De groep wetsondermijnende uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers blijven gemeente tergen»?1
Ja.
Klopt het dat de uitgeprocedeerde asielzoekers van «We are here» doorgaan met hun wetsondermijnende gedrag en opnieuw een pand hebben gekraakt? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit gegeven zich dit verhoudt tot de anti-kraakwet?
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen panden kraakt in de gemeente Amsterdam. Ik heb uw Kamer al eerder geïnformeerd over het beleid dat de gemeente Amsterdam met betrekking tot kraakpanden hanteert. Nog recentelijk op 20 augustus 2014 heeft burgemeester Van der Laan in een brief uiteengezet dat Amsterdam niet ontruimt voor leegstand en dat de eigenaar van een gekraakt pand daarom moet aangeven hoe het pand na ontruiming direct in gebruik wordt genomen. Het pand waarnaar het bericht uit vraag 1 van deze set verwijst betrof een pand waarvoor de eigenaar een duidelijke bestemming had en de krakers is ingevolge het Amsterdamse beleid dan ook het vertrek uit het pand aangezegd. Hieraan is door deze groep uiteindelijk gehoor gegeven.
In hoeverre deelt u de visie dat deze groep op geen enkele manier opvang dient te krijgen, waar mogelijk vastgezet moet worden en ten slotte uitgezet dient te worden?
Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen hebben een wettelijke vertrekplicht en dienen daaraan gehoor te geven. Het rijk voert een beleid waarbij in beginsel geen onderdak wordt geboden aan (uitgeprocedeerde) niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen die geen invulling geven aan die vertrekplicht. Daar waar zicht op uitzetting bestaat wordt in voorkomende gevallen overgegaan tot vreemdelingenbewaring, om vanuit bewaring het vertrek te realiseren. Als geen zicht op uitzetting bestaat, bijvoorbeeld omdat een herkomstland niet meewerkt aan gedwongen vertrek, kan het instrument vreemdelingenbewaring niet worden toegepast.
Bent u bereid om steden als Amsterdam, die de structurele ondermijning van de wet door uitgeprocedeerde asielzoekers blijft faciliteren, een strafkorting te geven op de uitkering uit het gemeentefonds? Zo nee, hoe gaat u dit soort gemeenten dan tot de orde roepen?
Ik meen dat het hiervoor beschreven uitgangspunt van de gemeente Amsterdam niet kan worden geduid als structurele ondermijning van de wet door het faciliteren van asielzoekers. Er is enkel al om die reden geen aanleiding om over te gaan tot maatregelen zoals in de vraag voorgesteld. Dat neemt niet weg dat ik het van belang vind een open dialoog met gemeenten te houden over problemen waarvoor gemeenten zich gesteld zien. Recent heb ik in dat verband ook gesproken met burgemeester Van der Laan.
Ziet u in dat het Nederlands asielsysteem totaal faalt als het gaat om het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen ten einde dit probleem op te lossen?
Het is juist dat het in meerdere gevallen complex blijkt om personen die niet-rechtmatig in Nederland verblijven tot vertrek te bewegen. Dit is met name aan de orde indien het land van herkomst van de betreffende vreemdelingen niet of onvoldoende meewerkt aan eventueel gedwongen vertrek. Het kabinet zet zich ertoe in om meer herkomstlanden ertoe te bewegen eigen onderdanen terug te nemen, ook waar het gaat om gedwongen terugkeer. Nederland heeft dit onderwerp op de Europese agenda gezet. Dit is van belang omdat een EU-brede inzet kan bijdragen aan de oplossing van dit probleem waar niet enkel Nederland zich mee geconfronteerd ziet, maar ook alle andere lidstaten. Overigens werken de meeste herkomstlanden wel mee aan (gedwongen) vertrek. Ik meen ook dat de kwalificatie van een falend Nederlandse asielbeleid niet op zijn plaats is. In de eerstvolgende rapportage vreemdelingenketen zal ik uw Kamer zoals gebruikelijk informeren over de recente terugkeercijfers.
Wanneer wordt er in Brussel nu eens met de vuist op tafel geslagen en geëist dat Nederland een opt-out krijgt op immigratie omdat anders de constructieve opstelling van Nederland zal wijzigen?
Nog los van de feitelijke mogelijkheden daartoe en de overige consequenties daarvan, zie ik daartoe op grond van de inhoud van het migratiedossier geen aanleiding. Het migratiedossier, en ook het terugkeerdossier daarbinnen, is bij uitstek een dossier dat niet goed binnen de eigen landsgrenzen kan worden opgelost of vormgegeven. Juist een gezamenlijke Europese inzet is essentieel om tot (deel)oplossingen te komen.
De Griekse woning van de Koning |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grond rond villa Koning kost staat een half miljoen»?1
Ja.
Waarom is er gekozen voor het vestigen van een erfdienstbaarheid in plaats van het verkrijgen van volle eigendom? Is deze mogelijkheid onderzocht?
Deze mogelijkheid is onderzocht. Het bleek binnen de Griekse wet- en regelgeving niet mogelijk de specifieke stroken grond te kopen als onderdeel van een groter perceel. Daar kwam bij dat de rechthebbenden de grond niet wilde verkopen. Uiteindelijk is gekozen voor het recht van erfdienstbaarheid omdat deze optie de beste mogelijkheid bood voor het realiseren van de veiligheidsmaatregelen.
Wat zouden de kosten zijn geweest bij verkrijging van het eigendom van de betreffende strook grond van 4.997,06 vierkante meter?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Binnen de Griekse wet- en regelgeving is het niet mogelijk een strook grond die onderdeel is van een groter perceel te kopen indien dit kleiner is dan 4.000 m2. Dat is in dit geval, het in de vraag genoemde aantal van 4997,06 refereert aan een ander perceel. Aangezien dit niet mogelijk bleek en de rechthebbenden ook niet wilden verkopen, is niet onderzocht wat de kosten zouden zijn.
Wat is de reden dat voor de vestiging van een beperkte persoonlijke erfdienstbaarheid met betrekking tot het gebruik van delen van een perceel waarvan blijkens de akte de reële marktwaarde 35.214 is er ruim 13 keer zoveel, te weten 461.000 euro, betaald is?
Het bedrag van 35.214 euro is geen aanduiding van de reële marktwaarde van het perceel. Het betreft de zgn. «objective value» die door de Griekse overheid bij iedere overdracht van onroerend goed, waaronder de vestiging van zakelijke rechten zoals een erfdienstbaarheid, wordt vastgesteld ter bepaling van de Griekse overdrachtsbelasting («transfer tax»). De «transfer tax» dient door de verkrijger betaald te worden. De «objective value» wordt vastgesteld op een moment dat de, bij de onroerend goed transactie betrokken, partijen reeds overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden voor de transactie, welke voorwaarden door de notaris in de akte worden vermeld. Op grond van de Griekse wet- en regelgeving wordt de door de verkrijger te betalen overdrachtsbelasting uiteindelijk vastgesteld op basis van de «objective value» dan wel op basis van de tussen partijen overeengekomen prijs indien dit laatste bedrag hoger is dan de «objective value».
Welke overige kosten samenhangende met de verkrijging van deze erfdienstbaarheid zijn er ten koste van de Staat gemaakt?
De kosten die samenhangen met het verkrijgen van de erfdienstbaarheid zijn de in akte genoemde overdrachtsbelasting ter hoogte van € 47.071,– en een bedrag dat samenhangt met het ondertekenen en registreren van de akte ter hoogte van € 8.800,–.
Waarom kon de beveiliging niet op eigen terrein plaatsvinden?
Om voor de veiligheid voldoende weerstand te creëren is er onder andere een hekwerk geplaatst. Een dergelijk hekwerk dient, zoals gebruikelijk, op voldoende afstand van het object te staan zodat adequaat kan worden gereageerd op mogelijke indringers. Die afstand was op het eigen terrein niet beschikbaar, zodat er een recht van erfdienstbaarheid op een strook aangrenzend terrein gevestigd moest worden.
Op welk moment werd duidelijk dat de beveiliging deels buiten de eigen grond bij de vakantiewoning zou moeten plaatsvinden? Was dit voor of na de aankoop van de woning? Indien nadien, op welke wijze verandert dat uw eerdere opvatting dat de aan- en verkoop van een vakantiewoning door een lid van het Koninklijk Huis een privéaangelegenheid is?
Dit was bekend voor de aankoop. De aanschaf van een vakantiewoning behoort, zoals eerder gesteld, tot de persoonlijke levenssfeer. De Staat is verantwoordelijk voor de beveiliging van de Koning en zijn omgeving.
Kunt u de passage uit de akte waarin gesteld wordt dat «(de vestigende partij zal) daartoe (...) volgens de wet alle noodzakelijke documenten, aanvragen of verklaringen ondertekenen, echter zonder enige aansprakelijkheid van strafrechtelijke, bestuurlijke of civiele aard te aanvaarden jegens wie dan ook, ook niet jegens de Griekse overheid, voor wat betreft overtredingen of tekortkomingen die eventueel tevoorschijn komen na de ondertekening van dit document, tot aan het aflopen van de erfdienstbaarheid, in het kader van de onderhavige erfdienstbaarheid» nader toelichten?
De geciteerde Nederlandse vertaling is niet in overeenstemming met de tussen partijen overeengekomen Engelse tekst van de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid. Met de eigenaren van de grondstroken is de Staat overeengekomen dat zij de Staat zouden faciliteren bij het aanvragen van de voor de veiligheidsvoorzieningen benodigde vergunningen, indien de medewerking van de eigenaren daarvoor op grond van de Griekse wet- en regelgeving noodzakelijk mocht zijn. Los hiervan is met de eigenaren overeengekomen dat zij geen strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid aanvaarden jegens derden, waaronder de Griekse overheid, ter zake van het gebruik door de Staat van de gronden waarop de servituten rusten. Een dergelijke vrijwaring is gebruikelijk en verantwoord gelet op het feit dat de Staat het exclusieve gebruiksrecht van de desbetreffende grondstroken heeft verkregen.
Houdt de geciteerde passage een door de Nederlandse staat verleende vrijstelling in aan de eigenaar van de grond ten aanzien van het Griekse civiele recht, het bestuursrecht of het strafrecht? Zo ja, op welke grond is die verleend?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke op kosten van de Nederlandse Staat benodigde reparaties na afloop van de erfdienstbaarheid, zijn in het inspectierapport vastgelegd en wat zijn de daarvoor geraamde kosten?
In de akte waarmee het recht van erfdienstbaarheid is gevestigd, is ook vastgelegd dat de Staat de kosten betaalt voor het terugbrengen van de stroken grond in de oude staat (voordat het beveiligingshek is geplaatst). Daarvoor zijn geen kosten geraamd, mede omdat het recht van erfdienstbaarheid voor een periode van 30 jaar is gevestigd en over het kostenpeil in 2043 ten tijde van het passeren van de akte geen valide uitspraken gedaan konden worden.
Bent u bereid het inspectierapport te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Het in de akte genoemde inspectierapport wordt pas opgemaakt wanneer het recht van erfdienstbaarheid zal eindigen, om daarmee vast te stellen wat er dient te worden verwijderd of te worden aangepast om de stroken grond in de oude staat te herstellen.
Wat is de inhoud van de schriftelijk overeengekomen afspraken met de Koning met betrekking tot privégebruik van de steiger, zoals genoemd in de beantwoording van de Kamervragen van 3 juli 2014?2
De afspraken hebben betrekking op een verdeling van de kosten van realisatie en het onderhoud van de steiger en kosten met betrekking tot het nutsgebruik (water en elektriciteit). Daarnaast is afgesproken hoe eventuele herstelkosten worden verdeeld indien bijvoorbeeld sprake is van zware schade aan de steiger als gevolg van natuurgeweld. De overeenkomst met de gemaakte afspraken is, behoudens enkele onderdelen om redenen van veiligheid, bijgevoegd.3
Welke definitie van «privégebruik» wordt voor de invulling van deze overeenkomst gebruikt?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Wat is de rol van de Nederlandse ambassade in Griekenland geweest ten aanzien van het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de bouw van de steiger en de beveiliging van de woning?
Als vertegenwoordiging van de Staat der Nederlanden heeft de Nederlandse ambassade in Griekenland een bemiddelende rol gehad bij het leggen van contact tussen de Nederlandse en Griekse autoriteiten, i.c. het Ministerie van Burgerbescherming, het Ministerie van Milieu en Energie en het Ministerie van Scheepvaart, bij het verkrijgen van de benodigde toestemming voor het treffen van de benodigde beveiligingsmaatregelen, inclusief de bouw van de steiger.
Wat is het totaal aan alle door de Staat, direct en indirect, gemaakte kosten verband houdende met de verkrijging van de Griekse vakantiewoning van de Koning, de verbouwing en de beveiliging ervan?
De Minister van Veiligheid en Justitie is op basis van het stelsel bewaken en beveiligen verantwoordelijk voor het beveiligen van personen op de zogenaamde limitatieve lijst, onder wie leden van de Staten-Generaal, leden van het kabinet, leden van het koninklijk huis en buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en bewindspersonen bij bezoek aan Nederland.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld wordt er, omwille van de veiligheid van deze personen, in het openbaar geen uitspraak gedaan over de kosten van hun beveiliging. De hierboven gegeven toelichting heeft uitsluitend betrekking op hetgeen naar Grieks recht openbare informatie is.
Het bericht “Tekort aan toezicht op kwetsbare ouderen dreigt” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Tekort aan toezicht op kwetsbare ouderen dreigt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat er volgens de directeur van Mentorschap Nederland een groot gebrek aan toezicht op kwetsbare ouderen en gehandicapten zal ontstaan? Herkent u dit beeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een cliënt zijn eigen situatie niet meer helemaal kan overzien, dan heeft hij soms iemand nodig om een oogje in het zeil te houden. De primaire taak van zo’n persoon is om de eigen regie van de cliënt te ondersteunen en hem te helpen bij het maken van keuzes. Vaak is het een familielid die de cliënt daarbij helpt. Is die persoon er niet, dan is het een rol voor cliëntondersteuning. Een mentor is één van de personen die deze rol kan vervullen. Ik herken het beeld niet dat door het langer thuis wonen van ouderen een gebrek aan toezicht ontstaat. Immers, ook wanneer deze ouderen in een instelling wonen, is er vaak een familielid dat deze oudere helpt bij het maken van keuzes of voor zijn belangen opkomt.
Hoe beoordeelt u de stelling dat er voor de groep kwetsbare ouderen en gehandicapten zonder sociale omgeving meer mentoren moeten komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vooral voor kwetsbare ouderen en mensen met een handicap die geen sociale omgeving (meer) hebben, is de mentor een belangrijke schakel in de relatie tussen de cliënt en zorgverlener. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Hoe ziet u de rol van een organisatie als Mentorschap Nederland in het licht van het beleid dat ouderen met een toenemende zorgvraag langer thuis (moeten) blijven wonen?
Mentorschap Netwerk Nederland (MNN) heeft een belangrijke taak waar het gaat om het werven van mentoren c.q. te bereiken dat voldoende mentoren zich aanmelden. Voorts heeft MNN een rol bij het verstrekken van de juiste informatie over de rol van mentor of vertegenwoordiger aan personen die als mentor of vertegenwoordiger fungeren en voor hen als vraagbaak optreden. Ik subsidieer MNN nu voor een projectperiode van drie en een half jaar voor deze activiteiten.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat kwetsbare ouderen en gehandicapten zonder sociaal vangnet, die hun eigen situatie niet meer kunnen overzien, goed vertegenwoordigd worden door een mentor?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u de rol van een mentor in het bestrijden van ouderenmishandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een mentor kan een rol spelen bij de aanpak van ouderenmishandeling. Daarom ook wordt in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» een project gefinancierd, dat wordt uitgevoerd door MNN. Het project, dat tot medio 2015 loopt, richt zich ten eerste op het vergroten van de deskundigheid van mentoren die aangesloten zijn bij MNN, om ouderenmishandeling beter te kunnen signaleren en vervolgens weten hoe te handelen. Daarnaast staat het project in het teken van het vergroten van de bekendheid van het werk van mentoren bij onder andere gemeenten en steunpunten huiselijk geweld. Ook de samenwerking op lokaal/regionaal niveau zal worden bevorderd. Voorts is MNN betrokken bij een ander project van het Actieplan, te weten het project «Voorkomen van financiële uitbuiting».
De uitspraken in de media van de minister van Veiligheid en Justitie over het hek rondom de Griekse woning van de Koning |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken in de media van de Minister van Veiligheid en Justitie over het hek rondom de Griekse woning van de Koning?
Ja.
Is, gezien de uitspraken van de Minister van Veiligheid en Justitie, ook overwogen om geen erfdienstbaarheden te vestigen, maar grond te ruilen om zodoende tegen minimale kosten de benodigde afstand tot de woning tot stand te brengen?
Deze optie is niet overwogen. De Staat bezit geen grond in Griekenland die geruild kan worden.
Wat zijn de minimale afstanden die aangehouden worden voor de ruimte tussen de woning en het hek voor, zoals de Minister van Veiligheid en Justitie het noemde, het winnen van tijd? Op welke studies en/of ervaringen zijn deze afstanden gebaseerd?
Het beveiligingshekwerk staat niet op zichzelf maar is onderdeel van het totale beveiligingsconcept. De noodzakelijke afstanden worden situationeel bepaald en zijn niet als wetmatigheden vastgelegd en te raadplegen. Om veiligheidsredenen doe ik hier verder geen uitspraken over.
Waar zijn die afstanden vastgelegd en te raadplegen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, nu de Minister van Veiligheid en Justitie al deels aan de beantwoording begonnen is via de media en niet zoals gebruikelijk aan de Kamer, de antwoorden op deze vragen en de eerder vandaag ingediende vragen voor het eind van de week aan de Kamer te doen toekomen?
Het kabinet betracht zorgvuldigheid en snelheid bij de beantwoording van vragen vanuit Uw Kamer. De gestelde vragen gaan verder dan hetgeen door de Minister van Veiligheid en Justitie is gemeld aan de media en beantwoording hiervan vraagt meer tijd zoals toegelicht in mijn bericht aan uw Kamer d.d. 8 september jl.
De overdracht van de pensioenen van oud-mijnwerkers aan Aegon |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de overdracht van de pensioenen van alle deelnemers van Mijnfonds AFM en BFM aan verzekeraar Aegon? Acht u een dergelijke overdracht noodzakelijk? Welke gevolgen heeft de overgang van een pensioenfonds naar een verzekeraar voor de deelnemers?1
Vanwege het arbeidsvoorwaardelijke karakter van de aanvullende pensioenen besluiten sociale partners bij welke pensioenuitvoerder de pensioenregeling wordt ondergebracht. Bij die verantwoordelijkheid past dat sociale partners overwegen welke voor- en nadelen de verschillende opties met zich meebrengen, inclusief de effecten hiervan voor de deelnemers. De Nederlandsche Bank (DNB) ziet hier op toe. Ik acht het niet opportuun mij over individuele casussen omtrent de onderbrenging van de pensioenregeling uit te spreken.
Ervan uitgaande dat met de overdracht het pensioen eenmalig met ruim 8% wordt verhoogd en dat dat percentage vervolgens geldt voor alle deelnemers voor de rest van hun leven, biedt een dergelijke regeling naar uw oordeel ook op middellange termijn voldoende garantie op koopkracht-behoud?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de leeftijdsopbouw is van het huidige deelnemersbestand van beide mijnfondsen? Wat is het gemiddelde uitkeringsniveau? Welke korting of niet doorgevoerde indexering is er de afgelopen tien jaar in deze pensioenen toegepast?
Het Ministerie van Sociale Zaken beschikt niet over gegevens van individuele pensioenfondsen. DNB heeft wel gegevens van individuele fondsen, maar het is DNB, volgens artikel 204 van de Pensioenwet, niet toegestaan om gegevens die zij heeft verkregen vanuit de vervulling van haar taak als toezichthouder op een pensioenuitvoerder openbaar te maken.
Vanaf wanneer verwacht u dat – op basis van beschikbare parameters – het uitblijven van verdere verhogingen, een netto nadelig resultaat op zal gaan leveren voor de betrokken deelnemers?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat jonge criminelen in jeugdgevangenissen vaak niet worden behandeld |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op berichtgeving dat de begeleiding in jeugdgevangenissen faalt?1
Ik vind het artikel een onevenwichtig beeld schetsen van hetgeen in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) gebeurt. Er is wel degelijk sprake van begeleiding en behandeling van jongeren. Feit is dat in de JJI’s de zwaarste doelgroep jongeren in Nederland verblijft. Het gaat hier om een groep jongeren met ernstige en meervoudige (gedrags)problematiek. Jongeren die zware strafbare feiten hebben gepleegd. Veelal is er sprake van verwaarlozing, mishandeling, alcohol en/of drugsgebruik in de sociale omgeving van deze jongeren. Daarnaast heeft het merendeel van de JJI populatie verstandelijke beperkingen, een slecht ontwikkeld probleembesef en geweten, psychiatrische problematiek en weinig sociale vaardigheden. Dit alles bij elkaar maakt dat de begeleiding van deze groep jongeren een uitdaging en intensieve taak is voor begeleiders.
Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren genomen en/of zullen worden genomen om het ziekteverzuim terug te dringen? In hoeverre kunnen deze maatregelen ondanks de bezuinigingen op het gevangeniswezen genomen worden?
De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus nu meer ligt op preventief handelen. Niet pas in actie komen op het moment dat medewerkers zich ziek melden, maar kijken of je dat kunt voorkomen door binnen DJI te werken aan een zo gezond en veilig mogelijke werkplek voor iedereen.
Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming. Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseurs bij rijksinstellingen. Vanuit de sectordirectie JJI is in de 4 maandelijkse P&C gesprekken met alle inrichtingen de aanpak van het ziekteverzuim een belangrijk aandachtspunt. Juist in een periode van bezuinigingen is het van belang om een gezonde en veilige werkplek voor eenieder te behouden.
Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren genomen en/of zullen worden genomen om te zorgen dat de behandeling en begeleiding voldoet? In hoeverre kunnen deze maatregelen ondanks de bezuinigingen op het gevangeniswezen genomen worden?
Zoals bekend zijn er in de afgelopen jaren talrijke maatregelen genomen om de behandeling en begeleiding in de JJI’s te verbeteren. Ik noem hierbij de verkleining van de groepen (voor kortverblijvers van 12 naar 10 jongeren en voor langverblijvers van 10 naar 8 jongeren), de hogere eisen die worden gesteld aan de opleiding van de pedagogisch medewerkers, de invoering van de basismethodiek YOUTURN en de hantering van door de Erkenningscommissie gedragsinterventies Justitie erkende gedragsinterventies voor jongeren. Op 8 mei jl.2 heb ik u geïnformeerd over het lopende onderzoekstraject gericht op het verder verbeteren van het leef- leer en werkklimaat in de JJI’s. Het leefklimaat is een belangrijke graadmeter voor de kwaliteit van behandeling in een JJI.
Zorg en kwaliteit staan en blijven, ook in deze tijd van krimp, hoog in het vaandel staan. De re-integratie activiteiten (zoals verlof) en het activiteiten/dagprogramma zijn vaste onderdelen in het toetsingskader van de Inspecties. De recente doorlichtingen van de Inspecties tonen aan dat het kwaliteitsniveau van de sanctietoepassing in de JJI’s op orde is.
Kunt u toelichten hoe het dagprogramma eruit ziet voor deze jongeren?
Het dagprogramma is gebaseerd op de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Hierin staat benoemd dat de jongere recht heeft op minimaal 77 uur per week buiten zijn kamer. Het merendeel van de dag brengt de jongere door op de groep met de andere jongeren en op school.
In de praktijk begint de dag op de groep, waarna de jongere vervolgens naar school gaat. In de middag wordt het onderwijs voortgezet. Daarnaast is er ruimte voor andere zaken als behandeling (gedragsinterventies en/of individuele gesprekken) zoals recreatie, sport enz.
Welke wijzigingen hebben er de afgelopen jaren danwel weken plaatsgevonden in het dagprogramma? Wat zijn doorgaans de redenen om af te wijken van eerder vastgestelde dagprogramma’s?
Er hebben zich geen wijzigingen in het dagprogramma voorgedaan. Het is incidenteel mogelijk dat het dagprogramma niet integraal kan worden ingevuld. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met het feit dat de jongere een reprimande heeft gekregen naar aanleiding van een incident dat zich heeft voorgedaan of door ziekteverzuim (zie verder vraag 6).
Welke effecten heeft ziekteverzuim op de invulling van het dagprogramma?
Over het algemeen heeft het ziekteverzuim geen effect op het dagprogramma. Er wordt alles aan gedaan om het dagprogramma door te laten gaan, waarbij eventueel gebruik wordt gemaakt van inhuur van personeel.
In hoeverre zal het sluiten van het aantal jeugdgevangenissen en het daarbij behorende ontslag van personeel direct effect hebben op het ziekteverzuim, de begeleiding en behandeling?
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Dit heeft bij het personeel tot onrust geleid. Het ziekteverzuim in 2012 en 2013 is gestegen t.a.v. 2011. In 2014 zitten de JJI’s weer rond het ziektepercentage van 2011, te weten 7,8%. Niet bekend is of dit direct te relateren is aan de krimpende sector. Dankzij een goede begeleiding en veel eigen initiatief heeft het merendeel van de medewerkers een andere baan kunnen vinden. Afgaande op de verschillende rapporten, die de inspecties in de afgelopen jaren over de JJI’s hebben gepubliceerd, heeft de reductie in JJI capaciteit de afgelopen jaren niet tot kwaliteitsverlies geleid bij de JJI’s die bezocht zijn.
Bent u bereid om de jaarverslagen van de justitiële jeugdinrichtingen met uw reactie aan de Kamer te doen toekomen?
De jaarverslagen van de JJI’s zijn openbaar. De jaarverslagen van de particuliere JJI’s staan op de sites van de desbetreffende instellingen. De jaarverslagen van de rijks JJI’s worden verwerkt in het jaarverslag van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). De rapportages worden door de sectordirectie van DJI met de directeuren van de inrichtingen besproken. Mocht er sprake zijn van ingrijpende maatregelen dan wordt uw Kamer hierover vanzelfsprekend geïnformeerd. Tevens is in de schriftelijke jaarverantwoording van het ministerie een afzonderlijk deel voor DJI opgenomen.
De storingen bij de Coentunnel |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Deel Coentunnel dicht door storing»1, «Files in Coentunnel door hoogtemeting»2, «Ongevallen nemen toe in de Coentunnel»3 en «Balen van de Coentunnel»4?
Ja, ik ken deze berichten.
Herkent u zich in de door de Verkeers Informatie Dienst (VID) geuite kritiek dat de in september 2013 genomen veiligheidsmaatregelen voor de nieuwe tunnelbuis niet het beoogde effect hebben gehad? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij ook een overzicht van alle genomen maatregelen inclusief kosten geven?
Nee, daar herken ik mij niet in. De genomen maatregelen hebben wel degelijk geleid tot vermindering van het aantal ongevallen in de in 2013 opengestelde Tweede Coentunnel.
De maatregelen die in 2013 zijn genomen zijn:
De kosten van deze maatregelen zijn € 235.000 en zijn ten laste gekomen van het projectbudget.
Met deze maatregelen is het aantal ongevallen in de nieuwe tunnelbuis teruggebracht naar het aantal vóór de renovatie van de Eerste Coentunnel. Vanaf de hernieuwde openstelling van de gerenoveerde Eerste Coentunnel vanaf 21 juli 2014 is een geheel nieuwe verkeerssituatie ontstaan en hebben zich in de tunnel geen ongevallen voorgedaan.
Klopt de berichtgeving dat sinds de (her-)opening van de tunnel op 21 juli jl. het aantal files in vergelijking met de maanden juli en augustus in voorgaande jaren nauwelijks is afgenomen? Zo nee, kunt u dit dan aan de hand van de cijfers van dit jaar en voorgaande jaren inzichtelijk maken? Zo ja, welke maatregelen zullen er genomen worden om dit te verbeteren?
Nee, deze berichtgeving klopt niet. Vanaf de (her-)opening op 21 juli jl. hebben zich geen files meer voorgedaan in de avond- en ochtendspitsen. Wel zijn er kortdurende stremmingen geweest (duur gemiddeld 15 minuten) als gevolg van te hoge vrachtwagens, die vóór de tunnel weggeleid moesten worden. Het grootste deel van deze vrachtwagens bleek hoger dan de wettelijk toegestane hoogte van 4 meter. Op dit moment ligt het aantal hoogtemeldingen op ca. 30 per week.
Er zijn ook files ontstaan op 30 juli en 7/8 augustus alg gevolg van een storing. Na het instellen van een omleiding van het verkeer was ook deze file snel opgelost. De oorzaak is gevonden en de storing is opgelost. Ik ben op de hoogte van het grote aantal hoogtemeldingen in de gerenoveerde Eerste Coentunnel en enkele storingen van incidentele aard. De files die veroorzaakt worden door te hoge vrachtwagens zijn van korte duur (gemiddeld 15 minuten). De files als gevolg van de storingen, die op 30 juli en 7/8 augustus hebben plaats gevonden, waren van incidentele aard en hebben tot maximaal een uur geduurd. Het verkeer is omgeleid. Sinds de openstelling van de Eerste gerenoveerde Coentunnel op 21 juli 2014 hebben er geen ongevallen plaatsgevonden in de Coentunnel (Eerste en Tweede Coentunnel).
Bent u bekend met de berichtgeving over automobilisten die op de A10-Noord omkeerden en zo op de vluchtstrook aan het spookrijden waren, wat tot ingrijpen van de politie leidde?5 Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen om dit soort levensgevaarlijke situaties te voorkomen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Rijkswaterstaat heeft de volgende maatregel genomen: er zijn stalen barriers (verplaatsbare geleiderail) geplaatst op de locaties waar dit is voorgekomen om het spookrijden en keren op de snelweg onmogelijk te maken.
Met deze genomen fysieke maatregelen heeft Rijkswaterstaat het maximale gedaan om veiligheid te waarborgen. Daarnaast ligt er ook een uitdrukkelijke verantwoordelijkheid bij weggebruikers om zichzelf noch anderen in gevaar te brengen. Rijkswaterstaat overlegt met de politie over handhavingsmaatregelen.
Klopt het dat er een verschil in hoogtemeting is tussen de nieuwe Coentunnel en de onlangs heropende oude tunnelbuis, waardoor automobilisten nog veelvuldig in de file staan voor de nieuwe Coentunnel?6 Bent u bereid om invulling te geven aan de oproep van onder andere de ondernemersorganisatie voor logistiek en transport, EVO, dat Rijkswaterstaat snel maatregelen moet nemen en aanpassingen moet doen? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven voor wiens rekening aanvullende maatregelen zullen komen, gelet op het Design, Build, Finance en Maintain-contract?
De wijze van hoogtemeting is in beide tunnels hetzelfde. Voor vrachtwagens geldt een wettelijke maximale hoogte van 4 meter. Dit is een Europese norm waaraan transporteurs zich moeten houden. Om zowel schade aan tunnels als stremmingen door te hoge vrachtwagens te voorkomen, is er voor elke tunnel hoogtedetectie.
Hoewel de wettelijke hoogte van 4 meter voor alle tunnels geldt, varieert de hoogtedetectie: deze is afhankelijk van de feitelijke hoogte van de tunnel. De Tweede Coentunnel is hoger dan de Eerste Coentunnel, waardoor ook de hoogtedetectie in de Tweede Coentunnel op een grotere hoogte is ingesteld. Zodra een vrachtwagen te hoog is, geeft de hoogtemelding van de tunnel een signaal af. De te hoge vrachtwagens die toch doorrijden, worden weggeleid bij de tunnel, zodat het verkeer er weer langs kan.
Ik zie nog geen aanleiding om aanvullende (technische) maatregelen te nemen, omdat de hoogtedetectiesystemen goed staan ingesteld en juist functioneren. De oorzaak van de hoogtemeldingen is gelegen in te hoog geladen vrachtwagens. Als het hoogtedetectiesysteem op grotere hoogte zou worden ingesteld, leidt dit onherroepelijk tot schade aan de tunnel met veel meer hinder voor het verkeer als gevolg.
Rijkswaterstaat heeft contact met de transportsector om de problematiek van te hoge vrachtwagens te bespreken. Overigens doet deze problematiek zich niet alleen in de Coentunnel voor maar ook bij de andere Rijkstunnels.
Op welke wijze wordt er opgetreden tegen chauffeurs die een tunnelblokkade veroorzaken? In hoeverre is – en wordt – er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om boetes uit te schrijven?
Te hoge vrachtwagens worden uit het verkeer gehaald en nagemeten. Vrachtwagens die te hoog zijn worden beboet. De hoogte van de boetes bedraagt circa € 1.100,00. Verbalisering vindt niet altijd plaats, omdat de politie niet altijd aanwezig kan zijn bij de nameting.
Het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Michiel van Nispen , Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht dat lijkschouwers misdrijven missen door een gebrekkige opleiding?1
Ja.
Kunt u in aanvulling hierop reageren op de noodkreet van de praktijk over de kwaliteit van lijkschouwing?2
Er bestaat in het kader van het kwaliteitsbeleid betreffende het medisch handelen een richtlijn lijkschouw, die is opgesteld door de Vakgroep Forensische geneeskunde van GGD NL, het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Een lijkschouw is een vorm van «maatwerk». Wanneer het feitelijk handelen afwijkt van de handelingsinstructies van de bedoelde richtlijn dient degene die afwijkt van de richtlijn, de gevolgde werkwijze en de motivatie voor het afwijken registreert. Er is ook ruimte voor lokaal en regionaal maatwerk. In deze gevallen zullen de afwijkende afspraken, als aanvulling op de standaard-richtlijnen, in de uitvoeringsorganisatie moeten worden vastgelegd. Het registeren van afwijkingen is een vereiste in het kader van de HKZ-certificatie (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector).
Erkent u dat er niet alleen sprake is van een Amsterdams probleem, maar van een landelijk probleem, aangezien het Forensisch Medisch Genootschap (FMG), de Vakgroep Forensische Geneeskunde en de Gezondheidsraad in adviezen letterlijk stellen dat vervolgopleidingen ontoereikend zijn en dit niet alleen gevolgen heeft voor de kwaliteit maar ook voor de kwantiteit? Zo ja, kunt u hierop aanvullend op uw eerdere antwoorden reageren?3 Zo nee, waarom niet?
Sinds de wijziging in de Wet op de lijkbezorging van januari 2010 mogen uitsluitend artsen die adequaat geschoold zijn en ingeschreven in een register, benoemd worden tot gemeentelijk lijkschouwer. Tot januari 2013 gold een overgangsregeling. Tot dat moment konden (forensisch) artsen die niet waren ingeschreven in een register benoemd zijn als gemeentelijk lijkschouwer. Nu deze overgangsperiode is verstreken, worden de forensisch artsen die ingeschreven staan in het register van het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) bekwaam geacht en wordt de kwaliteit voldoende geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging.
Indien de FMG van mening is dat de huidige eisen onvoldoende zijn, kan de FMG zelf de eisen tot registratie verhogen en daarmee de kwaliteit van de beroepsgroep naar een nog hoger niveau tillen. Ik zag en zie daarom geen aanleiding om op korte termijn maatregelen te nemen.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt uw interpretatie van het rapport van de Gezondheidsraad, namelijk dat de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep gecompenseerd zal kunnen worden, zich tot de conclusie van de Gezondheidsraad dat «de verwachte uitstroom uit de beroepsgroep deels gecompenseerd zal kunnen worden» maar «de instroom een punt van zorg blijft» en «het te verwachten tekort een ernstige bedreiging inhoudt voor de forensisch-medische beroepsuitoefening»?4 Waarom lopen uw conclusie en die van de Gezondheidsraad zo uiteen?
Klopt het dat inmiddels zowel het FMG als het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) deskundige forensische artsen registreren? Hoe verhouden de inschrijvingseisen zich tot elkaar en welke voorwaarden hanteren beide? Waarom is inschrijving in het FMG blijkbaar niet voldoende?
Het FMG-register is een register van artsen in de forensische geneeskunde. Uitsluitend artsen die als forensisch arts in dit register zijn ingeschreven, kunnen worden benoemd als gemeentelijke lijkschouwer. Het NRGD-register heeft ten doel de gebruikmaking van deskundigen in strafzaken, die voldoen aan de door het College gestelde kwaliteitseisen, te bevorderen. In het NRGD-register worden aan de geregistreerde deskundigen op het gebied van de forensische pathologie nadere eisen gesteld met betrekking tot onder meer de kennis van het strafrecht en de rol van de deskundige daarin; de onderzoekvaardigheden en het vermogen om onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer op te treden. De functies van de twee registers zijn zodoende verschillend. Waar het register bij het FMG ziet op de kwaliteit van de beroepsbeoefenaar als zodanig, heeft het NRGD tot doel de kwaliteit van deskundigen in strafzaken te borgen.
Klopt het dat u de opleiding tot forensisch arts niet wil financieren omdat hiervoor geen wettelijke basis is en omdat volgens u een register het bewijs is dat er voldoende kwaliteit aanwezig is?5
Gezien de kwaliteitsborging via de registers en de jaarlijkse instroom in de basisopleiding tot forensisch arts zie ik vooralsnog geen aanleiding om overheidsfinanciering te overwegen.
Deelt u de mening dat het bestaan van een register niet direct betekent dat het niveau van de opleiding op peil is? Zo ja, kunt u dit dan uitgebreid toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het bestaan van een register houdt in dat er over inhoud, duur en niveau van de gevolgde opleiding openbare afspraken zijn gemaakt waaraan de opleiding worden getoetst.
Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) respectievelijk het College Geneeskundige Specialismen (CGS) bij de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) heeft de kwaliteitseisen vastgesteld voor de opleiding tot forensisch arts FMG, respectievelijk de opleiding tot forensisch arts KNMG. Het register van het FMG bevat de forensisch artsen, die de 1-jarige basisopleiding tot forensisch geneeskundige hebben gevolgd en worden geregistreerd als forensisch arts FMG. Het register van de KNMG bevat de artsen die de 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en worden geregistreerd als forensisch arts KNMG.
Daarmee leveren de registers een waarborg voor de kwaliteit van (de opleiding van) deze groepen forensisch artsen.
Kunt u alsnog uitgebreid reageren op de aanbeveling van de Gezondheidsraad om de vervolgopleiding forensische geneeskunde op dezelfde manier te financieren als andere medische vakgebieden en een leerstoel in te stellen met een bijbehorende onderzoeksgroep?6 Indien hier een wettelijke grondslag voor nodig is, bent u dan bereid om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op het antwoord op vraag 6 merk ik op dat de medische vervolgopleidingen die nu in aanmerking komen voor publieke financiering van overheidswege via VWS, opleiden voor de zorg die voortvloeit uit de Zorgverzekeringswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of Wet publieke gezondheid. Voor de opleiding tot forensisch arts is dit niet het geval. Gelet op het voorgaande, meen ik dat hiervoor thans onvoldoende aanleiding bestaat.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat het voor de hand zou liggen als de kosten van de financiering voor rekening komt van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, omdat forensisch artsen werken ten behoeve van de veiligheid en rechtspraak?7 Zo ja, waarom slaat u deze aanbeveling in de wind? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betrokken Ministeries hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde. Dat laat onverlet dat de ontwikkelingen worden gevolgd. Dit is ook in lijn met de toezegging die gedaan is tijdens het Algemeen Overleg Wet op de lijkbezorging. Tijdens dit AO is met uw Kamer over de kwaliteit van de lijkschouw gesproken. Recente signalen vanuit het veld en uw Kamer zijn aanleiding om na te gaan of de kwaliteit van de lijkschouw dient te worden aangescherpt. U wordt over de uitwerking van deze toezegging medio 2015 nader geïnformeerd.
Het bericht ‘Curaçao: De bokkensprongen van Marvelyne Wiels’ |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid om eens een goed gesprek te voeren met de gevolmachtigde Minister van Curaçao?1
Berichtgeving in de media brengt geen wijziging in de staatkundige verhouding tussen de gevolmachtigde Minister en de regering van het betreffende land.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft deze verhouding uiteengezet en toegelicht in haar voorlichting aan de Tweede Kamer van 24 april jl.
Bonussen voor de top van Estro kort voor het faillissement en de geheime overname van Estro |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de bestuursvoorzitter, financieel directeur en andere werknemers in de top van kinderopvangbedrijf Estro kort voor het faillissement in juli 2014 forse bonussen aan zichzelf uitkeerden?1
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft, mede namens mij, onlangs schriftelijke vragen beantwoord die waren gesteld door het lid Gesthuizen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 19). Dit lid vroeg eveneens om mijn reactie op de berichtgeving dat kort voor het faillissement van Estro nog bonussen zijn uitgekeerd aan bestuursleden. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.
Bent u bereid om de Kamer een overzicht te sturen van de bezoldiging van directeuren en raden van bestuur/toezicht in de kinderopvang? Zijn er organisaties in de kinderopvang die zich boven de afgesproken normen (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publiek en semipublieke sector (WNT-norm) laten belonen? Zo ja, welke?
Zoals u weet is de Nederlandse kinderopvangsector een marktsector. Dat betekent ondermeer dat de bezoldiging van directeuren en raden van bestuur of toezicht niet onder de wet normering topinkomens valt. Ik heb dan ook – net als in andere marktsectoren – geen zicht op de beloningsstructuur in de kinderopvangsector.
Wat is uw oordeel over het feit dat een van de eigenaren een overnamebod heeft voorbereid en uitgebracht op het eigen bedrijf, zonder hierbij andere partijen te consulteren terwijl bij een flitsfaillissement (zogenaamd pre-pack) meerdere potentiële kopers moeten worden benaderd?2 3
Bij brief van 5 september heeft de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, schriftelijke vragen beantwoord die waren gesteld door de leden Heerma en Oskam van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2903). Ook door deze leden werd gevraagd om een reactie op de gang van zaken bij de voorbereiding van het faillissement van Estro door haar bestuur en de verkoop en daarop volgende doorstart van een belangrijk deel van de kinderopvanglocaties na de faillietverklaring. Daarbij werd in het bijzonder geïnformeerd naar de betrokkenheid van investeringsbedrijf HIG; het bedrijf dat de belangrijkste financier en voornaamste eigenaar was van crèchebedrijf Estro en in het verkoopproces ook lange tijd in beeld was als enige overnamekandidaat en uiteindelijk als koper uit de bus is gekomen. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.
Wat is uw oordeel over het feit dat de curator concludeert dat de belangstelling bij derden niet serieus in kaart is gebracht voor overname van Estro? Welke wettelijke mogelijkheden zijn er om dergelijke praktijken te stoppen danwel onmogelijk te maken in de toekomst?
Voorop gesteld moet worden dat het als ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie niet aan ons is om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de rechter mocht hij hierom worden gevraagd. In algemene zin kunnen wij wel het volgende zeggen over het proces dat heeft geleid tot de doorstart.
Uit het faillissementsverslag dat mr. W.J.P. Jongepier (de curator van Estro) op 22 juli jl. heeft uitgebracht, blijkt dat investeringsbedrijf HIG lange tijd als enige overnamekandidaat in beeld was.4 Op aandringen van mr. Jongepier zijn er echter nog twee andere potentiële overnamekandidaten benaderd en is ook een ander investeringsbedrijf en oud-financier van Estro gevraagd een bod te doen. Deze laatste deed een bieding die vervolgens door investeringsbedrijf HIG werd overtroffen. Daardoor kon mr. Jongepier in zijn rol als curator in het faillissement op de dag van de faillietverklaring van crèchebedrijf Estro met investeringsbedrijf HIG een overeenkomst sluiten die naar zijn overtuiging voor de betrokken partijen – in het bijzonder de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen die gebruik maakten van de diensten van Estro – op dat moment de beste oplossing was. De betrokkenheid van mr. Jongepier als toekomstig curator/»stille bewindvoerder» in de voorfase van het faillissement heeft er dus voor gezorgd dat – zoals mr. Jongepier het zelf aanduidt – het «gemankeerde biedingsproces» kon worden bijgestuurd ten bate van de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen.
De betrokkenheid van mr. Jongepier in de voorfase van het faillissement, vloeit voort uit het feit dat bij het Estro faillissement gebruik is gemaakt van de «pre-pack praktijk». De Minister van Veiligheid en Justitie heeft het wetgevingsprogramma «herijking van het faillissementsrecht» in gang gezet. Eén van de nieuwe wettelijke regelingen die in het kader van dit programma wordt voorbereid betreft de Wet continuïteit ondernemingen I. Daarin zal voor de «pre-pack praktijk» een wettelijk kader worden geïntroduceerd. Binnen het wetgevingsprogramma wordt daarnaast ook gewerkt aan verschillende andere maatregelen om:
Voor een uitgebreidere toelichting op de plannen, verwijs ik u naar de voortgangsbrief die de Minister van Veiligheid en Justitie onlangs naar uw Kamer heeft toegezonden.5
Hoe beoordeelt u de wijze waarop besloten is waarop medewerkers wel of niet hun baan zouden houden? Is de frequentie van ziekteverzuim een steekhoudende indicatie om te beoordelen of iemand wel of niet zijn of haar baan kan houden na het faillissement? Op welke wetsartikelen is dit gebaseerd?
Als gevolg van het faillissement van Estro zijn alle medewerkers door de curator ontslagen. Bij een doorstart na faillissement mag een overnemende partij in principe vervolgens een contract aanbieden. In de wet (artikel 7:666 BW) en de richtlijn over behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen (Richtlijn 2001/23/EG) is bepaald dat de regels over overgang van onderneming niet gelden voor een overname van een onderneming na de faillietverklaring van de verkoper. Voor een meer uitvoerige behandeling van de arbeidsrechtelijke aspecten verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van Kamerleden Hamer en Yücel die ik op 3 september jl. aan de Tweede Kamer heb verzonden (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 2894).
Wat is uw oordeel over het feit dat duizenden ontslagen medewerkers geen ontslagvergoeding hebben gekregen, terwijl de top van Estro zichzelf rijkelijk heeft beloond?
Het verontrust mij niet alleen, maar ik vind het ook laakbaar als blijkt dat de top van een bedrijf zichzelf rijkelijk beloont vlak voor een faillissement. De rechtmatigheid van bonussen is onderwerp van onderzoek door de curator. Deze zal bezien of het juridisch mogelijk is om onrechtmatig uitgekeerde bonussen namens de schuldeisers terug te halen. De curator heeft aangegeven dat het onderzoek naar de rechtmatigheid van de ontvangen bonussen en of die eventueel kunnen worden teruggevorderd met voorrang zal worden uitgevoerd. Hij verwacht dat de conclusies van dat onderzoek in het openbare verslag van 1 december 2014 kunnen worden opgenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om flitsfaillissementen in de kinderopvang in de toekomst te voorkomen?
Kortheidshalve verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 uit de set schriftelijke vragen van Kamerlid Yücel van 18 augustus (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 13).
Bent u bereid om deze vragen voor het algemeen overleg over de kinderopvang op 24 september te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat ook de opvolger van de Fyra steeds vaker uitvalt |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Intercity Direct tussen Amsterdam en Breda sinds januari steeds vaker uitvalt?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Intercity (IC) Direct steeds vaker uitvalt? Kunt u cijfers geven over uitval en vertraging van meer dan vijftien minuten voor de afgelopen twaalf maanden, voor zowel de IC Direct verbinding tussen Amsterdam en Breda als de Benelux-verbinding met België?
Van januari t/m april 2014 was sprake van een stijgende trend van 3,3% naar 9,3%. Daarna is de uitval gedaald naar 6,5% in juni. In juli steeg de uitval weer naar 9,8% (w.v. 4,1% toerekenbaar aan HSA). Op kwartaalbasis steeg de uitval van 4,4% in Q1 naar 7,8 in Q2 (w.v. 4,3% toerekenbaar aan HSA)2. De hier gepresenteerde cijfers zijn afkomstig van ProRail en NS.
Punctualiteit en uitval IC Direct
2013
2013
2013
2013
2013
2014
2014
2014
2014
2014
2014
2014
aug
sept
okt
nov
dec
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
Punctualiteit > 15 minuten (%)
98,5
98,3
97,2
97,2
97,3
98,1
98,0
98,3
98,2
97,2
97,6
98,0
Uitval (%)
3,7
5,8
7,1
8,9
7,3
3,3
4,5
5,6
9,3
8,4
6,5
9,8
Van de IC Den Haag-Brussel (de huidige Beneluxtrein) zijn geen punctualiteit-cijfers beschikbaar voor vertragingen van meer dan 15 minuten. De gemiddelde uitval van de Beneluxtrein bedroeg 3,4% in 2013 en 4,5% over de eerste zes maanden van 2014.
Wat is de ontwikkeling van reizigersaantallen in de IC Direct van de afgelopen twaalf maanden? In hoeverre schrikt de uitval van treinen reizigers af om een extra toeslag te betalen of een abonnement te nemen?
De reizigersaantallen (op basis van verkochte toeslagen) van de IC Direct over 2013 en de eerste twee kwartalen van 2014 zijn als volgt:
2013 – 1e kwartaal
674.000
2013 – 2e kwartaal
753.000
2013 – 3e kwartaal
692.000
2013 – 4e kwartaal
809.000
2014 – 1e kwartaal
824.000
2014 – 2e kwartaal
818.000
NS ziet geen effect optreden in het aantal reizigers in de maanden waarin de uitval is gestegen. Het aantal reizigers in hetzelfde kwartaal 2014 is juist hoger dan in 2013.
Wat zijn de oorzaken dat de IC Direct zo vaak uitvalt? Wat is er door de NS en u de afgelopen maanden gedaan om deze problemen op te lossen?
De oorzaken van de hoge uitval liggen zowel bij de inzet van materieel als bij overige factoren, waaronder infrastructuur en incidenten.
In het Fyra-alternatief is het de ambitie om zo spoedig mogelijk met een hoge frequentie te gaan rijden. Hiervoor heeft NS Traxx-locomotieven besteld, die vanaf augustus 2014 tot en met december 2014 geleidelijk in de dienstregeling worden opgenomen. In de afgelopen maanden heeft NS zeer intensief gebruik gemaakt van het huidige materieelpark om de hoge frequenties ook zonder nieuw materieel te realiseren. Dit heeft geleid tot extra slijtage, hogere storingsgevoeligheid en helaas ook tot meer uitval. Daarnaast is materieel uit de bijsturingsreserve ingezet om tijdens de spits extra treinen te rijden tussen Amsterdam en Rotterdam. Uitbreiding van het materieelpark was op dat moment niet mogelijk omdat de Traxx-locomotieven maar beperkt beschikbaar waren. Ik heb de kwetsbaarheid van het in te zetten materieel aangegeven in het schriftelijk overleg met uw Kamer (26 april 2013).
Een deel van de uitval is niet toerekenbaar aan HSA maar hangt samen met de infrastructuur (bijvoorbeeld wisselstoringen rond Amsterdam) en externe factoren (zoals ongevallen, spoorlopers). Zo is de hoge uitval in juli voor een belangrijk deel ontstaan door het ongeluk op de A10 op 4 juli waarbij een vrachtauto op het spoor terecht kwam. Wat ook meespeelt, is dat verstoringen op het hoofdrailnet doorwerken naar de IC-Direct verbinding en dat bij versperringen intercity’s vanwege het grotere aantal reizigers voorrang hebben boven de IC Direct op het conventionele deel van de HSL-corridor. Voor een overzicht van lopende en voorgenomen maatregelen verwijs ik naar vraag 6.
In hoeverre is er sprake van problemen met het materieel? Indien hier sprake van is, is er contact geweest met de producent van de Traxx-locomotieven om hier bijvoorbeeld financiële compensatie voor te krijgen? Was bij de NS al bekend dat deze problemen bij de Traxx-locomotieven konden optreden?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is de beperkte beschikbaarheid van het materieel voor een deel verantwoordelijk voor de hoge uitval. Met Bombardier is een verbetertraject gestart (zie vraag 6).
Welke concrete maatregelen gaan u en de NS nemen om de grote uitval van de IC Direct te stoppen? Op welke termijn verwacht u dat deze maatregelen effect hebben en de reiziger er weer van uit kan gaan dat de trein naar behoren rijdt?
Ik heb naar aanleiding van de berichtgeving in de pers aan NS en ProRail gevraagd mij nader te informeren over de hoge uitval van de IC Direct. NS en ProRail hebben inmiddels maatregelen genomen om de uitval weer snel omlaag te brengen. Naast de aanschaf van nieuw materieel heeft NS een quick-response team ingesteld dat dagelijks de uitval/storingen volgt, onderzoek doet naar de oorzaken en bekijkt welke maatregelen (direct) genomen moeten worden.
Het is aan NS en de fabrikant om eventuele problemen met het materieel op te lossen. NS en Bombardier werken samen aan een uitgebreid analyseprogramma om de performance van de locomotieven verder te verhogen. Ook is NS gestart met een revisieprogramma om de prestaties van de rijtuigen te verbeteren. ProRail ondersteunt NS in haar aanpak om de uitval zoveel mogelijk te beperken. Mede in het kader van het Programma reductie TAO’s (Trein Aantastende Onregelmatigheden) stuurt ProRail (preventief) op reductie van storingen op het conventionele deel van de HSL-Zuid-corridor. Dit heeft ertoe geleid dat het aantal onregelmatigheden op de wissels van dit tracé de laatste 2,5 jaar met 30% is gedaald. Bij Breda zijn drie onregelmatigheden aangepakt en daarna niet meer teruggekeerd. Verder heeft de Schipholtunnel permanent extra aandacht vanwege de positie van mainport Schiphol. Het belangrijke wissel op de Watergraafsmeer is inmiddels duurzaam hersteld. Ik heb NS en ProRail gevraagd mij periodiek te informeren over de voortgang en de effecten van deze maatregelen.
Deelt u de mening dat inmiddels van de NS verwacht mag worden dat er een betrouwbare verbinding wordt geboden over de hogesnelheidslijn?
Ja.
Wat zijn de gevolgen van de uitval op dit traject voor de NS en de schatkist? Heeft deze uitval gevolgen voor de boete van de NS en bent u van mening dat deze boete voldoende prikkel is voor de NS om beter te presteren? Zo nee, welke maatregelen wilt u aanvullend nemen?
Voor zover uitval niet aan NS is toe te rekenen, leidt dit tot een verlaging van de verschuldigde HSL-heffing en dus minder inkomsten voor de staat. De omvang van de vermindering wordt jaarlijks na afloop van een jaar door ProRail bepaald. Voor de uitval die voortkomt uit problemen met materieel kan op grond van de nieuwe concessie die op 1 januari 2015 ingaat een direct opeisbare boete worden opgelegd.
Welke termijn vindt u nog acceptabel voor de NS om te zorgen voor een betrouwbare dienstregeling en welke maatregelen gaat u nemen als de NS na deze termijn nog steeds geen betrouwbare dienstregeling biedt? Overweegt u dan alsnog deze verbinding aan te besteden?
NS verwacht dat de genomen maatregelen en het minder intensief gebruik van het materieel (door instroom nieuw materieel) het komend half jaar effect hebben waardoor de gemiddelde uitvalpercentages weer zullen dalen. Mocht dit niet het geval zijn dan zal ik NS vragen om verdergaande verbetermaatregelen te nemen.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg HSL-Zuid/Fyra op 11 september 2014 beantwoorden?
Ja.
De precaire situatie wat betreft de energievoorziening in België |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de precaire situatie wat betreft de energievoorziening in België? Heeft u al ideeën hoe wij ons buurland eventueel te hulp kunnen schieten, mochten er deze winter tekorten ontstaan?1
Ja, ik ben op de hoogte van de berichtgeving uit België over dreigende problemen met de energievoorziening. De Belgische zorgen zijn niet nieuw, maar sinds kort wel versterkt, met name als gevolg van problemen rondom de inzet van bestaande kernreactoren. Over de mogelijkheden om België op korte termijn bij te staan bij de aanpak van het capaciteitsprobleem heb ik nauw overleg met de Belgische overheid, alsmede met TenneT en de ACM. Naar verwachting zal bij een naderend tekort aan elektriciteitsaanbod de stijging van de prijs in België leiden tot een maximale benutting van de interconnectiecapaciteit tussen Nederland en België. Er is op dit moment nog voldoende capaciteit beschikbaar op de interconnecties naar België om ingeval van schaarste de export van Nederland naar België te laten stijgen.Verder zijn de landelijke netbeheerders van Nederland, TenneT, en van België, Elia, in overleg over technische mogelijkheden om de leveringszekerheid in België te verbeteren. Daarbij kan gedacht worden aan het benutten van afschakelcontracten, het gebruik van nood-en reservevermogen en een betere benutting van interconnecties.
Hoe heeft de import-export-relatie voor gas en elektriciteit tussen Nederland en België zich ontwikkeld, en wat is thans de situatie? Verloopt de leverantie over en weer in uw ogen soepel genoeg? Zo nee, wat zijn dan de bottlenecks?
Voor wat betreft gas geldt dat België sinds jaar en dag een afnemer is van Nederlands gas. Vrijwel al het laagcalorische gas dat in België wordt verbruikt, wordt geïmporteerd uit Nederland, aangezien er voor dit gas geen andere bron voorhanden is. Het gaat hierbij om een volume van ca. 5 miljard m3 per jaar, dat voor het overgrote deel wordt geleverd op basis van langetermijncontracten die doorlopen tot 2025 en verder. Daarnaast importeert België ook hoogcalorisch gas uit Nederland, maar hier ligt het volume lager (ca. 2 miljard m3per jaar, op een totaal Belgisch verbruik van ca. 12 miljard m3 per jaar). De gasstroom vanuit België naar Nederland is veel geringer van omvang en wisselt per jaar afhankelijk van vraag en prijs. Gemiddeld gaat het om ca. 1 miljard m3per jaar. Dit betreft hoogcalorisch gas dat vanuit Noorwegen of in de vorm van LNG België bereikt. De leveranties van gas verlopen soepel en er is regelmatig contact tussen mijn ministerie en de Belgische autoriteiten over gezamenlijke vraagstukken betreffende de gaslevering. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over de leverings- en voorzieningszekerheid in Noordwest-Europa en de afname van Nederlandse productie van laagcalorisch gas.
De handel in elektriciteit tussen Nederland en België kan per uur sterk verschillen. Op sommige uren is de Belgische prijs hoger, en gaat de stroom van Nederland naar België, op andere uren is dit precies omgekeerd. Ook cijfers van de handelsstromen op maandbasis laten zien dat de richting van de stroom fluctueert afhankelijk van de prijsontwikkeling. Op jaarbasis geldt dat er in 2013 meer stroom van België naar Nederland werd getransporteerd dan in omgekeerde richting. Van België naar Nederland stroomde gedurende het jaar 5,9 TWh, terwijl het transportpotentieel bij constante en volledige benutting 11,9 TWh bedroeg. Van Nederland naar België stroomde gedurende het jaar 2,9 TWh terwijl het maximale transportpotentieel 11,8 TWh bedroeg. Het transportpotentieel kan licht verschillen tussen de twee richtingen, afhankelijk van de specifieke netsituatie, bijvoorbeeld als gevolg van onderhoud aan het net. De gemiddelde bezetting van de interconnectie van België naar Nederland was circa 50% en de bezetting van Nederland naar België was circa 25%. Deze gegevens laten overigens onverlet dat tijdens bepaalde uren de capaciteit op interconnectie volledig werd gebruikt.
De afgelopen maanden is er duidelijk sprake van toenemende prijsconvergentie tussen Nederland en België. De Belgische groothandelsmarktprijs stijgt en ligt momenteel op hetzelfde niveau als de Nederlandse groothandelsmarktprijs (ca. 37 euro/MWh in juni 2014). Ook uit recente TenneT-cijfers blijkt dat de interconnectiecapaciteit van Nederland naar België maar een beperkt deel van de tijd volledig wordt benut. In de eerste zes maanden van 2014 werd er circa 1,1 TWh van Nederland naar België getransporteerd van het maximale transportpotentieel van 5,5 TWh in die periode (gemiddeld genomen werd 20% van de beschikbare capaciteit gebruikt). Er is dus nog veel ruimte op de interconnecties voor extra stromen van Nederland naar België. De algemene verwachting is dat in het geval van een prijsstijging in België als gevolg van toenemende schaarste in productiecapaciteit, elektriciteitsstromen uitsluitend van Nederland naar België zullen lopen. Als het prijsverschil groot genoeg wordt, zal de beschikbare grensoverschrijdende capaciteit maximaal worden benut.
Welke faciliterende stappen kunt u zetten of mogelijk maken om een soepeler transport van energie tussen de twee buurlanden te bevorderen? Wordt hier actie op ondernomen? Zo nee, bent u dat van plan?
Nederland zet zich in voor verruiming van de beschikbare interconnectiecapaciteit met België. Hiermee zal de ruimte voor elektriciteitsstromen van Nederland naar België vergroot worden. Dit versterkt de leveringszekerheid in België. Het verruimen van de interconnectiecapaciteit draagt ook bij aan prijsconvergentie en de verdere integratie van de Belgische en Nederlandse elektriciteitsmarkten. In 2013 hebben TenneT en de ACM samen met de Belgische netbeheerder en toezichthouder gewerkt aan een optimalere benutting van de capaciteit op de interconnectoren. Dit heeft geleid tot een verhoging van de voor de markt beschikbare capaciteit van 1.400 MW naar 1.700 MW. Momenteel wordt door betrokken partijen bezien of er nog verdere mogelijkheden zijn om de beschikbare capaciteit te verhogen. Zo is er een aanvullende verruiming van de verbinding met België voorzien in 2017, als uitvloeisel van de door de Belgische netbeheerder voorgenomen investeringen in dwarsregelformatoren. Met deze maatregelen wordt een aanvullende verruiming van circa 700 MW beoogd. Ook de toezichthouders aan beide zijden van de grens zijn hierbij betrokken.
Verder is op 18 augustus jl. bekend geworden dat twee Nederlandse centrales, de Maasbrachtcentrale (RWE/Essent) en de Sloecentrale (Delta) meedingen in de tender van de Belgische overheid voor de aansluiting van 800 MW nieuwe, gasgestookte productiecapaciteit om de voorzieningszekerheid op middellange termijn te borgen. Deze tender maakt onderdeel uit van een bredere strategie van de Belgische overheid (plan Wathelet) om de leveringszekerheid te verbeteren. Voor het eind van dit jaar bepaalt de Belgische regering wie de tender heeft gewonnen. De betreffende centrale zou moeten gaan leveren vanaf 2018. Het gebruik maken van reeds bestaande Nederlandse centrales – als alternatief voor de bouw van een nieuwe gascentrale in België – zou een efficiënte bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het Belgische capaciteitsvraagstuk op middellange termijn. Ik sta daarom positief tegenover deze mogelijkheid voor de inzet van Nederlandse capaciteit, mede gezien het feit dat een deel van de Nederlandse gasgestookte capaciteit momenteel niet wordt benut.
Daarnaast hecht ik belang aan het beter laten functioneren van de regionale elektriciteitsmarkt. Hiervoor zijn in bilateraal verband met België, in pentalateraal verband (Duitsland, Frankrijk, Nederland, België, Luxemburg, Oostenrijk en Zwitserland) en in Noordwest-Europa acties in gang gezet. Zo wordt er in samenwerking met de Belgische instanties onderzocht hoe de onbalansmarkten (regelvermogen van TSO’s) in beide landen beter op elkaar afgestemd kunnen worden. Dit kan de mogelijkheden voor marktpartijen om grensoverschrijdend in elektriciteit te handelen verder vergroten. In Noordwest-Europa wordt eind dit jaar de testfase afgerond voor een systeem van zogenoemde «flow based»-marktkoppeling, dat tot doel heeft de bestaande verbindingen in de toekomst optimaler te benutten. Deze «flow based»-marktkoppeling zal tegelijkertijd worden ingevoerd in Nederland, Duitsland, Frankrijk, België en Luxemburg. Tot slot wordt er in pentalateraal verband door de nationale netbeheerders gewerkt aan een leveringszekerheidsrapportage voor de gehele regio. Deze zal naar verwachting eind dit jaar worden afgerond. Nederland hecht groot belang aan deze regionale analyse en zet zich in pentalateraal verband in voor het creëren van regionale oplossingen voor leveringszekerheidsvraagstukken.
Heeft België ook een nationaal Energie Akkoord (of iets soortgelijks) zoals Nederland dat heeft? Bent u bereid de uitwisseling op dit punt te intensiveren, zodat wellicht beide landen meer tempo kunnen maken richting verduurzaming?
In België bestaat op dit moment geen initiatief dat te vergelijken is met het Nederlandse energieakkoord. Het Nederlandse energieakkoord voor duurzame groei is een uniek product waaraan meer dan 40 verschillende partijen hebben gewerkt. Uiteraard bestaat er in ons omringende landen ook een intensieve energiedialoog met stakeholders. Ik sta zeker open voor uitwisseling met buurlanden over het in Nederland bereikte akkoord en over het proces dat daartoe heeft geleid. Na het bereiken van het akkoord heeft deze uitwisseling van informatie ook reeds plaats gehad zowel in bilateraal als in pentalateraal verband.
Maakt u zich zorgen over de veiligheid van de twee uitgevallen Belgische kerncentrales vlakbij de Nederlandse grens? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn twee reactoren in Doel en één reactor in Tihange veilig afgeschakeld. Deze vormen dan ook geen gevaar voor de Nederlandse bevolking. Het FANC (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle) houdt onafhankelijk toezicht op de veiligheid van deze kerncentrales en stelt zeker dat deze pas weer opstarten wanneer is aangetoond dat dit veilig kan.
Wordt de bevolking in de grensregio’s in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg adequaat geïnformeerd over de situatie? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de aard en omvang van een nucleair incident dienen burgers te worden geïnformeerd door ofwel de veiligheidsregio’s, ofwel de Minister van Economische Zaken. Zowel tijdens de afschakeling van de reactoren als daarna is geen radioactiviteit vrijgekomen en hebben alle veiligheidsfuncties naar behoren gewerkt. Er is dus geen sprake van een nucleair veiligheidsincident zodat er op dit moment geen noodzaak is tot informatieverstrekking in aanvulling op de informatie die al verkrijgbaar is op de website van de Belgische toezichthouder FANC.
Het bericht “Rechtbank overstelpt met ouderenberovers” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Rechtbank overstelpt met ouderenberovers»?1
Ja.
Herkent u het in dit artikel geschetste beeld dat het aantal berovingen van ouderen toeneemt? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld niet.
Het Kabinetsbeleid heeft er de afgelopen periode toe geleid dat ook het aantal overvallen op senioren sinds 2013 daalt. In 2014 zien we een daling met 18% ten opzichte van 2013 (van 101 overvallen naar 83 overvallen). Wel zie ik het oplossingspercentage langzaam oplopen, waardoor steeds meer overvallers bij de rechtbank worden voorgeleid en worden veroordeeld.
Hoe verklaart u dit signaal in relatie met de diverse ingezette acties in het kader van het Actieplan Ouderen in Veilige Handen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat mensen langer thuis wonen is een trend die al reeds sinds 1980 zichtbaar is. Het Actieplan «Ouderen in veilige handen» van VWS richt zich op mishandeling in huiselijke kring of professionele setting. De voorbeelden uit het artikel in de Telegraaf van 16 augustus jongstleden gaan over misbruik door onbekenden. Bij de aanpak van dergelijke criminaliteit heeft mijn collega van Veiligheid en Justitie (VenJ) het voortouw.
Omdat het bij ouderen vaak gaat om kwetsbare mensen, is VenJ een specifiek traject gestart om ouderen voor te lichten en weerbaarder te maken. Vanuit dit ministerie zijn diverse acties uitgevoerd om ouderen in hun eigen omgeving voor te lichten over de gevaren van een babbeltruc, een overval of inbraak. Daarbij wordt ruim twee jaar samengewerkt met de Unie KBO (Katholieke Bond van Ouderen) die inmiddels bijna honderd voorlichtingsbijeenkomsten over heel Nederland heeft gegeven. Ook heeft de bond zo’n 500 ouderen op hun eigen verzoek aan huis bezocht om een persoonlijk veiligheidsadvies te geven. Alle 200.000 leden van de bond zijn door middel van het ledenblad Nestor (met een lezersbereik van 350.000 mensen) voorgelicht met tips hoe een overval in huis, een babbeltruc of inbraak te voorkomen.
Daarnaast werkt VenJ samen met een groot aantal gemeenten en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Gemeenten geven voorlichting aan ouderen in hun gemeenten. Het CCV geeft onder andere de brochure «Senioren en veiligheid uit» die kan worden gebruikt bij voorlichtingsbijeenkomsten. Hiervan zijn tot nu toe 7300 verspreid.
Hoe ziet u dit signaal in het licht van het beleid dat ouderen met een toenemende zorgvraag langer thuis wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u een hulpmiddel bij het vergroten van de weerbaarheid van ouderen in een speciale veiligheidsadviseur voor thuiswonende ouderen, zoals Unie KBO deze inzet, en die ook door 50PLUS werd voorgesteld tijdens de wetsbehandeling Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit de beantwoording van de voorafgaande vragen naar voren komt, worden er verschillende acties ondernomen en instrumenten ingezet om de veiligheid van ouderen te bevorderen. Daarbij spelen, onder regie van de gemeente, verschillende partijen een rol, zoals de sociale wijkteams, de wijkverpleegkundige, de wijkagent en de ouderenbonden. Het gaat dan om een integrale aanpak, met expliciet aandacht voor veiligheid, en niet om daarbovenop nog een aparte functionaris voor veiligheid te benoemen.
Het bericht ‘Reclassering in de knel door bezuinigingen’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen die de bestuursvoorzitter van Reclassering Nederland heeft geuit over de mogelijke consequenties van de aangekondigde bezuinigingen op het werk van de reclasseringsorganisaties?1
Ja.
Kunt u cijfermatig diens stelling onderbouwen dat als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet Bijzondere Voorwaarden de instroom de laatste twee jaar bij de reclassering is toegenomen?
Het is lastig te onderbouwen welke effecten de inwerkingtreding van de Wet Bijzondere Voorwaarden precies heeft gehad op de instroom bij de reclassering. Dit is mede gelegen in het feit dat de afgelopen jaren ook een aantal andere beleidswijzigingen en veranderingen heeft plaatsgevonden waardoor de reclassering een grotere rol heeft gekregen in de strafrechtsketen. Voorbeelden hiervan zijn, naast het stimuleren van een toename van straffen met bijzondere voorwaarden met het reclasseringstoezicht op de naleving daarvan, de participatie van de reclassering in ZSM en de Veiligheidshuizen, het meer betekenisvol straffen waardoor bijvoorbeeld vaker een taakstraf wordt opgelegd in plaats een geldboete, en het vaker toepassen van een persoonsgerichte aanpak. Mede als gevolg van deze ontwikkelingen is de vraag naar reclasseringsproducten de afgelopen jaren sterk toegenomen.
Klopt het dat in de begroting Veiligheid en Justitie voor 2015 de ureninzet in de subsidieverlening aan de drie reclasseringsorganisaties niet volledig ongemoeid zal blijven?
Ja, dit klopt. Zoals ik in mijn brief van 30 juni heb aangegeven, kan ik de inzet vanaf 2015 bij de verschillende producten niet volledig ongemoeid laten. Concreet houdt dit in dat ik voornemens ben het aantal beschikbare uren voor het reclasseringstoezicht niveau 1 en 2 te verminderen met gemiddeld 6 uren (een urenreductie van gemiddeld ca. 8%). Daarnaast ben ik voornemens het aantal uren, dat thans beschikbaar is voor het reclasseringsadvies gebaseerd op de RISC, met 1 uur te verminderen.
Kunt u meer inzicht verschaffen in de lengte van de wachttijden waarmee de reclasseringsorganisaties op dit moment te maken hebben?
In het artikel staat inderdaad vermeld dat de reclassering op dit moment te maken heeft met wachtlijsten voor de uitvoering van de werkstraffen. Dit is te verklaren doordat de instroom van werkstraffen sinds 2012 is toegenomen. Reclassering Nederland heeft in samenspraak met mij al verschillende maatregelen getroffen om te voorkomen dat de wachttijden onacceptabel hoog oplopen. Zo is onder andere tijdelijk personeel van DJI en Raad voor de Kinderbescherming ingezet om de instroom te verwerken. Daarnaast heeft Reclassering Nederland de capaciteit van projecten tijdelijk verhoogd zodat meer werkstraffen uitgevoerd kunnen worden. Desondanks is de instroom dermate hoog dat wachttijden oplopen. Zo vond de intake voor een werkstraf in 2013 gemiddeld na 65 dagen plaats. Nu, in 2014 is dat gemiddeld 87 dagen.
Kunt u aangeven welke gevolgen extra bezuinigingen op de reclasseringsorganisaties hebben voor de lengte van de bestaande wachttijden?
De neerwaartse bijstelling van de ureninzet op de bovengenoemde producten levert gezamenlijk een bedrag op van ruim € 15 miljoen. In combinatie met de door de reclasseringsorganisaties reeds aangekondigde maatregelen, zal dit naar mijn verwachting voldoende zijn om de stijgende vraag aan reclasseringsproducten (inclusief het stijgend aantal taakstraffen dat het gevolg is van het ingezette beleid) en de door mij opgelegde taakstelling te kunnen opvangen binnen het beschikbare kader. Met deze maatregel verwacht ik het (verder) oplopen van wachtlijsten te voorkomen.
Kunt u aangeven of deze subsidievermindering als gevolg heeft dat vanaf 2015 minder intensief toezicht wordt gehouden dan volgens het risicoprofiel van cliënten eigenlijk nodig zou zijn?
Er bestaan drie niveaus van toezicht, met een oplopende intensiteit van controle en begeleidingsinzet. De reclassering bepaalt op grond van de diagnose hoe zwaar het toezicht ingezet moet worden. Dit recidiverisico wordt onder andere vastgesteld met behulp van het diagnose-instrument RISc. Hoe hoger het risico, des te intensiever het toezicht.
Deze neerwaartse bijstelling van de uren voor onder andere het toezicht wordt niet beoogd om een onder toezicht gestelde te plaatsen in een ander niveau dan volgens het risicoprofiel geïndiceerd is (in de zin van afschalen naar een lager niveau). Het heeft wel als gevolg dat de reclasseringsorganisaties binnen een toezicht minder activiteiten kunnen verrichten dan thans het geval is. Het toezicht van de reclassering zal echter nog steeds de eerdergenoemde effectieve elementen voor een toezichtprogramma bevatten. Ik verwacht derhalve dat de toezichten, ongeacht een bijstelling van de beschikbare uren, nog op een aanvaardbaar niveau kunnen worden uitgevoerd en dat daarmee het risico voor de veiligheid van de samenleving in het kader van resocialisatie en begeleiding van ex-gedetineerden en veroordeelden niet zal wijzigen.
Welke veiligheidsrisico’s brengt minder intensief toezicht met zich mee voor de samenleving in het kader van de resocialisatie en de begeleiding van ex-gedetineerden en veroordeelden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke gevolgen hebben de extra bezuinigingen op de reclasseringsorganisaties voor de samenwerking met ketenpartners alsmede op de doorloop en werkdruk in de strafrechtketen?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 3, ben ik voornemens om het aantal beschikbare uren bij de producten toezicht en advies te verminderen. Dit om de stijgende vraag naar reclasseringsproducten en de door mij opgelegde taakstelling te kunnen opvangen binnen het beschikbare kader. Voor zover hier effecten van uitgaan waar de vraag op doelt, zal naar mijn verwachting juist sprake zijn van het voorkomen van het (verder) oplopen van wachtlijsten en dus versnelling van de doorloop.
Welke mogelijkheden overweegt u voor de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2015 nog meer teneinde het dreigende tekort van zes miljoen euro op te vangen voor de reclassering?2
Naar mijn verwachting zal de neerwaartse bijstelling van de ureninzet op de producten toezicht en advies in combinatie met de door de reclasseringsorganisaties zelf aangekondigde maatregelen voldoende zijn om de stijgende vraag naar reclasseringsproducten en de door mij opgelegde taakstelling te kunnen opvangen binnen het beschikbare kader.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanvraag van de stichting «Info-Excellente» als erkende reclasseringsorganisatie?3
Een definitieve beoordeling van de aanvraag van Info-Excellente zal plaatsvinden in het licht van de uitkomsten van de verkenning naar het stelsel van de volwassenenreclassering die op dit moment wordt uitgevoerd, waarbij ook alternatieven voor het huidige systeem in ogenschouw worden genomen. Ik zal de Tweede Kamer hier vóór de begrotingsbehandeling nader over informeren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw voornemen alternatieven te onderzoeken voor het huidige systeem van verwerving van reclasseringsproducten?4
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de (extra) aankondigde bezuinigingen vanaf 2015 op de bestaande reclasseringsorganisaties van invloed op dit proces teneinde een alternatief systeem te onderzoeken voor reclasseringsproducten?
De bezuiniging die aan de reclasseringsorganisaties is opgelegd, is niet de aanleiding voor de stelselverkenning die momenteel wordt uitgevoerd. In het licht van de taakstelling is de efficiency van het stelsel echter wel een actueel thema dat in de verkenning wordt meegenomen.
Het bericht 'Luchtkwaliteit scholen onvoldoende' van BNR Nieuwsradio |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luchtkwaliteit scholen onvoldoende»?1
Ja.
In hoeverre zijn investeringen van dit kabinet ten behoeve van verbetering van de luchtkwaliteit daadwerkelijk voor dat doel aangewend?
Uit evaluatieonderzoek2 blijkt dat de extra middelen, die de afgelopen jaren specifiek voor de verbetering van het binnenmilieu en energiebesparing beschikbaar zijn gesteld, daar ook grotendeels aan uitgegeven zijn. Het gaat dan met name om de besteding van de € 150 mln in het kader van de regelingen verbetering binnenmilieu en de subsidie die scholen ontvingen na het bezoek van de GGD in verband met het Bewustwordingsproject Binnenmilieu Basisscholen.
Op welke wijze heeft het kabinet zich ingezet voor verbetering van de luchtkwaliteit en effectieve metingen sinds 2011, toen de motie -Van der Werf inzake de luchtkwaliteit bij scholen werd aangenomen?2
De afgelopen jaren zijn scholen, die zich daarvoor hadden aangemeld, door de GGD bezocht in het kader van het Bewustwordingstraject Binnenmilieu. Die scholen kregen voorlichting, een CO2-meter en een bedrag om in te zetten voor de verbetering van het binnenklimaat.
In 2011 liep nog de uitvoering van de regelingen waarvoor extra budget van € 150 mln was uitgetrokken voor maatregelen voor de verbetering van het binnenklimaat en energiezuinigheid in schoolgebouwen.
Verder zet de regering zich in voor verbetering van de kwaliteit van de buitenlucht door de uitvoering van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (het gezamenlijke programma van het rijk en de decentrale overheden om aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen) en door actieve inzet in de EU op bijvoorbeeld schonere voertuigen. We hebben in Nederland een aantal punten waar de luchtkwaliteit wordt gemeten en de gegevens die hier uitkomen zijn de basis voor berekeningen van de luchtkwaliteit voor alle gewenste locaties in Nederland. Met deze berekeningen kunnen gemeenten besluiten nemen over locaties van scholen en het nemen van eventuele maatregelen (bijvoorbeeld zorgen dat er minder verkeer rijdt). Metingen tijdens actuele tijden dat kinderen op school verblijven, zoals de aangehouden motie-Van der Werf aandraagt, zijn niet nodig om het mogelijk te maken dat bij dergelijke besluiten rekening wordt gehouden met de blootstelling aan fijn stof, en zou bovendien hoge kosten met zich meebrengen.
In hoeverre is de luchtkwaliteit als gevolg van deze investeringen daadwerkelijk verbeterd?
Uit de evaluatie van de regelingen binnenmilieu is gebleken dat de uitvoering van de regelingen tot verbetering van het binnenklimaat van scholen heeft geleid. Het merendeel van de betrokken scholen zegt tevreden te zijn en dat er verbeteringen zijn gerealiseerd op het gebied van energiebesparing en binnenklimaat.
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat ook in nieuwbouwscholen het rendement van miljoenen kostende luchtbehandelingskasten vaak zeer beperkt is?
Uit de eerder genoemde evaluatie bleek dat in sommige gevallen de luchtbehandelingssystemen niet altijd adequaat functioneren. Inmiddels lopen er gesprekken met de branchevereniging Installatietechniek en de sectorraden om er voor te zorgen dat dergelijke (kostbare) systemen op een juiste manier worden geïnstalleerd en onderhouden.
In hoeverre is het ziekteverzuim van docenten en leerlingen aan problemen met de luchtkwaliteit gerelateerd?
Een slecht binnenmilieu kan leiden tot gezondheidsklachten en daarmee tot ziekteverzuim. Eveneens kan een slecht binnenmilieu invloed hebben op de leerprestaties. Vandaar dat het van groot belang is dat die maatregelen getroffen worden die zorgen voor een gezond en veilig schoolgebouw. Vanaf 1 januari 2015 zijn scholen in het primair onderwijs verantwoordelijk voor het onderhoud en de aanpassingen van het gebouw. Door die wetswijziging worden de schoolbesturen in staat gesteld zelf maatregelen te treffen, zodat een veilig en gezond leef- en les klimaat ontstaat.
Deelt u de resultaten van het onderzoek inzake de luchtkwaliteit en de schadelijke gevolgen? Zo ja, ziet u voor zichzelf een rol weggelegd ten behoeve van de gezondheid van schoolgaande kinderen en onderwijspersoneel?
In de uitzending van BNR is geen sprake van een specifiek onderzoek. Er is een aantal mensen aan het woord gekomen waaronder een woordvoerder van een bedrijf dat metingen op scholen verricht. Hij vatte in grote lijnen zijn bevindingen samen. Zijn conclusie «De eerste school in Nederland die goed is, moet ik nog tegenkomen» deel ik niet. Dat is ook niet het beeld dat uit de evaluaties naar voren komt. Ik ben het eens met de opvatting dat verbetering van het binnenklimaat in scholen mogelijk en in sommige gevallen nodig is. Zoals ik in het antwoord bij vraag 6 aangeef, is het van groot belang dat schoolgebouwen gezond en veilig zijn. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het leef- en leerklimaat op basisscholen ligt bij de gemeenten en de schoolbesturen. Ik heb een stimulerende rol bij de totstandkoming van deze verbeteringen.
Zo zijn tussen 2009 en 2013 de subsidieregelingen verbetering energiezuinigheid en het binnenklimaat van scholen uitgevoerd (zie ook het antwoord op vraag 2). Verder is de afgelopen jaren samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een bewustwordingsproject van de GGD gefinancierd. Hierbij kregen scholen een schooladvies op maat, een CO2-meter en een vergoeding voor maatregelen die ten goede kwamen aan het binnenmilieu. De verstrekking van CO2-meters (zie het antwoord bij vraag 9 en 10) is een aanvullende actie voor scholen die er nog geen hebben.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar welke systemen of investeringen een gunstig effect hebben op het binnenklimaat in de steeds vollere klassen?
Een dergelijk onderzoek acht ik niet opportuun. Er is al veel kennis beschikbaar. Onder andere via de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is veel informatie te vinden over het project Frisse Scholen. Hier is informatie te vinden over het verminderen van energiegebruik en het verbeteren van het binnenmilieu in scholen en de kosten (en opbrengsten) die daarmee gepaard gaan.
Hoeveel basisscholen beschikken nu over de gratis CO2-meter die het kabinet in 2013 toezegde aan alle basisscholen?
In het kader van het bewustwordingstraject Verbetering Binnenmilieu hebben 4.398 scholen in het primair onderwijs zich aangemeld bij de GGD. Al deze scholen zijn bezocht en hebben tijdens of kort na het bezoek een CO2-meter ontvangen.
Indien niet alle scholen over een CO2-meter beschikken, welke actie onderneemt u dan om dit zo spoedig mogelijk alsnog te realiseren?
In het verlengde van de toezegging in de zomer van 2013 is het traject gestart om alle scholen in het primair onderwijs van een CO2-meter te voorzien. De scholen die nog niet door de GGD zijn bezocht en geen CO2-meter hebben ontvangen konden een aanvraag indienen. Deze scholen (3.289) zijn aangeschreven. Van deze mogelijkheid hebben ruim 1.100 scholen gebruik gemaakt. Naar verwachting zullen bij de aanvang van het nieuwe stookseizoen (september–oktober) de meters worden uitgeleverd.
Deze herfst hebben dus alle scholen die daarom hebben gevraagd, de beschikking over een CO2-meter.
De bonussen van de top van Estro kinderopvang |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Top Estro ontving kort voor faillissement nog bonussen»?1
Ja, dit bericht ken ik.
Was is uw (morele) oordeel over het feit dat Estro kinderopvang eerder dit jaar failliet is gegaan – met alle gevolgen van dien voor de kinderen, de ouders en het personeel – terwijl de top van het bedrijf kort daarvoor nog grote bonussen ontving? Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat de top van het bedrijf wegloopt met groot financieel voordeel terwijl kinderen, ouders en personeel slachtoffer zijn geworden van het faillissement?
Het verontrust mij niet alleen, maar ik vind het ook laakbaar als blijkt dat de top van een bedrijf zichzelf rijkelijk beloont vlak voor een faillissement. In bepaalde omstandigheden bestaan er op basis van het Burgerlijk Wetboek en de faillissementswet juridische mogelijkheden die onrechtmatig uitgekeerde bonussen namens de boedel terug te vorderen. Kortheidshalve verwijs ik u in dit kader naar het antwoord dat de Minister van Veiligheid en Justitie onlangs heeft gegeven op een schriftelijke vraag van lid Gesthuizen van uw Kamer naar de mogelijkheden om bonusgeld terug te vorderen.
De curator van Estro zal dit vanzelfsprekend onderzoeken. Mocht de uitkering van de bonus inderdaad onrechtmatig zijn geweest, dan kan de curator – die optreedt als de behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – het bedrag van de bonus terugvorderen.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat het faillissement van Estro kinderopvang en de daaropvolgende doorstart onder een andere naam zorgvuldig gepland waren? Deelt u de mening dat deze gang van zaken zeer de indruk wekt dat de betrokkenen in kwestie meer geïnteresseerd waren in hun eigen financiële belangen dan in de belangen van de ouders, kinderen en het personeel?
Voorop gesteld moet worden dat het als ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie niet aan ons is om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de curator, en eventueel, aan de rechter als deze hierom wordt gevraagd. In algemene zin kunnen wij wel het volgende zeggen over het proces dat heeft geleid tot de doorstart.
Kern van het onlangs gepubliceerde faillissementsverslag van de curator is dat wanneer het faillissement niet zou zijn voorbereid en er geen doorstart zou hebben plaatsgevonden, dit tot gevolg zou hebben gehad dat met de faillietverklaring van Estro de continuïteit van de opvang en de werkgelegenheid van alle personeelsleden in het geding zouden zijn geweest. De toepassing van de «pre-pack praktijk», die ik hierna zal toelichten, is naar zijn oordeel daarom nuttig geweest.
Uit het faillissementsverslag blijkt dat het bestuur van crèchebedrijf Estro eind vorig jaar concludeerde dat de onderneming in ernstige financiële problemen dreigde te raken.2 Om de financiële problemen op te kunnen lossen werd aanvankelijk aan de hand van verschillende scenario’s gezocht naar een oplossing. Toen hier niets uitkwam en een faillissement niet langer te vermijden was, is gebruik gemaakt van een rechtens aanvaarde praktijk die inmiddels door acht van de elf rechtbanken wordt toegepast en ook wel wordt aangeduid met de term «pre-pack praktijk». Deze praktijk houdt in dat de rechtbank, op verzoek van een onderneming die in ernstige financiële problemen verkeert, al voor een mogelijke faillietverklaring in stilte aanwijst wie als curator en rechter-commissaris zullen worden aangesteld mocht het daadwerkelijk tot een faillissement komen. Bedoeling daarbij is de onderneming de gelegenheid te geven het aanstaande faillissement in relatieve rust, onder het toeziend oog van de toekomstig curator (ook wel «stille bewindvoerder» genoemd), voor te bereiden zodat de schade bij betrokkenen (waaronder crediteuren, afnemers van producten en diensten en het personeel) zoveel mogelijk beperkt kan worden en, indien aan de orde, de kansen op een verkoop en daarop volgende doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen tegen een maximale opbrengst worden vergroot. Bij brief van 17 juli 2014 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer naar aanleiding van vragen van de leden Recourt en Kerstens van uw Kamer, uitgebreid over deze praktijk geïnformeerd. Voor nadere informatie over de achtergronden van de «pre-pack praktijk» verwijs ik u naar deze brief.3
In zijn verslag beschrijft de curator dat hij in zijn rol van «stille bewindvoerder», aanvankelijk enige bedenkingen had bij het voorbereidingsproces zoals dat door het bestuur van het crèchebedrijf in gang was gezet. Dit kwam vooral omdat er in het traject in het kader van de mogelijke doorstart van een deel van Estro sprake was van een – zoals de curator het zelf aanduidt -«gemankeerde biedingsproces»: investeringsbedrijf HIG – het bedrijf dat de belangrijkste financier en voornaamste eigenaar was van crèchebedrijf Estro – lange tijd als enige overnamekandidaat in beeld was. Op aandringen van de curator zijn er echter nog twee andere potentiële overnamekandidaten benaderd en is ook een ander investeringsbedrijf en oud-financier van Estro gevraagd een bod te doen. Deze laatste deed een bieding die vervolgens door investeringsbedrijf HIG werd overtroffen. Daardoor kon de curator op de dag van de faillietverklaring van crèchebedrijf Estro met investeringsbedrijf HIG een overeenkomst sluiten die naar zijn overtuiging voor de betrokken partijen – in het bijzonder de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen die gebruik maakten van de diensten van Estro – op dat moment de beste oplossing was. De betrokkenheid van de curator als »stille bewindvoerder» in de voorfase van het faillissement heeft er dus voor gezorgd dat het «gemankeerde biedingsproces» kon worden bijgestuurd ten bate van de crediteuren, de werknemers en de ouders en kinderen.
Op welke wijze ontmoedigt u overnameconstructies zoals die de afgelopen periode zijn voorgekomen bij Estro kinderopvang? Zijn de maatregelen uit het belastingplan 2012 volgens u voldoende of voorziet u verdere stappen?
Private investeerders hebben een grote rol gespeeld in de expansie van de kinderopvangsector tussen 2005 en 2010. Veel private organisaties laten zien dat ook zij goede kwaliteit kinderopvang kunnen bieden. Private investeerders blijken ook in een periode dat banken terughoudender zijn geworden bij het verstrekken van kredieten, bereid te zijn te blijven investeren in de sector. In het belastingplan 2012 zijn wel maatregelen getroffen om overnameholdingconstructies fiscaal bezien minder aantrekkelijk te maken. Ik verwacht dat dit soort constructies in de toekomst minder vaak zullen voorkomen.
In het specifieke geval van Estro hebben private investeerders een bijzondere rol gespeeld. De onderneming is een aantal keren van eigenaar gewisseld, waarbij verschillende investeerders zich met grote financiële verliezen hebben moeten terugtrekken. Het hoort tot de reguliere taak van de door de rechtbank aangewezen curator een onderzoek te doen naar de oorzaken van het huidige faillissement. Daarbij zal ook aandacht uitgaan naar de rol van de aandeelhouders. Ik zal de Kamer informeren over de uitkomst van dit onderzoek. Tevens zal ik de Kamer nog voor het AO kinderopvang informeren over de laatste stand van zaken rondom de afwikkeling van het faillissement.
In hoeverre is er uiteindelijk kinderopvangtoeslag toegevloeid naar de uitgekeerde bonussen aan de top van Estro kinderopvang? Welke mogelijkheden zijn er om dit terug te vorderen? In hoeverre zijn de maatregelen van de Belastingdienst/Toeslagen, waar in uw eerdere brief over het faillissement van Estro kinderopvang naar verwezen wordt, om te voorkomen dat er toeslaggeld in de failliete boedel verdwijnt effectief geweest?
Zoals u weet wordt de kinderopvangtoeslag niet verstrekt aan kinderopvanginstellingen, maar aan ouders die gebruik maken van kinderopvang. Ouders kunnen ervoor kiezen om de kinderopvangtoeslag rechtstreeks op de rekening van de door hun gekozen kinderopvangorganisatie te laten storten, maar ouders blijven verantwoordelijk. Na het faillissement van Estro zijn de bankrekeningnummers van alle filialen van Estro in de geautomatiseerde systemen geblokkeerd. Zoals aangekondigd in de brief van 9 juli 2014 (Kamerstuk 31 322, nr. 246) is het voorschot kinderopvangtoeslag voor de maand augustus eind juli jl. aan de klanten van Estro zelf uitbetaald. Dat is op enkele gevallen na goed gegaan. De rechtmatigheid van uitgekeerde bonussen is onderwerp van onderzoek door de curator, die verwacht hierover op 1 december te publiceren.
Wat is de stand van zaken wat betreft het onderzoek van de curator naar de oorzaken van het faillissement van Estro en de rol daarbij van de aandeelhouders? In hoeverre is het bonusbeleid bij Estro ook onderwerp van dit onderzoek? Wilt u in uw aangekondigde brief over het onderzoek van de curator en de stand van zaken rondom de afwikkeling van het faillissement specifiek ingaan op dit onderwerp?
De rechtmatigheid van bonussen, die vlak voor het faillissement zijn uitgekeerd, is onderwerp van onderzoek door de curator. Deze zal bezien of het juridisch mogelijk is om uitgekeerde bonussen namens de schuldeisers terug te halen. De curator heeft aangegeven dat het onderzoek naar de rechtmatigheid van de ontvangen bonussen en of die eventueel kunnen worden teruggevorderd met voorrang zal worden uitgevoerd. Hij verwacht dat de conclusies van dat onderzoek in het openbare verslag van 1 december 2014 kunnen worden opgenomen.
Een nieuw treindebacle |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Opvolger Fyra blundert ook»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de opvolger van de geflopte Fyra – de Intercity (IC) Direct – kampt met grote uitvalpercentages en een fors dalend aantal op tijd rijdende treinen?
Van januari t/m april 2014 was sprake van een stijgende trend van 3,3% naar 9,3%. Daarna is de uitval gedaald naar 6,5% in juni. In juli steeg de uitval weer naar 9,8% (w.v. 4,1% toerekenbaar aan HSA). Op kwartaalbasis steeg de uitval van 4,4% in Q1 naar 7,8 in Q2 (w.v. 4,3% toerekenbaar aan HSA). De hier gepresenteerde cijfers zijn afkomstig van ProRail en NS. De aan HSA toerekenbare punctualiteit van de IC Direct lag zowel in Q1 als Q2 op 97,9%.
Kunt u aangeven wat de belofte van de NS («U kunt op ons rekenen») die gedaan werd bij het aanbieden van het noodplan waard is, gezien de problemen met de IC Direct?
In het schriftelijk overleg met uw Kamer (26 april 2013) heb ik uw Kamer gewezen op de kwetsbaarheid van het in te zetten materieel. Ik verwacht van NS dat de ontstane problemen worden aangepakt. De genomen maatregelen (zie mijn antwoord op vraag 5) geven mij het vertrouwen dat NS en ProRail zich tot het uiterste inspannen om de uitval omlaag te brengen.
In hoeverre bent u van mening dat de NS-aankoop van de Traxx-locomotieven opnieuw een miskoop is, wetende dat de topsnelheid bijna 100 kilometer per uur lager ligt dan die van de Fyra, de samenwerking met de infrastructuur op het hogesnelheidsspoor niet goed is en de locomotieven uiterst onbetrouwbaar worden genoemd?
In het plan voor een volwaardig (Fyra)alternatief is met steun van uw Kamer bewust gekozen voor de inzet van Traxx-locomotieven op de HSL-Zuid omdat deze voldoende uitontwikkeld en snel inzetbaar zijn. Voor de lange termijn worden IC nieuwe generatie treinen ingezet. Overigens is de verhoogde uitval van de IC Direct maar voor een beperkt deel exclusief toe te schrijven aan de Traxx-locomotieven.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen om de ellende op dit dossier nu eindelijk eens daadkrachtig aan te pakken en op welke wijze wordt de NS aangesproken op haar rol in het geheel?
Ik heb naar aanleiding van de berichtgeving in de pers aan NS en ProRail gevraagd mij nader te informeren over de hoge uitval van de IC Direct. NS en ProRail hebben inmiddels maatregelen genomen om de uitval weer snel omlaag te brengen. Naast de aanschaf van nieuw materieel, dat in het najaar wordt geleverd, heeft NS een quick-response team ingesteld dat dagelijks de uitval/storingen volgt, onderzoek doet naar de oorzaken en bekijkt welke maatregelen (direct) genomen moeten worden.
Het is aan NS en de fabrikant om eventuele problemen met het materieel op te lossen. NS en Bombardier werken samen aan een uitgebreid analyseprogramma om de performance van de locomotieven verder te verhogen. Ook is NS gestart met een revisie programma om de prestaties van de rijtuigen te verbeteren. ProRail ondersteunt NS in haar aanpak om de uitval zoveel mogelijk te beperken. Mede in het kader van het Programma reductie TAO’s (Trein Aantastende Onregelmatigheden) stuurt ProRail (preventief) op reductie van storingen op het conventionele deel van de HSL-Zuid-corridor. Dit heeft ertoe geleid dat het aantal onregelmatigheden op de wissels van dit tracé de laatste 2,5 jaar met 30% is gedaald. Bij Breda zijn drie onregelmatigheden aangepakt en daarna niet meer teruggekeerd. Verder heeft de Schipholtunnel permanent extra aandacht vanwege de positie van mainport Schiphol. Het belangrijke wissel op de Watergraafsmeer is inmiddels duurzaam hersteld. Ik heb NS en ProRail gevraagd mij periodiek te informeren over de voortgang en de effecten van deze maatregelen.
Provinciale besluitvorming met betrekking tot stikstofdepositie |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van gedeputeerde staten van Drenthe op 2 juli jl. om het Beleidskader Stikstof 2.0 in te trekken?
Ja.
Is het waar dat de juridische onderbouwing van het Beleidskader Stikstof 2.0 niet voldoende is waardoor de provincie genoodzaakt is om dit beleidskader in te trekken? Zo ja, kunt u de gevolgen voor vergunningverlening voor ondernemers in het gebied in kaart brengen?
In de brief van 2 juli jl. aan de provinciale staten van Drenthe schrijft het college van gedeputeerde staten dat is besloten om het Beleidskader Stikstof 2.0 per
2 juli 2014 in te trekken. In de brief wordt aangegeven dat op basis van recente uitspraken van de Raad van State moet worden geconcludeerd dat een essentieel onderdeel van het nieuwe kader niet tot uitvoer kan worden gebracht. Het betreft hier de afspraak dat aan de onherroepelijke vergunningen die onder de Beleidsregel Groenmanifest 2012 zijn verleend, voorschriften zouden worden verbonden om de speculatieve ruimte weg te halen. Het intrekken van het beleidskader heeft tot gevolg, aldus de brief, dat alle lopende aanvragen, inclusief de aanvragen die voor 10 oktober 2013 zijn ingediend en inclusief de vergunningen waartegen bezwaarschriften zijn ingediend, niet meer op basis van het Beleidskader Stikstof 2.0, maar alleen op basis van de Natuurbeschermingswet worden afgewikkeld.
Kunt u aangeven op welke wijze andere provincies omgaan met vergunningverlening in het kader van stikstofdepositie zolang de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet beschikbaar is? Zo nee, bent u bereid een inventarisatie bij de verschillende provincies te doen en deze te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de Natuurbeschermingswet 1998 het toetsingskader voor de vergunningverlening. De provincies handelen binnen dit wettelijke kader.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven momenteel in een impasse verkeren en daarmee beperkt worden in hun bedrijfsvoering ten gevolge van het gevoerde ammoniakbeleid?
Het exacte aantal bedrijven per provincie, dat in een impasse verkeert ten gevolge van het gevoerde ammoniakbeleid, is mij niet bekend. Het aantal Natuurbeschermingswet 1998 vergunningaanvragen, waarbij stikstofdepositie een rol speelt, varieert van tientallen aanvragen in sommige provincies (bijvoorbeeld Friesland) tot honderdtallen aanvragen in andere provincies (bijvoorbeeld Noord-Brabant, Limburg en Gelderland).
Biedt de PAS in deze gevallen uitkomst? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk om de bedrijven uit deze impasse te halen?
De PAS heeft ten doel de vermindering van de stikstofdepositie in de in de PAS opgenomen gebieden ter verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen voor de voor stikstof gevoelige habitats in die gebieden. Daarnaast wordt in het programma ontwikkelruimte vastgesteld voor economische ontwikkelingen.
Deelt u de opvatting dat er zo snel mogelijk duidelijkheid moet komen over de PAS? Zo ja, wanneer kan de Kamer de invulling van het programma verwachten?
Ja, ik ben van mening dat burgers en bedrijven zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen over de PAS. Snelheid moet daarbij niet ten koste gaan van kwaliteit. Op dit moment wordt in samenwerking met provincies aan de PAS gewerkt. Binnenkort informeer ik de Tweede Kamer bij brief nader over de voortgang van de PAS.
Herinnert u zich dat tijdens de behandeling van de wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (Programmatische Aanpak Stikstof|) het amendement Lodders-Geurts (Kamerstuk 33 669, nr. 83) is aangenomen, waarin een overgangsregime wordt geregeld voor trajecten die al in procedure zitten? Kunt u aangeven of dit overgangsregime van kracht is en hoe hier door de verschillende provincies mee omgegaan wordt? Zo nee, bent u bereid om ook dit bij de verschillende provincies te inventariseren?
De in het amendement voorgestelde overgangsbepaling is opgenomen in artikel 67a van het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak stikstof). Het wetsvoorstel is in behandeling bij de Eerste Kamer. Het overgangsregime wordt van kracht als het wetsvoorstel kracht van wet krijgt en in werking treedt.
één neutrale, landelijke niet-reanimeerpenning |
|
Khadija Arib (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Veel vraag naar neutrale niet-reanimeerpenning»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE), de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) en andere patiënten- en ouderenorganisaties dat het van belang is dat er één neutrale niet-reanimeerpenning komt, om te voorkomen dat mensen verplicht lid moeten worden van een bepaalde organisatie, of dat er in de toekomst een woud aan reanimeerpenningen ontstaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat een dergelijk uniform systeem er komt?
Ik ondersteun de wens tot een neutrale uitgifte. Ik vind het niet wenselijk dat mensen lid moeten worden c.q. zijn van een organisatie om de penning te mogen kopen. Het verstrekken van een uniforme niet-reanimeer (NR-)penning als enige geldige uiting staat op gespannen voet met de huidige wetgeving rond (schriftelijke) wilsverklaringen. Dit zou namelijk betekenen dat iemand dan ook niet meer op een andere manier (via brief of kaart in portemonnee of tatoeage) zijn wens tot niet reanimeren kenbaar kan maken. Ik vind het echter wel van belang dat er enige uniformiteit komt, omwille van de duidelijkheid voor zorgverleners en patiënten/cliënten Zie voorts antwoord vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat het niet langer wenselijk is de registratie van niet-reanimeerwensen, en de distributie van niet-reanimeerpenningen, aan private partijen over te laten?
Ik zal de mogelijkheden onderzoeken een uniforme, neutrale (niet aan een bepaalde stichting of vereniging gelieerde) NR-penning uit te (laten) geven. Ik zal dan ook bezien hoe VWS hier faciliterend kan optreden.
Bent u bereid de registratie van niet-reanimeerwensen en de distributie van niet-reanimeerpenningen uniform en publiek te regelen, zoals in het verleden ook met donorregistratie is gebeurd? Zo ja, wat is daarvoor het tijdpad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met betrokken patiëntenorganisaties en belangenverenigingen om te spreken over een goede en zorgvuldige voorlichting rond niet-reanimeerpenningen?
Ja. Ik vind het belangrijk dat burgers worden voorgelicht over de betekenis van de NR-penning en hoe deze is aan te vragen. Verder vind ik het van belang adequate informatie te verschaffen over levenskansen en kwaliteit van leven na reanimatie. Ik zal dan ook met betrokken organisaties in overleg treden.
De stroperige gang van zaken bij een overlijden in het buitenland |
|
Henk van Gerven |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het gegeven dat het vanuit Duitsland repatriëren van het lichaam van de heer K. maar liefst een week in beslag nam, en zodoende de plechtigheid met gesloten kist moest plaatsvinden?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert en bemiddelt op jaarbasis bij ongeveer 350 overlijdensgevallen van Nederlanders in het buitenland. Dit gebeurt als nabestaanden zich bij Buitenlandse Zaken melden met een hulpvraag.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen betrokkenheid gehad bij de repatriëring van het lichaam van de heer K. Het ministerie kan derhalve niet inhoudelijk op de zaak ingaan. Het ministerie heeft wel kennis genomen van het bericht van de nabestaanden en heeft er natuurlijk begrip voor dat nabestaanden er alles aan willen doen om het afscheid nemen zo goed mogelijk te laten plaatsvinden.
Kunt u zich voorstellen dat het voor de nabestaanden, die samen met de uitvaartverzekeraar alles gedaan hebben wat in hun macht lag om de gang van zaken te bespoedigen, moeilijk te verkroppen is dat het toch zo lang heeft geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u de voornaamste oorzaak dat in dergelijke situaties het zo lang duurt voordat er tot repatriëring van een overledene kan worden overgegaan? Welke mogelijkheden ziet u om dit in de toekomst te verbeteren?
Het vrijgeven van een lichaam is wereldwijd een zaak van de lokale autoriteiten. Het is te begrijpen dat snelheid bij repatriëring gewenst is, met name voor de nabestaanden. Dit kan helaas niet in de weg staan van de zorgvuldigheid die bij een delicate procedure zoals het repatriëren van een lichaam in acht moet worden genomen. De duur van een repatriering is afhankelijk van de situatie en het land. In sommige gevallen gaat het snel, in andere gevallen kan een repatriëring enkele maanden duren. Het is wereldwijd zo dat een lichaam wordt vrijgegeven nadat aan de lokale voorwaarden is voldaan. Allereerst moet in de meeste landen de doodsoorzaak worden vastgesteld. Soms betekent dit dat er een strafrechtelijk onderzoek moet plaatsvinden. Daarnaast moet het lichaam in de meeste landen ook officieel zijn geïdentificeerd voordat het kan worden vrijgegeven en het land mag verlaten. Als er geen verzekering is afgesloten en als er geen financiën beschikbaar zijn, zal het ook langer duren voordat het lichaam daadwerkelijk kan worden gerepatrieerd. Voor het transport naar Nederland is een officieel document, te weten een «laissez-passer voor lijken» benodigd. Het document wordt afgegeven door de bevoegde lokale autoriteit conform internationaal afgesproken regels. Dit document kan worden afgegeven nadat aan alle voorgeschreven wettelijke bepalingen rond het vervoer van lijken is voldaan. Het vervoer van het stoffelijk overschot naar Nederland wordt in de meeste gevallen verzorgd door een plaatselijke en een Nederlandse begrafenisondernemer in samenwerking met een Nederlandse alarmcentrale.
De procedures voor het vrijgeven van lichamen zijn een nationale bevoegdheid. Verdere EU afstemming terzake biedt op dit moment geen perspectief op een verandering van de repatrieringsvoorwaarden in EU-kader.
Weet u hoeveel van dergelijke situaties zich op jaarbasis voordoen, waarbij procedures en bureaucratie een snelle afhandeling van de repatriëring in de weg staan? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn hierover in Europees verband afspraken te maken, zodat het zeker bij de landen van de Europese Unie eerder een kwestie van enkele dagen is, alvorens een onder natuurlijke omstandigheden overleden persoon terug in Nederland is?
Zie antwoord vraag 3.