Onderwijs voor ernstig meervoudig gehandicapte kinderen, kinderen met forse gedragsproblematiek en kinderen met een (zware) verstandelijke beperking |
|
Paul van Meenen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel ernstig meervoudig gehandicapte kinderen, kinderen met forse gedragsproblematiek en kinderen met een (zware) verstandelijk beperking maken op dit moment gebruik maken van (gespecialiseerd) onderwijs?
Op 1 oktober 2013 zaten 71.233 kinderen op het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so). Hiervan waren 15.714 leerlingen zeer moeilijk lerend, 6.334 leerlingen meervoudig gehandicapt en zaten 34.916 leerlingen op scholen voor kinderen met psychiatrische stoornissen of ernstige gedragsproblemen.
Kunt u uiteenzetten hoe de bekostiging van onderwijs voor deze groepen kinderen vanaf 1 januari 2015 is geregeld? Vindt dit plaats op grond van WLZ1, de Jeugdwet2, de Wet passend onderwijs3 of anderszins?
De bekostiging van het onderwijs voor deze groepen leerlingen is geregeld met de wetgeving passend onderwijs. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs ontvangen hiervoor de middelen. Zij zetten deze middelen in voor de extra ondersteuning van leerlingen in het regulier onderwijs en voor de verwijzingen naar het speciaal basisonderwijs en het (v)so. Verder hebben (v)so-scholen binnen de lumpsum beperkt middelen beschikbaar voor zorg en zijn er bijvoorbeeld vergoedingen mogelijk voor brancardliften of speciale schoolbaden. De invulling van de (v)so-bekostiging met ingang van 1 augustus 2014 is toegelicht op: http://passendonderwijs.nl/nieuws/toelichting-bekostiging-vso-na-invoering-passend-onderwijs/. De invoering van de Wlz en de nieuwe Jeugdwet hebben geen effect op deze bekostiging.
Als leerlingen naast extra onderwijsondersteuning ook zorg op school nodig hebben, wordt deze op dit moment gefinancierd uit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Per 1 januari 2015 gaat dit over naar de Jeugdwet, Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz). In antwoord op de vragen van lid Siderius (SP) over de bekostiging van medische zorg voor leerlingen in het speciaal onderwijs d.d. 30 september jl., heb ik met mijn brief van 28 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 357) onderstaande toelichting op deze veranderingen in de zorg gegeven.
De onderdelen begeleiding en persoonlijke verzorging worden overgeheveld naar de Jeugdwet. In de Jeugdwet is voorzien in continuïteit van zorg: in 2015 krijgt een leerling, afhankelijk van de looptijd van zijn «oude» indicatie, nog 1 jaar de huidige geïndiceerde zorg via de gemeente. Voor de jaren daaropvolgend en voor nieuwe zorgvragen zijn de nieuwe financieringsvormen van toepassing. Voor leerlingen ouder dan 18 jaar geldt de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
De AWBZ-verpleging wordt overgeheveld naar de Zvw. De nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw betekent dat per 2015 verpleging voor kinderen in de klas mede kan worden bekostigd door de zorgverzekeraar.
In het geval van blijvende zeer ernstige beperkingen bij leerlingen, is niet de Jeugdwet of Zvw van toepassing, maar de Wlz. Dit is een landelijke regeling. Nu de voorgenomen Wlz zich beperkt tot een integraal zorgaanbod voor mensen die een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, wordt onderwijs niet meer als een voorliggende voorziening gerekend. Dit betekent dat voor kinderen die onder de Wlz gaan vallen, er geen aftrek van de zorg meer plaatsvindt als zij ook onderwijs gaan volgen.
Bovenstaande is samengevat in onderstaand schema:
Leerling op een reguliere school voor primair of voortgezet onderwijs
leerling op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Basisbekostiging
Basisbekostiging
Bekostiging extra ondersteuning, op basis van afspraken in het samenwerkingsverband
Ondersteuningsbekostiging op basis van aantal ingeschreven leerlingen in het (v)so op de teldatum
18-: Jeugdwet
18+: WMO 2015
18-: Jeugdwet
18+: WMO 2015
Zvw: nieuwe aanspraak wijkverpleging
Zvw: nieuwe aanspraak wijkverpleging
Wlz
Wlz
Deelt u de mening dat ook deze kinderen recht hebben op (passend) onderwijs? Zo ja, hoe is dit recht vanaf 1 januari 2015 gewaarborgd?
Ik deel de mening dat zo veel mogelijk kinderen gebruik moeten kunnen maken van het onderwijs. Voor de groep ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen is de verwachting dat de combinatie onderwijs en zorg met ingang van 1 januari 2015 wordt vereenvoudigd. Op dat moment vervalt, zoals hierboven aangegeven, de voorliggendheid van onderwijs op AWBZ. Daarmee wordt een knelpunt van het huidige systeem opgelost en wordt de combinatie van dagbesteding en onderwijs eenvoudiger. Wel blijven de samenwerking en afstemming tussen de uitvoerders van de Wlz en scholen van belang. Het gaat dan om het zorgplan en het ontwikkelingsperspectief van het kind. De aanbieders die zorg vanuit de Wlz leveren, kunnen rechtstreeks met de betrokken (v)so-school afspraken maken over de inzet van zorg.
Voor de invulling van onderwijszorgarrangementen voor leerlingen met lichtere zorgvragen maken samenwerkingsverbanden en gemeenten afspraken in overleg met de betrokken reguliere en speciale scholen. Het samenwerkingsverband is (ook voor alle overige zaken rond onderwijsondersteuning) hèt loket voor de aangesloten scholen.
Herkent u het beeld dat bij zowel zorgaanbieders, onderwijsinstellingen als gemeenten sprake is van handelingsverlegenheid ten aanzien van het aanbieden c.q. inkopen van passend onderwijs voor deze kinderen bij (gespecialiseerde) onderwijsinstellingen? Zo ja, welke acties onderneemt u hiertegen? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te verrichten?
Per 1 augustus jl. is passend onderwijs ingevoerd. Vanaf dat moment zijn scholen verplicht om ervoor te zorgen dat elke leerling een passende plek heeft. Samenwerkingsverbanden zorgen voor de toelating tot het (v)so. Kinderen die voor de invoering van passend onderwijs op het (v)so zaten, konden daar met de invoering van passend onderwijs blijven. En inmiddels zijn er ook voor nieuwe leerlingen toelaatbaarheidsverklaringen voor het (v)so afgegeven. Er is dan ook sprake van een geleidelijke overgang en passend onderwijs zal de komende jaren worden doorontwikkeld. De middelen voor extra ondersteuning in het onderwijs (op reguliere of speciale scholen) blijven daarbij beschikbaar. Wel zal er lokaal worden gekeken wat de individuele leerling precies nodig heeft en of dat het best op een reguliere school of op het (v)so kan worden geboden. Ik herken de handelingsverlegenheid ten aanzien van het doorverwijzen naar scholen voor het (v)so dan ook niet, maar ik zal de ontwikkelingen blijven volgen.
Ten aanzien van de inkoop van eventuele zorg voor deze kinderen geldt dat
ook na 1 januari 2015 zorgcontinuïteit geborgd is. Voor de meeste ernstig meervoudig beperkte kinderen geldt dat zij aangewezen zullen zijn op de Wlz. Dit betekent dat voor een groot deel van deze kinderen de medisch specialistische zorg niet vanuit gemeenten maar vanuit de Wlz gefinancierd zal worden.
Voor de kinderen die van de AWBZ overgaan naar de Jeugdwet, is er een overgangsperiode. Zij houden tijdens de overgangsperiode recht op de zorg uit de AWBZ-indicatie. Die zorg kan in een instelling of thuis geleverd worden. Dit overgangsrecht duurt tot de einddatum op de indicatie, maar uiterlijk tot 1-1-2016. Na afloop van het overgangsrecht kan bij de gemeente nieuwe ondersteuning worden aangevraagd.
Momenteel zijn gemeenten volop bezig met het afronden van hun beleidsplannen Jeugd en met de inkoop van jeugdhulp voor 2015. Door het verplichte karakter van de op overeenstemming gerichte overleggen (oogo) tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden is het gewaarborgd dat gemeenten hun plannen ook afstemmen met de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs. Op basis van de nieuwe Jeugdwet wordt per 1-1-2015 continuïteit van zorg geboden aan de cliënten die op dat moment gebruik van jeugdhulp maken.
Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Stelselherziening/Transitie Jeugdzorg van 24 september jl. (Kamerstuk 31 419, nr. 419) heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer bij brief van 20 oktober 2014 (Kamerstuk 31 839, nr. 415) nader geïnformeerd over de stand van zaken van de inkoopafspraken die gemeenten momenteel maken.
Om erachter te komen hoe de verbinding tussen passend onderwijs en zorg in de praktijk uitpakt, worden de ontwikkelingen in samenwerking met VWS nauwgezet gevolgd. Ook stellen de ministeries in samenwerking met de VNG en de sectororganisaties instrumenten beschikbaar om samenwerkingsverbanden en gemeenten te ondersteunen bij de verbinding tussen onderwijs en zorg.
Deelt u de mening dat de invoering van de Wet passend onderwijs niet ten koste dient te gaan van het specialistische (onderwijs) aanbod voor de genoemde groepen kinderen? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit te voorkomen?
Ja, die mening deel ik. De middelen voor extra ondersteuning in het onderwijs zijn met de invoering van de wetgeving passend onderwijs beschikbaar gebleven. Scholen zijn ervoor verantwoordelijk dat er voor elke leerling een passende plek wordt gevonden, ofwel op een reguliere school of in het (v)so.
Bent u bereid binnen twee weken (voor 4 november 2014) de bovenstaande vragen te beantwoorden?
De vragen worden beantwoord voor de begrotingsbehandeling OCW.
Het bericht dat Nederland beschikt over de satellietbeelden die laten zien wie verantwoordelijk is voor de aanslag op vlucht MH17 |
|
Louis Bontes (GrBvK), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Deelt u de constatering dat kabinetten op belangrijke momenten politieke oordelen en politieke wegingen gaven aan buitenlandse en binnenlandse inlichtingen, zoals bijvoorbeeld:
De regering baseert zich bij politieke oordelen en besluitvorming op een veelheid van bronnen, waaronder inlichtingen.
Herinnert u zich de volgende uitspraak van de Minister-President van 21 juli 2014, waarin hij ten aanzien van de inlichtingen over de toedracht van de ramp zei: «Er zijn, zoals ik in mijn inleiding zei, sterke aanwijzingen over de toedracht van de ramp. Ik zeg erbij dat daar nog geen bevestiging van is bij onze diensten»?
Ja.
Is de verificatie van de Amerikaanse inlichtingen afgerond?
Over de verificatie van informatie van inlichtingendiensten van andere landen kan nooit in het openbaar mededeling worden gedaan.
Is de verificatie van de Duitse inlichtingen afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het kabinet met haar politieke oordeel ten aanzien van de toedracht van de ramp niet kan wachten tot de Onderzoeksraad voor Veiligheid en het Openbaar Ministerie klaar zijn met hun diepgaande onderzoeken, maar dat, als er eerder een politieke weging gemaakt kan worden over algemene conclusies, deze door het kabinet ook gemaakt moet worden?
Nederland leidt de internationale onderzoeken naar de toedracht van de ramp en het strafrechtelijke onderzoek. Het Kabinet kan geen conclusies trekken zonder de onafhankelijkheid van deze officiële onderzoeken aan te tasten. Daarom zal het Kabinet hangende het onderzoek geen oordeel vellen over de toedracht van de ramp.
Kunt u in het kader van voorgaande aangeven tot welk politiek oordeel u komt op basis van binnenlandse en buitenlandse inlichtingen ten aanzien van de toedracht van de ramp?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg als vervolg op het algemeen overleg van 15 oktober jl?
Ja.
Huisartsenorganisaties die tegen het verplicht stellen van een screeningsinstrument voor de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) zijn |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Huisartsenorganisaties tegen verplicht stellen screeningsinstrument GGZ»?1
Het is mogelijk dat zorgverzekeraars in de contractering randvoorwaarden stellen voordat zij tot contractering of financiering overgaan. In dit concrete geval gaat het om gebruik van screeningsinstrumenten, die doorgaans door de huisarts (of zijn praktijkondersteuner GGZ (POH-GGZ)) gebruikt worden bij het bepalen van de mate van ernst en aard van de psychische klachten die zich in de huisartsenpraktijk aandienen. Met een dergelijk screeningsinstrument wordt de huisartsenpraktijk gefaciliteerd om beter te kunnen inspelen op problemen die er zijn op het gebied van psychische problematiek. Er zijn verschillende screeningsinstrumenten ontwikkeld en in gebruik.
Een screeningsinstrument is een hulpmiddel om tot verwijzing te komen. Het treedt niet in de plaats van de verwijzing, evenmin bepaalt het de verwijzing. Het is dus geen vereiste dat het advies op basis van dit instrument, over de best passende zorg, per definitie wordt gevolgd. Het instrument ondersteunt de klinische blik van de zorgprofessional en stelt ook specifiek een aantal vragen over het beeld dat de professional van de patiënt heeft. Die informatie leidt samen met de informatie over klachten en relevante persoonlijke omstandigheden tot een advies. Het is altijd aan de zorgprofessional om, op basis van de eigen klinische blik, te besluiten het advies van het screeningsinstrument wel of niet op te volgen. Door aanlevering van de al dan niet gevolgde screeningsuitkomst bij de declaratie werken zorginstellingen transparant en kan inzicht in praktijkvariatie gepast gebruik bevorderen. Deze ontwikkeling wordt door het stelsel mijns inziens ook beoogd.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraars in de contracten voor 2015, het gebruik van een door de zorgverzekeraars aangedragen screeningselement voor patiënten met psychische problematiek, verplicht stellen? Wat is hierop uw reactie?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u ook van mening dat de beroepsgroep handelt op basis van professionele autonomie die gefundeerd is op wetenschappelijke richtlijnen en dat dit gerespecteerd dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanzelfsprekend vormen NHG-richtlijnen de bron voor de verschillende screeningsinstrumenten. Screeningsinstrumenten bevorderen in die zin juist het gebruik van NHG-richtlijnen. De screeningsinstrumenten combineren elementen uit gevalideerde vragenlijsten die reeds gebruikt worden door zowel huisartsen als GGZ-aanbieders, zoals de Vierdimensionale klachtenlijst (4DKL) of de Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT). Ik sta om die reden positief tegenover deze ontwikkeling. Het is niet het instrument van de verzekeraar, het is een instrument dat is ontwikkeld voor en door het veld zelf.
Hoewel niet valt uit te sluiten dat er zorgaanbieders zijn die de kwaliteit van het instrument betwijfelen, hebben steeds meer GGZ instellingen en huisartsenvoorzieningen inmiddels ervoor gekozen om het screeningsinstrument te gebruiken en samen door te ontwikkelen. Ondanks dat de applicaties op dit moment inderdaad nog in een validatiefase verkeren hebben de zorgpartijen en verzekeraars naar verwachting binnen afzienbare tijd de mogelijkheid om te kiezen voor het instrumenten met de hoogste gevalideerde voorspellende waarde. Naarmate meer instrumenten gevalideerd zijn, vermindert de noodzaak om voor een specifiek instrument te willen opteren.
ZN en NHG zijn daarom in gezamenlijk overleg om te bewerkstelligen dat alle in de praktijk gehanteerde screeningsinstrumenten aan dezelfde uitgangspunten en randvoorwaarden voldoen. De verwijsinformatie die met behulp van het instrument gegenereerd wordt, is dan vergelijkbaar. Partijen hebben onlangs in een werkconferentie hun bereidheid uitgesproken om afspraken te maken over uniforme verwijscriteria die ten grondslag liggen aan de screeningsinstrumenten.
Bent u van mening dat de reeds gehanteerde standaarden en multidisciplinaire richtlijnen, die de basis vormen voor het goed kunnen uitoefenen van de poortwachtersrol, onvoldoende zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze zijn zeker niet onvoldoende. De ontwikkelde screeningsinstrumenten zijn ook niet ontworpen ter vervanging van deze standaarden. In mijn vorige antwoorden heb ik aangegeven dat de instrumenten op deze richtlijnen zijn gebaseerd. De screeningsinstrumenten bieden de professional vooral extra ondersteuning bij de triage en verwijzing van patiënten. Het gebruik van dergelijke instrumenten leveren voor de huisartsenpraktijk veel extra informatie op (ook over de omgevingsfactoren van de patiënt) die binnen de reguliere huisartsenzorg in het algemeen van grote waarde kunnen zijn. Soms komt deze informatie in een regulier huisartsenconsult niet altijd boven tafel.
Uit onderzoek van Telepsy in samenwerking met Stichting Robuust en de Universiteit van Maastricht onder circa 1.700 patiënten blijkt bijvoorbeeld dat mensen geneigd zijn meer informatie prijs te geven aan een computer dan aan een persoon. Maar liefst 61% van de verslavingsproblematiek, gesignaleerd door het systeem, wordt niet opgemerkt door de huisarts of praktijkondersteuner GGZ. Voor een groot deel komt dit doordat dergelijke onderwerpen schaamte beladen zijn. Hetzelfde geldt voor gedachten over zelfmoord. Dagelijks registreert het systeem hoge en acute suïciderisico's, waarvan de betreffende zorgverlener geen weet heeft. Om die reden zijn binnen het systeem suïcide-alerts ingesteld, waarmee zorgverleners direct op de hoogte worden gesteld van dreigend gevaar. Door klachten gestructureerd uit te vragen wordt voorkomen dat belangrijke informatie wordt gemist.
Bent u het met de huisartsenorganisaties eens dat het door zorgverzekeraars verplicht stellen van een niet gevalideerd screeningsinstrument voor de GGZ ongewenst is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vorige vragen.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars met het verplicht stellen van een door hen zelf aangereikt screeningsinstrument veel te veel op de stoel van de huisarts gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Het instrument geeft een advies aan de huisarts, de POH GGZ en GGZ professionals om patiënten de zorg te laten krijgen die men nodig heeft. Zorgverzekeraars bepalen daarmee niet welke behandeling een patiënt krijgt. Het stimuleren van het gebruik van beslissingsondersteunende instrumenten en kwalitatief goede zorg past bij de rol van de verzekeraar in ons stelsel en is derhalve juist wenselijk. Daarbij is het niet verplicht het advies van het screeningsinstrument op te volgen als professional. De professionele autonomie blijft te allen tijde gehandhaafd, ondanks het gebruik van de ondersteuning van het screeningsinstrument. Het screeningsinstrument is daarbij voor en door het veld zelf ontwikkeld.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op dit ongewenste gedrag en de Kamer hierover te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat hier sprake is van gewenst gedrag.
Uitzettingen naar landen waar ebola heerst |
|
Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Voorlopige repatriëringsstop naar de «ebola-landen» Guinee, Liberia en Sierra Leone», waaruit blijkt dat België voorlopig geen gedwongen uitzettingen uitvoert naar landen waar ebola veel slachtoffers maakt?1
Ja.
Kunt u aangeven op grond waarvan België wel heeft besloten tijdelijk geen vreemdelingen meer uit te zetten naar landen die kampen met de uitbraak van ebola?
Navraag heeft geleerd dat de federale politie aldaar ter bescherming van de veiligheid van het eigen personeel heeft besloten tijdelijk geen gedwongen uitzettingen te organiseren naar Liberia, Sierra Leone en Guinee. Zelfstandige terugkeer wordt wel mogelijk geacht. Vreemdelingen die België moeten verlaten, krijgen dan ook geen uitstel van vertrek.
Waarom is er voor deze landen wel een negatief reisadvies afgegeven, vanwege de risicovolle veiligheidssituatie, maar kunnen vreemdelingen toch zonder problemen uitgezet worden naar deze landen?2 Kunt u aangeven of de verslechterde veiligheidssituatie ook voor deze vreemdelingen risico’s kan opleveren? Op welke wijze heeft u deze veiligheidssituatie in uw besluitvorming laten meewegen?
Een reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is een advies aan Nederlandse burgers. Nederlandse burgers kunnen in een ander land kwetsbaarder zijn dan de eigen inwoners van dat land, bijvoorbeeld alleen al omdat zij de taal niet machtig zijn. Ook zouden zij eerder slachtoffer kunnen worden van onderlinge spanningen tussen bevolkingsgroepen, omdat zij minder bekend zijn met de lokale factoren. Vanwege de ebola-uitbraak is er in de drie genoemde landen sprake van dergelijke onderlinge spanningen tussen bevolkingsgroepen.
Voor vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, is het belangrijk te beseffen dat in het kader van hun asielaanvraag is beoordeeld of zij bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) lopen. Hierbij wordt uiteraard ook rekening gehouden met de veiligheidssituatie in het land van herkomst. Indien aannemelijk is dat een vreemdeling zich bij terugkeer niet kan onttrekken aan de bedreigende situatie en dat er gevaar is voor lijf en leden, komt hij op deze grond in aanmerking voor verblijf in Nederland.
Hoe zorgwekkend de situatie in de getroffen landen ook is, ben ik van oordeel dat op dit moment niet bij voorbaat alle vreemdelingen die naar de getroffen landen moeten terugkeren, risico op schending van artikel 3 EVRM lopen. Dit zal steeds in het individuele geval worden beoordeeld.
Klopt het dat de medische diensten in de bovengenoemde landen zodanig worstelen met de aanpak van ebola dat zorgverlening op andere gebieden tekortschiet? Deelt u de mening dat uitzettingen naar dergelijke landen, in het bijzonder voor vreemdelingen die gezondheidszorg nodig hebben, risicovol is?
De medische instellingen in Guinee, Liberia en Sierra Leone richten zich primair op het behandelen van mensen die besmet zijn met het ebola-virus en staan zwaar onder druk. Gezien de bijzondere situatie in de drie getroffen landen en de druk op de medische instellingen aldaar heb ik de uitvoering aangegeven terughoudend te zijn met de terugkeer van vreemdelingen die bij terugkeer medische behandeling nodig hebben en bij het uitblijven daarvan in een medische noodsituatie terecht zouden komen. Dat wil niet zeggen dat alle vreemdelingen met medische indicaties uit de drie genoemde landen bij voorbaat uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet krijgen. Dit zal steeds individueel worden beoordeeld.
Het bericht dat oud-cliënten van zorginstelling Pyxis zelf hun persoonsgebonden budget aan Agis Zorgkantoor moeten terugbetalen |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht van RTV-Utrecht dat oud-cliënten van zorginstelling Pyxis zelf hun persoonsgebonden budget (pgb) aan Agis Zorgkantoor moeten terugbetalen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat Agis Zorgkantoor hierop aangesproken moet worden?
Allereerst wil ik aangeven dat ik de hele gang van zaken betreur.
Ik vind het belangrijk dat het zorgkantoor in alle zaken goed onderzoekt waarom de budgethouders die zorg hadden ingekocht bij Pyxis moeite hebben om hun bestedingen te verantwoorden. Daarbij zal ook de rol van de budgethouder onderzocht moeten worden. Vanwege het lopende onderzoek kan ik niet inhoudelijk op de situatie reageren. Wel kan ik u melden dat ik met Agis heb afgesproken dat lopende dat onderzoek de vordering op de budgethouders om het pgb terug te betalen, wordt opgeschort. Daarnaast ben ik met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning aan gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld.
Los van de uitkomsten van bovenstaand onderzoek wil ik erop wijzen dat de invoering van het trekkingsrecht het voor de budgethouder makkelijker maakt om goed zicht te houden op de facturen van zijn zorgaanbieder. Daarop moet vermeld staan welke zorg is verleend en hoe vaak. In het verleden lag deze toets bij de budgethouder. Vanaf nu toetst ook de SVB, op het moment dat de declaratie binnenkomt, of deze klopt ten opzichte van het afgesproken contract. Het trekkingsrecht creëert ook de mogelijkheid voor gemeenten en zorgkantoren om tussentijds de uitnutting van het budget te monitoren.
Vindt u het eerlijk dat oud-cliënten nu moeten opdraaien voor de misstanden bij Pyxis in Zeist, terwijl de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in 2012 besloten heeft dat deze zorginstelling per direct moet stoppen met alle zorgactiviteiten en woonbegeleiding, omdat allerlei misstanden bij de instelling waren geconstateerd en er sterke aanwijzingen waren voor fraude?2 3 Wat vindt u ervan dat deze oud-cliënten eerst slechte zorg van Pyxis ontvingen («hun pgb slecht werd besteed») en dat deze oud-cliënten nu zelf voor de kosten moeten opdraaien, terwijl ze dat geld niet hebben?
Zie mijn antwoord bij vraag 2. De IGZ heeft in 2012 een bevel tot sluiting gegeven aan stichting Pyxis. Inspectiebezoek wees uit dat er veiligheidsrisico’s waren voor cliënten en dat er sprake was van onverantwoorde zorg. In overleg met twee zorgaanbieders en het zorgkantoor heeft de IGZ er voor gezorgd dat cliënten van Pyxis direct na sluiting zorg en woonbegeleiding kregen.
Bent u van mening dat de misstanden en onduidelijke administratie van Pyxis goed kunnen samenhangen met het feit dat de oud-cliënten niet in het bezit zijn van de juiste bonnetjes? In hoeverre is het niet hebben van de juiste bonnetjes de schuld van de oud-cliënten, bij wie zorgverzekeraar Agis het bedrag claimt, omdat zij niet de juiste bonnetjes zouden kunnen overleggen? Vindt u dat Agis Zorgkantoor de oud-cliënten hier de schuld van kan geven?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Is het niet meer in lijn met uw gedachtegoed, namelijk dat bij de opsporing van fraude de fraudeurs moeten worden aangepakt en de kwetsbare patiënten moeten worden ontzien, om in het geval van Pyxis ook de kwetsbare (psychiatrische) patiënten te ontzien en het zorgkantoor opdracht te geven te stoppen met het terugvorderen van pgb-gelden?4
Zie antwoord 2. Tegen Pyxis loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek bij het arrondissementsparket Midden-Nederland. Op dit moment ligt het onderzoek ter beoordeling bij de officier van justitie. Omdat het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft kan ik hier geen uitspraken over doen.
Inmiddels heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu (Terugblik en vervolg pgb-fraude aanpak, 29 januari 2015, Kamerstuk 25 657, nr. 113). De aanpak van pgb-fraude werpt zijn vruchten af, maar hierin zijn nog stappen te zetten en mijn beleid is erop gericht het pgb minder fraudegevoelig te maken.
Bent u op de hoogte van (de inhoud van) de e-mail, waaraan in het bericht van RTV-Utrecht wordt gerefereerd, die een van de oud-cliënten heeft ontvangen van de IGZ dat de gang van zaken betreurt en hoopt op een «acceptabele oplossing»?5 Bent u dezelfde mening toegedaan als de IGZ? Zo ja, wat zijn uw vervolgstappen hierbij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit bericht van de IGZ voor alle oud-cliënten geldt? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een e-mail van de IGZ aan een privépersoon. Mijn ministerie is hierover achteraf door de IGZ geïnformeerd. De inspectie heeft geen inhoudelijke betrokkenheid bij de afwikkeling van deze zaak en heeft dit ook aangegeven aan de oud-cliënt. Dat betekent dat de IGZ geen uitspraak doet over hoe een acceptabele oplossing eruit zou moeten zien. De IGZ heeft haar medeleven betuigd aan de cliënt voor de situatie waarin deze nu verkeert.
Kent u het onderzoek naar zorginstelling Pyxis dat Agis Zorgkantoor bijna drie jaar geleden startte?6 Weet u wat in dit onderzoek is of wordt onderzocht? Kun u aangeven of er al resultaten bekend zijn? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten doen toekomen en kunt u deze resultaten duiden? Zo nee, kunt u aangeven waarom dit onderzoek zo lang duurt en wanneer de resultaten dan wel bekend zijn? Mochten de resultaten nog niet bekend zijn, deelt u dan de mening dat het vreemd is dat Agis Zorgkantoor de oud-cliënten verzoekt vele euro’s terug te betalen vóórdat duidelijk is wat er eigenlijk precies heeft plaatsgevonden bij zorginstelling Pyxis?
Agis zorgkantoor onderzoekt de verantwoording van de afzonderlijke budgethouders en heeft nog niet alle onderzoeken afgerond. Deze verantwoordingsonderzoeken naar afzonderlijke budgethouders zijn complex en vergen tijd. Met het oog op bescherming van de privacy kunnen deze onderzoeken niet worden verspreid. Ik ben met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning aan gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld.
Heeft er strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, gaat dit alsnog plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u van plan actie in deze casus te ondernemen? Hoe en hoe snel gaat u de oud-cliënten ondersteunen, c.q. informeren? Gaat u contact opnemen met Agis Zorgkantoor? Zo ja, wat is uw boodschap in hun richting? Zo nee, waarom niet? Gaat u contact opnemen met zorginstelling Pyxis? Zo ja, wat is uw boodschap in hun richting? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is bij u het signaal bekend dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk is voor het uitkeren van het pgb, er nog niet klaar voor is om fraude met het pgb op te sporen?7 Heeft de SVB toegang tot de zwarte lijsten van de zorgkantoren met frauderende pgb-bureaus? Zo nee, krijgt zij deze toegang op korte termijn wel?
Het systeem van trekkingsrechten richt zich op het transparanter maken van de besteding van pgb-gelden. Het werpt een drempel op ten aanzien van oneigenlijk gebruik doordat alle transacties worden vastgelegd in het systeem. Trekkingsrecht zorgt bovendien voor een controle vooraf, door zowel de zorgkantoren (zorginhoudelijke toets) als de SVB (arbeidsrechtelijk, fiscaal en administratief). Zorgkantoren hebben inzage in de bestedingen van het budget en kunnen tijdens het kalenderjaar bestedingen volgen en daar waar nodig actie ondernemen. Doordat de SVB nu op een centraal punt de pgb-bestanden beheert nemen de mogelijkheden toe voor analyse en controle van deze bestanden op fraude over de pgb-domeinen heen. Naarmate er meer declaraties worden verwerkt is het steeds beter mogelijk om verdachte transacties te onderkennen en zo fraude op te sporen. De resultaten moeten worden gedeeld tussen zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars.
Erkent u dat, hoewel u heeft aangegeven fraudepraktijken aan te pakken en dat het computersysteem van de SVB dergelijke fraudepraktijken zou opsporen, het een urgent probleem is dat dit nog niet is geregeld? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10. Ik heb u geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu en wat er in de Wet langdurige zorg is geregeld om het WLZ-pgb fraudebestendiger te malen. Daarnaast bent u geïnformeerd over de implementatie van het systeem van trekkingsrechten8.
Vindt u het reëel aan te nemen dat, in het licht van het bericht bij vraag 10, er nog meer zaken zullen volgen zoals de Pyxis-zaak en dat meer cliënten de dupe worden van fraude? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom denkt u van niet?
Inmiddels heb ik meerdere signalen ontvangen over vermoedens van fraude bij andere zorgaanbieders en gedupeerde budgethouders. Ook voor deze signalen geldt dat er grondig onderzoek moet worden gedaan naar de feiten. Ik ben met Agis in overleg over mogelijkheden voor ondersteuning van gedupeerde budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en zal dat naar de andere zorgkantoren verbreden.
Ik heb u inmiddels per brief geïnformeerd over de aanpak van pgb-fraude vanaf 2012 tot nu. Daarnaast werken de Minister en ik aan een samenhangend programmaplan voor de aanpak van fouten en fraude in de zorg. Dit programma richt zich op alle domeinen van de zorg en omvat dus zowel de Zvw, de Wlz, Wmo 2015 en de Jeugdwet. In dit programma zal ook het voor komen en aanpakken van pgb-fraude in vier domeinen worden meegenomen, mede op basis van kennis die reeds is opgedaan met de pgb-fraude aanpak in de AWBZ. Naar verwachting wordt in het voorjaar van 2015 het samenhangend programmaplan voor de aanpak van fouten en fraude in de zorg aan de Tweede Kamer aangeboden.
Het bericht dat het ministerie het lek in asbestregels erkent |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Foekens Asbestsaneringen, ondanks intrekking van het certificaat, zijn werkzaamheden voortzet onder de BV van een familielid?1
Ik kan niet ingaan op een individuele casus, zolang er nog procedures lopen. In het algemeen kan gesteld worden dat, wanneer een bedrijf een sanctie heeft opgelegd gekregen die leidt tot intrekking van het procescertificaat, regelgeving erin zou moeten voorzien dat ontwijkgedrag kan worden voorkómen. Het is nu echter niet verboden om bijvoorbeeld een nieuwe rechtspersoon op te richten en dus is het mogelijk dat bestuurders hun werkzaamheden onderbrengen bij een ander gecertificeerd bedrijf of binnen een andere rechtspersoon. Ik acht een dergelijk gedrag – dat in de praktijk kan neerkomen op voorzetting van het bedrijf onder een andere vlag – zeer onwenselijk.
Wanneer en waarom is het certificaat van Foekens Asbestsanering ingetrokken? Wanneer is het certificaat aan de voortzetting verleend? Heeft de Arbeidsinspectie (nu: Inspectie SZW) inspecties uitgevoerd bij de BV die de werkzaamheden voortzet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de resultaten?
Zoals gemeld onder vraag 1, kan niet worden ingegaan op een individuele casus.
Voor een overzicht van geldige of ingetrokken certificaten kan gebruik worden gemaakt van het register op de website van beheersstichting Ascert.
In het algemeen kan worden gesteld dat een certificaat wordt ingetrokken als gevolg van de opeenstapeling van afwijkingen. Het aantal en de ernst van de door de cki (Certificerings- en Keuringsinstelling) geconstateerde afwijkingen kunnen leiden tot een onvoorwaardelijke intrekking van het procescertificaat.
Is bij die certificering gecontroleerd of er sprake was van voortzetting van werkzaamheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is een certificaat verleend?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welk certificeringsbedrijf heeft aan deze BV het certificaat verleend?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is dat hetzelfde certificeringsbedrijf dat eerder voortzetting van werkzaamheden van PK Sloopwerken op het certificaat van een ander bedrijf toestond? Zo ja, wat gaat u tegen dit certificeringsbedrijf ondernemen?
Zoals gemeld, kan ik niet ingaan op individuele casussen, zolang er nog procedures lopen.
Ik acht het evenwel van belang dat cki’s eenzelfde methode en protocol hanteren bij het in behandeling nemen van aanvragen tot certificatie. Als basis hiervoor dienen de certificatieschema’s. Deze moeten ondubbelzinnig zijn voor wat betreft de eisen. Het gesignaleerde probleem maakt duidelijk dat aanpassing nodig is van de certificatieschema’s. Ook is versterking van afstemming en informatie-uitwisseling wenselijk tussen de beheersstichting Ascert, cki’s en SZW om een ongewenste aanvraag van een nieuw certificaat te detecteren.
Momenteel wordt in samenwerking met de beheersstichting en het college van deskundigen bepaald welke maatregelen verder getroffen worden in gevallen waarin de huidige regelgeving nog niet voldoende voorziet. Inzet is om de bestaande schema’s aan te scherpen en om concrete afspraken te maken over de uitwisseling van informatie wanneer er een vermoeden bestaat van oneigenlijk gebruik en/of er aanwijzingen zijn van «ontwijkgedrag» bij een aanvraag van een certificaat.
De Inspectie SZW inspecteert daarnaast onverminderd en intensief. Met name op bedrijven die structureel de wet niet naleven: notoire overtreders en niet-nalevers.
Wanneer was op het ministerie bekend dat het om een voortzetting van werkzaamheden ging? Is het waar dat certificering van de voortzetting op 26 mei 2014 is verleend?2 Welke maatregelen heeft u genomen om voortzetting te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Waaruit bestaan de mazen in de regels waardoor voortzetting van werkzaamheden onder een andere bedrijfsnaam niet te voorkomen zou zijn? Welke andere mazen zijn er? Welke onwenselijke gevolgen heeft dat?3
Bij de controle van kandidaat-certificaathouders (bedrijven) wordt door de cki gecontroleerd of het bedrijf in de laatste 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag van een certificaat geen certificaat had dat is geweigerd of ingetrokken (vrijwillig of als gevolg van sancties). Wanneer sprake is van een nieuwe BV met nieuwe aandeelhouders, kan via de bestaande regels niet bepaald worden of er sprake is van een voortzetting van de werkzaamheden van het bedrijf wiens certificaat is ingetrokken. Wanneer er sprake is van overgang van onderneming kan – indien het een ingetrokken certificaat betreft – de aanvraag worden geweigerd. De schema’s bevatten nog geen expliciete eisen voor de cki’s op dit punt.
Handelen alle certificeringsbedrijven op dezelfde wijze bij voortzetting na intrekking van het certificaat? Zo nee, wat zijn de verschillen? Waaruit komen die verschillen voort? Wat zijn de voorschriften van Ascert in dit verband? Houden certificeringsbedrijven zich daar op dezelfde manier aan? Zo nee, waarom niet en wat zijn de verschillen?
Onder regie van beheersstichting Ascert worden met cki’s afspraken gemaakt opdat cki’s een gelijke handelwijze hanteren bij het uitvoeren van de regels uit de certificatieschema’s. Hiertoe wordt periodiek overleg gevoerd met de cki’s. Desalniettemin kan in de praktijk toch sprake zijn van interpretatieverschillen. Aanscherping van de bepalingen in de schema’s en het maken van concrete afspraken over afstemming en uitwisseling van informatie is daarom nodig; zie verder het antwoord op vraag 5.
Waarom reageert u wel op de publicatie in Trouw en waarom heeft u niet uit eigener beweging de Kamer geïnformeerd?4
Op het moment van publicatie werd overleg gevoerd en onderzocht welke maatregelen getroffen konden worden. Gezien de ontstane publiciteit naar aanleiding van de publicatie achtte ik een korte publieke reactie op de publicatie in Trouw wenselijk.
Welke maatregelen gaat u nu precies treffen en op welke termijn?
De te treffen maatregelen die momenteel voorliggen en die worden besproken met belanghebbenden (waaronder Ascert) spitsen zich toe op het aanscherpen van eisen voor aanvragers in de certificatieschema’s. Dit wordt momenteel in gang gezet.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over arbeidsomstandigheden op 30 oktober 2014?
Ja.
Het flitsfaillissement van Triodus Kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat er opnieuw dit jaar een grote kinderopvangorganisatie failliet is gegaan en via een zogeheten pre-pack-constructie een doorstart heeft gemaakt?1
Voor de ouders en de kinderen die gebruik maakten van kinderopvang van Triodus is van belang dat de doorstart – die met gebruikmaking van de «pre-pack» methode voorafgaand aan de faillietverklaring is voorbereid onder het toeziend oog van de persoon die nu in het faillissement als curator is aangesteld – er in ieder geval toe heeft geleid dat het faillissement niet tot gevolg heeft gehad dat ouders en kinderen geconfronteerd werden met een plotselinge sluiting van kinderopvang-locaties. Bij andere faillissementen is het wel voorgekomen dat ouders van de ene op de andere dag voor een dichte deur stonden. Dat is hier niet gebeurd. Dat de opvang kon worden gecontinueerd met zo min mogelijk veranderingen voor ouders en kinderen vind ik een wenselijke uitkomst van de doorstart.
Ik realiseer me tegelijkertijd dat er bij het faillissement meer betrokkenen zijn. Zo geldt voor de getroffen werknemers dat hun situatie na de faillietverklaring, zoals altijd, onzeker is. Dit gegeven is een van de redenen waarom ik dan ook graag de positie van werknemers in faillissement nader wil onderzoeken. Ik heb dit onderzoek al toegezegd in het AO van 24 september. Ik zal u in het voorjaar verder informeren over dit onderzoek.
Welke concrete gevolgen heeft dit flitsfaillissement voor de 2400 kinderen, de 350 werknemers en de 49 kinderopvanglocaties van Triodus Kinderopvang?
De SWKGroep heeft alle open zijnde locaties, 40 in totaal, overgenomen. Daarbij was het de bedoeling om continuïteit te bieden voor ouders, kinderen en zoveel mogelijk medewerkers. De SWKgroep heeft direct nadat zij met de curator een akkoord had bereikt over de doorstart de vakbonden geïnformeerd over de verwachte stappen met betrekking tot het personeel. Het uitgangspunt daarbij was om zoveel mogelijk uitvoerende medewerkers mee te nemen en daarbij aan te sluiten bij de regels van de Cao kinderopvang. De SWKgroep heeft mij gemeld dat 85% van de medewerkers uit het primaire proces een contract voor onbepaalde tijd aangeboden heeft gekregen. Alle ouders zijn direct geïnformeerd en er zijn aan hen nieuwe overeenkomsten aangeboden, waarbij prijs en product hetzelfde blijven.
Kunt u aangeven onder welke condities deze pre-pack-overname heeft plaatsgevonden en welke vijf andere partijen interesse hebben getoond in de overname van Triodus Kinderopvang?
De curator zal binnenkort middels het eerste openbare verslag verantwoording afleggen over de prepack periode. Daarin zal nadere informatie worden gegeven over de aanloop naar de doorstart met de SWKGroep die plaatsvond kort na de faillietverklaring en de daarbij geldende condities.
Welke rechtsvorm hanteerde Triodus Kinderopvang en heeft hierin een wijziging plaatsgevonden na overname door de SWKGroep? Kunt u toelichten of er sprake is of was van een winstoogmerk?
Triodus is een stichting zonder winstoogmerk. De transactie met de SWKGroep betrof, zoals bij een doorstart uit een faillissement gebruikelijk is, een zogenaamde activatransactie. De rendabele bedrijfsonderdelen van Triodus (dit zijn activa) zijn door de curator verkocht aan de SWKGroep. De SWKGroep is net als Triodus een stichting zonder winstoogmerk. De opbrengst van de verkoop is ten goede gekomen aan de boedel van de failliet verklaarde stichting Triodus en zal door de curator worden verdeeld onder de schuldeisers in het faillissement. De stichting Triodus zal na afwikkeling van het faillissement ophouden te bestaan.
Kunt u toelichten of de vakbonden bij dit flitsfaillissement – anders dan bij het flitsfaillissement van Estro – op de hoogte zijn geweest van deze doorstart? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de vakbonden direct nadat de SWKGroep overeenstemming had bereikt met de curator van Triodus over de doorstart, geïnformeerd zijn over de verwachte stappen met betrekking tot het personeel.
Wanneer is er in uw ogen sprake van een «langetermijninvestering» in de kinderopvang?2 Kunt u toelichten of hiervan bij Triodus Kinderopvang en de SWKGroep sprake is/was?
In mijn ogen is het belangrijk voor de stabiliteit in de sector dat ondernemers oog hebben voor de continuïteit van hun onderneming. Tegelijkertijd begrijp ik dat dit niet altijd haalbaar is. Dat in tijden van economische tegenwind de kinderopvangsector – net als de rest van de economie – met tegenslag te maken krijgt vind ik spijtig, maar onvermijdelijk. Mijn beeld is dat ouders, meer nog dan vroeger, verschillende keuzemogelijkheden hebben als zij zich beraden op de beste oplossing voor hun kinderen. Dat is voor mij het belangrijkst.
Hoe verhoudt het flitsfaillissement van Triodus Kinderopvang zich tot uw uitspraak dat er in het belastingplan 2012 maatregelen zijn getroffen om overnameholdingconstructies fiscaal bezien minder aantrekkelijk te maken en uw verwachting dat dit soort constructies in de toekomst minder vaak zullen voorkomen? Acht u het wenselijk dat er alsnog aanvullende wettelijke maatregelen worden genomen om dergelijke overnames te voorkomen?3
Bij Triodus Kinderopvang was geen sprake van een zogenaamde overname-holdingconstructie. Zoals ik ook in mijn beantwoording op vragen over het faillissement van kinderopvangorganisatie Estro heb aangegeven, zijn in het belastingplan 2012 maatregelen getroffen om overnameholdingconstructies fiscaal bezien minder aantrekkelijk te maken. Ik verwacht dat dit soort constructies in de toekomst minder vaak zal voorkomen en zie nu geen aanleiding voor aanvullende wettelijke maatregelen.
Zijn er bij u meer kinderdagverblijven bekend die op het punt van faillissement staan? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen?
De kinderopvangsector is een marktsector. Ik heb geen inzicht in de boekhouding van kinderopvangorganisaties en eventuele op handen zijnde faillissementen.
Wat betekenen de steeds vaker voorkomende fusies van kinderopvangorganisaties voor de gewenste kleinschaligheid in de kinderopvang?4 Kunt u uw visie over dit vraagstuk uiteenzetten?
Zoals u weet is de kinderopvangsector een conjunctuurgevoelige sector. Ik vind het niet vreemd dat in deze tijden van economische tegenwind de sector consolideert en naar nieuwe oplossingen en organisatievormen zoekt, om zo de continuïteit van de dienstverlening aan ouders en kinderen te kunnen borgen. Dat alles moet natuurlijk wel binnen de wettelijke kaders voor kwaliteit. Daarnaast stel ik vast dat grote kinderopvangorganisaties of op winst gerichte organisaties gemiddeld geen lagere kwaliteit leveren. Dat vind ik ook logisch: ouders zijn in staat om een goede keuze te maken als het gaat om zoiets belangrijks als kwalitatief goede opvang voor hun kinderen.
Het bericht dat België niet langer cellen van de Penitentiaire Inrichting Tilburg wil huren |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht «België wil niet langer cellen Willem II gevangenis Tilburg huren»? Klopt het wat in dit bericht vermeld wordt?1
Het bericht «België wil niet langer cellen Willem II gevangenis Tilburg huren» is mij bekend. Het verdrag tussen Nederland en België over het gebruik van de PI Tilburg heeft een geldigheid tot 31 december 2016, waarbij België telkens uiterlijk 1 juli van het lopende kalenderjaar dient aan te geven of ook het volgende kalenderjaar gebruik gemaakt zal gaan worden van de PI Tilburg. Ook na 2016 is verlenging mogelijk. Hiervoor is wel een nieuw verdrag vereist. Op dit moment vindt overleg plaats met België, zowel ten aanzien van het gebruik van de PI Tilburg in 2016, alsook na 2016. Mede gelet op de gesprekken die nu gevoerd worden over een mogelijke verlenging van de verhuur van de PI Tilburg, deel ik de mening niet dat ik de medewerkers van de PI Tilburg valse hoop heb gegeven dat de PI Tilburg voorlopig nog wel open zou blijven.
Indien bovenstaand bericht klopt, bent u dan bereid het personeel van de Penitentiaire Inrichting (PI) Tilburg per direct het van-werk-naar-werktraject in te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Was u op de hoogte van de plannen van de Belgische regering om het huurcontract niet te verlengen? Zo ja, waarom heeft u dit de Kamer en de PI Tilburg niet medegedeeld zodat tijdig maatregelen genomen konden worden? Zo nee, waarom was u niet op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat u de medewerkers van de PI Tilburg valse hoop heeft gegeven dat de PI Tilburg voorlopig nog wel open zou blijven, aangezien u bij het laatste algemeen overleg over het gevangeniswezen op 27 maart 20142 heeft gezegd dat u geen nadere signalen heeft ontvangen dat de Belgen Tilburg helemaal niet meer nodig zouden hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een gevangenis die het beste scoort op het gebied van budgetbeheersing en waarmee het dus de goedkoopste penitentiaire inrichting van Nederland is, open dient te blijven? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Masterplan DJI is besloten een aantal penitentiaire inrichtingen te sluiten, waaronder de PI Tilburg. Er heeft een zorgvuldig besluitvormingsproces plaatsgehad aan de hand van met uw Kamer besproken toetsingscriteria. Aangezien er geen sprake is van groei in de behoefte aan detentiecapaciteit, zie ik op dit moment geen aanleiding het eerder genomen besluit over de te sluiten inrichtingen te heroverwegen.
Bent u bereid er alles aan te doen om de PI Tilburg alsnog open te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015?
Ja
Conflicten over kinderalimentatie als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen, waardoor een aftrekpost voor betaalde alimentatie per 1 januari 2015 vervalt |
|
Pieter Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over conflicten over kinderalimentatie als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen, waardoor een aftrekpost, LOK1, voor betaalde alimentatie per 1 januari 2015 vervalt?
Ja.
Herinnert u zich dat u in het plenaire debat over de hervorming van de kindregelingen heeft aangegeven:
Ja.
Op welke wijze komt u de toezegging na over de standaardisering van de aanvraag van wijziging?
De Wet hervorming kindregelingen kan gevolgen hebben voor de hoogte van kinderalimentatie. De Kamervragen zijn gericht op de gevolgen van het afschaffen van de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (LOK). Dit is één van de wijzigingen die voortvloeit uit de Wet hervorming kindregelingen. Naast het afschaffen van de LOK zijn er ook belangrijke wijzigingen in het kindgebonden budget (met name de invoering van een alleenstaande ouderkop) en de kinderbijslag. Daarnaast worden de alleenstaande-ouderkorting en de ouderschapsverlofkorting afgeschaft. Deze maatregelen kunnen stuk voor stuk effect hebben op de draagkracht van de onderhoudsplichtige en de behoefte van de onderhoudsgerechtigde. Draagkracht en behoefte zijn de wettelijke maatstaven voor de bepaling van het voor levensonderhoud verschuldigde bedrag. In het Rapport Alimentatienormen (te vinden op www.rechtspraak.nl)3 zijn aanbevelingen opgenomen voor een uniforme, praktische invulling van deze maatstaven. Dit rapport wordt regelmatig aangepast aan nieuwe ontwikkelingen in regelgeving en jurisprudentie. Naar ik heb vernomen, heeft de expertgroep alimentatienormen bekeken hoe de Wet hervorming kindregelingen tot wijziging van het rapport Alimentatienormen leidt en is conform hieraan het rapport aan het wijzigen. Het rapport zal naar verwachting in de tweede helft van december 2014 worden gepubliceerd.
Over de gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen is uitgebreid gecommuniceerd. Zo is er bijvoorbeeld een tool Veranderingen kindregelingen opgenomen op www.rijksoverheid.nl. De gevolgen van de hervorming van de kindregelingen voor de hoogte van kinderalimentatie zijn hierin niet meegenomen. De hoogte van de kinderalimentatiebedragen en de eventuele wijziging daarvan ten gevolge van de Wet hervorming kindregelingen zijn immers afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Ouders kunnen hierover advies inwinnen bij het Juridisch Loket of bij een mediator of advocaat.
Het is belangrijk dat ouders op de hoogte zijn van de mogelijke consequenties van de Wet hervorming kindregelingen. Ouders zullen er daarom via publieksvoorlichting op gewezen worden dat de Wet hervorming kindregelingen van invloed kan zijn op de kinderalimentatie en gewezen worden waar verdere informatie te vinden is.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Pieter Heerma van 6 maart 20143, waarin de regering wordt verzocht om de Raad voor de Rechtspraak te vragen te komen met een standaardrekenregel voor de herziening van de alimentatieverplichtingen, ten einde pijnlijke rechtszaken te voorkomen? Deelt u de mening dat de oude alimentatieverplichtingen nog uitgingen van het bestaan van de LOK en dus dikwijls te hoog zijn vastgesteld?
Ja. Bij lopende alimentatieverplichtingen is uitgegaan van de op het moment van vaststelling geldende regelgeving en de op dat moment bestaande feiten en omstandigheden van het betreffende geval, zoals het toenmalige inkomen. Dit in aanmerking nemend kan niet gesteld worden dat de alimentatieverplichtingen toentertijd te hoog zijn vastgesteld. Het bestaan van de LOK is toen ook meegewogen in de alimentatiebepaling. Echter zijn er ook andere factoren meegewogen in de bepaling die de andere kant op kunnen werken, zoals dat de arbeidskorting op dit moment hoger is dan enkele jaren geleden. Dit verhoogt juist de draagkracht van de alimentatieplichtige en zou doen vermoeden dat de alimentatieverplichting op dit moment te laag is vastgesteld.
Dit laat onverlet dat als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen wijzigingen in de behoefte of draagkracht kunnen optreden, die vervolgens kunnen leiden tot aanpassing van het kinderalimentatiebedrag.
Welke stappen heeft de regering sinds die aangenomen motie ondernomen om die rekenregel te (laten) vaststellen? Kunt u een tijdlijn geven?
Het verzoek in de motie om te komen tot een standaardrekenregel voor wijziging van het kinderalimentatiebedrag als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen is neergelegd bij de Raad voor de rechtspraak. De Raad komt begin volgend jaar met een advies.
Wanneer en waar zal de rekenregel gepubliceerd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat raadt u een alimentatie betalende ouder aan, die fors koopkrachtverlies leidt door de wijziging in de belastingwetgeving en er niet in slaagt om via een minnelijke weg tot een herziening van de kinderalimentatie te komen met de alimentatie ontvangende ouder? Moet hij of zij een rechtszaak starten, of kan hij of zij wachten op de rekenregel van dit kabinet en van de Raad voor de Rechtspraak?
De Wet hervorming kindregelingen heeft, zoals aangegeven, mogelijk effect op reeds vastgestelde kinderalimentatie. Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 3, zal hierop worden gewezen in de publieksvoorlichting. Het maken van afspraken over kinderalimentatie en het eventueel wijzigen daarvan is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij kunnen daarvoor het Juridisch Loket, een mediator of advocaat inschakelen. Komen de ouders niet tot overeenstemming over wijziging van het alimentatiebedrag, dan kan de rechter verzocht worden de alimentatie aan te passen.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, aangezien grote groepen ouders acuut met dit probleem worden geconfronteerd?
Het is helaas niet gelukt om – zoals is verzocht – de vragen binnen twee weken te beantwoorden. Dit omdat interdepartementale afstemming meer tijd heeft gevergd.
De voorgenomen fusie van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de ruim 14.500 ingezamelde handtekeningen tegen de voorgenomen fusie van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis in Woerden met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein?1
Dat het belangrijk is dat bestuurders van ziekenhuizen bij het voornemen tot een fusie in gesprek gaan met betrokken partijen.
Wat is uw reactie op de bewering van de bestuurders van de genoemde ziekenhuizen dat een fusie tussen beide ziekenhuizen onvermijdelijk is? Welke gestelde kwaliteitseisen dwingen de ziekenhuizen te fuseren?
Op de website van de betreffende ziekenhuizen is te lezen wat de motivatie is van de bestuurders om te kiezen voor een fusie. Het is mij niet bekend dat er dwingende kwaliteitseisen zijn die tot fusies dwingen. Samenwerking tussen ziekenhuizen is mijn inziens altijd een mogelijkheid om de zorg dichtbij te organiseren en te houden.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van de voorgenomen fusieplannen zijn van beide ziekenhuizen? Is de vrees dat er in Woerden slechts nog een polikliniek overblijft naar uw mening gegrond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de concentratie doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn.
Is het voortbestaan van de klinische functies zoals verloskunde gewaarborgd? Blijft in het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis 7x24 uur het licht branden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat het voornemen om de spoedeisende hulp van één van beide ziekenhuizen als gevolg van de voorgenomen fusie te sluiten of te versoberen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is deze voorgenomen fusie de voorbode van het wederom verdwijnen of uitkleden van kleinschalige ziekenhuiszorg in Nederland?
Het is voor mij niet mogelijk om de toekomst te voorspellen. Mijn beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Voor de patiënt is het belangrijk om een keuze te hebben en weg te kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende verschillend aanbod overblijft en er niet wordt gefuseerd om het fuseren.
Wat zijn de gevolgen van de voorgenomen fusie voor het personeel? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mocht de fusie definitief doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de concentratie en wat de gevolgen zijn, zowel naar het personeel als naar andere partijen zoals de gemeente betrokken gemeente. Het is niet aan mij om dit te beoordelen. Bovendien zijn allerlei scenario’s denkbaar totdat het bestuur een definitief besluit neemt.
Hebben bij deze voorgenomen fusie patiënten, personeel en de omgeving (zwaarwegende) inspraak gehad zoals de fusiewet voorschrijft? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoe luidde hun oordeel?2
Deze fusie is al eerder op grond van de Mededingingswet door de ACM goedgekeurd. Echter, omdat de fusie in de praktijk nog niet heeft plaatsgevonden moet deze alsnog door partijen worden gemeld bij de NZa. De NZa zal dan ondermeer toetsen of de betrokken ziekenhuizen hun samenwerkingsplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf, zoals de wet voorschrijft. De NZa maakt haar besluiten openbaar op haar website.
Welk advies geven de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over deze fusieplannen? Is de financiële huishouding en de zorg binnen beide zorginstellingen voldoende «op orde» om een grote verandering te kunnen ondergaan?
Toezichthouders geven geen advies over fusieplannen. Wel heeft de NZa op 20 november 2013 een zienswijze aan de ACM gegeven over de concentratie, waarin ze ingaat op mogelijke effecten voor de betaalbaarheid en het selectief inkopen. De zienswijze is te raadplegen op de website van de NZa. De IGZ heeft geen zienswijze afgegeven.
Op welk onderzoek is de stelling gebaseerd dat grotere zorginstellingen efficiënter zijn? Welke omvang zou een ziekenhuis idealiter moeten hebben naar uw mening? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn of betere zorg leveren. Belangrijk is dat er keuzemogelijkheden blijven bestaan voor verzekeraars en verzekerden. Wat betreft de kwaliteit van zorg en de relaties met het aantal operaties hebben zorgverzekeraars met ziekenhuizen gesproken naar aanleiding van het uitbrengen van normen van de verschillende wetenschappelijke verenigingen. Een overzicht van deze normen is te raadplegen op: http://www.minimumkwaliteitsnormen.nl/Welkom.htm
Op welk onderzoek is gebaseerd dat grote instellingen een betere kwaliteit van zorg leveren of dat het vaker uitvoeren van een operatie de kwaliteit ervan verbetert? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Liggen er aan de voorgenomen fusie regioplannen of een andere strategische agenda ten grondslag? Indien ja, kunt u die de Kamer doen toekomen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het gevolg voor het huidige verzorgingsgebied van het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis wanneer dit verdwijnt? Erkent u dat niet alleen aanrijtijden van belang zijn bij een analyse van de bereikbaarheid van zorg, maar ook de zwaarte (en grootte) van het verzorgingsgebied dat een ziekenhuis bedient? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM uit 2013 is het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis niet gevoelig voor de 45-minuten norm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn geen gevolgen voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten met een ambulance van de spoedeisende hulp en acute verloskunde in de regio bij mogelijke sluiting van het Langeland Ziekenhuis.
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht.
Het bericht dat over de hele wereld onderwijsinstellingen voorzorgsmaatregelen nemen tegen ebola, in tegenstelling tot Nederland |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderwijsinstellingen alert op studenten met ebola»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de zorgen die er heersen op de Nederlandse onderwijsinstellingen over de verspreiding van ebola, vooral op instellingen met een ISK-afdeling?2
Ik ben bekend met de zorgen die in de maatschappij bestaan met betrekking tot ebola.
Erkent u dat u in dit kader een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft voor het welzijn van studenten en leerlingen?
Ik ben zeer begaan ben met het welzijn van leerlingen en studenten en sta hierover in nauw contact met mijn collega's binnen het kabinet.
Bent u bereid er bij de premier en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op aan te dringen dat alle Europese vluchten vanuit met ebola besmette gebieden naar Nederland gestaakt worden? Zo nee, waarom niet?
In haar kamerbrief betreffende Ebola van 21 oktober 2014 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport haar beleid met betrekking tot ebola uiteengezet. Naar mijn mening zijn de daarin vermelde maatregelen adequaat en afdoende.
Deelt u de mening dat reeds aanwezige leerlingen in een drieweekse quarantaine geplaatst zouden moeten worden, voordat ze worden toegelaten op een onderwijsinstelling?
Zie antwoord vraag 4.
De voorgenomen sluiting van de St. Suitbertusschool in de gemeente Montferland (Stokkum) |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voorgenomen sluiting van de St. Suitbertusschool in Stokkum (gemeente Montferland)? Wat vindt u van de mogelijke sluiting van deze school en de fusieplannen met de Mariaschool in ’s-Heerenberg?
Ja.
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over een besluit tot sluiting of fusie van een school. De bestuurlijke eindverantwoordelijkheid en de autonomie van schoolbesturen maakt dat een dergelijk besluit in de eerste plaats bij het bevoegd gezag ligt.
Maar als ik kijk naar de informatie die ik van uw Kamer over deze fusie heb ontvangen, lijkt mij dit een zorgvuldig voorbereide fusie. Het schoolbestuur heeft op basis van de leerlingenprognoses gekeken naar de toekomst van zijn scholen. Daarbij staat het garanderen van de kwaliteit van het onderwijs op alle scholen in de nabije toekomst centraal. Vanwege de snelle daling van het aantal leerlingen op de St. Suitbertusschool heeft het schoolbestuur geoordeeld dat de kwaliteit van het onderwijs dusdanig onder druk komt te staan, dat een fusie met één van de andere scholen noodzakelijk is. De school in Stokkum had in 2012 nog 87 leerlingen, in 2015 naar verwachting nog 48.
Het schoolbestuur heeft daarop gekozen voor een fusie tussen de St. Suitbertusschool in Stokkum en de twee kilometer verderop gelegen Mariabasisschool in ’s Heerensberg. Ouders en leraren in de medezeggenschapsraden van de twee bij de fusie betrokken scholen zijn in een vroeg stadium, in mei 2013, gevraagd om in te stemmen met de beoogde fusie per 1 augustus 2015. De ouders zijn in juni 2013 ingelicht over de plannen voor de fusie. De plannen voor de fusie zijn in lijn met de visie en afspraken die de gemeente Montferland en de schoolbesturen in de gemeente hebben vastgelegd in de «Bestuurlijke onderwijsvisie op demografische krimp». De keuze voor de fusie is mede gebaseerd op afstand en verkeersveiligheid voor de kinderen en hun ouders. Het schoolbestuur heeft met de gemeente overleg gevoerd om te zorgen voor een veilige route van Stokkum naar ’s Heerensberg.
Deelt u de mening dat de overgrote meerderheid van dorpsbewoners en ouders, dat de fusie en daarmee de sluiting van de Suitbertusschool grote gevolgen heeft voor de leefbaarheid van Stokkum? Zo nee, op grond waarvan komt u tot deze uitspraak? Zo ja, wilt u zich inspannen om deze kleine school te behouden? Wat zijn daarbij uw mogelijkheden?
Het is een ingrijpende gebeurtenis als een school in een dorp of een wijk verdwijnt, zeker als het om de laatste school gaat. De school speelt vaak een belangrijke rol in een dorpsgemeenschap. Toch blijkt uit verschillende onderzoeken dat de leefbaarheid van een dorp niet in de eerste plaats wordt bepaald door de aanwezigheid van een school. Inwoners van een dorp zonder school blijken even tevreden over hun woonsituatie als inwoners in vergelijkbare dorpen mét een school, mits er in de buurt nog wel goed onderwijs bereikbaar blijft.1
Ik heb geen mogelijkheden om de school in Stokkum open te houden. De keuze voor het openhouden of sluiten van een school is de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur, uiteraard in samenspraak met de medezeggenschapsraad. Ik kan en wil een schoolbestuur niet dwingen om een school open te houden.
Hoe beoordeelt u de resultaten uit het onderzoek van de IJsselgroep van 8 juli 2014 (en addendum), waarin wordt gesteld dat er technisch en inhoudelijk geen belemmeringen zijn om alle scholen in de gemeente Montferland tenminste tot 2018 en mogelijk zelfs tot 2023 open te kunnen houden?1
Uit het onderzoek blijkt dat het aantal leerlingen in de gemeente Montferland tot 2020 met 28 procent daalt. Het is onvermijdelijk dat er bij zo’n forse leerlingendaling scholen zullen moeten sluiten. De onderzoekers stellen dat het volgens hen tot 2016 mogelijk is om alle scholen open te houden, maar ook zij bevestigen dat er op de langere termijn scholen dicht moeten. Daarbij adviseren zij schoolbestuurders om een vroegtijdige en beleidsrijke afweging te maken over een te sluiten school.
Op basis van de informatie die ik over dit voornemen tot fusie heb, kan ik alleen maar concluderen dat dit schoolbestuur precies doet wat de onderzoekers adviseren. Het schoolbestuur maakt vroegtijdig samen met ouders, personeel en gemeente een afweging over het sluiten van een school. Daarbij zijn de kwaliteit, financiën en bereikbaarheid van het onderwijs in acht genomen.
Wat is uw oordeel over het voornemen van het bestuur om de school in Stokkum te sluiten, terwijl de schoolgrootte hoger is dan «10/6 maal het gewogen gemiddelde van de opheffingsnorm van de gemeenten waarin het bestuur scholen heeft»?2
De wetgeving rondom de gemiddelde schoolgrootte biedt schoolbesturen de mogelijkheid om scholen onder de opheffingsnorm open te houden. Dit kan schoolbesturen helpen om ook bij dalende leerlingenaantallen een goed en toegankelijk onderwijsaanbod overeind te houden. Maar er kunnen zich omstandigheden voordoen, waardoor het voor schoolbesturen noodzakelijk is om een school te sluiten, ook als de school op basis van de gemiddelde schoolgrootte wel mag openblijven. Bijvoorbeeld omdat zij de kwaliteit van het onderwijs op de school niet meer kunnen garanderen of omdat anders een andere school moet sluiten. Het is aan het schoolbestuur om keuzes te maken over de afzonderlijke scholen en het geheel aan scholen onder zijn gezag. Het schoolbestuur beoordeelt of ook bij leerlingendaling de onderwijskwaliteit gegarandeerd kan worden en moet maatregelen nemen als dit niet langer het geval is.
Vindt u de argumentatie van het schoolbestuur dat de «kwaliteit van het onderwijs onder druk komt te staan» voldoende specifiek en overtuigend als reden om de school in Stokkum te sluiten?3
Ik vind dat bij schoolbesturen de onderwijskwaliteit altijd op de eerste plaats moet staan. Zij zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op hun scholen. Het is aan hen om te beoordelen of zij de onderwijskwaliteit ook bij dalende leerlingenaantallen op orde kunnen houden en om de nodige maatregelen te nemen als dat niet meer lukt.
In hoeverre acht u het wenselijk dat deze school wordt overgedragen aan een ander bestuur, als de school daarmee open gehouden kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als schoolbesturen samen besluiten dat het de beste oplossing voor het onderwijs is dat een school wordt overgedragen aan een ander schoolbestuur, dan kan dat.
Zijn er vergelijkbare situaties in andere regio’s in Nederland, waarbij scholen die behouden kúnnen blijven toch dreigen te verdwijnen? Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om die scholen voor kleine dorpen te behouden, waar instandhouding draagvlak heeft onder bewoners, ouders en leraren en er technisch, financieel, inhoudelijk en kwalitatief weinig of geen belemmeringen zijn om deze (tijdelijk) in stand te houden?
Uit cijfers van DUO blijkt dat afgelopen jaar 108 scholen zijn gesloten of zijn gefuseerd. Daar zijn ook scholen in kleine dorpen bij die nu nog boven de opheffingsnorm zitten en waarvan de dorpsbewoners, ouders en leerlingen graag willen dat zij openblijven. Maar door de leerlingendaling is het onvermijdelijk dat er op termijn scholen dicht gaan.
In de brief «Uitwerking maatregelen leerlingendaling in het primair en voortgezet onderwijs» heb ik aangegeven dat schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor het onderwijsaanbod.5 Zij zijn aan zet om samen met ouders, personeel en gemeenten te bekijken hoe zij het onderwijsaanbod bij dalende leerlingenaantallen het beste vorm kunnen geven. Dat betekent soms dat de beste oplossing het behoud van een kleine school is, maar soms dat het verstandig is om vroegtijdig kleine scholen samen te voegen om zo de kwaliteit en het onderwijsaanbod te kunnen garanderen. Die keuzes kan ik niet maken, maar moeten op regionaal niveau worden gemaakt. Want gezien de grote verschillen tussen gemeenten en regio’s bestaat er niet één oplossing voor dit ingewikkelde vraagstuk, maar is maatwerk op zijn plaats. Het Rijk zorgt voor de randvoorwaarden om schoolbesturen, gemeenten, ouders en personeel in de positie te brengen om bij dalende aantallen leerlingen te blijven zorgen voor goed en toegankelijk onderwijs met voldoende diversiteit. Dat gebeurt door belemmeringen weg te nemen, door ondersteuning te geven en door te zorgen voor een passende bekostiging.
In hoeverre zorgen de huidige wetten en regels ervoor dat scholen in krimpregio's pas een samenwerkingsschool mogen starten totdat er één onder de opheffingsnorm valt en daarmee dat deze scholen elkaar tot die tijd blijven beconcurreren? Vindt u dat wenselijk?
Op dit moment is het inderdaad zo dat het vormen van een samenwerkingsschool alleen mogelijk is als één van de betrokken scholen binnen zes jaar onder de opheffingsnorm zakt. Ik vind dat niet wenselijk. Daarom kom ik met een wetsvoorstel om de regels rondom de samenwerkingsschool te versoepelen. Op dit moment is de openbare internetconsultatie voor dit wetsvoorstel geopend. Ik verwacht het wetsvoorstel snel na de zomer van 2015 aan uw Kamer te kunnen zenden.
Vindt u het wenselijk dat coöperaties van leraren, ouders en dorpsbewoners gezamenlijk scholen proberen te behouden of te heropenen (en dus niet onder een groter schoolbestuur vallen)? Wat zijn naar uw mening daarvan de voor- en nadelen?
Ik heb het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht gevraagd om advies uit te brengen over de juridische mogelijkheden voor een coöperatie van kleine scholen. Ik heb dit advies op 27 oktober aan de Tweede Kamer gestuurd.6 Uit dit advies blijkt dat een coöperatie minder geschikt is om het bevoegd gezag van scholen te zijn dan de vereniging of stichting. Wel kunnen leraren, ouders en dorpsbewoners samen met het schoolbestuur overeenkomen dat zij de school onder het bevoegd gezag van een ander schoolbestuur of bijvoorbeeld een vereniging van leraren, ouders en dorpsbewoners brengen. Voor mij is van belang dat het bestuur alles doet wat het bevoegd gezag van een school behoort te doen, zoals de kwaliteit van het onderwijs goed borgen en een goed werkgever zijn.
Hoeveel coöperaties zijn er in het onderwijs? Vindt u het wenselijk dat deze schoolcoöperaties worden gefinancierd door het ministerie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het staat schoolbesturen vrij om een rechtspersoon te kiezen die zij het beste vinden passen. Er zijn mij echter geen voorbeelden bekend van coöperaties in het onderwijs. Ook blijkt uit het advies van het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht dat een coöperatie minder geschikt is als rechtsvorm voor het onderwijs.
Patiënten die fors voor een donornier betalen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Patiënten betalen fors voor donornier»?1
Ja.
Is het waar dat verboden orgaanhandel ook in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe vaak reizen Nederlandse patiënten naar het buitenland voor commerciële orgaantransplantaties? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Op basis van de resultaten van het onderzoek waarnaar in het artikel van de Volkskrant wordt verwezen, kan ik niet beoordelen of orgaanhandel ook daadwerkelijk in Nederland plaatsvindt. Het onderzoek is een inventarisatie geweest van ervaringen en interpretaties van transplantatie-professionals in Nederland en concludeert dat er bij een deel van de ondervraagde professionals het vermoeden bestaat dat Nederlandse patiënten betaald hebben voor hun donororgaan. Het doel van het onderzoek was niet om concrete aantallen transplantaties in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat personen die zich verrijken met illegale orgaanhandel, zoals artsen, ronselaars, verzekeraars en tussenpersonen aangepakt moeten worden? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u om een halt toe te roepen aan de illegale praktijken van deze personen? Zo nee waarom niet?
Orgaanhandel is in de Wet op de orgaandonatie strafbaar gesteld. In geval van onvrijwillige orgaandonatie kan sprake zijn van een vorm van mensenhandel en dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Signalen van orgaanhandel en mensenhandel in deze vorm, bijvoorbeeld naar aanleiding van een aangifte, zullen via de gebruikelijke weg gewogen worden, waarbij opsporing en vervolging ingezet kunnen worden als onderdeel van de strafrechtelijke aanpak.
Deelt u de mening dat er voor zorgverleners richtlijnen moeten komen voor de omgang met patiënten en donoren van wie wordt vermoed dat ze een orgaan willen (ver)kopen? Zo ja, kan de Kamer dergelijke richtlijnen op korte termijn tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Het om niet beschikbaar stellen van organen is een belangrijk uitgangspunt van de Wet op de orgaandonatie (WOD) en van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmaterialen (Wvkl). Beide wetten zijn hierin duidelijk. Iedere toestemming tot het verwijderen van een orgaan verleend met het oogmerk daarvoor een vergoeding te ontvangen die meer bedraagt dan de kosten, daaronder begrepen gederfde inkomsten, die een rechtstreeks gevolg zijn van het verwijderen van het orgaan, is nietig. Het afstaan van organen moet dus altijd plaatsvinden zonder winstoogmerk. Een donor die met winstoogmerk een orgaan aanbiedt, begaat een misdrijf (artikel 32 van de WOD). De wet biedt daarmee voldoende ruimte aan zorgverleners om te handelen bij kennis of een vermoeden van orgaanhandel. Een zorgverlener die weet of het vermoeden heeft dat iemand betaald heeft of betaald heeft gekregen voor een orgaan kan hiervan aangifte doen. Ik zie daarom geen reden om hiervoor aparte richtlijnen te laten opstellen.
Hoe verhoudt het beroepsgeheim van artsen zich tot het melden van vermoedens van illegale orgaanhandel?
Uit de richtlijn «Beroepsgeheim en politie/justitie» van de KNMG blijkt dat de arts ook in contacten met politie/justitie als hoofdregel het beroepsgeheim bewaart. Het medisch beroepsgeheim is echter niet absoluut. In bepaalde gevallen kan doorbreking van het beroepsgeheim aan de orde zijn, ook jegens politie of justitie. Doorbreking is met name geoorloofd in situaties waarin ernstige schade voor de patiënt of voor anderen als gevolg van strafbaar handelen, kan worden afgewend door ingrijpen van de arts. De dreiging voor de patiënt of voor een ander moet reëel zijn en niet op een andere, minder ingrijpende wijze, afgewend kunnen worden. Een arts moet daarbij niet meer gegevens verstrekken dan noodzakelijk is voor het doel. Als strafrechtelijke waarheidsvinding en medische geheimhouding om voorrang strijden, prevaleert in de rechtspraak als regel het medisch beroepsgeheim. Dat kan anders zijn als sprake is van «zeer uitzonderlijke omstandigheden». In dat geval kan het belang van waarheidsvinding prevaleren boven de belangen die het beroepsgeheim beschermt. Het is aan de arts zelf of hij zich beroept op het beroepsgeheim of niet. Hij maakt daartoe bovenbeschreven belangenafweging.
Deelt u de mening dat er weinig tot geen zicht is op gedwongen orgaandonatie omdat er simpelweg niet naar gekeken wordt? Bent u bereid om een meldpunt in te stellen zodat zorgverleners vermoedens van illegale orgaanhandel en misstanden in dat verband kunnen melden?
In verschillende rapporten van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel wordt geconstateerd dat illegale handel in organen behoort tot de opkomende trends op internationaal niveau die aanleiding kunnen zijn tot oplettendheid in Nederland.2 Het is bekend dat Nederlandse patiënten die wachten op een orgaan, soms naar het buitenland gaan voor een transplantatie. Of in die gevallen sprake is van orgaanhandel is lastig te beoordelen. Er zijn in Nederland nauwelijks concrete gevallen van mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering bekend. Het is daarom goed dat er onderzoek wordt gedaan om meer zicht te krijgen op de aard en omvang van dit fenomeen, zoals in het kader van het onderzoek van Erasmus MC, waarbij ook zorgverleners worden bevraagd.
Ik zie geen aanleiding om op dit moment over te gaan tot het instellen van een meldpunt voor zorgverleners. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, kan een zorgverlener de afweging maken om het beroepsgeheim te doorbreken en aangifte te doen van vermoedens van illegale orgaanhandel en misstanden. Dit biedt op dit moment voldoende ruimte aan zorgverleners om misstanden te melden.
Wat vindt u van het voorstel om donoren levenslang vrij te stellen van ziektekostenpremies teneinde het orgaantekort en commerciële orgaanverwijdering terug te dringen?
In 2008 heeft de Universiteit van Tilburg een onderzoek uitgevoerd naar verschillende beslissystemen en mogelijke beloningen bij orgaandonatie.3
Dit is een van de onderzoeken die ten grondslag lag aan het Masterplan Orgaandonatie. Een belangrijke conclusie was dat het onwaarschijnlijk is dat het invoeren van een prikkel of beloning een positief effect zou hebben op het aantal orgaandonaties per jaar. Prikkels of beloningen ondervonden weinig steun en leverden geen extra registraties op. Bovendien was er zelfs een negatief effect geconstateerd op het aantal toestemmingen dat werd gegeven door de nabestaanden op het moment dat zij benaderd werden met een donatieverzoek. Als middel om het tekort aan donororganen terug te dringen is het dus niet effectief. Uit ander onderzoek gedaan in voorbereiding op het Masterplan Orgaandonatie is bovendien gebleken dat voor het geven van prikkels de juridische ruimte ontbreekt, zowel op nationaal als op Europees niveau.4
Het gebruik van PX-10 door Defensie |
|
Angelien Eijsink (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van 20 oktober?1
Ja.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de (mogelijk) schadelijke effecten voor de gezondheid door het gebruik van PX-10?
De documentatie die binnen Defensie is teruggevonden over mogelijke gezondheidseffecten van het werken met PX-10, gaat terug tot 1980. Vanaf 1981 zijn maatregelen getroffen om het gebruik van PX-10 te verminderen. Tevens zijn er vanaf dat moment voorzorgsmaatregelen (waaronder beschermende middelen) getroffen om mogelijke gezondheidsrisico’s te verkleinen. PX-10 is in de periode 1981–1996 stapsgewijs uitgefaseerd.
Kunt u aangeven waarom de Kamer destijds niet geïnformeerd is over de (mogelijke) schadelijke gevolgen van het gebruik van PX-10?
De Kamer is in de periode 2008–2011 over het gebruik van PX-10 en de gevolgen ervan geïnformeerd (zie het overzicht in de bijlage bij Kamerstuk 34 000 X, nr. 13).
Bent u bereid de interne documenten van uw ministerie over het gebruik en de (mogelijke) schadelijke gevolgen van het gebruik van PX-10 met de Kamer te delen?
Ja, daartoe ben ik bereid. De desbetreffende documenten zijn na een Wob-verzoek van Letselschade Haaglanden ClaimZorg in 2013 al openbaar gemaakt en zijn onder meer terug te vinden op de website van EenVandaag2.
Waarom is er, ondanks bekendheid sinds 1976 met de (mogelijke) gezondheidsrisico verbonden aan het gebruik van PX-10, toch voor gekozen het gebruik te handhaven?
In de brief van 1984 staat ook vermeld welke voorzorgsmaatregelen er bij gebruik moeten worden getroffen en dat er actie is genomen om het gebruik van PX-10 te verminderen. De in 1981 getroffen maatregelen zijn aan uw Kamer gemeld bij de beantwoording van Kamervragen in 20083.
Hoe oordeelt u over de inhoud van de brief van 26 juni 1984 van de toenmalig directeur Materieel, waarin hij, ondanks de bekendheid met de (mogelijke) schadelijke gevolgen van PX-10, aangeeft: «Het produkt PX-10 blijft bij de KM (evenals KL en KLU) gehandhaafd.»?
Zie antwoord vraag 5.
Overweegt u een contra-expertise over het gebruik en de blootstelling aan PX-10 uit te laten voeren?
Het RIVM is onafhankelijk en organiseert zelf haar contra-expertise. Dit is in het onderzoek naar de gevolgen van PX-10 ook gebeurd. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 23 oktober jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 13) heb laten weten, heeft het RIVM twee gerenommeerde en internationaal hoog aangeschreven onderzoeksinstituten bij het onderzoek betrokken. Ook zijn de onderzoeksresultaten onderworpen aan een externe review door twee internationale experts.
Het RIVM bepaalt hoe het onderzoek wordt uitgevoerd, welke wetenschappelijke methoden daarvoor geschikt zijn en stelt het wetenschappelijke rapport op. Het RIVM hanteert daarbij de principes van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, controleerbaarheid, onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
De Wet op het RIVM, waarin is vastgelegd welke taken het RIVM zelfstandig uitvoert, borgt haar onafhankelijkheid. In de wet is bepaald dat de Minister geen aanwijzingen geeft voor de wijze van uitvoering en rapportage van de resultaten. Daarnaast schrijft de wet een Commissie van Toezicht voor met als taak het wetenschappelijk niveau van het RIVM te bewaken. Deze commissie ziet er tevens op toe dat de kritiek van wetenschappelijke aard op correcte wijze wordt afgehandeld.
Verder onderschrijft het RIVM de code van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling. Dit houdt onder andere in dat geen invalshoeken worden uitgesloten en actief overleg wordt gepleegd met partijen die kritiek hebben op haar onderzoek.
Het RIVM heeft inmiddels laten weten – in lijn met de door het RIVM gehanteerde zorgvuldigheidseisen – de toxicoloog die in genoemde uitzending van Dossier EenVandaag het woord voert, uit te nodigen voor een gesprek samen met andere deskundigen. Het RIVM zal mij informeren over de uitkomsten en zal deze ook op haar eigen website plaatsen. De uitkomsten worden vanzelfsprekend tevens met uw Kamer gedeeld.
Bent u van plan de rapporten van het RIVM als gevolg van de informatie in deze uitzending opnieuw tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen naar aanleiding van deze uitzending? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Vormt de uitzending van EenVandaag voor u aanleiding om zo spoedig mogelijk actie te ondernemen richting de oud-werknemers en hun nabestaanden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het betrokken personeel is destijds over het onderzoek en de resultaten hiervan geïnformeerd. Ik betreur in hoge mate de onrust die nu opnieuw dreigt te ontstaan onder het (voormalige) defensiepersoneel. Medewerkers die zich zorgen maken, kunnen zich wenden tot het ABP Zorgloket (voormalig personeel) of de verantwoordelijk militair arts dan wel de bedrijfsarts (actief dienend personeel). Ook is informatie over PX-10 terug te vinden op de daarvoor ingerichte internetpagina van Defensie.
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen één week beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Fouten van banken bij het omzetten van adresboeken van klanten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Kassa van 18 oktober 2014?1
Ja.
Klopt het dat banken fouten hebben gemaakt bij het omzetten van adresboeken van klanten naar IBAN-nummers?
Per 1 augustus 2014 is Nederland in het kader van de migratie naar één uniforme betaalmarkt voor de euro, de Single Euro Payments Area – SEPA, over op IBAN. Om de overgang op IBAN voor de Nederlandse consument te vergemakkelijken, hebben de banken de rekeningnummers die klanten vóór de SEPA-migratie in hun adresboek hadden staan, in 2013 omgezet naar de corresponderende IBAN rekeningnummers.
De Nederlandsche Bank heeft geen onregelmatigheden gesignaleerd bij de omzetting van de adresboeken door de banken. Indien er door de banken fouten worden gemaakt bij de omzetting, dan resulteert dit vrijwel altijd in onjuiste IBAN’s. Het IBAN kent namelijk een controlegetal en dat ondervangt type- of schrijffouten. zodat er geen geld overgemaakt kan worden naar een (verkeerde) persoon.2 Het is wel mogelijk dat klanten verkeerde rekeningnummers in de adresboeken hadden staan en dat deze rekeningnummers zijn omgezet naar bestaande IBAN’s.
Wie is ervoor verantwoordelijk als er in dergelijke gevallen geld naar een verkeerde rekening wordt overgeboekt; de bank of de klant?
Rekeninghouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de invoering van de juiste rekeningnummers in het adresboek en de invoering van de correcte gegevens bij een betaalopdracht. Banken zijn er voor verantwoordelijk dat opdrachten conform de ingevoerde gegevens verwerkt worden.
In de aanloop naar de SEPA-migratie en in het kader van hun zorgplicht hebben de banken het publiek tevens regelmatig gevraagd om hun adresboek up-to-date te houden en bij het geven van een betaalopdracht te controleren of de correcte gegevens zijn ingevuld.
Banken zijn er wel toe verplicht redelijke inspanningen te verrichten om bij consumenten te helpen het geld terug te krijgen bij incorrecte overboekingen. Banken bemiddelen daarom tussen klanten en verkeerde begunstigden, wanneer hun klanten daarom vragen. Om het terugvorderen van onjuiste overboekingen voor klanten te faciliteren hebben banken bijvoorbeeld het (interbancaire) proces «onverschuldigde betalingen» ingericht.3
Als betalingen echter door toedoen van de bank foutief worden uitgevoerd, is deze mede aansprakelijk richting haar klanten en verantwoordelijk voor terugboeking van het bedrag van de foutief uitgevoerde betaling.4
Deelt u de mening dat als het adresboek door toedoen van de bank onjuist blijkt te zijn, de bank verantwoordelijk is voor het terugboeken van de overgemaakte gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u zicht op de omvang van het aantal verkeerde overboekingen door het abusievelijk gebruik van een verkeerd IBAN-nummer? Om hoeveel gevallen gaat het en welke bedragen zijn ermee gemoeid? Weet u hoeveel procent van de mensen het geld uiteindelijk terugkrijgt?
In mijn antwoord op eerdere Kamervragen van het Kamerlid Nijboer heb ik een voorzichtige inschatting gegeven van de omvang (ongeveer 4.500 betaalopdrachten per maand) van het aantal verkeerde overboekingen tijdens de «duale periode» – de periode waarin oude Nederlandse rekeningnummers via automatische conversiediensten in internetbankieren worden omgezet naar een IBAN.5 Per 1 augustus 2014 is Nederland volledig over op IBAN en sindsdien worden oude korte Nederlandse bankrekeningnummers niet langer in de internetbankieromgeving automatisch naar IBAN rekeningnummers geconverteerd.
De verwachting is dat met de overstap op IBAN het aantal door consumenten gedane verkeerde overboekingen op een aanzienlijk lager niveau dan het niveau van tijdens de duale periode zal komen te liggen.
Een illegale Marokkaan die een terreuraanslag wilde plegen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «OM: «Illegale Marokkaan wilde aanslag plegen»»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de betreffende persoon alleen handelde en of de betrokken familie eveneens wordt doorgelicht op voorbereidingen c.q. wordt aangemerkt als verdachte?
Daarover kunnen op dit moment in het belang van het onderzoek geen verdere mededelingen worden gedaan.
Wat wordt er specifiek bedoeld met «voorbereidingen van terroristische misdrijven tegen politiemensen»?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen teneinde te voorkomen dat de terreurverdachte binnen 14 dagen weer op vrije voeten is?
Het is aan het Openbaar Ministerie en aan de rechter te bepalen of aanleiding bestaat de voorlopige hechtenis van verdachten al dan niet te verlengen. In de afwegingen die leiden tot dergelijke beslissingen in een lopend strafrechtelijk onderzoek, treed ik niet.
Kunt u garanderen dat de illegale Marrokaan per definitie wordt uitgezet (indien schuldig uiteraard na een zo zwaar mogelijke straf) en tot persona non grata wordt verklaard?
Ten aanzien van criminele vreemdelingen geldt dat zij na een onherroepelijke veroordeling het verblijfsrecht kunnen verliezen, een inreisverbod of een ongewenstverklaring opgelegd krijgen en na het uitzitten van een gevangenisstraf of maatregel Nederland direct moeten verlaten. Als zij dat nalaten worden zij zo mogelijk uitgezet.
Op welke wijze zijn de enorme hoeveelheid illegalen die ons land telt in beeld bij de veiligheidsdiensten in het kader van contraterrorisme?
De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Illegaal verblijf in Nederland op zich is onvoldoende aanleiding voor onderzoek door de AIVD.
Het bericht dat het Vrouw-Moeder-Kind centrum in het Atriumziekenhuis Atrium ziekenhuis in Heerlen er niet komt |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het vorig jaar met veel trots aangekondigde Vrouw-Moeder-Kind-centrum (VMK) van het Atrium ziekenhuis in Heerlen er vanwege bezuinigingen niet komt?1
De Raden van Bestuur van Atrium en Orbis hebben mij laten weten dat het bericht, dat het Vrouw-Moeder-Kind-centrum in Heerlen van de baan is, onjuist is en dat ze de genoemde percentages niet herkennen. In Heerlen is nog steeds in een verloskundig centrum voorzien, met maternity rooms en een afdeling Neonatologie die van alle moderne faciliteiten zijn voorzien. Van deze voorzieningen kan straks ook door de 1e lijns verloskundigen gebruik worden gemaakt voor bevallingen. Dit centrum komt in de nieuwbouw en wordt eind volgend jaar in gebruik genomen.
Bent u, gelet op de ligging van Heerlen in het verzorgingsgebied, van mening dat de centralisatie van verloskundige zorg in die stad een goed idee is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht veel waarde aan de bereikbaarheid van acute verloskundige zorg. Zowel het Atrium als Orbis is echter geen gevoelig/cruciaal ziekenhuis volgens de analyse gevoelige ziekenhuizen van het RIVM die ik u op 20 september 2013 heb toegezonden (32 854, nr. 20).
Herkent u de in het artikel genoemde percentages en weet u welke vertrouwelijke stukken hier bedoeld worden? Zo nee, bent u bereid die te achterhalen en te delen met de Kamer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken en ken de vertrouwelijk stukken niet. Het is aan de Raden van Bestuur van Atrium en Orbis om de verdere invulling van het centrum voor te bereiden. Ik heb hier geen rol in.
Wat is uw reactie op het feit dat men bij de afweging van het centraliseren van de verloskundige zorg in Heerlen, men het voor lief nam dat er 20% minder bevallingen zouden plaatsvinden dan wanneer dit in Sittard zou gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, gelet op de mening van ingewijden dat de ruimte beschikbaar in Heerlen eigenlijk te klein is voor verloskundige zorg, van oordeel dat centralisatie in die stad eigenlijk niet wenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van de Raden van Bestuur van Atrium en Orbis, in overleg met betrokken partijen, om te zorgen voor een adequate infrastructuur die voldoet aan de relevante richtlijnen en regelgeving.
Zou het naar uw mening, nu het Atrium ziekenhuis in Heerlen zich niet langer kan profileren met een nieuw VMK, niet veel verstandiger zijn verloskundige zorg in zowel Heerlen als bij het Orbis ziekenhuis in Sittard aan te blijven bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat «het ziekenhuis van de 21e eeuw» – zoals het Orbis ook wel wordt genoemd – zonder verloskundige zorg kan? Is dat uw definitie van een hypermodern ziekenhuis?
De toedeling van functies dient bezien te worden in de locale context. Het gaat hier om afspraken tussen aanbieders, zorgverzekeraars en andere betrokken partijen. Ik heb hier geen rol in.
In welk stadium en hoe concreet zijn de fusieplannen van het Atrium ziekenhuis in Heerlen en het Orbis ziekenhuis in Sittard-Geleen?
De ziekenhuizen Atrium en Orbis werken toe naar een fusie per 1 januari 2015. De banken hebben op hoofdlijnen overeenstemming bereikt over de financiering. De centrale ondernemingsraad, de verpleegkundige adviesraad, de centrale cliëntenraad en medische staven van de ziekenhuizen hebben ingestemd met de fusie.
Op welke wijze is met bewoners, zorgverleners en andere betrokkenen overleg gevoerd over de fusie van deze twee ziekenhuizen? Zijn zij gelukkig met deze voornemens? Kunt u uw antwoord toelichten?
De centrale ondernemingsraad, de verpleegkundige adviesraad, de centrale cliëntenraad en medische staven en medische staven van de ziekenhuizen zijn akkoord gegaan met de fusie. De NZA toetst (fusietoets) op dit moment of bij het betrekken van de stakeholders de juiste werkwijze is gevolgd.
Is het gezien deze recente ontwikkelingen niet verstandiger om de fusieplannen nu voor eens en voor altijd af te blazen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de besturen van de betreffende ziekenhuizen hierop aan te spreken?
Mijn beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Voor patiënten is het belangrijk om een keuze te hebben tussen verschillende ziekenhuizen, zodat zij weg kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende onderscheidend aanbod overblijft en er niet wordt gefuseerd om het fuseren. Raden van bestuur beslissen of ze wel of niet willen fuseren en het is aan toezichthouders om dit te toetsen. Ik ben hier verder geen partij in.
In welke regio’s ligt er op dit moment een (concept-)regioplan van zorgverzekeraars waarin er wordt gekoerst op het sluiten dan wel samenvoegen van afdelingen voor verloskundige en spoedeisende zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat betreft de concentratie van spoedzorg heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) in februari 2013 de gezamenlijke uitgangspunten bekend gemaakt. Op basis daarvan zijn vervolgens per regio verkennende gesprekken gevoerd tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. De uitgangspunten van de zorgverzekeraars zijn te raadplegen via de website van ZN.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft zorgverzekeraars er inmiddels op gewezen dat hun gezamenlijke plannen voor de concentratie van spoedeisende ziekenhuiszorg de keuzemogelijkheden voor patiënten en verzekerden te veel kunnen verminderen. Op basis hiervan heeft ZN op 16 juli 2014 laten weten het gezamenlijke traject rond complexe spoedeisende zorg voor dit moment af te ronden. Er is op dit moment dus geen sprake meer van een gezamenlijk traject van de zorgverzekeraars. Het is nu aan iedere zorgverzekeraar afzonderlijk om hier het eigen inkoopbeleid op te formuleren. Het inkoopbeleid van zorgverzekeraars is een individuele verantwoordelijkheid, waarbij een zorgverzekeraar moet voldoen aan de zorgplicht jegens zijn verzekerden.
Het is nu aan ZN om aan te tonen dat het collectief stellen van kwaliteitseisen per saldo goed is voor de verzekerden. Zorginstituut Nederland is door ZN verzocht om vanuit zijn onafhankelijke positie de partijen te verzoeken om zo snel mogelijk gezamenlijk de kwaliteitsstandaarden voor spoedeisende hulp te formuleren. Wat Zorginstituut Nederland betreft, zullen de kwaliteitsstandaarden waar alle partijen het over eens zijn, nog dit jaar in het register bij het Zorginstituut worden opgenomen. Voor de standaarden waarover nog geen overeenstemming bestaat, verwacht Zorginstituut Nederland dat deze in de loop van 2015 worden geregistreerd. Als de partijen daar niet uitkomen, zal het Zorginstituut zelf een expertcommissie instellen om voorstellen te doen.
Kunt u de Kamer deze (concept-)plannen voor elke regio doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u bij elk plan aangeven hoever de uitvoering ervan gevorderd is?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat 2,5 miljoen mensen in Nederland onder de armoedegrens leven |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat volgens het rapport van Platform31 en het European Urban Knowledge Network (EUKN) 2,5 miljoen mensen in Nederland onder de armoedegrens leven?
Ja.
Hoe verhouden deze cijfers zich tot de onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Centraal Planbureau (CPB), die aangeven dat er 1,2 miljoen mensen in Nederland in armoede leven, onder wie 400.000 kinderen?
Het rapport van het European Urban Knowledge Network (EUKN) beschrijft de ontwikkeling en aanpak van armoede in Europa. Om armoede tussen landen binnen de Europese Unie vergelijkbaar te maken heeft het EUKN gebruik gemaakt van een Europees meetinstrument voor de kans op armoede en sociale uitsluiting: de AROPE-indicator. Deze indicator houdt verband met de Europa 2020-strategie waarin o.a. de doelstelling is geformuleerd over het terugdringen van die kans.
De AROPE-indicator is gebaseerd op een combinatie van drie indicatoren, namelijk inkomen, werkintensiteit, en een meting van de mate waarin men financieel in staat is bepaalde gangbare goederen/diensten aan te schaffen. Men loopt in deze definitie een (verhoogd) risico op armoede en sociale uitsluiting als men een inkomen heeft lager dan 60% van het mediane inkomen en/of ernstig achtergesteld is in gangbare goederen en diensten en/of tot een huishouden behoort met een lage werkintensiteit.
Wanneer iemand onder in ieder geval één van deze indicatoren valt, wordt hij/zij tot de groep gerekend van mensen met kans op armoede en sociale uitsluiting.
In 2012 ging het in Nederland om 15,0% (tov 15,7% in 2011) van de bevolking. Overigens kent Nederland hiermee het laagste armoedecijfer van Europa; Tsjechië (15,4%) en Zweden (15,6%) staan respectievelijk op de tweede en derde plaats.
Jaarlijks presenteren het SCP en het CBS in het Armoedesignalement de meest actuele gegevens over (de kans op) armoede in Nederland. Dit aan de hand van twee centrale indicatoren: de niet-veel-maar-toereikendgrens van het SCP en de lage inkomensgrens van het CBS.
Het SCP beschrijft armoede op grond van het niet-veel-maar-toereikend criterium. Dit betreft een normbedrag dat is gebaseerd op de minimaal vereiste uitgaven voor voedsel, kleding, wonen en sociale participatie. De standaard door de regering gehanteerde armoedegrens is de lage-inkomensgrens van het CBS. Deze grens is gebaseerd op de hoogte van de bijstand in 1979. Deze grens wordt veelvuldig gebruikt omdat deze alleen wordt aangepast met de inflatie en daarmee een gelijkblijvend koopkrachtniveau in de tijd aangeeft.
Op 2 december 2013 is het meest recente Armoedesignalement 2013 gepresenteerd, met cijfers over het jaar 2012. Hieruit bleek dat in 2012, 9,4% van de Nederlandse huishoudens moest rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dit zijn circa 664.000 huishoudens oftewel ca. 1,3 miljoen mensen, waarvan 391.000 kinderen.
Het begrip armoede is geen vastomlijnd concept dat het beste door middel van één kerncijfer gemeten zou kunnen worden, er zijn meerdere invalshoeken en definities om inzicht te krijgen in de verschillende aspecten van de problematiek.
Welke definitie ook wordt gebruikt: Nederland heeft de laatste jaren economisch zware tijden doorgemaakt en daarmee is er voor de regering alle reden om zich in te zetten voor het aanpakken van armoede en schulden. Dit onder andere door extra middelen beschikbaar te stellen voor de intensivering van het armoedebeleid (2013: € 20 mln, 2014: € 80 mln en vanaf 2015 € 100 mln structureel per jaar).
Herkent u zich in de aanbevelingen van Platform31 over een integrale aanpak en op welke wijze kunnen gemeenten hier op dit moment invulling aangeven? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inspannen om de integrale werkwijze aan te moedigen en/of te stimuleren bij de gemeentelijke overheid?
Ja, ik ondersteun de aanbevelingen voor een integrale aanpak volledig. Door de decentralisaties in het sociale domein krijgen gemeenten nog meer mogelijkheden om beter maatwerk te leveren en op individueel niveau te bezien hoe mensen kunnen blijven meedoen in de samenleving.
Waar het gaat om schuldhulpverlening wordt al veel geïnvesteerd in een integrale aanpak. In 2012 is bijvoorbeeld een studie van het Verwey-Jonker Instituut verschenen over de resultaten van 24 lokale projecten om integrale schuldhulpverlening op te zetten en schuldpreventie te bevorderen. Gemeenten treffen in deze studie veel aanknopingspunten aan om hun eigen beleid mee vorm te geven. En dit jaar zijn in mijn opdracht businesscases preventie en vroegsignalering van schulden ontwikkeld; vanaf 23 mei jl. zijn deze openbaar via een website2. Deze businesscases moeten er toe leiden, dat gemeenten en andere betrokken (keten)partijen nog meer gaan investeren in een brede, integrale aanpak ten behoeve van preventie en vroegsignalering van schulden.
Ook bij het tegengaan van de armoedeproblematiek is een integrale aanpak van groot belang. Het gaat niet alleen om het directe geldgebrek van mensen, er is altijd een oorzaak en een context die bij de aanpak van het probleem betrokken moet worden. In de Nationaal Strategische Rapportage Sociale Bescherming (NSR), die in het voorjaar aan Uw Kamer is aangeboden3 wordt de aanpak van het armoedebeleid in een breder kader gezet. De NSR kan door gemeenten benut worden als brede contextinformatie bij het vormgeven van het lokale armoedebeleid. Ook de EUKN studie waaruit de aanbevelingen komen, kan naar mijn mening hierbij goed benut worden.
Ik werk nauw samen met VNG en Divosa bij het ondersteunen van gemeenten, bijvoorbeeld in het programma Vakmanschap.
Naast de hiervoor reeds genoemde organisaties zijn er veel maatschappelijke organisaties die het armoede- en schuldenbeleid van de gemeenten kunnen ondersteunen. De afgelopen jaren heb ik vele van deze initiatieven ondersteund om daarmee de inzet van vrijwilligers te stimuleren (o.a. Humanitas, SchuldHulpMaatje en Stichting Thuisadministratie). Op grond van de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek kunnen maatschappelijke organisaties weer een subsidie-aanvraag indienen.
Inzet op preventie van groot belang. Onderzoek laat zien dat preventie loont. Door middel van handreikingen en business cases worden knelpunten, succesfactoren en kosten-batenanalyses inzichtelijk gemaakt en worden gemeenten samen met vrijwilligers gestimuleerd en geïnspireerd om een aanpak preventie en vroegsignalering te ontwikkelen.
Louche asbestverwijderaars |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ministerie kan niets doen tegen louche asbestverwijderaars»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Is de informatie in het artikel correct, te weten «de overheid kan niets doen tegen frauderende asbestverwijderingsbedrijven die na het kwijtraken van een certifering via een andere rechtspersoon opnieuw een vergunning aanvragen respectievelijk verkrijgen»? Zo ja, vindt u dat ook onaanvaardbaar? Hoe vaak is een en ander bij uw weten voorgekomen?
De informatie in het artikel, dat een aantal bedrijven probeert om de regels te omzeilen door het oprichten van een andere rechtspersoon, is correct. De problematiek spitst zich toe op het aanvragen van een (nieuw) certificaat, bij een andere cki, op het moment dat het eerdere certificaat nog niet is ingetrokken. Op basis van de op dit moment beschikbare gegevens hebben ongeveer 5 bedrijven geprobeerd om de regels op dit punt te omzeilen, waarbij een bedrijf onder andermans certificaat doorwerkte en een andere onder een nieuwe rechtspersoon een doorstart probeerde te maken. In Nederland zijn op dit moment 308 gecertificeerde asbestverwijderings-bedrijven actief.
Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft regels voor de weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een certificaat wanneer sprake is van onjuiste gegevens of omstandigheden. Ook bij het niet (meer) voldoen aan wettelijke verplichtingen of wanneer de werkzaamheden ernstig gevaar veroorzaken of kunnen veroorzaken. Dit is uitgewerkt in certificatieschema’s. Wanneer een nieuwe rechtspersoon voldoet aan de criteria uit het certificatieschema, is er formeel nog geen weigeringgrond om een certificaat af te geven.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn de benodigde actie te ondernemen om misstanden als hierboven bedoeld effectief tegen te gaan? Zo ja, bent u bereid om in overleg met de branche in gevallen zoals hierboven bedoeld per direct geen certificaten meer af te geven dan wel deze in te trekken? Ziet u andere mogelijkheden om in gevallen als deze reeds afgegeven certificaten in te trekken?
Ik vind het onaanvaardbaar dat bedrijven of personen na het intrekken van een certificaat onder een ander certificaat hun werkzaamheden op dezelfde manier voortzetten. Ik zet mij in om dit gedrag, wat enkele bedrijven hebben vertoond, maximaal te voorkomen. Ik ben bezig de mogelijkheden daartoe te verkennen en overleg daarbij ook met de branche. Momenteel wordt in samenwerking met de beheersstichting en het college van deskundigen bepaald welke maatregelen verder getroffen worden in gevallen waarin de huidige regelgeving nog niet voldoende voorziet. De Inspectie SZW blijft onverminderd en intensief inspecteren. Met name op bedrijven die structureel de wet niet naleven: notoire overtreders en niet-nalevers.
Bent u bereid tot een wetsaanpassing op de kortst mogelijke termijn, zodat misstanden als hier aan de orde snel tot het verleden gaan behoren? Zo nee, op welke wijze gaat u dat dan realiseren?
Ik bereid aanpassing van de regelgeving voor. Dit zal leiden tot aanpassing van het certificatieschema. Hiertoe zoek ik de samenwerking met de branche, waaronder beheersstichting Ascert, en met de cki’s. Indien blijkt dat een wetsaanpassing een oplossing kan bieden in die gevallen waarin bedrijven misbruik maken om onder sancties uit te komen, dan ben ik daar toe bereid.
Bent u bereid om op korte termijn met de Kamer in overleg te treden over een andere wijze van certificering van en toezicht op de asbestverwijderingsbranche met daarin een grotere rol van de overheid, nu niet voor het eerst sprake is van misstanden in deze branche? Zo nee, waarom niet?
Juist omdat bij het toezicht meer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden binnen het huidige stelsel (bevel tot preventieve (bedrijfs)stillegging in verband met recidive, intrekken certificaat, verhoogde boetes) ontstaat grote druk op bedrijven die zich niet aan de regels houden, die daardoor naar nieuwe uitwegen zoeken. Het ontduiken van regels wil ik zoveel mogelijk voorkomen door de regels voor het verkrijgen van het certificaat op dit specifieke punt aan te scherpen. Zoals ik uw Kamer eerder meldde, heb ik de teugels aangetrokken binnen het huidige systeem. Ik zie dat dit zijn vruchten begint af te werpen. Ik wil niet overstappen op een ander systeem (met bijbehorende beperkingen) zonder de mogelijkheden te hebben benut die het huidige systeem biedt.
Deelt u de mening dat zelfregulering in deze branche al jaren zorgt voor dit soort praktijken en daarom een strenger toezicht en handhaving essentieel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de branche aanpakken zodat dergelijke misstanden fors worden teruggedrongen? «Ministerie kan niets doen tegen louche asbestverwijderaars»
Ik heb geen aanwijzing dat zelfregulering zorgt voor dit soort praktijken. Het gaat nu om een klein aantal bedrijven dat de randen van de wetgeving opzoekt. Dat zullen zij onder druk van dreigende zware sancties altijd proberen te doen, ook wanneer er geen zelfregulering zou zijn.
Ik deel wel uw mening dat streng toezicht en strenge handhaving essentieel is. Om die reden is er ook een forse inzet van Inspectie SZW op deze branche. Elke gecertificeerde verwijderaar kan meerdere keren per jaar worden geïnspecteerd, en niet-nalevers en notoire overtreders worden extra in de gaten gehouden. Ook zijn sancties verzwaard en wordt recidive hard aangepakt. Dit toezicht van Inspectie SZW staat naast het toezicht dat door de cki’s op de certificaathouders wordt gehouden.
Het bericht ‘Mensen met schulden zijn een melkkoe’ |
|
Michiel van Nispen (SP), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mensen met schulden zijn een melkkoe»?1
Ja.
Deelt u de in het artikel opgeworpen stelling dat er lucht zit in bepaalde tarieven en dat het onwenselijk is als burgers meer betalen dan noodzakelijk is?
De kosten die op de schuldenaar verhaald mogen worden, zijn gelimiteerd tot bij AMvB vastgestelde tarieven welke zijn gebaseerd op kostprijs met een opslagpercentage voor redelijke winst.2 Deze tarieven worden jaarlijks geactualiseerd met behulp van een objectieve indexering, waarin de loonkostenstijging en productiviteitsstijging zijn verdisconteerd.3 De eerste factor (loonkostenstijging) werkt prijsverhogend; met de lonen stijgen ook de kosten van een productief uur en daarmee de productkosten. De tweede factor (productiviteitsstijging) werkt prijsverlagend; met de stijging van de productiviteit per medewerker, dalen de tijdsbesteding per product en de arbeidskosten. De kosten en de baten van de automatisering worden geacht hierin te zijn verdisconteerd. Overigens zijn de tarieven in 2007 en 2012 verlaagd in verband met de toegenomen arbeidsproductiviteit.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 7.
In welke mate houdt de indexatie van de deurwaarderstarieven rekening met de werkelijke kosten die een deurwaarder maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kosten en de baten van de automatisering niet worden meegenomen in de indexatie? Zo ja, waarom gebeurt dat niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de overheid in toenemende mate een prijsdruk legt op de gerechtsdeurwaarders? Welke risico’s ten aanzien van het eigenbelang van de deurwaarders bij een vordering en de onafhankelijkheid van het ambt brengt dat met zich mee?
De gerechtsdeurwaarder oefent zijn beroep uit op het snijvlak van ambt en ondernemerschap. Door de economische omstandigheden, de toegenomen concurrentie en prijsdruk van opdrachtgevers – waaronder overheidsinstanties – kan onder omstandigheden een onafhankelijke ambtsbediening onder druk komen te staan. Bijvoorbeeld doordat de gerechtsdeurwaarder zijn relatie met de opdrachtgever laat prevaleren boven de belangen van de schuldenaar. Mede met het oog daarop wordt met het wetsvoorstel tot Wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet4 het toezicht door het Bureau Financieel Toezicht uitgebreid tot algemeen toezicht. Dit betekent niet alleen een controle op de financiële handel en wandel van gerechtsdeurwaarders, maar ook dat zaken als integriteit en de onafhankelijkheid van de ambtsbediening door de toezichthouder onder de onder loep wordt genomen. Het wetsvoorstel voorziet er tevens in dat bij een ernstig vermoeden van klachtwaardig handelen, het Bureau Financieel Toezicht, of de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders of de Minister van Veiligheid en Justitie, de tuchtrechter kan vragen de betrokken gerechtsdeurwaarder direct te schorsen.
Acht u het wenselijk als een overheidsinstantie, zoals het Centraal Administratie Kantoor (CAK), een aanbesteding probeert te doen waarin de deurwaarder een bedrag moet betalen voor het winnen van de opdracht? Zo nee, waarom is dit desondanks gebeurd?
Door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) is eerder dit jaar een aanbestedingstraject gestart voor gerechtsdeurwaardersdiensten. Het doel van deze aanbesteding was het selecteren en contracteren van drie kantoren voor de verrichting van incassowerkzaamheden en ambtshandelingen ten behoeve van de vorderingen van het CAK. Deze aanbesteding had betrekking op de wettelijke taken die het CAK uitvoert voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, namelijk het vaststellen, opleggen en incasseren van de wettelijk verplichte eigen bijdragen voor geleverde zorg. Bij deze aanbesteding heeft het CAK aan offrerende gerechtsdeurwaarders gevraagd een commercieel belang bij de te gunnen opdrachten aan te geven. Het CAK is er vervolgens op gewezen dat het in verband met een goede en onafhankelijke vervulling van het gerechtsdeurwaardersambt het de gerechtsdeurwaarder niet is toegestaan vorderingen direct of indirect voor eigen rekening te innen. Het CAK heeft daarop besloten de aanbesteding in te trekken.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de deurwaarderstarieven en de wijze waarop deurwaarders en opdrachtgevers met elkaar samenwerken?
Voor het goed functioneren van de gerechtsdeurwaarder is het van belang dat er geen discussie is over de redelijkheid van de kosten voor ambtshandelingen die aan schuldenaren in rekening worden gebracht. In overleg met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders wil ik daarom de mogelijkheid verkennen door middel van een beperkte steekproef van veelvoorkomende ambtshandelingen, vast te stellen of de thans gelden tarieven nog voldoen aan het uitgangspunt dat deze zijn gebaseerd op kostprijs met een opslagpercentage voor een redelijke winst.