2010 zijn gemaakt voor de heer Demmink? Kunt u die kosten uitsplitsen naar zaak en naar tijdstip?
De declaraties van kosten van rechtsbijstand van de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie die door het ministerie zijn vergoed, zijn in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur reeds openbaar gemaakt en zijn gepubliceerd op rijksoverheid.nl. De totale kosten van rechtsbijstand die in de tussen 2007 en 2010 zijn vergoed, zijn in onderstaande tabel weergegeven. Het betreft kosten die zijn gemaakt voor juridische bijstand onder meer naar aanleiding van een aangifte tegen de oud-ambtenaar en een kort geding dat op 25 juni 2007 diende voor de Rechtbank ’s-Gravenhage.
31 juli 2007
9.096,36
5 september 2008
2.499,00
4 februari 2009
2.499,00
12 mei 2009
2.249,10
Hoe valt uw conclusie dat niet vast is komen te staan dat de door het AD geuite beschuldigingen gegrond zijn te rijmen met de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam waarin wordt aangegeven dat de publicatie in het AD niet onrechtmatig en wel zorgvuldig was en waarin wordt gesteld dat de beweringen in het artikel steun vinden in de feiten? Heeft de rechter daarmee niet geoordeeld dat de beschuldigingen over contacten met een jongenspooier vermoedelijk waar zijn?
Zoals ik uw Kamer reeds op 21 januari 2015 heb gemeld, heeft de rechtbank overwogen dat de belangen van het Algemeen Dagblad (AD) bij deze publicaties over dit onderwerp van maatschappelijk belang zwaarder moeten wegen dan die van oud-secretaris-generaal van mijn departement bij het achterwege laten hiervan. De rechtbank heeft in het kader van de afweging van de belangen van het AD en de oud-ambtenaar niet kunnen vaststellen dat het AD onbetrouwbare bronnen heeft gebruikt of bronnen ten aanzien waarvan zoveel twijfels bestonden dat hij daarover meer verantwoording zou moeten afleggen dan in de artikelen is gedaan. De rechtbank heeft niet geconcludeerd dat de beschuldigingen in de krantenartikelen in het AD terzake van vermeende contacten tussen de oud-ambtenaar en een jongenspooier waar zijn. Noch heeft de rechtbank een oordeel gegeven over vermeend strafbaar handelen aan de zijde van de oud-ambtenaar. De rechtbank heeft zelf in het persbericht bij de uitspraak uitdrukkelijk gesteld, dat deze zich niet heeft gebogen over de vraag of de door het Algemeen Dagblad gestelde gebeurtenissen echt hebben plaatsgevonden.
(Ver)bouwplannen voor de huisvesting van asielzoekers |
|
Albert de Vries (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de grootse (ver-)bouwplannen die plaatsvinden ten behoeve van de huisvesting van asielzoekers, zoals bijvoorbeeld in Gilze waar een uitbreiding naar 1.200 opvangplaatsen wordt gerealiseerd?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het lokale draagvlak voor nieuwbouw, uitbreiding en verbouwing van asielzoekerscentra (AZC's) vergroot kan worden door lokale en regionale bedrijven een kans te geven om ingeschakeld te worden bij de realisering van de plannen en zo bij te dragen aan de regionale werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Een AZC zorgt voor directe en indirecte werkgelegenheid in de regio. Deelname van lokale en regionale bouwbedrijven kan bijdragen aan het lokale draagvlak van een AZC.
Het COA is verantwoordelijk voor de uitvoering van bouw- en verbouwactiviteiten aan de panden die zijn gehuurd bij het Rijksvastgoedbedrijf.
In het geval van een aanbesteding voor bouw- of installatietechnische werkzaamheden zijn de percelen1 geknipt in drie geografische regio’s. Naast geografische overwegingen dienen er ook aanbestedingsrechtelijke en bedrijfseconomische overwegingen in acht te worden genomen. Het verplicht gebruik maken van lokale of regionale bedrijven is strijdig met de aanbestedingsregels omdat dit leidt tot concurrentievervalsing.
In de mantelcontracten die zijn afgesloten voor bouw- en installatietechnische werkzaamheden heeft het COA voorgeschreven dat partijen jaarlijks een minimaal percentage (tien procent van de omzet) uit de economische regio van het AZC dienen te betrekken. Op deze wijze wordt geborgd dat ook lokale en regionale bedrijven worden ingeschakeld bij de realisering van plannen.
Contracten die zien op de exploitatie van een locatie zijn onderverdeeld in percelen2. Dit geeft lokale en regionale partijen de mogelijkheid om zich voor een aanbesteding in te schrijven.
Voor nieuwbouwprojecten is in het algemeen bestek standaard de voorwaarde opgenomen dat bij de personele inzet gebruik wordt gemaakt van personen vanuit het UWV of van schoolverlaters om hen daarmee een kans te bieden op de arbeidsmarkt.
Bent u bereid om bij het Rijksvastgoedbedrijf en het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) aan te dringen op het formuleren van bestekken die binnen de aanbestedingswet- en regelgeving mogelijkheden bieden aan het lokale en regionale bedrijfsleven om (deel-)opdrachten te verwerven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om bij de inkoop van diensten, nodig voor de exploitatie van de AZC’s, ruimte te bieden aan het regionale bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel "Verzekeraar kansloos in concurrentie met het UWV" |
|
Aukje de Vries (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Verzekeraar kansloos in concurrentie met het UWV»?1
Ja.
Bent u het met de uitspraken van het Koninklijk Actuarieel Genootschap (AG) eens dat «als de overheid de regels niet verandert (er) voor het huidige stelsel geen rooskleurige toekomst (is) weggelegd»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet, en waar baseert u dit op?
Het Koninklijk Actuarieel Genootschap constateert dat, als gevolg van de verschillende financieringssystemen, het speelveld tussen het UWV en verzekeraars op de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen niet gelijk is.
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kent met betrekking tot de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) een hybride stelsel. De WGA biedt werkgevers de keuze om zich via het UWV te verzekeren of om eigenrisicodrager te worden, waarbij de meeste werkgevers zich via een private verzekeraar verzekeren
Voor de financiering wordt een aantal voorwaarden aan zowel het UWV als aan de private verzekeraars gesteld. Doel van deze voorwaarden is om voldoende financiële zekerheid in te bouwen en om een zo gelijk mogelijk speelveld tussen het UWV en private verzekeraars te creëren. Het UWV moet de WGA middels een omslagstelsel financieren. De totale premie bij het UWV is dus gebaseerd op het financieren van de lopende lasten in het kalenderjaar. Private verzekeraars moeten bij de financiering van de WGA gebruik maken van een rentedekkingsstelsel. In de premiestelling moet rekening gehouden worden met een kapitaalreservering voor de toekomstige uitkeringslasten van werknemers die op het moment van overstap een WGA-uitkering ontvangen of ziek zijn en op termijn een WGA-uitkering ontvangen.
Naast verschillen in de financieringssystematiek zijn er meer verschillen tussen het UWV en private verzekeraars. Private verzekeraars kunnen zelf de duur van het contract dat zij offreren bepalen. Daarnaast hebben private verzekeraars de mogelijkheid om eigen pakketten samen te stellen en daarbij extra diensten aan te bieden. Deze extra diensten hebben effect op de premie die private verzekeraars in rekening brengen. Aangezien de verzekering bij het UWV de defaultoptie is, kent het UWV een acceptatieplicht. Private verzekeraars hebben geen acceptatieplicht. Daarnaast hebben private verzekeraars de mogelijkheid om producten gericht onder de aandacht van werkgevers te brengen. Daar tegenover staat dat private verzekeraars wel kosten maken voor acquisitie, deze kosten maakt het UWV niet.
Voor de werking van het hybride systeem is het van belang dat de voor- en nadelen voor de publieke verzekeraar (het UWV) en private verzekeraars voldoende tegen elkaar opwegen. Het hybride stelsel kan eraan bijdragen dat partijen scherp blijven en dat zowel op de private markt als bij het UWV zoveel als mogelijk gestreefd wordt om gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers weer zo veel mogelijk te re-integreren. Een continu aandachtspunt in het hybride stelsel is het creëren van een zo gelijk mogelijk speelveld tussen het UWV en private verzekeraars. Op basis van een analyse van de voor- en nadelen die partijen ten opzichte van elkaar hebben, is ten tijde van de introductie van het hybride stelsel geoordeeld dat het UWV en private verzekeraars elkaar in evenwicht houden.
In de eerste jaren na inwerkingtreding van de Wet WIA nam het aandeel eigenrisicodragers conform verwachting toe. Vanaf 2010 stabiliseerde het aandeel eigenrisicodragers zich. In die tijd was ruim 27% van de werkgevers eigenrisicodrager. In 2014 is het aandeel eigenrisicodragers voor het eerst gedaald en deze trend zet zich voort in 2015.
Het Rijk draagt in dit stelsel de verantwoordelijkheid voor het borgen van een zo gelijk mogelijk speelveld tussen het UWV en de private verzekeraars en daarmee voor de stabiliteit van het stelsel. Zoals ik heb beschreven zijn er verschillen tussen UWV en private verzekeraars. Ik streef ernaar dat de concurrentievoor- en nadelen grosso modo in evenwicht zijn en dat werkgevers in het publieke en private domein vergelijkbare lasten dragen. Alle partijen hebben op die manier een eerlijke kans op een positie in de markt. En werkgevers hebben de mogelijkheid om voor die vorm van verzekering te kiezen die het best past bij hun specifieke verzekeringsbehoefte.
Bij de verantwoordelijkheid van het Rijk behoort het monitoren van het stelsel en zo nodig het treffen van maatregelen ter borging of verbetering van het evenwicht in het speelveld. Ik ben het met het Actuarieel Genootschap eens dat de recente bewegingen op de verzekeringsmarkt er mogelijk op duiden dat het hybride stelsel onder druk komt te staan.
Het oorspronkelijke idee was dat bij het UWV alleen de werkgevers achter zouden blijven die privaat bijna onverzekerbaar zijn; de laatste jaren lijkt het omgekeerde te gebeuren; herkent u deze ontwikkeling? Zo nee, wat is dan de ontwikkeling? Wat zijn daarvan de oorzaken?
Zie antwoord vraag 2.
Het AG constateert dat er geen «level playing field» is tussen private verzekeraars en het UWV; vindt u het wenselijk dat een overheidsgefinancierd zelfstandig bestuursorgaan als het UWV hier oneerlijk concurreert met de private sector?
Zie antwoord vraag 2.
Eén van de redenen van het oneerlijk speelveld is, volgens het AG, is dat het UWV onvoldoende herbeoordeelt; wat is de reactie van u beiden op deze constateringen?
Over het herbeoordelingsbeleid merkt het AG ten eerste op dat verzekeraars maar een beperkte invloed op het proces van herkeuren hebben, omdat zij zelf geen herbeoordeling bij het UWV kunnen aanvragen. Voorts zou het UWV volgens het AG prioriteit geven aan initiële keuringen boven herkeuringen.
In reactie daarop merk ik op dat in het herbeoordelingsbeleid van het UWV participatie voorop staat. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen professionele en vraaggestuurde herbeoordelingen. Voor iedere nieuwe uitkeringsgerechtigde die bij de eerste keuring medisch gezien geen arbeidsmogelijkheden heeft, terwijl die in de toekomst wel zijn te verwachten, wordt een herbeoordeling ingepland (professionele herbeoordeling). Daarnaast kunnen verschillende direct belanghebbenden om een herbeoordeling verzoeken (vraaggestuurde herbeoordelingen). In de eerste plaats kan de gerechtigde zelf dat doen, bijvoorbeeld omdat hij meent dat zijn gezondheidstoestand is verbeterd of verslechterd. Voorts kan ook diens werkgever om een dergelijke herbeoordeling verzoeken. Door bij de werkgever aan te dringen om van deze mogelijkheid gebruik te maken, kan een verzekeraar wel degelijk beïnvloeden dat een herbeoordeling wordt uitgevoerd. Een werkgever zal op zo’n verzoek van zijn verzekeraar immers zeer waarschijnlijk ingaan, omdat hij – doordat zijn private premie mede afhankelijk is van de uitkeringslasten die voor rekening van zijn verzekeraar komen – hetzelfde financiële belang bij de uitkomst van een herbeoordeling heeft als zijn verzekeraar. Daarbij komt dat, anders dan het AG betoogt, tegenwoordig ook de verzekeraar zelf namens de werkgever een herbeoordeling bij het UWV kan aanvragen. De voorwaarden waaronder een verzekeraar dat kan doen zijn neergelegd in een convenant dat het UWV en het Verbond van Verzekeraars in 2013 hebben gesloten. Tot slot merk ik over het herbeoordelingsbeleid van het UWV op dat prioriteit wordt gegeven aan vraaggestuurde boven professionele herbeoordelingen. Dit herbeoordelingsbeleid verstoort naar mijn mening dan ook niet het gelijke speelveld.
Op basis van dit herbeoordelingsbeleid is in 2011 vastgesteld welk aantal herbeoordelingen passend is, gezien de omvang van de populatie arbeidsongeschikten. Sindsdien is het aantal herbeoordelingen gekoppeld aan die omvang. Met andere woorden, als het aantal uitkeringsgerechtigden groeit, dan groeit ook het aantal herbeoordelingen. Naar mijn mening vinden er dan ook voldoende herbeoordelingen door het UWV plaats.
Hoe kijkt u naar het feit dat dit overheidsbedrijf dat concurreert nu juist ook de keurende instantie is? Hoe is de onafhankelijkheid van de keuring geborgd?
De medische keuringen worden verricht door verzekeringsartsen die gebonden zijn aan professionele standaarden, verzekeringsgeneeskundige protocollen en de kwaliteitseisen die worden gesteld in het Professioneel Statuut Verzekeringsartsen. Daarnaast dienen verzekeringsartsen hun kennisniveau bij te houden door het volgen van scholing en coaching. Al deze en andere eisen die aan hun beroepsuitoefening worden gesteld waarborgen dat verzekeringsartsen op basis van objectieve verzekeringsgeneeskundige maatstaven tot hun oordeel komen. Dat wil zeggen dat de beoordeling toetsbaar, reproduceerbaar en consistent is. Zo dient een verzekeringsarts in zijn rapportage een gestandaardiseerde onderbouwing te geven van de wijze waarop hij tot zijn beoordeling is gekomen. Bovendien kan zowel de verzekerde als de belanghebbende werkgever (en dus ook de verzekeraar namens de werkgever), indien hij het niet eens is met deze beoordeling, bezwaar aantekenen tegen de beslissing die het UWV op basis daarvan heeft genomen. De medische keuring in het kader van de bezwaarprocedure wordt door een andere verzekeringsarts verricht dan de verzekeringsarts die de initiële keuring heeft verricht. Naar mijn mening is zodoende een onafhankelijke en onpartijdige keuring geborgd.
Deelt u beiden de mening dat een gelijk speelveld van het grootste belang is om de keuzevrijheid van werkgevers te beschermen en belemmeringen voor vrije toe- en uittreding tot de private markt weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om het gelijk speelveld tussen private en publieke markt voor verzekeringen tegen arbeidsongeschiktheid te bevorderen en wilt u bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de opties die het AG in haar Position Paper heeft gedaan?2
Op dit moment onderzoek ik of en op welke manier de premiestelling bij het UWV aangepast kan worden om zo het evenwicht op de hybride markt te verbeteren. Ik verwacht Uw Kamer voor het zomerreces te kunnen informeren welke maatregelen ik zal treffen om het evenwicht op de hybride markt te verbeteren. In deze brief zal ik ook ingaan op de opties die het Actuarieel Genootschap in haar position paper heeft gedaan.
Wilt u deze vragen beantwoorden uiterlijk twee weken voor het Algemeen overleg over loondoorbetaling bij ziekte?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
De premiepercentages bij een pensioenrichtleeftijd lager dan 67 jaar |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het door het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst gepubliceerde antwoord op vragen over de pensioenrichtleeftijd onder de 67 jaar?1
Ja.
Betekent dit antwoord dat sociale partners en vervolgens pensioenuitvoerders alle pensioenregelingen die een pensioeningangsdatum kennen van de eerste van de maand waarin de deelnemer 67 jaar wordt, in combinatie met een opbouwpercentage van 1,875 (middelloon) of 1,657 (eindloon), moeten aanpassen?
De opbouwpercentages die op grond van het Witteveenkader ten hoogste in aanmerking mogen worden genomen (1,875 bij een middelloonregeling en 1,657 bij een eindloonregeling) zijn gekoppeld aan een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. In een pensioenregeling mag eventueel een eerdere pensioeningangsdatum worden opgenomen, maar dat heeft wel tot gevolg dat de hiervoor genoemde maxima worden herrekend ten opzichte van de wettelijke pensioenrichtleeftijd met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen (artikel 18a, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964). Pensioenregelingen die het pensioen laten ingaan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 67 jaar wordt, in combinatie met het aan de 67e verjaardag als pensioeningangsdatum gekoppelde maximumopbouwpercentage van 1,875 (middelloon) of 1,657 (eindloon), moeten derhalve inderdaad worden aangepast, ervan uitgaande dat ook voor het overige de fiscale ruimte van het Witteveenkader volledig is benut.
Hoeveel van dergelijke regelingen bestaan er?
Het is niet bekend bij hoeveel pensioenregelingen deze problematiek speelt. Om dit te bepalen zou voor elke pensioenregeling afzonderlijk gekeken moeten worden of de pensioeningangsdatum is gesteld op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 67 jaar wordt en bovendien de volledige fiscale ruimte (zoals maximaal opbouwpercentage, minimale franchise en maximaal nabestaandenpensioen) wordt benut.
Klopt het dat dit standpunt niet direct voortvloeit uit de wijzigingen van het Witteveenkader? Als het niet uit het wetsvoorstel «Witteveenkader» komt, wanneer is dit dan besloten en betekent dit dan dat er nu een extra (na de herberekening die wel voortvloeit uit het Witteveenkader) herberekening gemaakt moet worden?
In de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen is niets gewijzigd aan de pensioeningangsdatum en de pensioenrichtleeftijd. De voorgeschreven herrekening bij een pensioen dat eerder ingaat dan bij het bereiken van de wettelijke pensioenrichtleeftijd geldt al vanaf de introductie van het Witteveenkader in 1999. De Belastingdienst publiceert jaarlijks de maximumopbouwpercentages die als gevolg van de hiervoor bedoelde actuariële herrekening gelden bij een pensioen dat 1–7 jaren (tot 1 januari 2014: 1–5 jaren) eerder ingaat dan bij het bereiken van de wettelijke pensioenrichtleeftijd. In 2015 zijn voor het eerst ook de maximumpercentages gepubliceerd die gelden ingeval het pensioen niet een geheel jaar eerder ingaat dan bij het bereiken van de wettelijke pensioenrichtleeftijd, maar een maand. Ook zonder deze publicatie van de Belastingdienst zou een dergelijke herrekening moeten worden gemaakt voor die situatie, nu deze herrekening voortvloeit uit de wet.
Bent u het ermee eens dat de opbrengst van de actuariële korting naar 66 11/12 jaar (0,012% per jaar) niet opweegt tegen de kosten die gemoeid zijn met een aanpassing en de verwerking daarvan in de administratie?
Het achterwege laten van actuariële herrekening betekent een verruiming van de fiscale ruimte. Om redenen van eenvoud en doelmatigheid acht ik dit echter tijdelijk aanvaardbaar bij pensioenregelingen die ingaan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 67 jaar wordt. Voor die gevallen zal ik daarom voor een periode van twee jaar goedkeuren dat actuariële herrekening achterwege mag blijven. Deze goedkeuring is slechts van tijdelijke aard om partijen de gelegenheid te geven de pensioenregeling en de systemen en administratie van pensioenuitvoerders aan te passen. Na deze periode zal de wettelijke voorwaarde van actuariële herrekening bij vervroegde ingang van het pensioen weer volledig gelden.
Kunt u aangeven wat het effect is op de pensioenuitkering van deze korting voor iemand met een modaal inkomen?
Het effect van de actuariële herrekening op de totale pensioenuitkering is afhankelijk van de individuele omstandigheden van de werknemer, aard van de pensioentoezegging, omvang van de pensioengevende diensttijd, carrièreontwikkeling, bij te schrijven indexaties en dergelijke. Afhankelijk van of er wel of niet rekening wordt gehouden met een carrièreontwikkeling ligt het effect van de actuariële herrekening tussen de € 230 en € 430 op jaarbasis. In beide gevallen is uitgegaan van een werknemer met een modaal loon bij aanvang, die ouderdomspensioen opbouwt in een fiscaal maximale middelloonregeling vanaf de 25-jarige leeftijd tot de eerste dag van de maand waarin de 67e verjaardag valt.
Bent u bereid om op pragmatische gronden toe te staan dat bij pensioenregelingen, die een pensioeningangsdatum kennen van de eerste van de maand waarin de deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt, mag worden uitgegaan van de in artikel 18a, eerste en tweede lid Wet LB 1964 genoemde opbouwpercentages door dergelijke pensioenregelingen op basis van artikel 19d Wet LB 1964 aan te wijzen als zuivere pensioenregelingen? Zo nee, bent u dan bereid de wet te wijzigen zodat onnodige kosten bij pensioenuitvoerders vermeden kunnen worden?
Zie antwoord op vraag 5.
Het bericht “Bomalarm op station Leiden door misverstand” |
|
Duco Hoogland (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bomalarm op station Leiden door misverstand»1
Ja.
Kunt u een feitenrelaas geven van wat zich op station Leiden Centraal op 28 januari 2015 heeft afgespeeld met betrekking tot het aantreffen van een verdacht pakket en de gevolgen daarvan?
De feiten, aangeleverd door NS en de politie, zijn als volgt.
Is het waar dat het verdachte pakket bewust door een reclamebureau was opgehangen? Zo ja, met welk doel? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
Ja. De camera is die ochtend opgehangen door een monteur die handelde in opdracht van een mediabureau (zie antwoord 2). Het bureau liet de camera ophangen om te meten hoe veel reizigers naar een reclame-uiting keken en hoe lang ze dat deden. NS had hiervoor toestemming gegeven maar dit was niet tijdig gecommuniceerd binnen de NS-organisatie.
Waren medewerkers van de NS eerder dan de politie op de hoogte van het feit dat het genoemde pakket geen bom bevatte? Zo ja, welke positie bekleden deze medewerkers en hoe kwam het dat zij wel op de hoogte waren? Op welk moment deelden zij hun informatie met de politie of anderen?
Ja, NS was rond 12:00 uur op de hoogte van de aard van het pakket en heeft direct de EOD en de politie geïnformeerd (zie antwoord 2).
Wat zijn bij benadering de kosten die passagiers, de NS, de politie en de Explosieven Opruimingsdienst Defensie hebben moeten maken naar aanleiding van de genoemde bommelding en de gevolgen daarvan? Wie draagt deze kosten?
Er is geen schatting te geven van de diverse kosten. Elk van de genoemde partijen draagt de eigen kosten, waarbij reizigers een beroep kunnen doen op de regeling Geld Terug Bij Vertraging.
Kunnen passagiers, de NS of de politie gemaakte kosten verhalen op degene die verantwoordelijk is voor het ophangen van het genoemde pakket, dan wel diegene in een civiele rechtszaak om schadevergoeding vragen?
Reizigers kunnen een beroep doen op de regeling Geld Terug Bij Vertraging. NS heeft gemeld coulant om te gaan met het vergoeden van de kosten die redelijkerwijs noodzakelijk waren omdat treinen niet reden.
NS heeft het mediabureau ter verantwoording geroepen en beraadt zich op verdere maatregelen.
Verder staat het iedereen vrij om een verzoek om schadevergoeding aan de rechter voor te leggen.
Deelt u de mening dat degene die verantwoordelijk is voor het ophangen van het genoemd pakket daarmee willens en wetens het risico heeft genomen dat daardoor bij anderen het vermoeden zou kunnen ontstaan dat er sprake was van een bom? Zo ja, is daardoor bij anderen angst is gezaaid? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat een dergelijk handelen in tijden van terroristische dreiging ontoelaatbaar is? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Om te beginnen is het erg goed dat er alertheid was bij reizigers en personeel op station Leiden Centraal en dat er melding is gedaan. Ik heb NS stevig bevraagd over dit betreurenswaardige incident dat tot onrust heeft geleid bij reizigers en personeel op Leiden Centraal en grote hinder voor de treinreizigers in de Randstad.
Degene die verantwoordelijk is voor het ophangen van het genoemd pakket heeft daarmee niet willens en wetens het risico genomen dat daardoor bij anderen het vermoeden zou kunnen ontstaan dat er sprake was van een bom. Men is zich van dit risico niet bewust geweest. Het gebeurde moet dan ook beschouwd worden als een onverstandige actie in combinatie met gebrekkige communicatie.
NS betreurt de gang van zaken uiteraard ook zeer en heeft deze direct grondig geanalyseerd. Op basis van de feitelijke analyse beraadt NS zich nu op maatregelen en verbeteringen om een herhaling in de toekomst te voorkomen.
Is er mogelijk sprake geweest van strafbare feiten ten gevolge van het ophangen van het genoemde pakket? Zo ja, van welke strafbare feiten, is er aangifte daarvan gedaan en wie wordt van die strafbare feiten verdacht? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van strafbare feiten. Ook is er geen sprake van een bewuste verstoring van de openbare orde.
De busconcessie Groningen-Drenthe |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «FMN gaat tweede verlenging GD-concessie aanvechten»1 en «Verlenging OV-concessie Groningen-Drenthe niet toegestaan»?2
Ja.
Hoe verhoudt het in de artikelen geschetste beeld over het al dan niet verlengen van de busconcessie Groningen-Drenthe zich tot uw mantra van de reiziger op één, twee en drie? Deelt u de mening dat deze strijd niet in het belang van de reiziger is?
Het kan voorkomen dat tussen partijen zakelijke meningsverschillen ontstaan over aanbestedingsprocedures. Als partijen er niet uitkomen kan de kwestie aan de rechter worden voorgelegd. De belangen van de reiziger worden niet geschaad omdat de dienstverlening aan de reiziger niet onderbroken wordt. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Zijn de in de artikelen genoemde feiten juist? Zo ja, deelt u de mening dat de gang van zaken niet in het belang van de reiziger is? Zo nee, welke genoemde feiten zijn onjuist?
De busconcessie Groningen-Drenthe is op 28 mei 2009 gegund aan Qbuzz voor een periode van 6 jaar. Op dat moment kon op basis van de Wet personenvervoer 2000 een concessie worden verleend met een maximale concessietermijn van 8 jaar.
Op 3 december 2009 is de PSO-verordening (EG) 1370/2007 in werking getreden met directe werking in de lidstaten. Voor bestaande situaties geldt een overgangstermijn van 10 jaar om geleidelijk aan de verordening te kunnen voldoen. De besluitvorming is binnen de Europese Gemeenschap tot stand gekomen. Voor de maximale concessieduur en de eventuele verlengingstermijn uit de PSO-verordening voor verschillende vormen van openbaar vervoer verwijs ik naar de bijgevoegde tabel.4
Op grond van het Europese Unierecht is elke lidstaat verplicht om de nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met de PSO-verordening. In Nederland is dat gebeurd met de inwerkingtreding van de Wet aanbestedingsvrijheid OV grote steden op 1 januari 2013 (Staatsblad 2012, nr. 556).
Op 17 december 2012 is de aan Qbuzz verleende concessie met 24 maanden verlengd tot medio december 2017. Het OV Bureau Groningen-Drenthe wil deze concessie nogmaals met twee jaar verlengen tot eind 2019. Daarmee wordt de totale concessieduur 10 jaar.
Uit de artikelen blijkt dat over de tweede verlenging verschil van inzicht bestaat tussen partijen over de juiste toepassing van en mogelijkheden binnen het geldende recht. Als partijen er samen niet uitkomen, kan dit aan de rechter worden voorgelegd. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u de Kamer inzicht verschaffen in de mogelijkheden en de onmogelijkheden die de PSO-verordening3 biedt waar het gaat om het verlengen van concessies? Wat is uw opvatting over de hoeveelheid ruimte die de PSO-verordening de concessieverlener biedt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer een overzicht verschaffen van het aantal rechtszaken dat wordt gevoerd om het binnenhalen van openbaarvervoerconcessies in Nederland? Kunt u daarbij bovendien inzicht verschaffen in welke partijen die rechtszaken voortdurend aanspannen?
Het Kennispunt Verkeer en Vervoer/CROW houdt een Jurisprudentiebundel Openbaar Vervoer bij waarin relevante jurisprudentie is opgenomen die op grond van de Wet personenvervoer 2000 tot stand is gekomen. Dat betreft niet alleen aanbestedingsprocedures. De bundel is geordend en doorzoekbaar volgens verschillende ingangen waaronder de structuur van de concessiecyclus. De overzichtstabel uit de bundel die hierop betrekking heeft is bijgevoegd.5 De bundel wordt regelmatig bijgewerkt en kan via de website van het Kennispunt worden gedownload (www.crow.nl/publicaties).
Wat zijn de gevolgen als de rechter besluit het verlengingsbesluit te vernietigen? Is het waar dat het in dat geval een grote opgave zal zijn om nog op tijd een geldige aanbesteding te doen? Hoe wordt voorkomen dat de reiziger hiervan uiteindelijk de dupe wordt?
Indien het verlengingsbesluit door de rechter wordt vernietigd, moet de concessie voor de periode vanaf eind 2017 openbaar worden aanbesteed. Het OV Bureau Groningen-Drenthe heeft laten weten op deze situatie voorbereid te zijn.
Kunt u de Kamer – bij benadering – inzicht geven in de kosten die openbaarvervoerbedrijven maken om deze concessie te bemachtigen? Heeft u een oordeel over de hoogte van deze bedragen? Heeft u instrumenten waarmee u deze kosten naar beneden kunt halen en bent u bereid deze te gebruiken?
IenM heeft geen inzicht in de kosten van offertes en van aanbestedingsprocedures van de openbaar vervoerbedrijven. De kosten zullen variëren al naar gelang de omvang en opzet van de aan te besteden concessie en de inspanningen die een inschrijver verricht. Het rijk heeft geen instrumenten om de kosten van regionale aanbestedingen te beïnvloeden.
De fouten die zijn gemaakt in de zaak Van U |
|
Kees van der Staaij (SGP), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de fouten die zijn gemaakt door onder meer het Openbaar Ministerie (OM) in de zaak van Van U.?1
Deelt u de mening dat in voorkomende gevallen niet alleen gekeken moet worden welke rol het strafrecht kan spelen, maar dat ook gekeken moet worden naar civielrechtelijke oplossingen zodat in ieder geval wordt uitgesloten dat een mogelijk gevaarlijke verdachte vrij rondloopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dit geborgd?
Deelt u de mening dat het eerste belang dat de overheid heeft te dienen de veiligheid van mensen betreft en dat dit bij al haar handelen als uitgangspunt heeft te gelden? Is dit belang altijd het beste gediend bij het opstarten van alleen strafrechtelijke vervolging?
Bent u bereid te bewerkstelligen dat het onderzoek dat door het OM naar aanleiding van voornoemde zaak/zaken is aangekondigd breed van opzet is, in die zin dat breder wordt gekeken dan naar de wijze van toepassing van het strafrecht, waaronder mogelijke toepassing van bijvoorbeeld de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op dit moment mensen in vrijheid gesteld als gevolg van het instellen van appel of anderszins van wie de rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat behandeling van deze persoon noodzakelijk is en waarvan eveneens gevaar voor de persoon zelf of voor anderen te vrezen is? Zo ja, hoe wordt geborgd dat dit gevaar tot een minimum beperkt blijft?
Is er sprake is van een systeemfout als verdachten met een evidente psychiatrische stoornis en met mogelijk gevaar voor de samenleving of zichzelf onbehandeld terugkeren naar de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Kan het met de huidige wetgeving, waarbij reclasseringstoezicht onmiddellijke werking heeft, voorkomen worden dat iemand zijn (intramurale) behandeling voor langere duur ontloopt, al dan niet als gevolg van het instellen van hoger beroep?
Waarom wordt in deze situaties niet standaard DNA van de verdachte afgenomen? Hoe vaak wordt verzuimd om DNA af te nemen waar dit wel had gemoeten? Kunt u het antwoord toelichten?
De onrust rond het energielabel |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Onrust over het energielabel»?1
De schriftelijke vragen van het lid Smaling (SP), vraagnummer 2015Z01575, zijn beantwoord middels de brief «Reactie op uitvoering energielabel voor woningen» (Kamerstuk 30 196, nr. 295).
Deelt u de mening dat wanneer de communicatie van de overheid tot verwarring leidt, de woorden van uw woordvoerder: «Wij hopen dat het label een stimulans is om iets aan je woning te doen, maar als dat je niets interesseert, gooi je die brief maar lekker bij het oud papier» die verwarring onderstrepen en contraproductief werken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de woorden «het is een vrij land» zich tot de verplichting van de EU om een energielabel in te stellen op straffe van een boete?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben tot nu toe een klacht ingediend en hoeveel hebben contact opgenomen met de helpdesk, nu in de eerste twaalf dagen al tienduizend mensen contact hebben opgenomen met de helpdesk?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben tot nu toe een verkeerd energielabel gekregen en hoe is of wordt dit opgelost, en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het huidige label met aanpassingen fraudeproof kan worden, of zou een ander systeem beter zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, in ogenschouw nemend dat kinderziektes bij de invoering van het energielabel niet onverwacht zijn, een stappenplan voorleggen dat leidt tot een voldoende mate van betrouwbaarheid en tevredenheid aan het eind van 2015?
Zie antwoord vraag 1.
De uitlatingen van Guy Verhofstadt over een Europese CIA |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Verhofstadt: we moeten toe naar een Europese CIA» en klopt het wat hierin vermeld wordt?1
Ja, het bericht is bekend. Dhr. Verhofstadt heeft in het genoemde artikel vanuit zijn rol als Europarlementariër zijn opvatting over een inlichtingendienst op Europees niveau gegeven.
Bent u bereid om, net als de Britse premier Cameron, duidelijk stelling te nemen en te verklaren dat u niet bereid bent soevereiniteit over te dragen een Euro-CIA? Bent u bereid deze vraag met een enkel «ja» of «nee» te beantwoorden?
In de huidige Europese verdragen is vastgelegd dat de interne veiligheid van lidstaten een zaak van de lidstaten zelf is. Het kabinet vindt het van belang dat dit zo blijft en is dus geenszins voornemens om soevereiniteit aan een «Euro-CIA» over te dragen.
Vindt u ook dat mensen als Guy Verhofstadt, Věra Jourová en Dzintars Rasnacs die door het willens en wetens van pleidooien te houden voor de oprichting een Europees Openbaar Ministerie, het niet zo nauw nemen met de democratie? Zo nee, wat verstaat u dan onder democratie?
Het kabinet is van mening dat het de genoemde personen vrij staat hun opvattingen inzake een Europees Openbaar Ministerie of een Europese CIA naar Amerikaans voorbeeld te uiten. Het kabinet hecht aan het subsidiariteitsbeginsel binnen de EU en zoals gemeld in antwoord op vraag 2 is de verantwoordelijkheid voor de interne veiligheid van lidstaten een aangelegenheid van de afzonderlijke lidstaten.
Deelt u de mening dat Guy Verhofstadt met zijn radicale uitspraken om naar één Europese CIA te willen, de situatie met betrekking tot de aanslagen in Parijs en de huidige terreurdreiging in de rest van Europa ernstig misbruikt om meer soevereiniteit aan de EU over te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Geëiste premiedaling komt van niet van de grond’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geëiste premiedaling komt van niet van de grond»?1
Ja.
Kunt u voor de 10 grootste bedrijfstakpensioenfondsen en de 10 grootste ondernemingspensioenfondsen aangeven hoe de premie en het premievolume zich ontwikkeld hebben tussen 2014 en 2015?
Evenals in voorgaande jaren heeft De Nederlandsche Bank (DNB) een enquête gehouden naar de ontwikkeling van pensioenpremies onder de 25 grootste pensioenfondsen. In deze 25 grootste fondsen zijn zowel de 10 grootste bedrijfstakpensioenfondsen als de 10 grootste ondernemingspensioenfondsen vertegenwoordigd.
Uit gegevens van DNB blijkt dat de totale premie van de 25 grootste pensioenfondsen als percentage van de salarissom 2015 is gedaald van 17,4% in 2014 naar 15,9% in 2015. Vertaald in bedragen betekent dit een daling van de totale premie van ruim € 21,4 miljard in 2014 naar ruim € 19,5 miljard in 2015.
Hoe hoog was het totale premievolume voor pensioenen waar rekening mee is gehouden in 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 bij het opstellen van het regeerakkoord?
De tabel hieronder laat de ramingen van het CPB zien voor de pensioenpremies (exclusief VUT) op verschillende ramingsmomenten. Deze premies zijn uitgedrukt als percentage van het brutoloon. Een premie uitgedrukt in percentages geeft meer inzicht in de effecten van overheidsbeleid dan een premie uitgedrukt in euro’s, aangezien de laatste ook de effecten van veranderingen in lonen en werkgelegenheid omvat.
2013
2014
2015
2016
2017
Middellangetermijn 2012
16,4%
16,5%
16,7%
16,9%
17,1%
Regeerakkoord, opbouw naar 1,75%
16,4%
16,5%
15,0%
14,9%
14,8%
Pensioenafspraken 2013, opbouw naar 1,875%
16,4%
16,5%
15,4%
15,4%
15,4%
Revisie 2014
16,0%
16,2%
15,1%
15,1%
15,1%
Huidige raming (CEP 2015)
16,0%
15,2%
13,9%
14,5%
Bron: CPB
De ramingen van het CPB geven het gecombineerde effect weer van de aanpassingen van het Witteveenkader in 2014 en 2015 en de aanpassing van het financieel toetsingskader (ftk). In de raming van het CPB bij de pensioenafspraken 2013 (verlaging opbouw naar 1,875% per jaar) over de periode 2013 tot en met 2017 leiden deze maatregelen tot een verlaging van de pensioenpremies met 1,7%-punt in 2017. Dit correspondeert met een premieverlaging van € 4,4 miljard in dat jaar.
In de oorspronkelijke middellangetermijnraming, zonder de bovengenoemde aanpassingen in het Witteveenkader, zou de premie licht oplopen van 16,4% in 2013 naar 17,1% in 2017, met name door de veronderstelde daling van de rente. Door het regeerakkoord werd een daling van de premie naar 14,8% verwacht in 2017, wat vooral een gevolg was van de voorgenomen versobering van het fiscale kader voor de pensioenopbouw (Witteveenkader). De versobering van de maximaal fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw tot 1,75% per jaar (middelloon) werd later versoepeld naar 1,875% per jaar, waardoor de premie minder zou gaan dalen (naar 15,4%).
Door de laatste revisie van het CBS liggen de percentages over de gehele periode 0,3–0,4% lager. De meest recente cijfers over de premiepercentages over 2014, 2015 en 2016 (CEP-raming 2015) liggen onder het niveau dat werd voorzien.
Omdat de premies voor 2015 nog op het oude ftk gebaseerd mogen worden, zal het effect van het nieuwe ftk op de premies bij een deel van de fondsen pas in 2016 te zien zijn. De hieruit voortvloeiende premiestijging zal echter beperkt blijven. Volgens de laatste raming van het CPB zullen de pensioenpremies voor 2016 14,5% van het brutoloon bedragen. Dat is nog steeds onder de raming bij de pensioenafspraken 2013, gebaseerd op de verlaging van het opbouwpercentage in het Witteveenkader naar 1,875% per jaar (15,4% premie in 2016).
Hoe is de meest recente raming van het premievolume in 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de laatste ramingen en hoe verhouden deze zich tot de beoogde opbrengst van het verlagen van de pensioenopbouw (á € 2,8 miljard) in 2017?
De geraamde opbrengst van de oorspronkelijke versobering van de pensioenopbouw conform het Regeerakkoord is € 2,8 miljard euro. Deze opbrengst betreft de versobering van de maximaal fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw tot 1,75% per jaar (middelloon) en de aftopping van het pensioengevend loon op € 100.000. Daarbij is rekening gehouden met het effect van het nieuwe ftk en de doorwerking van de inperking van het Witteveenkader per 2014 (verhoging pensioenrichtleeftijd en verlaging maximale opbouw).
Bij de pensioenafspraken 2013 is de maximaal fiscaal gefacilieerde opbouw vervolgens bijgesteld naar 1,875% per jaar (middelloon). Verondersteld is dat de aanpassing van het Witteveenkader in combinatie met het nieuwe ftk vertraagd doorwerkt naar lagere premies en hogere lonen. Uit de voorgaande tabel blijkt dat de aanpassing van het Witteveenkader de premies in 2017 met 1,7% verlaagt, wat overeenkomt met een premiebedrag van € 4,4 miljard. De bijbehorende belastingopbrengst is dan € 2,1 miljard in 2017.
Uit de CEP-raming 2015 blijkt dat de gerealiseerde premieontwikkeling in 2014 en de verwachte ontwikkeling voor 2015 en 2016 vooralsnog gunstiger is dan verwacht ten tijde van de pensioenafspraken. Wat dat betreft is er dus geen indicatie dat de geraamde opbrengst van € 2,1 miljard in 2017 niet gerealiseerd gaat worden.
Het door DNB uitgevoerde onderzoek2 laat eveneens een forse premiedaling zien van 2014 op 2015. Tevens toont dit onderzoek aan dat een groot deel van de inperking van het Witteveenkader wordt teruggegeven in een lagere premie. Dit bevestigt het beeld dat de feitelijke ontwikkelingen in lijn zijn met de ramingen van het CPB.
Het onderzoeksrapport van Unie KBO ‘Ruim half miljoen senioren verloren voor internet’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u het onderzoeksrapport Digitale Vaardigheden Senioren gelezen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 1,2 miljoen senioren thuis geen toegang hebben tot internet en/of niet in staat zijn naar een openbare internetgelegenheid te gaan (cijfers CBS statline)?
Nederland behoort tot de top voor wat betreft internettoegang, óók onder ouderen. Het CBS geeft in het rapport ICT Kennis en Economie 2014 aan dat in 2013 95% van de huishoudens toegang tot internet heeft. Dat is meer dan in veel andere landen. In 2013 heeft eveneens 95% van de huishoudens een desktop of laptop. Dat zijn 6,4 miljoen huishoudens waartoe 12,7 miljoen mensen behoren. Ook op het terrein van internetvaardigheden en computervaardigheden steekt Nederland gunstig af bij het gemiddelde van de EU-28.
Ouderen blijven gemiddeld genomen wat achter bij deze ontwikkelingen. Tot op heden ontbrak voor een groot deel van hen ook de noodzaak om op dit terrein bij te blijven. Die noodzaak wordt groter. Veel ouderen beseffen dat goed en gaan daarin mee. In de loop der jaren zijn steeds meer ouderen actief geworden op internet. In 2010 had nog 9% geen toegang tot internet, in 2013 was dat teruggelopen naar 6%. Een stabiel aantal van 1% van de ouderen internet elders.
Het zijn vooral de 75-plussers die achterblijven bij de digitale ontwikkelingen. Zo geeft volgens het CBS in 2013 83% van de 75 plussers aan geen of weinig internetvaardigheden te hebben. 54% van de 75 plussers heeft nog nooit een computer gebruikt.
Er kunnen goede redenen zijn waarom ouderen niet meer in staat zijn de ontwikkelingen te volgen. Voor mensen die niet in staat zijn om zelfstandig digitaal zaken te doen met de overheid zijn er overigens alternatieven (zie ook hierna).
Deelt u de mening dat internet voor ouderen van groot belang is om mee te kunnen doen in de samenleving en toegang tot voorzieningen te houden?
Die mening deel ik. Voor ouderen geldt hetzelfde als ieder ander in deze samenleving.
Hoe wilt u de 600.000 ouderen helpen, die nog wel wegwijs op internet willen worden? Op welke wijze kunt u initiatieven ondersteunen die tot doel hebben om ouderen internetvaardig te krijgen?
Ik heb in oktober 2014 een subsidie verstrekt aan de Unie KBO van € 94.960,– voor het Seniorenhulpprogramma. De Unie KBO werkt samen met Seniorweb en Digisterker met het doel om de digivaardigheid van ouderen te verbeteren. De subsidie wordt gebruikt voor:
De middelen die binnen dit project worden ontwikkeld komen ook ten goede aan andere organisaties die bijvoorbeeld de digivaardigheid onder hun vrijwilligers willen bevorderen of met (vrijwillige) medewerkers de digivaardigheid van anderen willen bevorderen.
In december is het Digitaal Hulpplein van start gegaan waarmee cursussen en cursuslocaties ontsloten worden voor mensen die digivaardiger willen worden. Het Digitaal Hulpplein is zowel een website als een telefoonlijn. De Stichting Lezen en Schrijven beantwoordt de telefoon. Ik ondersteun het Digitaal Hulpplein samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Wat vindt u van de uitkomst dat de helft van de ouderen nooit meer in hun leven gebruik zullen maken van het internet? Bent u van mening dat deze mensen niet langs de kant mogen komen te staan?
Als het gaat om mensen die nog wel in staat zijn om te leren om te gaan met internet, maar niet willen of durven dan blijft het van belang om te proberen ook hun digivaardigheid te vergroten. Stimuleringsprogramma’s zoals «Digisterker» leveren hier een bijdrage aan. Uit de ervaringen van mensen die de digidrempel wel nemen, blijkt namelijk dat voor hen vaak een wereld opengaat. Zo kunnen zij naar hulp of ondersteuning voor ouderen zoeken via de site Regelhulp.nl. De mensen die goede ervaringen hebben opgedaan kunnen anderen inspireren om de stap te nemen.
Er is een groep die op zeker moment niet meer de energie heeft om in zichzelf te investeren of in staat is om bij te blijven door afnemend leervermogen. Wanneer mensen niet zelfredzaam zijn, kunnen zij vaak een beroep doen op anderen in hun sociale netwerk die hen kunnen helpen. Daarnaast zijn er (lokaal) voldoende ondersteuningsmogelijkheden georganiseerd. Veel gemeenten hebben daar – mede in het kader van de decentralisaties – veel inzet op gepleegd. Ook uitvoeringsorganisaties zorgen zelf voor alternatieven voor het digitale kanaal. Een voorbeeld hiervan is de telefonische helpdesk van het CAK, waar mensen terecht kunnen met vragen over veranderingen in de zorg.
Bent u van mening dat het van belang is dat ouderen zonder toegang tot internet nog schriftelijk of telefonisch contact met overheidsinstanties en andere maatschappelijke voorzieningen kunnen houden, ook vanwege de kwetsbaarheid van de techniek voor storingen? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat dit ook gebeurt?
Uiteraard is het nodig dat organisaties voor alternatieven zorgen. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het in stand houden van niet digitale kanalen. Op diverse manieren, bij organisaties rechtstreeks of bijvoorbeeld in de klankbordgroep gebruikers die ik vorig jaar heb ingesteld (en waarin ook diverse ouderenbonden zijn vertegenwoordigd), wordt zicht gehouden of alternatieve kanalen beschikbaar zijn.
Wat wil u in het kader van de beleidsbrief E-health en zorgverbetering doen om de digitale vaardigheden van ouderen te verbeteren, omdat u zelf ook aangeeft dat iedereen binnen vijf jaar de zorg en ondersteuning thuis ontvangt om – desgewenst – via een beeldscherm 24 uur per dag met een zorgverlener te communiceren? (E-health en zorgverbetering, Kamerstuk 27 259 nr. 130)
In de beleidsbrief over e-health en zorgverbetering van de bewindslieden van VWS hebben zij de ambitie neergezet dat iedereen die zorg en ondersteuning thuis ontvangt binnen vijf jaar de mogelijkheid heeft om – desgewenst – 24 uur per dag via een beeldscherm met een zorgverlener te communiceren.
In de huidige praktijk zetten steeds meer aanbieders van thuiszorg beeldschermcontact in als onderdeel van de zorgverlening. Zij hebben daarbij vaak te maken met ouderen die weinig ervaring hebben met computers of internet. Hier wordt rekening mee gehouden doordat de oudere – zeker in het begin – geholpen wordt bij het bedienen van de apparatuur. De apparatuur zelf wordt ook steeds gebruiksvriendelijker. Deze apparatuur kan bijvoorbeeld uit een tablet bestaan: een eenvoudig en intuïtief via een touchscreen te bedienen apparaat, waarvan de interface voor de doelgroep kan worden aangepast met grote, duidelijke pictogrammen.
Welke oplossingen heeft u voor ouderen die niet in staat zullen zijn om via een beeldscherm 24 uur per dag met een zorgverlener te communiceren?
Zoals bij het vorige antwoord is aangegeven houdt de zorgaanbieder al rekening met de mogelijkheden van ouderen doordat zij hen ondersteunen in het gebruik en door voor gebruiksvriendelijke apparatuur te kiezen. Daarnaast kunnen ook mantelzorgers en ouderenbonden ouderen hierbij ondersteunen en begeleiden. Het is hierbij mooi om te zien dat mensen vaak veel beter met de apparatuur overweg kunnen dan dat zij in eerste instantie zelf denken.
Overigens is het op dit moment niet gebruikelijk dat communicatie tussen een zorgverlener en een oudere via een beeldscherm plaatsvindt. Als een oudere digitaal niet vaardig is heeft dat in principe dus geen consequenties voor de zorg die hij ontvangt. De zorg die aan ouderen geboden wordt dient sowieso passend te zijn bij de behoefte van de ouderen. Indien het hierbij wenselijk én mogelijk is dat dit ook via een beeldscherm kan, dan kan dit bij de zorg worden ingezet. Indien dit niet mogelijk is, dan wordt de zorg op een andere manier geleverd.
Is de ambitie van dit kabinet nog haalbaar dat alle overheidsvoorzieningen per 1 januari 2017 digitaal zullen zijn?
De inspanningen van alle (mede)overheden zijn er zeker op gericht om de doelstelling dat de overheidsdiensten voor burgers en bedrijven in 2017 ook digitaal beschikbaar zullen zijn, te halen. Ik wil hier bij opmerken dat digitale dienstverlening nooit «af» is, ook na 2017 zullen investeringen nodig zijn en blijven om het niveau en de organisatie van de dienstverlening continu aan te passen aan maatschappelijke en technische ontwikkelingen en kwaliteitseisen.
Momenteel laat ik een aantal metingen uitvoeren om een beter beeld te krijgen van de stand van zaken rond de digitalisering van de overheidsdienstverlening. Ik verwacht uw Kamer daarover later dit jaar te kunnen informeren.
Snoepautomaten in ziekenhuizen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de EditieNL-enquête over snoepautomaten in ziekenhuizen?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Wat vindt u ervan dat patiënten en bezoekers in 82% van de ziekenhuizen geconfronteerd worden met snoepautomaten en ongezonde snacks? Deelt u de mening dat ziekenhuizen patiënten gezonder moeten maken en dat een ruim aanbod van ongezonde snacks hier afbreuk aan doet?
Een doel van mijn beleid is om de gezonde keuze makkelijker te maken. Veel organisaties en bedrijven kunnen daar hun bijdrage aan leveren.
Voor werknemers en bezoekers van ziekenhuizen is het aanbod in automaten, het restaurant, de kiosk en dergelijke, van belang om een gezonde keuze te kunnen maken. De «richtlijnen gezondere kantines» die het Voedingscentrum in opdracht van VWS heeft ontwikkeld, bieden handvatten voor het aanbieden van een gezonder aanbod. Met bedrijven die producten leveren, zoals cateraars en de automatenbranche, zijn daar afspraken over te maken. Via het Handvest Gezonder Voedingsaanbod op Scholen is zichtbaar welke bedrijven bij willen dragen aan een gezonder voedingsaanbod op scholen. Ziekenhuizen kunnen hier ook afspraken over maken.
Voor scholen zet ik mij extra in omdat kinderen en jongeren hier dagelijks zijn. Zie verder het antwoord op vraag 4,5 en 6.
Wat vindt u ervan dat het aanbod in verkoopautomaten in ziekenhuizen vaak maar voor maximaal 30% uit gezonde producten bestaat? Deelt u de mening dat in lijn met gezonde scholen en schoolkantines ziekenhuizen binnen iedere productgroep minimaal één gezond alternatief moeten aanbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat 67% van de ziekenhuizen niet specifiek nadenkt over voedingsproducten in het automatenaanbod? Deelt u de mening dat het binnen de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen past hier wel specifiek beleid op te voeren?
De verantwoordelijkheid voor de inrichting van een ziekenhuis ligt bij het betreffende bestuur. Ik vind het passend als de gezonde keuze makkelijk voor handen is in een omgeving waar het draait om gezondheid en zorg.
Als ziekenhuizen hiermee aan de slag gaan en samenwerking zoeken met andere organisaties, kunnen ze gebruik maken van het Nationaal Programma Preventie Alles is Gezondheid... Hierin zijn diverse private en publieke organisaties betrokken. Een gezond voedingsaanbod in ziekenhuizen past uitstekend binnen de kaders van het Alles is Gezondheid... Ik heb de goede voorbeelden ook al gezien en gehoord in gesprekken met ziekenhuizen en cateraars.
Het zou mooi zijn als ziekenhuizen deze goede voorbeelden volgen en individueel of samen actief aan de slag gaan om de gezonde keuze in de zorgomgeving makkelijker te maken.
In hoeverre bent u voornemens u hard te maken voor een gezond voedingsaanbod in ziekenhuizen? Bent u bereid dit thema te agenderen binnen het Nationaal Programma Preventie?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het een goed idee als de ziekenhuissector snel brede afspraken maakt over het voedingsaanbod in kantines en verkoopautomaten? Bent u bereid dit overleg te initiëren en de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Preventiebeleid op 26 februari 2015?
Ja.
Het bericht dat de voor 3 februari geplande vliegshow met onbemande commerciële systemen (drones) op vliegveld Valkenburg dreigt niet door te gaan |
|
Agnes Mulder (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de voor 3 februari 2015 geplande vliegshow met onbemande commerciële systemen (drones) op vliegveld Valkenburg niet door dreigt te gaan omdat het Rijksvastgoedbedrijf daags voor het evenement wil starten met het slopen van de landingsbaan?1
Ja.
Is het u bekend dat deze vliegshow plaatsvindt in het kader van de internationale vakbeurs en conferentie TUSExpo 2015, een evenement dat in samenwerking met het bedrijfsleven, universiteiten, onderzoeksinstituten en de gemeente Den Haag tot stand is gekomen? Heeft overleg plaatsgevonden met deze instanties en overheden over het moment waarop met de sloop van de landingsbaan zou worden begonnen? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, waarom niet?
De sloop van de landingsbanen vindt plaats in het kader van de ontwikkeling van locatie Valkenburg tot woon-, werk- en recreatiegebied. Hiervoor hebben het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Katwijk samen een Masterplan opgesteld en is het contract voor de sloop van de landingsbanen in december 2013 afgesloten. De sloop is hierdoor geruime tijd bekend en heeft media-aandacht genoten. Bovendien is dit voornemen nog eens herbevestigd in een recent door het College van burgemeester en Wethouders van Katwijk vastgestelde Ontwikkelstrategie. De organisatie van de TUSExpo heeft echter pas op 26 januari jl. contact opgenomen met het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft aangeboden om het evenement op de platforms van vliegveld Valkenburg te laten plaatsvinden of op een alternatieve locatie. De organisatoren van de vliegshow hebben dat aanbod afgeslagen.
Bent u het eens met de organisatoren dat de sloop van de baan een vernietiging is van innovatiepotentieel en vernietiging van werkgelegenheid, zonder dat er een goede en dringende reden is om nu te gaan slopen?
Nee. Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt op dit moment begonnen met de sloop? Wanneer is dit besluit genomen? Bent u bekend met het feit dat het bedrijf dat de sloopopdracht heeft, wil meewerken aan uitstel en daarbij zou afzien van claims?
Zie antwoord vraag 2. De ontmanteling vindt plaats conform een contract dat in december 2013 is gesloten.
Kunt u deze vragen in verband met het spoedeisende karakter vóór zaterdag 31 januari 2015 beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het grootschalige onderzoek van Unesco waaruit blijkt dat de Holocaust in zeer veel landen in schoolboeken en lesprogramma’s wordt genegeerd? Hoe beoordeelt u deze berichtgeving en de bevindingen van Unesco?1
Ja. Het Unesco-rapport «The International Status of Education about the Holocaust (2015)» heeft de situatie op het gebied van Holocaust-educatie geanalyseerd in 26 landen, te weten: Albanië, Argentinië, Wit Rusland, Brazilië, China, Ivoorkust, Egypte, El Salvador, Frankrijk, Duitsland, India, Irak, Japan, Moldavië, Namibië, Polen, Rusland, Rwanda, Singapore, Zuid Afrika, Spanje, Syrië, Verenigd Koninkrijk, Uruguay, Verenigde Staten van Amerika en Jemen. Het belang van het rapport ligt in de concrete aanbevelingen voor de ontwikkeling van educatieve middelen en beleid met betrekking tot de Holocaust, bedoeld voor beleidsmakers, leraren, academici en schrijvers van leerboeken.
Welke vervolgacties wil Unesco ondernemen naar aanleiding van de zorgelijke resultaten van dit onderzoek?
Unesco vindt Holocaust-educatie heel belangrijk voor het bevorderen van respect voor mensenrechten, fundamentele vrijheden en waarden van tolerantie en wederzijds respect. In 2007 nam de Algemene Vergadering van Unesco resolutie 61 aan over «Holocaust remembrance through education» en Unesco schenkt veel aandacht aan dit thema. Dit jaar start Unesco in samenwerking met de Europese Commissie een onderzoek naar Holocaust-educatie in alle landen van de Europese Unie en zal daarbij een diepgaande analyse van de perceptie van scholieren op de Holocaust uitvoeren.
Is Nederland bereid om haar lidmaatschap van Unesco te benutten om aan te dringen op een serieuze vervolgactie van Unesco om het belang van gedegen onderwijs over de Holocaust wereldwijd te bevorderen? Op welke wijze kunt u dit doen? Kunt u hierbij optrekken met andere landen, zoals Duitsland?
Ja. Nederland hecht grote waarde aan Holocaust-educatie en is actief lid van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA). De hoofddoelstelling van de IHRA (www.holocaustremembrance.com) is het bevorderen van de internationale educatie rond de herinnering van en het onderzoek naar de Holocaust. De IHRA telt 31 lidstaten (grofweg de EU, VS en Canada, Argentinië en Israël) en 8 observer states (Albanië, Bulgarije, El Salvador, FYR Macedonië, Moldavië, Portugal, Turkije en Uruguay). Om landen tot actie aan te sporen wordt o.a. gebruik gemaakt van landenrapporten. Nederland zal de uitkomsten van het Unesco-rapport in dit hiervoor aangewezen platform bespreken en zal waar mogelijk landen direct aanspreken. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij Unesco zal naar aanleiding van het verschijnen van dit rapport bij de Directeur-Generaal van Unesco aandringen op vervolgonderzoek en blijvende inspanning om Holocaust-educatie te bevorderen. Waar mogelijk zal de PV hierbij aansluiting zoeken bij inspanningen van andere lidstaten.
Is de bevinding van Unesco juist, dat ook in het onderwijs in de Palestijnse gebieden de Holocaust volkomen wordt genegeerd? Hoe beoordeelt u dit? Is kennis van de Joodse tragedie in deze gebieden niet juist heel relevant, ook in het licht van het Midden-Oosten vredesproces?
Sinds 2011 zijn de PG door Unesco toegelaten als volwaardig lid. Unesco voert, mede ter tenuitvoerlegging van Resolutie 61 over ««Holocaust remembrance through education»«, actief beleid op het aansporen van haar lidstaten tot het ontwikkelen van onderwijsprogramma's waarin de nagedachtenis aan de holocaust wordt opgenomen, met als breder doel het voorkomen van genocide.
De Palestijnse Gebieden behoren niet tot de 26 landen die UNESCO nader heeft onderzocht. UNESCO constateert dat in veel landen, waaronder de PG, in de schoolboeken geen referentie gemaakt wordt aan de Holocaust.
Uit een onderzoek uit 2013, uitgevoerd in opdracht van de Council of Religious Institutions of the Holy Land in Jeruzalem door een team van Israëlische en Palestijnse wetenschappers, blijkt dat zowel in Palestijnse als in Israëlisch schoolboeken weinig aandacht wordt gegeven aan de geschiedenis van de andere partij in het conflict. Het kabinet is van mening dat kennis van elkaars geschiedenis, inclusief kennis van de holocaust, van belang is voor een klimaat waarin vrede mogelijk is. In bilaterale en internationale contacten met de autoriteiten van de PG heeft de regering hier zeker aandacht voor.
Bent u bereid om uw bilaterale en internationale contacten met de Palestijnse autoriteit te benutten om ervoor te zorgen dat juist ook in de Palestijnse gebieden onderwijs en lesprogramma’s rond de Holocaust worden verzorgd?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat vier vijfde van de verplichte veiligheids- en gezondsheidsplannen (V&G) niet op orde is bij de aanbesteding van infraprojecten |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vier vijfde van de verplichte veiligheids- en gezondheidsplannen (V&G) niet op orde is bij de aanbesteding van infraprojecten?1
Dat is een teleurstellend bericht. Een Veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan) is van belang bij omvangrijke werken waar meerdere werkgevers werkzaamheden uitvoeren. Op basis van onderzoek en inspecties is bekend dat lang niet alle V&G-plannen in voldoende mate zijn toegesneden op de specifieke gevaren van de projecten.
Bent u bereid om uw collega-ministers, gemeenten en provincies hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Als daar, bij het toezicht op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, aanleiding toe is, worden opdrachtgevers door de inspectie SZW op hun verplichtingen aangesproken. Dat zijn ook de opdrachtgevers namens collega-ministers, gemeenten en provincies.
Het toezicht op de verplichtingen van de Arbeidsomstandighedenwet voor opdrachtgevers van bouwwerkzaamheden heeft in de afgelopen jaren meer inhoud en vorm gekregen. Enkele inspectieprojecten zijn specifiek gericht op de naleving van de verplichtingen van opdrachtgevers. De resultaten hiervan zijn weergegeven in factsheets als «Handhaving bij opdrachtgevers van GWW projecten», «Arbeidsomstandigheden in de Wegenbouw» en «De gemeente als opdrachtgever».
Overleg vanuit mijn ministerie met de departementen die grote bouwopdrachten geven, heeft gunstig uitgewerkt op de wijze van contracteren en de dialoog met opdrachtnemers. Initiatieven als de «Governance Code Veiligheid in de bouw», «Partners in veilig bouwen» en «Railalert», waarbij opdrachtgevende en opdrachtnemende partijen met elkaar de samenwerking zoeken voor gezonde en veilige uitvoering van werken zijn goede voorbeelden, evenals instrumenten als de V&G ontwerpwijzer, de V&G-planner van Stichting arbouw, het model V&G-plan van de CROW, de brochures «Samen veilig en gezond bouwen» en «Bouwprocesbepalingen van de Arbowet in een notendop» van Inspectie SZW, die opdrachtgevers en ontwerpende partijen ondersteunen bij het opstellen van V&G-plannen. Er is nog veel te verbeteren. De toenemende focus van het toezicht op de aanbesteding van werken en de genoemde positieve ontwikkelingen dragen daar aan bij.
Bouwend Nederland is van mening dat de Inspectie SZW extra aandacht moet hebben voor het op orde hebben van V&G’s; bent u bereid om de Inspectie SZW hiertoe opdracht te geven? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW inspecteert risicogestuurd. Zij richt haar toezicht op zaken waar de meeste gezondheid- en veiligheidwinst is te halen. Zoals in antwoord 2 aangegeven is ook de naleving van verplichtingen voor opdrachtgevers van bouwwerkzaamheden, en daarmee het V&G-plan, onderwerp van het toezicht, omdat verbetering nodig en mogelijk is.
Onverlet het gegeven dat bij bepaalde werken opdrachtgevers in belangrijke mate bepalen onder welke voorwaarden het werk wordt uitgevoerd, zijn het de opdrachtnemende werkgevers die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers. Die verantwoordelijkheid strekt ook tot het aannemen van werk dat gezond en veilig uitgevoerd kan worden.
Ik heb in het overleg met de Kamer laten weten dat ik belang hecht aan goed opdrachtgeverschap. Behalve het V&G-plan hebben opdrachtgevers bij het aanbesteden van werk nog andere verplichtingen en verantwoordelijkheden. Ik wil de rol en de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers in de bredere context van de keten bezien. Ik heb met de Kamer afgesproken van gedachten te wisselen over een ketenaanpak voor gezond en veilig werken. Ik verwacht de Kamer medio 2015 nader te informeren.
Het bericht ‘De vulkaan van Saba kan bezig zijn te ontwaken’ |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «De vulkaan van Saba kan bezig zijn te ontwaken»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de gouverneur van Saba over het dreigende gevaar van vulkanische verschijnselen op Saba?
De gezaghebber op Saba is opperbevelhebber in geval van (natuur) rampen en is net als mijn collega-bewindspersonen van IenM, VenJ, Defensie en ikzelf, logischerwijs bezorgd over de hypothetische mogelijkheid van een vulkaanuitbarsting.
Bent u van mening dat het van groot belang is dat mogelijke risico’s tijdig in beeld zijn?
Ja.
Vindt u het zorgelijk dat de seismograaf op Saba al geruime tijd buiten werking is?
De seismometer op Saba is sinds 2006 in werking. Het is echter mogelijk dat door stroomuitval of problemen met de internetverbinding geen meetgegevens naar het KNMI en regionale seismologische centra gezonden kunnen worden. In de zomer van 2014 was dit het geval van 3 tot 21 juni en van 3 tot 16 augustus. Sinds 2006 is 75% van de meetgegevens ook daadwerkelijk op het KNMI aangekomen en gedistribueerd aan lokale seismologische centra.
Voor een goede monitoring zijn continue meetgegevens van belang, stabiliteit in de verbinding en stroomvoorziening is daarvoor essentieel. Maatregelen zullen genomen worden om de beschikbaarheid van de meetgegevens te verhogen.
Wat heeft u tot nu toe gedaan aan het ontbreken van een werkende seismograaf?
Het KNMI controleert dagelijks of de meetgegevens in De Bilt binnenkomen. Is dat niet het geval dan wordt direct actie ondernomen. De uitvoer ter plaatse kan echter tijd in beslag nemen. Stroom- of internetuitval kan oorzaak van een storing zijn.
Kunt u aangeven op welk moment het monitoringsysteem op Saba volledig zal werken?
Op dit moment werkt de seismometer die op Saba is geplaatst. Er worden juni 2015 twee extra seismografen geplaatst. Dit najaar wordt ook een GPS-installatie geplaatst. Met GPS wordt het eventueel opzwellen van de vulkaan gemeten.
Hoe gaat u er voor zorgen dat ook de andere natuurlijke risico’s («combinatie van zeer steile, instabiele hellingen en regelmatig terugkerende stromen en slagregens») op het eiland beter gemonitord worden?
De natuurlijke risico’s die u noemt zijn ten dele te monitoren. Uitgebreide GPS metingen op meerdere plaatsen kunnen hierbij van dienst zijn. De huidige inspanningen zijn erop gericht vulkanische activiteit te monitoren. Daarnaast wordt er zoveel als mogelijk, bijvoorbeeld bij de aanleg van wegen, rekening gehouden met deze risico’s. Overigens zijn ongeacht de mate en aard van de monitoring, door de feitelijke geografische en natuurlijke kenmerken van het eiland, dergelijke risico’s nooit helemaal uit te sluiten.
Welk departement in Nederland is eindverantwoordelijk om de veiligheid op Saba te waarborgen?
Op basis van de Veiligheidswet BES (artikel 53 lid2 heeft de gezaghebber (vergelijkbaar met een burgemeester van een gemeente) het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel. Net als voor andere (natuur)rampen, zoals een orkaan, is een rampenplan van toepassing. Bij een boveneilandelijke3 ramp of crisis krijgt de Rijksvertegenwoordiger een coördinerende rol, maar de gezaghebber blijft het opperbevel voeren. Ook ziet de Rijksvertegenwoordiger erop toe dat de rampenplannen actueel zijn en aan de wettelijke eisen voldoen. Vanuit het rijk heeft de Inspectie Veiligheid en Jusititie een toezichthoudende rol ten aanzien van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland.
Op welke manier verloopt de communicatie tussen de verschillende betrokken departementen, en tussen het eilandsbestuur van Saba en Nederland, over de veiligheid op Saba?
Onder leiding van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is er tussen de verschillende departementen op ambtelijk niveau structureel overleg over de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland. Ook zijn er de nodige contacten met de Rijksvertegenwoordiger, gezaghebber, eilandsecretaris en de beleidsmedewerker Openbare Orde en Veiligheid op Saba. Tevens vindt jaarlijks tijdens de CN-week4 tussen de betrokken departementen, gezaghebbers en eilandsecretarissen communicatie plaats over de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Caribisch Nederland.
Op welke manier wordt er bij de aanleg van infrastructuur op Saba rekening gehouden met het vulkaangevaar?
Wanneer de infrastructuur wordt aangepast wordt er zoveel als mogelijk rekening gehouden met de plaatselijke omstandigheden. Zo worden er aanpassingen verricht aan de veiligheid op en rond de wegen, zijn er specifieke bouwvoorschriften en worden er op bepaalde plaatsen op het eiland geen bouwactiviteiten toegestaan.
Wat is het veiligheidsprotocol voor mogelijk vulkaangevaar?
Zodra er melding wordt gemaakt door het KNMI van toenemende vulkanische activiteit komt het eilandelijk beleidsteam bij elkaar. Aangezien dit een boveneilandelijke situatie betreft, wordt er opgeschaald naar het niveau van de Rijksvertegenwoordiger. De gezaghebber, tevens Opperbevelhebber, informeert de Rijksvertegenwoordiger. De gebruikelijke draaiboeken worden dan opgepakt en in werking gesteld. De Rijksvertegenwoordiger heeft in dit soort gevallen direct contact met betrokken ministeries in Nederland.
Hoe wordt het veiligheidsprotocol up-to-date gehouden?
Dit is wettelijk vastgelegd in de Veiligheidswet BES art 42, 43 & 44. Hierin is geregeld dat de rampenplannen minimaal elke 4 jaar geactualiseerd dienen te worden. Het rampen- en crisisplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Op welke manier worden de veiligheidsprotocollen in de praktijk getest?
In 2014 is op Saba in het voor- en najaar geoefend. In maart 2014 is door de Inspectie Veiligheid en Justitie in het kader van de nulmeting «organisatie rampenbestrijding Saba» een alarmerings- en opkomstoefening gehouden. In november 2014 is op Saba door het Openbaar Lichaam een trainingsweek georganiseerd, waarin deelprocessen zijn uitgewerkt en de daarbij verantwoordelijke groepen van Emergency Support Functions (ESF) zijn benoemd. Deze processen zijn vervolgens door middel van twee operationele scenario’s (een verkeersongeval en een ontploffing) beoefend. In mei 2015 staat een volgende trainingsweek gepland. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de structuur binnen de rampenorganisatie en de bijbehorende deelprocessen.
Hoe is de communicatie tussen betrokken hulpdiensten zoals brandweer, ambulance en politie geregeld?
De hulpdiensten communiceren binnen de eigen kolom met een radiocommunicatie systeem Chuchubi, een vergelijkbaar systeem met het in Nederland gebruikte C 2000 systeem. Voorts kan iedere hulpdienst op ieder eiland communiceren met de meldkamer op Bonaire met de Chuchubi.
In geval van calamiteiten komen de lokale leidinggevenden van de hulpdiensten fysiek bij elkaar, samen met de gezaghebber, waarbij de afstemming en coördinatie ter plekke plaatsvindt. Daarnaast hebben de lokale leidinggevenden van de hulpdiensten maandelijks onderling overleg.
Is het duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft indien er sprake is van acuut gevaar?
Ja, op basis van de Veiligheidswet BES is duidelijk wie de verantwoordelijkheid heeft indien er sprake is van acuut gevaar. Zie daarvoor het antwoord op vraag 8.
Wanneer wordt er bij een dreigende vulkaanuitbarsting een evacuatieplan ingezet?
Als er een aannemelijk gevaar voor de gezondheid van de bewoners is, wordt tot evacuatie overgegaan.
Op welke manier wordt de evacuatie geregeld?
Hiervoor zijn afspraken gemaakt tussen de verschillende betrokken partijen en afhankelijk van de actuele situatie worden er dan maatwerk afspraken gemaakt. Veelal zal er sprake zijn van extra bijstand waarop en beroep wordt gedaan op aanwezigheid van Defensie en Kustwacht CARIB op Sint Maarten en Curaçao.
Hoeveel tijd kost het om, in het geval van acute veiligheidsrisico’s, steun naar Saba te sturen?
Er geldt geen normering ten aanzien van de opkomsttijden van bijstandseenheden.
Uiteraard komen eenheden zo snel mogelijk ter plaatse als operationeel uitvoerbaar is. Al naar gelang de aard van het veiligheidsrisico zal er in eerste instantie bijstand worden verleend door in het Caribisch gebied of in de regio beschikbare capaciteiten, zowel vanuit Caribisch Nederland, Sint Maarten als overige omliggende landen. De coördinatie van de bijstand en het aanvragen ervan, vindt plaats door de Rijksvertegenwoordiger5. Indien het een evacuatie betreft zullen in eerste instantie de organisaties die beschikken over varend en vliegend materieel waaronder Defensie en de Kustwacht CARIB, worden benaderd als ook private bedrijven. Een eerste snelle reactie met klein materieel is mogelijk binnen enkele uren. Als de in het Caribisch gebied aanwezige middelen ontoereikend zijn, zal de Rijksvertegenwoordiger opschalen naar Nederland. Gelet op het feit dat bijstandseenheden uit Europees Nederland zullen moeten worden gealarmeerd, gemobiliseerd, naar het gebied zullen moeten worden getransporteerd en daar weer dienen te worden ontplooid, dient als uitgangspunt te worden gehanteerd dat het naar verwachting zeker 24 à 48 uur kan duren alvorens de eerste bijstandseenheden ten behoeve van het ondersteunen van evacuaties ter plaatse zijn.
Heeft Nederland samenwerkingsverbanden in de regio die sneller ter plaatse kunnen zijn om steun te bieden?
Er zijn geen formele samenwerkingsverbanden. Wel bestaan goede contacten tussen de Nederlandse en Franse Defensie in het Caribisch gebied. Tijdens de Hurricane Exercise (HUREX) juni 2015 op Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius gaat de Nederlandse Defensie samen met de Franse Defensie oefenen. Tevens zullen dan de mogelijkheden voor evacuatie worden bekeken, zoals het inwinnen van informatie over plaatsen waar de bevolking kan verzamelen voor een evacuatie en plaatsen waar schepen en helikopters kunnen (aan)landen om de evacuatie daadwerkelijk uit te voeren.
Het bericht dat Utrecht al 600 klachten heeft ontvangen over de thuiszorg |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie over de 600 klachten die de gemeente Utrecht heeft gekregen met betrekking tot de bezuinigingen op de thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het gaat hier om bezwaarschriften op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Cliënten hebben het recht om bezwaar aan te tekenen tegen een beschikking van in dit geval het college van B en W van de gemeente Utrecht.
Het is van belang dat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat cliënten zich genoodzaakt voelen bezwaar en beroep aan te tekenen. Een zorgvuldig ingericht en uitgevoerd proces kan daaraan een bijdrage leveren. Over onder meer het belang van een zorgvuldig proces heb ik op 22 december 2014 een brief aan de, voor de uitvoering van de Wmo 2015 verantwoordelijke, wethouders geschreven. Uit mijn contacten met de gemeente Utrecht is gebleken dat zij ook hechten aan deze zorgvuldigheid in de wetsuitvoering.
Met het oog op dit belang van zorgvuldigheid heeft de VNG, in vervolg op de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake Dantumadiel, op 18 december 2014 een ledenbrief uit doen gaan. Verder heeft de VNG het initiatief genomen om cliëntorganisaties uit te nodigen om, ter ondersteuning van de gemeentelijke uitvoering, tot een gezamenlijke en gedragen invulling te komen van de wijze waarop processen aan de voorkant zorgvuldig kunnen worden ingericht, zodat onnodige bezwaar- en beroepszaken zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Onnodige bezwaar- en beroepszaken kunnen ook voorkomen worden door inschakeling van een cliëntondersteuner of door gebruik te maken van mediation of door een beroep te doen op een ombudsman.
Uit mijn contacten met de gemeente Utrecht is gebleken dat de gemeente op het standpunt staat dat zij een zorgvuldig proces heeft ingericht. De gemeente Utrecht licht toe dat de betreffende cliënten met de gemeente van mening verschillen over het aantal uren ondersteuning dat zij, conform het nieuwe beleid van de gemeente Utrecht, verstrekt krijgen. De rechter zal binnenkort beoordelen of het door de gemeente Utrecht vastgestelde beleid en de uitvoering daarvan in de bestreden gevallen, in overeenstemming is met de Wmo 2015.
Hoe oordeelt u over de collectieve voorziening Schoon huis die de gemeente Utrecht hanteert, waarbij er vanuit wordt gegaan dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor het behalen van het resultaat «een schoon huis»? Getuigt dit naar uw mening van goede zorg voor kwetsbare mensen?2
Op basis van de Wmo 2015 moet het gemeentebestuur zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. De maatschappelijke ondersteuning moet, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek op basis van artikel 2.3.2 Wmo 2015, een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie. Bij het invullen van deze verantwoordelijkheid beschikt de gemeenteraad binnen de grenzen van de Wmo 2015 over de beleidsruimte om hierin lokaal en in de betreffende situaties, passende keuzes te kunnen maken. Maatwerk is hierin het belangrijke uitgangspunt.
De gemeenteraad van Utrecht heeft een deel van de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning ingevuld door het inrichten van een collectieve voorziening «Schoon huis». Deze collectieve voorziening Schoon huis wordt aan cliënten verstrekt in de vorm van een maatwerkvoorziening. In aanvulling daarop is het mogelijk om aan cliënten, waarvoor het resultaat «een Schoon huis» onvoldoende is, aanvullende modules te verstrekken op basis waarvan extra uren ondersteuning kunnen worden toegekend. Los van het bestaan van de collectieve voorziening Schoon huis en de aanvullende modules zal, op grond van het bepaalde in de Wmo 2015, in het onderzoek nagegaan moeten worden of deze voor de betreffende cliënt voldoen. Indien dit niet het geval is, zal in het geval van deze cliënt maatwerk in aanvulling op de beschikbare collectieve voorziening met aanvullende modules moeten worden geboden. De gemeente Utrecht geeft aan de Wmo 2015 ook op deze wijze toe te passen.
Vindt u het wenselijk dat mensen in de gemeente Utrecht slechts 1,5 uur thuiszorg krijgen, terwijl de zorgvraag niet gedaald is en bij het overgrote deel van de mensen die minder uren huishoudelijke verzorging ontvangen slechts dossieronderzoek dan wel een telefonische herindicatie is gedaan? Is dit in uw ogen in lijn met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015?
Op grond van het bepaalde in de Wmo 2015 is de gemeente gehouden te beoordelen of de maatschappelijke ondersteuning, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek op basis van artikel 2.3.2 Wmo 2015, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en het zelfstandig kunnen wonen. De vraag wat daarvoor in de individuele situatie van cliënten noodzakelijk is, laat zich niet in zijn algemeenheid beantwoorden. Hiervoor heb ik al wel het belang van een zorgvuldig proces, waaronder een onderzoek naar de ondersteuningsvraag, onderstreept. De besluitvorming op aanvragen is de verantwoordelijkheid van het college van B en W. Tegen een beslissing van B en W staat bezwaar en beroep open. In een tweetal gevallen is de beslissing van het college van B en W van Utrecht inmiddels aan de rechter voorgelegd. Het past mij niet om daarover op dit moment uitspraken te doen.
Vindt u het ook niet dieptreurig dat zorgbehoevende mensen via de rechter hun zorg moeten afdwingen, omdat gemeenten dit verzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik al aangegeven dat ik het belangrijk vind om onnodige bezwaar- en beroepszaken zoveel mogelijk te voorkomen en dat een zorgvuldig proces aan de voorkant daaraan een belangrijke bijdrage kan leveren.
Kunt u uw visie weergeven over huishoudelijke verzorging? Is dit in uw ogen nog een zorgvoorziening of slechts een «resultaat»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aan een cliënt verstrekken van huishoudelijke hulp op basis van de Wmo 2015 kan afhankelijk van de individuele omstandigheden van die cliënt een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en het zelfstandig kunnen wonen. Het gaat daarbij niet primair om het karakter van de voorziening, maar om de vraag of het gewenste resultaat, zoals dat met de uitvoering van de Wmo 2015 wordt beoogd, voor de betreffende cliënt in diens situatie ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen met het aantal ontvangen bezwaarschriften per gemeente? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over het gevraagde overzicht en kan om die reden niet aan uw verzoek voldoen.
De berichten ‘Oproep tot transparantie in ontwikkeling criteria voor biomassa’ en ‘Groen paspoort van FSC verlopen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Oproep tot transparantie in ontwikkeling criteria voor biomassa»1 en «Groen paspoort van FSC verlopen»?2
Ja.
Klopt het dat houtkeurmerk FSC volgens de Toetsingscommissie Inkoop Hout (TPAC) al sinds 2012 op bepaalde onderdelen binnen de Nederlandse criteria tekort schiet? Zo ja, om welke onderdelen en criteria gaat het? Klopt het dat hout met FSC-keurmerk desondanks wel goedgekeurd wordt binnen het Nederlandse duurzaam inkoopbeleid? Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat MTCS (keurmerk voor duurzaam bos), dat volgens TPAC ook tekort schiet op bepaalde onderdelen van criteria en op deze punten zichtbare verbeteringen heeft beloofd, niet goedgekeurd wordt binnen het Nederlandse duurzaam inkoopbeleid?
De toetsingscommissie TPAC3 is in 2013 begonnen met de hertoetsing van FSC4. Hierbij heeft FSC, net als andere systemen, de gelegenheid gekregen verbeteringen door te voeren. Indien er tijdens de toetsingsprocedure sterke aanwijzingen zijn dat het keurmerk op fundamentele punten tekortschiet, kan TPAC de bewindspersoon van Infrastructuur en Milieu (IenM) adviseren goedkeuring in te trekken. Dit is tot op heden niet gebeurd.
De toetsingscommissie TPAC legt momenteel de laatste hand aan de hertoetsing van FSC. Na afronding van de beoordeling maakt TPAC de toetsingsresultaten bekend. Uit die toetsingsresultaten moet blijken of FSC nog altijd aan de Nederlandse inkoopcriteria voldoet en hoe op verschillende onderdelen is gescoord.
De stelling dat PEFC5 internatonaal niet is goedgekeurd, is niet juist. PEFC is in 2010 goedgekeurd en toegelaten tot het rijksinkoopbeleid. Sinds 2 juni 2014 mag ook het onderliggende Maleisische houtkeurmerk MTCS worden ingekocht.
Wat is uw reactie op de open brief van de CEO en Secretaris-Generaal van PEFC, waarin hij stelt dat het proces dat moet leiden tot duurzaamheidscriteria voor biomassa niet transparant is en dat niet alle belanghebbenden hierin participeren?
Vanuit het Energieakkoord worden de duurzaamheidscriteria ontwikkeld voor vaste biomassa voor energietoepassingen. Alle belanghebbenden bij het SER energieakkoord hebben gelegenheid te participeren.
De criteria voor duurzaam bosbeheer, een component van de criteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen, worden gebaseerd op de criteria in het houtinkoopbeleid, die met brede stakeholderbetrokkenheid zijn opgesteld.
Bij het proces en de vertegenwoordiging in het SER-traject is veel zorg besteed aan evenwichtigheid en transparantie.
Waarom wordt PEFC als mondiaal erkend duurzaamheidslabel niet betrokken bij duurzaamheidscriteria voor biomassa, terwijl FSC, waarvan nota bene betrokkenen van Greenpeace en het Wereld Natuur Fonds prominent zitting in het bestuur hebben, wel aanwezig is bij de gesprekken die voortborduren op afspraken uit het Energieakkoord? Klopt het dat diezelfde ngo's ook door TPAC uitgenodigd worden om keurmerken te beoordelen?
De duurzaamheidscriteria worden vastgesteld voor vaste biomassa ten behoeve van energietoepassingen (in het kader van het Energieakkoord). Greenpeace, Natuur&Milieu, Milieudefensie en het Wereld Natuurfonds zijn betrokken bij de ontwikkeling van de duurzaamheidscriteria. In de laatste onderhandelingen voeren Greenpeace en Natuur&Milieu het woord namens de ngo’s. Keurmerkorganisaties nemen geen deel aan het overleg.
In de toetsingsprocedure voor het houtinkoopbeleid worden bestaande houtkeurmerken beoordeeld door de onafhankelijke commissie TPAC. Stakeholders, waaronder ngo’s, bedrijven en keurmerkorganisaties, hebben gelegenheid informatie in te brengen over het functioneren van keurmerken. TPAC vormt vervolgens een eigenstandig oordeel.
Deelt u de mening dat er op zijn minst sprake is van de schijn van belangenverstrengeling, zowel bij het toelaten van bepaalde keurmerken binnen het duurzame inkoopbeleid als bij het opstellen van duurzaamheidscriteria voor biomassa?
Zowel bij de toetsing van houtkeurmerken voor het inkoopbeleid als bij de vaststelling van duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen is de nodige zorg besteed aan transparantie, evenwichtigheid en onafhankelijkheid.
In het Energieakkoord wordt FSC genoemd. De afspraak die in het onderhandelingstraject is gemaakt, is dat ook andere certificatiesystemen kunnen fungeren als bewijs dat aan de duurzaamheidscriteria is voldaan. De beslissing over acceptatie van keurmerken wordt door een onafhankelijke instantie genomen. Voor vaste biomassa voor energietoepassingen wordt hiertoe nog een toetsingssystematiek ingericht. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan objectiviteit, uitvoerbaarheid en proportionaliteit.
Hoe beoordeelt u in dit licht de onafhankelijkheid van TPAC? Wat is de toegevoegde waarde van TPAC, zeker nu er op Europees en internationaal niveau een standaardisatie van duurzaamheidscriteria plaatsvindt? Is het eenzijdig opleggen van Nederlandse criteria realistisch, wetende dat er op internationaal niveau soortgelijke en soms andere eisen gelden? Waar schieten deze internationale eisen volgens u tekort? Deelt u de mening dat het doel, namelijk het inkopen van duurzaam hout, voorop moet staan en dat Nederland zich voor een gelijk speelveld beter kan aansluiten op internationale standaarden, dan zelf uitgebreide toetsingscriteria op te stellen?
Het opstellen van een houtinkoopbeleid is een nationale competentie, waarbij rekening wordt gehouden met aanbestedingsregelgeving en internationale afspraken over duurzaam bosbeheer.
Er is op hoofdlijnen internationale overeenstemming over wat duurzaam bosbeheer inhoudt6. Om een definitie van duurzaam bosbeheer op te kunnen nemen in het houtinkoopbeleid, moet die definitie vervolgens gespecificeerd worden in criteria die gebruikt kunnen worden in aanbestedingen. Op dit moment is er nog geen internationale of EU-brede criteriaset voor duurzaam bosbeheer die kan worden gebruikt voor het duurzaam inkoopbeleid.
Nederland was één van de eerste EU-lidstaten die houtinkoopcriteria heeft opgesteld met een toetsingskader voor keurmerken. Inmiddels zijn er meer landen met een houtinkoopbeleid, waaronder het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Denemarken. Met mijn EU-collega’s onderzoek ik nu de mogelijkheden voor verdere samenwerking.
Hoe wordt TPAC gefinancierd? Wat is de bijdrage van de rijksoverheid hieraan? Bent u bereid om de werkzaamheden van TPAC tegen het licht te houden, daarbij rekening houdend met het feit dat er op internationaal uniforme duurzaamheidseisen en gezamenlijke toetsing van keurmerken mogelijk is? Bent u bereid over te gaan tot opheffing van TPAC, wanneer blijkt dat dit adviesorgaan niet langer van toegevoegde waarde is voor het beoordelen van keurmerken?
De toetsingscommissie TPAC beheert de Nederlandse inkoopcriteria en beoordeelt houtcertificatiesystemen voor het rijksinkoopbeleid.
TPAC wordt beheerd door Stichting Milieukeur (SMK). SMK ontvangt hiervoor medefinanciering van de rijksoverheid. Voor 2015 gaat het om € 150.000.
Gezamenlijk optrekken in EU-verband is van belang om maximaal effect te sorteren. Met mijn EU-collega’s onderzoek ik de mogelijkheden voor gezamenlijke criteria en/of toetsingen. Dit kan ertoe leiden dat de Nederlandse toetsingssystematiek voor het houtinkoopbeleid wordt aangepast en dat dit gevolgen heeft voor het voortbestaan van TPAC. Wanneer het overleg met mijn EU-collega’s een concluderend stadium bereikt, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Duurzaamheid op 5 februari a.s?
Het bericht dat Facebook korte metten maakt met beschermde foto's |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Facebook maakt korte metten met beschermde foto's»?1
Ja.
Wat uw reactie op de manier waarop Facebook actief het gebruik van de Reclaim app tegenwerkt en zelfs blokkeert?
De reclaim app is weer bruikbaar op Facebook.
Wat is de reden dat Duitse gebruikers van Facebook wél toestemming moeten geven voor het gebruik van foto’s en persoonlijke gegevens?
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) onderzoekt welke gevolgen de nieuwe voorwaarden hebben voor de privacy van Facebook-gebruikers in Nederland, onder meer hoe toestemming wordt verkregen voor het gebruiken van hun persoonsgegevens. Zoals ik in de beantwoording op eerdere Kamervragen2 reeds heb aangegeven, zal ik dit onderzoek afwachten. De vraag hoe de positie van Nederland ten aanzien van Facebook zich verhoudt tot die van Duitsland, zal eerst dan kunnen worden beantwoord.
Deelt u de mening dat mensen een goed geïnformeerde en expliciete keuze moeten kunnen maken over het gebruik door Facebook van hun foto’s en persoonlijke gegevens in advertenties? Deelt u voorts de mening dat dat met de huidige gang van zaken onvoldoende het geval is? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat Nederlandse gebruikers een geïnformeerde en expliciete keuze kunnen maken over hun foto’s en persoonlijke gegevens?
Ik deel de mening dat men een goed geïnformeerde en expliciete keuze moet kunnen maken over het gebruik door Facebook van zijn of haar foto’s en persoonlijke gegevens in advertenties. Ik heb momenteel onvoldoende zicht of dit met de huidige gang van zaken het geval is. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek door het CBP, moet worden bezien of maatregelen noodzakelijk zijn.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Facebook om de invoering van de nieuwe gebruiksvoorwaarden op 1 februari 2015 uit te laten stellen tot het onderzoek van het College bescherming persoonsgegevens is afgerond?
Ik acht het niet juist om de aanpak van het CBP te doorkruisen door zelf in contact te treden met Facebook.
De aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Het verdriet van Veolia»1 en «FNV wil onderzoek naar aanbesteding van openbaar vervoer»?2
Ja.
Hoe verhoudt het in de artikelen geschetste beeld over de aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg zich tot uw mantra van de reiziger op één, twee en drie? Deelt u de mening dat deze strijd niet in het belang van de reiziger is?
In het algemeen is het goed als partijen scherp strijden om een concessie verleend te krijgen. Het aanbestedingsrecht ziet daarop toe. Partijen nemen in hun bieding het belang van de reizigers mee, aangezien dit onderdeel uitmaakt van de beoordelingscriteria van de concessieverlener. In het uitvoeren van de concessies horen vervoerders samen te werken, waarbij wederom het belang van de reizigers voorop wordt gesteld.
Als een vervoerder klachten heeft over het gedrag van concurrenten tijdens een aanbesteding is het aan die vervoerder om dat achtereenvolgens bij de aanbestedende partij en de rechter aanhangig te maken. Als het uitvoeren van een specifieke concessie de algemene samenwerking zou verstoren, zal hierover met partijen worden gesproken.
Zijn de in de artikelen genoemde feiten juist? Zo ja, deelt u de mening dat de gang van zaken niet in het belang van de reiziger is? Zo nee, welke genoemde feiten zijn onjuist?
Aangezien het Ministerie van IenM niet de aanbestedende partij is van de concessie in Limburg kan geen antwoord worden gegeven op de vragen die ingaan op de juistheid of onjuistheid van feiten die in het artikel van de Volkskrant zijn genoemd voor zover het de aanbesteding betreft.
Als antwoord op de vraag of de gang van zaken niet in het belang van de reiziger is kan gemeld worden dat de provincie Limburg heeft verzekerd dat de aanbesteding in Limburg plaatsvindt binnen de kaders die zijn vastgelegd in de Wet Personenvervoer 2000. Daarmee is de doelstelling de reiziger een kwalitatief hoogwaardig en efficiënt openbaar vervoer aan te bieden gewaarborgd.
Welke systeemwijzigingen onderneemt u om meer samenwerking te bevorderen?
In de Lange Termijn Spooragenda zijn de uitdagingen voor het Hoofdrailnet en het brede netwerk Nederland uitgewerkt. Een belangrijk onderwerp hierin is het samenwerkingsmodel dat met de betrokken partijen is opgesteld. Dit wordt vormgegeven in de OV en Spoortafels en de spoorgoederentafel. Door deze samenwerking kunnen verbeteringen worden gerealiseerd in de deur-tot-deur reis. Zoals in de brief van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 29 984 nr. 535) is gemeld bestaat er bij de betrokken partijen grote bereidheid tot samenwerken.
In de concessies aan NS en ProRail heb ik deze samenwerking verankerd. De decentrale overheden zullen op korte termijn de door uw Kamer gevraagde «Letters of Intent» indienen waarin zij zullen uitspreken dezelfde verankering ook richting hun concessienemers te gaan bewerkstelligen.
Binnen het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) wordt samengewerkt aan landelijke, concessiegrens overstijgende vraagstukken die spelen rond de OV-chipkaart en (de ontwikkeling van) andere vormen van OV-betalen. Daarnaast werken concessiehoudende vervoerders gezamenlijk aan de oprichting van een coöperatie voor Trans Link Systems (TLS) dat de OV-chipkaart uitgeeft. Doel hiervan is een efficiënte uitvoering van het huidige OV-chipkaartsysteem en toekomstige betaalsystemen. Daarnaast is een wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in voorbereiding die het rijk bevoegdheden geeft om regels te stellen voor problemen die niet of niet tijdig binnen het NOVB kunnen worden opgelost. De wetgeving biedt ook mogelijkheden om regels te stellen aan de betaalmarkt voor het OV, waaronder (ex ante) toezicht op TLS.
Klopt het dat Veolia nog slechts meedingt naar de concessie in de hoop de procedure nog iets te kunnen rekken? Is het waar dat Veolia in de bieding meer subsidie vraagt voor de concessie dan de provincie heeft begroot? Zo ja, hoe beoordeelt u dit gegeven?
Op 10 februari 2015 heeft de provincie Limburg besloten de nieuwe vervoerconcessie te gunnen aan Abellio. De provincie Limburg heeft daarna bekend gemaakt dat de bieding van Veolia ongeldig is verklaard omdat zij een hogere extra exploitatiebijdrage vroeg dan op grond van het bestek was toegestaan. Inschrijvende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de inhoud van hun bieding. De concessie start op 11 december 2016 en duurt 15 jaar.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de gang van zaken van de OV-aanbesteding in Limburg? Zo ja, wanneer kan de Kamer daarvan de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in de brief van 5 maart 2014 (Kamerstuk 29 984 nr. 470) is het, in het geval van de provincie Limburg, aan provinciale staten van Limburg om erop toe te zien dat de provincie de aanbestedingsregels in acht neemt. De rechter kan dit toetsen indien de zaak aan hem wordt voorgelegd. Alleen Limburg kan een eventueel verzoek voor een onderzoek door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar deze aanbesteding doen.
Kunt u de Kamer – bij benadering – inzicht geven in de kosten die openbaarvervoerbedrijven maken om deze concessie te bemachtigen? Heeft u een oordeel over de hoogte van deze bedragen? Heeft u instrumenten waarmee u deze kosten naar beneden kunt halen en bent u bereid deze te gebruiken?
Het inschrijven op een vervoerconcessie is de verantwoordelijkheid van de vervoerbedrijven. In een krantenartikel in het NRC Handelsblad van 17 februari 2015 stelt directeur Hettinga dat deelname aan de aanbesteding in Limburg Arriva € 1 miljoen heeft gekost. Zowel de provincie Limburg als het Ministerie van IenM heeft geen inzicht in de kosten die vervoerbedrijven voor het opstellen van hun offerte hebben gemaakt.
Is er naar uw oordeel in deze casus sprake van eerlijke concurrentie tussen de verschillende openbaarvervoerbedrijven? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen onderneemt u richting welke partijen?
Voor de specifieke aanbesteding in Limburg is de provincie Limburg de aanbestedende partij, en daarmee verantwoordelijk voor het correct uitvoeren van de aanbesteding en het beoordelen of er bij deze specifieke aanbesteding een eerlijk speelveld is.
Op nationaal niveau is geborgd dat de markt voor de aanbestedingen in het OV-domein een eerlijk speelveld kent voor de aanbieders. Enerzijds gelden de algemene aanbestedingsregels, zoals in de Aanbestedingswet 2012, anderzijds gelden algemene regels en afspraken over het OV (zoals de wijze waarop gemeten wordt, openheid van data etc.) waarmee een eerlijk speelveld wordt geborgd.
Is er naar uw oordeel sprake van een echte markt voor het openbaar vervoer in Nederland, specifiek Limburg?
Ja, er is sprake van een markt voor het openbaar vervoer. In de afgelopen jaren zijn in Nederland tientallen concessies in het OV aanbesteed. Meerdere partijen hebben ingeschreven op aanbestedingen en daarmee hebben de concessieverleners de beste combinatie van prijs en kwaliteit kunnen kiezen.
Met de aanbestedingen in het regionaal OV is het OV doelmatiger geworden. In de beleidsdoorlichting die op 19 december 2014 (Kamerstuk 32 861 nr. 6) naar u is gestuurd is dit geconcludeerd. Dat is in het belang van zowel de overheden als de reiziger.