Het bericht ‘Nederland blijft achter met Europese subsidies’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland blijft achter met Europese subsidies»?1
Ja.
Is het waar dat van de 2.666 subsidie-aanvragen er 108 door Nederlandse midden- en kleinbedrijven (MKB's)zijn ingediend in de eerste aanvraagronde van het innovatie bevorderende Small and Medium-sized Enterprises (SME)-instrument en dat slechts vier van de 108 aanvragen (4%) zijn goedgekeurd?
De Europese Commissie geeft in het document «SME Instrument Phase 1: Results after cut-off» van 18 juni 2014 aan dat er 2.662 voorstellen zijn ontvangen. Vanuit Nederland zijn inderdaad 108 voorstellen ingediend waarvan 4 gehonoreerd.
Hoe beoordeelt u deze cijfers alsmede de opmerking van de schrijvers van het artikel dat dit een «wake-up call» voor Nederland zou moeten zijn?
Het SME-instrument is één van de instrumenten om het mkb bij Horizon 2020 te betrekken. Het instrument beoogt het mkb te stimuleren om tot introductie van innovatieve producten op de markt te komen die een doorbraak betekenen. Het instrument kent 3 fasen: fase 1 is de haalbaarheidsfase (subsidie € 50.000), fase 2 is de demonstratie- en marktintroductiefase (subsidie € 1 mln tot € 3 mln) en fase 3 de commercialisatiefase (risicofinanciering).
De score waar het artikel in FD over gaat betreft de eerst ronde van aanvragen van het mkb voor fase 1 waarin de mkb’er de technische en commerciële potentie van een «doorbraakinnovatie» op haalbaarheid moeten uitwerken.
In deze eerste ronde zijn er van de 108 Nederlandse voorstellen 4 gehonoreerd. Dit betekent een slagingspercentage van 3,7%. Het gemiddelde slagingspercentage van de gehele call lag op 5,8% (2.662 proposals en 155 gehonoreerd).
In deze eerste call ligt Nederland qua slagingskans weliswaar onder het Europese gemiddelde, maar het is nog te vroeg om hier conclusies aan te verbinden.
Het betreft immers de start van een nieuw instrument waarin, anders dan bij de R&D-projecten in het Zevende Kaderprogramma, de focus ligt op het ontwikkelen van innovatieve producten door een mkb’er die tot een doorbraak op de markt leiden. Daarbinnen betreft het een eerste call voor de haalbaarheidsstudie.
Het nieuwe SME-instrument richt zich op een nieuwe doelgroep, die zijn weg naar het instrument moet vinden. Met RVO.nl vindt overleg plaats op welke wijze de doelgroep het best benaderd en geholpen kan worden en hoe geleerd kan worden van de diverse strategieën van de verschillende lidstaten.
Ook met de Europese Commissie vindt hier overleg over plaats.
Welke van de zes redenen die in het document «SME Instruments Phase 1: Results after cut-off» worden genoemd om subsidieaanvragen af te wijzen, waaronder onvoldoende focus op business-kansen en onvoldoende overtuigende uitleg bij de beschrijving van het voorstel, werden over het algemeen gebruikt bij het weigeren van de subsidie-aanvragen van 104 Nederlandse MKB's? Werden er ook andere redenen aangevoerd dan de zes argumenten die in het bovenstaande document worden genoemd?
In de eerste algemene evaluatie noemt de Commissie 6 leerpunten om de kwaliteit van de voorstellen te verbeteren. Dit betreft echter geen selectiecriteria.
De subsidieaanvraag voor de projecten zijn beoordeeld op de selectiecriteria: «excellentie» (is het projectidee innovatief genoeg), «impact» (is er aandacht besteed aan de business-kansen) en «kwaliteit van de implementatie» (projectmanagement). De individuele evaluatierapporten bevatten slechts scores voor deze drie criteria en een totaalscore. Een project wordt afgewezen als het onvoldoende scoort op één van de criteria. Uit de evaluatieformulieren valt te herleiden dat 91 aanvragers om die reden zijn afgewezen. 17 van de aanvragers voldeden aan alle drie de selectiecriteria. 13 daarvan zijn in de ranking toch niet hoog genoeg geëindigd om gehonoreerd te worden.
Is er een verband tussen het matige succes van het Nederlandse MKB in de eerste aanvraagronde van het SME-instrument en de constatering in uw brief over het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (TK 21 501-31 nr. 343) dat het aandeel Nederlandse MKB en grote bedrijven die financiering wisten te verwerven lager was dan gemiddeld?
In het Zevende Kaderprogramma was Nederland met een retour van 7,4% (t.o.v. 5% budget bijdrage) koploper. In Nederland zijn vooral de technologische instituten en universiteiten succesvol geweest in deelname. De participatie van het Nederlandse mkb in KP7 bleef met 13% echter achter ten opzichte van het Europese gemiddelde (15%).
Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen of dit beeld hetzelfde is voor Horizon 2020.
Welke rol hebben de overheden van Spanje, Engeland en Italië gespeeld bij de succesvolle aanvragen van MKB'ers in deze landen, aangezien uit het document «SME Instruments Phase 1: Results after cut-off» blijkt dat deze landen beter scoren op het binnenhalen van financiële middelen bij deze regeling?
Er vindt overleg plaats met de Europese Commissie en met de verschillende lidstaten. Het is nog te vroeg om conclusies te trekken over nationale begeleiding aan de hand van de uitkomsten van deze eerste call.
Bent u bereid te onderzoeken hoe het Nederlandse MKB in de toekomst meer kan profiteren van het SME-instrument? Wilt u de Kamer hierover informeren?
Ja. Er wordt bekeken wat de juiste doelgroep is voor dit instrument en op welke wijze deze doelgroep het best benaderd en geholpen kan worden. Hierover vindt ook overleg plaats met de verschillende lidstaten en de Europese Commissie.
Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de verdere aanpak en de resultaten daarvan.
Het voornemen van het vliegveld Princess Juliana International Airport en het havenbedrijf The Harbour Group of Companies van Sint Maarten om casino’s te bouwen |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van het vliegveld Princess Juliana International Airport en het havenbedrijf The Harbour Group of Companies van Sint Maarten om casino’s te bouwen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het in hemelsnaam mogelijk is dat er vergunningen worden verleend voor casino’s terwijl er een moratorium is op casino- en loterijvergunningen?2
Er is geen moratorium op casinovergunningen. Minister T. Richardson heeft het bestaande moratorium voor casino-vergunningen op 1 oktober 2014 opgeheven.
Beaamt u de conclusies uit het integriteitsrapport van PWC dat overheidsbedrijven, waaronder The Harbour Group of Companies, lak hebben aan regels omtrent integriteit en transparantie?
De conclusies in het PWC rapport zijn opgesteld door een onderzoeksteam van een gerenommeerd onderzoeksbureau. Het onderzoek is begeleid door een commissie onder voorzitterschap van de heer mr.dr. M. Oosting in opdracht van de Gouverneur. Ik heb geen reden te twijfelen aan de kwalificatie van hun bevindingen.
Hoe verhoudt deze vergunningverstrekking zich tot bovenstaand rapport?
Een van de aanbevelingen in het PWC rapport is om een onafhankelijke «gaming oversight board» in het leven te roepen, een raad die de uitgifte en verlengingen van casino-vergunningen regelt onder toezicht van het Openbaar ministerie (OM). Het is een van de onderwerpen die bij de opstelling van het plan van aanpak door de regering van Sint Maarten moet worden geadresseerd.
Kunt u aangeven waarom de financiën van The Harbour Group of Companies geheim worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is mij niet bekend.
Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat corruptie en criminaliteit op het eiland bij de overheids NV’s aangepakt wordt?
De opsporing van strafbare feiten en deze bij het OM voor vervolging voordragen is aan de justitiële autoriteiten van Sint Maarten, die dit zo nodig kunnen intensiveren. De deugdelijke uitvoering van deze taken is echter voor een groot deel afhankelijk van de capaciteit die de opsporingsdiensten en het OM hebben. Er is in de recente integriteitsrapporten vastgesteld dat deze gering is. Dit onderwerp zal bezien worden in het kader van het plan van aanpak dat naar aanleiding van de uitgebrachte integriteitsrapporten moet worden opgesteld en dat ik in tijdens de begrotingsbehandeling op 1 oktober 2014 heb aangekondigd.
Deelt u de mening dat de situatie op het eiland zeer ernstig is en dat er totaal geen besef van integriteit is op Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
De integriteitsituatie op het eiland is inderdaad zeer ernstig. De integriteitsrapporten zijn over de hele linie zeer kritisch en wijzen uit dat het gebrek aan integriteit zich tot in de haarvaten van de samenleving heeft vastgezet. Uit het feit dat er geen signalen zijn dat de regering zelfs maar een begin heeft gemaakt met het opstellen van een plan van aanpak dat moet leiden tot herstel van de situatie, kan worden afgeleid dat zij de ernst en omvang van de problematiek en de urgentie die het heeft om dit op te lossen, niet of onvoldoende onderkent.
Deelt u de mening dat er klaarblijkelijk geen sprake is van bestuurlijk ingrijpen door Sint Maarten en het tijd is om Sint Maarten een aanwijzing te geven op basis van artikel 43, tweede lid, van het Statuut, de zogenaamde waarborgfunctie? Zo nee, waarom niet?
Artikel 43, eerste lid, van het Statuut draagt de verantwoordelijkheid voor deugdelijk bestuur aan ieder land van het Koninkrijk afzonderlijk op. Die zorgtaak wordt echter een gedeelde verantwoordelijkheid in Koninkrijksverband als die zorgtaak door een land wordt verwaarloosd. Het Koninkrijk moet er op toezien dat de in artikel 43 Statuut genoemde waarden, te weten fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en deugdelijkheid van het bestuur, in de landen worden gerespecteerd. Met betrekking tot de deugdelijkheid van bestuur heeft de Koninkrijksregering de Gouverneur opgedragen onderzoek te laten doen naar de integriteit van het openbaar bestuur op Sint Maarten. De bevindingen daarvan zijn inmiddels bekend. Het is aan de regering van Sint Maarten actief te werken aan een herstel van de deugdelijkheid van het bestuur op basis van de aanbevelingen in het rapport van de Commissie-Wit evenals die in het rapport van de Commissie-Oosting, rekening houdend met door de Rijksministerraad benoemde prioriteiten. Nederland is bereid daaraan bijstand te verlenen. Het nemen van een maatregel komt in overweging wanneer de zorgtaak die elk der landen op grond van het eerste lid van artikel 43 Statuut heeft met betrekking tot onder andere het deugdelijk bestuur, structureel verwaarloosd wordt en er intern geen redres wordt geboden.
Deelt u de mening dat zolang er geen transparantie is bij de overheidsbedrijven, met name The Harbour Group of Companies en Princess Juliana International Airport, Sint Maarten nooit in aanmerking kan komen voor een lening? Zo nee, waarom niet?
Het verzoek om een lening heeft mij niet bereikt en is ook thans niet aan de orde. Ik sluit niet uit dat de regering van Sint Maarten in de toekomst wellicht wel een dergelijk verzoek zal doen. Dit zal dan te zijner tijd dienen te worden beoordeeld mede in het licht van de rijkswet financieel toezicht.
De invloed van de humanitaire crisis in Jemen op de ontwikkelingssamenwerking van Nederland met Jemen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ineenstorting dreigt» en «Veel doden bij aanslagen Jemen»?1 2
Ja.
Heeft de humanitaire crisis in Jemen gevolgen voor het ontwikkelingssamenwerking programma dat Nederland met Jemen heeft? Zo ja, in hoeverre worden de in het verleden met ontwikkelingssamenwerking behaalde resultaten door de huidige onrustige situatie teniet gedaan?
Er zijn geen berichten uit Jemen gekomen die erop duiden dat met Nederlandse ontwikkelingssamenwerking behaalde resultaten teniet worden gedaan door de huidige humanitaire crisis in het land. In Jemen is momenteel 57% van de bevolking afhankelijk van humanitaire hulp. Dit cijfer is niet veranderd na de recente onlusten in Sana’a en in de provincie Amran.
Kunt u aangeven of de huidige crisis gevolgen heeft voor het strategische meerjarenplan van Nederland voor Jemen? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor het waterprogramma, het SRGR (Sexual and Reproductive Health and Rights)-programma en het veiligheid en rechtsordeprogramma?
Het is te vroeg om te kunnen bepalen of de huidige crisis gevolgen heeft voor het strategisch meerjarenplan van Nederland voor Jemen. De uitvoering van het strategisch meerjarenplan vanuit de ambassade in Sana’a kan vooralsnog doorgaan. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat bepaalde activiteiten door de huidige situatie geen doorgang kunnen vinden. De Ambassade blijft uiteraard terzake alert en rapporteert over zowel politieke ontwikkelingen als potentiele impact op het OS-programma.
Kunt u aangeven of de huidige situatie consequenties heeft voor het NICHE(Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education)-programma, gericht op versterking van het hoger- en beroepsonderwijs? Zo ja, loopt dit programma door de onrustige situatie en het negatieve reisadvies wederom vertraging op? Zo nee, waarom niet?
Er zijn nog geen aanwijzingen dat het NICHE-programma extra vertraging oploopt als gevolg van de recente onlusten. Wel is het voor partnerorganisaties en voor de Nederlandse ambassade momenteel moeilijk om de voortgang van projecten te monitoren in een situatie waarin reizen in het land ernstig bemoeilijkt wordt.
Het bericht dat scholen de toestroom van asielkinderen nauwelijks aan kunnen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Asielkind overrompelt scholen» en «Arabisch briefje wijst de weg»?1 2
Ja.
Als Den Helder voor dit moment al ongeveer 60 extra leerlingen in het basisonderwijs verwacht, wat een extra financiële belasting betekent van ruim 500.000 euro voor de komende twee schooljaren, met hoeveel extra asielkinderen moet Den Helder bij benadering tot en met mei 2017 rekening houden en met hoeveel extra kosten gaat dat gepaard?
De gezinslocatie Den Helder krijgt een maximale capaciteit van circa 600 asielzoekers. Hiervan zal naar schatting 10 procent de basisschoolleeftijd hebben. Indien deze capaciteit eind 2014 geheel bezet is, is er daarna geen toename meer mogelijk. Wel zullen er leerlingen in- en uitstromen. De totale kosten voor dit aantal leerlingen tot en met mei 2017 zullen op basis van deze aannames circa € 630.000 zijn.
Ervan uitgaand dat de grenzen voor asielzoekers niet dichtgaan onder het huidige VVD/PvdA-beleid, hoeveel verwacht u dan voor het gehele landelijke onderwijs extra uit te moeten geven voor het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs tot en met mei 2017, het tijdstip van de verkiezingen? Hoe gaat u dat financieren?
Op basis van de extra instroom in 2014 en de aanname dat deze instroom ook de komende jaren van deze omvang is, zijn de extra kosten voor de schooljaren 2014/2015, 2015/2016 en 2016/2017 geraamd op respectievelijk € 22, € 38 en € 41 miljoen euro. Voor het onderwijs zijn verschillende regelingen voor de eerste opvang. Vervolgens zal een deel van de asielzoekers in Nederland blijven en onder de reguliere bekostiging van het onderwijs vallen en daarmee onder de reguliere manier van financiering van het onderwijs via de leerlingaantallen.
Bent u het ermee eens dat de noodklok die nu door VOS/ABB en de PO-Raad wordt geluid erop duidt dat het opengrenzenbeleid van deze regering ontwrichtend werkt op het onderwijsbestel?3
Ik deel deze mening niet. Nederland neemt al sinds de jaren ’80 asielzoekers op. Daarmee zijn de afgelopen jaren ook veel kinderen het onderwijs ingestroomd. De scholen zijn goed in staat om het onderwijs aan deze kinderen te verzorgen. Een aantal scholen in de omgeving van de asielzoekerscentra heeft zich gespecialiseerd in het onderwijs aan asielzoekerskinderen. De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2012 het onderwijs op deze scholen geëvalueerd. De kwaliteit van het onderwijs op deze scholen en andere scholen die de eerste opvang van nieuwkomers verzorgen bleek nog kwetsbaar. Van deze scholen hadden 27 een basisarrangement en waren er zes zwak. Voor deze laatste scholen loopt een aangepast toezichtarrangement. Het aantal zwakke scholen loopt wel terug, momenteel zijn het er nog vier.
Deelt u de mening dat het sluiten van de grenzen positief zou bijdragen aan het handhaven en de verbetering van de kwaliteit van het onderwijsbestel?
Ik ben het daarmee niet eens. Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het artikel «Stapel weer docent bij Fontys Tilburg»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Welke bestuurder(s) van Fontys is/zijn eindverantwoordelijk voor het aantrekken op freelancebasis van de heer Stapel die aan de basis staat van de verrijking van onze woordenschat met de zelfstandig naamwoorden «fopprofessor» en «fraudeprofessor»?
Fontys Hogescholen heeft te kennen gegeven dat de heer Stapel is aangetrokken om als freelancer enkele gastcolleges te verzorgen. Hij was dus niet in dienst van Fontys Hogescholen, noch was hij actief als docent binnen een opleiding. Binnen Fontys Hogescholen is het zo dat de directie van een instituut, in dit geval de directie van Fontys Academy for Creative Industries, eindverantwoordelijk is voor de invulling van het onderwijs van haar opleidingen, inclusief het aantrekken van docenten of, zoals in dit geval, het inschakelen van gastsprekers daartoe.
Op grond van welke overweging is deze bestuurder/zijn deze bestuurders tot de slotsom gekomen dat het aantrekken van de heer Stapel toegevoegde waarde heeft voor deze Fontys Academy?
Fontys Hogescholen geeft aan dat de heer Stapel is gevraagd enkele gastcolleges te verzorgen over het thema reputatieschade en hoe je daarmee omgaat, vanuit zijn persoonlijke ervaringen en achtergrond. De gastcolleges maakten geen deel uit van het curriculum van de opleiding. Studenten konden op vrijwillige basis deze gastcolleges bijwonen en kregen hiervoor geen studiepunten.
Hebben of hadden de betrokken bestuurders een persoonlijke relatie met de heer Stapel en indien dat zo is, heeft dat een rol gespeeld bij het aantrekken van de heer Stapel als docent?
Fontys Hogescholen laat weten dat er geen sprake was van persoonlijke relaties.
Deelt u de mening dat u als verantwoordelijk bewindspersoon actie moet ondernemen om deze schaamteloze benoeming die voor de reputatie van Fontys schadelijk is, ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet?
De instellingen zijn verantwoordelijk voor de invulling van hun onderwijs, hun personeelsbeleid en reputatie. En nogmaals, de heer Stapel was aangetrokken om als freelancer enkele gastcolleges te verzorgen en studenten uit eigen ervaring te vertellen over de schaduwzijde van succes. Hij was niet bij Fontys in dienst en de gastcolleges waren geen onderdeel van het curriculum, noch waren zij verplicht.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gaza met onmiddellijke ingang onder controle van Hamas en Fatah»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de intensievere samenwerking tussen Hamas en Fatah, als gevolg van de eerder gesloten eenheidsregering, betekent dat Hamas en Fatah nu ook een gemeenschappelijke begroting onderhouden?
Dat is niet het geval. Het betreft een herbevestiging van beide partijen dat de technocratische regering, die bestaat uit onafhankelijke personen, ook Gaza gaat besturen.
Kunt u aangeven of het eerdere conflict tussen Hamas en Fatah over het uitbetalen van Hamas ambtenaren door de Palestijnse Autoriteit inmiddels is beslecht? Is het waar dat de salarissen van deze ambtenaren tijdelijk zijn uitbetaald door Qatar?
Qatar heeft geld beschikbaar gesteld aan de technocratische regering om eenmalig ambtenaren die geen deel uitmaken van het veiligheidsapparaat te betalen. Het is nadrukkelijk geen salaris en er zijn geen toezeggingen gedaan voor de toekomst. Alleen personen die niet op internationale sanctielijsten staan komen in aanmerking voor deze eenmalige uitkering.
Kunt u tevens aangeven of de Europese Unie nog altijd zo’n 65.000 ambtenaren in Gaza financieel ondersteunt die sinds 2007 niet hebben gewerkt, zoals bleek uit het rapport van de Europese Rekenkamer van vorig jaar? In hoeverre is die situatie sindsdien gewijzigd?
De EU betaalt via Pegase salarissen van 65.000 ambtenaren die voor de machtsovername van Hamas in dienst waren van de Palestijnse Autoriteit Een deel van deze ambtenaren heeft de afgelopen jaren doorgewerkt, onder meer in het onderwijs en de gezondheidszorg. De technocratische regering heeft de ambtenaren gevraagd weer aan het werk te gaan, maar niet alle ambtenaren hebben hier gevolg aan kunnen geven. Fatah en Hamas zijn overeengekomen dat een comité ingesteld gaat worden voor de integratie van de ambtenaren, waarbij ambtenaren beoordeeld worden op professionele en veiligheidsgronden.
Wat voor gevolgen heeft de bovengenoemde hernieuwde samenwerking voor de financiële steun vanuit Nederland en de Europese Unie aan de Palestijnse Autoriteit? Welke garanties heeft u dat Nederlandse steun niet ten goede komt van Hamas?
Het betreft geld van Qatar, niet van de EU of NL. De lijst van ambtenaren waarvoor de EU een bijdrage geeft is niet gewijzigd.
Kunt u tevens aangeven, met inachtneming van uw recente brief2, hoe de Higher National Commission for Prisoners and Detainees, een verbetering is ten opzichte van het eerdere systeem van betalingen aan gevangenen? Is de perverse prikkel «hoe langer de gevangenisstraf, hoe hoger de betaling» in dit systeem weggenomen? Kunt u bovendien aangeven of in dit systeem ook Hamas-gevangenen worden uitbetaald?
Met de overheveling naar de PLO is de PLO in principe ook verantwoordelijk voor de financiering van de betalingen aan gevangenen. De PLO zal voor de financiering Arabische donoren benaderen. Hiermee worden de financiële stromen nog duidelijker gescheiden. De stap is verwelkomd door de VS.
De regelgeving is echter niet veranderd, de duur van de detentie blijft bepalend voor de toelage. De regelgeving maakt geen onderscheid tussen gevangenen op basis van politieke affiliatie. Het kabinet zal samen met gelijkgezinde partners blijven wijzen op het belang van hervorming van het toelagen systeem.
De relingplicht voor binnenvaartschepen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de regels die de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) stelt ten aanzien van de tijdelijke relingplicht voor binnenvaartschepen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de relingplicht voor binnenvaartschepen uitsluitend geldt voor nieuwbouwschepen langer dan 55 meter? Zo nee, kunt u uitleggen voor welke categorie schepen deze regels van toepassing zijn en hoe lang deze regels gelden?
Bij brief van 26 mei 20141 heb ik uw kamer geïnformeerd over de voorgenomen inzet van de Nederlandse delegatie in de plenaire vergadering van de CCR van 12 juni 2014. Daarbij ben ik ook ingegaan op de relingplicht. Ik heb toen geprobeerd de regeling kort samen te vatten, waardoor de nuances van de relingplicht niet goed tot uitdrukking kwamen. Ik zal daarom nu uitgebreider op de regeling ingaan.
Voor schepen kleiner dan 55 meter met verblijven uitsluitend op het achterschip geldt de relingplicht alleen voor nieuwbouw. Voor schepen kleiner dan 55 meter met verblijven op het voorschip en voor grotere schepen is een overgangstermijn opgenomen waarbinnen ook bestaande schepen moeten worden aangepast. Deze termijn is gezet op 1 januari 2020. Tot die tijd geldt de relingplicht ook bij deze schepen alleen voor nieuwbouw.
Daarnaast zijn een paar specifieke categorieën schepen benoemd die van de relingplicht zijn uitgezonderd. Het betreft om te beginnen duwbakken en sleepschepen zonder verblijven. Deze schepen mogen afzien van een reling, indien aan de buitenkanten van de dekken en gangboorden voetlijsten zijn aangebracht. Een tweede uitzondering geldt tankschepen met een glad dek of een trunkdek. Deze mogen afzien van relingen langs de gangboorden indien de verkeerswegen over de dekken lopen en deze door relingen zijn beschermd. Op plaatsen die niet door relingen zijn beschermd moeten waarschuwingstekens worden aangebracht.
Overigens staat op grond van deze regeling nog niet vast dat bestaande schepen in de toekomst ook daadwerkelijk zullen moeten worden aangepast. De relingplicht zoals die nu geldt, is in werking getreden op 1 december 2011. Zij werd vastgesteld als voorschrift van tijdelijke aard met een werkingsduur tot 30 november 2014.2 Deze zomer heeft de CCR besloten de werkingsduur van het voorschrift met nog eens drie jaar te verlengen tot 30 november 2017. Aan de inhoud is hierbij niets veranderd. Dit betekent dat het voorschrift van rechtswege vervalt nog voordat de overgangstermijn voor bestaande schepen afloopt. Om die reden kon ik met verlenging van de werkingsduur instemmen.
Nederland is, zoals ik eerder heb aangegeven, geen voorstander van een relingplicht, omdat uit onderzoek blijkt dat hetzelfde veiligheidsverhogend effect wordt bereikt met het dragen van een reddingsvest. De andere CCR-lidstaten, met name Duitsland, zijn juist in sterke mate voorstander van relingen. De komende drie jaar zal worden gezocht naar een compromis waarmee iedereen kan leven. Bij de uitwerking hiervan zet ik erop in dat bestaande schepen ongemoeid worden gelaten.
Stelt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dezelfde eisen inzake de relingplicht voor binnenvaartschepen als de CCR? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat de ILT de relingplicht tevens oplegt aan nieuwbouwschepen korter dan 55 meter? Zo nee, hoe luiden de eisen die de ILT stelt aan de relingplicht voor binnenvaartschepen?
De regelgeving wordt in opdracht van de ILT uitgevoerd door de erkende classificatiebureaus en enkele particuliere keuringsinstanties. Zij zijn belast met het keuren van de schepen en geven het Certificaat van Onderzoek af. Zij voeren de regels daarbij uit zoals beschreven onder het antwoord op vraag 2. De ILT houdt toezicht op de uitvoering van de regels door de classificatiebureaus en particuliere keuringsinstanties en hanteert daarbij geen regels die afwijken van de regels van de CCR.
Misbruik van de bijstand |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de het bericht «Bijstandstuig: «Klopt. We zijn uitvreters. Nou en»?1
Ja.
Erkent u dat onze verzorgingsstaat, en zeker de faciliteit die bijstand heet, bewust inactieve en luie burgers kan voortbrengen die het systeem ondermijnen?
Het kabinet heeft met het oog op het voorkomen van ondermijning van de in onze sociale zekerheid besloten solidariteit, maatregelen doorgevoerd om rechten en plichten in evenwicht te houden. Gemeenten passen maatwerk toe, zoals ook bevestigd in de recente wetsbehandeling van het wetsvoorstel WWB maatregelen, om hun burgers te ondersteunen. Gemeenten hebben op grond van dat wetsvoorstel meer handelingsmogelijkheden in die gevallen dat mensen zich zouden proberen te ontrekken aan hun plicht om zelf al het mogelijke te doen om uit de bijstand te blijven of te komen.
Artikel 20 van de Grondwet kent het grondrecht dat de overheid een beleid moet hebben dat gericht is op de bestaanszekerheid van de bevolking en dat de wet regels stelt betreffende de aanspraken op sociale zekerheid. Sinds de invoering van de ABW op 1 januari 1965 en de opvolgende bijstandswetten heeft maatschappelijk en politiek draagvlak, solidariteit voor de sociale zekerheid en de betaalbaarheid daarvan voortdurend intensieve aandacht.
Hoe duidt u het gegeven dat bepaalde bijstandstrekkers weigeren te werken en zelfs aangeven dat minder betutteling door de overheid zou leiden tot een meer actieve houding en eigen initiatief?
Het is ieders eigen verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk uit de bijstand te komen.
De bijstand is uitsluitend bedoeld als vangnet voor mensen die rechtmatig in Nederland wonen en in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet beschikken over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Tegenover dit recht op bijstand staan verplichtingen waaronder de verplichting tot arbeidsinschakeling. Daartoe biedt de WWB onder meer het recht op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. Het adagium «werk gaat voor uitkering» is daarbij van toepassing. Met de eerder genoemde wetgeving beschikken de gemeenten over meer en adequate instrumenten om de bijstand te handhaven en de naleving te bevorderen.
Ziet u in dat het toewerken naar de ontmanteling van het toeslagencircus en de invoering van een zeer lage vlaktaks, middelen zijn die stimuleren en extra werken belonen? Zo ja, wanneer maakt u werk van de invoering van zo'n systeem?
Het kabinet heeft de Tweede Kamer onlangs op 16 september 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 000, nr. 4) een brief gestuurd over de toestand van ’s Rijks Financiën. In deze brief wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitgewerkte hervormingen van het kabinet die ervoor zorgen dat de Nederlandse verworvenheden en instituties ook in de toekomst houdbaar blijven en welke stappen nog gezet worden om de economische groei verder te versterken en de werkgelegenheid in Nederland te vergroten.
In hoeverre bent u bereid te kiezen voor doelmatigheid (economische groei en werkgelegenheid) in plaats van links gedefinieerde rechtvaardigheid (bijstand, toeslagen en aanvullingen) zodat, zeker op termijn, iedereen kan profiteren en wordt geprikkeld om te gaan werken?
Zie antwoord vraag 4.
De vergoeding van een geneesmiddel zonder de meerwaarde ervan te beoordelen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Taxe prijs van Tecfidera (dimethylfumaraat van Biogen) per vandaag met 156% is verhoogd (prijs in oktober € 32,59/capsule 240 mg)?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Waarom heeft Zorginstituut Nederland (ZIN) het geneesmiddel Tecfidera beoordeeld, zonder het in prijs te vergelijken met een magistraal bereid dimethylfumaraat (DMF) met een identieke werkzame stof en een vergelijkbare toediening? Klopt het dat het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) dit indertijd wel heeft gedaan voor de vergelijking Lucentis en magistraal bereid Avastin bij natte maculadegeneratie?
De beoordeling van Tecfidera door ZIN was in het kader van het Geneesmiddelen Vergoedingensysteem (GVS). Uitgangspunt in een beoordeling voor het GVS is, of het geneesmiddel onderling vervangbaar is met een ander geneesmiddel of andere geneesmiddelen in het systeem. Als dit het geval is, dan wordt het geneesmiddel opgenomen in een zogenaamd cluster. Een cluster kent een vergoedingslimiet.
In het beoordelingsrapport2 van Tecfidera geeft ZIN aan hoe zij tot het advies tot clustering is gekomen. In het rapport worden wel de andere fumuraten meegenomen in de beoordeling. Het klopt dat de prijs van Tecfidera t.o.v. de niet in Nederland geregistreerde fumaraten geen rol heeft gespeeld bij het clusteringsadvies. Dit is conform de regelgeving.
Bij de beoordeling van Lucentis is inderdaad vergeleken met de werkzame stof van Avastin, te weten bevacizumab.
Klopt het dat ZIN wel op de hoogte was van het bestaan van DMF magistraal, omdat het CVZ deze bereiding in 2007 heeft beoordeeld en voor psoriasis rationeel heeft gevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u dit oordeel overgenomen zonder prijsvergelijking met het magistrale product te vragen? Is er contact geweest tussen uw ministerie en ZIN, voorafgaand aan of tijdens de beoordeling van Tecfidera?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
In aanvulling hierop, ZIN gaat over de inhoudelijke beoordeling van de effectiviteit in geval van clustering en niet over de prijs. De vergoedingslimiet van het cluster is immers leidend.
Er is geen contact geweest tussen het ministerie en ZIN voorafgaand aan of tijdens de beoordeling van Tecfidera over de prijs.
Is het waar dat ZIN in zijn beoordeling van Tecfidera de kosten van de huidige standaard behandeling met interferonen en de meerkosten van Tecfidera bij verdringing van interferonen heeft betrokken? Is deze kostenvergelijking gebaseerd op de prijs zoals die tot oktober gold? Zou het advies anders zijn uitgevallen als de prijs van oktober was toegepast?
Nee, bij het clusteradvies is geen rekening gehouden met de kosten van Tecfidera in relatie tot de kosten van de standaardbehandeling met interferonen. Indirect heeft ZIN er wel rekening meegehouden, namelijk in de beoordeling van Aubagio, het geneesmiddel waar Tecfidera mee geclusterd wordt.
In het antwoord op vraag 2, 3 en 4 staat dit toegelicht.
Is het waar dat Biogen-Idec de prijs van Tecfidera 240 mg in oktober met 160% heeft verhoogd (van € 20,37 in september naar € 32,59 in oktober)? Wat vindt u van het feit dat deze prijsverhoging betekent dat Tecfidera nu boven de GVS-limiet (Geneesmiddelen Vergoedingssysteem) is gekomen, en dat de patiënt € 875 per maand moet bijbetalen? (GVS vergoeding € 950, prijs € 1.825, bijbetaling per maand (2 x daags 240 mg) € 875)
Het klopt dat Biogen-Idec de prijs in oktober verhoogd heeft. De kostenverhoging komen echter niet voor rekening van het basispakket. De prijs boven de vergoedingslimiet wordt immers niet vergoed. Ik vind deze prijsverhoging fors, ook al komt de prijsverhoging niet laste van het basispakket.
Daarnaast, een GVS cluster gaat uit van onderling vervangbare middelen en van de beschikbaarheid van vergelijkbare geneesmiddelen voor de patiënt. Met andere woorden, er blijft voldoende keuzevrijheid voor de voorschrijver en de patiënt om de behandeling af te stemmen op de individuele medische noodzaak en wens van de patiënt. Dit kan leiden tot een keuze voor een geneesmiddel met een prijs op of onder de vergoedingslimiet.
Klopt het dat de magistraal bereide azSDMF tabletten met gereguleerde afgifte en enteric coating van twee grootbereiders in Nederland € 1,73 per 240 mg kosten?
Ja, dit is ongeveer de prijs.
Klopt het dat Biogen in het blad voor patiënten met MS een advertentie heeft geplaatst voor Tecfidera? In hoeverre was hierbij sprake van onrechtmatige reclame? Is het waar dat, als 25% van de MS patiënten Tecfidera gaan gebruiken, dit € 95 mln kost? Klopt het dat de kosten voor 4000 MS-patiënten die DMF gaan gebruiken maar dit met het magistrale product doen, € 5 miljoen kosten? Hoe gaat u het gebruik van de magistraal bereide tablet bevorderen en zo € 90 miljoen besparen?
Deze advertentie ken ik niet. In algemene zin, het is niet toegestaan om voor receptgeneesmiddelen reclame te maken gericht op het algemene publiek. Indien dit wel wordt waargenomen kan er een klacht ingediend worden bij de Stichting Code Geneesmiddelenreclame.
Ik verwacht niet dat de uitgaven aan de geneesmiddelen binnen het cluster waar Tecfidera onderdeel van is boven de 20,5 miljoen euro zullen uitstijgen. Ik baseer mijn verwachting op het advies van ZIN over Aubagio3, het middel waar Tecfidera onderling mee vervangbaar is.
Het is niet mijn taak om het gebruik van een bepaalde tablet te bevorderen of niet. Ik zie het wel als mijn taak om ervoor te waken dat binnen het systeem doelmatige zorg geleverd kan worden en dat er geen ongewenste prikkel uitgaan van huidige wet- en regelgeving. Binnen het GVS is het eerste mogelijk. Het is aan partijen om redelijke prijzen binnen het GVS te realiseren. Maar omdat dit een bijzondere casus is, waarvan ik verwacht dat het aantal wel zal toenemen, heeft dit wel mijn speciale aandacht. In mijn antwoord op vraag 13 ga ik hier uitgebreider op in.
Bent u bereid ZIN de beoordeling opnieuw te laten doen, maar nu met de huidige Taxe-prijs? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik ook in het antwoord op uw 2 vraag heb toegelicht, is de prijs van het geneesmiddel van Tecfidera niet bepalend voor de uitkomst van het advies van ZIN, in dit geval clusteren met Aubagio.
Klopt het dat zowel Duitsland (Igwiq) als Groot Brittannië (Nice) geen toegevoegde waarde van DMF ten opzichte van interferonen hebben kunnen vaststellen? Waarom wordt er in Nederland niet gekeken naar de toegevoegde waarde? Klopt het dat deze landen daarom het middel niet in de vergoeding hebben opgenomen?
Het Zorginstituut heeft dezelfde conclusie getrokken als Igwiq en als NICE, namelijk dat Tecfidera geen meerwaarde heeft ten opzichte van de interferonen.
In beide landen wordt Tecfidera wel vergoed.
Waarom heeft u geen prijsonderhandeling gestart voor dit middel? Wat zijn de concrete kostendalingen door de prijsonderhandelingen tot nu toe?
Bij opname was Tecfidera clusterbaar met een bestaand middel. Bovendien was er geen sprake van een indicatie-uitbreiding van dit cluster en ging opname van Tecfidera daarom niet gepaard met meerkosten voor het geneesmiddelkader. Om deze reden is voor Tecfidera afgezien van een onderhandeling. Bij Tecfidera is met de beschikbaarheid van een alternatief in de vorm van een magistrale bereiding sprake van een bijzondere situatie. In dit geval is sprake van een duurder geneesmiddel ten opzichte van het magistrale geneesmiddel of het doorgeleverde geneesmiddel. De magistrale bereiding valt ook nog steeds onder het pakket. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 13 aangeef, is deze bijzondere situatie aanleiding voor mij om met relevante partijen hierover in gesprek te gaan.
Sinds eind 2012 is tot nu toe voor negen geneesmiddelen een financieel arrangement afgesloten bij het vergoedingsbesluit. Voor al deze individuele arrangementen geldt dat de overeengekomen prijsverlagingen niet openbaar gemaakt worden.
De lagere uitgaven als gevolg van de arrangementen bij geneesmiddelen voor de ziekte van Pompe en chronische hepatitis C hebben het grootste aandeel in de totale opbrengst van alle arrangementen. Afhankelijk van de mate dat het bij pakketopname geprognosticeerde aantal te behandelen patiënten bij chronische hepatitis C wordt gerealiseerd wordt aan deze twee geneesmiddelen gezamenlijk enkele tientallen miljoenen euro minder uitgegeven.
De potentiële jaarlijkse opbrengst van de arrangementen voor geneesmiddelen tegen boezemfibrilleren (NOACs) zou kunnen oplopen tot een uitgavenverlaging van enkele tientallen miljoenen euro. Vooralsnog blijven bij deze geneesmiddelengroep de daadwerkelijke patiëntvolumes achter bij de initiële prognoses.
Is het waar dat Europese regelgeving toestaat dat neurologen MS-patiënten volgens het convenant dat de specialisten met u hebben gesloten, op stofnaam DMF voorschrijven, en dat de apotheek ook een magistrale bereiding mag afleveren?
Ja. De Europese geneesmiddelenrichtlijn 2001/83/EG staat toe dat geneesmiddelen op een recept worden aangeduid met hun algemene of generieke benaming, dan wel op stofnaam. De Nederlandse Geneesmiddelenwet bepaalt in artikel 1, onderdeel pp, dat een geneesmiddel op het recept wordt aangeduid met de stofnaam ofwel met de merknaam.
De Europese geneesmiddelenrichtlijn bepaalt verder dat apothekers geneesmiddelen «magistraal» mogen bereiden. Dit betekent dat er dan geen fabrikantenvergunning of handelsvergunning nodig is voor dit geneesmiddel. Het moet dan wel gaan om een geneesmiddel dat door de apotheker in de apotheek wordt bereid op recept van een arts.
Mijn ambtsvoorganger is op het onderwerp magistrale bereidingen in een brief4 aan uw Kamer uitgebreid ingegaan. Hier wil ik verder ook graag naar verwijzen.
Voor welke andere geneesmiddelen geldt dat de grondstof uit octrooi is, maar de indicatie wel onder octrooi valt of de indicatie onder een Europese registratie voor weesgeneesmiddelen valt? Welke besparing zou kunnen worden bereikt wanneer alleen de magistrale bereiding wordt vergoed?
In de tijdspanne die voor de beantwoording van een kamervraag staat is het niet goed mogelijk om een volledig inzicht te geven voor welke andere geneesmiddelen geldt dat de grondstof uit octrooi is, maar de indicatie wel onder octrooi valt of de indicatie onder een Europese registratie voor weesgeneesmiddelen valt. En welke besparing dan kunnen worden bereikt wanneer alleen de magistrale bereiding wordt vergoed.
Enkele voorbeelden zijn Carbaglu,Wilzin en Firdapse. Maar deze opsomming is nog niet uitputtend. Zie ook onderstaand.
Zoals ik ook tijdens het AO met de vaste kamer commissie heb aangegeven op 2 oktober 2014 zal ik datgene waar u in de vraag naar verwijst, nadrukkelijk de aandacht geven. Ik licht dit toe.
Tecfidera, net als Carbaglu, Wilzen en Firdapse, zijn voorbeelden van drug-rediscovery. Drug-rediscovery (het registreren van off label toepassingen of het registreren van oude bekende werkzame stoffen waar nog geen registratie voor was) is een relatief nieuw thema waarop het beleid de komende tijd vorm moet krijgen. Het heeft mijn nadrukkelijke aandacht. In de praktijk zie ik wel dat drug-rediscovery mondjesmaat tot stand komt, tegelijkertijd is een aantal voorbeelden dat er dan onmaatschappelijk hoge prijzen worden gevraagd voor de bekende oude werkzame stoffen. Dit vind ik onwenselijk, al past dit binnen het GVS, zoals ik bovenstaand heb aangegeven. Ik heb hier al met de fabrikant over gesproken. Dit heeft nog niet geleid tot een andere prijsstelling.
Ik zal de komende tijd met betrokkenen bepalen waar drug-rediscovery een oplossing kan zijn en hoe dit goed geregeld kan worden, zonder dat er extreem hoge prijzen gevraagd gaan worden. Daarnaast zal ik met betrokken inzichtelijk maken hoe groot het probleem is waar u in vraag 13 naar vraagt. Ik zal u hiervan op de hoogte houden.
De tarieven van NS op korte afstanden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop met het rare prijsverschil bij NS op korte afstanden»1 en het LOCOV-advies over de tarieven van NS in 2015?2
Ja. NS heeft mij, zoals de concessie voorschrijft, geïnformeerd over haar besluit. Het advies van de consumentenorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het Locov en diverse berichten in de media zijn mij ook bekend. De besluiten van NS over de tarieven voor 2015 voldoen aan de huidige vervoerconcessie voor het hoofdrailnet. NS heeft mij gemeld ook te voldoen aan de tariefparagraaf in de concept concessie 2015–2024.
Deelt u de mening van consumentenorganisaties dat er geen reden is om het reizen met NS op korte afstanden te ontmoedigen? Deelt u de constatering van deze organisaties dat korte-afstandreizigers bij NS vaak geen goed alternatief met het openbaar vervoer hebben, zeker nu steeds vaker parallelle buslijnen verdwijnen door bezuinigingen of het invoeren van het zogenaamde visgraatmodel?
Ik stel vast dat NS zorgvuldig met het advies van de consumentenorganisaties in het Locov is omgegaan en dat NS, mede naar aanleiding van dit advies en binnen de grenzen die de vervoerconcessie stelt, een besluit heeft genomen over de tarieven en proposities in 2015.
NS kent net als de regionale spoorvervoerders Veolia, Connexxion en Arriva (Noordelijke concessie) en vele spoorwegmaatschappijen in het buitenland een minimum- en een maximumtarief. Een belangrijke reden voor het hanteren van een minimumtarief is dat de kosten van een korte rit voor de vervoerder vaak hoger zijn dan de opbrengsten van het kaartje van de reiziger. Er is dus niet zozeer sprake van het ontmoedigen van korte-afstandsreizen, als wel van het vragen van een reële bijdrage.
Op korte afstanden kunnen bus, tram, metro en fiets alternatieven zijn voor de trein. Met de decentralisatie is de bevoegdheid om keuzes te maken in het aanbod van bus, tram en metro bij de decentrale overheden komen te liggen. Hoe zij daarbij omgaan met parallelle buslijnen en een visgraatmodel is aan hen.
Een wijziging van het NS-tariefsysteem zou redelijkerwijs geen financiële consequenties mogen hebben voor NS en voor alle reizigers samen. Zoals ook in het schriftelijk overleg van mei 2013 gewisseld (zie Kamerstuk 23 645 nummer 542), kent elke wijziging van het tariefsysteem (groepen) reizigers die erop vooruit gaan en (groepen) reizigers die erop achteruit gaan. Dat geldt ook in dit geval. Een tariefverlaging voor de korte afstanden zou gepaard moeten gaan met een tariefstijging voor de langere afstanden. NS heeft niet voor een dergelijke wijziging gekozen. Een verhoging op de langere afstanden maakt de trein daar onaantrekkelijker waar de auto vaak de «concurrent» vormt.
Bent u er mee bekend dat het tarief enkele reis ook bepalend is voor maand- en jaarabonnementen, waardoor NS-reizigers op korte afstanden op jaarbasis een paar honderd euro duurder uit kunnen zijn dan wanneer er niet met een minimumtarief van acht tariefeenheden zou worden gewerkt?
Het is mij bekend dat in de vervoerconcessie staat dat een jaartrajectabonnement tweede klas niet meer mag kosten dan 400 keer de prijs van een enkele reis tweede klas. De concessie bevat geen voorschrift over de prijs van maandabonnementen, maar redelijkerwijs zou deze niet meer dan 40 keer de enkele reis prijs moeten zijn. De tarieven voor 2015 voldoen hieraan.
Ook voor abonnementen geldt dat elke wijziging in de manier waarop het tarief wordt berekend voor sommige reizigers gunstig en voor andere ongunstig zou zijn.
Deelt u de mening dat het prijsverschil tussen heen-en terugreis voor een korte afstand met NS met een overstap naar een regionale vervoerder momenteel te groot is?
Op een beperkt aantal trajecten worden reizigers geconfronteerd met verschillende tarieven voor de heen- en de terugreis. Ik kan me voorstellen dat sommige reizigers dit als verwarrend ervaren. Deze situatie wordt veroorzaakt door een combinatie van een aantal factoren:
Volledig oplossen van deze verschillen is alleen mogelijk door het afschaffen van de regionale tariefvrijheid. Dat is niet aan de orde. De regionale tariefvrijheid vormt de kern van de decentralisatie. Overigens hebben alle betrokken partijen de kleine verschillen in de prijs van de heen- en terugreis geaccepteerd als onderdeel van de oplossing voor de lange-afstandskorting en invoering regionale prijzen.
NS heeft in reactie op het advies van de consumentenorganisaties gemeld dit punt te zullen inbrengen in het reguliere overleg tussen de spoorvervoerders met als doel de mogelijke opties en hun consequenties in beeld te brengen. Ik vind het een goed idee dat de spoorvervoerders hier samen naar kijken.
Bent u bereid met NS overeen te komen dat NS met ingang van de nieuwe hoofdrailnetconcessie geen minimumtarief meer rekent van acht tariefeenheden, maar net als alle andere OV-aanbieders in Nederland gaat werken met een landelijk opstaptarief plus een tarief gebaseerd op het aantal kilometers?
Over het wijzigen van het huidige systeem gebaseerd op tariefeenheden in een systeem gebaseerd op kilometers is ook eerder met uw Kamer gesproken3. Het wijzigen van het systeem (wat ook gedaan wordt bij het afschaffen van het minimumtarief) heeft gevolgen voor alle reizigers, zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 2 en 4. Het is daarom niet mogelijk om een dergelijke wijziging voor de nieuwe concessie te regelen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat voor reizen in het hele openbaar vervoer één regel gaat gelden, namelijk dat er pas opnieuw een opstaptarief hoeft te worden betaald als na 35 minuten wordt overgestapt? Bent u daarom bereid met alle vervoerders en concessieverleners in het Nationaal Openbaar Vervoerberaad (NOVB) in overleg te gaan om ook het dubbele opstaptarief bij een overstap van trein op bus/tram/metro of vice versa af te schaffen en in de nieuwe hoofdrailnetconcessie op te nemen dat NS hieraan moet meewerken?
De wens voor een enkel opstaptarief in het gehele openbaar vervoer is sympathiek. Aan de wens om één opstaptarief te hanteren voor het gehele openbaar vervoer hangt meer vast dan op het eerste gezicht lijkt. Bij het afschaffen van het dubbele opstaptarief op het spoor (bij een overstap op een andere spoorvervoerder opnieuw een opstaptarief) bleken er veel verdelingskwesties en andere vraagstukken te zijn.
Er bestaat geen inzicht in de financiële en andere consequenties van een enkel opstaptarief voor het hele OV. Omdat ook in dit geval een wijziging zowel voor de vervoerders als voor de reizigers financieel neutraal zou moeten zijn, zou deze een verschuiving inhouden van de ene klantgroep naar een andere. Reizigers die overstappen tussen bus/tram/metro en trein zouden bij hun overstap niet opnieuw een opstaptarief hoeven; reizigers die niet overstappen zouden ter compensatie meer moeten gaan betalen. Om hoeveel reizigers en welke bedragen het gaat, is niet bekend. Daarom kan hierover niet op korte termijn een voorschrift opgenomen in de nieuwe concessie. Wel is het iets waar partijen naar kunnen kijken. Het NOVB heeft veel onderwerpen op de werkagenda staan. Hierbij kunnen alle partijen ideeën inbrengen, ik breng de door u gedane suggestie in.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de tweede termijn van het Algemeen overleg Vervoer en beheer hoofdrailnet voorzien op 15 oktober 2014?
Ja.
De financiële steun van Reinier Haga Groep aan het LangeLand Ziekenhuis en de mogelijke overname |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de ontheffing van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan de Reinier Haga Groep om het LangeLand Ziekenhuis in Zoetermeer financieel te steunen?1
Ik heb hier kennis van genomen. De Reinier Haga Groep en het LangeLand Ziekenhuis hebben hierom gevraagd vanwege dreigende betalingsproblemen.
Wie heeft er precies verzocht om de spoedprocedure, en waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Is met de ontheffing de voorgenomen overname van het LangeLand Ziekenhuis door de Reinier Haga Groep onontkoombaar geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, partijen hebben een ontheffing gekregen om een concentratie aan te gaan. Aan de ontheffing is het voorschrift verbonden dat Reinier Haga Groep en het LangeLand Ziekenhuis na de concentratie geen stappen zullen zetten gericht op (verdere) organisatorische of operationele integratie van de beide ondernemingen zolang de ACM nog geen definitieve toestemming heeft gegeven. Dat heeft ACM op 24 september 2014 besloten.
Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) reeds ingestemd met een mogelijke overname? Op welke termijn wordt dit duidelijk?
Op de website van de NZa is te lezen dat op 18 september 2014 de NZa toestemming heeft gegeven aan partijen om hun plannen aan te melden bij de ACM. Dit omdat de betrokken ziekenhuizen hun samenwerkingsplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf, zoals de wet voorschrijft.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen overname voor het voortbestaan van het ziekenhuis in Zoetermeer en de werkgelegenheid aldaar? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn, zowel naar het personeel als naar andere partijen zoals de gemeente Zoetermeer. Het is niet aan mij om dit te beoordelen. Bovendien zijn allerlei scenario’s denkbaar totdat het bestuur een definitief besluit neemt.
Klopt het dat er al reserveringen zijn voor ontslag van personeel? Zo ja, hoeveel geld is er gereserveerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Zal de overname, wellicht op termijn, leiden tot het ontmantelen van het LangeLand Ziekenhuis in Zoetermeer? Welke plannen liggen ten grondslag aan de financiële steun en overnameplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is het gevolg voor het huidige verzorgingsgebied van het betreffende ziekenhuis wanneer dit verdwijnt? Erkent u dat niet alleen aanrijtijden van belang zijn bij een analyse van de bereikbaarheid van zorg, maar ook de zwaarte (en grootte) van het verzorgingsgebied dat een ziekenhuis bedient? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2013 is het Langeland Ziekenhuis niet gevoelig voor de 45-minuten norm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn geen gevolgen voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten met een ambulance van de spoedeisende hulp en acute verloskunde in de regio bij mogelijke sluiting van het Langeland Ziekenhuis.
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht.
Is het voortbestaan van de klinische functies, zoals verloskunde, gewaarborgd? Blijft in het ziekenhuis 7x24 uur het licht branden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn.
Zijn bij deze overname de omgeving, patiënten en personeel (zwaarwegend) geraadpleegd, zoals de fusiewet voorschrijft? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoe luidde hun oordeel?2
Zie antwoord vraag 4.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) voor deze overname? Is de zorg binnen beide zorginstellingen «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
De NZa geeft een zienswijze aan de ACM over de concentratie. De NZa zal in haar zienswijze de eventuele inbreng van de IGZ meenemen. Na het besluit van de ACM wordt de eventueel uitgebrachte zienswijze openbaar.
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen in de zorg efficiënter zijn? Welke omvang zou een ziekenhuis idealiter moeten hebben naar uw mening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn. Belangrijk is dat er keuzemogelijkheden blijven bestaan voor verzekeraars en verzekerden.
Klopt het dat een adviseur bij het LangeLand Ziekenhuis een gage van 2.500 euro per dag krijgt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is mij niet bekend welke gage personen krijgen die advies geven aan het LangeLand Ziekenhuis. In de wet normering topinkomens (Wnt) is vastgelegd dat er een verplichting is tot transparantie van niet-topfunctionarissen in het jaardocument, maar er is geen inkomensnormering voor niet-topfunctionarissen. Het is dan ook aan de raad van toezicht om hier wat van te vinden en te verantwoorden in het jaardocument dat over 2014 medio 2015 zal verschijnen.
Het bericht van RTV Oost “Mogelijk chloortrein van AkzoNobel door Overijssel vanwege staking Rotterdam |
|
Paul Ulenbelt , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat AkzoNobel voorbereidingen treft om weer chloortreinen te laten rijden, nu er een tekort aan chloor dreigt te ontstaan vanwege stakingen bij de chloorfabriek in het Botlekgebied?1
Ja.
Ben u van mening dat dit transport is toegestaan binnen het convenant dat AkzoNobel heeft afgesloten met de rijksoverheid in 2006, waarin duidelijk gesteld wordt dat er alleen uitzonderlijk transport mag plaatsvinden in geval van onderhoud bij de fabriek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Incidentele transporten in opdracht van Akzo Nobel Nederland te Rotterdam worden uitgevoerd op basis van het «Convenant Akzo chloortransporten» dat is afgesloten in 2002. Dit convenant staat Akzo Nobel incidenteel transport van chloor door Nederland toe in geval van voorziene en onvoorziene vermindering en om uitval van de lokale productie op te vangen, met het doel bestaande afnamecontracten te kunnen nakomen.
Deelt u de mening dat dit stakingsbreking betreft, wat regelrecht ingaat tegen het internationale stakingsrecht, zoals vastgelegd door de Verenigde Naties? Zo nee, waarom niet?
Het in 2002 gesloten convenant stelt Akzo Nobel Nederland in staat om in bepaalde gevallen incidentele transporten uit te laten voeren die voldoen aan alle veiligheidseisen. Het loonconflict en de hieruit voortvloeiende staking is een kwestie tussen werkgever en werknemers. Het is in voorkomende gevallen aan de rechter om een uitspraak te geven of dit stakingsbreking betreft.
Gaat u in gesprek met AkzoNobel om dit mogelijke transport tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord vraag 3. Er is geen wettelijke grondslag om deze transporten tegen te houden.
Gaat u zich inzetten om te voorkomen dat dit soort situaties zich vaker voordoen, door met de werkgever in overleg te treden om de arbeidsvoorwaarden van de stakende werknemers te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gaat niet over het arbeidsrecht en de arbeidsrechtelijke verhoudingen tussen werkgever en werknemer.
Wilt u deze vragen beantwoorden voordat AkzoNobel een besluit neemt dat invloed op de staking heeft?
Ik streef naar spoedige beantwoording van deze vragen, maar ik ga niet over de bedrijfsvoering van Akzo Nobel en kan dus niet toezeggen dat zij een nader besluit met invloed op de staking aanhoudt tot na de beantwoording.
Digitale dienstverlening bij decentralisaties |
|
Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «digitale dienstverlening decentralisaties schiet ernstig tekort»?1
Ja
Deelt u de mening dat het voor de dienstverlening in het sociale domein van groot belang is dat digitale informatievoorziening en -dienstverlening bij gemeenten op tijd op orde zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ten dele, de transitie van de decentralisaties in het sociaal domein is niet afhankelijk van digitale informatievoorziening en -dienstverlening, wel liggen er kansen om met digitalisering de dienstverlening verder te verbeteren en efficiency te realiseren.
Het is van groot belang dat gemeenten spoedig binnen de wettelijke kaders eigen beleid vormen en uitvoeringsmaatregelen nemen voor de decentralisaties in het sociaal domein, om continuïteit van zorg en maatschappelijke ondersteuning te bieden.
Om gemeenten hierbij te ondersteunen heeft de VNG het programma Informatievoorziening Sociaal Domein (VISD) ontwikkeld. Doel van dit programma is gemeenten te ondersteunen bij de inrichting van de informatievoorziening door het ontwikkelen van standaarden. Voorbeelden van onderdelen van het programma zijn: het ontwikkelen van een regiesysteem, het ontwikkelen van een gegevensset van de gemeentelijke monitor sociaal domein en het verminderen van risico’s voor informatiebeveiliging.
Is het waar dat «gemeenten flink achter [lopen] op schema met hun digitale informatievoorziening en dienstverlening in het sociale domein» van de decentralisaties? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit en hoe verhoudt zich dat tot de constateringen in het genoemde artikel?
De conclusie dat gemeenten op schema achter lopen laat ik voor de rekening van de onderzoekers. Er bestaat momenteel geen wettelijke verplichting voor gemeenten om hun informatievoorziening en dienstverlening -ook niet in het in het sociale domein- digitaal aan te bieden. Wel verwachten burgers steeds meer digitale dienstverlening van de overheid.
Uit de peiling van het Transitievolgsysteem van het Ministerie van VWS blijkt dat alle gemeenten in de back office hard werken aan de inbedding van de nieuwe taken in de organisatie, maar dat op het vlak van administratieve processen en ICT nog een aantal stappen moeten worden gezet. In de algemene ledenvergadering van de VNG op 17 juni jl. is een resolutie breed gesteund waarin de VNG haar leden oproept landelijke standaarden die in het kader van de decentralisaties zijn ontwikkeld toe te passen. Via het VISD programma wordt hier invulling aangegeven.
Daarnaast is half september de website www.hoeverandertmijnzorg.nl live gegaan. Via deze website kunnen burgers informatie krijgen over de dienstverlening in het sociaal domein. De website is onderdeel van het Informatiepunt Langdurige Zorg en Jeugd. Het informatiepunt werkt nauw samen met de gemeentelijke informatiepunten (telefonisch, loket, digitaal). Voor alle gemeenten zijn de contactgegevens verzameld, zodat burgers vanuit het Informatiepunt adequaat kunnen worden doorverwezen naar hun eigen gemeente.
Omdat burgers steeds meer digitale dienstverlening verwachten van de overheid en omdat digitalisering kansen om de dienstverlening efficiënter uit te voeren, is het beleid van het kabinet er op gericht dat burgers en bedrijven hun zaken met de overheid overwegend digitaal kunnen gaan afhandelen. In mijn visiebrief van 23 mei 2013 over de Digitale overheid heb ik uw Kamer uiteengezet hoe ik deze doelstelling voor burgers aanpak en op 23 juni 2014 heb ik u geïnformeerd over de tussenstand van de digitale overheid.
Om te bevorderen dat de kansen die het digitale kanaal biedt beter worden benut, ook in het sociale domein, zal ik in het kader van de uitvoeringsagenda Digitale overheid nadere afspraken maken met onder anderen de VNG.
Tevens bereid ik samen met mijn collega van EZ wetgeving voor, die het online beschikbaar stellen van informatie verplicht, en ontwikkelen wij een monitor digitale overheid die de voortgang over het aanbod en gebruik van digitale diensten periodiek zal meten.
Betekent dit achterlopen dat er het risico bestaat dat vanaf 1 januari 2015 burgers bij sommige gemeenten niet of onvoldoende terecht kunnen voor dienstverlening op het gebied van werk, inkomen en zorg? Zo ja, wat kunt u doen om er voor te zorgen dat die dienstverlening per die datum wel op orde is? Zo nee, waarom niet?
In de verschillende decentralisatie wetten is neergelegd dat gemeenten per 1 januari toegang tot de zorg en maatschappelijke ondersteuning geregeld moeten hebben. Op welke wijze zij deze toegang regelen en of ze hierbij gebruik maken van digitale dienstverlening is aan de gemeenten zelf. Het ontbreken van toegang via het digitale kanaal betekent niet dat burgers niet of onvoldoende terecht kunnen voor dienstverlening op het gebied van werk, inkomen en zorg en maatschappelijke ondersteuning. Juist in het sociaal domein lijkt een persoonlijke benadering in bepaalde gevallen het meest opportuun.
In hoeverre kunnen gemeenten die achterlopen bij het introduceren van digitale informatievoorziening en dienstverlening in het sociale domein leren van gemeenten die dit wel op orde hebben? Wat kunt u hierin betekenen?
Door het Rijk en de VNG zijn er reeds verschillende instrumenten ingericht om de gemeenten te ondersteunen. Hiervoor hebben de departementen gezamenlijk met de VNG het ondersteuningsteam decentralisatie ingericht. Daarnaast is er het VISD programma, waar de nieuwe praktijk in zogenaamde livings labs wordt beproefd en via een kennisplatform worden de inzichten verzameld en gedeeld met alle andere gemeenten.
Het benutten van de ervaringen van voorlopers van digitale dienstverlening krijgt ook een plaats in de uitvoeringsagenda digitale overheid.
De uitzending 'Altijd wat monitor' over verdringing van betaald werk door werklozen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van «Altijd wat monitor» over de verdringing van betaald werk door werklozen?1
Mede gelet op de economische recessie zijn er, zowel in het politieke als maatschappelijke debat, zorgen over verdringing op de arbeidsmarkt. Met regelmaat komen situaties voor het voetlicht waarbij de vraag is wat wel en niet toelaatbaar is. Zo ook in de uitzending «Altijd Wat Monitor» van 29 september. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarom, mede namens mij, op 1 oktober jl. een brief3 naar uw Kamer gestuurd met een uitgebreide reactie op het fenomeen verdringing. Ik verwijs in dit kader naar deze brief.
Met de introductie van de WWB in 2004 behoort de uitvoering van de wet tot de verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten hebben de vrijheid om vorm en inhoud van het re-integratiebeleid te bepalen. Zij zijn het best toegerust om keuzes te maken, toegesneden op de lokale en regionale praktijk. Gemeenten hebben verschillende instrumenten ter beschikking, waaronder werken met behoud van uitkering. Zoals bij alle instrumenten moet het inzetten van dit instrument een positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling leveren. Het tijdelijke karakter en de specifieke voorwaarden voor het inzetten van het instrument is mede bedoeld om verdringing van reguliere arbeidsplaatsen te voorkomen. Het college van B&W is er verantwoordelijk voor hieraan invulling te geven, daarbij gecontroleerd door de gemeenteraad. Ik zal daarom niet ingaan op de specifieke voorbeelden.
Ook waar het gaat om aanbestedingen en de sociale voorwaarden die een gemeente daarbij stelt, is de betreffende gemeente het best in staat de situatie te beoordelen en verantwoordelijk.
Vindt u het acceptabel dat iemand 32 uur per week moet schoffelen voor een bijstandsuitkering van 407 euro per maand? Zo ja, waarom? Hoe past dit bij uw eerdere uitspraak dat mensen met een bijstandsuitkering maximaal 20 uur per week onbetaalde arbeid mogen verrichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het Twentse initiatief «Smartcab» waar jonge werklozen drie maanden met behoud van uitkering taxiritten verzorgen? Klopt het dat tientallen taxichauffeurs in de regio Twente werkloos thuis zitten? Vindt u dat er sprake is van verdringing wanneer taxichauffeurs geen baan kunnen vinden omdat hun werk wordt gedaan door jongeren die met behoud van uitkering werkervaring opdoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat 32% van de werkgevers mensen heeft moeten ontslaan omdat ze in het kader van social return mensen met een uitkering in dienst hebben genomen? Wat is uw reactie op de stelling dat de ene groep kwetsbaren wordt uitgeruild tegen de andere groep kwetsbaren? Vindt u dat hier sprake is van verdringing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben in de periode van januari tot september 2014 via social return een baan gekregen? Hoeveel mensen zijn hierdoor ontslagen? Op welke wijze heeft het middel social return bijgedragen aan een structurele oplossing van de werkloosheid? Hoeveel extra banen heeft dit opgeleverd?
Social return is een instrument dat het re-integratiebeleid ondersteunt. Het is niet gebaseerd op een wet of algemene regeling en kan door gemeenten, provincies en het Rijk ingezet worden. Ik beschik niet over landelijke cijfers ten aanzien van de inzet van social return door gemeenten. Elk gemeentebestuur legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst legt jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk4 verantwoording af over (o.a.) de inzet en resultaten van het toepassen van social return door het Rijk.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat gemeenten zich houden aan uw uitspraak dat ze verdringing moeten voorkomen, en dat social return en werkervaringsprojecten voor mensen met een bijstandsuitkering dus niet leiden tot verdringing van reguliere banen en het ontslag van bestaande werknemers?3
Ik heb hiervoor aangegeven dat de uitvoering van de Wet Werk en bijstand tot de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten behoort en dat het de taak van de gemeenteraad is om daar controle op uit te oefenen.
In de Verzamelbrief van 25 april 2014 heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat het doel van social return niet gericht moet zijn op het vervangen van een deel van het vaste personeel door werklozen. Ik ga er van uit dat gemeenten daar goede nota van nemen.
In het Algemeen Overleg Arbeidsmarktbeleid van 15 oktober jl. heeft de Minister van SZW toegezegd om met gemeenten in gesprek te gaan over het voorkomen van verdringing. Hieraan zal aandacht worden besteed in het overleg met de VNG.
Daarnaast let het UWV in de toets bij ontslag wegens bedrijfseconomische reden altijd op het vervallen van arbeidsplaatsen. In het geval de werkgever voornemens is om een deel van het bestaande werk door andere werknemers (uitkeringsgerechtigden) te laten vervullen, is er geen sprake van vervallen van arbeidsplaatsen en zal UWV niet overgaan tot verstrekken van een ontslagvergunning.
Het bericht dat ActiZ en V&VN opnieuw de noodklok luiden over de knip in wijkverpleging |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Welke duiding geeft u aan het opnieuw luiden van de noodklok door ActiZ en V&VN over de knip in wijkverpleging?1 Is er volgens u in de praktijk sprake van een knip op aanbieder- of individueel niveau?
Zoals ik in de beantwoording op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over dit onderwerp heb aangegeven, heb ik met partijen van het onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging gewerkt aan een tekst waarin de gezamenlijke uitgangspunten in 2015 die gelden voor het wijkgericht werken en de individueel toewijsbare zorgverlening staan verwoord. Ieders achterban is verzocht deze uitgangspunten te hanteren bij de inkoopgesprekken. Deze inkoopgesprekken vinden op dit moment plaats.
Ik duid de brief van Actiz en V&VN dan ook als een oproep van beide partijen om scherp te blijven monitoren of partijen zich houden aan hetgeen we in de inhoudelijke lijn zijn overeen gekomen.
Er is geen sprake van een knip op aanbieder- of individueel niveau. De wijkgerichte zorg (segment 1) is voor deelname aan het sociale wijkteam en andere wijkgerichte activiteiten. Zorgverzekeraars lijken er voor te kiezen om niet iedere zorgaanbieder te contracteren voor deze prestatie waar in 2015 € 40 miljoen voor beschikbaar is. De zorgverlening, inclusief het signaleren, indiceren en coördineren, bij de mensen thuis zal straks door elke gecontracteerde zorgaanbieder worden geleverd (segment 2).
Welke concrete maatregelen treft u voor een integrale inkoop van wijkverpleging?
In de zorgverlening bij de mensen thuis (segment 2) is ruimte voor signaleren, het leggen van verbindingen naar het sociale domein en het versterken van zelfredzaamheid. Zowel het signaleren als de zorgverlening wordt door de (wijk)verpleegkundige geleverd. De wijkverpleegkundige stelt vast wat er nodig is. Niet alleen op medisch vlak, zij constateert ook wat er voor overige ondersteuning uit het gemeentelijke domein aan de orde kan zijn. Indien nodig schakelt zij de gemeente in. Deze taken worden integraal geleverd en de zorgverzekeraar koopt deze integrale prestatie in bij de zorgaanbieder (segment 2).
Kunt u worden gehouden aan uw uitspraak «Aanbieders kunnen alleen een contract krijgen voor de prestatie Wijkgericht werken (S1) als zij ook individueel toewijsbare zorg (S2) leveren»?2
Deze uitspraak is in regelgeving vastgelegd. In de nadere regelgeving verpleging en verzorging van de NZa is opgenomen dat een zorgaanbieder die de prestatie wijkgericht werken levert, die prestatie alleen kan declareren indien hij tevens individueel toewijsbare verpleging en verzorging levert en declareert.
In hoeverre klopt het dat een beperkt deel van alle individuele wijkverpleegkundigen straks zitting neemt in het wijkteam en afstemt met de gemeente? In hoeverre klopt het dat er straks individuele wijkverpleegkundigen zijn die alleen zitting nemen in het wijkteam, maar geen individueel toewijsbare zorg mogen uitvoeren? Betekent dit dat uw uitspraak onder vraag 3 niet geldt voor wijkverpleegkundigen op individueel niveau? Vindt u dit wenselijk?
Zorgverzekeraars lijken er voor te kiezen de prestatie «wijkgericht werken» bij een beperkt aantal aanbieders in te kopen. Dat zou dan inderdaad betekenen dat niet iedere individuele wijkverpleegkundige deelneemt aan het wijkteam. Ik kan me dit voorstellen. Iedere wijkverpleegkundige kan echter afstemmen met gemeenten, dat gebeurt niet uitsluitend in het sociale wijkteam. De wijkverpleegkundige zal bij de directe zorgverlening breder kijken dan de oorspronkelijke zorgvraag van de cliënt, bijvoorbeeld naar zelfredzaamheid en sociale omgeving. Daarbij hoort ook dat de wijkverpleegkundige gehoor kan geven aan signalen die zij in de dagelijkse praktijk ontvangt. Het behoort tot de professionele autonomie van de wijkverpleegkundige om in te schatten wanneer het inschakelen van het sociale domein noodzakelijk is. Deze taken maken onderdeel uit van de zorgverlening aan de cliënt en behoren daarmee tot de individueel toewijsbare zorg.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven is het via regelgeving uitgesloten dat een aanbieder alleen wijkgerichte zorg levert. Vervolgens is het aan zorgverzekeraars, aanbieders en gemeenten om afspraken te maken over hoe ze de wijkteams, en de deelname daaraan van de wijkverpleegkundige, lokaal inrichten.
Ik zie de wijkverpleegkundige, net als de beroepsgroep V&VN in het expertisegebied wijkverpleegkundige heeft aangegeven, in de eerste plaats als zorgverlener. Het lijkt mij daarom niet wenselijk dat er individuele wijkverpleegkundigen zijn die alleen zitting nemen in het wijkteam en geen individueel toewijsbare zorg uitvoeren. Dit zal op de langere termijn de kwaliteit van de zorg niet positief beïnvloeden, aangezien deze wijkverpleegkundigen dan geen directe zorg meer verlenen aan cliënten. Ik heb dit signaal overgebracht aan ZN en de VNG.
In hoeverre klopt het dat alle individuele wijkverpleegkundigen straks een vast aanspreekpunt zijn in de wijk, samenwerken met het medische en sociale domein en ruimte krijgen voor preventieve taken als zij gezondheidsrisico's signaleren?
Dat klopt. De wijkverpleegkundige levert zorg aan de cliënt waarin er ruimte is voor signaleren, schakelen naar het gemeentelijke domein en inzet op zelfredzaamheid. Ook het verlenen van geïndiceerde preventie en zorggerelateerde preventie behoren tot de werkzaamheden van de wijkverpleegkundige en de reikwijdte van de aanspraak. De geïndiceerde preventie richt zich op individuen die veelal nog geen gediagnosticeerde ziekte hebben, maar bij wie wel sprake is van risicofactoren of symptomen. Deze geïndiceerde preventie heeft tot doel het ontstaan van ziekte of verdere gezondheidsschade te voorkomen. De zorggerelateerde preventie richt zich op individuen met een ziekte of een of meerdere gezondheidsproblemen. Deze preventie heeft tot doel het individu te ondersteunen bij zelfredzaamheid, ziektelast te reduceren en erger te voorkomen.
In hoeverre klopt het dat een wijkverpleegkundige die indiceert, maar door drukte niet direct kan overgaan tot zorgverlening, van de Autoriteit Consument en Markt niet (tijdelijk) mag doorverwijzen naar de eigen aanbieder omdat dit de keuzevrijheid van patiënten beperkt?
Ik vind het belangrijk dat patiënten de keuze krijgen waar zij recht op hebben. Een wijkverpleegkundige mag hun deze keuze niet ontnemen. De werkgever van de wijkverpleegkundige is verantwoordelijk voor de werkdruk van de wijkverpleegkundige. Navraag bij de Autoriteit Consument en Markt leidt tot het volgende. De inkopende verzekeraar heeft afspraken gemaakt met de aanbieder van de wijkverpleegkundige bij de contractering over de doorverwijzing. Het is in eerste instantie de inkopende verzekeraar die de aanbieder op dit gedrag dient aan te spreken. Als een aanbieder onterecht en consequent doorverwijst naar zijn eigen organisatie en de aanbieder zijn gedrag niet wenst aan te passen dan kan er eventueel sprake zijn van misbruik van marktmacht door deze aanbieder. In dat geval kan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoeken of er sprake is van een aanmerkelijke marktmacht van de aanbieder en beperking van de keuzevrijheid van de patiënt door deze aanbieder, en indien noodzakelijk een maatregel opleggen.
Betekent dit dat zorgverzekeraars worden belemmerd om segment 1 & 2 in te kopen bij dezelfde aanbieder? Betekent dit dat aanbieders contractueel worden belemmerd om segment 1 & 2 te laten uitvoeren door dezelfde wijkverpleegkundige? Hoe verhoudt zich dit tot uw bovengenoemde uitspraak? Hoe verhoudt dit zich tot het regeerakkoord, waarin staat: «Afspraken zijn gericht op het vervangen van tweedelijnszorg door de eerste lijn, het ontmoedigen van onnodige doorverwijzingen en het bevorderen van chronische zorg in de eerste lijn»?
Ik zie geen belemmering om segment 1 en 2 in te kopen bij dezelfde aanbieder. Er wordt geen knip gemaakt tussen de indicatiestelling en de zorgverlening. Zij zijn beide onderdeel van segment 2.Ook de aanbieder wordt niet belemmerd om segment 1 en 2 door dezelfde wijkverpleegkundige uit te laten voeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het binnenkort te plannen Algemeen overleg Wijkverpleging?
De antwoorden zijn voor het algemeen overleg van 30 oktober verstuurd.
De inzet van de politie bij het aanbieden van gestolen spullen op internet |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het schrijven van een ongelukkige burger die haar gestolen fiets op Marktplaats aangeboden ziet?1
Ja.
Vindt u het terecht dat deze burger de hulp van de politie inroept om een klaarblijkelijk teruggevonden fiets terug te halen? Zo ja, wat vindt u van de reactie van de politie die beweert dat de burger zelf actie moet ondernemen om de fiets terug te krijgen? Zo nee, waarom bent u van mening dat het terughalen van een gestolen goed door de burger zelf moet gebeuren zonder inmenging van de politie?
In de aangehaalde concrete situatie (zie vraag 1) heeft de aangeefster, na tracering van de verkoper, nogmaals contact opgenomen met de politie. De politie heeft hierop nader onderzoek ingesteld. Dit heeft geleid tot het aanhouden van een verdachte en het teruggeven van de gestolen fiets.
Het is van groot belang dat een slachtoffer van een misdrijf zich meldt bij de politie en aangifte doet van dat delict.
Dit type veelvoorkomende criminaliteit behoort tot het werkterrein van de lokale basisteams van de politie. Het lokale gezag stelt hiervoor op grond van een lokale afweging van de hiervoor genoemde aspecten het beleid vast. Er is geen algemene, landelijke beleidslijn op dit vlak.
Het is niet ongewoon dat de politie een beroep doet op burgers om zelf bij te dragen aan het terugvinden van vermiste of gestolen goederen. Daarbij is het van belang dat aan personen die aangifte doen een goede uitleg wordt gegeven over de werkwijze van de politie.
Deelt u de mening dat de politie in het geval een dief «op een presenteerblaadje» wordt aangeboden het tot zijn taak moet rekenen om de dief aan te houden vanwege de diefstal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het beleid bij politie en justitie als het gaat om het terughalen van getraceerde gestolen goederen in het algemeen en fietsen in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt onderhavige zaak zich tot hetgeen op de site van de politie staat over heling en dan met name de zinsnede: «Doe altijd aangifte. De politie kan u dan helpen uw gestolen spullen terug te krijgen. Bovendien krijgt de politie meer inzicht in welke helers er zijn en hoe zij werken»?2
Het is van belang, zowel voor het slachtoffer als voor de politie, dat van (een vermoeden van) een strafbaar feit aangifte wordt gedaan. Daarbij is het zoals ik hiervoor heb toegelicht belangrijk dat aan personen die aangifte doen duidelijk wordt uitgelegd welke acties de politie in dat concrete geval al dan niet onderneemt. De politie zal indien mogelijk, mede gezien de voornoemde afwegingen, er naar streven om gestolen goederen terug te krijgen bij de rechtmatige eigenaar. Over het terug krijgen van gestolen voorwerpen kan de politie echter geen garanties geven.
De beantwoording van vragen over de intensieve kindzorg vanaf 2015 |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u, aan de hand van een voorbeeld, inzichtelijk maken welke begeleiding onder de Jeugdwet valt, en welke onder de Zorgverzekeringswet (Zvw), gegeven het feit dat begeleiding en persoonlijke verzorging voor de groep intensieve kindzorg vaak in elkaars verlengde liggen, en daarom ook vaak door dezelfde persoon worden uitgevoerd?1
Verpleging, verzorging en begeleiding voor kinderen met een intensieve zorgvraag is onder de aanspraak wijkverpleging in de Zvw gebracht.
Zoals in de het besluit zorgverzekeringen beschreven, gaat het bij intensieve kindzorg om de volgende twee groepen:
Alle begeleiding die een jeugdige in het kader van intensieve kindzorg nodig heeft zal vanuit de Zorgverzekeringswet worden verleend. Dit betekent niet per definitie dat een jeugdige met intensieve kindzorg nooit aanspraak zal kunnen maken op begeleiding vanuit de Jeugdwet. Dit zal dan echter geboden kunnen worden vanwege andere problematiek, zoals beperkingen als het gevolg van een (lichte) verstandelijke beperking.
Waaronder valt kortdurend verblijf voor de groep intensieve kindzorg? Is dat de Zvw of de Jeugdwet?
Voor kinderen die onder de doelgroep intensieve kindzorg vallen, zoals in de hierboven beschreven twee situaties, geldt dat logeren of tijdelijk verblijven in een instelling onder de Zvw valt. Bij IKZ ligt het zwaartepunt hierbij op het toezicht dat op het niveau van een verpleegkundige geboden wordt.
Wat zijn de kosten van gespecialiseerde instellingen voor kortdurend verblijf voor de groep intensieve kindzorg? Is het tarief dat wordt vergoed uit de Zvw dan wel de Jeugdwet hiervoor toereikend?
Ik neem aan dat hier wordt gedoeld op bijvoorbeeld kinderhospices. Voor de gehele wijkverpleging geldt een taakstelling in 2015, die ook zijn weerslag kan hebben op intensieve kindzorg.
Zorgverzekeraars hebben afspraken gemaakt over de contractering van intensieve kindzorg. Deze afspraken zijn in overleg met de Vereniging Gespecialiseerde Verpleegkundige Kindzorg (VGVK) tot stand gekomen.
De afspraken houden in dat de bestaande aanbieders voor intensieve kindzorg door zorgverzekeraars actief benaderd worden voor een contract voor 2015. Met deze aanbieders wordt een maximum budget voor 2015 afgesproken en er zal een standaard indicatie worden gehanteerd. Voor deze standaardindicatie wordt verwacht van de zorgaanbieders dat zij de noodzakelijke verpleegkundige zorg leveren evenals de aanvullende zorg zoals die in artikel 3.8 van beleidsregel (NR/CU-721) staat omschreven, namelijk vervoer, pedagogische ondersteuning en verblijf.
Het niet nakomen van afspraken met betrekking tot Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de eerder gemaakte afspraken en de concrete situatie rond de Hoogwatergeul in de gemeente Heerde?
Ja, ik ben op de hoogte van de eerder gemaakte afspraken rond het project Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld. Ik vermoed dat u, bij de concrete situatie, doelt op de afspraak met de gemeente Heerde over de ondersteuning bij de vergunningverlening en handhaving.
Daaraan wordt op de volgende wijze invulling gegeven:
In hoeverre heeft de uitkomst van de herverdeling van taken tussen Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport zoals die hier concreet dreigen uit pakken voor de gemeente Heerde, uw instemming?
Het in gezamenlijkheid met alle betrokken bevoegde gezagen opgestelde toezichtplan, met de daarin vastgelegde wijze van samenwerking, heeft mijn instemming. Het was, en is, de intentie om met de gemeente Heerde, en de andere bevoegd gezagen tot een goede samenwerking te komen en in elk geval te voorkomen dat een herverdeling van taken negatief uitpakt voor de gemeente Heerde. In het toezichtplan is concreet aangegeven voor welke vergunningen en meldingen de ILT het bevoegd gezag is. De ILT heeft daarnaast schriftelijk aan de gemeente Heerde meegedeeld op welke wijze zij haar bevoegd gezag-rol in het project Hoogwatergeul Veessen Wapenveld zal invullen.
Hoe ziet u de toekomst inzake dit concrete grote meerjarige project met betrekking tot de coördinatie, het toezicht en de controle voor zich?
De wijze waarop de samenwerking tussen de verschillende bevoegd gezagen bij de realisatie van dit project is voorzien, is weergegeven in het bovengenoemde toezichtplan (coördinatie, toezicht en controle). Bij het opstellen van dit toezichtplan is samengewerkt door de bestuursorganen van de volgende instanties: gemeente Heerde, gemeente Olst-Wijhe, provincie Gelderland, Waterschap Vallei en Veluwe, het Ministerie van IenM (ILT als bevoegd gezag) en het Ministerie van Economische Zaken. De deelnemende partijen hebben aangegeven zich maximaal in te zetten voor een constructieve samenwerking conform dit toezichtplan en voeren structureel overleg met elkaar. ILT zal haar rol vervullen conform de in het toezichtplan aangegeven wijze.
Vindt u dat deze gang van zaken met betrekking tot de eerder gemaakte afspraken geoorloofd als het gaat om het begrip «betrouwbare overheid»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De eerder gemaakte afspraken zijn in samenwerking met de betrokken partijen uitgewerkt en nagekomen.
Opheldering over uniformverbod militairen |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Commandant Middendorp: «Militair moet richtlijn opvolgen»?1
Ja.
Klopt het dat militairen verplicht zijn de richtlijn, die het dragen van een uniform verbiedt tijdens woon-werk verkeer, op te volgen?
Op grond van een advies van de beveiligingsautoriteit en vervolgens een nadere uitwerking daarvan, heeft de secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie op 29 september jl. de defensieonderdelen definitief opdracht gegeven aanvullende beveiligingsmaatregelen te treffen. De CDS is verzocht deze maatregelen aan de operationele commandanten bekend te maken. Dat is inmiddels gebeurd. Eén van de voorzorgsmaatregelen is dat militairen tot nader order geen militair uniform dienen te dragen tijdens woon/werkverkeer of in de publieke ruimte als daar om dienstredenen geen noodzaak toe bestaat. NB: dit is al eerder voorgekomen, bijvoorbeeld tijdens de inzet van Nederlandse F-16»s boven Kosovo. Voor alle voorzorgsmaatregelen geldt dat medewerkers op de naleving hiervan kunnen worden aangesproken.
Is sprake van een opdracht, dan wel een bevel, zoals al gemeld werd door de media op 25 september 2014?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat militairen door hun leidinggevenden zullen worden aangesproken wanneer ze deze richtlijn niet opvolgen en dat ze zelfs voor de tuchtrechter kunnen komen wanneer ze blijven weigeren?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de richtlijn desnoods met militair tuchtrecht gehandhaafd? Zo nee, welk sanctieregime is dan van toepassing?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van vicepremier Asscher, die op de persconferentie na de ministerraad van 26 september 2014 nog stelde het een «hele mooie emotie» te vinden als militairen ondanks alles hun uniform willen dragen?
Op 26 september jl. heeft vicepremier Asscher terecht begrip uitgesproken voor het feit dat militairen trots zijn op hun uniform en daarom moeite kunnen hebben met de voorzorgsmaatregel. Vicepremier Asscher heeft echter tevens duidelijk gemaakt dat het advies van de bevoegde instanties, om deze en andere voorzorgsmaatregelen te treffen, serieus moet worden genomen. Deze voorzorgsmaatregelen zijn inmiddels daadwerkelijk afgekondigd en met de medewerkers van Defensie gecommuniceerd. Er schijnt geen licht tussen de toelichting van de vicepremier en de uitvoering van de voorzorgsmaatregelen bij Defensie op grond van het advies van de beveiligingsautoriteit en overleg met de NCTV. Volledigheidshalve is de toelichting van vicepremier Asscher hieronder opgenomen.
«De militairen blijven gewoon hun uniform dragen. Het gaat om de periode buiten diensttijd, dus als ze niet aan het werk zijn als militair. Het gaat om een voorzorgsmaatregel. Die is genomen door Defensie zelf in overleg ook met de NCTV, de coördinator die verantwoordelijk is voor terrorismebestrijding en over onze veiligheid waakt. Ik vind, we hebben diensten aangesteld, professionals aangewezen die moeten zorgen voor de veiligheid, die dus ook voorzorgsmaatregelen kunnen afkondigen en dan moet je dat serieus nemen. Zij doen dat niet voor niets. Tegelijk is het een voorzorgsmaatregel. Niet meer en niet minder»......//......»Ik denk dat alle militairen heel trots zijn op hun uniform, want dat staat voor het dienen van hun land. Ik denk dat we met zijn allen ook trots mogen zijn dat wij mensen hebben die bereid zijn om dat voor ons te doen. Dus ik begrijp ook militairen die zeggen het is een advies, geen verplichting, ik doe het anders. Maar het ontslaat ons er niet van om als de bevoegde instanties zeggen dit vinden wij een verstandige voorzorgsmaatregel, om dat serieus te nemen.»
Waarom beweerde de vicepremier op deze persconferentie dat militairen geen verplichting opgelegd zou zijn en dat het een advies zou betreffen? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat een van uw woordvoerders heeft gesteld3 dat de verwarring is ontstaan over de orders bij de vicepremier? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de uitlating van de woordvoerder van de vicepremier dat het klopte wat de vicepremier zei op het persconferentie van 26 september 2014?
Van «Zwarte Pieten» is geen sprake. Ik ga niet in op mogelijke uitspraken van woordvoerders.
Waarom proberen woordvoerders van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van uw ministerie elkaar de zwarte piet toe te spelen?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de vicepremier de Nederlandse samenleving tijdens de persconferentie correct geïnformeerd? Zo ja, wat is er in de dagen daarna dan gebeurd en waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft uw woordvoerder de verwarring over het uniformverbod zondag 28 september 2014 nog groter gemaakt door te stellen dat er strikt genomen geen sprake zou zijn van een order omdat de instructie niet persoonlijk is medegedeeld aan het personeel?4 Klopt deze redenering?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is pas tijdens de technische briefing over de deelneming aan de internationale strijd tegen ISIS op maandag 29 september 2014 duidelijkheid verschaft over het verplichte karakter van het uniformverbod dat u heeft afgekondigd?
Het is niet gebruikelijk dat elke interne voorzorgsmaatregel, order, richtlijn of bevel met de Kamer wordt gedeeld. In de technische briefing over de artikel 100-brief inzake deelneming aan de internationale strijd tegen ISIS op 29 september jl. heeft de CDS de voorzorgsmaatregelen nader toegelicht.
Wordt het militairen, net als leerlingen van de defensieopleidingen Veiligheid en Vakmanschap (VEVA)5, afgeraden om gebruik te maken van camouflage-rugtassen en -reistassen?
Het gaat erom dat medewerkers, tijdens woon/werkverkeer of in de publieke ruimte als daar om dienstredenen geen noodzaak toe bestaat, niet herkenbaar zijn als militair. Deze voorzorgsmaatregel geldt tevens voor leerlingen in het VeVa-traject.
Hoe beoordeelt u de uitspraak6 van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTB) dat het uniformverbod een «voorzorgsmaatregel» betreft en dat er «geen specifieke aanwijzingen» zijn dat Nederlandse militairen doelwit kunnen zijn van een aanslag?
Defensie heeft de interne voorzorgsmaatregelen afgekondigd op grond van een advies van haar beveiligingsautoriteit. Over de voorgenomen voorzorgsmaatregelen is overlegd met de NCTV. De voorzorgsmaatregelen dienen twee doelen:
Hoe verhoudt zich dit tot uitspraken7 van uw woordvoerder dat er, na de oproep van een Nederlandse jihadist in Syrië om «een daad» te stellen tegen de Nederlandse overheid, andere dreigementen geuit zijn, die specifiek op militairen zijn gericht» en dat deze «dusdanige aard en ernst» zijn, dat de beveiligingsautoriteit van Defensie besloten heeft om dringend advies uit te brengen over het dragen van uniformen?
Zie antwoord vraag 14.
Wie heeft er in deze gelijk, de NCTB of u?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat u het besluit over het uniformverbod niet genomen heeft op advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, maar de NCTB wel geïnformeerd heeft? Zo ja, hoe kan het dan gebeuren dat er volstrekt tegenstrijdige uitlatingen in de media gedaan worden?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat bij een maatregel als een uniformverbod voor militairen als gevolg van een potentiële (terroristische) dreiging, goede communicatie naar zowel de militairen als de samenleving toe van groot belang zijn? Is hier wat u betreft sprake van geweest?
Ik deel de mening dat goede en tijdige communicatie van groot belang is. Daar zal in voorkomende gevallen dan ook meer aandacht aan (moeten) worden besteed. Onduidelijkheid is onwenselijk in dezen.
Hoe lang verwacht u dat het uniformverbod van kracht blijft? Is dat gedurende de gehele periode waarin Nederland een militaire bijdrage levert aan de bestrijding van ISIS?
De maatregelen zijn tot nader order genomen. Hoe lang de voorzorgsmaatregelen van kracht blijven, is afhankelijk van de risicobeoordeling van de bevoegde instanties.
Bent u bereid zo snel mogelijk te komen tot eenheid van kabinetsbeleid en -communicatie?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft u de Kamer tot nu toe nog niet geïnformeerd over het uniformverbod? Bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat Philadelphia afziet van het bieden van gehandicaptenzorg aan mensen met een verstandelijke beperking vanwege de nieuwe wetgeving |
|
Renske Leijten , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgaanbieder Philadelphia zich in 150 van de 200 gemeenten terugtrekt, en geen zorg meer biedt aan 450 tot 600 mensen met een verstandelijke beperking?1
De cliënten van Philadelphia waar het hier om gaat krijgen extramurale begeleiding. Deze begeleiding valt vanaf 2015 onder verantwoordelijkheid van gemeenten en wordt door hen ingekocht. Ik vind continuïteit van zorg en ondersteuning van het grootste belang. Hiervoor is een aantal waarborgen in de Wmo 2015 opgenomen. Het overgangsrecht in de Wmo 2015 borgt de continuïteit van ondersteuning. In artikel 8.3 van de Wmo 2015 wordt geregeld dat cliënten de zorg behouden (in natura of pgb) welke zij onder de AWBZ verkregen. Dat geldt gedurende de looptijd van hun AWBZ-indicatiebesluit, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. Het overgangsrecht regelt de aanspraak van de cliënten, maar niet de plichten van zorgaanbieders. Als een zorgaanbieder de zorg niet wil leveren, kan de zorgaanbieder hiertoe niet worden gedwongen.
Met de decentralisatie verandert het speelveld. Onder de AWBZ was een schaalvergroting waarneembaar. Organisaties als Philadelphia hebben destijds gekozen om landelijk te gaan werken. Het maatschappelijk ondernemerschap zal naar verwachting kleinschaliger worden en weer meer lokaal worden ingevuld. Ik respecteer ook de keuze van Philadelphia om niet voor één of enkele cliënten een aanbestedingsprocedure te willen ingaan.
Hoe oordeelt u over de verklaring van Philadelphia niet te willen onderhandelen met 200 verschillende gemeenten over het bieden van begeleiding en dagbesteding, omdat dit te ingewikkeld en te bureaucratisch is? Zou de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet juist bureaucratie moeten uitbannen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de plannen van Philadelphia geen zorg meer te bieden in tenminste 150 gemeenten? Op welke momenten is er contact geweest tussen Philadelphia en uw ministerie over dit probleem? Kunt u een overzicht van contactmomenten aan de Kamer doen toekomen?
Dit voorjaar bleek dat Philadelphia er over dacht haar activiteiten in een aantal gemeenten te beëindigen. Daartoe was destijds evenwel nog geen besluit genomen. Naar aanleiding van de uitzending van RTV oost op 26 september jl. is er contact geweest tussen mijn ministerie en Philadelphia op 29 september en op 13 oktober jl. Uit deze contacten is duidelijk geworden dat Philadelphia zich maximaal wil inzetten om tot een zorgvuldige overdracht van cliënten te komen. Philadelphia is hierover met de betrokken gemeenten in gesprek en informeert cliënten actief.
Kunt u aangeven hoe de overgang van begeleiding en dagbesteding gaat verlopen, nu Philadelphia zich terugtrekt in tenminste 150 gemeenten? Welke garanties of eisen worden/zijn getroffen in de betreffende gemeenten?
Philadelphia heeft aangegeven zich maximaal in te spannen voor een «warme overdracht» naar de nieuwe aanbieder. Vooruitlopend op de aanbestedingen is al een substantieel deel van de cliënten overgedragen door Philadelphia. De Wmo 2015 bevat een zorgvuldige regeling van het overgangsrecht voor AWBZ cliënten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop van ondersteuning in het kader van het overgangsrecht Wmo. Daarnaast hebben gemeenten en de «nieuwe aanbieders» de inspanningsverplichting om voor een zorgvuldige overdracht van de cliënt van de huidige naar de nieuwe aanbieder te zorgen.
Kunnen gemeenten niet beter een basistarief hanteren voor de inkoop van begeleiding en dagbesteding, waardoor grote verschillen tussen gemeenten en de enorme bureaucratie voor zorginstellingen ongedaan gemaakt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben als regisseur en inkoper van maatschappelijke ondersteuning een belangrijke rol in de vernieuwing van ondersteuning en het tot stand komen van nieuwe, meer integrale ondersteuningsarrangementen en bekostigingsvormen. Eén vast basistarief past daarbij niet. De waarborgen van artikel 21a van de Wmo zijn verankerd in de Wmo 2015, waarbij in meer algemene zin de verplichting op de gemeenten is gelegd om bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. De artikelen 2.6.4 t/m 2.6.6 van de Wmo 2015 voorzien hierin.
Kunt u aangeven hoe gemeenten in voorbereiding op de decentralisatie een basistarief hanteren, conform de aangenomen initiatiefwet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging (Kamerstukken 31 347) dat is overgenomen in de Wmo 2015?
Zoals bij vraag 5 aangeven, zijn de waarborgen voor werknemers uit hoofde van de initiatiefwet van het lid Leijten verankerd in de Wmo 2015. Daarbij is er gekozen voor een verankering die past bij uitgangspunten van de Wmo 2015 en bij de beoogde doelen van initiatiefwet Leijten. Gemeenten zijn op dit moment bezig met de afronding van de inkoop of hebben deze net afgerond. Bij de inkoop zijn gemeenten gehouden aan eerder genoemde artikelen 2.6.4 tot en met 2.6.6 van de Wmo 2015, waarin de waarborgen voor een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit zijn opgenomen. Eventuele knelpunten kunnen worden besproken tijdens het twee-wekelijks voortgangsoverleg met de landelijke partijen over de hervorming van de langdurige zorg.
Bent u bereid met spoed een reëel basistarief vast te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de hoogte van dit basistarief?
Nee. Voor een toelichting wil ik u verwijzen naar mijn antwoord bij vraag 5.
Wat gebeurt er met de individuele begeleiding en dagbesteding voor de 450 tot 600 mensen met een verstandelijke beperking die dit per 1 januari 2015 kwijtraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven bij vraag 2 en 4 is de continuïteit van zorg voor huidige AWBZ-cliënten geborgd met het overgangsrecht Wmo 2015. Dat geldt gedurende de looptijd van hun AWBZ-indicatiebesluit, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. Gemeenten zijn verantwoordelijk om de ondersteuning in het kader van het overgangsrecht in te kopen. Indien dit niet bij de huidige aanbieder kan, zal de gemeente een andere passende aanbieder contracteren. Daarnaast hebben gemeenten en de «nieuwe aanbieders» de inspanningsverplichting om voor een zorgvuldige overdracht van de cliënt van de huidige naar de nieuwe aanbieder te zorgen. Dit kan zijn het overnemen van personeel of het organiseren van een «warme overdracht» naar de nieuwe aanbieder. Philadelphia heeft aangegeven dit samen met gemeenten op te pakken.
Kunt u aangeven op welke wijze mensen die nu AWBZ-zorg hebben, en 2015 een overgangsjaar is, daarop aanspraak kunnen maken? Kunt u specifiek ingaan op de situatie van de 450 tot 600 mensen die hun zorg via Philadelphia verliezen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe de zorg die Philadelphia vanaf 2015 niet meer wil aanbieden wordt overgenomen? Dienen andere zorgaanbieders dit over te kopen? Kunt u uitleggen hoe dit proces vorm krijgt? Welke gevolgen heeft dit voor zorgbehoevenden en personeel?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid samen met Philadelphia en gemeenten te regelen dat de mensen die nu begeleiding en dagbesteding krijgen dit niet verliezen per 2015? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 8.
Is u bekend hoeveel andere zorgaanbieders stoppen met het bieden van begeleiding en dagbesteding, omdat zij niet met verschillende gemeenten willen of kunnen onderhandelen? Hoeveel mensen treft dit in totaal? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik heb geen overzicht van het aantal zorgaanbieders wat stopt met het verlenen van zorg en ondersteuning. Ik bespreek periodiek met de koepels van aanbieders de signalen die zij ontvangen. Mocht ik signalen ontvangen dat het stoppen van een aanbieder leidt tot het mogelijk in gevaar komen van continuïteit van zorg en ondersteuning, dan zal ik hier samen met de betrokken landelijke partijen actie op ondernemen. Het Interventieteam Hervorming Langdurige Zorg onder leiding van Doekle Terpstra vervult hier ook een belangrijke rol in.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Transitie Wmo dat geagendeerd staat op 8 oktober 2014?
Ik heb het overgrote deel van uw vragen beantwoord tijdens de eerste termijn van het Algemeen overleg Transitie Wmo op 8 oktober 2014. Hierbij treft u ook schriftelijk mijn antwoorden aan.